SAMENVATTING
De technische hogeschool levert aan de overheid en het bedrijfsleven haar produkt af: de ingenieur. Aan deze ingenieur worden eisen gesteld, waaraan hij niet in aIle gevallen kan voldoen. De technische hogeschool biedt de student een opleiding aan die hem voorziet van een hoeveelheid technische kennis die weliswaar toereikend is, eehter nooit dekkend. Dit pakket technische kennis dient de basis te gaan vormen voor het opdoen van meer (specialistische) kennis. De sociale vaardigheden die van de ingenieur g~eist worden zullen zelden of nooit binnen het studieprogramma aangeleerd worden. Een deel ervan zal de ingenieur zich buiten zijn studie zelf moeten aanleren. De omgeving van de technische hogeschool biedt hiertoe legio mogelijkheden. Een ander deel van deze sociale vaardigheden zijn niet aan te leren en zullen hem dus eigen moeten Z1Jn. De ingenieur wordt slechts in weinig gevallen geconfronteerd met een eehte sollicitatie. Via connecties, kennissen of diverse instanties rolt hij als het ware in een baan. Men kan in deze gevallen dan ook nauwelijks spreken van een bewuste keuze. Dit feit komt eveneens sterk tot uiting in het beeld wat de afgestudeerde heeft van ziehzelf en zijn toekomstige funetie in een bedrijf. De afgestudeerde heeft vage ideeen over zijn capaciteiten en mogelijkheden en heeft geen eoncreet beeld van de invulling van zijn beroepspraktijk. Hoewel hij zelf weI meent maatschappelijk betrokken te zijn bij de keuze van zijn baan, zijn wij dit geenszins van mening. De afgestudeerde komt in het algemeen terecht in een baan van voldoende technisch niveau. De introductie binnen het bedrijf waar hij te werk wordt gesteld laat echter in veel gevallen te wensen over. Er wordt direct van hem verwacht dat hij zelf het initiatief grijpt zodra er zich problemen voordoen. De grootste overgang vormt voor de ingenieur meestal de overgang naar een regeimatige dag- en weekindeling. Tussen het bedrijfsleven en de technische hogeschool bestaat geen structurele terugkoppeling ter verbetering van het onderwijsprogramma. Ais ingenieurs binnen het bedrijf tekorten vertonen, dan zal het bedrijf trachten deze tekorten te verhelpen d.m.v. cursussen en dergelijke. Zelden of nooit zal er met de onderwijsinstelling overleg worden gepIeegd over het studieprogramma!
EINDHOVEN
STUDiH?;;BUOTHEEK ELr;:KT~ 'Ie i~":'Ciif,m;:K
i
i
VOORWOORD
Dit verslag is het resultaat van een alternatief programma, dat vrijstelling geeft voar een gedeelte van de cursus Maatschappijwetensehappen, die deel uit maakt van het kandidaatsprogramma van de studie Elektrotechniek aan de Teehnisehe Hogesehool Eindhoven. Dit programma biedt de mogelijkheid om op een aetieve manier bezig te zijn met een onderwerp, dat door studenten zelf gekozen is. Wij hebben gekozen voor een thema waarmee wijzelf binnen afzienbare tijd geconfronteerd zullen worden, nl. problematieken die de startende ingenieur ondervindt bij de overgang van onderwijsinstelling naar beroepspraktijk. Het projekt is tot stand gekomen onder begeleiding van dhr. H.Lintsen, medewerker bij de onderafdeling der Wijsbegeerte en Maatsehappijwetenschappen, die een en ander in de juiste banen heeft geleid. Tenslotte danken wij aIle personen, die bereid waren om medewerking te verlenen aan de gevoerde vraaggesprekken. Pieter Boon, John van Breemen, Jeroen Dezaire, Raoul Hendrikx en Joost Kamerbeek, allen studenten aan de afdeling der Elektrotechniek van Technische Hogesehool Eindhoven
de
INHOUDSOPGAVE
bIz. 1. 2• 3.
4. 5. 6•
7. 8.
9.
Samenvatting Voorwoord Inleiding Onderwijs, ori~ntatie op de beroepspraktijk Sollicitatie Intermezzo: "Van een leien dakje" De eerste funktie Verwachtingen en ervaringen Intermezzo: "Een moeilijke start" Loopbaanbegeleiding en toekomstperspektieven Tekorten in het niet-technische deel van de opleiding Intermezzo: nCeheel volgens plan" Terugkoppeling Conclusies Appendix: -Literatuuroverzicht -Geinterviewde personen en instanties -Verstuurde uitnodiging vraaggesprek
1 2
5 7 9
12 16
17 20
23 24 26
28 29 30
1.INLEIDING
De Technische hogeschool heeft tot taak ingenieurs op te leiden, die na hun studie in staat moe ten zijn bij de overheid of het bedrijfsleven een funetie op hoog niveau uit te oefenen. Door tijdgebrek, gebreken aan de opleiding, tekortkomingen van persoonlijke aard van de afgestudeerden en andere oorzaken kunnen bij de overgang van onderwijsinstelling naar beroepssfeer voor de startende ingenieurs problemen van verschillende aard ontstaan. Dit projekt beoogt de lezers van dit verslag en vooral de deelnemers aan het projekt een inzicht te geven in de aan deze overgang gekoppelde problematieken. Het projekt is begonnen met een beseheiden literatuurstudie, die een eerste inzicht diende te versehaffen in het onderwerp van studie. Deze literatuurstudie heeft geresulteerd in een aantal stellingen, die aan de hand van 18 vraaggesprekken met afstudeerders, jonge ingenieurs en hun eollegae, personeelsfunctionarissen en diverse instanties aan de THE getoetst en uitgediept zijn. Tijdens de uitvoering van het projekt zijn zes hoofdthema's onderzocht, te weten: -Onderwijs, ori~ntatie op de beroepspraktijk -De sollicitatie -De eerste funktie -Verwachtingen en ervaringen -Loopbaanbegeleiding en toekomstperspektieven -Tekorten in het niet-technische deel van de opleiding -Terugkoppeling De thema's zijn ehronologisch in het verslag verwerkt volgens de indeling zoals die is weergegeven in de inhoudsopgave. Er zijn vervolgens een aantal besehrijvingen van ervaringen van jonge ingenieurs aan het verslag toegevoegd (intermezzo's). Het projekt is opgestart door vijf studenten van de afdeling der Elektrotechniek en is daarom hoofdzakelijk gerieht op de Elektrotechniseh ingenieur. De uitspraken in dit verslag dienen dan ook vooral betrokken te worden op het vakgebied der Elektrotechniek.
1
2.0NDERWIJS EN DE ORIENTATIE OP DE BEROEPSPRAKTIJK
Art.l:Wet op het Wetenschappelijk onderwijs. Wetenschappelijk onderwijs omvat de vorming tot zelfstandige beoefening der wetenschap en de voorbereiding tot het bekleden van maatschappelijke betrekkingen, waarvoor een wetenschappelijke opleiding vereist is of dienstig kan z1Jn, en bevordert het inzicht in de samenhang der wetenschappen. Op deze wijze is wettelijk vastgelegd waaraan wetenschappelijk onderwijs moet voldoen. De verscheidenheid van de programma's op de Universiteiten en Hogescholen in Nederland laat zien dat invulling van de wet nog veel vrijheden toelaat. De instelling moet zelf de accenten in de opleiding aangeven. In dit hoofdstuk zullen we nagaan in hoeverre de TH z'n Studenten voorbereidt op een loopbaan als ingenieur. Verder komen ook andere instellingen en verenigingen aan de orde die in meer of mindere mate een rol spelen bij de vorming. Bedoeld worden de studie- en studentenverenigingen en instellingen. Ook komen de tekortkomingen aan de orde in de studie, zoals die naar voren kwamen in gesprekken met jonge ingenieurs, afstudeerders en mensen uit het bedrijfsleven. Er wordt in het navolgende vooral ingegaan op de situatie op de afdeling der Elektrotechniek. Een van de eerste kennismakingen van de student met zijn latere werk vindt al in het eerste jaar van zijn studie plaats. De afdeling ziet het als haar taak de student zo snel mogelijk kennis te laten maken met die beroepspraktijk. Het is namelijk belangrijk dat een student snel te weten komt wat hem later te wachten staat. De theoretische vakken en de praktika die je zo'n eerste jaar krijgt geven hierin namelijk geen inzicht. In de oude stijl-opleiding gebeurde de beeldvorming in de vorm van het Pcolloquium: een eye Ius lezingen gedurende het eerste jaar. Deze lezingen werden verzorgd door ingenieurs uit het bedrijfsleven. Doordat niet aIle voordrachten even boeiend waren was het animo van de studenten niet zo groot. Het feit dat je tentamen moest doen in dit vak kon hieraan niets veranderen. Men las aIleen de samenvattingen van de lezingen door.Het tentamen bestond dan uit enkele eenvoudige vragen over de samenvatting. Je kan je afvragen of dit veel heeft bijgedragen tot de beeldvorming. Tegenwoordig zit dit aspekt in een afdelingsprojekt, APl/2. De eerstejaars moet zich naast een technisch onderwerp oriHnteren op de onderzoekterreinen van de afdeling Elektrotechniek en de werkterreinen van de E-ingenieur. Dit door middel van voordrachten, discussies en excursies. Op deze manier is de student in ieder geval meer betrokken, ondermeer omdat het afdelingspraktikum verplicht bezocht moet worden. Het hoofd buro-onderwijs van de afdeling Elektrotechniek is van mening dat de afdeling voor voldoende mogelijkheden moet zorgen om de student zelf een beeld te laten vormen van de beroepspraktijk. De student moet zelf kiezen en het initiatief nemen. Excursies kunnen hierbij een belangrijke rol vervullen. Deze zullen dan weI duidelijk op de student gericht moe ten z1Jn en ook aangepast aan het niveau van de studenten. Excursies verplicht stellen werkt niet. Er zijn nu eenmaal alti.jd studenten
2
die het liefst zo min mogelijk willen doen en die dit soort onderdelen van de studie proberen te ontlopen. Hun aanwezigheid is dan meestal aIleen maar storend. Dat de afdeling het belang van excursies inziet, blijkt uit het feit dat ze subsidie verstrekt, hoewel ze inziet dat slechts een kleine groep studenten ervan gebruik maakt. Door een afstudeerder werd opgemerkt dat een excursie interessant kan worden als deze begeleid wordt door pas-afgestudeerden. Deze staan nog dicht bij de studenten en hebben meer inzicht in de interesse en de capaciteiten van de studenten. In het algemeen waren de afstudeerders van mening dat ze zeker in het begin geen duidelijk beeld hadden van de beroepspraktijk van een ingenieur. Het is misschien ook de vraag of het weI mogelijk is om dit al in zo'n vroeg stadium echt duidelijk te maken. De studenten hebben namelijk nog maar nauwelijks een beeld van de inhoud van de studie die ze zijn begonnen. Stages hebben over het algemeen meer nut, hoewel niet iedereen het daarover eens is. Het staat weI vast dat, wanneer je je stage begint, je in ieder geval een beter beeld hebt van de inhoud van je studie. Een stage zou de mogelijkheid bieden om de opgedane kennis toe te passen op een echt probleem. Dit is in ieder geval een situatis die al meer gaat lijken op je latere werk. Een nieuw aspekt is dat je als stagiaire in kontakt komt met werknemers van een bedrijf of afdeling op de T.H. Daartussen bevinden zich ook ingenieurs zodat je je een beeid kan vormen van hun dagelijkse werk. Over het aigemeen is zo'n stage te kort om een echt goed beeld te krijgen van de struktuur van zo'n bedrijf. WeI krijg je al te maken met alledaagse beslommeringen. De enorme hoeveelheid administratieve handelingen die nodig zijn om lets gedaan te krijgen, en de vertragingen die hiervan het gevolg zijn. Dit zijn natuurlijk niet de essenties van je werk maar je krijgt er later weI mee te maken. Wat je van een stage leert, hangt ook erg af van de keuze van je stage. Een stage in het buiteniand kost je in het algemeen meer tijd dan een binnenlandse, maar het kan ook de mogelijkheid zj.jn om wat extra's op te steken. Een extra uitdaging. Er z1Jn studenten die andere dingen toch belangrijker vinden. Zij willen het liefst een zo kort mogelijke stage zo dicht mogelijk bij huis. De kwaliteit van de stage staat voor hen niet voorop; zij laten hier een kans liggen om de studie eens uit te diepen. Daarnaast komt nog dat, zoals de co8rdinator practische werken opmerkte, een stage je later een leuke baan kan opleveren. Op de T.H.Twente vond men dat bijna 20% van de studenten via een stage aan werk komt. Bij de DAF kregen we te horen dat men bijna aIleen mensen aanneemt die bij het bedrijf een stage hebben gelopen. Ook is het zo dat wanneer je tijdens je stage een minder goede of zelfs een negatieve indruk heht achtergelaten, je bij DAF ook haast niet meer binnen komt. Een opvallend en nogal afwijkend geluid kon men op een KIVIcongres (KIVI-bijeenkomst 3-11-1983 over het nieuwe studieprogramma) horen. Daar was te horen dat volgens hun de waarde van stages betrekkelijk is. Ze bieden zeker niet de mogelijkheid om studenten te laten kennis maken met datgene wat een ingenieur in de praktijk doet. Ze kunnen weI kennis maken met een bedrijf, aIleen ze lopen in deze kennismakingsperiode echter wat 1angs de zijlijn. AIleen bij een langdurige stage kan een
3
bedrijf inhoud geven aan een stage. Maar de tijd die er dan in moet worden gestoken weegt niet op tegen hetgeen je dan leert. Zeker nu tijd zo kostbaar is geworden bij de verkorte studieduur. Al met al zet men vraagtekens bij het nut van bedrijfsstages in de huidige studie. Naast dit alles is het vergaren van teehnisehe kennis toeh de hoofdzaak van de studie. Je zou de teehnisehe vakken ruwweg kunnen opdelen in de basisvakken, gegeven in de eerste jaren van de studie, en de meer speeialistisehe vakken, die je tegen het einde van je studie kan uitkiezen. Je kan weI stellen dat je weinig of geen negatieve dingen hoort over de teehnisehe kant van de opleiding. Een twistpunt is of de opleiding te specialistiseh is of juist niet speeialistiseh genoeg. Een deel van de jonge ingenieurs komt in grote bedrijven op speeialistisehe terreinen (in de ontwikkeling) terecht. Zo'n funktie vraagt veel kennis van zaken over een betrekkelijk klein gebied uit de Elektroteehniek. Aan deze specialistisehe kennis kan het dan weI eens ontbreken. Maar na zo/n studie moet men toeh in staat zijn in vrij korte tijd deze lacune aan te vullen. Speeialisatie in de studie zoals die bijvoorbeeld in afstudeeropdrachten aan de orde komt, moet niet gezien worden als een middel om expert te worden in een bepaald vakgebied, maar als een middel om basiskennis op een ereatieve manier in te zetten via het oplossen van problemen. Veel vaker krijg je te horen dat een groat deel van de opgedane kennis te speeialistisch is geweest. Veel wordt nooit meer gebruikt. Dit geluid hoar je vooral bij mensen die een minder specialistisehe funetie kregen of die in een managementfunctie terecht kwamen. Iedereen heeht erg veel belang aan de basisvakken. Het is dan oak noodzakelijk dat die goed gegeven worden. Deze fundamentele vakken vormen het gereedsehap voor je latere werk. Een personeelsfunetionaris van DAF zei dat het van je funetie afhangt in hoeverre specialistisehe kennis nodig is. Het is daarom effici~nt als je tijdens je studie zou bepalen of je een specialistisehe of een managementfunetie wilt. In het al eerder genoemde congres van het KIVI ging men ook in op het speeialiseren. Men vondt dat de opleiding tot ingenieur niet tot doel heeft ingenieurs op te leiden voor hun eerste baan, maar dat deze opleiding een basis moet vormen voor een carriere van 30 tot 40 jaar. In dat licht gezien is speeialisatie dan ook zinloos. Sleehts een klein gedeelte van de mensen vindt werk in de riehting waarin ze zijn afgestudeerd en is hier na 5 jaar nog in werkzaam. Zij merken dan ook op dat bij het inkrimpen van de studie beter een deel van de speeialisatie kan wegvallen dan eoncessies te doen op het gebied van creatief Ieren denken. Dit laatste is datgene waarin een T.H.-ingenieur zieh zou moeten onderscheiden van een H.T.S.-ingenieur. Coneluderend kan je stellen dat een goede basis in je opleiding onmisbaar, maar specialisatie geen noodzaak is. Hierbij komt nog dat wat het ene moment nog nieuw en speeialistisch is na' enige tijd al weer verouderd is. Het is voor de student zaak een breed, gevarieerd "vakkenpakket" te kiezen, en zich niet aIleen te beperken tot hetgeen noodzakelijk is voor het afstuderen.
4
3. SOLL-I C I TATI E
Aan het einde van zijn studie heeft de afgestudeerde een aantal vaardigheden en ervaringen opgedaan, die de uitgangssituatie en basis voor zijn toekomstige beroepspraktijk gaan vormen. De verwachtingen, idee~n en plannen met betrekking tot de toekomstige beroepspraktijk van de beginnende ingenieur kunnen in het algemeen als voIgt omschreven worden. De afgestudeerde heeft enkele algemene idee~n wat betreft het vakgebied, de lokatie (bijvoorbeeld buitenland of het zuiden des lands) en de grootte van het bedrijf waarbinnen hij werkzaam wil zijn. Uit interviews met diverse persooneelschefs is echter gebleken, dat de jonge ingenieur slechts vage of geen idee~n heeft over de concrete invulling van z1Jn beroepspraktijk. Hij geeft bijvoorbeeid nauwelijks te kennen hoe hij zijn dag ingedeeld wil zien, binnen welk verband hij werken wil (groepsverband of individueeI) of welke positie binnen het bedrijf hij innemen wil. WeI erg belangrijk acht hij het, dat hij uiteindeIijk terechtkomt in een baan van het juiste niveau. Hij verwacht bovendien een stuk verantwoordelijkheid en voldoende mogeIijkheden tot ontplooiing. De afgestudeerde maakt wensen kenbaar met betrekking tot het technisch niveau, de mate van ontplooiing en verantwoordeIijkheid in zijn eerste baan. Hoe deze in de praktijk verwezenlijkt dienen te worden kan hij echter niet aangeven. In het algemeen blijkt uit onze gesprekken met jonge' academici, dat de afgestudeerde op het gebied van de elektrotechniek niet via de reguliere solicitatieprocedure aan werk komt. De meesten van hen "rollen" als het ware in een baan, dat wil zeggen dat informele contacten voor een groot deel bepalen waar en hoe de afgestudeerde terecht komt. De afgestudeerde lijkt op deze gang van zaken weinig invloed te kunnen of willen uitoefenen. Meestal maakt hij gebruik van de eerste de beste mogelijkheid om aan een baan te kamen, ongeacht of die weI zo passend voor hem is. De afgestudeerde stelt zichzelf slecht op de hoogte van de mogelijkheden voor hem op de arbeidsmarkt. Hij gaat niet duidelijk gericht op zoek naar een bepaalde baan. Hij aanvaardt vaak die baan, die hem het eerste komt aanwaaien. Dit kan onder meer gebeuren als een aanbod van een hoogleraar, die over contacten met het bedrijfsleven beschikt. Ook de stage of het afstudeerwerk z1Jn aanknopingspunten voor een latere betrekking (ongeveer een vijfde deel van de afgestudeerden komt terecht in het bedrijf waar de stage doorlopen is). Tijdens de wervingsdagen, een organisatie van diverse instanties aan de THE, leggen de afgestudeerden en het bedrijfsleven wederzijdse contacten en is er sprake van een stukje informatieoverdracht naar de afgestudeerden. De afgestudeerde komt dus snel en zonder veel inspanning aan een baan en het is dan ook niet verwonderlijk, dat veel beginnende ingenieurs achteraf niet volledig tevreden Z1Jn met de inhoud van hun eerste betrekking. Vanwege het uitzicht op een aantal functiewisselingen in de toekomst vormt dit echter geen onoverkomelijk bezwaar voor hen. Zij geven tijdens de vraaggesprekken dan ook te kennen in een latere betrekking een en ander te willen inhalen.
5
Voor zover de afgestudeerde toch geconfronteerd wordt met s011icitatiegesprekken, vindt hierop meestal een karige voorbereiding plaats. Deze blijft beperkt tot een inventarisatie van capaciteiten en interessen zoals hierboven aangegeven. Binnen de onderwijsinstelling worden diverse cursussen solliciteren aangeboden, hieraan neemt echter een zeer beperkt gedeelte van de studenten deel. Er wordt door de afgestudeerde weinig moeite gedaan om over het bedrijf in kwestie wat meer achtergrondinformatie in te winnen. Ook ontbreekt het hem aan een duidelijk beeld van de invulling van zijn funktie. Dit zelfbeeld is juist onontbeerlijk voor de bepaling van de toekomstige positie van de sollicitant binnen het bedrijf. Ret echte solliciteren leert de afgestudeerde in de praktijk, dat wil zeggen na een aantal malen gesolliciteerd te hebben. De eisen die de werkgever aan de sollicitant stelt liggen niet aIle op het vlak van technische kennis en vaardigheden, alhoewel hij deze niet onbelangrijk acht. Ze worden waarschijnlijk minder belangrijk. omdat de afgestudeerde meestal goed voldoet kwa technische kennis en vaardigheden. Belangrijker voor de werkgever is echter datgene wat de academicus volgens hem van het overige personeel onderscheidt, namelijk zijn vaardigheid tot beleidsmatig en creatief denken op hoog niveau. De werkgever beschouwt het opleidingsniveau van de sollicitant dan ook niet aIleen als een maat voor de hoeveelheid kennis of intelligentie die hij met de sollicitant in huis haalt, maar ook als maat voor zijn creativiteit en beleidsmatig denken. Een lange studieduur is de sollicitant in dit kader zeer ten nadele. Deze getuigt voor de werkgever niet bepaald van een beleidsmatige aanpak. Ook erg hoog aangeslagen worden eigenschappen zoals een ondernemende en krachtige persoonlijkheid, een commerciele instelling en goede communicatieve vaardigheden. De laatstgenoemde eigenschap is ook vooral voor de technische specialist van belang. Rij moet immers in staat zijn zijn idee~n en ontwerpen te verwoorden en overtuigend te kunnen overbrengen. Deze eigenschap wordt door de personeelsfunctionarissen aangewezen als een, die de startende ingenieur vaak mist.
6
INTERMEZZO:"VAN EEN LEIEN DAKJE" Achteraf beschouwd was die overgang van de T.H. naar het bedrijfsleven hem eigenlijk heel erg meegevallen. Na al die jaren begreep hij nog steeds niet waarom die mensen daar altijd zo moeilijk over deden. Hij was afgestudeerd bij de vakgroep telecommunicatie van de afdeling Elektrotechniek. Daar hield hij zich bezig met metingen aan light-emitting dioden voor glasvezelcommunicatie. Tijdens dit afstuderen was het hem duidelijk geworden dat hij de eerstkomende paar jaren echt in de techniek zou willen gaan werken, daarna zou hij weI verder zien. Een week voor zijn afstudeervoordracht zat hij in zijn stamkroeg en kwam daar een oude vriend tegen, die jarenlang met hem in hetzelfde rugby-team gespeeld had. Deze vriend had wiskunde gestudeerd en werkte al bijna een jaar in een klein bedrijf~ 34 werknemers, dat zich bezighield met de ontwikkeling van reflektorantennes voor satellietcommunicatie. Binnen dit bedrijf was nog een plaats vrij voor een Elektrotechnisch ingenieur. Alhoewel het zijrt vakgebied niet helemaal was, zou zijn vriend toch een goed woordje voor hem doen bij de direkteur. Twee weken later belde de direkteur hem op en vroeg of hij eens langs wilde komen voor een gesprek over de vacante funktie. Zijn vriend had hem nog gezegd: "Eigenlijk komt het hier op neer: als de direkteur jou mag, dan krijg je de job, maar als jouw kop hem niet aanstaat, dan kun je het weI vergeten." Gelukkig bleek zijn kop de direkteur mee te vallen, want hij werd aangenomen. WeI was hij. er altijd op tegen geweest mee te werken aan het militaire apparaat, en de direkteur had hem verzekerd, dat alles wat in het bedrijf geproduceerd werd in eerste instantie bedoeld was voor civiel gebruik en niet voor militaire doeleinden. Wat er in tweede instantie mee gebeurde werd hem niet verteld, maar je kan niet alles hebben. De eerste dag werd hij door een al wat oudere H.T.S.-ingenieur rondgeleid door het bedrijf, maakte kennis met zijn collega's en kreeg wat te horen over de gang van zaken binnen het bedrijf. Dit was dan de hele introduktie, want de tweede dag mocht hij meteen beginnen met werken. Hij moest een bepaalde schotelantenne gaan testen. Het was de bedoeling dat hij hiertoe een meetopstelling zou bedenken en hij zou bekijken welke apparatuur daarvoor nodig was en waar deze het beste vandaan gehaald zou kunnen wouden. Ook moest hij een budget opstellen voor het hele experiment en als dit alles klaar was zou hij ook zelf de opstelling bouwen en de metingen doen en deze verwerken met behulp van de reeds aanwezige computer. Vooral het opstellen van het budget leverde hem in het begin veel moeite op. Hij had er geen flauw idee van wat hij voor de aankoop van apparatuur en voor de hoeveelheid arbeid uit zou moeten trekken. Maar met veel links en rechts vragen, veel natte vingerwerk, en dankzij de suggestie van een oudere collega: "Zet op aIle kosten een ve i U.gheidsma r ge van 25%." rolde hi j e r toe h goed doorheen. Hi j vond het weI jammer dat hij vee! minder technisch bezig was als dat hij verwacht had, maar daar stond tege~over dat hij een Grote verantwoorde!ijkheid had en iedere dag een hoop dingen leerde. Na ongeveer een half jaar had hij een onderhoud met de direkteur,
7
waarin deze hem vertelde wat hij vond dat er goed en slecht gegaan was. Dat de direkteur niet ontevreden over hem was bleek uit het feit dat er een kleine salarisverhoging inzat en dat hij voortaan aan drie mensen leiding moest geven. Als hij over de toekomst nadacht, kwam hij steeds tot de conclusie. dat hij binnen dat kleine bedrijf niet veel groeimogelijkheden had. Maar wie weet had inmiddels weI iemand uit zijn rugby-team een hoge functie bij een groot bedrijf!
o
U
4.DE EERSTE FUNKTIE Globaal zijn er vier typen academische funkties te onderscheiden: het generalistische type, het specialistische, het semi-specialistische type en het semi-generalistische type (van den Bosch-Zuidgeest e.a., 1976). De laatste twee typen funkties zijn in de verdere tekst van dl.t hoofdstuk samengevoegd tot het semi-specialistische type. Bij het generalistische type speelt de gevolgde academische studie een ondergeschikte role De werkzaamheden z1Jn generalistisch van aard en omvatten vaak fabrikage, beheer of beleidsbepaling. Zodoende houdt de funktie veel organisatorisch werk in. Naarmate men langer werkzaam is in een bedrijf gaat het werk gepaard met een toenemende verantwoordelijkheid. Men noemt zich veelal general manager. Voorbeelden zijn: hoofd of directeur van een produktie- of een marketingafdeling. Ret specialistische type vereist specialisatie op academisch niveau. Men houdt zich veelal bezig met research en noemt zich vakspecialist. In de research moet ook veel bureauwerk worden gedaan. Dit bestaat o.a. uit literatuuronderzoek. Na het 11teratuuronderzoek moe ten vaak opstellingen worden gebouwd en tekeningen worden gemaakt. Dat is dan het practisehe werk. In de software eehter bestaat het praktische werk uit het zit ten aehter de terminal. Na het gedane onderzoek moeten naar aanleiding hiervan rapporten geschreven worden. Ook moet regelmatig mondeling verslag gedaan worden van het verriehtte onderzoek. Voorbeelden van funkties zijn: researchmedewerker, ontwikkelingsingenieur. V~~r het semi-specialistische type is een academische studie vereist, maar de gevolgde studierichting is niet van essentieel belang. De werkzaamheden zijn generalistisch van aard en men is werkzaam op terreinen als automatisering, personeel, research en engineering. Voorbeelden zijn: technoloog, automatiseringsdeskundige, projectleider wetenschappelijk onderzoek. Jonge ingenieurs zullen hun eerste werk vaak vinden in een specialistische funktie, de research, die het meest in het veriengde ligt van hun studie. Indien ingenieurs als manager beginnen, dan werken ze vaak beneden hun niveau volgens de geinterviewde personeelsfunktionarissen. Zo Ieren ze het bedrijf van de bodem af kennen. Bij het werken op een T.R. krijgt men met een paar opvallende verschillen met het bedrijfsleven te maken. Op de T.R. is nl. de flexibiliteit laag, als men op een bepaalde afdeling werkt is het zeer moeilijk om te verhuizen naar een andere afdeling. Ook is er een constant conflict tussen het ambtenarenapparaat en de onderzoekers. De ingenieursfunkties (R.T.S. en T.R.) zijn hi~rarchisch onder te verdelen. De rangorde van funkties is als voIgt: lager, midden-, hoger en topkader (A. van Braam, 1957, p.98 e.v.). Voorbeelden zijn: lager kader: adjunct technisch ambtenaar, adjunct technisch medewerker, middenkader: technisch ambtenaar, constructeur, ingenieur, 9
hoger kader: groepsleider research, ingenieur Ie klasse, topkader: afdelingsdirecteur, hoogleraar, directeur. T.ll.-ingenieurs bekleden hoofdzakelijk hogere rangen en toprangen. Hun eerste funktie in een groat bedrijf zal echter tot het middenkader behoren (volgens een personeelschef). In een klein bedrijf heeft men meer kans am meteen in het hager kader te starten, want een klein bedrijf wil meteen het maximum uit de ingenieur halen, zo bleek uit de interviews met jonge ingenieurs die werkzaam zijn in een klein bedrijf. Het niveau van een funktie wordt ook gekenmerkt door het leidinggevend karakter. Een groot deel van de T.H.-ingenieurs geeft leiding. Een bedrijfskundig ingenieur bijvoorbeeld start als "werkmeester" (in het geval dat hij bij DAF is aangenomen). In deze funktie staat hij in de fabriek om leiding te geven aan zo'n vijfentwintig mensen, die aan de machines staan. Deze funktie ligt beneden zijn niveau, maar wordt oak aIleen gezien als inwerkperiode naar een funktie van hager niveau. Een specialistische ingenieur zal in het begin geen leiding geven, maar als hij zijn werk goed doet en een beleidsmatige aanpak heeft dan zal hij een funktie als groepsleider aangeboden krijgen. Afhankelijk van wat hij zelf wil en zijn capaciteiten zal hij verder carri~re maken. Veel ingenieurs blijven echter op dit niveau werkzaam. Een derde kenmerk van funktieniveau is de mate van zelfstandigheid. Uit onderzoek is gebleken dat de meeste ingenieurs zelfstandig werken binnen bepaalde richtlijnen (Van den Bosch-Zuidgeest e.a.,1976). Zij kunnen hun werkzaamheden en dagindeling naar eigen inzicht regelen binnen een afgesproken planning en binnen de gegeven doelstellingen van een projekt. In de eerBte funktie zullen de ingenieurs een geringere zelfstandigheid hebben en zij doen hun werk meer volgens concrete voorschriften en planning. Tot slot een korte blik op de salari@ring van ingenieurs. Het blijkt uit de interviews dat een ingenieur een aanvangssalaris ontvangt dat ruim boven het modaal inkomen ligt. H.T.S.ingenieurs ontvangen niet zo'n hoog salaris als T.H.-ingenieurs, maar als ze in een managementfunktie terechtkomen, dan kan dat verschil in salaris volledig verdwijnen in de loop van hun carriere. De mate waarin de startende ingenieur door zl.Jn werkgever wordt opgevangen en begeleid is erg afhankelijk van soort en grootte van het bedrijf waarin hij werkzaam is. In het algemeen tenderen de grotere bedrijven naar een intensievere begeleiding, terwijl de kleinere bedrijven de ingenieur veel meer aan zijn lot overlaten. De begeleiding kan bestaan uit een introductie in het bedrijf, een inwerkperiode, cursussen als aanvulling op de studie, maar ook incidenteel als remedie tegen tekortkomingen van persoonlijke aard. Verder is er soms een terugkoppeling met diverse personen om problemen binnen de werksfeer te voorkomen of op te lossen. De opvang in het bedrijf valt de meeste ingenieurs tegen. Dit wordt als een gemis ervaren. Zo had een op de T.H. werkende jonge ingenieur het gevoel dat men bij personeelszaken niet op de hoogte was van zijn aanwezigheid. Het komt zelfs voor dat de nieuweling aIleen vluchtig wordt voorgesteld aan de groep waarin
10
hij komt te werken. Omdat hij allereerst zelf moet uitzoeken wat z1Jn funktie precies inhoudt komt er oak later weinig meer van een goede kennismaking terecht. Rij zal dan oak meer geneigd zijn de onvermijdelijke startproblemen aIleen op te lossen. Toch vallen de moeilijkheden in de meeste gevallen mee. Ais hij in het bedrijf al stage heeft gelopen of als hij op de T.R. terecht komt, spelen deze problemen altijd minder.
11
•
5.VERWACHTINGEN EN ERVARINGEN
De pas afgestudeerde heeft geen bijzondere verwachting van zijn eerste funktie, hij verwacht dat hij weI goed terecht zal komen en dat een baan bij bijvoorbeeid Philips hem weI zal bevallen. In veel gevallen komen zijn verwachtingen ook weI uit maar soms valt het "het zelf uitzoeken in het begin" tegen. Ook komt het voor dat hij zelf een echte technische of wetenschappelijke baan verwacht maar dat het een meer algemene funktie wordt. Bedrijfsstages zorgen ervoor dat het beeld en de werkelijkheid van de funktie beter overeen komen. Nu de pas afgestudeerde zijn vaardigheden in praktijk brengt, zijn niet langer wetenschap en " ge ll.jk hebben" van betekenis maar "gelijk krijgen" staat centraal. Een jonge ingenleur in een klein bedrijf: "Je moet leren andere mensen te kunnen overtuigen en in te schatten hoeveel tijd je voor een projekt nodig hebt" ••• "Een wetenschappelijke aanpak wordt niet altijd op waarde geschat; het resultaat telt". Hij is niet meer aIleen bezig met zijn persoonlijke vorming maar hij heeft een taak in een organisatie. Hij moet het belang van het bedrijf voorop stellen. Dit alles speelt in een klein bedrijf meer dan in een groat omdat een ingenieur in een klein bedrijf direkter "zijn geld moet opbrengen". In een echte onderzoeksfunktie speelt dit alles minder, het werk ligt daar meer in het verlengde van de studie en de druk om iets te presteren is veel minder. Wat opvalt, is dat van de overgang de strakkere daglndeling vaak het zwaarst gevonden wordt. De vaste werktijden geven in het begin een onbehaaglijk gevoel, de gewenning hieraan duurt ongeveer een jaar. Een student is verwend, hij kan helemaal zelf een dagindeling maken. Aan de andere kant vervult het bedrijf de funktie van een vliegwiel, het beweegt de ingenieur om zijn werk te gaan doen. Zo kan een sterkere strukturering van de dag ook positief werken, mits hij plezier in zijn werk heeft. Dit plezier heeft hij pas als hij de kans krijgt zich te bewijzen in zijn werk. Na een lange tijd van studie wil hij eindelijk eens "echt iets produceren". Bovendien wil hij voor zich zelf een bevestiging dat hij het werk aan kane Behalve voor zich zelf wil hij zich ook tegenover zijn werkomgeving bewijzen. Hij heeft soms een gevoel van "de anderen weten dat ze nog niet veel aan me hebben", en dat wil hij weg werken. In een klein bedrijf voelt hij deze druk meer. Als de eerste opdracht afgewerkt is valt een deel van deze druk weg. Na die eerste periode gaat de wil tot bewijzen over in een zekere prestatiedrang, de wil om verder (misschien hogerop) te komen. Omdat, vooral bij grote bedrijven, de funktieomschrijving vaak nogal vaag is: "Je moet zelf maar uitvinden wat de problemen zijn", kan de T.H.-ingenieur nag enigszins zelf uitmaken in welke richting hij iets presteert, dat is stimulerend voor zijn werklust. Maar er staat ook druk achter het werk vanuit het bedrijf. De jonge ingenieurs krijgen te maken met verantwoordelijkheid, een taak in een organisatie en met echte deadlines dj.e zij uit hun studte nauwelijks kennen. Veel van hen merken op dat ze vooral in het begin veel lange dagen maken. Op de T.H. bestaat er een 12
terugkoppeling van de resultaten in de vorm van tentamenresultaten. Hoewel er op het werk vaak geen terugkoppeling is via de leiding, wordt het na een tijdje voor hem weI duidelijk als het niet goed gaat met het werk. Ret blijkt dat de druk vanuit het werk toch in de meeste gevallen niet tot grote problemen leidt. Over het algemeen doorloopt de nieuwe werknemer deze fase ook zonder moeilijkheden. De begeleiding is, ook in het begin, minimaal. Van een ingenieur mag ook verwacht worden dat hij goed zelfstandig kan werken. Maar de afwezigheid van regelmatige kontakten met de leiding en met collega's geeft een onbehaaglijk gevoel. Een jonge ingenieur: "Je wordt niet echt opgevangen, er is geen terugkoppeling, ze wachten bewust met hulp totdat je er zelf mee komt". Of: "Je komt binnen en je moet het zelf maar uitzoeken". En: "Ik heb geen begeleiding gehad, ik werd zo in het diepe gegooid". Ais hij zelf aIle startproblemen op kan lossen is het zeker een leerzame tijd. Ais dat niet lukt moet de jonge academicus zelf om hulp vragen. Ret komt een enkele keer voor dat hij maar door "zwemt" in de problemen die hij aIleen wil oplossen. Een bedrijfsmaatschappelijk werker: "Er is een verschil tussen zelfdoen en alleen-doen. Een academicus moet zijn werk en problemen door zelf-doen aanpakken. Dit sluit niet uit dat men hulp van anderen inroept. Men laat het vaak bij alleen-doen". Ais het "aanmodderen" lang duurt, worden de problemen aIleen maar groter. Vaak komt dit soort problemen niet boven water. Een ingenieur is, mede door veel aIleen studeren, niet gewend om anderen om hulp te vragen. De maatschappelijk werker: "Hen schroomt om mijn hulp in te roepen, dat komt meer voor bij academici" ••• "Als hij de problemen verdringt dan kan dit zich naar binnen of naar buiten openbaren. Naar buiten vaak op een andere plaats dan waar het probleem zit. Naar binnen uit het probleem zich in problemen thuis of ziektes". Deze problemen kunnen voor een deel voorkomen worden als de beginnende ingenieur de gelegenheid heeft om problemen te bespreken. Chefs, collega's, professionele hulpverleners, maar ook bijvoorbeeld familieleden kunnen als een soort uitlaatklep dienst doen. Problemen met het werk moeten natuurlijk uiteindelijk op het werk opgelost worden. Toch hebben ingenieurs op het werk weinig persoonlijke kontakten. Een jonge ingenieur: "In het bedrijfsleven maak je moeilijk kontakt, na het werk is iedereen weg". \-Jerk en prive worden meestal gescheiden gehouden. Goede persoonlijke relaties werken een goede zakelijke communicatie evenwel in de hand. Van grote invloed op de persoonlijke beleving van het werk is de omgang met de direkte collega's. In veel gevallen is er naast een zakelijke relatie niet echt sprake van een persoonlijke relatie met de medewerkers. Een ingenieur: "Je hebt weI je kontakten nodig, ik heb het nodig om eens wat te praten, het koffiedrinken is belangrijk om een groep te vormen, hier ontbreekt het kontakt een beetje". Dit wil niet zeggen dat het overal een stijve boel is. "De kontakten binnen het bedrijf z1Jn informeel en soepel. Maar iedereen wil weI zijn prive gescheiden houden", volgens een andere ingenieur. Er is een voorkeur voor kontakten met personeel met een gelijk opleidingsnivo, de interessen en gespreksonderwerpen komen meer overeen.
13
De relatie tussen T.H.-ingenieurs en H.T.S.-ingenieurs is meestal niet veel versehillend van de relaties met andere eollega's. Bij het veranderen van funktie kan wrijving optreden als bijvoorbeeld een T.H.-man een plaats inneemt die ook gesehikt zou z1Jn voor een H.T.S.-er. Hier kan nog bij komen dat een T.R.-er vaak te hoge verwachtingen heeft van zijn eerste funktie, met name van zijn salaris. In de beginfase is de R.T.S.-er bruikbaarder voor een bedrijf dan een T.H.-ingenieur, vanwege de praktisehe ervaring. Centraal bij het onderhouden van kontakten staat natuurlijk eommunicatie. Ingenieurs hlijken niet uit te blinken in Goede eommunieatieve eigensehappen. Ret wordt door hen weI belangrijk geaeht hieraan aandaeht te schenken. Zo had iemand zelf ingevoerd dat zijn eollega's regelmatig een voordraehtje houden over het werk dat zij doen. Andere ingenieurs gaan elke maand met een groep collega's naar een eaf'. Dit soort initiatieven worden positief ervaren. Ais er tekorten z1Jn op het gebied van communicatie wordt weI eens de hele groep medewerkers (inklusief secretaresse) naar een eursus gestuurd. Op deze manier wordt ook bewerkstelligd dat men niet in plaats van zelfstandig, aIleen gaat werken. Een ander aspekt dat bepalend is voor de persoonlijke beleving van het werk is de mate van betrokkenheid bij dat werk. Deze betrokkenheid bestaat enerzijds uit een direkte interesse van de ingenieur voor zijn werk en anderzijds uit een maatsehappelijk verantwoordelijkheidsbesef. Als de nieuwe ingenieur het idee heeft verantwoordelijk werk te doen, dan zal hij meer betrokken zijn bij dat werk. Ondanks het feit dat sommige grote bedrijven de ingenieurs eerst een wat minder verantwoordelijke taak geven, zijn de meesten wat dit betreft tevreden. De jonge werknemer wil zich hovendien graag bewijzen en is om deze redenen sterk betrokken bij zijn werk, misschien soms iets te veel. Een personeelschef: "De emotionele betrokkenheid van technisch geschoolde academici is bij het nemen van beslissingen vaak erg groot, hoewe! zij dit zelden beseffen. Zij realizeren zich in het geheel niet hoe emotioneel zij met de techniek bezig zijn". De struktuur van de organisatie waar de jonge academicus komt te werken heeft ook invloed op zijn gevoel van betrokkenheid bij het werk. Een bureaueratie werkt met veel vaste regels voor bijvoorbeeld de verdeling van het werk, de carrieremogelijkheden en de verandering van fuoktie. Een afstudeerder: "Het beschermende wereldje van de T.R. staat me tegen". Een al te strak geregelde werkomgeving kan de betrokkenheid met het werk in de weg staan. De maatschappelijk werker: "De ambtenaren leven met vaste regels en de onderzoekers moeten het juist hebben van creativiteit". Over het algemeen wordt het werk in het bedrijfsleven ook meer gezien als een uitdaging, "daar kan alles". Een funktie bij de overheid, bijvoorbeeld op de T.H. wordt gezien als een met veel zekerheden. Als er een grote betrokkenheid bij het werk is, zou deze kunnen leiden tot een sterke aanpassing van de persoon aan zijn werkomgeving. Het begint in ieder geval met een andere dagindeling. Dit kan verder van een verandering van kleding tot een andere manier van denken gaan. Iedereen past zich in zekere 14
zin aan aan zl.Jn werk maar het mag geen tegennatuurlijke vormen aannemen. Een afstudeerder: "Je wordt gevormd door een bedrijf. Als ik persoonlijke eigenschappen verloren zie gaan, dan ga ik denken aan weggaan bij dat bedrj.jf". De jonge ingenieur denkt zich bewust te zijn van zijn maatschappelijke verantwoordelijkheid. Zo menen de meesten dat Z1J niet voor de defensieindustrie zouden willen werken. De gevolgen van de automatisering voor de werkgelegenheid spelen geen grote rol. "Die automatisering komt er toch, of ik er aan werk of niet". Argumenten worden door de jaren heen in verschillende mate gebruikt. Een studentenpsycholoog: "Ret niet willen werken bij een multinational komt de laatste tijd minder voor, dit bezwaar wordt met "golven" door generaties studenten gemaakt". Ais we stelden dat een baan in de defensieindustrie de enige mogelijkheid was, of als het werk slechts indirekt voor defensie was, dan werden de standpunten veel minder hard. Dit heeft ook te maken met de onoverzichtelijkheid van de gevolgen van ingenieurswerk. Verschillende keren werd er tijdens het gesprek voor het eerst over deze dingen nagedacht. We kunnen dus concluderen dat aan maatschappelijk verantwoordelijkheidsbesef te weinig aandacht wordt besteed. Omdat men een redelijk goede arbeidsmarkt verwacht, denkt men makkelijk, maatschappelijk minder ter discussie staand werk te kunnen krijgen.
15
INTERMEZZO:"EEN HOEILIJKE START" Hij was cum laude afgestudeerd elektrotechnisch ingenieur, toen hij een sollicitatiebrief naar een groot electronicabedrijf stuurde. Hij koos voor zo'n groot bedrijf omdat hij daar aIle kanten op kon. De verantwoordelijkheid die op zijn schouders zou komen te rusten zou daar ook minder zijn dan in een klein bedrijf. Het bedrijf was geinteresseerd en nodigde hem uit voor een sollicitatiegesprek. Er was een projectgroep bezig met audiosignaalbewerking, die nog iemand tekort had om te werken aan een digitaal/analoog omzetter. Op zijn eerste werkdag werd hij heel vluchtig voorgesteld aan de groep, en er werd hem aangewezen waar hij van gebruik kon maken en waar hij alles kon vinden. Toen moest hij aan het werk. De D/A omzetter die tot nu toe gebruikt werd was te duur en voldeed niet helemaal aan de verwachtingen. Hij had nog niet eerder met D/A omzetters gewerkt tijdens zijn studie, dus het leek hem het beste om eerst maar eens uit te zoeken hoe de oude omzetter precies werkte. De ontwerper van de omzetter had tegenwoordig een betrekking in het buitenland, zodat hij van die kant geen informatie kon verwachten. Toen hij op zoek ging naar de documentatie betreffende het Ie stuitte hij op verschillende problemen. Het bleek dat er verschillende rapporten zoek waren of onvolledig. Ook was niet iedereen even behulpzaam, ze waren allemaal met hun elgen werk bezig en hij durfde niet al te vaak naar de projectleider toe te stappen. Na veel zoeken had hij toch aardig wat informatie bij elkaar. Nu moest hij hieruit wijs zien te worden. Gelukkig had hij de schakeling van de omzetter, maar het ging een heel probleem worden om die precies te begrijpen. Het principe was niet zo moeilijk, er waren echter een groot aantal handigheidjes toegepast, die in de rapporten niet duidelijk toegelicht waren. Hij was toen wekenlang bezig om de schakeling te proberen te doorgronden. De onervaren ingenieur had gedacht alles aIleen weI op te kunnen lossen, maar nu er problemen waren kreeg hij het gevoel dat hij in het diepe was gegooid. In deze stresssituatie ging hij nog een paar wekert door, maar toen had hij niet het idee dat hij nog veel te weten zou komen. Het idee om zelf een nieuwe schakeling te ontwerpen zag hij al helemaal niet zitten, als hij keek hoe complex zo'n schakeling in de praktijk bleek. Ten einde raad stapte hij naar zijn projectleider om zijn hart te luchten. De projectleider vertelde hem dat hij eens zou komen kijken naar wat hij al onderzocht had. Het was inderdaad nogal moeilijk voor iemand zonder ervaring op dit gebied, dacht hij, en hij zou op zo kort mogelijke termijn zorgen dat er iemand zou komen om hem te begeleiden. Intussen zou hij wat metingen kunnen verrichten aan andere opgebouwde schakelingen binnen de projectgroep. Met nieuwe moed ging hij aan de slag. Hij was behoorlijk opgelucht dat er zo positief gereageerd was op zijn probleem en hoopte dat het in de toekomst beter zou gaan. Het was hem duidelijk dat hij nog veel te leren had als ingenieur.
16
6.LOOPBAANBEGELEIOING EN TOEKOMSTPERSPECTIEVEN
Bij het hele proces van wennen aan zijn eerste funktie, van groeien in het werk en het eventuele doorstromen naar hogere posities speelt de loopbaanbegeleiding een belangrijke role Uit de literatuur hierover (Wes Holleman: Loopbaanbegeleiding), komt naar voren dat een idea Ie loopbaanbegeleiding er als voIgt uit zou kunnen zien: Het begint meteen aI, als de sollicitant aangenomen wordt, met een introduktieprogramma. Hierbij ori~nteert de nieuweling zich binnen het bedrijf, stelt plannen op voor zlJn loopbaan en bepaalt welke verdere studies of opleidingen hij eventueel nog nodig heeft. Hierna voIgt een opleidings/vormingsprogramma, waarbij de jonge ingenieur uitgebreid kennis maakt met het bedrijf, zich in zijn funktie verdiept en eventuele gaten in zijn opleiding, zowel op technisch als sociaal vlak, opvult. Het bedrijf doet aan personal development. Dat wil zeggen: Het bedrijf leidt de personeelsleden zodanig op, dat ze in de toekomst open te vallen vacatures kunnen gaan bezetten. Oit om de bruikbaarheid en de aanwendingsmogelijkheden van het personeel op te voeren. Hiervoor zijn de volgende zaken van belang: +Prognoses en plannen omtrent de personeelsbehoefte van het bedrijf op korte en lange termijn. +Een planmatige werving, selektie, overplaatsing en promotie om de juiste man op de juiste plaats te krijgen. +Oe personeelsleden voorbereiden op hun toekomstige funkties door opleiding en training. Alhoewel deze zaken voornamelijk op het bedrijfsbelang gericht zlJn, kunnen ze echter ook belangrijk zijn voor de ingenieurs, als aan de volgende voorwaarden voldaan wordt: +Oe interne arbeidsmarkt moet open zijn; de vacatures moeten gepubliceerd worden. +De jonge ingenieur moet inspraak op de loopbaanplanning hebben en moet zijn belangstelling voor toekomstige funkties aan kunnen geven. +Ilij moet inspraak hebben in zijn opleiding. +Er moet voorlichting zijn over de carrierelijnen, over de verzameling funkties waarnaar hij over zou kunnen gaan. +Er moet informatie beschikbaar zijn omtrent de prognoses van de toekomstige personeelsbehoefte. +Tenslotte is ook zeer belangrijk, dat er voldoende terugkoppeling is over zijn eigen funktioneren. Wat komt er echter zoal van dit alles in de praktijk terecht? Het moge duidelijk zijn dat in een klein bedrijf voor veel bovengenoemde zaken de tijd, het geld en de juiste mensen ontbreken. Hier is het veel eerder zo dat de jonge ingenieur kennis maakt met zijn toekomstige collega's, te horen krijgt wat zijn taak binnen het bedrijf is en daarna rneteen aan het werk gaat. De ingenieur krijgt dan ook het gevoel alsof hij meteen in het diepe gegooid wordt. Desondanks is het zo dat binnen een klein bedrijf iedereen iedereeen kent en de mogelijkheden tot terugkoppeling over het funktioneren van de nieuweling toch rijkelijk aanwezig zijn. In een groot bedrijf liggen de zaken anders, omdat een groot
17
bedrijf in het algemeen over veel meer faciliteiten beschikt. Hier wordt de jonge ingenieur vaak de mogelijkheid geboden cursussen te volgen. Zo kan hij op eigen initiatief of onder druk van bovenaf z1Jn kennis op zowel technisch als sociaal vlak vergroten. Blj DAF bi.jvoorbeeld werkt men in projektgroepen, van mensen van verschillende afdelingen (ook niet academici en niet t~chnici), die voor een bepaalde tijd aan een projekt werken. Nu krijgt bij DAF zoln hele projektgroep bijscholing. Aangezien deze projektgroepen vrij vaak wisselen, leert men zo goed met mensen omgaan. Deze opzet wordt door de deelnemers dan ook erg positief gewaardeerd volgens een chef van een aantal jonge ingenieurs bij DAF. Wat in het algemeen ook erg gewaardeerd wordt is de direkte begeleiding en terugkoppeling over het funktioneren. Volgens een personeelschef is het zo dat de student op de TH aIleen door middel van cijfers e~n terugkoppeling krijgt, er wordt hem niet verteld wat hij fout doet of wat hij beter zou kunnen doen. In het bedrijfsleven wordt hem dit weI steeds verteld. Hier vindt ook eens per jaar een beoordelingsgesprek plaats. In dit gesprek komen zaken aan de orde als: +De vorderingen van de jonge ingenieur +De eventuele noodzaak tot het volgen van cursussen +De hoogte van het salaris en bovendien kan de jonge ingenieur wensen kenbaar maken; bijvoorbeeld over zijn loopbaan. Ondanks dit alles heeft de jonge ingenieur dikwijls het gevoel dat hij alles zelf maar moet uitzoeken. Dit komt omdat veel bovengenoemde zaken aIleen op iniatief van de ingenieur plaatsvinden. Uit dit alles komt het volgende beeld naar voren. De toekomstperspectieven van de jonge ingenieur zien er in het algemeen goed uit, mits hij geen afwachtende houding aanneemt, maar zich bedenkt dat hij het zelf helemaal moet maken. Het feit dat de ingenieur het zwemmen in het begin als onaangenaam ervaart ligt misschien niet zozeer aan het bedrijf waarin hij werkt als weI aan de verwachtingen en de instelling van de ingenieur zelf. Er ligt hier dan ook nog een taak voor het opleidingsinstituut. In het algemeen kan gesteld worden, dat er van een jonge ingenieur verwacht wordt, dat hij carri~re maakt. Dat wil zeggen: Zijn omgeving gaat er van uit dat hij niet op het niveau van zijn eerste baan blijft steken, maar dat hij er zowel in salaris, als in positie, in de loop der jaren op vooruit gaat. Belangrijke zaken hierbij zijn: De mogelijkheden die het bedrijf waarbij hij werkt en andere bedrijven hem bieden. Voorts de wensen en capaciteiten van de ingenieur zelf. Vooral bij dit eerste aspect speelt de 100pbaanbegeleiding een belangrijke rol. De mogelijkheden om hogerop te komen hangen erg van het soort bedrijf af waar de jonge ingenieur werkt. Zo zal een jonge ingenieur in een klein bedrijf binnenkomen op een funktie die net onder die van de direkteur ligt. Hieruit blijkt al dat Z1Jn promotiekansen binnen het bedrijf vrijwel nihil zijn. De aard van zijn funktie zal zich in de loop der jaren ook niet veel w1Jzigen. Hij moet zich met de meest uiteenlopende zaken bezlghouden: 1~
Techniek, in- en verkoop en organisatie. WeI is er de mogelijkheid, dat hij na verloop van tijd mensen onder zich krijgt, zodat hij leiding moet gaan geven en dat hij wat meer gaat verdienen. Dat het kleinbedrijf op dit gebied toch niet genoeg te bieden heeft, blijkt weI uit het feit dat beide ingenieurs uit het kleinbedrijf te kennen gaven op niet al te lange termijn bij een ander bedrijf te willen gaan werken. Dat een groot bedrijf in het algemeen veel meer mogelijkheden biedt is logisch, omdat er binnen een groot bedrijf nu eenmaal veel meer funkties te vervullen zijn: Van specialistisch tot generalistisch en van technisch tot organisatorisch. Dit is dan ook een van de redenen waarom afgestudeerden dikwijls voorkeur hebben voor een groot bedrijf. ~en heeft legio mogelijkheden en hoeft nog niet meteen een definitieve keuze te maken. Echter bij een grote ins telling als de TH zijn de ontplooiingskansen voor de daar werkende ingenieur ook niet erg groot. Een jonge ingenieur werkzaam op de TH zei dat hij na zijn tweejarig contract met de TH bij Philips zou willen gaan werken. Een van zijn beweegredenen daarvoor was, dat Philips veel meer mogelijkheden bood als de TH: "Bij Philips kun je aIle kanten uit-" Wat echter oak als nadeel van een groot bedrijf gezien wordt, is de zogenaamde fuik: Hoe hoger je in de hi~rarchie van het bedrijf komt, des te minder funkties zijn er beschikbaar. Aangezien er veel mensen zijn die carri~re willen maken betekent dit, dat er onderweg naar de top mensen blijven steken of afvallen. Voor de jonge ingenieur in een groot bedrijf levert dit echter geen problemen op. In het begin werkt hij meestal aan een zodanige opdracht, dat er van concurrentie tussen de ingenieurs nauwelijks sprake is. Oak al ZlJn er de mogelijkheden, dan nag spelen de wensen van de jonge ingenieur natuurlijk een zeer belangrijke rol. Deze wensen blijken echter lang niet zo concreet te zijn als men zou verwachten. Zoals de ingenieur min of meer in zijn eerste baan gerald is, zo rolt hij nu door naar een hogere funktie. Zo zei een jonge ingenieur:" Je wordt geleefd door de omstandigheden. Ik stel zelf geen lijn, ik probeer een lijn te pakken te krijgen." Wat minder concreet blijkt de ingenieur weI te weten wat hij wil: WeI of geen management, weI of niet research enzovoorts. Veel ingenieurs geven te kennen eerst een aantal jaren in de teehniek te willen blijven werken am daarna langzamerhand wat meer riehting management te gaan. Dit is namelijk een eenrichtingsweg, van het management terug naar de techniek is praktisch onmogelijk. Als de ingenieur in het kleinbedrijf een grote fout maakt, kan dit verstrekkende gevolgen hebben voor het hele bedrijf. Een ingenieur die in een groot bedrijf een grote fout maakt wordt niet ontslagen, maar op een zijspoor gezet. Hij krijgt een stempel opgedrukt, waar nag maar moeilijk van af te komen is. Niet aIleen het achterwege Iaten van grote fouten is noodzakelijk voor de jonge ingenieur. Ook heeft hij een zekere mate van competitiedrang nodig om hogerop te komen. Zij die kennis vergaren louter en aIleen om de kennis, worden vroeg of laat ook op een zijspoor gezet, als ze de kennis onvoldoende toepasbaar maken voor het bedrijf. Dit alles is de ingen~eur zich meestal weI bewust.
19
7.TEKORTEN
IN
HET
NIET-TECHNISCHE
DEEL
VAN
DE
OPLEIDING
Een belangrijk aspekt uit de studie dat nogal bekritiseerd werd door de geinterviewden, Is het nlet-technlsche gedeelte van de studie. In het algemeen zag men hier nogal wat tekortkomingen in de studie. Het gaat met name om een tekort Ban bedrijfskundige en commerciMle kennis, sociale vaardlgheden en uitdrukkingsvaardigheden en het ontbreken van het maatschappelijk verantwoordelijkheidsbesef. Op dit punt is eigenlijk iedereen het roe rend met elkaar eens; deze aspekten verdienen veel meer aandacht dan ze krijgen binnen het studieprogramma. Het Is misschien zelfs zo dat het belang hiervan omgekeerd evenredig is met het animo van veel studenten voor deze kanten van de studie. In een zwaar beladen studie programma wil men deze vakken nogal eens verwaariozen. Een agoog bij de afdeling elektrotechniek kwam tot de verrassende uitspraak dat maatschappijleer van de middelbare school voor veel studenten een minder positieve kennismaking is geweest met maatschappijgerichte wetenschappen.Dit zou dan doorwerken op de TH. Dit zou heel jammer zijn omdat jonge ingenieurs en oak al afstudeerders beweren dat er in hun studie niet genoeg plaats is geweest (en oak, door hem zelf gemaakt) voor niet-technische zaken. Je zou de tekortkomingen globaal in twee groepen kunnen opsplitsen: Ten eerste een tekort aan bedrijfskundige kennis en ten tweede een gebrek aan praktische sociale vaardigheden en maatschappelijk verantwoordeIijkheidsbesef. Het eerste punt is vrij duidelijk. Veel ingenieurs krijgen al vlug te maken met het feit dat ze werken voor e~n commerci~le instelling. Verwacht wordt dat ze bij hun werk altijd het kostenbesef in het oog houden. Winst maken is toch in het algemeen het doel van een bedrijf. Dit vraagt toch weI enig inzicht in deze voor een ingenieur meestal onbekende materie. Veel ingenieurs en natuurlijk oak bedrijven zien dit als een groat gemis. Het is zelfs zo dat een startende ingenieur bij DAF haast altijd een cursus bedrijfskennis moet volgen. Tijdens de studie bestaat weI de mogelijkheid hieraah wat te doen door middel van keuzevakken. Maar eigenlijk zou dit onderwerp algemener in de studie moeten voorkomen, waarbij men wat meer praktijk gerichte kennis op kan doen. Bij het tweede punt, de praktische sociale vaardigheden, moet je denken aan zaken als discussie- en vergader- technieken, communicatieve vaardigheden, ervaring met groepswerk en schriftelijk rapporteren. Stuk voor stuk belangrijke vaardigheden waarop men vaker dan je denkt, een beroep doet. Wat voor soort baan je ook krijgt, van groepswerk is altijd weI in meer of mindere mate sprake. Dit ligt niet aIle elektrotechnische ingenieurs goed. De agoog bij elektrotechniek wist uit ervaring van werk bij Philips dat elektrotechnische ingenieurs vaak opvallen door slechte communicatieve vaardigheden. Een mogelijke oorzaak was volgens hem de aard van de studie. De studie vereist doorzettingsvermogen, inzet en oak dat je gedurende langere tj.jd aIleen kan en wil werken. De studenten worden als het ware hierop geselecteerd. Het tijdens je studie steeds op je zelf aangewezen zijn, werkt nou niet in de hand, dat je later zo gemakkelijk met collega's zult gaan samenwerken. 20
De vraag is of de TH deze instelling, gewild of ongewild, in de hand werkt. Aan begeleiding wordt op de TH in eerste instantie weinig gedaan. Er zijn weI voldoende instanties waar een student met problemen terecht kan: Studieadviseur, dekanen en studentenpsychologen. Maar op de TH wordt verwacht dat een student zelf om die hulp vraagt. Dit maakt misschien dat een. student gaat denken dat hij alles aIleen moet doen en moet oplossen. Daarnaast biedt het onderwijsprogramma niet veel ruimte voor bijvoorbeeld groepswerk. College lopen is vooral de eerste jaren een puur individuele, onpersoonlijke zaak. Zo moet je in het algemeen de praktika aIleen uitvoeren. AIleen het afdelingspraktikum biedt ruimte voor groepswerk. Dit afdelingspraktikum wordt gevormd door AP 1 tim 6. Je werkt hierbij met een groepje medestudenten, begeleid door een ouderejaarsstudent, aan een technisch onderwerp. Ilet komt daarbij vooral aan op goed samenwerken, plannen en afspraken maken. Maatschappelijk verantwoordelijkheidsbesef komt aan de orde in AP 6. De rol die de techniek en ook de ingenieur spelen in een maatschappelijk onderwerp wordt hier uitgezocht. Men probeert hierdoor de studenten bewust te maken van hun toekomstig werk. Toch blijkt in de praktijk dat besef oppervlakkig te blijven. De twee-fasen struktuur heeft toch iets nieuws gebracht. Een, zelfs voor de hele academische wereld, vrij uniek projekt. Studenten worden namelijk verplicht in de loop van hun studie enige tijd een van de groepspraktika te begeleiden. Om de studenten hierop voor te bereiden moeten ze een curs us volgen in sociale vaardigheden, verslag beoordelen en voordracht beoordelen. Dit houdt in dat in de toekomst iedere student ervaring heeft opgedaan in het werken in en met een groep. Misschien dat dit in de toekomst merkbaar zal zijn bij de elektro-ingenieurs. Het is positief dat men hiervoor bij de elektrotechniek plaats heeft willen maken, in een studieprogramma waarin toch al zoveel gesnoeid moest worden. Verbale uitdrukkingsvaardigheid valt niet zo gemakkelijk in een programma in te passen, maar is daarom niet minder belangrijk. Je moet als ingenieur in staat zijn je idee~n over te brengen op iemand anders. In de praktijk blijkt dit problemen op te leveren. Een chef bij DAF zei dat veel ingenieurs erg moeilijk communiceren. Leren communiceren zou volgens hem in de studie opgenomen moeten worden, bijvoorbeeld als een onderdeel van de maatschappijwetenschappen. Natuurlijk kan je de schuld van de tekortkomingen niet aIleen afwentelen op de TH. Veel is een gevolg van te weinig initiatief van de studenten om naast hun studie ervaring op te doen op de hiervoor genoemde vlakken. Er zullen er hier enkele behandeld worden. Ten eerste het bureau studentenpsychologen. Hier kom je terecht als je problemen hebt met je studie. Door middel van gesprekken zal men je dan proberen te helpen. Ook organiseert men bijvoorbeeld een cursus sociale vaardigheden, bedoeld voor mensen, die het moeilijk vinden om contacten te leggen met anderen of om deze in stand te houden. Een tweede organisatie is het StIK (Stichting Inter Kommunicatie), met als doel vormingswerk voor de gehele hogeschoolgemeenschap. Zij organiseren onder meer allerlei tbema- en werkgroepen, een training tfwerken met groepen". Men probeert de studenten te stimuleren tot een mondige en creatieve deelname aan de samenle-
21
ving. Een derde belangrijke voorziening is het talenpraktikum. Rier wordt de student de mogelijkheid geboden zijn kennis van vreemde talen aan te vullen of op te vijzelen. Det belang van de kennis van vreemde talen mag niet onderschat worden. Niet aIleen blijkt veel vakliteratuur geschreven te zijn in een buitenlandse taal maar ook het bedrijfsleven blijkt Grote waarde te hechten aan deze kennis. Verder bestaat er daar de mogelijkheid tot het volgen van de volgende cursussen: mondelinge communicatie, doelgericht spreken, vergader- en discussietechniek. Maar zoals bijna overal moet de student zelf het initiatief nemen. Andere organisaties die onder meer werken aan de bewustwording en vorming van de student zijn de Eindhovense studentenkerk en de Eindhovense studenten vakbond. Een heel andere groep vormen de studieverenigingen. Zij organiseren bijvoorbeeld excursies, van belang voor een Goede beeldvorming van de beroepspraktijk van de ingenieur. Verder probeert men door middel van lezingen en symposia de student een bredere kijk te geven op de techniek in het algemeen en de rol die de techniek in onze samenleving vervult. Een minder direkte maar toch heel belangrijke rol is weggelegd voor de studenten sport- en gezelligheidsverenigingen. Deze bieden de student de ontspanning die naast z1Jn studie onontbeerlijk is en ze spelen een belangrijke rol bij de vorming en het volwassen worden van studenten. Je bent dan lid van een grote, veelsoortige groep mensen; dit vraagt aanpassing, je leert omgaan met de geschreven en ongeschreven regels die altijd binnen zo een groep aanwezig zijn. Net zoals je ze later op je werk weI tegen zult komen. Natuurlijk bestaat altijd de mogelijkheid aktief mee te doen in een van deze organisaties en verenigingen, bijvoorbeeld een bestuur of commissie. Dit is een zeer Goede mogelijkheid jezelf te bekwamen in het in groepsverband organiseren van activiteiten. Dit alles klinkt weI mooi en veeibelovend, maar er zijn toch nog weI enkele problemen. Door de verkorting van de studieduur en de daarmee gepaard gaande toename van de studielast bestaat er de angst dat de studenten steeds minder tijd overhouden of vrijmaken voor al dit soort dingen. Ret is nog niet helemaal duidelijk of dit waarheid zal worden. Toch blijft het voor de studenten van groot belang aktief te blijven voeral ook omdat het offici~le studieprogramma hoofdzakelijk theoretisch technisch wetenschappelijk geori~nteerd is.
22
INTERHEZZO:"GEHEEL VOLGENS PLAN"
Naast z1Jn specialisatie op het gebied van de micro-elektronica had Johan Bovendaal ook twee cursussen bedrijfseconomie gevolgd. Hij was hier al langer in geinteresseerd en hij wist dat het hem bovendien goed van pas zou komen later. Zijn afstuderen was vlot verlopen dankzij een goede samenwerking met de professor en zo had hij in zes jaar zijn studie weten te voltooien. Een funktie in de studentenfraktie van het bestuur van de afdeling elektrotechniek had wat vertraging opgeleverd, maar hij had er veel van opgestoken. Nog voor het afstuderen had hij een aanbod gehad van een grate buitenlandse chip-fabrikant voor een funktie in hun researchlaboratorium, maar hij had gemeld dat hij eerst zijn mogelijkheden wilde inventariseren. Na de afstudeerfestiviteiten besloot hij enige tijd in rust door te brengen zo dat hij de kans kreeg een goed beeld te krijgen van de funkties die beschikbaar waren. Een zorgvuldige selektie bracht drie mogelijkheden aan het licht die het best met Z1Jn wensen overeenkwamen. Sollicitatiebrieven en sallicitatiegesprekken volgden, waarbij de cursus solliciteren zijn waarde bewees. Hij koos voar de funktie waar hij dacht de prettigste werksfeer te zullen ontmoeten en het lukte ook nog het eens te worden over een redelijk salaris. Hij kwam bij een middelgrote Nederlandse elektronika fabrikant. am te beginnen had hij, samen met de personeelschef drie introduktiedagen, waarbij hij kennis maakte met de meeste geledingen van het bedrijf en vooral met zijn toekomstige collega's. Hierna kreeg hij samen met zijn voorganger anderhalve maand de tijd am in te werken. Zijn werk was het onderzoeken van een nieuwe integratiemethode, samen met vier andere medewerkers. Hier kwam nogal wat overleg- en rapporteerwerk bij kijken wat hem overigens niet onbekend was. Verder moest hij vooral in het begin nogal eens in de boeken duiken am zijn kennis van deze nieuwe methode uit te breiden. Dat viel weliswaar soms niet mee maar hij had na enige tijd het idee dat hij vat op de materie kreeg. Het samenwerken in de groep ging, ook na het vertrek van zijn voorganger, goed. Het was zelfs gezellig. Twee van zijn collega's leerde hij oak persoonIijk beter kennen en niet zelden spraken ze wat af na het werk. De wekelijkse bijeenkomst met de chef en de colIega's van de produktie afdeling losten de meeste problemen al vlot op. Na twee jaar vertrok zijn chef en hij kon na aanbeveling van de direktie de leiding over het researchgroepje overnemen.
23
8.TERUGKOPPELING
De huidige ingenieursopleiding mag dan al een lange weg achter de rug hebben, steeds aangepast en verbeterd zijn, perfekt is Z1J zeer zeker nog niet. Natuurlijk is het bedrijfsleven, de grootste afnemer van ingenieurs, er bij gebaat dat zij een ingenieur aangeboden krijgt die zo goed mogelijk tegen zijn taak is opgewassen. Ook is het voor de TH ais dienstverlenende ins tantie, van groot belang dat haar produkt een goede afname ondervindt. In dit proces van verbetering en aanpassing van de opieiding zou de terugkoppeling tussen bedrijfsleven en TH (afnemer en producent) een zeer belangrijke rol moeten spelen. En niet in de laatste plaats is een goede opleiding van groot belang voor de ingenieur zelf. Een instantie binnen de TH die erg veel met het bedrijfsleven in aanraking komt, is het transferbureau. De taken van het transferbureau zijn: +Het bevorderen van de contacten tussen de TH en industrie door middel van cursussen, seminars, congressen en tentoonstellingen. +Commercialisatie van de TH kennis door contract research. +Hulp bieden bij het opstarten van jonge ondernemingen. +Kleine bedrijven het nut van academic! laten inzien. +Het bemiddelen tussen werkzoekende academici en industrie en voorts trachten de studenten een beeid te geven van de buitenwereld (het marktgebeuren). Hieruit blijkt dat het transferbureau precies daar werkzaam is, waar de kritiek op de ingenieurs het meest naar voren komt. Het transferbureau mag dan veel met het bedrijfsleven te maken hebben, het staat daarentegen vrij ver van het onderwijs. Het is dan ook de vraag in hoeverre de informatie die bij het transferbureau aanwezig is, terecht komt bij de mensen die direkt met het onderwijs te maken hebben. Laatstgenoemden zitten bijvoorbeeld bij het buro onderwijs. Hier komt het volgende naar voren:" Terugkoppeling tussen bedrijfsleven en TH vindt voornamelijk incidenteel plaats en dat nog bijna aIleen via afstudeerders. De meeste contacten met bedrijven zlJn op het technische vlak. Volgens de bedrijven is de technische kennis goed. Als je niet merkt dat het slecht is, doe je niet zoveel aan terugkoppeling. Echter eens in de zoveel jaren praten net de afnemers zou niet slecht zijn". Toch is er af en toe een uitzondering op die incidentele terugkoppeling. Zo is er in 1983 een studiedag georganiseerd door het KIVI in samenwerking met aIle drie de TH's en het bedrijfsleven. Doel van deze dag was het raadplegen van de beroepspraktijk over het eerste fase studieprogramma voor E-ingenieurs. Hiertoe waren er sprekers zowel vanuit de onderwijsinstelling als vanuit het bedrijfsleven uitgenodigd. Vaak vinden deze studiedagen niet plaats, want die in 1983 was de eerste in zeven jaar! (rapport KIVI studiedag). Een bijzondere situatie die in dit hoofdstuk zeker aandacht verdient is die van de jonge ingenieur die op de TH zelf werkt. In deze situatie is de positie van de ingenieur tweeledig. Enerzijds is hij zelf pas afgestudeerd en werkzaam in een "bedrijf".
24
Hij heeft in deze hoedanigheid natuurlijk kritiek op de opleiding. Anderzijds neemt hij ook deel aan de verzorging van het onderwijs en verkeert dus in de omstandigheid, iets met kritiek op de opleiding te kunnen doen. Gekonkludeerd kan worden dat er van strukturele terugkoppeling nauwelijks sprake is. De TH hanteert kennelijk de opvatting: tt Ais je niet merkt dat het slecht is, doe je niet zoveel aan terugkoppelingtt. Het bedrijfsleven accepteerde de ingenieur die van de TH komt. Eventuele onvolkomenheden in kennis en vaardigheden bij de ingenieur worden door het bedrijf en door de ingenieur zelf weggewerkt. Als er echter sprake is van onzekerheid, voortgebracht door een nieuwe situatie zoals de invoering van de tweefa sen struktuur, blijkt er weI naar terugkoppeling gezocht te worden.
25
9.CONCLUSIES
Dit laatse hoofdstuk willen we gebruiken om de belangrijkste bevindingen op een rijtje te zetten zoals ze in de loop van het verslag naar voren zijn gekomen. Onderwijs en beroepspraktijk: De technische kant van de studie blijkt voldoende aan bod te komen tijdens de studie. Er wordt nog weI getwist over de vraag of je tijdens je studie eerder moet overgaan tot specialisatie, of zoals sommigen zeggen, helemaal niet. De sollicitatie: Opvallend is dat veel ingenieurs op de een of andere manier in hun baan rollen; zonder doelbewust beleid. Verder is men in het algemeen slecht voorbereid op de sollicitatie. De sollicitant heeft geen duidelijk beeld van wat hij nu wil en wat hij kane Het volgende wordt in het algemeen verwacht van de ingenieur: Hij moet beleidsmatig en kreatief kunnen denken, hij moet commercieel ingesteld zijn, hij moet een krachtige persoonlijkheid zijn en hij moet over goede communicatieve vaardigheden beschikken. Bij dit alles gaat men er van uit dat de sollicitant een normale technische kennis bezit. De eerste funktie: Ingenieurs die als specialist beginnen doen dit over het algemeen op het niveau van hun afstudeerwerk. Generalisten daarentegen beginnen vaak op een lager niveau, omdat ze normaal gesproken geen of weinig ervaring hebben met meer algemeen leidinggevend werk. Zij stromen weI vrij snel door naar hun eigen niveau. In kleine bedrijven geldt dit alles minder. Hier hangt het niveau meer af van de werkzaamheden binnen het bedrijf op dat moment. Verwachtingen en ervaringen: De introduktie laat in het algemeen te wensen over; men wordt nauwelijks begeleid. De startende ingenieurs vinden in het algemeen dat hun funktie van voldoende niveau is. De dagindeling, de regelmaat is voor de meesten de grootste overgang. In het algemeen verloopt de overgang soepel. Contacten op het werk beperken zich meestal tot zakelijke contacten. Maatschappelijke betrokkenheid lijkt bij veel ingenieurs aanwezig, maar bij doorvragen blijkt daze betrokkenheid toch nogal oppervlakkig te zijn. Loopbaanbegeleiding en toekomstperspectieven:De direkte begeleiding en de terugkoppeling over het funktioneren worden in het algemeen erg gewaardeerd door de jonge ingenieur. Over het algemeen zijn de toekomstperspectieven voar de jonge ingenieur binnen het bedrijf goed. ~aar de ingenieur moet niet afwachten, hij moet zelf initiatieven nemen am zijn werk meer inhoud te geven. Tekorten in het niet-technische deel van de opleiding: Er schort nog weI het een en ander aan de niet-technische kant van de studie. Hoewel het oak erg belangrijk is wordt er in het studieprogramma te weinig tijd voor vrij gemaakt. Studenten moeten vaardigheden op dit gebied zelf ontwikkelen. Hiervoor bestaan op de TH voldoende mogelijkheden. De belangrijkste conclusie van dat hoofdstuk is dat de student op eigen initiatief moet proberen zoveel mogelijk op te steken, op technisch en sociaal vlak. Terugkoppeling: Er blijkt nauwelijks sprake te zijn van structurele terugkoppeling van de bedrijven naar de TH. De TH gaat er van uit dat zolang je niets hoort, het weI goed zal zijn. Het
26
bedrijfsleven accepteert de ingenieur zoals hij korot. Tekortkomingen worden later weI weggewerkt met een of andere cursus.
27
LITERATUUROVERZICHT -G.M. van den Bosch-Zuidgeest e.a., Academici in het Wetenschappelijk bedrijfsleven, Stuurgroep Sociaal Onderzoek,Samson, 1976. -P.J.D.Drenth, Een onderzoek naar de motieven bij het kiezen van een beroep, Van Soest, 1960. -J.W.Holleman, Loopbaanbegeleiding: hulpverlening aan studenten bij de planning en sturing van hun studie- en beroepsloopbaan, Suets & Zeitlinger, 1975. -H.Lintsen, Beroepspraktijk van de ingenieur, conceptdictaat, T.H.Eindhoven, 1983. -A.L.Mok (red.), Jonge academici in het bedrijfsleven: bedrijfssociologische studiedagen, Rotterdan, 1972, Universitaire Pers Rotterdam, 1972. -A.L.Mok, Cyclus beroepspraktijk van ingenieur, de T.H.Eindhoven,1973. -L.A.Welters, Academici in het bedrijfslevenj verslag van een verkennend onderzoek, Stichting Interuniversitair Instituut voor Sociaal-Wetenschappelijkonderzoek, 1969. -In de schoenen van een sollicitant: verslag van de voorjaarsconferentie gehouden te Utrecht, mei 1971, Steufert Kroese, 1971. -Jaarboek '83, Intermediair, 1983. -Verslag KIvI-bijeenkomst d.d. 3-11-1983 met als onderwerp: Het nieuwe studieprogramma. -Verslag van het congres Werving & Selectie.
28
GEINTERVIEWDE PERSONEN EN INSTANTIES
5 Jonge ingenieurs 2 Personeelsfunktionarissen bedrijfsleven 1 Personeelsfunktionaris THE 2 Collega's van jonge ingenieurs 3 Afstudeerders van de afdeling E van de THE CoBrdinator praktische werken van de THE Bureau studentendekanen Bureau studentenpsychologen Bureau onderwijs van de afdeling E van de THE Studievereniging E.T.S.V. Thor
29
Technische Hogeschool
Eindhoven Den Dolech 2 Postbus 513 5600 MB Eindhoven Telefoon (040) 479111 Telex 51163
Uw kenmerk
Ons kenmerk
Datum
Doorkiesnummer
2.1-3--84
040-455951
Onderwerp
Vraaggesprek
.. L. S. ,
Voor onze studie aan de Technische Hogeschool Eindhoven z~Jn wij, vijf electrotechniekstudenten in hun kandidaatsfase,bezig met een projekt in het kader van de cursus maatschappijwetenschappen. nit projekt behelst een orienterende studie over de beroepspraktijk van de startende ingenieur. Door middel van gesprekken willen wij informatie over dit onderwerp verzamelen. Wij zouden U dan ook graag uitnodigen voor een dergelijk gesprek. Aangezien wij verschillende aspecten van dit onderwerp willen behandelen,is een bijlage aanwezig waarin staat aangegeven over welke aspecten wij het met U willen hebben. Binnenkort nemen wij telefonisch kontakt met U op in de hoop een nadere afspraak voor een gesprek met U te kunnen maken. Mochten er nog vragen zijn,ook n.a.v. de bijlage,dan kunt U kontakt opnemen met onze begeleider Dr.ir.H.W. Lintsen (tel. 040-472857). Hopende op een positieve reaktie uwerzijds,teken de aan d projekt deelnemende studenten, ------
Bijlage(n): -onderwerpen vraaggesprek -adressenlijst van de aan het projekt deelnemende student en.