90
Justitiële verkenningen, jrg. 29, nr. 8 2003
Literatuuroverzicht Rubrieken Algemeen Strafrecht en strafrechtspleging Criminologie Gevangeniswezen/tbs Reclassering Jeugdbescherming en -delinquentie Politie Verslaving Slachtofferstudies Preventie van criminaliteit
Literatuur-informatie Van de artikelen die in deze rubriek zijn samengevat, kunnen medewerkers van het kerndepartement en de uitvoeringsorganisaties van de Ministeries van Justitie en BZK kopieën aanvragen bij de documentatieafdeling van het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum van het Ministerie van Justitie. Wij attenderen u erop dat volgens art. 16b, lid 1 van de Auteurswet 1912, de kopieën uitsluitend mogen dienen tot eigen oefening, studie of gebruik. U kunt zich wenden tot de Informatiedesk van het WODC, Postbus 20301, 2500 EH Den Haag, tel.: 070-370 65 53 (09.00-13.00 uur). E-mail:
[email protected]
Algemeen 1 Kocsis, R.N. An empirical assessment of content psychological profiles International journal of offender therapy and comparative criminology, 47e jrg., nr. 1, 2003, pp. 37-46 Hoewel het daderprofiel een belangrijke rol kan spelen bij opsporing en berechting is er weinig empirisch onderzoek gedaan naar de feitelijke inhoud van profielen. Het doel van het in Australië uitgevoerde onderzoek van de auteur is replicatie van het bekende onderzoek van Pinizzoto en Finkel en beantwoording van de vraag of opstellers met verschillende achtergrond ook verschillende rapportages opstellen. Vijf groepen opstellers (5 professionele opstellers, 29 bijna afgestudeerde psychologen, 34 politiefunctionarissen, 19 paranormaal begaafden en 27 biologiestudenten) kregen specifieke informatie over een moord die werkelijk had plaatsgevonden en was opgelost. Hun opdracht was zo nauwkeurig mogelijk degene te beschrijven waarvan ze dachten dat hij de dader was. De opge-
Literatuuroverzicht
stelde profielen werden beoordeeld op een aantal dimensies waarop de auteur een score toekende die hij vervolgens bewerkte met het Poissonregressiemodel. Overeenkomstig de resultaten van Pinizzoto en Finkel bleken professionele opstellers langere rapportages te schrijven, die bovendien meer voorspellingen bevatten. Maar, zo waarschuwt de auteur, kwantiteit betekent niet automatisch kwaliteit. Ook bleken de vaardigheden van deze groep en die van de psychologen niet veel van elkaar te verschillen. Psychologen en professionele opstellers deden het beter dan de andere groepen. Met literatuuropgave. 2 Remon, D. Playful deviance as an urban leisure activity; secret selves, self-validation, and entertaining performances Deviant behavior; an interdisciplinary journal, 24e jrg., 2003, p. 27-51 In dit artikel gaat de auteur in op vormen van speels deviant gedrag, die tot uitdrukking komen in de publieke ruimte van de stad. De resultaten van een onderzoek naar afwijkende vormen van publiek gedrag van 150 personen in een openbare ruimte in de stad New Orleans
in de Verenigde Staten worden geïnterpreteerd in het licht van de theoretische inzichten van de Amerikaanse socioloog Erving Goffman. Deze socioloog heeft op basis van empirisch onderzoek theoretische inzichten ontwikkeld over specifiek menselijk gedrag in semi-publieke en publieke ruimten. Uit het onderzoek blijkt dat speels deviant gedrag zoals allerlei vormen van exhibitionisme door de betrokkenen zelf worden gezien als een stedelijke toeristische attractie, die zelfwaardering en vermaak voor toeschouwers oplevert. Deze gedragingen vinden voornamelijk plaats in zogenaamde ‘backspaces’ of semi-publieke ruimtes, waardoor de betrokkenen hun geheimzinnige zelf kunnen laten zien, zonder directe afkeuring.
Strafrecht en strafrechtspleging 3 Henrion, H. Die französischen Häuser der Justiz und des Rechts Monatsschrift für Kriminologie und Strafrechtsreform, 85e jrg., nr. 3, 2002, p. 171-184 Onder verwijzing naar de discussie in Duitsland over de huizen van het jeugdrecht gaat de auteur nader in op de huizen van justitie en van het recht
91
92
Justitiële verkenningen, jrg. 29, nr. 8 2003
(HJR), die in Frankrijk sedert 1990 op initiatief van het Openbaar Ministerie werden ontwikkeld. Op deze plaatsen vindt – in zekere mate afhankelijk van de justitiële overheid – de informele regulering van de kleine criminaliteit plaats. De eerste HJR’s werden door overeenkomsten (convention) opgericht. Deelnemers waren het Openbaar Ministerie, de president van het tribunal de grande instance, de burgemeester, de prefect en de deken van de orde van advocaten. Ook hebben verschillende verenigingen deze overeenkomsten ondertekend. In de HJR’s worden conflicten gereguleerd – vandaar huis van justitie – en wordt voor iedere persoon een toegang tot het recht (accès au droit) mogelijk gemaakt – vandaar het huis van het recht. Als rode draad door deze kritische analyse loopt het begrip ‘justitie in de naaste omgeving’. De schrijver gaat voorts in op de koppeling van HJR en TTR (traitement en temps réel des infractions pénales). Hoewel op het eerste gezicht de HJR’s leken te leiden tot een reductie van het aantal strafzaken blijkt dit niet het geval te zijn omdat in de HJR’s vaak zaken worden behandeld die anders niet tot vervolging zouden hebben geleid.
4 Leiber, M.J., K.Y. Mack The individual and joint effects of race, gender and family status on juvenile justice decisionmaking Journal of research in crime and delinquency, 40e jrg., nr. 1, 2003, p. 34-70 De auteurs hebben het vermoeden dat het in de jeugdrechtspraak vaak voorkomt dat rechters zich laten leiden door stereotypering met betrekking tot ras, geslacht (‘meisjes vereisen een speciale benadering’) en gezinsstatus (‘opgroeien in een eenoudergezin is niet goed’). In welke mate deze drie factoren ieder afzonderlijk en in wisselwerking met elkaar gerechtelijke uitspraken beïnvloeden, onderzochten de auteurs aan de hand van beslissingen van jeugdrechters in Iowa over een periode van twaalf jaar (1980 t/m 1991). Bij het onderzoek werd gebruikgemaakt van de multivariate analyse met logistieke regressie van individuele, two way en three way effecten van de drie hoofdvariabelen. Van AfroAmerikaanse afkomst zijn blijkt van invloed te zijn: er is bij zwarte verdachten vaak sprake van óf een strengere uitspraak óf juist een meer soepele houding van de rechter. Blanke jongeren uit een eenoudergezin kunnen vergeleken met blanke jongeren
Literatuuroverzicht
uit een tweeoudergezin rekenen op een strenge benadering. Ook blijkt dat de gecombineerde effecten van geslacht en gezinsstatus op de uitspraak van de rechter afhankelijk is van de procesfase. Met literatuuropgave.
Criminologie 5 Benda, B.B. Survival analysis of criminal recidivism of boot camps graduates using elements from general and developmental explanatory models International journal of offender therapy and comparative criminology, 47e jrg., nr. 1, 2003, p. 89-110 Voor de verklaring van afwijkend en crimineel gedrag worden doorgaans twee theorieën aangevoerd. De algemene modellen (Gottfredson, Hirschi e.a.) benadrukken vooral de rol van zelfbeheersing, de ontwikkelingsmodellen (Moffitt, Paternoster e.a.) benadrukken de invloed van een delinquente vriendenkring en situationele factoren. Beide benaderingen acht de auteur bruikbaar bij het doel van zijn onderzoek: voorspellen van recidiverisico van volwassen regelovertreders aan de hand van het risicomodel van Cox.
Om de implicaties van beide benaderingen voor wat betreft dit risico op hun waarde te schatten, test hij enkele door hem uit beide modellen geformuleerde hypothesen in een onderzoek met 601 volwassenen uit een ‘boot camp’, een op semimilitaire leest geschoeid heropvoedingsinstituut. Dat deed hij met vragenlijsten en recidivegegevens van vijf jaar na herintreding. Het blijkt dat wanneer ouders hun kinderen goed verzorgen en deze zich daardoor makkelijker aan hen kunnen hechten, dit het recidiverisico verkleint. Meer kans op recidive daarentegen ontstaat wanneer sprake is van weinig zelfbeheersing, tekortschietende sociale vaardigheden, contacten met delinquenten, wapenbezit en gebruik of verkoop van drugs. De auteur meent dat veel van de in de ontwikkelingsmodellen genoemde factoren met betrekking tot de risico’s van een delinquente vriendenkring en situationele factoren sterke voorspellers zijn van recidive. Met literatuuropgave. 6 Braithwaite, J. What’s wrong with the sociology of punishment? Theoretical criminology, 7e jrg., nr. 1, 2003, p. 5-28 De auteur begint zijn artikel met
93
94
Justitiële verkenningen, jrg. 29, nr. 8 2003
een weergave van The culture of control van David Garland (2001). Daarin wordt de enorme uitbreiding behandeld van de misdaadbeheersing in GrootBrittannië en de VS, van het zero tolerance-beleid tot de massale detinering van criminelen, videotoezicht en de registratie van pedofielen. Braithwaite vindt het een goed boek. Het biedt nuttige inzichten, maar toch minder dan mogelijk zou zijn. Garland richt zich namelijk op de maatschappelijke keuzes om al dan niet te straffen en, zo ja, hoe te straffen. Braithwaite vindt echter dat de vraag waar het om gaat, is of je misdaad moet reguleren door te straffen of met behulp van andere methoden. Daardoor is Garland blind voor de vermenging van de overwegend punitieve regulering van misdaad op straat met nieuwe vormen van de preventie van risico’s. Met literatuuropgave. 7 Haan, W. de, J. Vos A crying shame; the overrationalized conception of man in the rational choice perspective Theoretical criminology, 7e jrg., nr. 1, 2003, p. 29-54 Het rationelekeuzeperspectief verklaart alle vormen van criminaliteit vanuit de vooronderstelling dat criminelen redelijke en redenerende wezens zijn. Hier
wordt een poging gedaan om de verklarende kracht van de rationelekeuzetheorie te toetsen aan de hand van een analyse van de verklaringen van daders van straatroof. Op grond van die bevindingen luidt de conclusie dat de rationelekeuzetheorie geen recht doet aan bepaalde wezenlijke aspecten van deze vorm van crimineel gedrag, namelijk impulsiviteit, expressiviteit, morele dubbelzinnigheid en schaamte. Volgens de auteurs is voor een adequate verklaring en een goed begrip van criminaliteit nodig dat meer rekening wordt gehouden met de affectieve kanten van crimineel gedrag en de normatieve betekenissen die de criminelen geven aan hun eigen gedrag. Met literatuuropgave. 8 Higgins, G.E. General theory of crime and deviance; a structural equation modeling approach Journal of crime and justice, 25e jrg., nr. 2, 2002, p. 71-95 Verslag wordt gedaan van een onderzoek ter toetsing van de zelfcontroletheorie van Gottfredson en Hirschi uit 1990. Daarbij is gebruikgemaakt van een steekproef van 425 collegestudenten in de leeftijd van 18 tot 39 jaar. De theorie wordt getoetst in haar meest elemen-
Literatuuroverzicht
taire vorm: een slechte opvoeding leidt tot een laag niveau van zelfcontrole en een laag niveau van zelfcontrole leidt tot allerlei vormen van deviant gedrag, inclusief criminaliteit. Deze veronderstellingen worden bevestigd door het onderzoek. De onderzoekers wijzen erop dat de theorie in het vervolg moet worden afgezet tegen concurrerende theorieën zoals de leer- en strain-theorieën en de levenslooptheorie van Sampson en Laub. Met literatuuropgave. 9 Sagel-Grande, I. Kriminalität unter jungen Marokkanern und Türken in den Niederlanden Monatsschrift für Kriminologie und Strafrechtsreform, 85e jrg., nr. 3, 2002, p. 216-229 De auteur wijst erop dat de relatief hoge criminaliteit van sommige etnische minderheidsgroepen in Nederland een aanwijzing vormt dat de integratie van die groepen in de Nederlandse samenleving nog niet geslaagd is. Uit gegevens over de bij de politie geregistreerde verdachten blijkt dat Antillianen, Marokkanen, voormalig Joegoslaven en Afrikanen sterk oververtegenwoordigd zijn onder de verdachten. Turken zijn veel minder sterk oververtegenwoor-
digd onder de verdachten. Dit verschil tussen Marokkanen en Turken vormt een bevestiging van de veronderstelling dat de grootte van de culturele afstand tussen het land van herkomst en Nederland bepalend is voor het gemak waarmee immigranten integreren. Een andere factor is dat veel Marokkanen en Turken afkomstig zijn uit plattelandsgebieden waar nog zeer traditionele verhoudingen bestaan tussen ouders en kinderen en man en vrouw. Daar speelt sociale controle een veel belangrijker rol dan in de westerse wereld waar zij terecht zijn gekomen. De auteur behandelt de mogelijkheden van criminaliteitspreventie en repressie. Met literatuuropgave. 10 Schreck, C.J. How do social bonds restrain crime? A study of the mechanisms Journal of crime and justice, 25e jrg., nr. 2, 2002, p. 1-21 Binnen de algemene criminaliteitstheorie van Gottfredson en Hirschi beschrijft de auteur in dit artikel een studie naar de invloed van sociale bindingen op crimineel gedrag. Hij onderzoekt drie benaderingen op hun correlatie met crimineel gedrag: de ‘social sanctions’ theorieën (de prijs van verlies van sociale bin-
95
96
Justitiële verkenningen, jrg. 29, nr. 8 2003
ding is hoog en remt de neiging tot criminele activiteiten), de ‘self-control’ theorieën (vermogen om bindingen vast te houden is relevante factor in crimineel gedrag) en de ‘lifestyle structure’ theorieën (dagelijks leefpatroon beperkt de mogelijkheden tot criminele activiteiten). Op de selfreport data van een netto steekproef van 1054 studenten van de Fayetteville Highschool in Arkansas, is een regressieanalyse uitgevoerd. Hierop zijn de drie benaderingen getoetst via vijf theoretische constructen. De studie laat zien dat sociale binding met familie, ‘peers’ en school geen direct verband heeft met crimineel gedrag. ‘Self-control’ is hier de intermediërende variabele. Of relaties een effect hebben op de mate van crimineel gedrag hangt sterk af van de aard van die relatie. De relatie met de ‘peer group’ blijkt het krachtigst te correleren met de mate van crimineel gedrag. Met literatuuropgave. 11 Valier, C. Foreigners, crime and changing mobilities The British journal of criminology, 43e jrg., nr. 1, 2003, p. 1-21 Simplificaties als ‘wij en zij’ en ‘hier en daar’ doen steeds minder recht aan het hedendaags vraagstuk van vreemdelingen,
criminaliteit, mobiliteit en migratie. In dit artikel verkent de auteur de conceptuele betekenis van verandering in (bevolkings)mobiliteit, door een kritische beschouwing van het sociologische werk van de Chicago school uit de jaren twintig en dertig. De Chicago school heeft breed gedragen criminologische concepten voortgebracht als de sociale desorganisatie-, differentiële associatie- en cultuurconflicttheorie. Voor een beter begrip van de achtergronden van criminaliteit, leidt het artikel de lezer langs de door de Chicago school gehanteerde begrippen als mobiliteit en mobilisatie, diaspora, dislocatie en marginalisering, transitiegebieden in de stad, assimilatieprocessen, samenleven van etnisch verschillende groepen en ten slotte het residu van nietgeslaagde assimilatie. Wanneer men heden ten dage naar de relatie vreemdelingen, mobiliteit en criminaliteit kijkt, zo besluit de auteur, dwingen de historisch ongekende volksbewegingen, de toenemende gewoonte van vreemdelingen zich tijdelijk te vestigen, de globaliseringsgolf en het kosmopolitanisme, tot een herbezinning op de benadering van de Chicago school. Er zal theorievorming moeten plaatsvinden over nieuwe vormen van eigendom, over de individuele en
Literatuuroverzicht
collectieve identiteit en over de opvattingen rondom ‘thuis’ en ‘uit’. Met literatuuropgave.
Gevangeniswezen/tbs 12 Gaes, G.G., S. Wallace e.a The influence of prison gang affiliation on violence and other misconduct The prison journal, 82e jrg., nr. 3, 2003, p. 359-385 Zoveel empirische studies als er zijn over straatbendes, zo klein in aantal zijn die over bendes in gevangenissen. De auteurs gebruiken data van het Amerikaanse Bureau of Prisons (BOP) voor hun onderzoek over het gewelddadige gedrag en andere misdragingen van deze bendes. Zij onderscheiden – net als de BOP – bij de operationalisering van het begrip ‘bendelidmaatschap’ drie categorieën: er zijn bendeleden (de harde kern, de ‘members’), bondgenoten (degenen die ten behoeve van de bende in actie komen, de ‘associates’) en vermoedelijke bendeleden (degenen met een onduidelijke status, de ‘suspects’). De gegevens van 82.504 mannen en over hun gedrag tijdens de onderzoeksperiode van één jaar met betrekking tot gewelddadigheden en andere
misdragingen als seksuele misdrijven en drugsgebruik, werden verwerkt met een negatief binomiaal regressiemodel, het statistische programma Stata 6.0. en de algoritmes van Long. Ook de invloed van het veiligheidsniveau in de gevangenissen werd gemeten. De harde kern bleek zich meer schuldig te maken aan geweld en andere misdragingen dan de meer perifere bendeleden en die op hun beurt weer meer dan andere gevangenen. Opvallend is dat misdragingen afnemen naarmate men langer bij de bende zit. Aan de hand van de onderzoeksresultaten konden de auteurs een ‘threat index’ opstellen, een grafische voorstelling die de neiging van een bende weergeeft om zich te buiten te gaan aan geweld en andere misdragingen. Met literatuuropgave. 13 Gelsthorpe, L., A. Morris Women’s imprisonment in England and Wales Criminal justice, 2e jrg., nr. 3, 2002, p. 277-301 De laatste tien jaar heeft er meer dan een verdubbeling van het aantal opnames in vrouwengevangenissen plaatsgevonden. Hiervoor wordt naar aanleiding van eerder onderzoek een aantal verklaringen gegeven: veranderingen in de aard en ernst van de
97
98
Justitiële verkenningen, jrg. 29, nr. 8 2003
misdrijven die vrouwen plegen; een meer gelijke benadering van mannelijke en vrouwelijke wetsovertreders in het veroordelingsproces; verandering in het ‘soort’ vrouwen dat wordt veroordeeld tot gevangenisstraf; en, het opleggen van langere gevangenisstraffen aan vrouwen. In dit artikel wordt allereerst aangetoond dat deze verklaringen grotendeels ontoereikend zijn. De onderzoeksters identificeren tevens de paradox die er bestaat tussen het toegenomen aantal veroordelingen tot gevangenisstraf en de wegen die bij vrouwen leiden tot criminaliteit. Het blijkt dat vrouwen die een misdrijf plegen, inclusief vrouwen in de gevangenis, niet neigen naar het plegen van ernstige misdrijven en dat vrouwen nog steeds handelen vanuit economische en sociale deprivatie. De regering lijkt zich tot op zekere hoogte bewust van deze paradox (met name door de activiteiten van haar Social Exclusion Unit), maar de auteurs pleiten voor meer radicale veranderingen in het veroordelingsbeleid en de praktijk van het veroordelen. Alleen zo kan de steeds sneller toenemende stroom van vrouwen die naar de gevangenis wordt gestuurd een halt worden toegeroepen. Met literatuuropgave.
14 Jiang, S., M. Fisher-Giorlando Inmate misconduct; a test of the deprivation, importation and situational models The prison journal, 82e jrg., nr. 3, 2002, p. 335-358 Na een uitvoerige literatuurverkenning en een beschrijving van de drie gangbare verklaringsmodellen voor gewelddadig gedrag door gedetineerden, rapporteren de auteurs van dit artikel over de mogelijke praktische toepasbaarheid van deze modellen. Ze doen dit met behulp van een analyse op een steekproef van strafdossiers van 431 gevangenen in het zuiden van de Verenigde Staten. De getoetste modellen bieden theoretische verklaringen vanuit de mate waarin men gedepriveerd is (deprivatiemodel), vanuit wat men individueel en uit het verleden met zich meebrengt (importmodel) of vanuit wat men in de gegeven omstandigheden tegenkomt (situationeel model). Men komt tot de conclusie dat alle drie modellen, met hun onderscheiden onafhankelijke variabelen, bijdragen aan de verklaring van geweldsdelicten. Verschillen tussen de modellen treden op in de afhankelijke variabelen: ‘gewelds- of niet-geweldsincident’, ‘geweld tegen medegevangenen’ en ‘geweld tegen personeel’. Met
Literatuuroverzicht
een methodisch voorbehoud voor de data die afkomstig zijn van slechts één gevangenis en het beperkt aantal onafhankelijke variabelen in de analyse, duiden auteurs het situationeel model als de meest generieke voorspeller van gewelddadig gedrag. Zij signaleren voorts dat de relatie van elk individueel model met de afhankelijke variabelen meer of minder sterk is en roepen daarom op tot verder onderzoek. Met literatuuropgave. 15 Nuhn-Naber, C., U. Rehder e.a. Behandlung von Sexualstraftätern mit kognitivbehavioralen Methoden; Möglichkeiten und Grenzen Monatsschrift für Kriminologie und Strafrechtsreform, 85e jrg., nr. 4, 2002, p. 271-281 Een meta-analyse van het effect van de behandeling van plegers van seksuele misdrijven toont aan dat de recidive kan worden teruggebracht met 6 tot 10%. Bijzonder effectief zijn behandelingsprogramma’s die gebruikmaken van cognitief-behavioristische methoden. Besproken wordt het in de gevangenis van Nedersaksen ontwikkelde cognitief-behavioristische behandelingsprogramma, geconcipieerd als een economische groepsmaatregel met
tachtig zittingen. Het eerste deel – 33 zittingen – richt zich op het ontwikkelen van sociale vaardigheden en het tweede deel bestaat uit delictspecifieke behandelingen en richt zich op de individuele verschillen tussen de risicofactoren van de betrokkene, de noodzakelijke behandeling en het voorkomen van terugval. Men moet zich echter realiseren dat ook deze behandeling grenzen kent: plegers van deviante seksuele misdrijven die een groot risico vormen, degenen die een extreme historie kennen en personen met psychopathische kenmerken zouden niet aan dit programma deel moeten nemen. In het bijzonder in het geval van psychopathische personen is voorzichtigheid geboden en dient ervoor gewaakt te worden dat zij geen nieuwe vaardigheden leren waardoor zij op nog ingenieuzere wijze misdrijven kunnen plegen. Met literatuuropgave.
Jeugdbescherming en -delinquentie 16 Bellair, P.E., V. J. Roscigno e.a. Linking local labor market opportunity to violent adolescent delinquency Journal of research in crime and
99
100
Justitiële verkenningen, jrg. 29, nr. 8 2003
delinquency, 40e jrg., nr. 1, 2003, p. 6-33 Criminologische theorievorming is meestal gericht op micro- of macroniveau. Geïntegreerde en ontwikkelingstheorieën vormen hierop een uitzondering. Zij combineren maatschappelijke kenmerken, zoals armoede in de wijk, met processen op microniveau. Maar ook hierin ontbreekt tot op heden de aandacht voor omstandigheden van de arbeidsmarkt. De auteurs trachten deze leemte te vullen door een contextueel model te toetsen, dat de structuur van de lokale arbeidsmarkt verbindt met hechting van adolescenten en gewelddadig delinquent gedrag. Gegevens afkomstig van een Amerikaanse representatieve nationale steekproef uit de National Longitudinal Study of Adolescent Health (1994-1996) ten aanzien van jongeren in de leeftijd van elf tot twintig jaar, werden geanalyseerd. Uit de resultaten blijkt dat het uitzicht hebben op slechts laag betaalde functies in de dienstensector direct leidt tot een verhoogde kans op delinquent gedrag. Een klein deel van dit verband wordt beïnvloed door schoolprestaties en hechting aan personen binnen school, familie of vrienden. Ook als belangrijke processen op microniveau, zoals eerder gewelddadig gedrag, worden
gecontroleerd, is er nog sprake van een onthullend effect van de dienstensector met haar lage lonen. Dit effect wordt door de onderzoekers nader besproken, evenals de interveniërende processen die zij blootleggen. Ook de implicaties voor toekomstig theoretisch onderzoek ten aanzien van de lokale arbeidsmarkt worden gegeven. Met literatuuropgave. 17 Heide, K.M. Youth homicide; a review of the literature and a blueprint for action International journal of offender therapy and comparative criminology, 47e jrg., nr. 1, 2003, p. 6-36 In dit artikel biedt de auteur een overzicht van de belangrijkste onderzoeksliteratuur van de afgelopen vijftig jaar over jeugdige plegers van doodslag en moord. Zij becommentarieert de onderzoeksuitkomsten met betrekking tot onderwerpen als psychologische stoornissen, neurologische beschadigingen, de thuissituatie, schoolprestaties, betrokkenheid bij diverse vormen van antisociaal gedrag en druggebruik. Wat haar opvalt is de overvloed aan beschrijvende studies. Ook is er een schaarste aan studies die de toets der methodologische
Literatuuroverzicht
kritiek kunnen doorstaan. Toch zijn die er wel, evenals bruikbare typologieën van jonge daders, bijvoorbeeld die van Cornell en Meyers. De literatuur die zij bespreekt over de behandeling van jonge daders lijdt aan hetzelfde manco, maar ook hier zijn er uitzonderingen. Tot slot doet zij aanbevelingen over een onderzoekstraject dat uit vier sporen bestaat: onderzoek over de jaren voorafgaande aan het misdrijf, over de periode onmiddellijk volgend op het misdrijf, over de behandelings- of detentieperiode en over de lotgevallen na terugkeer in de maatschappij. Met literatuuropgave. 18 Wright, J., C. Hensley From animal cruelty to serial murder; applying the graduation hypothesis International journal of offender therapy and comparative criminology, 47e jrg., nr. 1, 2003, p. 71-88 De afgelopen twintig jaar is er in de Verenigde Staten steeds meer aandacht gekomen voor het fenomeen seriemoordenaar onder wetenschappers, onderzoekers en de media. Alhoewel criminologen de causaliteit en motivatie ten aanzien van seriemoorden trachtten te achterhalen, is er nog weinig onderzoek gedaan naar het mogelijke
verband met bepaalde karakteristieke kenmerken van seriemoordenaars als kind. In sommige van deze studies wordt gebruikgemaakt van de sociale leertheorie en vindt men enig bewijs voor een samenhang tussen het mishandelen van dieren als kind en agressief gedrag tegenover mensen als volwassene. In deze verkennende studie wordt het mogelijke verband tussen dierenmishandeling als kind en het plegen van seriemoorden op latere leeftijd onderzocht. Hierbij wordt gebruikgemaakt van de sociale leertheorie, in het bijzonder van de graduatiehypothese, waarin verondersteld wordt dat kinderen die dieren mishandelen geleidelijk aan meer ernstige vormen van geweld kunnen gaan gebruiken tegen mensen. De onderzoekers bestuderen vijf personen die in hun jeugd dieren doodden om de pijn en woede van hun vernedering door volwassenen af te reageren. Een volgende logische stap voor bevrediging kan dan zijn gericht op mensen in de vorm van het plegen van seriemoorden waarbij eenzelfde methode wordt toegepast, zo concluderen de auteurs. Met literatuuropgave.
101
102
Justitiële verkenningen, jrg. 29, nr. 8 2003
Slachtofferstudies 19 Hopkins, M. Abuse and violence against businesses; a study of the triggers and processes of incidents International review of victimology, 9e jrg., 2002, p. 61-82 In dit artikel bespreken de auteurs vormen van geweld en misbruik tegen werknemers van bepaalde bedrijfstypen. Belangrijkste vraag die de auteurs zich stellen is wat de directe aanleiding is van incidenten waarbij sprake is van geweld tegen werknemers en op welke wijze dergelijke incidenten of verdere escalatie van geweldsincidenten voorkomen kan worden. Ze presenteren hiervoor een theoretisch model dat mogelijke aanleidingen en processen van escalatie of deëscalatie kan verklaren. In het artikel worden een aantal praktijksituaties met behulp van het model geanalyseerd. De auteurs concluderen dat hoewel het model verre van perfect is, het wel inzichtelijker kan maken hoe bepaalde incidenten ‘getriggerd’ worden en hoe bedrijven escalatie van geweldsincidenten kunnen voorkomen. Een dergelijk inzicht is van groot belang om effectieve preventieprogramma’s te kunnen ontwikkelen.
20 Lane, J., J.W. Meeker Ethnicity, information sources, and fear of crime Deviant behavior, 24e jrg., nr. 1, 2003, p. 1-26 Criminologen spreken over indirecte victimisatie indien mensen door de berichtgeving in de media banger worden voor criminaliteit dan zij eigenlijk zouden moeten zijn gezien hun objectieve kans op victimisatie. In tegenstelling tot veel studies over dit onderwerp zien de auteurs ‘gepercipieerde risico’s’ als een cognitieve reactie en ‘angst voor criminaliteit’ als een meer emotionele, dus als twee verschillende concepten, die zij dan ook afzonderlijk operationaliseren. Ten gevolge van verschillen in leefomstandigheden (cultuur, inkomen enzovoort), zo menen zij verder, zullen verschillende etnische groepen verschillende percepties en angstgevoelens hebben en zich dus ook onderscheiden in de mate waarin men zich indirect gevictimiseerd voelt. In hun onderzoek gaat het om 555 blanken en 224 latino’s uit Orange County (Californië), die werden ondervraagd tijdens een telefonische enquête, waarvan de uitkomsten werden geanalyseerd met structurele vergelijkingsmodellen. Het onderzoek laat zien dat voor blanken geldt
Literatuuroverzicht
dat het lezen van de krant een negatief (indirect) effect heeft op angst voor criminaliteit ten gevolge van veranderende percepties op het risico van victimisatie. Televisie blijkt voor deze groep weinig van invloed te zijn. Voor de latino’s geldt dat het lezen van kranten geen effect heeft op angstgevoelens, maar ook dat televisie zowel een direct als een indirect (ten gevolge van gepercipieerde risico’s) heeft op angst voor criminaliteit. Latino’s zien televisie als primaire bron van informatie en voelen meer risico’s en angsten. Blanken richten zich op de krant en voelen minder risico’s en angsten. Met literatuuropgave.
103