Inhoudsopgave 1.
Inleiding 2
2.
Oorlogsmisdrijf versus exces
3.
Schadebeperking 9
4.
Uitkomst van het onderzoek 14
5.
Conclusie 18
Bibliografie 19
4
1.
Inleiding
In 1969 sprak oorlogsveteraan Joop Hueting in het televisieprogramma Achter het Nieuws over door Nederlandse militairen gepleegde oorlogsmisdrijven tijdens de Nederlands-Indische oorlog. Het Nederlandse ingrijpen in de Indonesische dekolonisatiestrijd lag in Nederland zeer gevoelig, evenals het onderwerp oorlogsmisdrijven. De uitspraken van Hueting deden dan ook veel stof opwaaien bij zowel het Nederlandse volk als bij de Nederlandse autoriteiten. Naar aanleiding van de ophef die rondom de uitspraken van Hueting ontstond, kondigde de Nederlandse regering aan dat er een onderzoek gedaan zou worden naar mogelijk gepleegde oorlogsmisdaden. Dit onderzoek had de Excessennota als resultaat. Opmerkelijk is echter dat de term ‘oorlogsmisdrijf’ of ‘oorlogsmisdaad’ niet in de Excessennota voorkomt. In plaats daarvan is er door de regering voor gekozen om de veel minder beladen term ‘exces’ in gebruik te nemen.1 In dit onderzoek wil ik nagaan waarom de Nederlandse regering destijds voor deze opmerkelijke terminologie heeft gekozen. In de eerste instantie lijkt het alsof de regering met het ontwijken van de term ‘oorlogsmisdrijf’ de schuldvraag rondom de Nederlands-Indische oorlog probeerde te ontwijken. Oorlogsmisdrijven dienen namelijk berecht te worden en daar komt automatisch een schuldvraag bij kijken.2 Ik heb daarom als hoofdvraag van dit onderzoek de volgende vraag gehanteerd: in hoeverre is er in de Excessennota gebruik gemaakt van terminologie om de schuldvraag omtrent geweldplegingen tijdens de Nederlands-Indische oorlog te omzeilen? Om de hoofdvraag te beantwoorden heb ik drie deelvragen gehanteerd die meer duidelijkheid scheppen over de belangen die de regering had bij het gebruik van de terminologie, over het wel of niet juist zijn van de gebruikte terminologie en over de gevolgen van de terminologie voor de uitkomst van het onderzoek. Allereerst heb ik onderzocht in hoeverre het terecht is dat de term ‘oorlogsmisdrijf’ niet in de Excessennota voorkomt. Daarna heb ik gekeken in hoeverre de Nederlandse regering er baat bij had om de term ‘oorlogsmisdrijf’ in de Excessennota te vermijden. Als 1
S. Scagliola, ‘The Silences and Myths of a ‘Dirty War’: Coming to Terms with the Dutch-Indonesian Decolonisation War (1945-1949)’, European Review of History 14 (2007) 248-249. 2 Scagliola, ‘The Silences and Myths of a ‘Dirty War’, 248-249. 2
laatste heb ik onderzocht in hoeverre de terminologie die in de Excessennota is gebruikt bepalend is geweest voor de uitkomst van het onderzoek. Om de hoofdvraag en de deelvragen goed te kunnen beantwoorden ben ik op zoek gegaan naar verschillende meningen die over dit thema bestaan. Stef Scagliola is één van de grootste autoriteiten op het gebied van oorlogsmisdrijven tijdens de Nederlands-Indische oorlog en de manier waarop Nederland met de schuldvraag rondom die oorlogsmisdrijven omging. Haar werk heeft bij het uitvoeren van dit onderzoek dan ook als leidraad gediend. Ik heb de antwoorden op de hoofd- en deelvragen verder gebaseerd op uitspraken van vooraanstaande historici en deskundigen die zich in het debat rondom de oorlogsmisdrijven en de schuldvraag hebben gemengd. Binnen dit essay heb ik gebruik gemaakt van een neutrale terminologie en refereer ik aan de strijd die tussen 1945 in 1949 in Indonesië plaatsvond tussen Nederlandse en Indonesische troepen als de Nederlands-Indische oorlog. Ik heb voor deze neutrale terminologie gekozen om de aandacht niet af te leiden van de discussie omtrent de terminologie in de Excessennota, die in dit onderzoek centraal staat. Over de benaming van de oorlog is echter discussie mogelijk aangezien het een complex conflict was. Dit is voornamelijk te wijden aan de uiteenlopende intenties van de betrokken landen en troepen, evenals de aanwezigheid van guerrilla-oorlogsvoering.3
3
M. Elands, ‘Politionele acties of Nederlands-Indonesische Oorlog?’ SPIEGEL HISTORIAEL vol. 35 (2000) 493.
3
2.
Oorlogsmisdrijf versus exces
Het is duidelijk dat de Nederlandse overheid er in 1969 voor heeft gekozen om de term ‘oorlogsmisdrijf’ niet in de Excessennota op te nemen. Los van de beweegredenen die de overheid daar destijds voor had is het zaak om na te gaan of het wel terecht is dat de term niet in de Excessennota voorkomt. Wanneer bekend is of de term überhaupt een plaats had verdiend in de nota kan namelijk veel beter nagegaan worden of de overheid de terminologie gebruikt heeft om de schuldvraag van de Nederland-Indische oorlog te ontwijken. Over het wel of niet juist zijn van het in gebruik nemen van de term ‘oorlogsmisdaad’ bestaan uiteenlopende meningen. Hierbij gaat het zowel om het gebruik van de term in de Excessennota als om het gebruik van de term in het algemeen. De discussie die hierover bestaat richt zich met name op de juridische en morele aspecten die bij de terminologie komen kijken. Bij de beslissing of de term ‘exces’ beter gepast is dan de term ‘oorlogsmisdrijf’ zijn de belangen van veel verschillende groepen betrokken waardoor de discussie over het algemeen redelijk emotioneel beladen is. Om de emotionele lading te ontwijken kan geprobeerd worden een mening te baseren op juridische bepalingen rondom oorlogsmisdrijven. De officiële omschrijving van een oorlogsmisdrijf is volgens het wetboek een actie die de vaststaande wetten ten tijde van oorlog gelden schendt.4 Een directe kritiek die C.F. Rüter hierop geeft is dat binnen deze definitie de wetten en gebruiken die tijdens een oorlog gelden inhoudelijk niet worden besproken.5 Het is daardoor lastig na te gaan wanneer iets nou precies een oorlogsmisdrijf te noemen is. S. Scagliola is van mening dat er wettelijk gezien wel gesproken kan worden van oorlogsmisdrijven. Het Wetboek van Militair Strafrecht uit 1947 bevat artikelen die bespreken welk gedrag toelaatbaar is met betrekking tot zaken als mishandeling, beroving en vernieling evenals regels omtrent de manier waarop tegenstanders 4
Officiële definitie oorlogsmisdaad volgens het wetboek: “Een actie waarbij de wetten van menselijkheid in de oorlog grof geschonden worden.” C.F. Rüter, Enkele aspecten van de strafrechtelijke reactie op oorlogsmisdrijven en misdrijven tegen de menselijkheid (Amsterdam 1973) 11. 5 Rüter, Enkele aspecten van de strafrechtelijke reactie op oorlogsmisdrijven en misdrijven tegen de menselijkheid, 11. 4
behandeld dienen te worden. In aangepaste versie komen deze artikelen ook voor in het Wetboek voor Militair Strafrecht voor Nederlands-Indië. Volgens Scagliola is het gevolg dat veel van de excessen die worden beschreven in de Excessennota officieel niet, maar in de praktijk wel, onder de noemer ‘oorlogsmisdrijf’ vallen. Wanneer de geweldplegingen zoals genoemd in de Excessennota worden gemeten aan de definitie van oorlogsmisdrijven zoals vastgesteld door de United Nations War Crimes Commission is er wel sprake van oorlogsmisdrijven, maar deze definitie6 laat geen ruimte voor de context van een dekolonisatieoorlog.7 Veel historici en deskundigen lopen tegen het probleem van onduidelijkheid aan wanneer zij aan de hand van juridisch bepalingen willen nagaan of er sprake is geweest van oorlogsmisdaden. Zo wijzen velen erop dat er bij de Nederlands-Indische oorlog geen officiële oorlogsverklaring is ondertekend en er daarom officieel geen sprake was van een oorlog, met bijbehorende wetten en gebruiken.8 Zowel voor- als tegenstanders van de term ‘oorlogsmisdrijf’ kunnen hun argumenten baseren op juridische bepalingen. Het debat richt zich daarom voornamelijk op de emotionele en morele aspecten van de term. Er is slechts een klein aantal personen met een prominente plaats in het debat over de excessen die met overtuiging hebben gepleit voor het gebruik van de term ‘oorlogsmisdrijven’ in plaats van de term ‘excessen’. Eén van hen is J.E. Hueting, die met zijn interview in het televisieprogramma Achter Het Nieuws aanleiding gaf voor de totstandkoming van de Excessennota. Over de term exces zegt hij: ‘Een exces is een non-woord dat een toevalligheid suggereert. Het woord is niet exact genoeg. Ik houd niet van verhullend taalgebruik’.9 Historicus C. Fasseur is ook vóór het hanteren van de term ‘oorlogsmisdrijven’.10 Fasseur haalt daarbij als belangrijkste reden een bepaling uit de amnestieordonnantie uit 1949 aan waarin staat dat militaire misdaden die in een 6
Definitie oorlogsmisdrijf volgens United Nations War Crimes Commision: "[T]he wanton destruction of cities, towns and villages, and any devastation not justified by military, or civilian necessity." G. D. Solish, The Law of Armed Conflict: International Humanitarian Law in War (Cambridge 2010) 301-303. 7 S. Scagliola, Last van de Oorlog (Rotterdam 2002) 127. 8 L.de Jong, Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog, dl.14 ‘Reacties’ (Den Haag, 1991) 906. 9 R. Meijer, Oost-indisch doof (Amsterdam 1995) 57. 10 Scagliola, Last van de Oorlog, 233. 5
normale oorlog als oorlogsmisdrijf werden geclassificeerd van amnestie waren uitgezonderd.11 Fasseur was ook als secretaris van de ambtelijke commissie betrokken bij het samenstellen van de Excessennota. Tijdens de discussies aangaande de samenstelling van de nota werd het woord ‘oorlogsmisdrijven’ volgens hem meerdere malen gebruikt en was men het er ook over eens dat een aantal van de beschreven excessen als oorlogsmisdrijf te kwalificeren was. 12 L. de Jong neemt een bijzondere positie in binnen dit debat. Bij het schrijven van de concepttekst van zijn geschiedkundig werk Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog was hij namelijk zeer uitgesproken in zijn mening dat er wel degelijk gesproken diende te worden van oorlogsmisdrijven, ook binnen de Excessennota. Hij zegt in de concepttekst letterlijk ‘Er zijn oorlogsmisdaden gepleegd’13 en ‘er zijn op veel grotere schaal misdrijven gepleegd dan de regeringsnota in ’69 deed vermoeden’.14 Volgens De Jong schoot de Excessennota tekort in zowel de samenstelling als in het gebruik van de voorzichtige terminologie. Volgens hem werden bronnen waaruit bleek dat er werkelijk oorlogsmisdaden waren gepleegd bewust niet gebruikt en zorgde de terminologie ervoor dat de geweldplegingen minder ernstig leken dan ze in werkelijkheid waren.15 Echter, toen de concepttekst werd gelekt aan de pers en De Jong veel kritische reacties ontving besloot hij de term uit zijn werk te schrappen. Hij geeft daarvoor als redenen dat de genoemde excessen niet allemaal te zien zijn als misdrijven en dat het onmogelijk zou zijn om alle excessen per geval te analyseren om te kijken of er sprake is van een oorlogsmisdrijf. Ook stelt hij dat het benoemen van de excessen als oorlogsmisdrijven onnodige schade zou aanrichten bij oorlogsveteranen, aangezien de politieke mogendheden de uiteindelijke verantwoordelijkheid droegen.16 De kritiek die Scagliola op deze redenering geeft is dat het zou betekenen dat wanneer zowel excessen als oorlogsmisdrijven voorkomen tijdens een oorlog er nooit van oorlogsmisdrijven gesproken zou kunnen worden.17
11
J. Bank, De Excessennota (Den Haag 1995) 157. De Jong, Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog, dl.14 ‘Reacties’, 912-913. 13 Scagliola, Last van de Oorlog, 227. 14 ‘Ibidem’, 227. 15 ‘Ibidem’, 238. 16 ‘Ibidem’, 239. 17 ‘Ibidem’, 239. 12
6
J.A.A. van Doorn, die samen met W.J. Hendrix het boek Ontsporing van Geweld schreef, was tegen het gebruik van de term ‘oorlogsmisdrijf’. Voor het schrijven van hun boek zijn Van Doorn en Hendrix nagegaan wat precies als oorlogsmisdrijf te kwalificeren was. Uiteindelijk besloten zij vanwege de ingewikkelde juridische voorwaarden en de connotaties met Duitse oorlogsmisdadigers de term ‘excessen’ toe te passen in hun werk. Bovendien vonden zij het als ex-militairen belangrijk om de veteranen zoveel mogelijk te ontzien. In het algemeen is Van Doorn van mening dat het zowel juridisch als moreel gezien niet juist is om in verband met de Nederlands-Indische oorlog over oorlogsmisdrijven te spreken.18 P.M.H. Groen sluit zich bij grotendeels bij deze argumentatie aan. Zij vind dat de emotionele lading die bij de term ‘oorlogsmisdrijf’ komt kijken te allen tijde vermeden moet worden. Volgens haar is de term voor Nederland onlosmakelijk verbonden met de Tweede Wereldoorlog en hoort deze niet gebruikt te worden voor de geweldplegingen in Nederlands-Indië. Ze gaat verder door te stellen dat er in principe nooit sprake is geweest van een echte oorlog en gepleegde misdrijven dus geen oorlogsmisdrijven genoemd kunnen worden. Volgens Groen dekt de term ‘exces’ ook de lading van de geweldplegingen die hebben plaatsgevonden en heeft de term dezelfde betekenis als ‘oorlogsmisdrijf’ minus de volgens haar te heftige connotaties. Een andere terminologie zou volgens haar bovendien hebben afgeleid van een kritische beoordeling van wat er precies in de Nederlands-Indische oorlog heeft plaatsgevonden.19 Scagliola pleit vóór het gebruik van de term ‘oorlogsmisdrijf’ wanneer deze zo veel mogelijk los wordt gezien van morele kwesties. Wanneer de angst voor connotaties met SS’ers wordt weggelaten wordt volgens haar duidelijk dat er in de Nederlands-Indische oorlog wel degelijk oorlogsmisdrijven zijn gepleegd en dat deze niet onder de noemer ‘excessen’ moeten vallen waardoor een uitzonderingspositie wordt gecreëerd voor Nederlandse militairen ten opzichte van Duitse of andere militairen.20 J. van Goor neemt een middenweg in in de discussie. Naar zijn mening is het logisch dat de term bij velen emoties oproept en om die reden gevoelig ligt, met name 18
Meijer, Oost-indisch Doof, 64-65. ‘Ibidem’, 114. 20 Scagliola, Last van de Oorlog, 239. 19
7
bij veteranen. Toch stelt hij dat wanneer men zich persoonlijk niet schuldig heeft gemaakt aan daden die als oorlogsmisdrijf te zien zijn er geen reden is tot ophef over gebruik van de term. Wat betreft de Excessennota concludeert hij dat er zeker heftige misdragingen zijn geweest en dat het zou helpen om deze te beschouwen op een eerlijke manier, zonder zich te laten leiden door emoties of het ontzien van bepaalde groeperingen.21 De meningen over het wel of niet terecht zijn van het gebruik van de term ‘oorlogsmisdrijven’, in de Excessennota of in het algemeen, zijn duidelijk verdeeld. De term kan op veel verschillende manieren geïnterpreteerd worden en de discussie die erover bestaat komt voornamelijk voort uit de verschillende waardeoordelen die aan de term worden toegekend. Aangezien er niet op juridische basis beargumenteerd kan worden of de term wel of niet van toepassing is op de excessen die beschreven worden in de nota blijft onduidelijk of het terecht is dat de term ‘oorlogsmisdrijf’ er niet in voorkomt. Het lijkt erop dat de regering er bewust voor heeft gekozen om een neutrale terminologie. Door te wijzen op mazen in juridische definities de gebruikte terminologie wordt het vermijden van de term ;oorlogsmisdaad’ verdedigt. Op basis hiervan zou ik denken dat sommige geweldsexcessen die in de Excessennota staan beschreven wel te beschrijven zijn als oorlogsmisdaden. Wanneer de excessen sowieso niet te definiëren waren als oorlogsmisdrijf was het niet nodig geweest om op mazen in de juridische definities te wijzen. Het blijft echter lastig om de geweldsexcessen subjectief te benamen aangezien de aard van de oorlogsvoering voor een vertroebeling van de morele grenzen zorgde. Het is lastig achteraf te bepalen in welke situaties excessief geweld noodzakelijk was en wanneer niet.
21
Meijer, Oost-indisch Doof, 125-126. 8
3.
Schadebeperking
Om te onderzoeken in hoeverre de Nederlandse regering de terminologie in de Excessennota heeft toegepast om de schuldvraag omtrent de geweldplegingen in de Nederlands-Indische oorlog te omzeilen is het ten eerste zaak om te kijken in hoeverre de Nederlandse regering baat had bij de terminologie die gebruikt is. Opvallend is dat het onderzoek dat de Excessennota tot resultaat had was ingesteld om uit te zoeken of er werkelijk oorlogsmisdaden waren gepleegd. Uit de Excessennota blijkt dat er wel excessief geweld voorkwam, maar het woord ‘oorlogsmisdaad’ is niet in de Excessennota gebruikt om de geweldsexcessen te omschrijven.22 Er worden in de discussie een aantal verschillende aspecten genoemd die meespeelden bij het vermijden van de term ‘oorlogsmisdaad’ in de Excessennota. Een aspect dat een prominente plaats binnen de discussie inneemt is die van schadebeperking voor de overheid. De meningen zijn verdeeld over de mate waarin schadebeperking een rol heeft gespeeld bij het tot stand komen van de Excessennota.23 S. Scagliola is de enige die diep ingaat op de rol van de terminologie bij de schadebeperking. Ze stelt dat de term ‘oorlogsmisdrijf’ de enige term is die impliceert dat er een strafbaar feit is gepleegd. Door andere termen te gebruiken, waaronder ‘exces’, kon voorkomen worden dat er juridische stappen genomen moesten worden die voor zowel de regering van Nederland en Indonesië als voor de oorlogsveteranen en de Nederlandse maatschappij zeer pijnlijk zouden zijn.24 H. Baudet is van mening dat de angst voor gezichtsverlies geen rol speelde bij de beslissingen omtrent de Excessennota. Volgens hem was er geen sprake van politieke verantwoordelijkheid bij de geweldplegingen in de Nederlands-Indische oorlog omdat de guerrilla-oorlogsvoering ervoor zorgde dat veel militairen beslissingen die leidden tot oorlogsmisdrijven namen zonder instemming van de overheid.25 De regering zou dan dus ook niet bang zijn geweest voor beschuldigende 22
Scagliola, ‘The Silences and Myths of a ‘Dirty War’: Coming to Terms with the Dutch-Indonesian Decolonisation War (1945-1949)’, 248-249. 23 E. Locher-Scholten, ‘Een bronnenpublicatie als signaal van koloniaal trauma? Ontstaan en ontvangst van de Officiële bescheiden’, in: P.J. Drooglever en M.J.B. Schouten (ed.), De leeuw en de banteng (Den Haag 1997) 262. 24 Scagliola, Last van de Oorlog,125. 25 H. Baudet, ‘Nederland en Indonesië; Overwegingen bij een recente 9
vingers en zou met name bezig zijn geweest met het verzorgen van een goede en neutrale basis voor verdere geschiedschrijving. Angst voor gezichtsverlies speelde volgens W. Hendrix wel een grote rol bij de totstandkoming van de Excessennota. Hendrix is van mening dat de verantwoordelijkheid voor de geweldsexcessen bij de militaire en politieke leiding gelegd moest worden in plaats van bij de veteranen of de aard van de strijd. Zij hadden namelijk het systeem van contraterreur opgelegd aan het leger.26 De werkwijze van de regering was volgens hem vooral gebaseerd op een poging om de politieke verantwoordelijkheid voor de geweldplegingen zo miniem mogelijk te laten lijken.27 Het ontzien van de oorlogsveteranen is een tweede aspect dat volgens velen een rol heeft gespeeld bij beslissingen omtrent de Excessennota. Volgens Scagliola was de regering bang dat er bij gebruik van de term ‘oorlogsmisdrijven’ onzekerheid zou ontstaan over de status die de oorlogsveteranen binnen de Nederlandse maatschappij zouden krijgen; waren zij dan eervolle oorlogsveteraan of oorlogsmisdadiger? Ook stelt ze dat de veteranen volgens de regering al genoeg hadden meegemaakt en dat de eer die ze nog hadden zoveel mogelijk bewaard moest worden. De regering koos er daarom uiteindelijk voor om de oorlogsveteranen niet direct in verband te brengen met mogelijk gepleegde oorlogsmisdrijven.28 Tessel Pollmann stelt net als Scagliola en Hendrix dat de Nederlandse regering met de Excessennota een beeld schetste dat de militairen en de overheid in grote mate ontzag. Volgens haar kan uit de Excessennota geconcludeerd worden dat het Nederlandse leger zich voorbeeldig gedragen heeft. Er valt bijvoorbeeld uit te concluderen dat er slechts 10 verkrachtingen hebben plaatsgevonden en slechts 37 onschuldige personen zijn omgekomen door moord of doodslag. Deze cijfers zijn volgens Pollmann onmogelijk te rijmen met het aantal Nederlandse militairen dat aanwezig was. De Excessennota zou zodoende een zeer rooskleurig beeld schetsen
bronnenpublicatie’, Tijdschrift voor Geschiedenis, 84 (1976) 73. J.A.A. van Doorn en W.J. Hendrix, Het Nederlands/Indonesisch conflict. Ontsporing van geweld (2e druk; Amsterdam, Dieren, 1983) 181. 27 Van Doorn en Hendrix, Het Nederlands/Indonesisch conflict. Ontsporing van geweld, 101. 28 Scagliola, Last van de Oorlog, 137. 26
10
dat voordelig uitpakte voor zowel de overheid als de veteranen. Volgens Pollmann loog de Nederlandse regering in de Excessennota de bevolking dus eigenlijk voor.29 P.M.H. Groen vind het ontzien van de oorlogsveteranen een terechte overweging bij het schrijven van de Excessennota. De Nederlandse bevolking kende de term ‘oorlogsmisdrijf’ eigenlijk alleen als een term die verwees naar geweldplegingen van Duitse militairen tijdens de Tweede Wereldoorlog. Gebruik van deze term zou er volgens Groen voor gezorgd hebben dat Nederlandse militairen gelijk werden gesteld aan SS’ers, wat zij onwenselijk en onnodig acht. De oorlogsveteranen hadden het volgens haar al moeilijk genoeg met het verwerken van hun ervaringen en verdienden zo’n vergelijking niet.30 Een ander besproken aspect is de hernieuwde relatie tussen Nederland en Indonesië eind jaren ’60. In 1968 was net een stap gezet voor meer samenwerking op economisch en cultureel gebied. Beide landen hadden te kennen gegeven dat het beter was om het verleden te laten rusten omwille van de net verbeterde verhoudingen. Een onderzoek naar oorlogsmisdaden gepleegd door Nederlandse soldaten zou ook leiden tot een onderzoek naar de oorlogsmisdaden gepleegd door Indonesische soldaten, wat de relatie met Indonesië hoogst waarschijnlijk in gevaar zou brengen. Volgens Scagliola wilde regering-De Jong dit risico liever niet nemen.31 Tessel Pollmann bespreekt ook het belang van de nieuwe relatie met Indonesië die Nederland eind jaren ’60 aan het opbouwen was. Volgens haar was er zowel in Nederland als in Indonesië geen behoefte om de oorlogsmisdaden die nog niet berecht waren boven water te halen en alsnog grondig te onderzoeken. Ze gaat zelfs zo ver dat ze stelt dat Indonesië het Nederlandse optreden zag als een gebeurtenis die de staat had gemaakt zoals zij was en daarom geen reden zag om vervelende zaken die daarin hadden meegespeeld nader te bekijken. Aangezien de geweldsmisdrijven in Nederland erg gevoelig lagen werd er van Nederlandse kant ook liever geen echte actie ondernomen.32 Een laatste aspect dat uit het debat naar voren komt is het maatschappelijk klimaat in Nederland in de jaren ’60. Scagliola zegt hierover dat eind jaren ’60, toen de Excessennota geschreven werd, er veel maatschappelijke verandering had 29
T. Pollmann, Bruidstraantjes en andere Indische geschiedenissen (Utrecht 1999) 107-108. 30 Meijer, Oost-indisch doof, 115. 31 Scagliola, Last van de Oorlog (Rotterdam 2002) 177. 32 Pollmann, Bruidstraantjes en andere Indische geschiedenissen, 106-107. 11
plaatsgevonden. Slechts het rechterlijk orgaan en de krijgsmacht hadden nog geen aanzienlijke veranderingen ondergaan. De regering wilde graag vasthouden aan het oude systeem en vond het onwenselijk dat de democratisering ook hier voor grote veranderingen zou zorgen. Om die reden vond de Nederlandse regering het belangrijk om mogelijke schade die de informatie uit de Excessennota kon veroorzaken te beperken.33 C. Fasseur gaat ook in op het maatschappelijk klimaat eind jaren ’60. Volgens hem was de gekozen terminologie de enige die gebruikt kon worden in die tijd. De Nederlandse bevolking was volgens Fasseur nog in ontkenning van wat er tijdens de Nederlands-Indische oorlog was gebeurd en hij denkt dat gebruik van de term’ oorlogsmisdaad’ afgeleid zou hebben van de werkelijke inhoud van de nota. Volgens hem zou er teveel ophef over de terminologie ontstaan waardoor de discussie niet meer om de inhoud van de geweldplegingen zou draaien. Hij vond het gebruik van een neutrale term als exces daarom wenselijk.34 Volgens Jan Blokker beantwoordde de politiek door zo min mogelijk ophef te maken over de oorlogsmisdaden binnen de Excessennota aan de algemene wens van de Nederlandse bevolking om alles te vergeven en vergeten. Er was volgens hem weinig animo voor een kritische verslaggeving van de oorlogsmisdaden. De Nederlandse bevolking wilde eigenlijk helemaal niet weten wat er zich tijdens de oorlog precies had afgespeeld.35 Volgens C.L.M. Penders had dit voornamelijk te maken met het feit dat men maar weinig over Indonesië wist naast wat er op basisscholen over werd verteld. Hierdoor bestond een geïdealiseerd beeld van de Nederlandse rol in Indonesië en men zag dat beeld liever niet aangetast worden door pijnlijke onthullingen.36 J. van Goor denkt dat er rond de tijd dat de Excessennota werd geschreven sprake was van een publiek schuldgevoel dat heeft meegespeeld in de vormgeving van de nota. Nederland zag in dat er ook minder mooie kanten aan de kolonisatie van gebieden had gezeten. Hierdoor was de aandacht vooral gericht op het verantwoorden 33
Scagliola, Last van de Oorlog, 136-137. Meijer, Oost-indisch doof, 106. 35 J. Blokker, ‘Dekolonisatie en openbare mening in Nederland’, in: P.J. Drooglever en M.J.B. Schouten (ed.), De leeuw en de banteng (Den Haag 1997) 301-302. 36 C.L.M Penders, ‘The Indonesian Revolution: a human dimension’, in: P.J. Drooglever en M.J.B. Schouten (ed.), De leeuw en de banteng (Den Haag 1997) 146. 34
12
van de Nederlandse acties omtrent de koloniën.37 Ook Jan Bank, die de Excessennota in de jaren ’90 opnieuw heeft uitgebracht voorzien van een persoonlijk voorwoord, is van mening dat de politiek zich bij het opstellen van de Excessennota vooral heeft gericht op het goedmaken van mogelijke fouten, inclusief excessieve geweldplegingen. Door het niet benoemen van de geweldsexcessen als oorlogsmisdrijven werd het publiekelijk schuldgevoel aanzienlijk verminderd.38 Er lijken veel verschillende aspecten te hebben meegespeeld in de beslissingen die de Nederlandse regering heeft genomen omtrent de vormgeving van de Excessennota. Uit de discussie blijkt dat de belangen van veel verschillende groepen meespeelden en dat er zoveel mogelijk werd geprobeerd om de belangen van deze groepen in acht te houden. Geen van de betrokken groepen is in de Excessennota als duidelijke schuldige aangewezen. De baat die de Nederlandse overheid had bij het vermijden van de term ‘oorlogsmisdrijf’ in de Excessennota lijkt zich dan ook vooral te baseren op schadebeperking voor alle betrokken groepen.
37 38
Meijer, Oost-indisch doof, 128. Meijer, Oost-indisch doof, 139. 13
4.
Uitkomst van het onderzoek
De terminologie die in de Excessennota gebruikt is heeft natuurlijk ook gevolgen gehad voor de uitkomst van het onderzoek. Dit geldt zowel voor de conclusies die uit de Excessennota getrokken kunnen worden als voor de rol die de Excessennota later heeft gespeeld in het historisch debat over de geweldplegingen tijdens de NederlandsIndische oorlog. Om te bepalen welk gevolg de gebruikte terminologie heeft gehad voor de uitkomst van het onderzoek is het allereerst belangrijk om te kijken naar het doel van het onderzoek. Het originele doel van de Excessennota was nagaan of er daadwerkelijk oorlogsmisdaden waren gepleegd tijdens de Nederlands-Indische oorlog. De doelen die de regering uiteindelijk voor zichzelf stelde waren het creëren van een gevoel van openheid en het leggen van een solide basis voor verdere geschiedschrijving over de Nederlands-Indische oorlog.39 De stuurgroep die betrokken was bij het uitvoeren van het onderzoek besloot opmerkelijk genoeg dat de aandacht binnen het onderzoek afgeleid moest worden van de excessen en gericht moest worden op het gedetailleerd weergeven van de totale Indonesische kwestie. Het uiteindelijke doel werd om de excessen begrijpelijk te maken binnen de historische context en niet om te beoordelen in welke gevallen de militaire wetgeving geschonden was. De terminologie werd uiteindelijk afgezwakt zodat de aandacht gericht bleef op het daadwerkelijke bronnenmateriaal en de selectie van het bronnenmateriaal zo effectief mogelijk kon verlopen.40 Volgens Scagliola werd hierdoor de indruk gewekt dat het niet ging om misdrijven waarvoor de politieke en militaire leiding ook verantwoordelijk waren, maar om het excessieve gedrag van individuele militairen.41 Bovendien zorgde de gekozen terminologie er volgens Scagliola uiteindelijk voor dat de Excessennota en de uitkomst van het onderzoek een stuk minder beladen waren dan realistische gezien het geval was. Onder de term ‘excessen’ vielen namelijk wel alle geweldplegingen die
39
Scagliola, Last van de Oorlog, 135. Locher-Scholten, ‘Een bronnenpublicatie als signaal van koloniaal trauma? Ontstaan en ontvangst van de Officiële bescheiden’, 260. 41 Scagliola, ‘The Silences and Myths of a ‘Dirty War’: Coming to Terms with the Dutch-Indonesian Decolonisation War (1945-1949)’, 248-249. 40
14
heftig genoeg waren om uitgezonderd te worden van de amnestieordonnantie uit 1949. Er wordt daardoor volgens haar een vertekend beeld gecreëerd.42 C.F. Rüter vind net als Scagliola dat de manier waarop de geweldplegingen in de Nederlands-Indische oorlog in de Excessennota worden gepresenteerd een vertekend beeld oplevert. Door de nuancering van de termen lijkt het volgens hem alsof er veel minder heftige geweldplegingen hebben plaatsgevonden dan daadwerkelijk het geval was. Alhoewel Rüter persoonlijk vóór het gebruik van de term ‘oorlogsmisdrijf’ is legt hij de reden voor de vertekenende uitkomst van het onderzoek bij de inventaris van de krijgsraadvonnissen die in de Excessennota zijn opgenomen. Volgens hem had het gebruik van een andere terminologie niet veel uitgemaakt aangezien de termen zelf weinig toevoegen aan de feiten binnen het onderzoek.43 J.E. Hueting is zeer stellig in zijn overtuiging dat de terminologie alsmede de manier van onderzoek in grote mate heeft afgedaan aan de kwaliteit van de Excessennota. Volgens Hueting zorgde de terminologie in de Excessennota er bovendien voor dat er in het historisch debat dat er op volgde nog steeds niet open gesproken kon worden over oorlogsmisdaden en dat er zodoende geen kritische literatuur over de oorlog is ontstaan. Hueting stelt daarnaast dat er met de Excessennota een kans bestond om de oorlogsmisdaden grondig te onderzoeken en zo schoon schip te maken, maar dat die kans uiteindelijk door de regering is verspild.44 Graa Boomsma is het met Hueting eens dat er met de Excessennota een belangrijke kans is gemist. Hij vindt dat de Excessennota onterecht is gepresenteerd als een werk dat een schone lei creëerde voor Nederland en dat het werk uiteindelijk te gehaast en zonder kritische aandacht is opgesteld.45 J. van Goor vindt daarentegen dat uit de Excessennota wel degelijk de conclusie getrokken kan worden dat er door het Nederlands leger misdaden zijn gepleegd. Volgens hem is men bij de Excessennota dan ook wel kritisch geweest in het onderzoek. De terminologie zou daar volgens hem niet veel verschil in moeten maken.46 K.S. Bieger, voormalig officier van justitie en militair-auditeur, gaat vooral in op de inhoud van de Excessennota en stelt dat deze uiterst gewelddadige excessen 42
Scagliola, Last van de Oorlog, 141. Pollmann, Bruidstraantjes en andere Indische geschiedenissen, 107. 44 Meijer, Oost-indisch doof, 57-58. 45 ‘Ibidem’, 176. 46 ‘Ibidem’, 125-126. 43
15
zoals verhoringen onder stroom onterecht presenteert als zijnde normaal. Volgens hem zouden dit soort excessen van andere excessen onderscheiden moeten worden, wat in de Excessennota niet gebeurd. 47 C.F. Rüter stelt daarentegen dat dit soort zaken behoren tot de standaard criminele technieken van het leger tijdens oorlogen en dat het demoraliserend zou werken om dit soort geweldplegingen als echte misdrijven te bestempelen. Hij acht het dan ook onwenselijk om dergelijke voorvallen uit te lichten door ze als oorlogsmisdrijven te classificeren.48 Bieger vindt echter dat er in de Excessennota een onjuist en rooskleurig beeld wordt geschetst doordat men er teveel op gericht was om zaken goed te praten. Volgens hem bepaalden de intenties van de Nederlandse regering de uitkomst van het onderzoek, in plaats van de informatie die uit de beschikbare bronnen gewonnen kon worden.49 P.J Drooglever is van mening dat de invloed die de politiek heeft gehad op de geschiedschrijving rondom het onderwerp niet heeft afgedaan aan de kwaliteit ervan, maar er juist aan heeft toegevoegd. Hij vindt ook dat er van Nederlandse kant wel kritisch naar de oorlog is gekeken en dat er met de Excessennota nieuwe opvattingen gevormd zijn over de Nederlandse daden. De terminologie heeft volgens hem dus geen negatieve invloed gehad op de kwaliteit van het onderzoek.50 C. Fasseur, die persoonlijk betrokken was bij het uitvoeren van het onderzoek, vindt ook dat de terminologie niet heeft afgedaan aan de kwaliteit ervan. Volgens hem was het ten eerste niet mogelijk om in de periode waarin de Excessennota is geschreven de term ‘oorlogsmisdrijf’ te hanteren. Daarnaast zegt hij dat het onderzoek een belangrijker resultaat had dan hij had verwacht, met name omdat het om een regeringsnota ging. Hij ziet de Excessennota als een belangrijk stuk voor de wetenschap dat ingaat op de belangrijkste vragen uit die tijd zonder dat er in de val van hineininterpretieren is gestapt. Fasseur vond het dus vooral belangrijk om, zonder afleiding door gevoelige termen, een objectief beeld te schetsen dat rekening hield met de normen en waarden uit die tijd. Volgens hem is dit ook gelukt.51 47
Pollmann, Bruidstraantjes en andere Indische geschiedenissen, 111-112. ‘Ibidem’, 111-112. 49 ‘Ibidem’, 114. 50 P.J. Drooglever, ‘Dekolonisatie in twintig delen. Een persoonlijke impressie’, in: P.J. Drooglever en M.J.B. Schouten (ed.), De leeuw en de banteng (Den Haag 1997) 282. 51 Meijer, Oost-indisch doof, 106-107. 48
16
Indië-specialist en journalist Ad van Liempt gaat in op het gevolg dat de vormgeving van de Excessennota heeft gehad op de rol die de Excessennota in verdere discussies heeft gespeeld. In een televisieprogramma in 1994 zei hij dat de uiteindelijke aanpak van het onderzoek ervoor heeft gezorgd dat er nooit duidelijkheid is ontstaan over de vraag of er nu wel of geen oorlogsmisdrijven hebben plaatsgevonden. Volgens hem kunnen op basis van de Excessennota beiden kanten van de zaak bepleit worden en bood het onderzoek geen duidelijk antwoord.52 Volgens Martijn Eickhof wordt deze tactiek vaak toegepast als het gaat om gevoelige onderwerpen. Door geen echte schuldige aan te wijzen en zo de schuldvraag in het midden te laten kan een geschiedschrijving ontstaan die ruimte laat voor interpretatie. Zo kan er nooit een schuldige aangewezen worden en blijft de schuldvraag in het midden. Door in de Excessennota gebruik te maken van een neutrale terminologie en niet te spreken van oorlogsmisdrijven kwam er uit het onderzoek ook geen duidelijk schuldige partij.53 Het lijkt alsof de meeste personen die zich in het historisch debat over de Excessennota hebben gemengd het er over eens zijn dat de Excessennota niet heeft voldaan aan de verwachtingen die voorafgaand aan het onderzoek waren geschapen. Ook lijken velen, op een paar uitzonderingen na, het er over eens te zijn dat de Excessennota een wankel stuk is waar veel op aan te merken valt. Over de rol van de terminologie hierin is niet iedereen even duidelijk, maar het kan wel gezegd worden dat de terminologie het lastig heeft gemaakt om duidelijke conclusies uit de nota te trekken.
52 53
Scagliola, Last van de Oorlog, 11. M. Eickhoff, B. Henkes en F. van Vree, ‘De verleiding van een grijze geschiedschrijving. Morele waarden in historische vertellingen’, Tijdschrift voor geschiedenis 123 (2010) 334. 17
5.
Conclusie
Aan het begin van dit essay heb ik de vraag gesteld in hoeverre de Nederlandse regering in de Excessennota gebruik heeft gemaakt van terminologie om de schuldvraag omtrent geweldplegingen tijdens de Nederlands-Indische oorlog te omzeilen. Om die vraag te beantwoorden heb ik gekeken naar de belangen die de regering had bij het ontwijken van de term ‘oorlogsmisdrijf’, of de term ‘oorlogsmisdrijf’ wel een plaats verdiende in de Excessennota en wat de gevolgen van de terminologie waren voor de uitkomst van het onderzoek. Uit de discussie is gebleken dat de Nederlandse regering destijds rekening probeerde te houden met de belangen van verschillende betrokken groepen en in de Excessennota uiteindelijk geen schuldige heeft aangewezen. Er is niet met zekerheid te stellen of de term ‘oorlogsmisdrijf’ in de Excessennota opgenomen had moeten worden aangezien dit juridisch gezien niet te bewijzen is. De terminologie heeft er echter wel aan bijgedragen dat de conclusies die uit de Excessennota getrokken kunnen worden ruimte laten voor interpretatie. Uiteindelijk zou gezegd kunnen worden dat de terminologie in de Excessennota eraan heeft bijgedragen dat de schuldvraag omtrent de geweldplegingen tijdens de Nederlands-Indische oorlog onbeantwoord is gebleven. Dit is af te lezen aan de discussie die nog steeds over het onderwerp bestaat en het feit dat er verschillende conclusies uit de Excessennota te trekken zijn. De vraag of het onbeantwoord laten van de schuldvraag destijds een bewuste intentie van de Nederlandse regering was is echter niet met zekerheid te beantwoorden.
18
Bibliografie Bank, J., De Excessennota (Den Haag 1995). Baudet, H., ‘Nederland en Indonesië; Overwegingen bij een recente bronnenpublicatie’, Tijdschrift voor Geschiedenis, 84 (1976) 71-77. Blokker, J., ‘Dekolonisatie en openbare mening in Nederland’, in: P.J. Drooglever en M.J.B. Schouten (ed.), De leeuw en de banteng (Den Haag 1997) 297-306. De Jong, L., Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog, dl.14 ‘Reacties’ (Den Haag, 1991). Drooglever, P.J., ‘Dekolonisatie in twintig delen. Een persoonlijke impressie’, in: P.J. Drooglever en M.J.B. Schouten (ed.), De leeuw en de banteng (Den Haag 1997) 273-283. Elands, M., ‘Politionele acties of Nederlands-Indonesische Oorlog?’ SPIEGEL HISTORIAEL vol. 35 (2000), afl. 11-12 (nov-dec), 492-496. Eickhoff, M., Henkes B. en Van Vree, F., ‘De verleiding van een grijze geschiedschrijving. Morele waarden in historische vertellingen’, Tijdschrift voor geschiedenis 123 (2010) 334. Locher-Scholten, E., ‘Een bronnenpublicatie als signaal van koloniaal trauma? Ontstaan en ontvangst van de Officiële bescheiden’, in: P.J. Drooglever en M.J.B. Schouten (ed.), De leeuw en de banteng (Den Haag 1997) 250-272. Meijer, R., Oost-indisch doof (Amsterdam 1995). Penders, C.L.M., ‘The Indonesian Revolution: a human dimension’, in: P.J. Drooglever en M.J.B. Schouten (ed.), De leeuw en de banteng (Den Haag 1997) 131-147. Pollmann, T., Bruidstraantjes en andere Indische geschiedenissen (Utrecht 1999). Rüter, C.F., Enkele aspecten van de strafrechtelijke reactie op oorlogsmisdrijven en misdrijven tegen de menselijkheid (Amsterdam 1973). Scagliola, S., ‘The Silences and Myths of a ‘Dirty War’: Coming to Terms with the Dutch-Indonesian Decolonisation War (1945-1949)’, European Review of History 14 (2007) 235-262. Scagliola, S., Last van de Oorlog (Rotterdam 2002). Solish, G. D., The Law of Armed Conflict: International Humanitarian Law in War (Cambridge 2010).
19
Van Doorn, J.A.A. en Hendrix, W.J., Het Nederlands/Indonesisch conflict. Ontsporing van geweld (2e druk; Amsterdam, Dieren 1983).
20