110
Literatuuroverzicht Rubrieken Algemeen Strafrecht en strafrechtspleging Criminologie Gevangeniswezen/tbs Reclassering Jeugdbescherming en -delinquentie Politie Verslaving Slachtofferstudies Preventie van criminaliteit
Literatuurinformatie Van de artikelen die in deze rubriek zijn samengevat, kunnen bij de documentatieafdeling van het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum van het Ministerie van Justitie tegen betaling kopieën worden aangevraagd. Wij attenderen u erop dat volgens art. 16b, lid 1 van de Auteurswet 1912, de kopieën uitsluitend mogen dienen tot eigen oefening, studie of gebruik. Door de documentatieafdeling worden boeken, tijdschriftartikelen, rapporten en jaarverslagen met betrekking tot bovengenoemde gebieden toegankelijk gemaakt. De documenten die vanaf 1987 zijn verschenen, worden ingevoerd in een geautomatiseerd systeem. Op aanvraag kunnen literatuur-
lijsten met betrekking tot specifieke onderwerpen worden toegestuurd. Boeken en rapporten kunnen te leen worden gevraagd. Tijdschriftartikelen kunnen in beperkte mate tegen vergoeding gekopieerd en toegezonden worden. In beide gevallen kan men zich wenden tot de Informatiedesk van het WODC, Postbus 20301, 2500 EH ’s-Gravenhage, tel.: 070-370 65 53 (09.00u.-15.00u.). E-mail:
[email protected]
Algemeen 1 Savelsberg, J.J., R. King e.a. Politicized scholarship? Science on crime and the state Social problems, 49e jrg., nr. 3, 2002, p. 328-348 Het proces met betrekking tot hoe de staat de output van het wetenschappelijke bedrijf richting en inhoud geeft, noemen de auteurs ‘de politisering van de wetenschap’. Deze beïnvloeding gebeurt op directe wijze door financiering van onderzoek of op indirecte wijze wanneer academische instituties hun interne organisatie veranderen in antwoord op behoeften van de overheid aan bepaalde criminologi-
Literatuuroverzicht
sche specialismen of programma’s. Het onderzoek van de auteurs is een inhoudsanalyse met behulp van multivariate analyse van 697 artikelen uit toonaangevende Amerikaanse tijdschriften op het gebied van criminologie, sociologie en criminaliteitsbeleid. Deze tijdschriften verschenen in het tijdvak 1951-1993. De auteurs verdelen dit tijdvak in drie perioden. In hun hypothesen gaan zij ervan uit dat de periode waarin het artikel verschijnt, de financiering van het onderzoek en de mate van affiliatie van de wetenschapper met een beleidsprogramma, invloed zullen hebben op theoretische en methodologische oriëntatie. De auteurs concluderen dat van deze invloeden inderdaad significant sprake is. Daarom is volgens hen dan ook alertheid geboden als het Congres nogmaals pogingen doet – zoals in 1997 – veranderingen door te voeren bij de National Science Foundation. Met literatuuropgave.
Strafrecht en strafrechtspleging 2 Harris, R.J., T. Wing Lo Community service; its use in criminal justice International journal of offender therapy and comparative crimi-
nology, 46e jrg., nr. 4, 2002, p. 427-444 Op transnationaal niveau wordt het opleggen van taakstraffen beschouwd als een alternatief voor het veroordelen tot een korte gevangenisstraf, in antwoord op toenemende criminaliteitscijfers. Alhoewel deze sanctie vaak wordt opgelegd in WestEuropese landen en de oude gemenebest landen (met name Australië, Canada en Nieuw Zeeland) wordt ze in de Verenigde Staten slechts plaatselijk en onregelmatig toegepast. Ook in Azië, Zuid-Amerika en Afrika worden taakstraffen beperkt opgelegd. De onderzoekers geven in dit artikel een uitgebreid overzicht van de wijze waarop taakstraffen worden toegepast in elf verschillende landen over de gehele wereld. Zij stellen vast dat taakstraffen kunnen fungeren als vervanging van voorlopige hechtenis, als voorwaarde voor proeftijd of voorwaardelijke vrijlating, of, bij minvermogenden, als optie om een opgelegde boete ‘af te betalen’. Vaak gaat het om een op zichzelf staande straf, maar het kan ook gebruikt worden in aanvulling op andere veroordelingen. In sommige landen nemen taakstraffen een vaste plek in binnen het geheel aan mogelijke strafmaatregelen, óf als op vergelding gerichte zware boetedoening óf als
111
112
Justitiële verkenningen, jrg. 29, nr. 6 2003
poging tot rehabilitatie en herstel van de toegebrachte schade. In andere landen wordt het opleggen ervan, binnen ruime bevoegdheidscriteria, overgelaten aan het oordeel van degenen die vonnis moeten wijzen. Met literatuuropgave. 3 Marion, N. Effectiveness of community-based correctional programs; a case study The prison journal, 82e jrg., nr. 4, 2002, p. 478-497 De laatste jaren wordt er naar alternatieven gezocht voor opsluiting in een huis van bewaring of gevangenis, om zo de overbevolkte correctionele inrichtingen te kunnen ontlasten en de steeds hogere kosten van het opsluiten van wetsovertreders te beperken. Deze alternatieve sancties zouden tevens effectiever zijn dan een gevangenisstraf, omdat zij mogelijk leiden tot minder recidive en bovendien de wetsovertreder in staat stellen weer te integreren in de maatschappij. In dit onderzoek wordt gebruik gemaakt van data uit een casestudy met betrekking tot een niet-commerciële instelling voor maatschappelijk werk in het Midwesten van de Verenigde Staten, waarbinnen 22 afzonderlijke residentiële en niet-residentiële programma’s voor wetsover-
treders vallen. Deze gegevens worden geanalyseerd om te bepalen of deze alternatieve sancties inderdaad tot betere resultaten leiden. Het blijkt dat de recidivecijfers slechts in enkele gevallen lager zijn dan voor gevangenen. Ook de kosten vallen slechts in een paar gevallen lager uit. De onderzoekster constateert daarnaast dat de bestudeerde sancties slechts in een aantal gevallen als echte alternatieven voor gevangenisstraf fungeren. Veel vaker is er sprake van een uitbreiding van het netwerk rond wetsovertreders en vermeerdering van de staatscontrole, zo luidt haar conclusie. Met literatuuropgave.
Criminologie 4 Cunradi, C.B., R. Caetano e.a. Socioeconomic predicors of intimate partner violence among white, black, and hispanic couples in the United States Journal of family violence, 17e jrg., nr. 4, 2002, p. 377-389 Met deze studie wordt de relatieve invloed van sociaal-economische omstandigheden op mishandeling van een partner bepaald bij een nationale steekproef van blanke, zwarte en latijns-amerikaanse getrouwde of samenwonende partners. De
Literatuuroverzicht
onderzoeksdeelnemers werden geïnterviewd in aansluiting op het ‘National Alcohol Survey’ van 1995. Er werden sociaal-demografische en psychosociale gegevens verstrekt door beide partners, alsmede gegevens over hun alcoholconsumptie. Mishandeling van de ene partner door de andere werd gemeten door de ‘Conflict Tactics Scale Form, R.’ Er werden bivariabele testen gedaan om het verband tussen sociaal-economische omstandigheden en mishandeling door een partner te kunnen bepalen. Statistisch onderzoek met betrekking tot deviantie, gebaseerd op tegengestelde, getransformeerde waarschijnlijkheidsrekening, verkregen uit multivariabele logistieke regressiemodellen, werd verricht om de relatieve invloed van sociaal-economische omstandigheden op de kans op mishandeling van een partner vast te stellen. Hoewel er verschillen zijn tussen de drie etnische groepen, blijkt uit de resultaten dat het jaarinkomen meer van invloed was op de kans op mishandeling door de partner dan opleiding of werksoort. Er is nader onderzoek nodig om te kunnen bepalen wat ten grondslag ligt aan de geconstateerde etnische verschillen en op welke wijze het jaarinkomen de kans op mishandeling bepaalt, zo besluiten de auteurs. Met literatuuropgave.
5 Kocsis, R.N., R.W. Cooksey Criminal psychological profiling of serial arson crimes International journal of offender therapy and comparative criminology, 46e jrg., nr. 6, 2002, p. 631-656 In dit artikel bespreken de auteurs de techniek van criminele psychologische profielen om seriële brandstichtingen te kunnen verklaren. Deze forensische techniek bestaat uit het vaststellen van een profiel van de meest waarschijnlijke dader op grond van criminele gedragingen. De auteurs bespreken de ontwikkeling van een empirisch model, waarin de techniek van psychologische profilering wordt toegepast op waarschijnlijke daderkarakteristieken van daders van seriële brandstichtingen. Op basis van het model onderscheiden de auteurs vier gedragspatronen die meer licht kunnen werpen op het voorkomen van seriële brandstichtingen. Inzicht in dit type van gewelddadig gedrag, kan ook meer inzicht genereren in andere seriële vormen van gewelddadig gedrag, zoals moord of verkrachting. Kennis over de oorzaken van deze vormen van gedrag kan de sleutel vormen voor de ontwikkeling van effectieve preventie, aldus de auteurs.
113
114
Justitiële verkenningen, jrg. 29, nr. 6 2003
6 Miller, J. The strengths and limits of ‘doing gender’ for understanding street crime Theoretical criminology, 6e jrg., nr. 4, 2002, p. 433-460 Sociologische en criminologische theorievorming over de criminaliteit van vrouwen conceptualiseert ‘geslacht’ veelal als louter een rol of individueel kenmerk. Een veel vruchtbaarder benadering acht de auteur de benadering van James Messerschmidt, welke navolging vindt bij veel feministische onderzoeksters. In deze visie wordt geslacht – het zich als man of vrouw gedragen – gezien als iets dat geconstrueerd wordt in sociale actie, iets dat tot stand komt in de alledaagse werkelijkheid van het sociale leven. Dus de criminaliteit van mannen en vrouwen is een kwestie van ‘situated action’ of ‘situated accomplishment’. Deze benadering past de auteur toe in haar bespreking van straatcriminaliteit van jeugdbendes waarbij ze ingaat op een aantal thema’s die volgens haar in de theorievorming van groot belang zijn, zoals het vermijden van tautologische redeneringen en dualistische vooronderstellingen. Ook bespreekt ze problemen van stratificatie en hiërarchie. De auteur meent dat de theorievorming het beste gegrond kan worden in
observaties over hoe actoren hun identiteit ontwikkelen, bij welk proces zowel verschillen als overeenkomsten ontstaan tussen mannen en vrouwen. Met literatuuropgave. 7 Proeve, M., K. Wells Shame and guilt in child sexual offenders International journal of offender therapy and comparative criminology, 46e jrg., nr. 6, 2002, p. 657-667 In de literatuur over de behandeling van daders van seksuele misdrijven wordt over schaamte en schuldgevoelens slechts zelden gesproken. De auteurs gaan, met als leidraad enige eerdere studies, in op de mogelijke rol van schaamte en schuldgevoelens bij seksuele misdrijven. Zij geven een overzicht van de algemene psychologische literatuur met betrekking tot schaamte en schuldgevoelens en concluderen dat het onderscheid tussen interne en externe schaamte belangrijk is om plegers van seksuele delicten te beoordelen. De effecten van schaamte en schuldgevoelens op het inlevingsvermogen met het slachtoffer en recidive worden besproken. Gesuggereerd wordt dat het fenomeen schaamte en schuldgevoelens van groter belang zijn bij de behandeling
Literatuuroverzicht
dan in voorgaande studies werd verondersteld. Schaamtegevoelens zijn kenmerkend voor de beginnende presentatie van veelplegers van seksuele misdrijven ten opzichte van kinderen. Bovendien kunnen aspecten van de behandeling van de daders worden gekarakteriseerd als een verschuiving van schaamte naar schuld. De auteurs beschrijven ten slotte de implicaties van schaamte en schuldgevoelens bij de behandeling van plegers van seksuele delicten. Met literatuuropgave. 8 Rosenfeld, B., R. Harmon Factors associated with violence in stalking and obsessional harassment cases Criminal justice and behavior, 29e jrg., nr. 6, 2002, p. 671-691 In de afgelopen decennia is binnen de wetenschap en bij de wetgever de belangstelling voor stalking en obsessief lastig vallen enorm toegenomen. De mogelijkheid om goed te differentiëren tussen stalkers die een hoog geweldsrisico opleveren en stalkers die minder risico vormen, heeft belangrijke implicaties voor slachtoffers, klinisch behandelaars en het rechtsstelsel. In dit artikel beschrijven de auteurs de resultaten van een studie naar de geweldsvoorspellende variabelen bij stalkers, waarbij geweld
wordt gedefinieerd als elk ongewenst fysiek contact of confrontatie met een wapen. Men heeft hiervoor 204 in opdracht van de rechtbank tussen 1994 en 1998 opgestelde psychiatrische rapportages van stalkers geanalyseerd. Hiervan bracht een logistieke multivariate regressieanalyse gevolgd door een ROCanalyse uiteindelijk vijf met geweld correlerende variabelen aan het licht. Deze variabelen behelzen ‘leeftijd onder 30 jaar’, ‘laag opleidingsniveau’, ‘ethnische minderheidsafkomst’, ‘eerdere bedreigingen’ en ‘voorafgaande intieme relatie met het slachtoffer’. Auteurs besteden uitgebreid aandacht aan consistentie met bevindingen uit andere literatuur op het vlak van stalking en geweld. Met enig voorbehoud voor de methodische beperkingen die voortvloeien uit de zwaarte van de onderzochte populatie, verwachten auteurs met hun bevindingen een bijdrage te leveren aan de totstandkoming van een model voor risicobeoordeling van stalkers. Met literatuuropgave. 9 Turner, M.G., A.R. Piquero The stability of self-control Journal of criminal justice, 30e jrg., nr. 6, 2002, p. 457-471 In hun General theory of crime bespreken Gottfredson en
115
116
Justitiële verkenningen, jrg. 29, nr. 6 2003
Hirschi onder meer de rol van de zelfbeheersing bij het ontstaan van crimineel gedrag. Hun stelling is dat zelfbeheersing in individuen zich ontwikkelt tot de leeftijd van acht tot tien jaar en dat die daarna niet meer verandert, dus stabiel blijft. Tot nu toe is er slechts één onderzoek geweest (Arneklev) dat dit stabiliteitsbeginsel heeft getoetst. Dit onderzoek had echter tal van beperkingen. Het onderzoek dat de auteurs deden, is gebaseerd op gegevens van een longitudinale NLSY-studie uit 1986 met tweejaarlijkse metingen. In deze studie vertellen Amerikaanse moeders over de opvoeding van hun kinderen en ook die kinderen zelf worden aan het woord gelaten met attitudinale selfreports tot aan hun 27e jaar. Verder hanteerden de auteurs de Behavioral Problem Index en zowel attitudinale als gedragsschalen voor het meten van zelfbeheersing. De onderzoeksresultaten ondersteunen noch verwerpen op consistente wijze het stabiliteitsbeginsel van Gottfredson en Hirschi. De belangrijkste vraag die dit bij de auteurs oproept – en waarover dus meer onderzoek gewenst is –, is die naar de mate waarin en onder welke voorwaarden zelfbeheersing dynamisch of statisch is. Met literatuuropgave.
10 Vaughan, B. Cultured punishments; the promise of grid-group theory Theoretical criminology, 6e jrg., nr. 4, 2002, p. 411-431 In toenemende mate verwijzen criminologen naar het werk van Mary Douglas over risico. Minder vaak wordt opgemerkt dat dat werk sterk afhankelijk is van een fundamenteler classificatieschema dat Douglas heeft benoemd als de grid-group theorie. Die theorie onderscheidt culturen naar de mate waarin ze normen voorschrijven en naar de sterkte van de banden tussen individuen die samen een groep vormen. Uit de theorie worden vier aparte culturele typen afgeleid. Elk type vertegenwoordigt andere houdingen ten aanzien van risico, misdaad en schuld. De vier types vormen een weergave van de institutionele relaties van een specifieke collectiviteit binnen een gemeenschap. In dit artikel wordt het hedendaagse debat over straffen bekeken in het licht van de grid-group theorie en wordt geconcludeerd dat de criminologische theorievorming tot dusverre slechts betrekking heeft op twee van de vier door Douglas onderscheiden culturele types. Wanneer ook de beide andere culturele types bij het debat betrokken zouden worden, zou dat niet alleen een
Literatuuroverzicht
beter beeld geven van de gehele werkelijkheid, maar zou het toekomstbeeld ook wat optimistischer kunnen worden. Met literatuuropgave.
Jeugdbescherming en -delinquentie 11 Biggam, F.H., K.G. Power A controlled, problem-solving, group-based intervention with vulnerable incarcerated young offenders International journal of offender therapy and comparative criminology, 46e jrg., nr. 6, 2002, p. 678-698 Uit onderzoek blijkt dat jonge gedetineerden die kwetsbaar zijn – bijvoorbeeld zelfmoordneigingen hebben, onder institutionele bescherming staan omdat ze zich niet kunnen handhaven in de groep of gepest worden, terwijl ze wel in de groep blijven – zeer slecht in staat zijn hun problemen op te lossen. Hun gebrekkige vaardigheden op dit gebied zijn nauw verbonden met angst, depressie en gevoelens van wanhoop. In dit onderzoek wordt de effectiviteit getoetst van een therapie die gericht is op het aanleren van vaardigheden om zelf problemen op te lossen. Die therapie is beperkt qua tijd en vindt plaats in groepsverband.
Aan het onderzoek namen 46 jonge gedetineerden deel die allen kwetsbaar waren in bovenvermelde zin. Ze werden verdeeld over twee groepen, waarvan de ene wel therapie kreeg en de andere niet. Bij hen die wel therapie kregen, verbeterden de vaardigheden om problemen op te lossen en daalde het niveau van angst, depressie en wanhoop. De verschillen met de controlegroep waren significant en bleken ook na drie maanden nog aanwezig te zijn. De onderzoekers besluiten met een bespreking van methodologische kwesties betreffende hun onderzoek en mogelijkheden van toekomstig onderzoek. Met literatuuropgave. 12 Miner, M.H. Factors associated with recidivism in juveniles; an analysis of serious juvenile sex offenders Journal of research in crime and delinquency, 39e jrg., nr. 4, 2002, p. 421-436 De talloze studies over seksuele delinquenten ten spijt is er toch weinig bekend over recidive onder adolescenten. Daardoor is ook de vraag of risicofactoren voor volwassen en adolescente seksuele delinquenten verschillend danwel dezelfde zijn nog niet overtuigend beantwoord. Het onderzoek van de auteur
117
118
Justitiële verkenningen, jrg. 29, nr. 6 2003
betrof de analyse van dossiers van 86 jonge mannen, die een correctieprogramma volgden in een gevangenis in Minnesota. De gemiddelde leeftijd van de overwegend blanke onderzoeksgroep van voornamelijk ernstige kindermishandelaars was 17,2 jaar. Recidive definieerde de auteur als een aanhouding, veroordeling of schending van een voorwaardelijke veroordeling. De gegevens werden geanalyseerd met de regressiemethode van Cox, die in totaal vier maal separaat werd uitgevoerd. Een verhoogd gevaar op recidive bleek samen te gaan met impulsiviteit, omgang met jongere kinderen, een jongere leeftijd bij eerste overtreding en een kortere behandelingsduur. Van een verminderd gevaar is sprake als de delinquent een mannelijk slachtoffer had, zelf slachtoffer was van seksueel misbruik en fetisjist of travestiet is. Volgens de auteur kunnen we stellen dat voorspellers van recidiverisico bij volwassenen en adolescenten enigszins verschillen. Dat houdt dus in dat voor volwassenen gehanteerde voorspelmethoden niet geschikt zijn voor adolescenten. Met literatuuropgave.
13 Salekin, K.L., J.R.P. Ogloff e.a. The overcontrolled hostility scale; an evaluation of its applicability with an adolescent population Criminal justice and behavior, 29e jrg., nr. 6, 2002, p. 718-733 E.I. Megargee opperde in 1966 het idee dat er twee typen extreem agressieve individuen zijn. Het overbeheerste type heeft een extreem rigide afweer tegen de uiting van agressieve impulsen. Maar soms bezwijkt de afweer en komt het tot een explosie, ook wel het zogeheten ‘pressure-cooker effect’ genoemd. Het andere type (‘undercontrolled’) heeft nooit geleerd agressie te beheersen en heeft daarom een lange geschiedenis van veroordelingen. Het doel van het onderzoek van de auteurs is om de Overcontrolled Hostility Scale (de O-H schaal) van Megargee te testen op zijn toepasbaarheid voor adolescenten. Dit werd gedaan bij 72 blanke jonge mannen; 18 waren veroordeeld wegens moord, 18 wegens geweldpleging, 18 wegens eigendomsmisdrijven en 18 waren niet-delinquente middelbare scholieren. Als onderzoeksinstrument werd de MMPI (Minnesota Multiphasic Personality Inventory) gehanteerd. De resultaten wijzen erop dat de O-H schaal van nut kan zijn voor het identificeren van
Literatuuroverzicht
adolescente moordenaars. Maar de auteurs wijzen er wel nadrukkelijk op dat de door hen uitgevoerde Anova-methode geen statistisch significante verschillen liet zien tussen de vier groepen. Derhalve kennen zij de schaal van Megargee slechts een bescheiden potentieel toe. Met literatuuropgave.
Verslaving 14 Dannerbeek, A., P. Sundet e.a. Drug courts gender differences and their implications for treatment strategies The peer/reviewed journal of the American correctional association, 27e jrg., nr. 12, 2002, p. 2-26 In dit artikel bespreken de auteurs speciale behandelprogramma’s voor drugsverslaafden – opgelegd binnen zogenaamde drugsrechtbanken – waarin drugsverslaafden niet zozeer gezien worden als criminelen, maar als individuen die behandeling nodig hebben binnen een gestructureerde omgeving. Deelnemers aan dergelijke programma’s worden intensief gevolgd, waarbij beloningen – bij gewenst gedrag – en straffen – bij ongewenst gedrag – uitgedeeld kunnen worden. De auteurs constateren op basis van onderzoek dat vrouwen en mannen niet
alleen verschillend reageren op dergelijke behandelprogramma’s, maar ook verschillen voor aanvang van het programma. Zo blijken vrouwen vaker werkloos te zijn, ontberen ze sociale steun, hebben problemen met de zorg voor kinderen enzovoort. De auteurs pleiten dan ook voor een behandeling die meer is toegespitst op de individuele achtergronden en behoeften van de betrokkenen, zodat de kans dat mensen hun drugsverslaving de baas worden, vergroot wordt.
Slachtofferstudies 15 Hopkins, M. Abuse and violence against businesses; a study of the triggers and processes of incidents International review of victimology, 9e jrg., nr. 1, 2002, p. 61-82 In dit artikel bespreken de auteurs vormen van geweld en misbruik tegen werknemers van bepaalde bedrijfstypen. De belangrijkste vraag die de auteurs zich stellen is wat de directe aanleiding is van incidenten waarbij sprake is van geweld tegen werknemers en op welke wijze dergelijke incidenten of verdere escalatie van geweldsincidenten voorkomen kan worden. Ze presenteren hiervoor een theoretisch model dat mogelijke
119
120
Justitiële verkenningen, jrg. 29, nr. 6 2003
aanleidingen en processen van escalatie of de-escalatie kan verklaren. In het artikel worden een aantal praktijksituaties met behulp van het model geanalyseerd. De auteurs concluderen dat hoewel het model verre van perfect is, het wel inzichtelijker kan maken hoe bepaalde incidenten ‘getriggered’ worden en hoe bedrijven escalatie van geweldsincidenten kunnen voorkomen. Een dergelijk inzicht is van groot belang om effectieve preventieprogramma’s te kunnen ontwikkelen. 16 Mason, S.E. Prozac and crime; who is the victim? American journal of orthopsychiatry, 72e jrg., nr. 3, 2002, p. 445-455 Prozac is in strafzaken in de Verenigde Staten door de verdediging meer dan welke andere psychetropische drug genoemd als de oorzaak van gewelddadig gedrag. In dit artikel wordt nader ingegaan op de vele argumenten waarmee de schuld van een misdrijf wordt toegeschreven aan Prozac en niet aan crimineel handelen van de verdachten. Onderzocht werden 12 strafzaken waarbij Prozac een opvallend thema vertegenwoordigde. Vijf categorieën van argumenten: onvrijwillige intoxicatie; krank-
zinnigheid; geloofwaardigheid van getuigen; het gebruik van Prozac door slachtoffers van misdrijven; en, seksuele misdrijven worden achtereenvolgens onder de loep genomen. Het feit dat de FDA nooit zijn standpunt dat Prozac veilig en effectief is heeft gewijzigd, weerhoudt eisers in civiele zaken er niet van rechtszaken aan te spannen wegens nalatigheid en niet gewaarschuwd zijn. Zij argumenteren dat de fabrikant gebruikers dient te waarschuwen en dat doktoren, op de hoogte van geweld veroorzakende neveneffecten, geen melding hiervan maakten aan de FDA. Geconcludeerd wordt dat professionele organisaties op het gebied van de geestelijke gezondheid in deze een standpunt zouden dienen in te nemen. Dit is tot op heden niet het geval geweest. Ook zouden professionele organisaties hun aanzienlijke invloed moeten aanwenden om te komen tot sancties tegen deze ‘medicatieverdediging’ wanneer er sprake is van een juist gebruik van antidepressiva. Zolang rechtszaken de veiligheid en het belang van een juist gebruik van antidepressiva devalueren wordt er geen recht gedaan aan de echte slachtoffers van misdrijven. Met literatuuropgave.
Literatuuroverzicht
17 Tomsen, S. Victims, perpetrators and fatal scenarios; a research note on anti-homosexual male homicides International review of victimology, 9e jrg., nr. 3, 2002, p. 253-271 Gevallen van bedreiging van homoseksuelen en geweldpleging tegen hen, soms zelfs met dodelijke afloop, worden vaak beschouwd als misdrijven voortkomend uit irrationele, extreme haat bij homofobe mensen. Tot nog toe is er nog weinig internationaal onderzoek gedaan naar slachtoffers, daders en sociale aspecten van fatale gewelddadige gevallen. Met de studie die door de onderzoeker wordt verricht in New South Wales in Australië, kunnen mogelijk een aantal hiaten worden gedicht. Hij maakt gebruik van gegevens van 74 mannelijke slachtoffers van doodslag tussen 1980 en 2000. Deze data zijn afkomstig uit persberichten, rechtbankdossiers van de coroner en documenten met betrekking tot het strafrechtelijke proces van daders die in staat van beschuldiging werden gesteld. Analyse van de sociale kenmerken van slachtoffers, daders en de fatale scenario’s laten zien hoe significant situationele factoren (zoals alcohol- en drugsgebruik en anoniem ‘cruisen’ op zoek naar seksuele
contacten buiten) en haat een rol spelen bij het gebruik van geweld met fatale afloop. Sommige daders zijn ernstig drugsverslaafd of hebben grote psychische problemen. De meeste daders zijn jonge mannen en jongens uit sociale achterstandsmilieus. En meestal houden deze misdrijven verband met mannelijke eer en -identiteit, welke worden versterkt door de marginale sociale status van de daders, zo constateert de onderzoeker. Met literatuuropgave. 18 Wemmers, J.A. Restorative justice for victims of crime; a victim-oriented approach to restorative justice International review of victimology, 9e jrg., nr. 1, 2002, p. 43-59 De auteur analyseert vijftig studies die zijn verricht naar restoratieve rechtspleging. Zij wil de vraag beantwoorden in welke mate deze vorm van rechtspraak tegemoet komt aan behoeften van slachtoffers. De meest voorkomende behoefte blijkt de behoefte te zijn aan informatie. Andere behoeften hebben te maken met compensatie, emotionele ondersteuning en praktische hulp. Een belangrijk voordeel van restoratieve rechtspleging voor vooral slachtoffers van geweldsmisdrijven ligt op
121
122
Justitiële verkenningen, jrg. 29, nr. 6 2003
het gebied van genezing van het trauma. Restoratieve rechtspleging schiet echter te kort als het gaat om het tegemoetkomen aan praktische hulp, die met name direct na de victimisatie nodig is. Ook het risico van secundaire victimisatie – een term die aangeeft hoe de reacties van autoriteiten het lijden van het slachtoffer kunnen vergroten – is zeker niet denkbeeldig. De auteur adviseert dat men altijd alert dient te zijn op de wensen en noden van slachtoffers. Daarom moeten die altijd worden vermeld in het politierapport. Ook verdient het aanbeveling restoratieve rechtspleging deel te laten uitmaken van een algemeen plan voor slachtofferondersteuning. Met literatuuropgave.
Preventie van criminaliteit 19 Zhao, J., C. Gibson e.a. Participation in community crime prevention; are volunteers more or less fearful of crime than other citizens? Journal of crime and justice, 25e jrg., nr. 1, 2002, p. 41-59 Hoewel buurtpreventieprogramma’s mede gericht zijn op het terugdringen van onveiligheidsgevoelens, is er weinig bekend over de veiligheidsperceptie van mensen die als vrijwilliger in
zo’n programma participeren. Auteurs beschrijven in dit artikel een vergelijkende studie van onveiligheidsgevoelens bij vrijwilligers in buurtpreventie-initiatieven en bij niet-vrijwilligers. Voor de analyses in het onderzoek werd gebruik gemaakt van de data van twee schriftelijke surveys in 1997, uitgevoerd in een middelgrote Amerikaanse stad: onder vrijwilligers van een politiegestuurd buurtpreventieprogramma (N=191) en onder een representatieve bevolkingssteekproef van niet-vrijwilligers (N=421). De focus werd gericht op de afhankelijke variabelen ‘angst voor geweldscriminaliteit’ en ‘angst voor vermogenscriminaliteit’, zoals deze doorgaans in de literatuur worden gehanteerd. Bij de multivariate regressie-analyse werden de factoren die als bekend met angstgevoelens correleren, in de vergelijking zoveel mogelijk constant gehouden. De studie leidt tot de vaststelling dat de vrijwilligers aanmerkelijk meer angst vertonen voor beide vormen van criminaliteit dan niet-vrijwilligers, zij het dat de verschillen voor vermogenscriminaliteit wat geringer zijn. Gesuggereerd wordt dat dit te maken heeft met de accenten die bij de vrijwilligersinstructie meer liggen op het bestrijden van misdaad dan op het versterken van gemeenschapszin. Naar
Literatuuroverzicht
aanleiding van de bevindingen pleiten auteurs voor meer kwantitatief – ook longitudinaal – en kwalitatief onderzoek op dit thema. Met literatuuropgave.
123