Inhoudsopgave
Samenvatting ...........................................................................................................................................2 Voorwoord ...............................................................................................................................................4 Inleiding ....................................................................................................................................... 5 Specifieke inleiding BJBrabant………………………………………………………………………………………………. 9 Theoretische uitgangspunten in de systemische gezinsbegeleiding .................................................. 10 Het profiel van de gezinnen waaraan hulp wordt verleend ............................................................... 19 Welke ouders maken het samenwerken lastig?.......................................................................23 De problematiek van jongeren die verblijven in de residentiële jeugdzorg ....................................28 De macrostructuur van de systemische gezinsbegeleiding……………………………………………………………35 Aanbevelingen…………………………………………………………………………………………………………………………….43 Eindconclusie……………………………………………………………………………………………………………………………….44 Specifiek bij BJBrabant……………………………………………………………………………………………………..46 Bibliografie…………………………………………………………………………………………………………………………………..47 Bijlagen Procesverslag……………………………………………………………………………………………………………………49 kernlabelschema’s……………………………………………………………………………………………………………53
1
Samenvatting Het onderwerp van ons afstudeeronderzoek is ‘systemische gezinsbegeleiding in de residentiële Jeugdzorg’. De aanleiding van ons onderzoek is dat de plaats van ouders in de residentiële Jeugdzorg sterk onderbelicht is. Er is weinig kennis en theorie hierover. In opdracht van het Lectoraat Jeugd en Gezin van de Christelijke Hogeschool Ede hebben wij onderzoek gedaan naar goede praktijken bij de organisatie BJ Brabant, wat staat voor Bijzonder Jeugdwerk Brabant. Deze organisatie is uit vooronderzoek geselecteerd, ze hebben heldere keuzes gemaakt in het vormgeven van het contextuele werken en delen ouders een belangrijke plaats toe, wanneer hun kind in hulpverlening is. Ook hebben ze geschoolde en ervaren hulpverleners in huis om dit contextuele werken in de praktijk te brengen. We zijn op zoek gegaan naar theoretische uitgangspunten voor het contextuele werken. Door middel van literatuurstudie hebben we hier onderzoek naar gedaan. Ook hebben we onderzoek gedaan naar het profiel van de gezinnen waar hulp aan wordt verleend. Dit hebben we gedaan door middel van interviews en dossierstudie. Vervolgens hebben we gekeken naar de problematiek van de jongeren die worden behandeld in de residentiële Jeugdzorg. Ook dit hebben we onderzocht door middel van interviews en dossierstudie. En als laatste hebben we door middel van interviews de macrostructuur van de systemische gezinsbegeleiding onderzocht. Theoretische uitgangspunten Je kunt de ontwikkeling van adolescenten onmogelijk begrijpen wanneer je niet ook oog hebt voor ontwikkeling van ouders, grootouders, broers en zussen. (Preto, 1989) Door geboorte is ieder mens in een niet te ontkennen, onomkeerbare verhouding met zijn ouders gekomen (Eerenbeemt & Heusden, 1990). Doordat ouders het leven schenken aan hun kind, ontstaat er een band die niet meer verbroken kan worden. Dit noemt men loyaliteit tussen ouders en kinderen. Daarom is het erg belangrijk om ouders te betrekken wanneer er hulp wordt verleent aan een kind. Eerenbeemt zegt hierover, dat je ouders, grootouders, broers en zussen in moet schakelen om bij de kern van iemands probleem te kunnen komen. Ook de bekende therapeut Nagy stelt heel duidelijk dat wanneer je met een cliënt werkt, je niet buiten de ouders om kan. (Eerenbeemt, 2005) Profiel van de gezinnen Jongeren die in de residentiële Jeugdzorg belanden hebben vaak problemen in het gezin van herkomst. De problemen die hierbij een rol kunnen spelen zijn: relatieproblemen tussen ouder en kind, 70% van de jongeren in de residentie heeft last gehad van hevige conflicten met ouder(s). Een ander probleem in het gezin van herkomst is vaak de pedagogische onmacht van ouders. Ouders gaven in de dossiers onder andere aan het gedrag van hun kind niet te begrijpen, dat ze niet de ondersteuning aan hun kind kunnen bieden dat ze nodig hebben en dat ze moeite hebben met grenzen aangeven. De opvoedingsattitude van ouders wordt gevormd door opvattingen, overtuigingen en de belevingen van ouders over het gedrag van de jeugdige en hoe ouders in de opvoeding staan. Het betrekken van ouders in de residentiële Jeugdzorg kan door verschillende problemen van ouders moeilijk zijn. Deze problemen kunnen zijn: Echtscheiding; De strijd die ouders met elkaar hebben, voert de boventoon, in plaats van de ontwikkeling van hun kind. 2
Psychiatrische problematiek; ouders stellen hun eigen problemen boven de problemen van hun kind. Lange hulpverleningsgeschiedenis; Er is weinig vertrouwen meer in de hulpverlening. Verwachtingen van ouders; Ouders hebben te hoge of te lage verwachtingen van de hulpverlening. Problematiek van de jongeren De meest voorkomende problemen van jongeren die opgenomen zijn in de residentiële Jeugdzorg zijn: Gedragsproblemen; Bij jongeren in de residentiële Jeugdzorg staat de externaliserende gedragsproblematiek op de voorgrond. Bij deze jongeren is er vaak sprake van meerdere stoornissen, ook wel comorbiditeit genoemd. De problemen die zij hebben zijn ernstiger dan die van jongeren die gebruik maken van een andere vorm van hulpverlening. (Harder, Knorth, & Zandberg, 2006) Sociale klachten; deze jongeren hebben vaak meer problemen met sociale relaties dan de jongeren die niet in de residentiële Jeugdzorg verblijven. De jongeren die wij in de dossiers bestudeerd hebben blijken weinig sociale contacten te hebben, weinig respect te hebben voor anderen en veel conflicten met anderen te hebben. Emotionele klachten; Jongeren in de residentiële Jeugdzorg hebben daarnaast ook eerder last van angsten en depressies dan hun leeftijdsgenoten. (Zukauskiene, 2004). Macrostructuur van de systemische Gezinsbegeleiding Het traject dat jongeren en hun gezinnen doorlopen bij de organisatie BJ Brabant bestaat uit 4 verschillende fases. Fase 1: aanmeldingsfase. Ouders worden in deze fase al betrokken. Er vindt een overeenstemminggesprek plaats waar ouders bij aanwezig zijn. Er worden onder andere afspraken gemaakt over opvoedingszaken gedurende het verblijf. Fase 2: observatiefase die leidt tot het vaststellen van het hulpverleningsplan HVP. Middels observatie in de groep en in het gezin worden de sterke kanten en de leerpunten van het gezin verder in kaart gebracht en de hulpverleningsdoelen geconcretiseerd. Fase 3: Werken aan verandering. Werken met het gezin en de jeugdige. Fase 4: Afronding Bij het traject van een cliënt en zijn gezin zijn verschillende behandelaren betrokken: Behandelcoördinator; houdt het overzicht over het traject en stuurt de andere behandelaars aan. Contextueel Gezinsbegeleider; richt zich vooral op het gezin en geeft middels praktische pedagogisch ondersteuning hulp aan ouders. Contextueel Therapeut; geeft therapie aan een gezin met complexe problematiek, die samenhangt met de gezinsgeschiedenis. Pedagogisch Medewerker; is de mentor van de jongeren op de groep. Is er vooral voor de jongeren en onderhoudt ook intensief contact met de ouders.
3
Voorwoord Voor u ligt het verslag van het afstudeeronderzoek naar ‘systemische gezinsbegeleiding in de residentiële Jeugdzorg’. Dit afstudeeronderzoek heeft plaats gevonden in opdracht van het Lectoraat Jeugd en Gezin van de Christelijke Hogeschool Ede onder leiding van Lector Martine Noordegraaf. Voor een succesvolle afronding van onze studie, Sociaal Pedagogisch Hulpverlening, moest er een onderzoek gedaan worden. Waarin een bijdrage geleverd werd aan de ontwikkeling van beroep en beroepsmethodiek met gebruik van wetenschappelijk onderzoek en praktijkgericht onderzoek. Het Lectoraat Jeugd en Gezin is bezig met een grootschalig onderzoek naar contextueel werken in de residentiële Jeugdzorg, wat uiteindelijk zal gaan resulteren in een methodiek. Wij hebben een bijdrage geleverd aan dit onderzoek door middel van het onderzoek dat wij gedaan hebben bij de organisatie BJ Brabant. Daar zijn wij op zoek gegaan naar goede praktijken op het gebied van ‘systemische gezinsbegeleiding’. Onze dank gaat uit naar de organisatie BJ Brabant. Zij hebben ons gastvrij ontvangen en veel informatie verstrekt. Wij bedanken Ellen Marres, zij heeft ons geïntroduceerd in de organisatie en de weg voor ons gebaand. Ook de teams van de Woudlopers en de Driehoek willen wij bedanken voor de medewerking. Tijdens de interviews met deze teams hebben wij veel praktische informatie gekregen die nuttig was voor ons onderzoek. Ook gaat onze dank uit naar de contextuele gezinsbegeleiders en therapeuten die tijd voor ons vrijmaakten om ons te vertellen over hun werk en de specifieke kenmerken van hun functie. Onze speciale dank gaat uit naar Martine Noordegraaf, onder haar bezielende leiding mochten wij dit onderzoek doen. Zij stond altijd voor ons klaar en dankzij haar kritische blik hebben wij dit onderzoek succesvol af kunnen ronden. Het verslag is geschreven voor iedereen die meer te weten wil komen over de praktische vormgeving van ‘systemische gezinsbegeleiding in de residentiële Jeugdzorg’. Het verslag begint met theoretische uitgangspunten, een beschrijving waarom het belangrijk is om ouders te betrekken bij de hulpverlening aan adolescenten. Dit wordt beschreven in het hoofdstuk ‘Theoretische uitgangspunten in de sytemische gezinsbegeleiding’. Daarnaast wordt er specifiek ingegaan op het gezinsprofiel, dit is te lezen in het hoofdstuk ‘Het profiel van de gezinnen waaraan hulp wordt verleend binnen de residentiële Jeugdzorg’. Vervolgens wordt beschreven wat de problematiek is van de jongeren die in de residentiële Jeugdzorg opgenomen zijn, dit is te lezen in het hoofdstuk ‘De problematiek van jongeren die verblijven in de residentiële Jeugdzorg. Als laatste wordt beschreven hoe de systemische gezinsbegeleiding praktisch vorm kan krijgen. Dit wordt beschreven in het hoofdstuk ‘De macrostructuur van de systemische gezinsbegeleiding’. Willianne Kodde & Roxanne Vonk
4
Inleiding Aanleiding Zowel in theorievorming als in methodische richtlijnen is er een onderaandeel wat betreft kennis over hulpverlening aan adolescenten. Met name de plek die ouders hebben in deze fase van de opvoeding en de plek die de hulpverlening daarin heeft is sterk onderbelicht. Het lectoraat Jeugd en Gezin zoekt samenwerking met die instellingen die in systemische residentiële Jeugdzorg een goede praktijk hebben opgebouwd. Onder een goede praktijk wordt verstaan: een instelling die heldere keuzes heeft gemaakt in de plaats die ouders hebben bij de behandeling van jongeren in de residentiële Jeugdzorg en die voldoende geschoolde en ervaren hulpverleners hebben om deze keuze handen en voeten te geven. De instelling BJ Brabant voldeed aan deze criteria. Meer over deze instelling is te lezen in het hoofdstuk ‘Inleiding op BJ Brabant’. Probleemanalyse De systeemgerichte benadering heeft vanaf de jaren ’50 een opmars gemaakt in de hulpverlening. Hulpverleners geven aan dat ze het systeem belangrijk vinden, maar benoemen tegelijkertijd een handelingsverlegenheid. Dat wil zeggen: men vindt het systeem belangrijk, maar weet niet hoe ermee te werken (Harder e.a., 2006: 81; Liefhebber-Rip & den Bogert, 2010). Relevantie Het onderzoek naar het vormgeven van systemische gezinsbegeleiding in de residentiële Jeugdzorg is relevant omdat veel organisaties het belang wel zien van het systemisch werken in, maar ze zien geen mogelijkheid om dit in de praktijk vorm te geven. Er is weinig literatuur over de praktische vormgeving van het systemisch werken in de residentiële Jeugdzorg. Door middel van deze scriptie willen wij een bijdrage leveren aan relevante literatuur op dit gebied. Vraagstelling Wat is de architectuur van de systemische gezinsbegeleiding aan gezinnen met kinderen tussen de 12 en 16 jaar, waarvan de jongere wordt behandeld in een residentiële (vrijwillige) setting? Deelvragen: 1. Volgens welke theoretische uitgangspunten wordt er binnen de systemische gezinsbegeleiding binnen de residentiële Jeugdzorg gewerkt? (literatuurstudie, documentanalyse) 2. Wat is het profiel van de gezinnen waar hulp aan wordt verleend? (interviews, dossierstudie) 3. Wat is de problematiek van de jongeren die worden behandeld in een residentiële (vrijwillige setting)? (interviews, dossierstudie) 4. Wat is de macro structuur van de systemische gezinsbegeleiding (welke stappen worden er in welke volgorde genomen)? (interviews) A. Hoe wordt het traject vormgegeven? B. Wat is de rol van de verschillende behandelaren? Doelstelling Een methodiekbeschrijving van de systemische gezinsbegeleiding aan gezinnen met kinderen tussen de 12 en 16 jaar, waarvan de jongere wordt behandeld in een residentiële (vrijwillige) setting. Het lectoraat Jeugd en Gezin wil met behulp van onderzoek naar goede praktijken van systemische gezinsbegeleiding, het systemisch bewustzijn van studenten en beginnende hulpverleners vergroten.
5
Visie Tijdens onze stage in het 3e jaar van de opleiding SPH hebben wij beiden de handelingsverlegenheid ervaren die er is in contact met ouders. We zagen het nut in van de rol van ouders, wanneer hun kind opgenomen was in de hulpverlening. Maar welke plaats ouders moesten krijgen was onduidelijk. Ook was er grote onduidelijkheid op welke manier ouders betrokken zouden kunnen worden. Dit zorgde voor een kloof tussen ouders en hulpverleners. En dit resulteerde vaak ook tot een kloof tussen ouders en kind. Vanuit de theorie die we kregen tijdens colleges en dergelijke hadden we niet genoeg input gekregen om op de juiste manier te handelen met ouders. Vanuit de praktijk leerden we het belang hiervan, maar de theorie op dit gebied was minimaal. Toen we hoorden dat het mogelijk was om op dit onderwerp af te studeren waren we allebei direct enthousiast. We hadden allebei de overtuigde visie dat het heel belangrijk is om met ouders samen te werken, maar voelden hierin een stuk onmacht. We wilden graag bijdragen aan een ontwikkeling op dit gebied. Waarom vinden wij het zo belangrijk dat ouders betrokken worden in de hulpverlening van kinderen? Wij ‘geloven’ echt in het begrip ‘loyaliteit’. Ouders en kinderen staan met elkaar in een onlosmakelijke verbinding. Deze is nooit te verbreken. Wanneer ouders niet betrokken worden bij de hulpverlening aan hun kind, dan kan deze hulpverlening niet optimaal verlopen. Wij zijn gaan inzien dat de ouders van kinderen experts zijn. Niemand kent een kind zo goed als de ouders. Daarom is het zo belangrijk om ouders te betrekken bij de hulpverlening. Werkwijze Vormgeving van het onderzoek Ons onderzoek heeft een paar weken na de start een andere wending gekregen. Dit kwam doordat de instelling waar wij ons onderzoek graag wilden laten plaatsvinden wat langer de tijd nodig had om na te denken of ze mee wilden werken. Intussen zijn we van start gegaan met literatuurstudie en het benaderen van andere instellingen die contextueel werken. We zijn ons onderzoek gestart met het doen van literatuur studie. We hebben verschillende boeken gelezen en samengevat die duidelijke literatuur bevatten over Contextueel werken en over de doelgroep: ‘Jongeren tussen de 12 en 16 jaar in de residentiële Jeugdzorg.’ Nadat we literatuur bestudeerd hadden hebben we vragen opgesteld voor een interview voor experts en vragen voor interviews met professionals. We hebben dit gedaan in overleg met het andere afstudeerkoppel: Hendrina en Niesje en met Martine Noordegraaf en Els van Wijngaarden. We kregen de tip van Martine Noordegraaf en besloten om twee expertinterviews te houden met Janneke van Beek en Jaap van der Meijden om onze kennis over het contextueel werken konden vergroten.
6
Dossierstudie We hebben ons gericht op de open groepen van BJ Brabant. Om erachter te komen wat de werkelijke doelgroep is van deze vorm van residentiële Jeugdzorg en de gezinsachtergrond te achterhalen hebben wij van deze groepen de dossiers bestudeerd. Dit hebben we gedaan door de volgende tabel in te vullen: Client Stamkaart
Gegevens
Geboortejaar Geslacht Leefsituatie Tijd hulpverlening Relaties (gezinsprofiel) Culturele achtergrond Geboortejaar ouders Combinatie zorgtraject (volgorde) PEL Motivatiebrief Indicatie en hulpvraag aanmelding BJZ Gezin anamneses ontwikkelingsanamnese Hulpverleningsplan 1 Gezinssamenstelling Doelen Problematiek jongere Vormgeving van contact Eindevaluatie
Uiteindelijk hebben we alle dossiers van de verschillende groepen netjes op een rijtje gezet en in een Excel-sheet verwerkt. Aantal:
33 dossiers
Geslacht:
Meisje: 9 Jongen: 24
Leeftijd: Leeftijd 12 13 14 15 16 17 18
Aantal: 1 1 7 8 13 1 1
In totaal hebben we 33 dossiers bestudeerd. Hiervan waren er 17 van de groep: ‘de woudlopers’ en 16 van de groep: ‘de driehoek’.
7
Waardoor duidelijk wordt met welke problemen deze jongeren het meest te kampen hebben, welke doelen zij hebben en uit wat voor soort gezinnen zij komen. Interviews Zoals hiervoor al aangegeven hebben we ervoor gekozen om twee expertinterviews te doen om onze kennis over het onderwerp te vergroten. Wij hebben het interview gedaan met Janneke van Beek en kregen het interview van Jaap van der Meijden van een ander afstudeerkoppel. Daarnaast hebben we bij BJBrabant interviews afgenomen met verschillende disciplines: 1. Coördinator behandelzaken 2. Contextueel gezinsbegeleider 3. Contextueel therapeut 4. Team ‘contextueel’ (6 gezinsbegeleiders + 2 therapeuten) 5. Team ‘de Driehoek’ (6 pedagogisch medewerkers + 1 teamleider + 3 gezinsbegeleiders + 1 behandelcoördinator) 6. Team ‘de Woudlopers’ (6 pedagogisch medewerkers + 1 teamleider + 1 behandelcoördinator + 1 stagiair) We hielden deze interviews om een rond plaatje te krijgen van het systemisch werken binnen BJ Brabant in de verschillende disciplines. Waar we hierdoor achter kwamen was dat het van hoog in de instelling tot bij de pedagogische medewerkers doordrenkt was met het ‘contextueel werken’. Interviewverwerking We hebben geprobeerd de interviews zo snel mogelijk na aanvang uit te werken. Dit wilden we doen omdat het interview dan nog vers in ons geheugen zat en we nog beter begrepen op welke manier het gezegd was. Vervolgens zijn we de niet-relevante informatie gaan verwijderen en de interviews gaan fragmenteren. Daarna zetten we er labels voor waarvan we uiteindelijk een labelschema maakten. Nadat we het labelschema gemaakt hadden merkte we dat we niet goed wisten hoe we verder moesten, wij zijn toen naar Martine Noordegraaf gegaan voor uitleg waarna we weer vlot verder konden werken. We hebben toen de kernlabels op een rij gezet daar de labels onder gaan zetten en vervolgens de fragmenten die erbij hoorden erbij gaan plaatsen. Vervolgens zijn we per kernlabel de vragen van de hoofdstukken gaan beantwoorden.
8
Inleiding op BJ Brabant Ons onderzoek heeft plaatsgevonden bij de organisatie BJ Brabant, wat staat voor Bijzonder Jeugdwerk Brabant. BJ Brabant heeft de keuze gemaakt om contextueel, competentiegericht en vanuit de presentiebenadering te werken. In ons onderzoek hebben wij ons in het bijzonder gericht op de wijze waarop en de vormen waarin het contexuele component gestalte krijgt binnen de instelling. BJ Brabant is een organisatie die zich sterk maakt voor jongeren en gezinnen met problemen. Deze organisatie biedt zowel ambulante hulp als residentiële hulp. Het is een laagdrempelige organisatie voor jeugdhulpverlening, vooral in de regio Zuidoost-Brabant. BJ Brabant streeft naar een vroegtijdige, toegankelijke en kortdurende hulpverlening, met respect voor de ouder-kindrelatie. Waar mogelijk worden ouders, verzorgers of andere gezinsleden betrokken bij de hulpverlening. Voor sommige jongeren is ondersteuning in hun eigen leefomgeving voldoende, anderen verblijven tijdelijk in een residentiële voorziening. (www.bjbrabant.nl) Bij BJ Brabant hebben we onderzoek gedaan door middel van interviews en dossierstudie. Ten eerste hebben we een interview gehad met de Coördinator Behandelzaken. Zij heeft ons het een en ander verteld over de manier waarop BJ Brabant het contextueel werken vormgeeft. Daarna hebben we een interview gehad met het team van De Driehoek. De Driehoek is een behandelgroep, waarbij de hulp bestaat uit gezinsbehandeling, eventueel in combinatie met (tijdelijk, voor een beperkt deel van de week) verblijf voor jeugdigen. Het uitgangspunt is dat het om een ambulant aanbod gaat dat indien nodig residentieel ondersteund kan worden. Vanaf Oktober 2009 is dit in praktijk gebracht. (Jansen, 2009, p. 2) Bij ernstige opvoed- en opgroeiproblemen wil BJ Brabant investeren in de relaties binnen het gezin en deze zo versterken. De Driehoek streeft na dat ouders en kind zo veel mogelijk op elkaar betrokken en met elkaar verbonden blijven. De ouders worden expliciet gezien als partner bij de organisatie en uitvoering van de hulp. Gezinsbegeleiding en contextuele therapie vormt de basis van het aanbod. De hulp richt zich op de ouders, de jeugdige en het gezin. (Jansen, 2009, p. 3) Vervolgens hebben we een interview gehouden met een Gezinsbegeleider en een Pedagogisch Medewerker van de Driehoek. Zij hebben ons nog verder ingelicht over de werkwijze van de Driehoek en hoe dit in de praktijk verloopt. Hierna waren we erg benieuwd naar wat de rol is van de Gezinsbegeleiders en Contextueel Therapeuten op andere groepen. Hoe wordt de begeleiding op andere groepen vorm gegeven. We hebben toen ook vooral de vraag gesteld wanneer er nu een Gezinsbegeleider in gezet wordt en wanneer een Contextueel Therapeut. Daarna hebben we nog een interview gehouden met een Contextueel Therapeut. Zij heeft ons vooral praktijkverhalen verteld. Als laatste hebben we een interview gehouden met het team van de Woudlopers. Dat is een open leefgroep. In dit interview werd de rol van de Pedagogisch Medewerkers benadrukt. Ondertussen zijn we ook bezig geweest met dossierstudie. We hebben 33 dossiers bekeken van jongeren die in het afgelopen jaar het traject afgerond hebben. We hebben dossiers bekeken van jongeren die op de Woudlopers gezeten hebben of op de behandelgroep De Driehoek. Tijdens het bestuderen van de dossiers hebben we vooral gelet op de problematiek van de jongeren, het gezinsprofiel, de doelen van de jongeren en hun ouders. 9
Theoretische uitgangspunten in de systemische gezinsbegeleiding Het zijn niet de gezinnen die onze hulp nodig hebben om er beter van te worden, maar wij hebben als hulpverleners hén nodig om ons werk tot een goed einde te brengen. Het instituut is een gereedschapskist, de sleutel daarvan is in handen van de gezinnen (Ausloos, 1999). Zoals beschreven staat in de probleemstelling van ons onderzoek, is er vanaf de jaren ’50 steeds meer aandacht gekomen voor een systeemgerichte benadering binnen de hulpverlening. In dit hoofdstuk willen we beschrijven wat de theoretische uitgangspunten van systeemgericht werken zijn. Geschiedenis We willen als eerste kijken naar de geschiedenis van het systemisch werken. Er zijn verschillende modellen en gedachten aan vooraf gegaan, deze modellen en gedachten waren totaal tegenovergesteld. Voor 1968 werd het effect van relaties en de context van een cliënt onderschat. Toen werd er vanuit modellen gewerkt waarbij er vanuit gegaan werd dat ouders alleen kinderen beïnvloeden. Er was in de opvoeding spraken van eenrichtingsverkeer. Maar daar is in 1968 door Bell belangrijke kritiek op gegeven. (Dekovic, 2000) Hij heeft de rol van het kind als sturende kracht in de opvoeding benadrukt en hij heeft laten zien dat een kind de ouderlijke opvoedingsstijl en disciplinetechnieken beïnvloed. In de beschrijving van Bell is er dus sprake van wederzijdse beïnvloeding. Vanaf 1975 is het ‘Transactionele model’ ingevoerd, in dit model wordt er van uitgegaan dat ouder en kind elkaar wederzijds beïnvloeden. Bovendien worden interacties in het heden beïnvloed door het verleden, waarin verwachtingen zijn opgebouwd. Dit benadrukt de dynamiek van een ouder-kindrelatie. Vanaf begin jaren negentig gaat men uit van het Transactionele ecologische ontwikkelingsmodel, waarin de ouder- kindrelatie gezien wordt als een relatie die in de loop der tijd verandert, waarin beide ouders actieve participant zijn en die beïnvloed wordt door het grote aantal factoren in het kind, in de ouder, in het gezin en buiten het gezin. (Dekovic, 2000) Ook in de maatschappij staat het gezin de laatste jaren steeds meer op de voorgrond en in de belangstelling. Verschillende politici, denk bijvoorbeeld aan Balkenende, zien het gezin als ‘hoeksteen van de samenleving’. (Nabuurs, 2007) De winst van de hierboven geschetste denkwijzen en ontwikkelingen is het inzicht dat ouders en kind, met al hun gedragingen, samen zo verwikkeld zijn dat het haast onmogelijk is om een kind individueel te begeleiden. Het laat zien dat de context van een cliënt tijdens de hulpverlening niet weggelaten kan worden. De context is een dynamisch verband tussen een persoon en belangrijke personen in diens leven. Voor een goede hulpverlening is het dan ook onmogelijk om jeugdigen goed te helpen zonder rekening te houden met de context. Jager en Veenhuis (1996) noemen drie ontwikkelingen die een rol spelen in het (meer) betrekken van het gezin bij de behandeling, namelijk: 1. Het bekend raken van steeds meer hulpverleners met de systeemtheorie 10
2. Het mondiger worden van ouders 3. De toenemende aandacht in theorie en praktijk voor het opsporen van positieve aspecten in het gezin en het sociale netwerk van de jeugdige. (Geurts, 2010, p. 46) Je kunt de ontwikkeling van adolescenten onmogelijk begrijpen wanneer je niet ook oog hebt voor ontwikkeling van ouders, grootouders, broers en zussen. (Preto, 1989) Mensen staan in het dagelijks leven altijd in verbinding met anderen. Iedereen maakt deel uit van een geheel, is in staat dit geheel te beïnvloeden en wordt daardoor beïnvloed. Dit is een belangrijke reden om systemisch te werk te gaan binnen de residentiële Jeugdzorg. We hebben nu kunnen lezen hoe de theorie zich heeft ontwikkeld richting een transactionele ecologische manier van kijken naar adolescenten en hun gezinnen. Ook hebben we gezien welke combinatie van ontwikkelingen er aan hebben bijgedragen dat er ook binnen de hulpverlening steeds meer systemisch wordt gewerkt. Thoburn, Lewis en Shemmings (1996) borduren hier op door en maken nog eens expliciet waarom het belangrijk is om cliënten en hun ouders een actieve rol in de hulpverlening te geven. Te weten: 1. Kennis. Jeugdigen en ouders weten het beste wat er precies in het gezin gebeurd. Wat hun krachten en doelen zijn. 2. Rechten. Ouders en jeugdigen hebben het recht om geïnformeerd te worden over wat over hen verteld wordt, en ze zouden inspraak moeten hebben in beslissingen die hen aangaan. 3. Empowerment. Door betrokken te zijn bij de hulp voelen ouders en jeugdigen zich minder machteloos en functioneren ze beter. 4. Effectiviteit. Een meer coöperatieve, participerende werkrelatie leidt tot meer vooruitgang in de hulpverlening. (Geurts, 2010, pp. 46,47) Deze opsomming maakt duidelijk dat systemisch werken ook belangrijk is omdat de hulpverlening daarmee effectiever verloopt. Later in deze scriptie is te lezen hoe binnen BJ Brabant gewerkt wordt aan een coöperatieve, participerende werkrelatie met ouders. We willen nu eerst dieper ingaan op de algemene systeeemtherapie. Algemene systeemtheorie Ook de algemene systeemtheorie gaat er van uit dat de omgeving van de cliënt er toe doet. De systeemtheorie gaat niet alleen van het individu uit, maar gaat uit van het individu in zijn omgeving. Oorzaken van verschillende problemen bij mensen worden niet binnen het individu gezocht, maar binnen hun omgeving, hun systeem. In Nederland kwam de systeembenadering onder de aandacht in 1970, nadat het boek van Paul Watzlawick c.s. gepubliceerd was. Dit zorgde er ook voor dat er meer gewerkt ging worden vanuit gezinnen. Niet alleen kinderen hadden problemen, maar ook de gezinnen waar de kinderen uit afkomstig waren hadden problemen. Door ook naar de context, of wel het gezin te kijken, kan meer gedrag van mensen verklaard worden. Willemse, in zijn boek Anders kijken, geeft een paar definities van de systeemtheorie: Men wil objecten bestuderen door ze in een breder kader, namelijk in hun context te plaatsen Men wil naar de dingen kijken via het meer omvattend geheel In de systeemtheorie probeert men de objecten te zien als onderdelen van en beïnvloed door het systeem waarvan zij deel uitmaken. Het gaat vooral om een wijze van benaderen waarbij men veel aandacht heeft voor de structuur waarbinnen deze dingen hun plaats en hun onderlinge verband hebben. (Willemse, 2010, pp. 34, 35) 11
Ook beschrijft Willemse in zijn boek 5 principes van de kern van de systeemtheorie: Het geheel is meer dan de som van de delen In een systeem hangt alles met elkaar samen Het gedrag van het individu wordt mede bepaald door het systeem Een systeem probeert zich op allerlei manieren aan te passen aan zijn omgeving, omdat het wil overleven. Een systeem heeft de eigenschap zichzelf te handhaven en te blijven voortbestaan. (Willemse, 2010, pp. 35, 36) De systeemtheorie koppelt problemen los van het individu en zoekt de oorzaak van de problemen in de werking van het systeem. Er wordt gekeken naar de verhoudingen in het systeem, de wisselwerking tussen personen en naar relatiepatronen. Er wordt vooral gekeken naar zichtbare zaken in systemen zoals het gedrag, relaties, coalities, groepsstructuren, relatiepatronen enz. En er wordt minder gekeken naar persoonlijke zaken, zoals bijvoorbeeld de driften van een individu. Er bestaan verschillende systemen, gezinnen, leefgroepen, vriendengroepen, teams en organisaties. Elke systeem bestaat uit verschillende elementen, dit zijn de personen. Tussen die elementen bestaan betrekkingen, dat zijn de relaties. In een systeem zijn de elementen afhankelijk van elkaar. Een systeem heeft de tijd nodig om te ontstaan, hiervoor is onderlinge afhankelijkheid en onderlinge structuur nodig. Een gezin is hier een duidelijk voorbeeld van, het ontstaat in de tijd en er is onderlinge structuur en afhankelijkheid. Alle gezinsleden hangen met elkaar samen. Wanneer er ergens in het gezin een verandering plaats vindt, heeft dit invloed op het gehele gezin. (Willemse, 2010) Wanneer er systemisch met een gezin gewerkt wordt is de aandacht in de eerste instantie niet gericht op de individuele personen, maar men benadert het hele gezin. Alle mensen zijn een onderdeel van verschillende systemen. De algemene systeemtheorie gaat er vanuit dat alle levende wezens, open systemen zijn. Dit betekend dat mensen in verbinding staan met hun omgeving en dat er altijd interactie is met de omgeving. Systemen beïnvloeden elkaar wederzijds. De rol van familie is in de jeugdhulpverlening drastisch aan het veranderen, van een positie aan de zijlijn naar een actief betrokken rol. (Nabuurs, 2007). De bijdragen van familie aan een individuele cliënt kan heel verschillend zijn, het kan positief zijn, maar ook veel conflicten met zich meebrengen. Dit blijkt ook uit de gedachtegang van Nagy, wat we in de volgende paragraaf uit willen werken. Nagy De grondlegger van het contextuele gedachtegoed is: Ivan Boszormenyi-Nagy. (vanaf nu: Nagy). Hij werd psychiater en hoogleraar pscychiatrie aan de universiteit van Boedapest. In 1950 emigreerde hij naar de Verenigde Staten. In 1957 werd Nagy directeur van een afdeling gezinspsychiatrie. Daar ontwikkelde hij in dialoog met andere gezinstherapeuten, de contextuele therapie. Nagy integreerde in zijn manier van denken en werken invloeden uit de psychoanalyse en de gezinstherapie. Omdat Nagy een belangrijke therapeut was in het contextuele gedachtegoed, willen we dieper in gaan op zijn denken. 12
De benadering van Nagy heeft hij zelf de naam contextual therapy gegeven (Eerenbeemt & Heusden, 1990). Hij richtte zich vooral op de cliënt en de context. Hij was er namelijk van overtuigd dat contextueel handelen groot effect had. Hij was daarmee een van de eerste therapeuten die nadrukkelijk familieleden bij de behandeling van één cliënt ging betrekken. Hij zag familieleden als een hulpbron. Cliënten zijn moeilijk los te verkrijgen. Ieder individu is een onderdeel van een gezin, familie of gemeenschap. Met het woord ‘context’ verwijst Nagy naar de dynamische verbondenheid van de mens met zijn betekenisvolle relaties over verschillende generaties. In die geschiedenis krijg je lasten en mogelijkheden mee. Ieder mens is op zoek naar een balans van geven en nemen. Op de een of andere manier schept de wederzijdse billijkheid op de lange termijn betrouwbaarheid en daardoor de langdurende levensvatbaarheid van nauwe relaties. (Eerenbeemt & Heusden, 1990) Het ontwerp van de contextuele therapie is gebaseerd op twee overtuigingen: - De gevolgen van iemands beslissingen en acties kunnen naast een gevolg voor de eigen persoon, ook van invloed zijn op het leven van alle mensen die een betekenisvolle relatie met die persoon hebben. - Een goede, bevredigende relatie is onlosmakelijk verbonden met het rekening houden met de gevolgen op personen met wie je een betekenisvolle relatie hebt, van beslissingen en acties die als persoon neemt. (Nabuurs, 2007, p. 49) Volgens Nagy zou werken met relaties de basis moeten zijn van elke therapie, omdat ieder individu deel uitmaakt van het ‘systeem’ dat elk gezin is, met verwachtingen, loyaliteiten en geheimen. (Eerenbeemt, De liefdesladder, 2003) Nagy stelt heel duidelijk dat wanneer je met een cliënt werkt, je niet buiten de ouders om kan. Hij is er van overtuigd dat er altijd sprake is van een systeem waar je rekening mee moet houden. Hier zijn wij het volledig mee eens en aan de hand hiervan concluderen wij nogmaals dat het ontzettend belangrijk is om met ouders samen te werken, omdat de banden die er in een systeem zijn niet vermeden kunnen worden. Dit staat in verband met de loyaliteit tussen ouders en kinderen. Hier gaan we in de volgende paragraaf dieper op in. Loyaliteit Een belangrijk theoretisch uitgangspunt wat betreft systemische gezinsbegeleiding is de theorie over loyaliteit. We willen dat nader toelichten. De basis van loyaliteit is biologisch en erfelijk. (Govaerts, 2008). Door geboorte is ieder mens in een niet te ontkennen, onomkeerbare verhouding met zijn ouders gekomen (Eerenbeemt & Heusden, 1990). Doordat ouders het leven schenken aan hun kind, ontstaat er een band die niet meer verbroken kan worden. Dit noemt men loyaliteit tussen ouders en kinderen.
Een contextueel therapeut omschreef deze onverbrekelijke band heel mooi. Hij zei: “voor mij zit het in de kern: je kan heel veel ex worden. Ex-collega, ex-partner. Maar je kan nooit (het woord bestaat niet eens) ex-papa of ex-kind worden. In die metafoor zit dat dat een onverbrekelijke 13
band is, ook als er geen contact is. Wat maakt dat er een andere dynamiek werkzaam is dan in alle andere relaties” (TC, CT, 5.17) Wat er ook gebeurd in het leven van een mens, hij blijft verbonden aan zijn ouders, deze relatie kan niet beëindigd worden. Mensen blijven loyaal aan het oorspronkelijk gezin, ook lang nadat ze uit noodzaak of uit vrije keuze de banden ermee hebben verbroken. (Eerenbeemt E. v., 2009) Deze band valt niet te ontkennen en blijft altijd effect hebben, ook wanneer ouders geen zorg dragen voor hun kinderen. Daarom is het erg belangrijk om ouders te betrekken wanneer er hulp wordt verleent aan een kind. Eerenbeemt zegt hierover, dat je ouders, grootouders, broers en zussen in moet schakelen om bij de kern van iemands probleem te kunnen komen. Binnen BJ Brabant wordt zoveel mogelijk geprobeerd om te onderzoeken of er met de relatie tussen jongeren en hun ouders te werken valt: “Als je gaat voor verbinding ouder en kind, als je uitgaat van die onlosmakelijk band. Ook al is er geen contact, Er is een ouder, en ook al wil de jongere en die ouder er niks mee. Het feit dat je de grens opgezocht hebt van het mogelijke, is ook winst.” (GB, 6.42) Wanneer een jongere wordt opgenomen in de residentiële hulpverlening dan staat het nog steeds in een hele belangrijke verbinding met de ouders. Om een kind goed te kunnen begrijpen is het belangrijk om altijd rekening te houden met loyaliteit. Wanneer kinderen niet meer thuis wonen zal het zich gemakkelijk schuldig kunnen gaan voelen, als gevolg daarvan maakt het kind vaak een ander tot zondebok. Want als men zich tegen de buitenwereld afzet en ‘omlaag drukt’ dan ‘stijgen’ de ouders. (Eerenbeemt & Heusden, 1990) Omdat de verbinding tussen ouders en kind niet te ontkennen valt, vinden wij het absoluut noodzakelijk dat hulpverleners met ouders samenwerken. Ouders blijven het belangrijkste in het leven van een kind, daarom kunnen hulpverleners, wanneer ze goede hulp willen verlenen, niet aan hen voorbij gaan. Tijdens een interview vertelde een behandelcoördinator ons een voorbeeld: Een jongen waar zij mee te maken had gehad in de hulpverlening, die had letterlijk gezegd: ‘ik houd pas op met mijn gedrag als mijn vader en moeder met elkaar aan tafel zitten.’ (TW, BC, 4.31) Wanneer ouders op een lijn zitten, en de hulpverlener ook op die lijn zit, dan is er al veel gewonnen. Dit was ook een ervaring van Chiel Egberts, die een boek schreef over de plaats van ouders in de hulpverlening.
Meerzijdige partijdigheid Meerzijdige partijdigheid houdt in dat een hulpverlener geen partij kiest. De hulpverlener is volledig betrokken op beide partijen en geeft beiden erkenning en waardering. Wanneer een kind opgenomen is in de residentiële Jeugdzorg, dan is een hulpverlener meerzijdig partijdig als hij het kind erkenning en waardering geeft en de rest van de context ook erkenning en waardering geeft. (www.d-m-b.be) 14
Parentificatie: Men spreekt over parentificatie als een in de rol van een ouder inneemt. Het kind zorgt dan voor de ouder in plaats van de ouder voor het kind. De ouder is emotioneel afhankelijk van het kind en het kind voorziet in deze emotionele behoefte. Het kind voelt zich hier ook verantwoordelijke voor en het leert al snel dat eigen emoties en behoeften niet belangrijk zijn. (www.infocash.nl)
Roulerende rekening Het komt vaak voor dat problemen zich generaties lang herhalen. Door middel van uitgesproken en onuitgesproken boodschappen geven wij onze problemen door aan de volgende generatie. Omdat ouders nog veel erkenning nodig hebben, kunnen zij hun eigen kind geen erkenning geven. Op deze manier krijgt de volgende generatie dezelfde rekening. (www.mdcontext.com)
De adolescentie Wij onderzoeken de architectuur van de systemische gezinsbegeleiding aan gezinnen met kinderen tussen de 12 en 16 jaar, waarvan de jongere wordt behandeld in een residentiële (vrijwillige) setting. Zoals uit onze onderwerp blijkt hebben we te maken met jongeren tussen de 12 en 16 jaar. We willen verder onderzoeken wat er speelt tijdens deze leeftijdsfase en wat er belangrijk is voor deze jongeren. Jongeren tussen de 12 en 16 jaar worden vaak ‘pubers’ of ‘adolescenten’ genoemd. Wij willen verder het begrip adolescenten aanhouden. Het duidt de periode aan tussen de kinderjaren en de volwassenheid. (Wit, Slot, & Aken, 2004) Wat er in de adolescentie gebeurd wordt aan de ene kant beïnvloed door wat er in de kinderjaren is gebeurd, aan de andere kant wordt het beïnvloed door de vooruitzichten als volwassene. Het begin van de adolescentie is van de kinderjaren naar de adolescentie en het eind is de overgang van de adolescentie naar de volwassenheid. Deze overgangen zijn vaak niet duidelijk en verschillen ook per persoon. Er is ook geen leeftijd te koppelen aan de overgangen. Wel is het duidelijk dat jongeren tussen de 12 en 16 jaar in het begin van de adolescentie zitten. Het is een periode waarin de jongeren kwetsbaar zijn en er spanningen zijn. Er vindt een overgang plaats, jongeren ontwikkelen zich van een kind naar een volwassene. En dit gaat vaak gepaard met spanningen en problemen. Zo is er het biologische rijpingsproces, het lichaam ontwikkeld zich en wordt volwassen. Ook vinden er veranderingen plaats in het denken, adolescenten denken meer over morele kwesties. Ook veranderen de jongeren op psychoseksueel gebied. Erikson (1968) typeert de belangrijkste ontwikkelingstaak in de adolescentie als het ontwikkelen van een eigen identiteit. (Wit, Slot, & Aken, 2004, p. 11) Jongeren zijn veel bezig met de vraag wie ze eigenlijk zijn en wat ze willen zijn. Mensen met wie de jongeren een belangrijke relatie hebben spelen een grote rol. Ze willen zich erkend en herkend voelen. De jongeren maken veel keuzes en beslissingen die in de rest van hun leven een grote rol zullen blijven spelen, zoals persoonlijke relaties, levensovertuiging en maatschappelijke positie. 15
Lange tijd is de adolescentie getypeerd als een periode vol ‘storm en stress’. De aandacht werd vooral geschonken aan de relatie tussen ouders en adolescenten. Om autonomie en zelfstandigheid te bereiken en een eigen identiteit te ontwikkelen moeten adolescenten zich losmaken van de ouders. Dit gaat niet zomaar zonder slag of stoot, maar vaak gaat het gepaard met conflicten, opstandigheid en rebellie. Ouders verwachten van adolescenten dat ze moeilijk in de omgang zullen worden en dat conflicten zullen toenemen. (Whiteman & Buchanan, 2002 in (Wit, Slot, & Aken, 2004) Een contextueel therapeut vertelde ons dat het belangrijk is om rekening te houden met de ontwikkeling van autonomie bij adolescenten en de toenemende zelfstandigheid. Zij krijgt wel eens te maken met jongeren die zeggen: “ja maar.. ik wil helemaal niet dat mijn ouders hier een keer komen. Ik wil gewoon mijn eigen weg gaan.” Dus als contextueel hulpverlener ben je niet altijd dus bezig met de verbinding te leggen omdat een te knellende verbinding is niet gezond. Je hebt altijd die twee sporen de autonomie en de verbondenheid. Als de autonomie in de knel komt door te veel verbondenheid dan moet dat losser worden. (Beek, 2011) Uit verschillende onderzoeken blijkt dat de adolescentie een gevoelige periode is. Klinische stoornissen (eetstoornissen, schizofrenie) en verschillende psychosociale problemen (antisociaal gedrag, depressie, zelfmoordpogingen) nemen toe in deze leeftijdsfase. (Wit, Slot, & Aken, 2004) Ouders vinden over het algemeen gezien de adolescentie een stressvolle periode. Kinderen ontwikkelen autonomie en ouders kunnen dit zien als een aanval op hun rol als opvoeder. (M. Dekovic, 2007) We zien dus dat de adolescentie veel teweeg brengt in de relatie tussen ouders en kinderen. Daarom is het zo belangrijk om vooral tijdens de adolescentie systemisch te werken met ouders. Het is voor ouders erg belangrijk, omdat ze in een stressvolle periode zitten. Vooral wanneer kinderen niet meer thuis wonen, maar in een residentiële setting. Ouders kunnen zich ondergewaardeerd voelen en machteloos, omdat ze zelf hun kinderen niet meer op kunnen voeden. Om ouders toch te waarderen en inspraak te geven in de opvoeding is het belangrijk dat er samengewerkt wordt. Voor adolescenten zijn de vaste relaties van groot belang. Daarom is het ook zeer van belang om contact met ouders te stimuleren en als hulpverlener contact te houden met de ouders. Dit om extra spanningen, pijn en afwijzingen te voorkomen. Het is goed om ouders altijd bij de hulpverlening te betrekken, omdat adolescenten in een periode zitten waarin hun ouders een belangrijke rol spelen. Hoe de adolescentie verloopt, kan bepalend zijn voor de rest van het leven. Het is dus belangrijk om ouders niet alleen te betrekken bij de hulpverlening als de problematiek echt in de relaties in het gezin ligt, maar ook wanneer alleen bij de jongere sprake is van een bepaalde problematiek. Dit omdat de ouders in alle gevallen een belangrijke relatie tot de jongere hebben.
16
De driehoek Chiel Egberts heeft een boek geschreven over de plaats van ouders in de hulpverlening. Het boek gaat vooral uit van de gehandicaptenzorg, maar wij kunnen zijn uitgangspunten prima gebruiken voor ons onderzoek. Omdat hij de ouders in de driehoek, kind, ouders en hulpverlener, een belangrijke plaats toekent. Chiel Egberts neemt in zijn boek ‘ouders op hun plek’ de driehoeksrelatie onder de loep. Deze driehoeksrelatie komt tot stand wanneer een kind toevertrouwd wordt aan een instelling en deze driehoek wordt gevormd door cliënt, ouders en begeleider. Chiel legt uit dat de driehoek gelijke zijden heeft, dit houdt in dat de alle hoeken een gelijkwaardige inbreng hebben. De top is voor de cliënt, daar draait het immers om. De andere hoeken zijn voor de begeleider en de ouders. Ouders en begeleiders vormen samen de basis van de top. Het is belangrijk dat de basis in balans is, dan kan de top zich goed ontplooien. Dit laat zien dat goede samenwerking met ouders erg van belang is. Hulpverleners hebben te maken met een heel cliëntensysteem en dat wordt maar weinig benadrukt. Want, zo stelt Chiel Egberts, wie zich met een cliënt verbindt, verbindt zich tegelijkertijd met diens ouders. Men moet ouders koesteren, ze bij de hulpverlening betrekken en rekening met ze houden. Het vraagt veel geduld, tijd en betrouwbaar handelen om vertrouwen te winnen bij ouders. (Egberts, 2007) Wet op de Jeugdzorg Het viel ons op dat de Wet op de Jeugdzorg ook nadrukkelijk verwijst naar ouders. Binnen de Wet op de Jeugdzorg, die van kracht is vanaf 1 januari 2005, wordt onder cliënt verstaan: een jeugdige, zijn ouders of stiefouder of anderen die de jeugdige als behorend tot hun gezin verzorgen en opvoeden. Onder Jeugdzorg wordt verstaan: ondersteuning van en hulp aan jeugdigen, hun ouders, stiefouders of anderen, die een jeugdige als behorende tot hun gezin verzorgen en opvoeden, bij opgroei- of opvoedingsproblemen of dreigende zodanige problemen. (WJZ 1:3cd) Dit laat zien dat de basis van systemische gezinsbegeleiding wettisch geregistreerd is in de Wet op de Jeugdzorg. Er wordt gesproken over ondersteuning en hulp aan zowel de jeugdigen, als hun ouders, stiefouders of anderen. De instelling BJ Brabant verwoordt dit heel kort en duidelijk al in hun logo, waarin staat: ‘Hulp, training en onderwijs voor jongeren en gezinnen.’ Conclusie Dit hoofdstuk zijn wij begonnen met een quote van Ausloos: Het zijn niet de gezinnen die onze hulp nodig hebben om er beter van te worden, maar wij hebben als hulpverleners hén nodig om ons werk tot een goed einde te brengen. Het instituut is een gereedschapskist, de sleutel daarvan is in handen van de gezinnen (Ausloos, 1999). En deze quote is tegelijkertijd onze conclusie. Als hulpverlener heb je het gezin echt nodig om goede hulp te kunnen verlenen aan een cliënt. Dit omdat het gezin de belangrijkste basis is in het leven van een cliënt. Ouders moeten daarom betrokken worden bij de hulpverlening van hun kind. ‘De lat van het gezin is leidend en niet onze lat. Wij willen vaak kinderen maken tot ideale burgers, zoals wij dat zien, en dan krijg je vaak geen reële doelen. Het gaat erom dat het kind binnen die context toch een zo positief mogelijke ontwikkeling door kan maken.’(CB, 2.34) Aan de geschiedenis van het systemisch werken is te zien dat de laatste tijd steeds meer nadruk komt op het gezin als geheel.
17
Ook vanuit de theorie over loyaliteit is te concluderen dat het ontzettend belangrijk is om met ouders samen te werken. Dit omdat er vanuit gegaan wordt dat banden tussen ouders en kind niet te doorbreken zijn. Een belangrijke therapeut op het gebied van systemisch werken is Nagy. Wij hebben hem genoemd omdat in zijn uitgangspunten duidelijk naar voren komt dat het belangrijk is om samen te werken met de context van de cliënt. De algemene systeemtheorie is ook belangrijke theorie die omschrijft waarom het zo belangrijk is om samen te werken met het gehele systeem. Het belangrijkste uitgangspunt is dat er niet alleen uitgegaan wordt van het individu, maar ook van het individu in zijn omgeving. Chiel Egberts kent ouders in zijn driehoek een speciale plaats toe, hij stelt dat hulpverleners de ouders moeten koesteren, ze bij de hulpverlening moeten betrekken en rekening met ze moet houden. Ook de Wet op de Jeugdzorg verwijst nadrukkelijk naar ouders. Al de theorie wijst er duidelijk op dat het zeer belangrijk is om met ouders samen te werken en het legt ook duidelijk uit waarom het zo belangrijk is om met ouders samen te werken.
18
Het profiel van de gezinnen waaraan hulp wordt verleend binnen de residentiële Jeugdzorg Deze deelvraag geeft antwoord op de vraag wat het profiel is van de gezinnen die hulp krijgen vanuit de residentiële Jeugdzorg. Dit hebben we onderzocht door middel van interviews en door dossier- en literatuurstudie. De interviews en dossierstudies hebben we gedaan bij BJ Brabant, zoals al eerder genoemd is dit een instelling waarin ze ‘contextueel werken’ een bijzonder plekje geven binnen de instelling. Ouders worden betrokken en gaan ook aan de slag met doelen, hierdoor wordt het gezin steeds belangrijker. Wij willen kijken naar wat voor een profiel deze gezinnen gemiddeld hebben. Aantal:
33 dossiers
Geslacht:
Meisje: 9 Jongen: 24
Leeftijd: Leeftijd 12 13 14 15 16 17 18
Aantal: 1 1 7 8 13 1 1
Problemen in het gezin van herkomst; Jongeren die in de residentiële Jeugdzorg belanden hebben vaak problemen in het gezin van herkomst. De problemen die hierbij een rol kunnen spelen zijn: relatieproblemen tussen ouder en kind, 70% van de jongeren in de residentie heeft last gehad van hevige conflicten met ouder(s). (Geurts, Ouders betrekken in de residentiële Jeugdzorg, 2010)Bij meer dan 50% van de 33 jongeren die wij hebben bestudeerd door middel van hun dossiers zijn wij er ook achter gekomen dat zij te maken hebben met veel conflicten en dan vooral in het gezin. Ouders kunnen door deze conflicten een moeite ervaren bij het opvoeden van hun kind, dit wordt ook benoemd in de hulpvraag die ouders stellen aan het begin van de hulpverlening van hun kind. Er zijn niet alleen maar conflicten tussen ouders en jongeren, deze jongeren blijken ook vaak toeschouwers te zijn van ruzies tussen ouders. Ouders zitten meer dan eens niet op één lijn qua de opvoeding van hun kinderen en hierdoor komen er regelmatig frustraties los. Echtscheiding komt erg vaak voor bij ouders van jongeren in de residentiële Jeugdzorg. “hier rondom de driehoek uit een onderzoek kwam er eigenlijk uit dat echtscheiding eigenlijk in 90, 95 procent van de gevallen sprake van is.” (TD,TL,3.29)Aldus een teamleider van ‘de driehoek’. “het is een unicum als ouders nog bij elkaar zijn!” (TW,PM,4.51) bevestigde ook een pedagogisch medewerker. We komen hier later op terug in dit hoofdstuk. Een ander probleem in het gezin van herkomst is de pedagogische onmacht van ouders. Uit een onderzoek van Van der Ploeg en Scholte bleek dat bij 90% van deze doelgroep sprake was van pedagogische onmacht in het gezin van herkomst. (van de Ploeg en Scholte, 2003). Dit was ook zeer 19
herkenbaar in de dossiers van BJ Brabant. Ouders gaven onder andere aan het gedrag van hun kind niet te begrijpen, dat ze niet de ondersteuning aan hun kind kunnen bieden dat ze nodig hebben en dat ze moeite hebben met grenzen aangeven: “…als ouders die goedbedoeld, met heel positieve inzet, gewoon niet kunnen opvoeden, om het maar heel simpel uit te leggen. Niet weten hoe je structuur aanbrengt, en dat je kind echt wel van je blijft houden als je zegt: ‘en nu wil ik dat jij naar je kamer gaat’ of ‘nee, jij krijgt geen nieuwe Airmax, want je hebt nog schoenen’. je moet je kind alles geven, je moet alles doen anders houd ik niet van mijn kind..” (CB, 2.46)dit vertelde de coördinator van de behandelcoördinatoren ons, om duidelijk te maken wat ze bedoelde met ‘geen grenzen aan kunnen geven’ en pedagogische onmacht. Verder schijnt het voor de jongere ook invloed te hebben wanneer het gezin van herkomst zich bevind in de lage sociaaleconomische klasse. (Wells, 1991)Een voorbeeld hiervan is een jongen waarvan wij het dossier hebben bestudeerd die door financiële problemen van ouders terecht kwam in een buurt waar veel gezinnen woonden met een lage sociaaleconomische klasse. Zij gaven aan dat hier veel criminaliteit voorkwam en er jongeren waren die hun kinderen negatief beïnvloedden. Volgens zijn ouders is hij door vrienden uit die buurt negatief beïnvloedt en mede daarom in de hulpverlening terecht gekomen. Doordat jongeren in de residentiële Jeugdzorg vaak afkomstig zijn van deze klasse is het gemakkelijk om te zeggen dat dit één van de redenen is dat zij in de residentiële Jeugdzorg belanden, maar dit hebben wij niet aan kunnen tonen of kunnen onderzoeken. Er bestaat over het algemeen een negatief beeld ten aanzien van jeugdigen die gebruik maken van residentiële Jeugdzorg, er is sprake van stigmatisering door de samenleving. Er wordt vaak weinig verwacht van de jeugdigen door de aanwezige problematiek en de negatieve stereotypen over hen. (Geurts, Ouders betrekken in de residentiële Jeugdzorg, 2010) Zelf denken wij dat dit waar is. een contextueel therapeut van BJ Brabant vertelde ons dat het vroeger voornamelijk jongens in de residentiële Jeugdzorg waren en dat waren toen al de: ‘stoute jongens’. Zij kwamen in deze vorm van zorg om de normen en waarden bij te brengen. Op dit moment is dit erg veranderd, jongens en meiden zitten in de residentiële Jeugdzorg en de hulpverleners kijken heel anders naar hen, maar vanuit de samenleving zijn het waarschijnlijk nog steeds de ‘snotjochies en meiden’ van de samenleving. Opvoeding Ouders voeden hun kinderen op en handelen hierbij op een bepaalde manier. Dit is afhankelijk uit wat voor gezin zij zelf komen en ook wat zij hun kind kunnen bieden. Hieronder beschrijven wij wat belangrijk is in de opvoeding en hoe het in de praktijk gesteld is met de gezinnen die te maken hebben met de residentiële Jeugdzorg. De belangrijkste omgeving voor de jeugdige is het gezin, in het gezin zijn de ouders de primaire verzorgers van de jeugdige; zij voeden de jeugdige op (Geurts, Ouders betrekken in de residentiële Jeugdzorg, 2010). Er zijn twee dimensies die de kwaliteit van de opvoeding bepalen, namelijk: ondersteuning & controle (Martin, 1983) Ondersteuning; stimuleren en bekrachtigen van gewenst gedrag.
20
Controle; vaardigheid van ouders om jeugdigen te disciplineren en toezicht te houden buitenshuis (Yperen, 2005). Het doel is om ongewenst gedrag te voorkomen of te verminderen. Onder disciplineren wordt het op de juiste manier hanteren van straf verstaan. Het gezin is de plek waar de kinderen zich het meeste thuis kunnen voelen, Ellen Marres omschreef dit zo: “…uit de middelbare school dan ben je moe en dan mag je even in de regressie want de hele dag ben je dan een stoere meid geweest, die helemaal in die groep op school wat lijkt en uh.. en dan ben je blij als je even thuis in de regressie kunt schieten, op de bank kunt gaan liggen en een beetje zeuren en een beetje zaniken..” (CB, 2.?)Het gezin is dus een belangrijke plek voor de jeugdige, een plek waar hij even helemaal zichzelf kan zijn en geen directe Problemen in gezin van herkomst: prestaties hoeft te leveren zoals op school of eventueel op een behandelgroep. 13 opvoedproblematiek/onmacht Ouders moeten ondersteuning en controle bieden om deze 18 scheiding ouders veiligheid aan hun kind te kunnen bieden. Uit de dossiers 10 veel ruzies hebben wij ontdekt dat dit iets is waar ouders regelmatig 6 meerdere relaties ouders problemen bij ervaren. Zo geven zij aan het gedrag van hun 3 sprake van alcoholisme kind niet te begrijpen en hier niet mee om te kunnen gaan. Zij zeggen niet de ondersteuning te kunnen bieden die hun kind 5 misbruik/mishandeling nodig heeft en het juist heel moeilijk te vinden om die 4 financiele problemen ‘controle’ toe te passen. Dit gebeurt door grenzen te stellen, 3 overleden ouder maar dit blijken veel ouders erg lastig te vinden. Bij 11 samengesteld gezin ondersteunen is dit eigenlijk hetzelfde verhaal, ouders vinden 1 moeder stemmingswisselingen het moeilijk om het gedrag van hun kind werkelijk te begrijpen. 3 gevlucht uit land Normaliter vinden ouders dit ook al moeilijk in de ‘normale’ verstoorde draagkracht/draaglast adolescentie, maar door de extra problematiek die deze 1 relatie jeugdigen vaak bezitten is het nog lastiger om hen te begrijpen. 3 gezondheidsproblemen Ouders worden negatief van de gedragingen van hun kind en moeder/vader psychiatrische dit maakt het moeilijker om een kind te stimuleren of 10 problemen bekrachtigen in gewenst gedrag. Een ouder beschreef het in 2 geen betrouwbaar klimaat een dossier op deze manier: ‘Ik kan niet meer positief zijn over 7 communicatie moeizaam in gezin mijn kind, alleen zijn aanwezigheid is al genoeg om frustraties 5 slechte relatie na scheiding bij ons los te maken.’ (dossier woudlopers) 1 te klein huis, groot gezin veel verschillende soorten 1 problematieken wonen in een slechte 1 wijk/criminaliteit 1 systeemproblematiek in gezin
Ouders van residentieel opgenomen jeugdigen ervaren een aanzienlijk zwaardere gezinsbelasting in vergelijking met ouders van ambulant behandelde jeugdigen (Robbroeckx, 1993).
De meeste geplaatste jeugdigen blijken uit eenoudergezinnen of leefsituatie samengestelde gezinnen te komen (Geurts, Ouders betrekken in de 10 bij moeder en partner. residentiële Jeugdzorg, 2010)Dit kunnen wij ook bevestigen vanuit 4 bij vader en partner de dossiers die wij bestudeerd hebben. 90% van onze bestudeerde 4 biologische ouders dossiers woont niet meer bij zijn of haar beide biologische ouders, 11 eenoudergezin maar wonen in een samengesteld of eenoudergezin. Vaak is dit het 3 oma gevolg van een echtscheiding. We hebben de dossiers verwerkt in een tabel. Hieruit valt op te maken dat er vaak sprake is van echtscheiding en dat er maar weinig (4 op de 33) jongeren nog bij hun beide biologische ouders wonen. 21
De opvoeders De opvoeders van kinderen in de residentiële Jeugdzorg hebben ook bepaalde kenmerken die we kunnen beschrijven. Ouders hebben een ontwikkelingsgeschiedenis, eigen problemen en een opvoedingsattitude. De ontwikkelingsgeschiedenis van ouders, de persoonlijkheid die ouders hebben beïnvloedt het ouderlijk opvoedkundig handelen. Wat hierna weer de ontwikkeling van de jeugdige weer beïnvloedt. (Belsky, 1984) Ouders hebben een ontwikkelingsgeschiedenis, zij zijn eens zelf ook opgevoed en hebben vanuit daar bepaalde normen en waarden meegekregen ook hebben ze vanuit de opvoeding goede en minder goede dingen meegemaakt. Dit wordt bewust of onbewust doorgegeven in de opvoeding die zij hun kind weer geven en deze opvoeding beïnvloedt weer de opvoeding van hun kind. Problemen van de ouders zelf. Wanneer ervaringen ertoe geleid hebben dat ouders zelf in de problemen zijn geraakt heeft dit weerslag in de wijze van opvoeden (Van der Ploeg, 2007). Er zijn meerdere onderzoeken uitgevoerd waarin is aangetoond dat een ongezonde persoonlijkheid en een negatieve levenshouding van de ouders schadelijk kunnen zijn voor de opvoeding van de jeugdige (Van der Ploeg, 2007). Wat wij zagen in de dossiers is dat ouders vaak zelf met problemen kampen die ze op de voorgrond zetten. Het gevaar daarbij is dat het probleem van hun kind naar de achtergrond verdwijnt en minder belangrijk wordt bevonden. Ouders hebben zelf ook al een hele geschiedenis met problemen: “…dan zit die problematiek van het kind zo verweven met de problematiek van het gezin. Maar ook als er een heel oud zeer zit van een ouder, dat maakt dat met niet aan opvoeden toekomt” (CB, 2.45) Zoals de behandelcoördinator behandelzaken, hier verwoord: voor ouders is een ‘oud zeer’ soms zo lastig dat het opvoeden een extra lastige opgaaf is. Door bijvoorbeeld negatieve levenservaringen heeft het invloed op de manier van opvoeden van een ouder en dit heeft vaak geen positieve invloed. (Van der Ploeg,2007) “Het is vaak dat ouders zo De opvoedingsattitude van ouders wordt gevormd door gefrustreerd zijn door de opvattingen, overtuigingen en de belevingen van ouders over problemen die ze hebben, het gedrag van de jeugdige en hoe ouders in de opvoeding op meerdere gebieden, staan. vaak zoveel persoonlijke Volgens hulpverleners wijzen een kwart van de ouders hun problematiek hebben, en kind af zodra het in de residentiële hulpverlening beland en niets liever dan een 60% wisselt van houding tussen ‘voor het kind willen zorgen’ gewoon gezin hebben en en ‘geen interesse hebben voor hun kind’. (Geurts, Ouders dat lukt dan niet.” (CB, betrekken in de residentiële Jeugdzorg, 2010) 2.39) De ontwikkelingsgeschiedenis en de attitude van ouders speelt wel degelijk een duidelijke rol in de opvoeding van hun kind. Hieronder zullen we beschrijven welke kenmerken deze gezinnen over het algemeen bezitten.
Gezinskenmerken In vergelijking met ‘normale’ gezinnen is er in gezinnen van residentieel opgenomen jeugdigen vaak sprake van minder cohesie en aanpassingsvermogen en wordt er meer stress.
22
Hans Verkaart, een ambulant gezinsbegeleider van Cardea, een residentiële instelling voor oudere jeugd, vertelde ons dat een veel voorkomend probleem is in de gezinnen van een residentieel opgenomen jeugdige vaak de communicatie is. Machtstrijd, verkeerde interpretatie, elkaar verwijten maken, niet naar elkaar luisteren, elkaar niet uit laten spreken en voortdurend teruggrijpen naar zaken in het verleden. Ook Van der Ploeg (2007) bevestigd dat problemen met communicatie regelmatig voorkomen in gezinnen van een residentieel opgenomen jeugdige. Vanuit de dossiers zien wij dat deze gezinnen vaak te maken hebben met financiële of gezondheidsproblemen. Wat wij opvallend vinden is dat veel van deze ouders een psychiatrisch probleem hebben en dat er veel sprake is van depressies bij de vader of de moeder van het kind. Ook blijkt uit de dossiers dat inderdaad de communicatie vaak lastig verloopt in deze gezinnen. Problemen in gezin van herkomst:
probleem van ouders
13 opvoedproblematiek/onmacht
5 begrijpen gedrag niet pijn dat zoon/dochter hulp van buiten 1 accepeert 1 overbescherming 5 grenzen aangeven 8 niet op één lijn niet de ondersteuning bieden die kind nodig 7 heeft 2 bang voor kind 1 geen veiligheid kunnen bieden 1 negatieve spiraal
18 scheiding ouders 10 veel ruzies 6 meerdere relaties ouders 3 sprake van alcoholisme 5 misbruik/mishandeling 4 financiele problemen 3 overleden ouder 11 samengesteld gezin 1 moeder stemmingswisselingen 3 gevlucht uit land 1 verstoorde draagkracht/draaglast relatie 3 gezondheidsproblemen 10 moeder/vader psychiatrische problemen 2 geen betrouwbaar klimaat 7 communicatie moeizaam in gezin 5 slechte relatie na scheiding 1 te klein huis, groot gezin 1 veel verschillende soorten problematieken 1 wonen in een slechte wijk/criminaliteit 1 systeemproblematiek in gezin
“Het is vaak dat ouders zo gefrustreerd zijn door de problemen die ze hebben, op meerdere gebieden, vaak zoveel persoonlijke problematiek hebben, en niets liever dan een gewoon gezin hebben en dat lukt dan niet”. Vertelt Ellen Marres ons. Ouders willen graag een normaal gezin zijn en dat maakt het extra moeilijk om te accepteren dat dit niet het geval is.
Welke ouders maken het samenwerken lastig? Ouders betrekken bij het traject van hun kind, dat is iets wat soms makkelijker gezegd is als gedaan. Ouders worden bij BJ Brabant gezien als de experts van de jongeren die hier verblijven, maar zijn er ook gedragingen of specifieke kenmerken van ouders die juist die samenwerking als ouderexperts en 23
professionals lastig maken? De vraag die bij ons op kwam, deels door ervaring en deels door nieuwsgierigheid was: ‘Welke ouders maken het lastig om goed met hen samen te kunnen werken?’ Wij hebben dit aan de kaak gesteld bij de interviews die wij hebben gehouden in de verschillende disciplines van BJ Brabant. Hieruit kwamen veel gelijke antwoorden die wij hieronder stuk voor stuk willen behandelen.
Echtscheiding ‘Wat heel moeilijk is is echtscheidingsproblematiek, dat is zo stuitend voor kinderen, daar gaan kinderen zo aan onderdoor. En dan willen ze wel de verbinding met je aangaan, maar alleen als het hen steunt in de strijd naar hun partner. Dus dat is een hele moeilijke, ze proberen doorlopend de hulpverlening aan hun kant te krijgen. En dan zit er zoveel frustratie en zoveel pijn onder en dan zijn ze al 10 jaar gescheiden en hebben ze alle 2 een nieuwe partner, dan blijft die krenking zo diep-down zitten. Dat ze, dat de hulpverlening daar door belemmerd wordt, ze het belang van het kind niet voorop kunnen stellen. Hun eigen strijd is dan belangrijker dan het kind. Het klinkt wel hard wat ik zeg, maar het is wel waar.’ (CB, 2.44) Echtscheiding wordt vaak genoemd wanneer wij vragen naar een moeite die de professionals ervaren bij het samenwerken, het betrekken van ouders. De strijd die ouders vaak na lange tijd nog met elkaar hebben werkt ook de samenwerking met de professionals tegen. De strijd die zij met elkaar hebben voert de boventoon, in plaats van de ontwikkeling van hun kind. Zoals Ellen Marres in het interview aangaf is hun strijd dan vaak belangrijker dan hun kind. ‘sommige ouders zijn echt zo bezig met hun eigen proces als er dus een scheiding is, dat ze de pijn van zichzelf projecteren op het kind. Dus het kind de dupe laten worden van hun eigen pijn en dan kan het zijn dat een moeder bijvoorbeeld zegt, ik wil niet dat mijn kind contact heeft met zijn vader, of een vader zegt ik wil niet dat mijn kind contact heeft met zijn moeder’(EC, 1.23) Janneke van Beek, (vrijgevestigd contextueel therapeut) benoemd ook echtscheiding als een moeilijkheidsgraad. Zij noemt het een pijn die ouders op hun kind projecteren, een kind hier de dupe van laten worden. Hierdoor wordt een kind dus niet geholpen, maar wordt het een extra last opgelegd. Bij echtscheiding komt ook nog het probleem van ‘niet kunnen overleggen’ kijken: ‘dat ouders niet met elkaar kunnen overleggen.. je hebt twee gezaghebbende ouders en wij zijn opvoeders naast de ouders en als ouders niet meer met elkaar door één deur kunnen dan is het heel moeilijk werken’ (TD,GB, 3.83) Op het moment dat ouders continu in die strijd met elkaar zitten, wordt overleggen ook lastig. Ouders kunnen niet met elkaar door één deur en hebben wel beide het gezag over het kind. Als opvoeder naast de ouder, als professional, is het lastig om met deze twee strijdende partijen door één deur te gaan en tot goede afspraken en beslissingen te komen. ‘En dan willen ze wel de ‘het wordt vooral heel lastig als ouders die niet mee bij elkaar zijn verbinding met je hun frustraties over elkaar botvieren via het kind. Ouders realiseren aangaan, maar alleen als zich vaak niet genoeg als ze iets negatiefs over elkaar zeggen ze het hen steunt in de strijd indirect ook iets negatiefs over hun kind zeggen. En als het kind naar hun partner.’ tussen hun in zit dan is de kans dat dat voor hele lastige situaties (CB,2.44) zorgt’ (TW, BC, 4.28) ‘Ouders realiseren zich vaak niet genoeg als ze iets negatiefs over elkaar zeggen ze indirect ook iets negatiefs over hun kind zeggen. En als het kind tussen hun in zit dan is de kans dat dat voor hele lastige situaties zorgt.’ (TW,PM,4.28)
24
BJ Brabant heeft aan het begin van elk traject van het kind een overeenstemminggesprek met alle betrokken partijen, bij gescheiden ouders zijn vaak beide ouders bij dit gesprek aanwezig. In dit gesprek worden er afspraken gemaakt en doelen opgesteld. Door hier duidelijk te zijn voor alle partijen kunnen er in de tijd die hierna zal komen minder strubbelingen kunnen ontstaan. De professionals van BJ Brabant zijn altijd op zoek naar de beste oplossingen. ‘maar soms moet je wel iets anders doen, in het geval dat die ouders gescheiden zijn.. in het overeenstemminggesprek zijn ze nog wel samen aanwezig, maar daarna niet meer met elkaar door een deur kunnen.. dan bespreek ik met samen met moeder en partner van moeder het verslag en die man, die vader wil mij even niet meer zien. Dus dan is het niet slim dat ik nog naar die vader toe ga, maar dan gaat de mentor samen met de behandelcoördinator bij vader op gesprek.’ (GB, 6.18). Hier verteld een gezinsbegeleider ons dat er geprobeerd wordt om ook met de moeilijkheden die ontstaan bij het samenwerken met ouders naar oplossingen gezocht wordt. Dit is wat ons opviel in alle interviews met de professionals van BJ Brabant. Iedereen vertelde ons dat er moeilijkheden plaatsvinden, maar dat er altijd een oplossing voor is. Er werd vaak gezegd: ‘Contra-indicaties? Die zijn er niet!’
‘Die contra-indicatie, die zou ik eigenlijk steeds willen omdraaien, in: ja maar hoe kun je er indicatie van maken? Dus: hoe kun jij wel gebruik maken van deze specifieke ouders?’ (EC, 1.26)
Psychiatrische problemen van ouders. Ouders hebben zelf ook hun problemen. Één van de problemen die ouders kunnen hebben en ter sprake kwamen bij een eventuele contra-indicatie van ouders waren psychiatrische problemen. Waar wij achter kwamen door middel van de dossierstudies was dat ouders zelf vaak ook problemen hebben op psychisch gebied, depressies en psychiatrische stoornissen. Ouders kunnen hun eigen problemen voorop stellen, of zelfs hun kinderen opzadelen met de problemen waar zij mee te kampen hebben. Menigmaal is in de hulpverleningsplannen terug te lezen dat ouders het doel meekrijgen om hun kind niet op te schepen met hun persoonlijke problemen, in sommige gevallen was er hierdoor zelfs sprake van parentificatie. Net als bij echtscheiding, is het moeilijk om met ouders te werken die hun eigen problemen boven de problemen van hun kind stellen. In het team ‘de woudlopers’ kwam dit ook ter sprake. Er was sprake van claimend gedrag vanuit een ouder die de aandacht van de groepsleiders opeiste. ‘nog een stukje claimend gedrag van ouders, .. je belt om het kind te gaan bespreken en moeder begint haar eigen problemen op tafel te gooien’ (TW,PM,4.37) lange hulpverleningsgeschiedenis Dat ouders ook problemen kunnen hebben die tegenwerken is ons duidelijk geworden, alleen hoe zit het aan de kant van de hulpverlening? Zijn er ook problemen die ouders ondervinden aan de hulpverlening die zij ontvangen? We hebben voor ons onderzoek niet met ouders gesproken. En dit maakt dat wij het met de informatie moesten doen die wij ontvangen hebben in de interviews met de professionals. Één van de dingen die hier regelmatig genoemd werd was de lange hulpverleningsgeschiedenis die deze ouders met hun kinderen vaak al achter de rug hebben. Het vertrouwen in de hulpverlening wordt hierdoor steeds minder. ‘Wat ik merk bij ouders is dat je vaak de zoveelste hulpverlener in hun systeem bent en wie ben jij dan om… je bent de 4e of 5e op rij… de rest heeft niets geboden want hij zit nu gesloten. Dus wat kan jij 25
dan doen, wat kun jij dan voor mij doen wat die anderen allemaal niet hebben gedaan. maar dat is dus waar je ook weerstand van krijgt, het is de zoveelste.’(TC,GB,5.42) Deze gezinsbegeleider benoemd hier dat dit een weerstand oproept bij ouders. Ze hebben geen vertrouwen meer in welke vorm van hulpverlening dan ook. Het is nu aan BJ Brabant om deze wantrouwende ouders duidelijk te maken dat zij wel oor naar hen hebben en dat zij hun beschouwen als experts van hun eigen kinderen en daarom hen er zo graag bij willen betrekken. Ellen Marres verteld ons dat er gebruik wordt gemaakt van zogenoemde: ‘verbindingsofficieren’ die ouders weer dat stukje vertrouwen moeten geven om deze stap te zetten. ‘mevrouw/meneer, wat vind u er nu van dat u bij ons aan de deur staat en wilt u dat wel, wat vervelend, wat heeft u in het verleden meegemaakt dat u eigenlijk niet zo veel vertrouwen meer hebt, wat zouden wij kunnen doen om te kunnen zorgen dat datgene wat u en uw kind willen wel voor elkaar komt. Wat is dan belangrijk? Wat moeten wij vooral niet doen? Wat moeten wij wel doen? (CB,2.41) Dit zijn vragen die door de verbindingsofficieren gesteld worden aan ouders, hen een stukje vertrouwen geven door oor te hebben naar hun geschiedenis en hun wensen en verwachtingen. Verwachtingen van ouders Er zijn ouders die het erg vervelend vinden dat hun kind uit huis geplaatst wordt. Ze willen het niet, ze geven niet het mandaat wat het kind juist nodig heeft om te ontwikkelen in de residentiële Jeugdzorg. ‘Wat ik echt lastig vind is als ouders niet echt mandaat geven voor een kind om hier te mogen zijn, dat vind ik lastig! Want dan kun je praten en doen en systemen en loslaten wat je wil, maar dan weet je eigenlijk bij voorbaat al dat je het niet gaat redden.’ (TW,PM,4.35) De jongere kan dan willen veranderen, maar als ouders in bijvoorbeeld de verlofweekenden negatief blijven praten over de groepsleiding heeft dit een slechte invloed op de ontwikkeling van de jongere. Eigenlijk verwachten ouders niets van de professionals. Er zijn ook ouders die juichen wanneer hun kind uit huis wordt geplaatst. Zij denken dat hun kind wordt ‘overgebakken’ en als een perfecte zoon of dochter na acht maanden weer bij hen thuis komt wonen. Deze verwachtingen zijn dan te hoog. ‘Dat is ook wat het moeilijk maakt in de hulpverlening in samenwerking met ouders, als ouders verwachten dat wij het kind wel even overbakken en dan.. zij hoeven niet aan de bak, wij bakken het kind over en dan komt ‘ie terug en dan gaan zij weer door. Als je dat niet kunt omdraaien dan heb je een probleem, want wij bakken kinderen hier niet over.’ (CB, 2.55) Zo werkt het niet bij BJ Brabant, ouders moeten ook werken om een goed resultaat met zowel de jongere als het gezin te kunnen behalen.
Conclusie Er zijn vaak problemen in het gezin van herkomst, hierdoor is het ook dat jongeren uit huis geplaatst worden. Er is vaak sprake van veel conflicten in het gezin, zowel tussen kind en ouder als dat het kind getuige is van ruzies tussen ouders. Ook is er bij 90% van deze gezinnen sprake van pedagogische onmacht van ouders. Ouders geven dit zelf ook aan in de hulpvraag waar zij mee komen bij Jeugdzorg. Zij kunnen hun kind niet bieden wat ze nodig hebben en begrijpen het gedrag van hun kind niet. De gezinnen die te maken hebben met de residentiële Jeugdzorg zijn te onderscheiden van de rest van de bevolking door een aantal kenmerken. Zo hebben ze zelf vaak meerdere problemen, hebben zoals Ellen Marres het beschreef willen ze zo graag een normaal gezin hebben, maar is dit door een ‘oud zeer’ niet mogelijk. 26
In vergelijking met ‘normale’ gezinnen is er in gezinnen van residentieel opgenomen jeugdigen vaak sprake van minder cohesie en aanpassingsvermogen en ervaren ze meer stress. Ook verloopt de communicatie in deze gezinnen moeizamer. Het is niet altijd gemakkelijk om met ouders samen te werken en hen echt als de experts van het kind te beschouwen. Er zijn een aantal aspecten die hulpverleners als ‘moeite’ beschrijven in deze samenwerking. Namelijk: echtscheiding, psychiatrische problemen van ouders, lange hulpverleningsgeschiedenis of te lage of te hoge verwachtingen van deze ouders. Bij BJ Brabant wordt er gebruik gemaakt van verbindingsofficieren die juist kijken wat ouders van hen verwachten en hen waar nodig weer het vertrouwen in de hulpverlening kunnen bieden die zij nodig hebben. Nu we hebben gekeken naar de gezinnen en met name de ouders van de jongeren is het ook belangrijk om te kijken wat de problematiek is van de jongeren om onze hoofdvraag goed te kunnen beantwoorden. Hier zullen we in het volgende hoofdstuk een antwoord op geven.
27
De problematiek van jongeren die verblijven in de residentiële Jeugdzorg Van de 220.000 jongeren die gebruik maken van de Jeugdzorg, maakt 11% gebruik van residentiële Jeugdzorg. Onze vraag is welke problematiek jongeren over het algemeen hebben in de residentiële Jeugdzorg. Hiervoor hebben wij verschillende literatuur bestudeerd en zijn we bij Bijzonder Jeugdzorg Brabant dossiers van jongeren in open groepen gaan bestuderen om extra informatie te verzamelen over wat de problematiek van deze jongeren is. Problematiek Er zijn verscheidene kenmerken die bij deze jongeren veel voorkomen: Gewelddadig en suïcidaal gedrag, matige schoolprestaties, weglopen, ongehoorzaamheid, het voorkomen van aanwijzingen, complicaties bij de geboorte, veelvoud gezinsconflicten, scheidingen, slechte impulscontrole, angst voor naar school gaan of verlaten van school, hulpeloosheid, delinquentie, ongepast seksueel gedrag, moeilijke relatie met ouders. (Harder, Knorth, & Zandberg, 2006) In de dossiers die wij onder ogen hebben gehad kwamen al deze gedragingen minimaal één keer naar voren. De gedragingen die het meeste voorkwamen in de dossiers waren: 1. Veel conflicten. Jongeren hebben over het algemeen veel conflicten, zowel binnenshuis als buitenshuis. Er is vaak sprake van grensoverschrijdend gedrag waarbij veel agressie voorkomt. Dit maakt dat er in deze doelgroep vaker conflicten ontstaan. 2. Moeite met het uiten van gevoelens. Jongeren weten niet goed hoe ze hun emoties moeten uiten. De emoties zijn er, maar zij uiten dit vaak op een verkeerde manier, bijvoorbeeld doormiddel van agressie, conflicten of opstandig gedrag. 3. Agressie. Veel jongeren hebben moeite om hun agressie te reguleren, juist doordat ze vaak moeite hebben met het uiten van gevoelens gebeurt dit regelmatig door middel van agressie. 4. Moeite met school. Matige schoolprestaties, spijbelen, moeite in omgang met leerkrachten en medeleerlingen. 5. Grensoverschrijdend gedrag. Jongeren willen graag zelf de regie in handen hebben en accepteren geen grenzen en gaan hier graag overheen. Grenzen worden uitgeprobeerd en moeten duidelijk gesteld worden. Hierin werd ook duidelijk dat het vaak de ouders zijn die het lastig vinden om deze grenzen duidelijk aan te geven aan hun kinderen. 6. Zelfbepalend gedrag. Veel jongeren hebben een sterke eigen wil en bepalen het liefst alles zelf. Dit maakt dat ze het moeilijk vinden om naar anderen te luisteren en autoriteit te accepteren, zowel de autoriteit van ouders als groepsleiding en leerkrachten. 7. Geen gezag accepteren. Het accepteren van gezag wordt door jongeren vaak lastig bevonden doordat ze het liefst zelf bepalen wat ze doen, de regie in handen willen hebben. 8. Moeite met relatie ouders. Er zijn in de gezinnen vaak problemen in de ouder-kind relatie. Bij meer dan de helft van de jongeren waarvan wij de dossiers hebben onderzocht is er sprake van een moeizame relatie tussen ouder en kind die gepaard gaan met een hoop conflicten. De reden dat deze apart genoemd wordt is omdat dit een specifieker gedrag was dan wij bij 1 benoemen. De relatie tussen ouders en kind verloopt vaak zo moeizaam dat de ouders dit vaak ook aangeven in de hulpvraag. 9. Middelengebruik. Drugs en alcohol is ook een probleem dat bij een aantal van de jongeren voorkomt. In de dossiers die wij hebben onderzocht kwam het niet heel regelmatig voor, maar uit interviews en literatuur komt naar voren dat dit toch een veelvoorkomend probleem is. 28
De gedragingen die wij in de dossiers tegen zijn gekomen zullen wij ook hieronder menigmaal benoemen. We hebben deze verwerkt door de literatuur en interviews heen. De problemen die deze jeugdigen hebben we onderverdeeld in gedragsproblemen, sociale klachten en emotionele klachten.
Problemen die ook een grote rol spelen bij deze doelgroep zijn: Gedragsproblemen; Bij jongeren in de residentiële Jeugdzorg staat de externaliserende gedragsproblematiek op de voorgrond. Dit is gedrag dat naar buiten treed. Voorbeelden hiervan zijn: agressief-, tegendraads- en hyperactief gedrag. Dit is goed te zien aan hoe de jongere zich gedraagt, aan hoe hij of zij zich uit. (Harder, Knorth, & Zandberg, Gedragsproblemen: 2006) Gedragsproblemen die regelmatig voorkwamen in de Aant: Problematiek: 1 autisme met ADHD-component dossiers waren: ADHD, oppositioneel-opstandige 1 PDD-NOS gedragsstoornis, verschillende vormen van autisme en 5 ADHD hechtingsproblemen tot hechtingsstoornissen. Bij deze jongeren is er vaak sprake van meerdere stoornissen, ook wel comorbiditeit genoemd. De problemen die zij hebben zijn ernstiger dan die van jongeren die gebruik maken van een andere vorm van hulpverlening. (Harder, Knorth, & Zandberg, 2006)
oppositioneel-opstandige 2 gedragsstoornis 1 ConductDisorder
1 ADD 1 pervasieve ontwikkelingsstoornis 1 Asperger 1 hoogbegaafd 1 reactieve hechtingsstoornis 1 ASS kenmerken maar nog niet vastgesteld: 1 ADHD 2 PDD-NOS
Jongeren in de residentiële Jeugdzorg vertonen vaak delinquent gedrag en hebben een agressieve attitude, ze beschrijven zichzelf ook vaak als oppositioneel en wantrouwend. (Harder, 2006). Dit hebben we vanuit de literatuur en dit klopt met wat wij in de dossiers gevonden hebben. Jongeren geven aan in hun hulpvraag dat ze opstandig zijn en dat ze het moeilijk Psychische klachten: vinden om hun omgeving te vertrouwen, vaak hebben Aant: Problematiek 1 bang van eigen woede zij, naar eigen zeggen, al weinig vertrouwen in zichzelf. 3 doodsgedachten 1 zelfvervreemding 2 hechtingsproblemen matige tot ernstige 2 stemmingswisselingen 1 gespleten loyaliteit 2 parentificatie
Jongeren kunnen ook last hebben van internaliserende gedragsproblemen, dit zijn problemen die vooral van binnen afspelen, te denken valt dan aan depressies en angsten. Deze staan in de residentiële instellingen vaak niet op de voorgrond. Jongeren met deze problemen kunnen steeds beter ambulant geholpen worden.
Klachten en problemen waar jongeren in de residentiële Jeugdzorg ook vaak mee kampen: sociale klachten; deze jongeren hebben vaak meer problemen met sociale relaties dan de jongeren die niet in de residentiële Jeugdzorg verblijven. Deze jongeren hebben over het algemeen een gebrek aan sociale competenties. Bij 82% van deze jongeren is er een gebrek aan adequate copingstijlen. Ze hebben vaker sociale problemen, en trekken zich vaker sociaal terug. Jongeren in de residentiële 29
Jeugdzorg ervaren minder sociale steun, zowel van sociale klachten: familie als vrienden. (Harder, Knorth, & Zandberg, 2006) Aant: Problematiek: 1 omgangsproblemen Een duidelijke bevestiging vanuit de dossiers is hiervoor 3 slecht contact met (stief)moeder te geven. De jongeren die wij in de dossiers bestudeerd 4 negatieve beinvloeding van vrienden hebben blijken weinig sociale contacten te hebben, 3 gepest weinig respect te hebben voor anderen en veel 1 moeite met medeleerlingen en leraren. conflicten met anderen te hebben. 1 leeft in eigen wereldje 3 3 4 1 4 4 2 1 6 4
toont geen respect weinig sociale contacten maken en houden van afspraken moeite met adequaat reageren brutaal geen vertrouwen in anderen aandachtvragend mishandelen conflicten wil geen contact meer met moeder/vader Denkt (een van de) ouders te moeten 2 ondersteunen
emotionele klachten; hierbij valt te denken aan somberheid, angst en geïrriteerdheid. Jongeren in de residentiële Jeugdzorg hebben eerder last van angsten en depressies. (Zukauskiene, 2004). Veel jongeren hebben ook last van een alcohol en drugs problematiek, dit kan het gevolg zijn van emotionele klachten. Deze jongeren hebben Emotionele klachten: vaak negatieve 14 agressie/woedaanvallen levenservaringen 2 rouwverwerking meegemaakt 1 depressieve stemming Onder de emotionele klachten willen wij de cognitief4 negatief zelfbeeld emotionele vaardigheden behandelen en kijken welk 1 huilerig probleem jongeren in de residentiële Jeugdzorg hieraan 1 korte spanningsboog ondervinden. Wij onderscheiden hierin 4 vaardigheden 2 eenzaam/in de steek gelaten namelijk: zelfcontrole, zelfbeeld, 1 expleciet verbaal agressief zelfbeschikking en zelfhandhaving. (Harder, Knorth, & 1 verdrietig na scheiding Zandberg, 2006) 1 overschreeuwen 58% van de jongeren in de residentiële Jeugdzorg blijkt een 1 niet goed in vel zitten tekort aan zelfcontrole te hebben (Ploeg & Scholte, 2003) 4 weinig zelfvertrouwen Zelfcontrole verwijst naar de eigenschap om impulsen en 7 Moeite met gevoelens uiten gevoelens op het juiste moment te onderdrukken dan wel aan 1 veel meegemaakt, weerslag op gedrag bod te laten komen, afhankelijk van de situatie. Kinderen met een zwakke zelfcontrole daarentegen leven zich doorgaans 1 voelt geen verantwoordelijkheid direct uit, gedragen zich impulsief en willen direct hun 1 Niet gelukkig behoeften bevredigd zien en kunnen zich meestal op niet 1 kan veel emoties uiten meer dan één taakopdracht tegelijk concentreren (Geurts, 1 stemmingswisselingen Ouders betrekken in de residentiële Jeugdzorg, 2010). In de 1 faalangstig dossiers van de jongeren bij BJ Brabant ontdekte wij dat meer 1 onrustig dan de helft van deze jongeren het moeilijk vind om hun 1 angst voor vader emoties op een goede manier te uiten. Door de sterke wil, door ouders in de hulpvraag ook wel: ‘extreme eigen wil’ genoemd, die veel van deze jongeren blijken te hebben is het voor hen belangrijk om deze behoeften zo snel mogelijk bevredigt te hebben. Vaak hebben zij ook moeite met het reguleren van hun agressie, dit komt ook doordat zij het moeilijk vinden om hun emoties op een andere manier te uiten.
30
61% van de jongeren blijkt een negatief zelfbeeld te hebben (Ploeg & Scholte, 2003). Het zelfbeeld is de houding die de jeugdige van zichzelf heeft, dit is onder te verdelen in verschillende groepen: emotioneel, cognitief, fysiek en materieel zelfbeeld (Geurts, Ouders betrekken in de residentiële Jeugdzorg, 2010). In de dossiers is het lastig te zeggen of ook bij BJ Brabant zoveel last hebben van een negatief zelfbeeld. In een aantal dossiers (16,6%) wordt dit expliciet genoemd, bij de anderen niet, maar lijkt het wel bij velen een rol te spelen. Zo blijkt het overschreeuwen van kwetsbaarheid en faalangst ook voor te komen en naar ons idee is dit ook een vorm van een negatief zelfbeeld. Zelfbeschikking wordt door Van de Ploeg omschreven als: ‘de perceptie dat er een causale relatie is tussen het leveren van eigen inspanningen en het behalen van beoogde uitkomsten, hetgeen ertoe zal leiden dat men zich in uiteenlopende situaties zak gedragen alsof men daarin kan sturen ofwel daarin zelf kan beschikken’ (Van de Ploeg, 1997) Over zelfbeschikking is geen speciaal onderzoek gedaan binnen de residentiële Jeugdzorg, wel is bekend dat 34% van de jeugdigen met meervoudige psychosociale problemen kampt met een problematische zelfbeschikking. (Scholte & Ploeg, 2002) Bij zelfhandhaving, ook wel coping genoemd, gaat het erom dat een jeugdige zich staande kan houden in problematische situaties, oftewel, zichzelf te handhaven (Geurts, Ouders betrekken in de residentiële Jeugdzorg, 2010). 82% van de jongeren die opgenomen is schijnt sprake te zijn van een gebrek aan adequate copingstijlen (Ploeg & Scholte, 2003). Bij de doelen die gesteld worden in de hulpverleningsplannen is bij een groot deel van de jongeren ook een doel voor ‘zelfstandigheid’ opgesteld. Ook zij moeten zich kunnen redden in problematische omstandigheden. Leeftijd We zijn ons gaan verdiepen in wat de gemiddelde leeftijd is van jongeren die in de residentiële Jeugdzorg zitten. Ook stellen we de vraag wat het verschil is in leeftijd en het gedrag van zowel jongeren als ouders in een bepaalde leeftijdsfase van de jongere. Hierin maken we een onderscheid tussen oudere en jongere jeugd. De gemiddelde leeftijd van de jongeren waarvan wij de dossiers bestudeerd hebben bij BJ Brabant is 15 jaar. De meeste jongeren komen op deze leeftijd de instelling binnen en verblijven hier dan gemiddeld 8 maanden. Ons onderzoek is gebaseerd op jongeren van 12 tot 16 jaar. Dit is de leeftijd die het meest vertegenwoordigd is in de residentiële Jeugdzorg. In zowel de ambulante zorg als pleegzorg ligt deze gemiddelde leeftijd lager. Hans Verkaart, gezinscoach bij Cardea, verteld ons dat uithuisplaatsing in deze tijd een ultieme maatregel is en dat er vaak veel andere hulpverlening wordt geprobeerd en daarom de jongeren in de residentiële Jeugdzorg vaak ouder zijn. (Verkaart, 2011) Nader onderzoek wijst uit dat in de jaren ’70 van de vorige eeuw de Nederlandse overheid ernaar streeft om de uithuisplaatsingen van kinderen zoveel mogelijk te beperken. De hulp moet zo kort en zo licht mogelijk worden gehouden. (Emmen, 2009) De residentiële hulp is één van de duurste vorm van jeugdhulpverlening dus hoe korter de plaatsingstijd wordt, hoe meer kinderen financieel gezien op jaarbasis opgevangen kunnen worden. (Geluk, 2007) Er is een onderscheid te maken tussen hoe de jeugd zich in een bepaalde leeftijdsfase gedraagt, maar ook het gezin blijkt zich anders te gedragen ten aanzien van oudere of juist jongere jeugd.
31
Jongere jeugd krijgt vaker bezoek van de familie, deze familie en dan met name de ouders zijn vaak hulpbehoevend. Ouders van jongere jeugd accepteren makkelijke de hulp die aangeboden wordt. Deze ouders nemen ook vaker deel aan gezinstherapie. Rice e.a. (2002) concluderen dat jongere jeugd vaker uit slecht functionerende gezinnen komen. Jongere jeugd zijn over het algemeen vaak minder gemotiveerd dan oudere jeugd. Hans Verkaart verteld ons dat oudere jeugd vaker een grote hulpverleningsgeschiedenis achter zich heeft en minder vertrouwen hebben in de hulpverlening. Dit kan volgens ons een oorzaak zijn van de vermindering in motivatie. Oudere jongeren hebben vaker doelstellingen die gericht zijn op het verbeteren van gedrag en versterken van persoonlijkheid, verbeteren van de relatie thuis en het verbeteren van de werksituatie. Dit kunnen wij bevestigen na de dossierstudie. Deze vier elementen kwamen in vrijwel alle doelen voor. Een aantal voorbeelden hiervan zijn: Relatie met ouders verbeteren, zelfstandigheid vergroten, agressie reguleren en school afmaken. Geslacht Hierin beschrijven wij de populatie van het geslacht binnen de residentiële Jeugdzorg. Ook bekijken we hoe de seksen met elkaar verschillen wat betreft gedrag, motivatie en hulpverleningsgeschiedenis. In de residentiële Jeugdzorg zitten gemiddeld meer jongens dan meisjes (Madge, 1994). In verschillende Europese landen komt naar voren dat de populatie in de residentiële zorg voor zo’n 60% uit jongens bestaat. Dit is een gemiddelde, het is overigens wel afhankelijk van de soort residentiële setting. 74% van de 33 onderzochte dossiers van de jongeren bij BJ Brabant is een man. Wat opmerkelijk was is dat dit inderdaad verschilt per groep. Op de groep: ‘de Driehoek’ waarbij jongeren voor de helft op de groep woonden en voor de helft nog thuis had voornamelijk meer meisjes. Van de 16 onderzochte dossiers op deze groep waren er 9 meisjes (56,2%) terwijl de groep: ‘de woudlopers’ waar de jongeren niet naar huis gaan, afgezien van de verlofweekenden, waren alleen maar jongens. Van de 17 bestudeerde dossiers op de woudlopers was 100% een man. De kenmerken van meisjes en jongens verschillen van elkaar binnen deze vorm van Jeugdzorg. We willen beginnen met de specifieke kenmerken van meisjes. Meisjes komen vaak binnen met een groter gevoel van eenzaamheid, ze hebben een grotere motivatie tot verandering, ze ervaren een grotere lijdensdruk, de nadruk wordt bij hen gelegd op het intrapsychische functioneren en er wordt vaak affectieve zorg geboden. Meisjes hebben vaker een lage zelfwaardering dan jongens in deze doelgroep. Jongens vertonen vaker delinquent gedrag dan meisjes. (Harder, Knorth, & Zandberg, 2006) Bij jongens is een grote groep van allochtone afkomst en zijn er veel psychiatrische klachten. Jongens hebben meer last van externaliserende problemen, dan internaliserende problemen, een voorbeeld hiervan is agressief en opstandig gedrag. Bij zowel jongens als meisjes is er sprake van een lange hulpverleningsgeschiedenis. (Harder, Knorth, & Zandberg, 2006) Bij meiden is er in het gezin vaker sprake van psychopathologie en heeft er vaker seksueel misbruik plaatsgevonden. (Connor e.a., 2004) Een contextueel gezinsbegeleider vertelde ons dit: “ik zeg altijd heb je meisjes binnen? Dan heb je 9 van de 10 keer ook seksueel misbruik binnen.” (CT, 7,32)
32
Afkomst Er heeft in de residentiële instellingen een toename plaatsgevonden van allochtone jongeren in 2002 was het percentage 29% van alle jongeren die opgenomen zijn allochtoon (Knorth, 2002). vijf jaar eerder was dit nog 21% (E.J. Knorth, 1997) Het exacte aantal jongeren met een allochtone achtergrond is niet bekend. Dit verschilt per instelling. Bij de onderzochte dossiers bij BJ Brabant is 67% van de 33 bestudeerde dossiers een autochtoon. De nationaliteit van de andere jongeren is erg verschillend, Marokkaans, Surinaams, Antilliaans, Duits enzovoorts. Uit onderzoek is gebleken dat jongeren in een residentiële instelling met een allochtone achtergrond vaker externaliserende gedragsproblemen laten zien. Ze hebben vaak wegloopgedrag en hebben dit al vaker gedaan door problemen thuis. Allochtone jongeren zijn moeilijker te helpen doordat ze een beperkte hulpmotivatie hebben en de aanwezige gedragsproblematiek. (Kromhout, 2002) Ploeg en Scholte ontdekken in hun onderzoek naar de samenhang tussen etniciteit en de opname problematiek geen duidelijke samenhang. Wij kunnen vanuit de dossiers het onderzoek van Kromhout ook niet bevestigen, de problematiek van de autochtone jongeren verschilt weinig met die van de allochtone jongeren. Nederlands onderzoek naar etniciteit in de residentiële jeugdhulpverlening stelt dat er aanwijzingen zijn dat het aantal allochtone jeugdigen relatief laag is (Jansen & Oud, 1993; Kromhout,2002 in: Emmen, R. (2009). kind- ouder- en plaatsingskenmerken: verschillen en vervolgplaatsing na verblijf in residentiële Jeugdzorg.) ‘Dit zou kunnen komen doordat er weinig allochtone jongeren worden opgenomen in de residentiele Jeugdzorg of doordat zij snel weer worden thuisgeplaatst of in een pleeggezin worden opgenomen.’ (Emmen, 2009) Intelligentie De intelligentie van de gemiddelde jongere in de residentiële Jeugdzorg ligt tussen benedengemiddeld tot gemiddeld niveau. (Foley, 2001). Er is een indruk gegeven van het intellectuele functioneren van 359 jeugdigen die in de residentiële Jeugdzorg verblijven. Hiervan heeft 65% een IQ van 85 of hoger, dit wordt gezien als: ‘normaal begaafd’. 8% valt in de categorie: ‘licht verstandelijk beperkt’ en bijna 27% valt in de categorie: ‘zwakbegaafd’. (justitie, 2005) De schoolprestaties van de jongeren zijn over het algemeen laag. Voor de opname hebben jeugdigen regelmatig speciaal onderwijs gevolgd. Ellen Marres van BJ Brabant verteld ons dit: “in principe zijn die niet bij ons, kinderen met een IQ boven de 85, daar richten wij ons op.” (Marres, Coördinator behandelcoördinatoren, 2011). De meeste jongeren waarvan wij de dossiers hebben bekeken hebben een gemiddeld IQ van 90, een enkeling had een lager IQ. Veerkracht Veerkracht voert een beschermende werking uit . Volgens Daniel (2008) hangt veerkracht samen met drie factoren: - Gevoel van veiligheid - Gevoel van eigenwaarde - Inzicht in eigen kwaliteiten en beperkingen Jeugdigen met veerkracht zijn voornamelijk meisjes, zijn sociaal en onafhankelijk hebben een interne ‘locus of control’, hebben empathie met anderen, beschikken over probleemoplossende en
33
communicatieve vaardigheden, kunnen reflectief reageren, hebben humor en hobby’s en ze willen en kunnen plannen. (Werner 2000) Onderzocht is onder de jongeren die de residentiële Jeugdzorg verlaten een aantal aspecten te maken hebben met hoeveel veerkracht iemand heeft, namelijk: - Vaak van het vrouwelijke geslacht - Jeugdigen die zorg op hogere leeftijd verlaten - Jeugdigen met relatief weinig stresservaringen - Jeugdigen die ondersteuning genieten van familie en vrienden. De laatst genoemde is van belang in ons onderzoek, omdat dit aantoont dat ondersteuning en contact van familie belangrijk is voor de veerkracht van de jongere. Conclusie Allereerst willen we benoemen dat de literatuur die bekend is over jongeren in de residentiële Jeugdzorg sterk overeen komen met de bevindingen die wij gedaan hebben door het bestuderen van de dossiers bij BJ Brabant. Zowel in de problematiek als in afkomst, leeftijd, intelligentie en geslacht. Jongeren in de residentiële Jeugdzorg hebben vaak te kampen met dezelfde soort problematiek die vaak externaliserend van aard is. Dit is gebleken uit zowel literatuur- als dossierstudie. De jongeren hebben veel conflicten, moeite met het uiten van gevoelens, agressie, moeite met school, grensoverschrijdend gedrag, zelfbepalend gedrag, geen gezag accepteren en moeite met de relatie met ouders. Nu weten we met wat voor een jongeren en gezinnen we te maken hebben in de residentiële Jeugdzorg, maar om onze hoofdvraag goed te kunnen beantwoorden en erachter te komen wat de architectuur is van het systemisch werken binnen de residentiële Jeugdzorg beantwoorden wij in ons volgende hoofdstuk de vraag hoe BJBrabant het systemisch werken vormgeeft en hoe zij dit doen met verschillende behandelaren.
34
De macrostructuur van de systemische gezinsbegeleiding a) Hoe wordt het vormgegeven? b) Wat is de rol van de verschillende behandelaren? Bij de organisatie BJ Brabant (Bijzonder Jeugdwerk Brabant) zijn wij door middel van interviews gaan zoeken naar de macro structuur van de systemische gezinsbegeleiding. Uit een voorstudie was gebleken dat BJ Brabant contextueel werken hoog in het vaandel heeft staan. Om te kunnen beschrijven hoe ze dit vormgeven hebben we met verschillende onderdelen van de organisatie een interview gehouden. Op deze manier hebben wij een compleet beeld gekregen van het traject wat doorlopen wordt met de jongere die opgenomen wordt in de residentiële Jeugdzorg en hoe ouders hierin betrokken worden. Ook aan de hand van de Methodiek van De Driehoek hebben wij duidelijk kunnen krijgen wat het traject is. Ten tweede hebben wij duidelijk gekregen wat de rol is van verschillende behandelaren, zoals de Pedagogisch Medewerker, Contextueel Gezinsbegeleider, Contextueel Therapeut en Behandelcoördinator. In dit hoofdstuk willen we als eerst het traject beschrijven en ten tweede willen we ingaan op de rol van de verschillende behandelaren die in dit traject betrokken zijn. Traject Het traject bestaat uit verschillende fases. Het traject dat we gaan beschrijven is het traject wat geldt voor de behandelgroep De Driehoek. Dit komt grotendeels overeen met de trajecten die cliënten doorlopen op andere open groepen. Fase 1 Aanmeldingsfase Cliënt wordt aangemeld bij BJ Brabant Via de cliëntmanager komt het dossier bij de behandelcoördinator, die de casus beoordeeld Bij twijfel over zinvolheid/ haalbaarheid van de plaatsing overlegt deze met Bureau Jeugdzorg. Dan volgt er een overeenstemminggesprek met ouders, jongere, behandelcoördinator , gezinsbegeleider en pedagogisch medewerker/ mentor ‘Als het overeenstemminggesprek Kennismaking naar tevredenheid is van alle Eerste inventarisatie van de hulpvraag en de partijen, dan komt zo’n jongen bij doelen op basis van het indicatiebesluit van ons op de groep, en dan proberen Bureau Jeugdzorg Ouders en kind informeren over de werkwijze van we zoveel als kan de regels van De Driehoek thuis ook mee te nemen naar de Afspraken over de samenwerking en taakverdeling groep, niet dat hij op de groep Vaststelling noodzakelijkheid van aantal dagen/ ineens hele andere regels krijgt en dagdelen verblijf ja, het allemaal vreemd is voor De behandelcoördinator stelt concept hem.’(TD, PM, 3.5) hulpverleningsplan op Startgesprek
(thuis
door
mentor
en 35
gezinsbegeleider) Bespreken concept hulpverleningsplan (doelen voor jongere, doelen voor ouders). Evaluatiemomenten afspreken Concrete afspraken over opvoedingszaken gedurende verblijf op de leefgroep (uitgaan, school, bedtijd, zakgeld) Fase 2: observatiefase die leidt tot het vaststellen van het HVP Start hulpverlening Middels observatie in de groep en in het gezin worden de sterke kanten en de leerpunten van het gezin verder in kaart gebracht en de hulpverleningsdoelen geconcretiseerd. Na 6 weken wordt op basis van de observaties en evaluatie van de start van de behandeling het Hulpverleningsplan met concrete doelen in samenspraak met cliëntsysteem onder verantwoordelijkheid van de behandelcoördinator vastgesteld. Afspraken over in te zetten middelen om de doelen te halen (bv. ouder-kind activiteiten, activiteiten gericht op de jeugdige, way-of-live, sova-training, contextuele therapie, praktische pedagogische ondersteuning, gezinsgesprekken). Fase 3: Werken aan verandering Werken met het gezin Werken met de jeugdige in de groep Evalueren en bijstellen Fase 4: Afronding Nazorg traject vaststellen en organiseren (Jansen, 2009)
‘Ouders moeten ook aan de slag, het is niet dat die jongere uit dat gezinssysteem gehaald wordt, maar ouders moeten ook aan het werk.’(TD, GB, 3.35)
Casus Ronald Ronald is een jongen van 15 jaar oud. In de tijd dat zijn moeder zwanger van hem was, zijn zijn ouders gescheiden. Direct na de geboorte is zijn stiefvader bij hun komen wonen, deze ziet Ronald echt als zijn vader. Thuis gaat het niet goed met Ronald, er zijn veel problemen in de verhouding tussen hem en zijn ouders. Hij accepteert niet de autoriteit van zijn ouders. De opa en oma van Ronald spelen hier ook een rol in, zij accepteren ook de autoriteit van de ouders van Ronald niet. Omdat moeder het niet meer kan volhouden met Ronald thuis wordt Ronald aangemeld bij de behandelgroep de Driehoek. Daar wordt een passende mentor gekozen voor Ronald. Er wordt gekeken naar een goede match tussen de mentor en Ronald. Omdat Ronald nog al wat problemen heeft gehad in de gezagsverhouding en omdat het erg ingewikkeld was hoe Ronald met vrouwen omging, was het verstandig om een mannelijke mentor te kiezen. In het overeenstemminggesprek is bekeken hoe de hulpverlening aan Ronald vorm zal gaan krijgen. Hoeveel dagen komt Ronald op de groep? Wat hebben ouders nodig? Wat is belangrijk voor Ronald? In dit overeenstemminggesprek zijn de gezinsbegeleider, behandelcoördinator, mentor en de betrokkenen, in dit geval: stiefvader, moeder en Ronald, aanwezig. Omdat Ronald 15 jaar oud is, is het de bedoeling dat hij naar verloop van tijd weer zou gaan invoegen in het gezin.
36
Verder heeft Ronald ook problemen op school, hij kan elk moment van school verwijderd worden. Hier moest dus aan gewerkt worden. Maar vooral aan de relatie tussen Ronald, moeder en stiefvader moest gewerkt worden. Ronald is ongeveer 8 maanden op de behandelgroep de Driehoek geweest. In deze tijd heeft hij hier een traject doorgelopen, hij heeft gewerkt aan verschillende doelen. Met zijn mentor heeft hij vooral gekeken naar de inrichting van zijn leven. Zoals het uitzoeken van een sport, school, opleiding enz. Met de gezinsbegeleider heeft hij vooral gewerkt aan de relatie met zijn moeder en stiefvader. Ook heeft de gezinsbegeleider met de moeder en stiefvader gewerkt aan doelen, zodat het op den duur weer gerealiseerd kan worden dat Ronald thuis kan komen wonen.
Op de groep de Woudlopers, en de andere open leefgroepen, verloopt het traject in principe hetzelfde. Alleen is de betrokkenheid van de Gezinsbegeleider niet bij alle gezinnen groot. Alleen wanneer een gezin het echt nodig heeft en wanneer het voor de Pedagogisch Medewerkers te complex wordt om dit gezin steun te bieden wordt er een contextueel Gezinsbegeleider of Contextueel Therapeut ingezet.
Rol van behandelaren Bij het traject van een cliënt en zijn gezin zijn verschillende behandelaren betrokken: Behandelcoördinator, Contextueel Gezinsbegeleider, Contextueel Therapeut en Pedagogisch Medewerkers. We beschrijven per functie wat de taken zijn en wat voor scholing nodig is voor deze functie. De informatie hebben wij verkregen uit de verschillende interviews die wij gehouden hebben binnen de organisatie BJ Brabant. Behandelcoördinator We beginnen bij de Behandelcoördinator, daar begint het traject en de behandelcoördinator maakt het eerste contact. De behandelcoördinator krijgt het dossier, wanneer er een indicatiebesluit is gedaan vanuit Bureau JeugdzorgJeugdzorg. De behandelcoördinator kijkt vervolgens welke mentor en gezinsbegeleider het beste bij deze zaak past. Wanneer het mogelijk is wordt er een goede match gemaakt. Ook wordt er gekeken naar de haalbaarheid van een zaak en of het wel een zaak is voor BJ Brabant. De Behandelcoördinator houdt het overzicht over het traject en stuurt de verschillende behandelaren aan, zoals de Gezinsbegeleider, Therapeut en Pedagogisch Medewerkers. Het is ook de taak van de Behandelcoördinator om te bekijken wat haalbaar is in de hulpverlening. Zijn er behandelaren voor een bepaald traject? Is er geld voor? Past deze hulpvraag bij de organisatie? Dat zijn verschillende vragen die een Behandelcoördinator moet beantwoorden.
‘Gezien het hele gezinssysteem is het slim om in ieder geval een mannelijke mentor voor deze jongen te kiezen. Omdat het namelijk nogal wat problemen in die gezagsverhoudingen waren en het erg ingewikkeld was hoe Ronald met vrouwen om ging. Vooral omdat hij ook zijn moeder had geslagen.’ (TD, GB, 3.17)
37
De Behandelcoördinator indiceert ook een Contextueel Therapeut. Er wordt hierbij gekeken naar wat een gezin specifiek nodig heeft. Hierbij overlegt de Behandelcoördinator met de Gezinsbegeleider en de Contextueel Therapeut. De Behandelcoördinatoren zijn als gedragswetenschappers geschoold. Ze zijn niet specifiek systemisch of contextueel geschoold, maar ze lezen veel hierover en laten zich inspireren door de Contextueel Therapeuten. Contextueel Gezinsbegeleider De Contextueel Gezinsbegeleider wordt al in een vroeg stadium betrokken bij een gezin. De Gezinsbegeleider is dan ook vaak aanwezig op het overeenstemminggesprek. De Gezinsbegeleider richt zich vooral op het gezin. Er worden verschillende gesprekken gevoerd met de ouders, maar ook met de jongere en soms met beide tegelijk. Er wordt vooral praktische pedagogische begeleiding gegeven aan ouders. En de gezinsbegeleider richt zich vooral op de verbetering van het contact tussen ouders en jongeren. De frequentie van de bezoeken aan ouders is verschillend. Dit verschilt per gezin. Soms gaat de Gezinsbegeleider er 1 keer per week naar toe, maar wanneer ouders het wensen kan dit vaker worden. Er wordt geprobeerd om vraaggericht hierin te werken en tegemoet te komen aan de wensen van de ouders. In speciale situaties, zoals bij echtscheiding, is het extra van belang dat er een Gezinsbegeleider ingezet wordt. Deze kan dan individueel met vader aan de slag gaan en individueel met moeder aan de slag gaan. Vervolgens kan er geprobeerd worden om vader en moeder bij elkaar aan tafel te krijgen om dingen uit te spreken en om te kijken hoe ze ondanks het verleden wel samen er kunnen zijn voor hun kind. Dit kan een taak zijn van een Gezinsbegeleider, maar ook van een Contextueel Therapeut. De Contextueel Gezinsbegeleiders hebben allemaal de introductiecursus gedaan van de opleiding Leren over Leven. Een aantal Contextueel Gezinsbegeleiders zijn bezig met de 2 jarige opleiding Leren over Leven of hebben deze al gevolgd.
Contextueel Therapeuten De rol van een Contextueel Therapeut lijkt een beetje op de rol van een Contextueel Gezinsbegeleider. Vroeger waren er nog geen Contextueel Gezinsbegeleiders en werd dit werk gedaan door de Therapeuten en de Pedagogisch Medewerkers. De Contextueel Therapeut kan op indicatie van de Behandelcoördinator worden ingezet. Wanneer een gezin en zaak te complex wordt voor een Gezinsbegeleider en problemen veel samen hangen met persoonlijke levensgeschiedenis, is het beter dat een Contextueel Therapeut erbij betrokken wordt. De Contextueel Therapeut komt echt om therapie te geven, dat is het verschil met de Gezinsbegeleiders, die geven alleen begeleiding aan de gezinnen. De Contextueel Therapeut kan betrokken worden op verschillende momenten, soms is dit al bij het overeenstemminggesprek, soms is het pas halverwege een traject. De Contextueel Therapeuten hebben de volledige opleiding Leren over Leven gevolgd. Er zijn ook wat situaties waarin een Contextueel Gezinsbegeleider en Contextueel Therapeut samen betrokken worden bij een cliënt en gezin. Hierbij is het vooral belangrijk dat ze goed op elkaar afgestemd zijn. Er moet overlegd worden wie wat doet en dit moet weer naar elkaar teruggekoppeld 38
worden. De grenzen van de aparte rollen zijn wel lastig aan te geven. Wanneer is iets therapie en waar stopt dat? In onze interviews met zowel gezinsbegeleiders als therapeuten bleek dat ze het moeilijk te omschrijven vonden wat precies de grens was van gezinsbegeleider naar contextueel therapeut. We hebben een apart interview gehad met zowel een gezinsbegeleider en een contextueel therapeut en toevallig haalden zij hierbij een zelfde casus aan, waardoor wij hier duidelijker kunnen maken wat het verschil is tussen de handelingen van de gezinsbegeleider en van de contextueel therapeut. De gezinsbegeleider verteld ons een voorbeeld van een gesprek met een meisje en een oma, bij oma thuis. Het meisje staat op en pakt een blikje drinken. Hij gaat er zo mee om: ‘op een gegeven moment bij oma, staat ze op en loopt naar de koelkast en pakt zo een blikje drinken, dat zijn dingen die niet gezegd worden, maar dat zie je. Want Henny die naast mij zat, die had dat dus ook gezien. Hoe gaat dat hier? Ik zeg Denise..watwatwatwat? Je bent bij oma.. je bent niet thuis. Ja maar ik ben hier heel veel. Ja, maar het is toch bij oma. Ik zeg: vind je het niet gewoon als je even aan oma vraagt, mag ik wat drinken, en dat oma zegt, ja dat is goed. Maar nu, oma heeft niet meer de zeggenschap over die koelkast, die heb jij je toegeëigend. Ja zegt oma, dat doet ze al van kinds af aan. Ik zeg: ja dat weet ik wel, maar het gaat hier al mis, het gaat helemaal mis in het mein en het dein van Denise. Maar hoe moet dat weer goed komen.’ (GB, 6.26) Hij is verbaasd over het feit dat dit meisje zo vrij is in het huis van haar oma. Hij gaat direct in op de handeling die dit meisje pleegt en kijkt hierbij wel naar hoe dit gekomen is, maar lijkt verder niet in te gaan op de gevoelens en handelingen van oma. Dit kunnen wij niet met zekerheid zeggen, omdat wij niet bij de situatie aanwezig zijn geweest. De contextuele therapeut die wij spreken haalt hetzelfde voorbeeld aan en verteld ons hoe zij op zo’n moment handelt: ‘we hadden het laatst hier een bijeenkomst waarin de methodieken vergeleken werden, MDFT, gezinsbegeleiding, dan hoor je bijvoorbeeld een voorbeeld. Dan hoor je daar bijvoorbeeld iemand zeggen: ‘kind zit met oma, vader en moeder en de begeleider aan tafel en dat kind staat op en die gaat drinken halen en die drinkt, ze zitten bij oma in huis, kind trekt de koelkast open, pakt een pak zet dat aan haar mond, drinkt daaruit, zet het terug, laat een dikke boer en gaat weer zitten. En waarop de gezinsbegeleider zegt van: ‘Nou, wat is dit nou? Kijk nou.. wat doet die nou daar?’ terwijl je vanuit contextueel perspectief een heel andere vraag zou stellen. Die zou veel meer zeggen van: ‘Goh oma, hoe vind u dat nou?’ Of ‘ik zie u kleinkind hier heel vrije keuzes maken in uw huis, hoe gaan jullie hiermee om?’ dat doe je anders.. terwijl ik zou.. ‘hoelaat moet een kind naar bed?’ je kunt dat prima contextueel uh, inzetten, maar dat zie ik niet zozeer als mijn taak.’ (CT, 7.32) Hieruit blijkt dat de contextueel therapeut meer kijkt naar de context van het gezin, zoals zij ons verteld zou zij direct in gaan op het gevoel van oma. Het lijkt er voor ons op dat zij meer kijkt naar de context en hoe dit tot stand is gekomen, ook verder in de context en niet direct bij het kind. Doordat het voor de therapeuten en gezinsbegeleiders zelf al moeilijk is om deze grens duidelijk te trekken, is het voor ons ook moeilijk. Volgens ons is het vooral belangrijk dat deze twee goed op elkaar afgestemd zijn en weten voor welke taken ze bij elkaar terecht kunnen. Verder denken wij dat we met dit voorbeeld al duidelijk hebben gemaakt dat de contextueel therapeut dieper in gaat op de context dan dat de gezinsbegeleider dit doet.
39
Pedagogisch Medewerker De Pedagogisch Medewerkers komen in aanraking met de jongeren op de groep. Ze zijn de mentor van de jongeren en van daaruit komen ze ook in contact met ouders. De Pedagogisch Medewerkers worden betrokken vanaf het eerste moment, bij het overeenstemminggesprek. De Behandelcoördinator zoekt een geschikte mentor uit bij een bepaald gezin en deze is bij het overeenstemminggesprek aanwezig. Bij Pedagogisch Medewerkers ligt de nadruk op de medeopvoeding en verzorging van de jongere. Om dit goed vorm te kunnen geven is overleg met ouders heel belangrijk. De mentor heeft regelmatig een mentorgesprek met de jongere en gaat ook regelmatig met de jongere thuis langs. De Pedagogisch Medewerker gaat ook wel eens samen met de Gezinsbegeleider naar de gezinnen toe. De Pedagogisch Medewerker zit er dan bij en kan later met de jongere nog eens in gesprek gaan over het thuisbezoek. Het is wel heel belangrijk voor de Pedagogisch Medewerkers dat ze niet de rol van de ouders gaan overnemen. Ze zijn medeopvoeder, maar moeten niet dingen gaan doen die de ouders niet kunnen, maar ze moeten alles samen met de ouders doen. Alles wat je doet of inzet doe je samen met de ouders. Er moet onderscheid gemaakt worden tussen de betere ouder en de betere opvoeder, want in sommige opzichten ben je de beter opvoeder, maar betere ouder kan je nooit zijn. (TC, CT, 5.8) De Pedagogisch Medewerker moet als het ware een stukje meelopen met de jongere en de ouders. Want ze ‘Het is als het ware alsof de ouders trekken een stukje met de jongere op en een stukje met in de groep erbij mogen zijn. Als je de ouders. Wanneer dit allebei goed loopt, kunnen praat over ouders, want als ze er ouders en jongere ook weer een stukje met elkaar bij zouden zitten, mag er dan optrekken. gehoord worden wat er gezegd wordt?’ (EC, 1.16) Daarin ligt wel de nadruk op de jongere, de Pedagogisch Medewerker moet er vooral voor de jongere zijn. De mentor is er ook vooral voor praktische zaken. Samen met de jongere zoekt hij een bijbaantje, zoekt een sport, gaat een keer mee naar school, regelt kleedgeld en onderhoudt het contact met ouders over hoe het op de groep gaat. De Pedagogisch Medewerkers hebben de opleiding Sociaal Pedagogisch Werk of Sociaal Pedagogisch Hulpverlening gedaan.
Werken met ouders Het is al eerder benoemd dat op de Driehoek iets anders gewerkt wordt dan op andere groepen, zoals de Woudlopers. Alle gezinnen die met de Driehoek te maken krijgen gezinsbegeleiding. Maar op de andere groepen is dit niet zo. Maar enkele gezinnen krijgen gezinsbegeleiding. Wij vroegen ons vervolgens af, hoe er dan toch contextueel gewerkt kan worden. En we vroegen ons ook af hoe Pedagogisch Medewerkers op de groep contextueel aan de slag konden gaan met jongeren. Vanuit de interviews hebben wij hier een duidelijk antwoord op gekregen. 40
Wanneer er bij een gezin geen Contextueel Gezinsbegeleider betrokken is, dan wordt de taak van de Pedagogisch Medewerker groter. De Pedagogisch Medewerker gaat meer in contact met ouders en begeleidt ook de ouders. Dit doen ze door middel van zeer regelmatig telefonisch contact en door regelmatig thuis in gesprek te gaan met ouders of op de groep. Alle ouders worden minimaal een keer in de week ‘We maken eigenlijk geen gebeld. Niet standaard alle ouders worden gebeld, maar onderscheid tussen vader of eerder de belangrijkste opvoeder, dit kunnen moeder, ongeacht van wat de bijvoorbeeld een opa en oma zijn, die al jarenlang voor situatie is. Er kan nog wel eens het kind zorgen. gekozen worden om 1 van de 2 te Wanneer ouders behoefte hebben aan meer contact bellen als de ander in de dan 1 telefoontje in de week, dan wordt dat geprobeerd gevangenis zit of als we gewoon om te realiseren. niet weten waar die is, dat gebeurt De mentor begeleidt de ouders in basisvaardigheden, ook nog al vaak en dan kunnen we geeft praktische tips en ondersteundt ouders in de gewoon niet bellen.’(TW, PM, opvoeding. 4.32) Het is belangrijk om met ouders heel laagdrempelig aan de slag te gaan. Daarbij is het van belang om ouders erkenning te geven en te kijken of er iets van groei mogelijk is bij deze ouders. In dit traject kan het lang duren voordat je echt werkelijk naast ouders kan gaan staan en er echt vertrouwen gewonnen is. Wanneer er praktische pedagogische ondersteuning aan ouders gegeven wordt, dan kan de Pedagogisch Medewerker er ondertussen nog heel goed zijn voor de jongere. Want de jongere heeft er ook belang bij wanneer zijn ouders en hij weer verder kunnen. De jongere moet hierin wel het gevoel houden dat er in zijn belang dingen gedaan worden. Wanneer het te complex wordt voor de Pedagogisch Medewerkers is het tijd om een Gezinsbegeleider of Contextueel Therapeut in te schakelen. Het wordt te complex als de mentor te diep met ouders aan de slag gaat en dit een belemmering wordt voor de jongere. Een jongere gaat zich verzetten als hij het idee heeft dat zijn ouders een bondje hebben met de hulpverleners. Maar het is juist belangrijk dat de Pedagogisch Medewerker naast de jongere staat. De afstand tussen een Gezinsbegeleider en de jongere is ‘Ik denk dat het heel belangrijk is wat groter en dat is op zo’n moment nodig. dat de groepsleiding ervaart en weet dat de ouder Ouders vinden het vaak prettig wanneer er verantwoordelijk blijven. Het is en Gezinsbegeleiding aangeboden wordt. Dit wordt gedaan blijft hun verantwoordelijkheid, zij bij het overeenstemminggesprek. Er wordt gevraagd of hebben ook gezag en ze moeten ouders open staan voor extra begeleiding. Vaak willen ook in die rol meegenomen ouders dit wel en ze vinden het prettig dat er iemand worden door de organisatie. Ook bereid is om ook hun verhaal aan te horen en hen te al hebben ze dat gezag niet, dan ondersteunen. nog zijn ze papa en mama. (TC, GB, Er zijn verschillende manieren om met ouders te 5.14) werken. Er wordt gebruik gemaakt van tekeningen, om bepaalde dingen en situaties visueel te maken. Dit helpt
41
mensen bij het begrijpen van bepaalde situaties. Andere hulpmiddelen zijn Duplo poppetjes, Baboesjka poppen, genogrammen en tijdslijnen. Door deze hulpmiddelen komen ouders vaak tot een beter inzicht in de problemen en de situaties.
Conclusie Door middel van interviews hebben we de macro structuur van de systemische gezinsbegeleiding duidelijk gekregen. Het traject laat duidelijk de verschillende fases van de hulpverlening zien en wat daarbij de rol van de verschillende behandelaren is. De behandelgroep De Driehoek geeft het contextuele werken vorm vooral door een Contextueel Gezinsbegeleider in te zetten, ook de Pedagogisch Medewerkers werken vanuit een contextuele visie. Op andere groepen wordt er niet altijd met een Contextueel Gezinsbegeleider of Therapeut gewerkt, maar het Contextuele werken wordt daar vooral vormgegeven door de Pedagogisch Medewerkers. Op alle groepen gaat het er om dat vanaf het allereerste begin van de hulpverlening, de ouders of opvoeders betrokken moeten worden. Niet alleen aan de jongere wordt hulpverleend, maar ook aan de ouders en het liefst aan het hele gezinsysteem.
42
Aanbevelingen In dit hoofdstuk willen wij de aanbevelingen die wij hebben beschrijven. We hebben dit ingedeeld in drie verschillende groepen, lectoraat, BJ Brabant en andere JeugdzorgJeugdzorg instellingen.
Aanbevelingen richting het Lectoraat Wij adviseren het lectoraat om door te gaan met onderzoek doen naar ‘systemische gezinsbegeleiding in de residentiële JeugdzorgJeugdzorg’. Het onderzoek zou nog uitgebreid kunnen worden met onderzoeken hoe het systemisch werken vormgegeven wordt in de gesloten JeugdzorgJeugdzorg. Dit onderdeel van het onderzoek hebben wij helemaal laten rusten, maar het is niet onbelangrijk. Wij adviseren het lectoraat ook om het onderzoek nog uit te breiden. Dit in de vorm van het maken van video-opnames van gesprekken tussen hulpverleners en ouders. Daarmee kan nog meer informatie verkregen worden over de praktische vormgeving van systemische werken. Wij adviseren het lectoraat om het zelfde onderzoek te doen bij andere instellingen die bekend staan om hun contextuele manier van werken. Hierdoor zal het beeld van de praktische vormgeving completer worden.
Aanbevelingen richting BJ Brabant Wij adviseren BJ Brabant om deze manier van werken vast te houden. Het is heel uniek dat zij zoveel aandacht besteden aan ouders. Wij adviseren BJ Brabant om hun kennis zo veel mogelijk te delen met andere JeugdzorgJeugdzorg instellingen. De praktische vormgeving bij BJ Brabant is goed te realiseren en er zijn veel JeugdzorgJeugdzorg instellingen die nog stoeien met een goede praktische vormgeving van systemische gezinsbegeleiding. Wij adviseren BJ Brabant om meer groepen de vormgeving en werkwijze van behandelgroep De Driehoek te geven. In deze vormgeving en werkwijze komt de systemische gezinsbegeleiding een uitstekende plaats.
Aanbevelingen richting andere JeugdzorgJeugdzorg instellingen Wij adviseren andere JeugdzorgJeugdzorg instellingen om een hulpverlener voor de ouders en gezinnen in te zetten. Deze kan zich volledig focussen op de systemische gezinsbegeleiding. Bijvoorbeeld, gezinsbegeleider, contextueel therapeut. Wij adviseren andere JeugdzorgJeugdzorg instellingen om te zorgen voor eenduidigheid op het gebied van systemische gezinsbegeleiding. Zodat alle medewerkers op een lijn zitten.
43
Eindconclusie In deze eindconclusie zullen wij per hoofdstuk benoemen wat onze conclusies zijn. Daarnaast beschrijven we conclusies die wij ontdekt hebben specifiek voor BJ Brabant.
Theorieën en geschiedenis Aan de geschiedenis van het systemisch werken is te zien dat de laatste tijd steeds meer nadruk komt op het gezin als geheel. Ook vanuit de theorie over loyaliteit is te concluderen dat het ontzettend belangrijk is om met ouders samen te werken. Dit omdat er vanuit gegaan wordt dat banden tussen ouders en kind niet te doorbreken zijn. Een belangrijke therapeut op het gebied van systemisch werken is Nagy. Wij hebben hem genoemd omdat in zijn uitgangspunten duidelijk naar voren komt dat het belangrijk is om samen te werken met de context van de cliënt. De algemene systeemtheorie is ook belangrijke theorie die omschrijft waarom het zo belangrijk is om samen te werken met het gehele systeem. Het belangrijkste uitgangspunt is dat er niet alleen uitgegaan wordt van het individu, maar ook van het individu in zijn omgeving. Chiel Egberts kent ouders in zijn driehoek een speciale plaats toe, hij stelt dat hulpverleners de ouders moeten koesteren, ze bij de hulpverlening moeten betrekken en rekening met ze moet houden. Ook de Wet op de Jeugdzorg verwijst nadrukkelijk naar ouders.
Vanuit de theorie: ‘Het is zeer belangrijk dat er met ouders wordt samengewerkt’ Al de theorie wijst er duidelijk op dat het zeer belangrijk is om met ouders samen te werken en het legt ook duidelijk uit waarom het zo belangrijk is om met ouders samen te werken.
Problemen in het gezin van herkomst: conflicten & pedagogische onmacht. Er zijn vaak problemen in het gezin van herkomst, hierdoor is het ook dat jongeren uit huis geplaatst worden. Er is vaak sprake van veel conflicten in het gezin, zowel tussen kind en ouder als dat het kind getuige is van ruzies tussen ouders. Ook is er bij 90% van deze gezinnen sprake van pedagogische onmacht van ouders. Ouders geven dit zelf ook aan in de hulpvraag waar zij mee komen bij jeugdzorgJeugdzorg. Zij kunnen hun kind niet bieden wat ze nodig hebben en begrijpen het gedrag van hun kind niet. De gezinnen die te maken hebben met de residentiële jeugdzorgJeugdzorg zijn te onderscheiden van de rest van de bevolking door een aantal kenmerken. Zo hebben ze zelf vaak meerdere problemen, hebben zoals Ellen Marres het beschreef willen ze zo graag een normaal gezin hebben, maar is dit door een ‘oud zeer’ niet mogelijk. In vergelijking met ‘normale’ gezinnen is er in gezinnen van residentieel opgenomen jeugdigen vaak sprake van minder cohesie en aanpassingsvermogen en ervaren ze meer stress. Ook verloopt de communicatie in deze gezinnen moeizamer.
44
Het samenwerken wordt moeilijk door: Echtscheiding, psychiatrische problemen van ouders, een lange hulpverleningsgeschiedenis en te hoge/lage verwachtingen van ouders. Het is niet altijd gemakkelijk om met ouders samen te werken en hen echt als de experts van het kind te beschouwen. Er zijn een aantal aspecten die hulpverleners als ‘moeite’ beschrijven in deze samenwerking. Namelijk: echtscheiding, psychiatrische problemen van ouders, lange hulpverleningsgeschiedenis of te lage of te hoge verwachtingen van deze ouders. Bij BJ Brabant wordt er gebruik gemaakt van verbindingsofficieren die juist kijken wat ouders van hen verwachten en hen waar nodig weer het vertrouwen in de hulpverlening kunnen bieden die zij nodig hebben.
De problematiek van jongeren in de residentiële jeugdzorgJeugdzorg is vaak externaliserend van aard De literatuur die bekend is over jongeren in de residentiële jeugdzorgJeugdzorg sterk overeen komen met de bevindingen die wij gedaan hebben door het bestuderen van de dossiers bij BJ Brabant. Zowel in de problematiek als in afkomst, leeftijd, intelligentie en geslacht. Jongeren in de residentiële jeugdzorgJeugdzorg hebben vaak te kampen met dezelfde soort problematiek die vaak externaliserend van aard is. Dit is gebleken uit zowel literatuur- als dossierstudie. De jongeren hebben veel conflicten, moeite met het uiten van gevoelens, agressie, moeite met school, grensoverschrijdend gedrag, zelfbepalend gedrag, geen gezag accepteren en moeite met de relatie met ouders.
Hoe het systemisch werken wordt vormgegeven en wat de rol is van de verschillende behandelaren Door middel van interviews hebben we de macro structuur van de systemische gezinsbegeleiding duidelijk gekregen. Het traject laat duidelijk de verschillende fases van de hulpverlening zien en wat daarbij de rol van de verschillende behandelaren is. De behandelgroep De Driehoek geeft het contextuele werken vorm vooral door een Contextueel Gezinsbegeleider in te zetten, ook de Pedagogisch Medewerkers werken vanuit een contextuele visie. Op andere groepen wordt er niet altijd met een Contextueel Gezinsbegeleider of Therapeut gewerkt, maar het Contextuele werken wordt daar vooral vormgegeven door de Pedagogisch Medewerkers. Op alle groepen gaat het er om dat vanaf het allereerste begin van de hulpverlening, de ouders of opvoeders betrokken moeten worden. Niet alleen aan de jongere wordt hulpverleend, maar ook aan de ouders en het liefst aan het hele gezinsysteem.
45
Specifiek bij BJ Brabant Het systemisch werken is zichtbaar binnen de gehele instelling Uit interviews die wij gehouden hebben van pedagogisch medewerkers tot contextueel therapeuten is gebleken dat het systemisch werken doorwerkt in de hele instelling. Pedagogisch medewerkers blijken goed te weten hoe zij op de groep systemisch moeten werken. Gezinsbegeleiders weten hoe zij om moeten gaan met de gezinnen en de contextueel therapeuten zijn veel bezig met systemisch werken. Alle medewerkers zijn positief over deze methodiek Alle medewerkers van BJ Brabant die wij gesproken hebben waren enthousiast over deze methodiek. Dit was te merken aan wat ze vertelden, maar vooral ook hoe ze dit vertelden. Wij merkten dat er een bepaalde ‘passie’ uitging naar het systemisch werken. Het systemisch werken binnen BJ Brabant is eenduidig We hebben onderzoek gedaan naar de vormgeving van het systemisch werken en wilden dit horen van de verschillende disciplines om er een rond beeld van te krijgen. Wat ons opviel was dat iedereen eenduidig was, wat betreft de vormgeving van het systemisch werken. In de interviews met zowel de coördinator, als de therapeut, als de pedagogisch medewerker bleek dat het systemisch werken op dezelfde manier werd vormgegeven. Doordat alle mensen die wij ontmoet hebben binnen BJ Brabant zo enthousiast en eenduidig waren, leek dit voor ons een ‘must’ te zijn om het systemisch werken goed te kunnen vormgeven. Als iedereen inziet dat het systemisch werken van belang is, dan zal het sneller een goede vorm hebben. Hierbij is het wel van belang dat gezinsbegeleiders de pedagogisch medewerkers soms dat duwtje in de rug nodig hebben om ook systemisch te werken en dit te blijven doen, want voor hen is het soms lastig om niet teveel alleen in het belang van het kind te denken, wat een heel logisch proces is.
46
Bibliografie Dekovic, M. (2000). Opvoedingsproblemen in de (pre)adolescentie, imlicaties voor onderzoek en hulpverlening. Kind en Adolescent , 193-210. E.J. Knorth, L. E. (1997). Residentiele zorg voor allochtone jongeren. Aantallen, problematiek, plaatsing en hulpverlening. kind en adolescent , 18, 58-72. Eerenbeemt, E. v. (2003). De liefdesladder. Amsterdam: Archipel. Eerenbeemt, E. v. (2009). De liefdesladder. Amsterdam: Archipel. Eerenbeemt, E. v., & Heusden, A. v. (1990). Balans in beweging. De toorts. Egberts, C. (2007). Ouders op hun plek. Utrecht: Agiel. Emmen, R. (2009). kind- ouder- en plaatsingskenmerken: verschillen en vervolgplaatsing na verblijf in residentiële jeugdzorgJeugdzorg. Utrecht: Universiteit Utrecht . Foley, R. (2001). Academic characteristics of incarcerated juvenile offenders. journal of emotional and behavioral disorders , 54, 108-114. Geluk, L. (2007). uitvoeringsprogramma jeugdzorgJeugdzorg. Rotterdam: jeugdzorgJeugdzorg stadsregio Rotterdam. Geurts, E. M. (2010). Ouders betrekken in de residentiële jeugdzorgJeugdzorg. AntwerpenApeldoorn: Garant. Geurts, E. M. (2010). Ouders betrekken in de residentiële jeugdzorgJeugdzorg. Apeldoorn: Garant. Govaerts, J. (2008). hechtingsproblemen in gezinnen. Leuven: Uitgeverij LannooCampus en Bohn Stafleu van Loghem. H.Jager, & Veenhuis, A. Contact tussen ouders en groepsleiders voorkomt machteloosheid. In Y. Clarijs, & H. J. (Eds)., Macht en onmacht in het werk van de groepsleiders (pp. 46-58). Utrecht: NIZW Uitgeverij. Harder, A. T., Knorth, E. J., & Zandberg, T. (2006). Residentiele jeugdzorgJeugdzorg in beeld. Amsterdam: Uitgeverij SWP. justitie, M. v. (2005). Prevalentieonderzoek licht verstandelijk gehandicapten in de justitiële jeugdinrichtingen: Een IQ-puntje meer of minder...? Den Haag: Auteur.
Jansen, P. (2009). De Driehoek: gezinsbehandeling met verblijf voor jeugdigen. Adviesbureau Van Montfoort. Knorth, E. d. (2002). Professionalization and participation in child and youth care. Aldershot: Ashgate. Kromhout. (2002). Marokkaanse jongeren in de residentiële hulpverlening: een exploratief onderzoek naar probleemvisies, interculturalisatie en hulpverleningsverloop. M. Dekovic, K. L. (2007). Psychosociale ontwikkeling: de rol van het gezin. In J. d. Wit, W. Slot, & M. v. Aken, Psychologie van de adolescentie (pp. 75-93). Baarn: HBuitgevers. Madge, N. (1994). Children and residental care in Europe. London: National childrens' bureau. Martin, E. M. (1983). Sozialization in the context of the family. . New York: Wiley. Nabuurs, M. (2007). Basisboek systeemgericht werken. Baarn: HBuitgevers. Ploeg, J. v. (1997). Gedragsproblemen: ontwikkelingen en risico's . Rotterdam: Lemniscaat . Ploeg, J. v., & Scholte, E. (2003). Effecten van behandelingsprogramma's voor jeugdigen met ernstige gedragsproblemen in residentiele settings . Amsterdam : Nippo.
Preto, N. G. (1989). Transformation of the family system in adolescense . Boston: Allyn & Bacon . Robbroeckx, W. &. (1993). Gezinsbelasting van ouders van residentieel opgenomen kinderen vergeleken met die van ambulant behandelde gezinnen. Tijdschrift voor Orthopedagogiek 32 , 109127. Scholte, E., & Ploeg, J. V. (2002). Effectieve hulpverlening aan jeugdigen met meervoudig psychosociale problemen. Amsterdam: NIPPO. Thornburn, J., Lewis, A., & Shemmings, D. Partnership-based practise in child protection work. In M. Hill, & J. A. (Eds), Child welfare services: Developments in law, policy, practise and research (pp. 132-143). London/ Philadelphia: Jessica Kingsley Publishers. Wells, K. (1991). placement of emotionally disturbed children in residential treatment. American journal of Orthopsychiatry , 61, 339-247. Willemse, J. (2010). Anders kijken. Theorie en praktijk van de systeembenadering. Houten: Bohn Stafleu van Loghum. Wit, J. d., Slot, W., & Aken, M. v. (2004). Psychologie van de adolescentie. Baarn: HBuitgevers.
47
www.bureaujeugdzorgJeugdzorg.nl. (sd). Opgeroepen op februari 8, 2011, van www.bureaujeugdzorgJeugdzorg.nl: http://www.bureaujeugdzorgJeugdzorg.info/Wet_op_de_jeugdzorgJeugdzorg/ wwww.bjbrabant.nl. (sd). Opgeroepen op april 28, 2011, van www.bjbrabant.nl: www.bjbrabant.nl Yperen, T. v. (2005). Hoe effectief is de jeugdzorgJeugdzorgpraktijk? kind en adolescent 26 , 254256.
Websites www.bjbrabant.nl. (sd). Opgeroepen op mei 4, 2011, van www.bjbrabant.nl: http://www.bjbrabant.nl/ www.d-m-b.be. (sd). Opgeroepen op 5 23, 2011, van www.d-m-b.be: http://www.d-mb.be/mzp.html www.infocash.nl. (sd). Opgeroepen op mei 23, 2011, van www.infocash.nl: http://www.infocash.nl/mens-en-gezondheid/191-parentificatie.html www.mdcontext.com. (sd). Opgeroepen op mei 23, 2011, van www.mdcontext.com: http://www.mdcontext.com/teksten/gezin_werk_parentificatie.htm
Interviews (op volgorde van datum): Verkaart, H. (2011, februari, 17). (W. Kodde, & R. Vonk, Interviewers) Beek, J. v. (2011, maart, 3). Contextueel Hulpverlener. (R. Vonk, & W. Kodde, Interviewers) Marres, E. (2011, maart, 15). Coördinator Behandelcoördinatoren. (R. Vonk, & W. Kodde, Interviewers) Driehoek (2011, maart, 22) Groepsinterview met pedagogisch medewerkers, gezinsbegeleiders en behandelcoordinator. (R. Vonk & W. Kodde, interviewers) Albert, & Lieke. (2011, Maart 22). Interview met contextueel gezinsbegeleider en pedagogische medewerker. (R. Vonk, & W. Kodde, Interviewers) Woudlopers, (2011, April 6). Groepsinterview met Pedagogisch Medewerkers en behandelcoördinator. (R. Vonk, & W. Kodde, Interviewers) Leontien. (2011, Maart 29). contextueel gedragstherapeut. (W. K. Vonk, Interviewer)
48
Bijlagen Bijlage I - Procesverslag Welke stappen zijn ondernomen in het geheel en integratie feedback afstudeerbegeleiders Wij zijn in jaar drie elkaar als afstudeermaatjes op gaan zoeken. We hebben allebei stage gelopen met jongeren van 12 tot 16/18 jaar. Willianne bij Bartimeus en Roxanne bij de JPHeije stichting op een groep met licht verstandelijk beperkte jongeren met gedragsproblemen. Wij wilden allebei niet afstuderen op de plek waar wij ook stage gelopen hebben. Vandaar dat wij samen verder zijn gaan kijken naar wat wij wel zouden willen. Duidelijk was dat wij iets wilden onderzoeken of het liefste ontwikkelen voor kinderen of jongeren, verder waren we vrij flexibel. We kwamen op het idee om naar het ‘lectoraat voor jeugd en gezin’ te gaan. Allereerst zijn we naar Thirza van Laar gegaan om informatie te verzamelen. We werden toen doorgestuurd naar Martine Noordegraaf om te kijken of zij nog plek had voor afstudeerders in haar onderzoeken. Er kwamen verschillende onderzoeken uit waar wij in mee konden werken, maar één van deze onderzoeken sprak ons vooral aan: ‘systemisch werken in de residentiële Jeugdzorg’. Dankzij de ervaring die wij hebben met het werken met ouders en de goede voorstelling die wij hiervan konden maken, werden wij enthousiast gemaakt. Naast ons was er nog een ander afstudeerkoppel die hetzelfde onderzoek zou doen binnen een andere instelling, namelijk: Hendrina en Niesje. We kozen ervoor om dit onderzoek voort te zetten en kregen Martine Noordegraaf als afstudeerbegeleidster, waar we erg blij mee waren. Onduidelijk voor ons was op dat moment nog hoe het onderzoek precies vormgegeven zou gaan worden. Dit kwam doordat de instelling waar Martine Noordegraaf en wij dit onderzoek het liefste plaats lieten vinden niet erg snel reageerde op de vragen die Martine Noordegraaf naar hen stuurde. Deze vragen waren of zij daar een groot onderzoek zou mogen doen, waar ons afstudeeronderzoek een onderdeel van zou zijn. We zijn in de eerste weken druk geweest met literatuur zoeken over het onderwerp contextueel en systemisch werken en jongeren in de residentiële Jeugdzorg. We hebben hier twee deelvragen met literatuur voor een deel kunnen beantwoorden. We zijn toen naar Martine gegaan om het na te laten kijken en zij vertelde ons dat ze blij verrast was met het resultaat. Na wat tips en tops te hebben ontvangen konden wij weer aan de slag. Omdat dit onduidelijk speelde het idee om het anders aan te pakken, we zouden naar zeker vijf verschillende instellingen gaan om daar interviews te houden over het systemisch werken in die instellingen. Hendrina en Niesje zouden de andere 5 instellingen onderzocht hebben. Wij hebben in de eerste week van ons afstuderen gelijk naar deze instellingen gebeld en gemaild om afspraken te plannen voor de interviews. Ook zijn wij naar Cardea te Leiden gegaan en hebben hier gesproken met Hans Verkaart. Een interessant interview, leerzaam, maar uiteindelijk niet nodig voor ons onderzoek, we hebben dit interview doorgespeeld aan Hendrina en Niesje. Ook hebben wij een expertinterview gehad met Janneke van Beek op de CHE, dit deden we om meer duidelijk te krijgen hoe het contextueel werken werkt, zodat wij hier niet blanco zouden instappen. 49
Het interview met Hans Verkaart was niet nodig omdat wij uiteindelijk 3 weken later te horen kregen dat BJ Brabant ingestemd hadden met het idee van Martine om een proefperiode tot de zomervakantie met elkaar aan te gaan. Dit betekende dat wij toch hier mochten gaan onderzoeken. Voor ons een groot voordeel, want we mochten zelfs de dossiers inzien, wat een goed antwoord kon geven op de vraag: ‘Welke problematiek hebben de jongeren van de residentiële Jeugdzorg?’ We zijn twee weken later naar BJ Brabant gegaan met Martine Noordegraaf. Hier hadden we een interview met Ellen Marres en zijn we begonnen met de dossierstudie. We hebben een tabel opgezet en zijn samen met Martine de dossiers gaan doorzoeken op dingen die relevant zijn voor ons onderzoek. Hier kwamen we achter door de deelvraag over de problematiek van de jongeren door te bekijken welke dingen wij in de praktijk uitgewezen wilden hebben. We kregen inzage in ruim honderd dossiers, maar wij besloten om de dossiers van twee open groepen te gaan bekijken. Dit kwam neer op ruim 25 dossiers. We bekeken de dossiers van de groepen: ‘de driehoek’ en ‘de woudlopers’. Met de teams van deze groepen zouden wij later ook een interview houden. In totaal zijn we vijf keer naar BJ Brabant gegaan, we zullen per bezoek beschrijven wat we gedaan hebben: Bezoek 1: Interview Coördinator behandelcoördinatoren & dossierstudie Bezoek 2: Interview team driehoek & interview gezinsbegeleider) en pedagogisch medewerker Bezoek 3: interview team contextueel (gezinsbegeleiders en contextueel therapeuten) & dossierstudie. Bezoek 4: Interview contextueel therapeut & dossierstudie. Bezoek 5: Interview team woudlopers. De ritjes in de auto met Martine Noordegraaf naar Brabant waren overigens erg nuttig, doordat we bespraken wat we hadden gehoord in de interviews en dat we onze ideeën over het onderzoek met elkaar wisselden. Hierdoor kregen wij een goed beeld wat van ons verwacht werd en kreeg Martine duidelijk van ons wat wij wilden en leerden van dit onderzoek. We zijn in deze tijden van de bezoeken aan BJ Brabant op school druk geweest met het letterlijk uittypen van de interviews die we gehouden hebben. We wilden dit zo snel mogelijk doen, omdat wij het dan nog vers in ons geheugen hadden. Dit werkte erg goed. Nadat we de interviews letterlijk hadden uitgetypt moesten we onze interviews gaan labelen, hier liepen we even tegen een probleem op, we hadden geen goed beeld van hoe we dit moesten aanpakken. Met goede moed hebben we geprobeerd om er toch het beste uit te halen en toen we om feedback vroegen bij Martine, bleek dat we het al vrij goed onder de knie hadden, na wat extra uitleg kwamen wij weer een heel eind verder. We zijn alles netjes gaan labelen en hebben de dossierstudies netjes op een rijtje gezet, zodat het overzichtelijk werd en we het goed konden gebruiken in onze scriptie. Hierna zijn we begonnen met de deelvragen te beantwoorden door middel van de informatie die we hebben verkregen door de interviews en de literatuurstudie. Ondertussen hebben wij ook het plan van aanpak aangepast, we hebben deelvraag 4 aangepast. Dit kwam doordat wij geen video-opnamen hebben kunnen maken en geen observaties hebben kunnen doen. We behandelen wel hoe het traject wordt vormgegeven en wat daarin de rol is van de verschillende behandelaren.
50
Onze samenwerking We hebben een aantal keer naar elkaar uitgesproken dat we het prettig vinden om met elkaar samen te werken. We hebben van te voren onze verwachtingen van het afstuderen naar elkaar uitgesproken en kwamen erachter dat de verwachtingen met elkaar overeenkwamen. We vonden het beide fijn dat we wat dat betreft op één lijn zaten en eigenlijk heeft dit doorgewerkt tot aan het einde. De eerste weken zijn we veel samen op school geweest om alles uit te werken. Dit werkte prettig omdat we op die manier elkaars hulp konden vragen. We maakten samen afspraken over de tijden dat we gingen afstuderen en wat we in die tijd gingen doen en kwamen deze na. Ook hebben we stukken zelfstandig uitgewerkt. Dit gebeurde zowel op school als thuis. Nadat er stukken zelf geschreven waren werd dit nagelezen door de ander. Er werd dan met een kritische blik naar de geschreven stukken gekeken en de feedback die aan elkaar gegeven werd, werd op een goede manier ontvangen. Van Martine Noordegraaf kregen we dit te horen: “Jullie zijn eigenlijk wel een goed koppel he?” En hier konden we eigenlijk direct mee instemmen. We vullen elkaar goed aan, dit was ook te merken in een interview wat wij samen gedaan hebben, waar Willianne de diepte in ging en Roxanne de lijn van het uitgezette interview in de gaten hield. Ook in het uittypen van het teksten merkten we dat we beide op andere aspecten letten en daardoor konden we allebei altijd elkaar aanvullen in de geschreven teksten. Individuele reflectie Willianne Kodde Vanaf Februari ben ik samen met mijn afstudeermaatje aan de slag geweest met het onderzoek. Het afstudeeronderzoek was erg interessant en leerzaam. Ik heb nieuwe dingen geleerd, die ik eerder tijdens de opleiding nog niet tegen was gekomen. Het was dus echt een waardevolle toevoeging aan mijn opleiding. Het was leerzaam om samen zo in het onderwerp te duiken, te ontdekken en deze ontdekkingen weer te beschrijven. In het begin van het onderzoek was het even wennen dat ik samen met mijn afstudeermaatje zo zelfstandig aan de slag moest. We moesten alles zelf plannen, uitzoeken en regelen. Ik was erg blij met de hulp die we kregen van onze afstudeerdocent. Ik vond het prettig dat we altijd langs konden lopen als we niet meer wisten hoe we verder moesten en dat we regelmatig gesprekken hadden. Deze samenwerking heb ik als goed ervaren. Het stimuleerde mij als zij enthousiast was over ons werk, dit gaf nieuwe energie om verder te gaan. Ook van mijn afstudeermaatje kreeg ik energie. We waren een goed team samen en hebben vanaf het eerste begin de taken goed verdeeld. We gingen vaak op school naast elkaar zitten werken, zodat we elkaar direct om hulp konden vragen en bij konden staan. We waren het altijd snel met elkaar eens en zaten op dezelfde lijn. Daarnaast hebben we ook ontzettend veel lol gehad en dit zorgde er ook voor dat ik met plezier aan het afstudeeronderzoek kon werken. Nu ik bijna aan het eind gekomen ben van het afstudeeronderzoek heb ik ontzettend veel kennis over het vormgeven van ‘contextueel werken in de residentiële Jeugdzorg’. Ik hoop dat ik deze kennis in de toekomst zal kunnen gaan toepassen. Uit de interviews, die wij hielden voor ons onderzoek, kwam vaak naar voren dat het ‘contextuele werken’ bijna een soort ‘geloof’ is. Je moet het belang er van in zien, die contextuele ‘bril’ opzetten en vervolgens met cliënten aan de slag gaan. Ik ben dat belang de afgelopen maanden ook echt in gaan zien en wanneer ik het werkveld in ga, wil ik ook die contextuele ‘bril’ op zetten.
51
Individuele reflectie Roxanne Vonk Ik vond het erg leerzaam om deze afstudeerscriptie tot een goed einde te brengen. In het begin moest ik erg wennen aan het ritme wat zelf moesten opbouwen, maar door elkaar aan te sporen verliep het bij ons eigenlijk prima. Willianne en ik hebben altijd dezelfde visie gehad op het afstuderen op zich en we praatten hier regelmatig over. We zaten duidelijk op één lijn wat betreft onze verwachtingen en wensen voor de uiteindelijke scriptie. We waren allebei goed in verschillende dingen, we vulden elkaar aan. Waarin we dit duidelijk merkte was bijvoorbeeld tijdens een interview met de woudlopers: Willianne vroeg door op de vragen die gesteld werden, ze wilde de diepte in en luisterde hierbij aandachtig. Ik luisterde ook aandachtig alleen hield de lijn van het interview die we van te voren hadden uitgestippeld in gedachten. Dit was een moment waarop ik dacht: ‘Wat zijn wij samen een goed team!’ We hielpen elkaar als we er eventjes niet uitkwamen, waren kritisch op elkaars geschreven stukken en we hadden tijdens het afstuderen ook ontzettend veel lol! Ik heb het afstuderen als echt ‘leuk’ ervaren. Ik vond het onderwerp interessant, ik had een leuk afstudeermaatje, ik heb er echt van genoten! Ik werd naar mate we ons meer gingen verdiepen en we interviews hielden steeds enthousiaster voor het onderwerp. Het mooie vond ik dat mensen in interviews ons duidelijk maakten dat om goed contextueel te werken je het vuur moet hebben zien branden, je moet er enthousiast voor worden gemaakt. En dat werd ik! Ik ben gaan beseffen hoe belangrijk ‘ouders’ zijn in de Jeugdzorg, hoe belangrijk het is om hen erbij te blijven betrekken. Zij zijn de experts!
52
Bijlage 2- labelschema’s interviews Hieronder kunt u onze kernlabelschema’s vinden van elk interview dat wij hebben gehouden. We willen u erop attenderen dat we ook een databoek hebben met alle stappen die wij hebben ondernomen voor ons interview: uittypen, fragmenteren en labelen. Mocht u dit na willen lezen dan kunt u dit bij ons opvragen.
Labelschema interview met expert Kernthema Theoretische uitgangspunten
Thema Nagy Zijns-loyaliteit Relatie contextueel/systemisch
Profiel gezinnen
Gedrag Geschiedenis Verder familie Belemmeringen
Prolematiek jongere
Belemmering Opstandige pubers
Vormgeven
Omgang groepswerker
Autonomie ontwikkelen
Label Vier dimensies Wortels Erkenning Contextueel Systemisch Onverantwoordelijk Interacties/patronen Ouders Hulpbronnen LVG Scheidingen Ontwikkeling autonomie verbondenheid Rekening houdend met loyaliteit Contextuele bril Mogelijkheden Over-loyaal Moratorium
53
Labelschema coördinator behandelcoördinatoren Kernthema Theoretische uitgangspunten
Thema Instellingsgebonden theoretische uitgangspunten
Label cliëntroute handelingscyclus trajectbehandeling Minder uit huisplaatsen Regionale voordeur
Profiel gezinnen
Profiel ouders
Ouders zijn experts Waar liggen de problemen Lat van gezin is leidend hulpverleningsmoe Contraindicaties ouders
Problematiek jongeren
Zicht op de jongere
Betekenis van het gedrag Psychodiagnostiek
Vormgeven van contextueel werken
Betrokken behandelaars
Contextuele therapeuten
Gezinsbegeleiders Contextueel therapeut op indicatie Modulehouder Behandelcoördinator verbindingsofficieren Vormgeving hulpverlening
Gezin midden op tafel Overeenstemminggesprek Concept HVP Modulaire werkplannen Presentie
54
Tweezijdige partijdigheid
55
Labelschema Interview Driehoek Kernthema Theoretische uitgangspunten
Profiel gezinnen
Thema Nagy Loyaliteit Instellingsgebonden Theoretische Uitgangspunten Gedrag ouders Problematiek ouders
Rest context
Problematiek jongeren
Belemmeringen Gedrag jongere Doelen jongeren
Vormgeven
Omgang groepswerker
Betrokken behandelaars
traject
Contact met ouders
Vormgeving contextueel werken
Overig
Label gezagsverhouding presentie draagkracht Ouder is expert echtscheiding Ouders niet op 1 lijn Psychiatrische problematiek samengesteld gezin Broer, zus Opa en oma stiefvader Problemen op school Relatie met ouders Doel: terug naar huis Praktische zaken Contactherstel Doelen voor ouders en jongeren match onpartijdig mentortaken Mede opvoeder Behandelcoördinator Contextueel therapeuten mentor Ambulant begeleiders Overeenstemminggesprek evaluatie Indicatiebesluit BJZ aanvraag Regels Inspraak ouders Betrokkenheid van ouders frequentie Rust Vraaggericht werken positie Formuleren van doelen 56
mentorgesprek taakverdeling lengte van het totale traject
57
Labelschema gezinsbegeleider en pedagogisch medewerker Theoretische uitgangspunten
Profiel gezin
Problematiek jongere
Vormgeven
Nagy Loyaliteit Instellingsgebonden theoretische uitgangspunten Gedrag ouders Problematiek ouders Rest context Belemmering Gedrag jongere Doelen jongere Omgang groepswerker
Betrokken behandelaars
Traject
Contact met ouders
Vormgeving contextueel werken
Onlosmakelijke band Geen contra-indicatie Ouders experts Gescheiden ouders Omgang oma
Doelen conceptverslag Scholing pedagogisch medewerker Gedrag pedagogisch medewerker Samenwerking ped med en gezinsbegeleider Mandaad aan groepsleiding Inschakeling contextueel therapeut Taak gezinsbegeleider Overleg/afstemming caseload Houding/overwicht Ervaring Wanneer contact behandelcoordinator Financiering ‘de driehoek’ Ruimte/plaats de driehoek Pilot ‘de driehoek’ Geschiedenis Aan het werk zetten van ouders Creatieve oplossingen (geen vast protocol) Contact mentor en ouders Initiatief contact Onderwerpen van gesprek Regels thuis ook op de groep Erkenning Contextueel binnen organisatie 58
Overig
Opleiding contextueel therapeut
59
Labelschema team contextueel Theoretische uitgangspunten
Nagy Loyaliteit
Instellingsgebonden theoretische uitgangspunten
Profiel gezin
Gedrag ouders
Problematiek ouders
Problematiek jongere
Vormgeven
Rest context Belemmering Gedrag jongere Doelen jongere Omgang groepswerker
Betrokken behandelaars
Traject Contact met ouders
Loyaliteiten bewaken Deloyaal/spanning bij kind Onlosmakelijke band Meezijdige partijdigheid Scheidslijn begeleiding/therapie spanning tussen pedagogische vragen en het contextuele Wensen BJBrabant Vraaggericht werken Presentiebenadering Interesse in kind Weinig tegenstand door bekend gezicht/ vertrouwen winnen Destructief gerechtigd Lange hulpverleningsgeschiedenis Psychopathologie LVG-situatie
Betere ouder (-) Betere opvoeder (+) Omslag in denken Bewustmaking groepsleiders door gezinsbegeleider/trainen/coachen Verschillen in teams Hectiek van de dag Begrijpen van ouders Onveiligheid Samenwerking gezinsbegeleider en therapeut Functie gezinsbegeleider discussie Teamvergaderingen Taak behandelcoordinator Indicaties op de open leefgroep Minimum Verantwoordelijkheid Ouders betrekken 60
Vormgeving contextueel werken
Overig
Talent groepswerker Taak mentor Erkenning geven/op een voetstuk zetten Naast ouders gaan staan invoegen Laagdrempelig insteken De driehoek Taal Eigen praktijken Congruentie Genogram Assessment alleen contact met jongeren
61
Labelschema Contextueel therapeut Theoretische uitgangspunten
Nagy Loyaliteit
Instellingsgebonden theoretische uitgangspunten
Profiel gezin
Problematiek jongere
Vormgeven
Gedrag ouders Problematiek ouders
Rest context Belemmering Gedrag jongere
Doelen jongere Omgang groepswerker
Betrokken behandelaars
Traject Contact met ouders
Vormgeving contextueel werken
Vier dimensies Balans geven/ontvangen Extentiele loyaliteit Onlosmakelijke band Contact over loyaliteit kan altijd Presentietheorie Presentie voedingsbodem voor contextuele Gedrag heeft betekenis Geschiedenis van ouders Belaste geschiedenissen trauma Seksueel misbruik meisjes Boosheid bij kind Jongeren onder elkaar Gedrag heeft betekenis Begrijpen van gedrag Pedagogisch medewerkers meenemen in het contextuele Wanneer therapie Installatie gezinsbegeleiders Positie groepswerkers, gezinsbegeleiders en therapeuten Behandelcoordinator Samenwerking therapeut en gezinsbegeleider Verschil gezinsbegeleider en Therapeut caseload Opstelling therapeut Samenwerking therapeuten en gezinsbegeleiders Thuis in beweging Eerste contact ouders Vragen overdenken Kracht van gezinnen aanboren Geschiedenis contextueel werken 62
Enthousiasme over contextueel Cliëntroute Effect contextueel Plek van contextuele therapie Onmogelijkheid van ieder kind een gezinsbegeleider Valkuil contextueel Taal genogram Overig
63
Labelschema Interview woudlopers Kernthema Theoretische uitgangspunten
Profiel gezinnen
Thema Nagy Loyaliteit Instellingsgebonden Theoretische Uitgangspunten Gedrag ouders
Problematiek ouders
Rest context
Problematiek jongeren
Vormgeven
Belemmeringen Gedrag jongere Doelen jongeren
Label loyaliteit
Ouders zijn ervaringsdeskundige Pittige ouders Geen mandaad Gezin stelt zich open Claimend gedrag Achtergrond ouders echtscheiding 1 ouder gezin Conflict tussen ouders Netwerk belangrijk
Doel: terug naar huis Doelen BJZ
Omgang groepswerker
Betrokken behandelaars
Ambulant medewerker (gezinsbegeleider) Behandelcoördinator Groepsleiding
traject
overeenstemminggesprek
Contact met ouders
Mede opvoeder Vraaggericht Belangrijkste opvoeder Geen onderscheid vader of 64
Vormgeving contextueel werken
Overig
moeder Contact mentor belemmering Overleggen met ouders Ondersteuning van ouders Mentor taken Structuur aanbrengen Praktische pedagogische ondersteuning 24 uur per dag met jongeren Ideaalbeeld
65
66