Inleiding conferentie: Voedselzaken over grenzen heen 15 maart 2012 Duisenberg Auditorium RABO Utrecht
J van Gennip Voorzitter Food First coalitie
I
Welkom en dank
Ik ben bijzonder blij dat u allen vanmiddag hier naar Utrecht gekomen bent, naar de Rabobank. Van harte welkom.
Het gaat inderdaad om een unieke bijeenkomst, die tien jaar geleden nog ondenkbaar zou zijn geweest: – het antagonisme tussen delen van de maatschappelijke organisaties, met name in de sfeer van ontwikkelingssamenwerking, en het bedrijfsleven was toen soms onoverkomelijk. De "uitbuiters" stonden tegenover "de geitenwollen sokken"; – er was een ernstige twijfel bij het bedrijfsleven of de overheid wel een betrouwbare partner zou kunnen zijn op het terrein van de internationale samenwerking en vooral of die echt perspectief zou kunnen bieden bij investeringen en diensten in ontwikkelingslanden; – er was twijfel bij de overheid, of het bedrijfsleven gewoon niet bezig was met een ordinaire afwentelingsactie van normale bedrijfsrisico's op de belastingbetaler; – de wetenschappelijke wereld vond het in aanzienlijke mate niet erg interessant om met prioriteiten van het Nederlandse overheidsbeleid met betrekking tot OS bezig te zijn en voor zover men met de OS problematiek zich bezighield lag het accent dikwijls op politieke analyses over de oorzaken van onderontwikkeling, zoals onderdrukking en afhankelijkheid, een toonzetting die we ook in de ngowereld aantroffen; – en er was twijfel bij vrijwel alle OS actoren, gouvernementeel en niet-gouvernementeel over de echte betekenis van de primaire sectoren, met name in de sfeer van landbouwproductie. Bij de Wereldbank b.v. was het bijna twee decennia stil over de betekenis van die sector.
Het was dan ook onaangenaam, maar niet geheel een verrassing, dat de motie Rabbinge-van Gennip die zo’n acht jaar geleden in de Eerste Kamer werd aangenomen, als ze al niet in de prullenmand verdween dan toch ver in een la werd opgeborgen.
Uit de conferentie van vandaag blijkt hoeveel er veranderd is: – Uit uw brede aanwezigheid blijkt, dat het antagonisme bij velen veranderd is in de wens en de vraag naar samenwerking, samenwerking tussen bedrijfsleven en particuliere organisaties, tussen overheid en wetenschap en allen met elkaar; – Bij de overheid is het besef gegroeid, dat de inzet van het bedrijfsleven, lokaal, internationaal en vanuit Nederland onmisbaar is voor het tot stand komen van echte economische groei en ontwikkeling;
– In wetenschappelijke kringen is het besef gegroeid van het belang van een Bostonmodel: de relatie tussen fundamentele research – toegepaste research – commercialisering ervan, en dus de noodzaak om mee te denken en ondersteunend te werken aan prioriteiten en engagementen van overheden, maatschappelijke organisaties en dat bedrijfsleven. - En er zijn nieuwe bondgenootschappen aan het ontstaan in de wereld van de non profit organisaties met het bedrijfsleven in het besef, dat men elkaar kan versterken. Zo is recent de relatie CordaidRabo versterkt, nadat die een kwart eeuw geleden was verslapt. – Bij dit alles dient nog een andere ontwikkeling onderstreept worden, namelijk het besef dat al enkele jaren geleden bij de overheid is doorgebroken, dat steun niet zozeer aan zwakke sectoren en regio's gegeven moet worden, maar dat het gaat om die extra stijgbeugel voor de topsectoren. Het beleid van het toenmalige Ministerie van Economische Zaken om juist de ‘’pieken in de delta’’ te stimuleren in plaats van de dalen is vertaald in dit huidige perspectiefvolle topsectorenbeleid. – En inderdaad is er ook oog ontstaan voor het belang van de primaire sectoren. Zo is de Wereldbank drie jaar geleden teruggekeerd op haar negatie van het belang van de primaire landbouwsector met een boeiend rapport. En dan vallen sommige dingen samen: als een van die Nederlandse top sectoren bevordering van landbouw en voedselproductie is en als dat nu net ook een mondiale prioriteit is en een nog veel sterkere behoefte zal worden, een levensbehoefte, in de komende jaren dan komen, kunnen komen, vraag en aanbod dicht bij elkaar in een nieuw handelingsperspectief voor de Nederlandse ontwikkelingssamenwerking.
II
Maar we zijn er nog niet.
– De befaamde driehoek wetenschap-overheid-bedrijfsleven moet allereerst gekoppeld worden daadwerkelijk aan de agenda van internationale samenwerking. Het beleid van staatssecretaris Knapen biedt die opening maar dat moet nog vertaald worden in een hele duidelijke concrete agenda. – En de driehoek moet een vierhoek worden, want zonder de inbreng van de lokale kennis, de culturele belemmeringen en kansen, zonder inbreng van de noodzakelijke vertaalslag per land en per regio en die andere realiteit van ontwikkelingslanden zal die koppeling snel bezwijken onder de wrijvingswarmte en onder het negeren van die maatpakbenadering waar de WRR zo nadrukkelijk voor pleit. Daarom is het noodzaak dat de driehoek ook op een andere manier wordt uitgebreid en gekoppeld wordt aan de vierde actor, die van maatschappelijke organisaties ginds en hier.
– De zogenaamde gouden driehoek of diamant en in mijn opvatting dus de vierhoekige gouden staaf mag niet onder de dreigende bezuinigingen verworden tot een stukje opgepoetst koper of slechts een blokje glinsterend glas. – En vooral: de brug van de intentie naar vervullen van de voorwaarden en dan naar de uitvoeringsagenda vraagt een daadwerkelijke participatie van de actoren.
III Vragen en antwoorden:
1. Daarom is de belangrijkste vraag vandaag: hoe krijgen we een breed bewustzijn bij de Nederlandse bevolking, dat voedselzekerheid niet langer het probleem van ginds is maar van ons allemaal, Zuid en Noord, zoals dat zo voortreffelijk verwoord is in de studie van de Rabobankgroep over ‘Sustainability and security of the global food supply chain’. Ik beveel u deze studie zeer aan en ik hoop dat August Sjauw voldoende exemplaren ter beschikking wil stellen.
2. En dan die klemmende vraag: hoe krijgen we het besef verbreid, dat de verdubbeling van de voedselproductie en behoud van voedselzekerheid in de komende drie decennia zal stuiten op precedentloze beperkingen van uitputtingen en schaarsten en ook nog eens te maken krijgt met meervoudige doelstellingen zoals het leveren van bijdrages aan mitigatie en adaptatie van de klimaatproblematiek en er een extra beroep op agrarische produktiecapaciteit gedaan zal worden b.v. ter zake duurzame energievoorziening.
3. En dan die cruciale vraag: hoe kan op een andere manier een evenwicht gecreëerd worden tussen de inspanningen en capaciteiten die al in ontwikkelingslanden aanwezig zijn en die voor de voedselzekerheid daarom basisvoorwaarden zijn én ons aanbod van kracht en sterkte, zonder dat wij de zaken overnemen? Het Chinese plantage en landgrabbing model spreekt ons niet aan, maar wat betekent de formule die zo succesvol is geweest van Unilever van samenwerking met lokale producenten en grootverwerkers? Wat betekenen in de praktijk de door het rapport van de Worldconnectors, bepleitte agrohubs en lokale aanvoerlijnen? Waar ligt het evenwicht tussen de ervaringen van ngo’s en lokale kennis en de nieuwe technologische inzichten van het Noorden, en in toenemende mate ook van de universiteiten in het Zuiden? En vooral: zijn de succesvolle formules in Azië, waar de Nederlandse ontwikkelingshulp aan heeft bijgedragen in een aantal gevallen, overdraagbaar naar andere gebieden, naar Afrika? Prangende vraag ook: welke aanpassingen zal de coöperatieve formule moet ondergaan in andere culturen?
4. Weer een andere vraag die essentieel is: hoe kan de noodzaak van kwantiteit, kwaliteit, concurrerende prijs en groei in overeenstemming gebracht worden met de realiteit van kleine producenten, kleine percelen, ook voldoen aan de eigen voedselbehoefte eerst, en hoe niet te vergeten kan de essentiële rol van vrouwen vertaald worden in eigen institutionele voorzieningen en erkenningen. Comment deviennent des paysans des agriculteurs? Maar die vraag geldt ook als een spiegel de Nederlandse situatie: is meedoen aan internationale samenwerking een prerogatief van drie of vier of vijf grote multinationals of kan dat rijke MKB in Nederland, dat ook op verschillende manieren deel uitmaakt van het Agro complex, zich zo organiseren, dat het eigen sterkteaanbod gekoppeld wordt met de vraag van ginds. Locus et Globus, noemen ze dat elders en daar zijn matchmakers voor nodig, bijvoorbeeld in de vorm van coöperatieve banken.
5. En dan: wat is de verwachtingshorizon van de verschillende actoren? Juist op het terrein van de internationale samenwerking, en juist bij de bevordering van primaire processen en sociaalculturele veranderingen gelden andere criteria. – bij bedrijfsleven: gaat het om drie-vijf jaar of twintig jaar voor de investering terugverdiend is?; – bij maatschappelijke organisaties: is er het geduld om verhoopte professionaliteit te combineren met een cultuuromslag in plaats van de oorzaken van het niet snel van de grond komen van de beoogde doelstellingen alleen maar aan externe factoren te wijten? – en bij die overheid: is daar de duidelijke intentie en zelfs belofte om niet iedere vier jaar weer met een nieuw beleid komen, maar continuïteit en betrouwbaarheid centraal te stellen; in tegenstelling met soms frustrerende ervaringen in de afgelopen vijfentwintig jaar?; – en bij die wetenschap: is daar de bereidheid om de vragen van de actoren centraal in de programmering stellen en niet accidenteel alleen wanneer er weer eens ingeschreven kan worden op een onderzoeksproject,; dus aandacht aan deze prioriteit centraal én structureel?
Dit zijn de vragen die mijns inziens centraal moet staan in de bijeenkomst van vandaag en in die zes andere debatten die we op de Floriade moeten voeren.
IV Meer dan zeven conferenties!
Inderdaad die vragen moeten beantwoord worden in zeven sessies, maar het gaat om veel meer dan bijeenkomsten, events, conferenties. Die hebben we in de wereld van de internationale samenwerking al heel veel. Het gaat er nu ten diepste om, om het resultaat in de loop van dit jaar te vertalen in richtinggevende antwoorden en ook in een institutionele voorziening – hoe licht ook - , een platform, een forum, een marktplaats misschien of beter gezegd in een gemeenschap, een community, zeggen ze
dan tegenwoordig: a Netherlands Community for Global Sustainable Agriculture. Dat is de agenda van de Food First coalitie.
Vandaag moet een begin gemaakt worden met het scheppen van de voorwaarden daarvoor. Alleen als we elkaar vasthouden in de conclusies en in de intenties om bevordering van de landbouw en voedselzekerheid tot een centraal perspectief te maken van de Nederlandse ontwikkelingssamenwerking zullen woorden en intenties daden en vooral groene symbolen worden. Dat de dag van vandaag is mogelijk gemaakt danken we hier aan de Rabo en de Rabo Foundation. Maar ook aan die andere contribuanten, zoals ELI en ook de NCDO, die onder leiding van de nieuwe directeur dr. F.v.d. Boom, zo instrumenteel is in het faciliteren van deze bijeenkomsten. En ik ben dank verschuldigd aan de partners in de coalitie zoals SID, die begonnen is met zijn publicaties over nieuwe schaarsten en Common Goods in a divided world, aan het Wereld Natuur Fonds, aan het Afrika Studiecentrum, aan de Provincie Limburg, aan BUZA, aan de Floriade en vandaag vooral ook aan NWO-WOTRO met wie we bij de voorbereiding zo buitengewoon creatief en constructief hebben samengewerkt. Ik dank de sprekers van heden, waaronder staatssecretaris Bleker die binnen een jaar nu al voor de tweede keer , heeft bijgedragen aan onze opzet, om het zicht op de internationale samenwerking te wijzigen en vensters open te zetten. En tot slot wil ik ook hier verwijzen naar het rapport van de Worldconnectors over deze problematiek, dat onder leiding van Prof. Dietz dé stimulans is geweest voor al deze activiteiten. Ik wens u allen een inspirerende dag toe.
15 maart 2012