I n h o u d h o o fd s t u k 5 5 5.1 5.2 5.3 5.4 5.5 5.6 5 .7
Bedrijfsvoering Personeel . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Financieel beleid . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Huisvesting . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Facilitair bedrijf . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . ICT-voorzieningen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Wetenschappelijke informatievoorziening . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Duurzaamheid . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
81 83 86 88 89 91 92
ja a rv e r s l a g 2003 rug
Terug naar totale inhoudsopgave
B e d r i j f s vo e r i n g 5.1
Personeel
Ontwikkelingen in de personele bezetting De omvang van het personeelsbestand van de RUG is in 2003 weer gegroeid en wel met 77 fte (1,7%) ten opzichte van 2002. De personeelsformatie van de RUG is redelijk constant met een lichte stijging tot en met het jaar 2000. In 2001 is het totaal aantal fte’s licht gedaald naar 4138. Het aandeel vrouwen is in 2001 met minder dan 0,5% toegenomen. In 2002 vertoont de personele bezetting van de RUG een onverwacht grote stijging: 262 fte meer oftewel 6,33%. Deze groei kan deels worden verklaard door de overdracht door NWO van het werkgeverschap. Van de 77 fte die er in 2003 bijkomen, is per saldo 75 fte voor rekening van vrouwelijke medewerkers. Het aandeel van vrouwen in de formatie steeg dan ook opnieuw: met ruim 1% ten opzichte van 2002.
CAO Op 17 juni 2003 bereikte de VSNU met de vakbonden een principeakkoord over de verlenging van de lopende CAO met één jaar, dus tot 1 september 2004. In de lijn van het Najaarsakkoord is een gematigde structurele loonontwikkeling overeengekomen van 2%, waarvan 0,9% op 1 september 2003 en 1,1% op 1 maart 2004. Daarnaast ontvangt het personeel in 2003 eenmalig een incidentele eindejaarsuitkering van 0,55%. Deze uitkering werkt door in de pensioenen en uitkeringen. Voor de promovendi (voorheen aio’s) zijn aparte afspraken gemaakt. Hun salaris wordt via een ingroeipad op schaal 10 gebracht. Dit is het niveau dat het nieuwe functiewaarderingssysteem (Hay) aan deze functie verbindt. Verder zijn afspraken gemaakt over een nieuwe seniorenregeling, ingaande op 1 januari 2004.
Strategisch personeelsbeleid Juni 2003 publiceerde de RUG het ‘Strategisch Plan 20032010’, met als ondertitel ‘De uitdagende universiteit’. Hierin wordt de RUG-strategie uitgezet die voor het succesvol voortbestaan van onze universiteit noodzakelijk wordt geacht, in het licht van belangrijke ontwikkelingen in de wereld buiten de RUG. ‘Kwaliteitsverhoging’ is het sleutelwoord. De RUG wil zich de komende jaren onderscheiden van andere universitaire instellingen door te investeren in topkwaliteit, grensoverschrijdend onderwijs en onderzoek te stimuleren, en verschil in talent en ambitie te honoreren. Bij het realiseren van het strategisch plan zal het personeelsbeleid een belangrijke rol spelen. In het concept van de ‘Nota personeelsbeleid RUG
5
2004-2010’, met als ondertitel ‘De uitdagende universiteit: de uitgedaagde medewerker’, staan de beoogde richtlijnen om dit plan uit te werken. De belangrijkste actiepunten in de concept-nota zijn: > Differentiatie in loopbaanontwikkeling > Professionalisering personeelsbeleid > Professionalisering leidinggevenden De Universiteitsraad en andere universitaire gremia moeten zich nog over het plan uitspreken.
Hooglerarenbeleid In 2003 zijn de bestaande richtlijnen voor de benoeming van hoogleraren geïnventariseerd. Deze inventarisatie is aan de orde gekomen in het overleg van het College van Decanen. De uitgangspunten van het beleid zijn vastgelegd in de notitie Hooglerarenbeleid Rijksuniversiteit Groningen. De belangrijkste richtlijnen zijn: > Een structurele hoogleraar moet minimaal voor 0,5 fte worden aangesteld, met uitzondering van hoogleraren aan de medische faculteit met een fulltime- dan wel deeltijdaanstelling als specialist bij het Academisch Ziekenhuis Groningen. > De combinatie U(H)D-hoogleraar dient binnen de RUG niet voor te komen. De enige toegestane uitzondering op deze regel is het bijzonder hoogleraarschap als carrièreinstrument bij excellent functionerende U(H)D’s die 55 jaar of ouder zijn en die hun waarde hebben bewezen voor de onderwijs- of onderzoeksontwikkelingen binnen de faculteit. > Het bevorderen van een hoogleraar vindt alleen plaats op basis van door de faculteit ontwikkelde criteria op het gebied van onderwijs, onderzoek en management, en niet op grond van financiële argumenten. Deze criteria zijn gebaseerd op de UFO-criteria en moeten voor besluitvorming worden voorgelegd aan het CvB. > Bijzondere hoogleraarschappen worden niet gebruikt als loopbaaninstrument.
Wetenschapspersoneelsbeleid In het voorjaar van 2001 is de notitie ‘Toekomst voor talent aan de RUG, nota wetenschapspersoneelsbeleid’ verschenen. Ter bevordering van het wetenschapspersoneelsbeleid heeft het College van Bestuur extra middelen beschikbaar gesteld (Fonds Strategisch Personeelsbeleid en de Van Rijnmiddelen). De bestuurseenheden hebben de middelen voor de helft aangewend voor versnelde instroom van jong wp. De andere helft is ingezet ter ondersteuning van specifieke maatregelen voor de in- en doorstroom van vrouwelijk wp.
ja a rv e r s l a g 2003 rug
Positie van vrouwen Mede als uitvloeisel van de nota ‘Wetenschapspersoneelsbeleid RUG’ (maart 2001) heeft het College van Bestuur een universitaire commissie ingesteld om te adviseren over aanvullende beoordelings- en selectiecriteria voor de beoordeling en werving van vast wetenschappelijk personeel. Daarnaast heeft deze commissie de knelpunten in de huidige werkwijze van beoordelings- en benoemingsadviescommissies in kaart gebracht en nieuwe ramingen voor 2006 opgesteld voor de wenselijke percentages voor vrouwelijke hoogleraren en universitair hoofddocenten. Ook heeft de commissie adviezen gegeven over de samenstelling van selectiecommissies en het verloop van de selectieprocedures.
Universitair functieordenen (ufo) Inmiddels is afgesproken dat 1 april 2003 de invoeringsdatum is voor het nieuwe systeem van functieordenen. Medio 2003 zijn het functiemateriaal, de spelregels voor de invoering en de koppeling aan de salarisschalen in het kader van de verlenging van de CAO vastgesteld. Vanaf september 2003 zijn de faculteiten en universitaire diensten begonnen met de invoering van het nieuwe systeem. Het is de bedoeling dat de invoering van UFO in 2004 afgerond is en alle functies van de RUG met het nieuwe indelingsinstrument ingedeeld zijn.
Experiment competentiegericht handelen In 2001 zijn in VSNU-verband zeven experimenten gestart bij verschillende instellingen. Vanuit de RUG nemen drie vakgroepen van de Faculteit der Rechtsgeleerdheid deel aan deze experimenten, wat heeft geleid tot het opstellen van resultatenkaarten, competentieprofielen en ontwikkelprofielen voor de functie van UD, UHD en hoogleraar. In 2003 zijn bij de bovengenoemde vakgroepen de leidinggevenden getraind in het voeren van ontwikkelingsgerichte functioneringsgesprekken. Tevens zijn in 2003 alle zeven experimenten geëvalueerd. Dit heeft geleid tot de notitie ‘De mogelijkheid van competentie management op universiteiten: het doel is belangrijker dan het instrument’. Deze notitie wordt in 2004 in VSNU-verband besproken met bestuurders en hoofden P&O. Daarna besluit het College van Bestuur of het wenselijk is het instrument competentiemanagement RUG-breed in te voeren.
Ondersteuning bij professionalisering Al enkele jaren groeit de belangstelling van het wetenschappelijk personeel voor de centraal ontwikkelde professionaliseringsprogramma’s. Deze trend heeft geresulteerd in een toename van het aanbod van diverse programma’s zowel in het ‘open programma’, als bij de cursussen op maat. In totaal namen in 2003 200 medewerkers deel aan 20 trainingen. In totaal zijn er 26 maatwerkprogramma’s ontwikkeld en uitgevoerd, waaraan 450 medewerkers deelnamen. Daarnaast is ten behoeve van veel programma’s een bemiddelende rol
gespeeld, terwijl deze door derden zijn uitgevoerd. Ook is een aandeel geleverd in de professionaliseringsactiviteiten voor de RUG-brede P&O-sector (90 medewerkers). Veelal na doorverwijzing van leidinggevenden of de P&O-consulent verstrekt men opleidingsadviezen aan medewerkers op basis van hun individuele vraag. In 2003 zijn in gesprekken 60 adviezen gegeven. De vraag naar coaching neemt toe. (Nieuwe) leidinggevenden, maar ook medewerkers die vinden dat hun functioneren voor verbetering vatbaar is, vragen steeds vaker om een vorm van begeleiding. Het afgelopen jaar werd ongeveer 20 keer een intern coachingstraject afgerond.
Kinderopvang In 2003 bedroeg het aantal bedrijfsplaatsen voor kinderopvang van kinderen van 0-4 jaar 106 en voor kinderen van 4-12 jaar 60. Per bedrijfsplaats kunnen ongeveer 2 kinderen opgevangen worden. Ten opzichte van 2002 is de kinderopvang voor kinderen van 4-12 jaar uitgebreid, gefinancierd uit de zogenaamde Van Rijngelden. Desondanks blijft er nog meer behoefte aan naschoolse opvang dan het aantal plaatsen toelaat. De RUG gaat mee in de ontwikkeling om de kosten voor kinderopvang te delen met de werkgever van de eventuele partner van de RUG-medewerker. Dit is mede ingegeven door de ontwikkeling dat medewerkers die via de werkgever van de partner kinderopvang geregeld hebben een hogere ouderbijdrage moeten betalen, indien de RUG hier niet aan meewerkt.
Arbo- en milieu In vervolg op het onderzoek naar de taken en het functioneren van de Arbo- en Milieudienst (AMD) in 2002, is in 2003 besloten de bezetting van de AMD uit te breiden met nieuwe medewerkers. Het bedrijfsmaatschappelijk werk zit weer geheel in het ‘pakket’ (2 keer 0,5 fte). Behalve voor een nieuw aangestelde vaste bedrijfsarts is gekozen voor drie zogenaamde flexartsen in deeltijd. De sectie veiligheid is aangevuld met een veiligheidskundige en het medisch secretariaat werd uitgebreid met een secretaresse. Helaas is het niet gelukt de vacatures van hoofd AMD en milieukundige tijdig in te vullen.
Arbobeleid In het verslagjaar is een Service Level Agreement (SLA) afgesloten met de Faculteit der Wiskunde en Natuurwetenschappen voor de verzuimbegeleiding. Verdere invulling van dit SLA vond in de loop van het jaar plaats. Door de intensieve werving van nieuwe medewerkers en de herverdeling van de werkzaamheden binnen uitgebreide secties is, liepen sommige projecten vertraging op. Wel was er voortgang met de vormgeving van een nieuwe structuur voor de universitaire veiligheidsorganisatie (UVO), die conform de wettelijke richtlijnen zal worden omgezet in een bedrijfshulpverleningsorganisatie (BHV). Een uitgewerkte notitie is in het eindstadium.
De implementatie van de Wet Verbetering Poortwachter werd verder geprofessionaliseerd. De nieuwe werkwijze leidde binnen de verzuimproblematiek tot een effectievere aanpak. RSI en RSI-gerelateerde klachten kregen onverminderd de aandacht van zowel de bedrijfsarts als andere disciplines die zich met deze problematiek bezighouden. Voor de functiebeperkte student werd een spreekuur ingericht, zodat er een juiste diagnose kan komen om materieel en studievoorwaarden aan te passen. Daarnaast werd in september 2003 een ergotheek geopend, voor een op maat gesneden advies op het gebied van werkplekinrichting.
Milieubeleid De zorgstructuur ten behoeve van het werken met genetisch gemodificeerde organismen (GGO’s) werd het afgelopen jaar verder gestructureerd. Medewerking van de Biologische Veiligheids Functionarissen was hierbij onontbeerlijk. De jaarlijkse audits werden conform de vigerende regelgeving uitgevoerd. De totstandkoming van een certificeerbaar milieusysteem liep vertraging op, nadat een extern bureau werd ingehuurd om te toetsen. Afronding is in het verslagjaar niet gelukt.
Stralingshygiënisch beleid De Stralingsbeschermingseenheid (SBE) draagt zorg voor het toezicht op de naleving van de bepalingen in de Complexvergunning Kernenergiewet. Daarnaast ontwikkelt de SBE het stralingshygiënisch beleid van de RUG en coördineert zij de uitvoering. De werkzaamheden met radioactieve stoffen worden uitgevoerd conform de diverse procedures, die zijn vastgelegd in het Besluit Stralingsbescherming. Incidenten hebben zich in het verslagjaar niet voorgedaan.
5. 2
Financieel beleid
Het doelgericht en doelmatig inzetten van de middelen is een taak van het universitaire management. De verantwoordelijkheid voor de inzet van middelen ten behoeve van onderzoek en onderwijs heeft het College van Bestuur grotendeels gemandateerd aan de besturen en directies van faculteiten en diensten. Voor de beheersing van alle processen die samenhangen met het verwerven en besteden van middelen worden allerlei instrumenten gehanteerd. Bij doelgerichtheid en doelmatigheid spelen vooral begrotingen en verslagen een prominente rol. Het financieel beleid op centraal niveau richt zich onder meer op: > het monitoren van de financiële positie van de instelling en haar onderdelen;
> het verdelen van de rijksbijdrage en overige centrale inkomsten over de diverse onderdelen van de universiteit (al dan niet modelmatig); > het beheer van de liquide middelen; > het zorgdragen voor een betrouwbare administratieve organisatie en interne controle om aan alle, de laatste tijd nogal aangescherpte, verantwoordingseisen te voldoen.
Inkomsten Traditioneel onderscheiden universiteiten de inkomsten in een eerste, tweede en derde geldstroom. Grofweg worden daarmee bedoeld: 1) de rijksbijdrage van OC&W en collegegelden; 2) de middelen voor fundamenteel onderzoek (NWO, KNAW); en 3) op contractbasis verworven middelen voor onderzoek en onderwijs. De hoogte van de rijksbijdrage hangt in hoofdzaak samen met het aandeel van de RUG in het landelijke macrobudget voor het WO. De opbrengst van de collegegelden wordt bepaald door het aantal ingeschreven studenten. Tegenover deze relatief mechanisch vastgestelde inkomsten moeten de inkomsten onder 2 en 3 competitief worden verworven; deze betreffen circa 25% van de totale inkomsten van de RUG. De in competitie verworven inkomsten vloeien rechtstreeks naar de desbetreffende eenheden. De rijksbijdrage en de collegegelden worden als geheel verdeeld met behulp van een intern allocatiemodel. Dit model, dat voor een groot deel overeenkomt met het ministeriële verdeelmodel, hanteert als parameters de aantallen eerstejaars, diploma’s en promoties per faculteit. Daarnaast staat een substantieel deel vast, onafhankelijk van deze aantallen. De ondersteunende eenheden, zoals universiteitsbibliotheek en rekencentrum, kennen in principe alleen vaste toewijzingen. De aan eenheden al dan niet modelmatig toegewezen middelen zijn bedoeld om de reguliere taken uit te voeren, namelijk het onderwijs en het daartoe strekkend onderzoek en alle noodzakelijke ondersteunende activiteiten. Kortom, alle daarmee samenhangende personele en materiële uitgaven moeten eruit worden gefinancierd. De financiering van vastgoed is centraal belegd. Faculteiten dragen hieraan slechts bij op basis van afspraken (matching) of in samenhang met contractonderzoek en -onderwijs.
Uitgaven De verantwoording van de uitgaven vindt in dit verslag integraal plaats conform de ministeriële richtlijnen voor de jaarverslaggeving, waarbij van oudsher onderscheid in hoofdkostenplaatsen en kostensoorten is. Binnen de RUG wordt echter in toenemende mate verantwoord op projectniveau, omdat simpelweg steeds meer activiteiten projectmatig gefinancierd worden. Hier wordt later specifieke verantwoording van de uitgevoerde projecten gevraagd, al dan niet met een vereiste accountantsverklaring. Ook de onderbouwing
ja a rv e r s l a g 2003 rug
van de projectafrekeningen door middel van tijdschrijven wordt meer usance. De projectmatige financiering komt niet alleen voor waar opdrachten voor derden worden uitgevoerd, maar ook intern wordt een substantieel deel van de middelen projectmatig ingezet. Bijna 20% van de totale uitgaven voor onderwijs en onderzoek wordt projectmatig verantwoord. Een aparte categorie vormen de uitgaven in het kader van investerings- en onderhoudsprojecten: hier geldt altijd projectmatige verantwoording.
Vermogenspositie en exploitatieresultaat De vermogenspositie van de RUG heeft een stabiel karakter, alhoewel de solvabiliteitsratio de laatste jaren met circa 2% per jaar daalt en per ultimo 2003 uitkomt op 71%. Het eigen vermogen bedroeg eind 2003 € 328 mln, waarvan € 314,3 mln vaste activa. Het restant had betrekking op reserves op centraal en decentraal niveau. De bestemming van deze reserves van in totaal € 66 mln lag voor een groot deel reeds vast; € 24 mln was geoormerkt voor toekomstige investeringen in vastgoed en apparatuur, en € 23 mln moest worden ingezet voor aangegane projectverplichtingen. Het voor 2003 begrote exploitatieresultaat uit de gewone bedrijfsvoering bedroeg € 5,3 mln; gerealiseerd is een concernresultaat van € 9,0 mln. Het voordelige exploitatieresultaat is voor € 7,0 mln toe te schrijven aan onderhouds- en investeringsprojecten die pas na 2003 kunnen worden uitgevoerd. Voor het overige deel kan vastgesteld worden dat nagenoeg alle faculteiten en eenheden het jaar afgesloten hebben met een positief resultaat ten opzichte van de oorspronkelijke begrotingen. Dit betekent echter niet dat de reservepositie van de eenheden verbeterd is. In tegenstelling tot de voorgaande jaren is hier nauwelijks groei, noch bij de reguliere, noch bij de projectmatige reserves. Er lijkt een evenwicht te ontstaan tussen inkomsten en uitgaven. De verwachting is dat dit evenwicht slechts van korte duur is. In de komende jaren zal verder op de reserves ingeteerd worden, tenzij de sterk oplopende bezuinigingen en de achterwege blijvende prijscompensaties binnen de exploitatie kunnen worden opgevangen. In het exploitatieresultaat is ook het saldo op de algemene inkomsten begrepen. De algemene inkomsten van de universiteit bestaan in hoofdzaak uit de rijksbijdrage, collegegelden en rentebaten. Deze algemene inkomsten worden jaarlijks verdeeld over alle faculteiten, universitaire eenheden en specifieke activiteiten. In het algemeen geldt dat er jaarlijks niet meer verdeeld mag worden dan er aan algemene inkomsten binnenkomt. In 2003 is er per saldo € 0,4 mln meer verdeeld dan ontvangen; dit bedrag komt ten laste van de centrale reserve van de RUG. Het College van Bestuur hanteert het uitgangspunt dat er, gezien over meer jaren, evenwicht moet zijn tussen ontvangen en verdeelde algemene inkomsten.
Instellingsbegroting Als men de cijfers uit de jaarrekening met die van de begroting vergelijkt, dient bedacht te worden dat de Instellingsbegroting 2003 opgesteld is op het salaris- en prijsniveau van 2002. In de loop van het jaar wordt de instellingsbegroting niet meer aangepast. Afwijkingen in de realisatie ten opzichte van de begroting zijn dan ook te herleiden tot loon- en prijsverschillen en tot verschillen als gevolg van nieuw beleid en wijzigingen in de omvang van de activiteiten. Over deze afwijkingen leggen de eenheden verantwoording af in de besturingsrapportage en de analyse van de jaarrekening. Beide maken onderdeel uit van het controledossier. De mutaties in de rijksbijdrage in 2003 hebben voornamelijk betrekking op de loonbijstelling. De ministeriële prijsbijstelling voor 2003 heeft, evenals over 2002, niet plaatsgevonden en zal ook structureel niet worden toegekend. Bijgevolg wordt ook binnen de RUG geen prijscompensatie aan eenheden uitgekeerd. Wel wordt met ingang van 2003 extra rijksbijdrage ontvangen, omdat het het aantal studenten is toegenomen. Deze oplopende reeks extra middelen is in 2003 bestemd, samen met de met ingang van 2002 toegekende oplopende reeks. Een deel is structureel bestemd voor het Onderwijsfonds (€ 0,8 mln in 2003 en 2004 en daarna jaarlijks € 2,0 mln). Om het aantal promoties te doen stijgen wordt met ingang van 2004 een oplopende reeks middelen beschikbaar gesteld voor het Ubbo Emmius bursalen-programma. Verder wordt een bedrag van uiteindelijk € 3,6 mln aangewend om het eerstejaarstarief van alfa- en gammafaculteiten in het interne allocatiemodel gelijk te trekken met het eerstejaarstarief van bèta en medisch. Ten slotte is de resterende ruimte in de begroting in meerjarenperspectief gebruikt om de in 2002 en 2003 opgelegde kortingen (efficiency-korting, korting incidentele looncomponent, taakstelling subsidies, taakstelling WW) voor een groot deel centraal op te vangen. Van deze kortingen, die in 2007 een omvang van € 12,7 mln jaarlijks bereiken, wordt € 4,6 mln doorgegeven aan de decentrale eenheden.
Bachelor-masterstructuur Als gevolg van de introductie van de bachelor-masterstructuur is het landelijke Prestatiebekostigingsmodel (PBM) in 2002 aangepast. Deze aanpassingen zijn zichtbaar geworden in de Rijksbegroting 2003 van het Ministerie van OCW. Belangrijkste wijzigingen zijn de splitsing van de diplomabekostiging in een bachelor- en een masterdeel en het niet langer hanteren van het tweejaarlijks gemiddelde van de bekostigingsparameters. Waar nodig en gewenst kiest de RUG voor een eigen inrichting van het model, zulks na overleg en afstemming met de leiding van de faculteiten. Zo blijft het dempingsmechanisme (werken met driejarige gemiddelden van de bekostigingsparameters) gehandhaafd en worden meer behaalde universitaire diploma’s per student bekostigd, dit in
Treasury Op 4 maart 2002 heeft de Raad van Toezicht het geactualiseerde treasurystatuut van de RUG goedgekeurd. In dit statuut zijn de spelregels voor het treasurymanagement en het financieringsbeleid voor het College van Bestuur en de FED vastgelegd. Het uitgangspunt voor het treasurymanagement en het financieringsbeleid is de strategische planvorming op het gebied van onderwijs en onderzoek, om zo het proces van sturen, beheersen en bewaken van toekomstige geldstromen mogelijk te maken. Het doel is een optimaal rendement binnen het risicobeleid van het College van Bestuur. Hiervoor wordt onder meer in de komende vijftien jaar ruim € 350 mln geïnvesteerd in nieuwe (her)huisvesting op het Zernikecomplex, huisvesting op het terrein van de Faculteit der Medische Wetenschappen, de Hortusbuurt en de Universiteitsbibliotheek. In het statuut is expliciet vastgelegd welke richtlijnen de RUG in acht moet nemen bij het beleggingsbeleid, het financieringsbeleid, de participaties in rechtspersonen en leningen aan rechtspersonen. Verder wordt in de uitgangspunten van het statuut een aansluiting gelegd met de door de Minister van OCW op 12 juli 2001 geformaliseerde ‘Regeling beleggen en belenen door instellingen voor onderwijs en onderzoek’. Ten aanzien van beleggingen schrijft de Minister een minimale A-rating voor en verbiedt de aankoop van aandelen in het kader van beleggingen (speculeren). De RUG heeft in haar statuut beschreven dat de aankoop van aandelen (ter deelneming in) slechts is voorbehouden aan de RUG Houdstermaatschappij BV in activiteiten die voortvloeien uit de ondersteuning van de primaire processen van onderwijs en onderzoek bij de RUG. Als een consequentie van het niet meer voldoen aan de voorgeschreven minimale A-rating bij beleggingen heeft de RUG de obligaties in Ahold USA Inc. medio 2003 verkocht.
Vastgoed en Investeringsprojecten een gedragslijn die overeenstemt met de (Europese) regelgeving. Voor de nieuw gestarte bouwprojecten in 2003 is de vigerende regelgeving toegepast. Bij het Facilitair Bedrijf is in 2003 één lopend contract met een minimale Europese aanbestedingsomvang op contractuele gronden vervallen. Het beveiligingscontract is opnieuw Europees aanbesteed.
Contractactiviteiten In 2003 is er voor € 83,8 mln omgezet aan contractactiviteiten, waarvan € 64,4 mln betrekking heeft op contractonderzoek en € 19,4 mln op contractonderwijs. De jaarlijkse omzet uit contractactiviteiten vertoont nog steeds een toename. Ten opzichte van 2002 is de totale omvang aan contractactiviteiten met € 13,2 mln toegenomen. Deze toename is het saldo van een aantal ontwikkelingen ten opzichte van 2002. Terwijl de omzet van projecten gefinancierd door bedrijven in 2002 was gedaald tot het niveau van 2000 is er over 2003 weer sprake van een toename van 1,1 mln. Nieuw in het overzicht is de afzonderlijke vermelding van tweede geldstroom projecten (zoals bijvoorbeeld NWO), voorheen opgenomen onder stichtingen. Opvallend is de forse toename van projecten gefinancierd door de overheid, € 5,4 mln ten opzichte van 2002. In 2002 is een toename van projecten door SENTER al gesignaleerd, dit heeft zich in 2003 voortgezet. Daarnaast wordt een behoorlijke omzet gegenereerd uit projecten gefinancierd door het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en EUREGIO. De omzet uit EU-projecten is relatief constant gebleven ondanks het feit dat het huidige Zesde Kaderprogramma EU in 2003 nog niet heeft geleid tot definitieve projectuitvoeringen, vele projecten verkeren in de aanvraagfase of zijn inmiddels zover dat de contracten kunnen worden ondertekend. Dat de omzet toch € 7,5 mln bedraagt hangt samen met de uitloop van de definitieve afrekeningen van het Vijfde Kaderprogramma EU. De toename van het contractonderwijs valt grotendeels toe te schrijven aan de overname van IBO B.V. door de AOG B.V. Figuur 14 Omvang contractonderzoek en -onderwijs 90 85 80 omvang
tegenstelling tot het ministeriële model. Ook zal voor HBO’ers die bij de RUG in de masterfase instromen en het masterdiploma behalen, intern een hoger tarief worden gehanteerd dan in het landelijke model, dit in verband met eventuele schakelprogramma’s. In 2003 zijn bij de RUG voor het eerst bachelor- en masterdiploma’s uitgereikt. In verband hiermee wordt in 2004 het interne model opnieuw aangepast. In navolging van het landelijke model kiest de RUG ervoor gedurende de transitiefase met een vast diplomatarief te werken. Dit leidt tot hogere modeluitkomsten in het diplomacompartiment, want gedurende de transitieperiode worden immers substantieel meer diploma’s uitgereikt. Daarom wordt een correctie toegepast om binnen het door OC&W beschikbaar gestelde diplomacompartiment te blijven.
75 70 65 60
Aanbestedingen Bij de diverse aanbestedingen bij projecten in de aan-, ver- en nieuwbouw binnen de RUG hanteert de centrale afdeling
55 50 2001
2002 jaar
2003
ja a rv e r s l a g 2003 rug
Concentratie
Figuur 15 Verdeling inkomsten uit projecten 2003 Bedrijven 10% Stichtingen 15% Nederlandse Overheid 16%
Het gezamenlijk huisvesten van verwante disciplines en functies binnen een beperkt aantal vestigingsgebieden is vanouds reeds een pijler van het huisvestingsbeleid.
Europese Unie 9 % Tweede geldstroom 19%
Vestigingsgebieden
Contractonderwijs 23% Overige 8%
Financiers contractonderzoek en -onderwijs (in%) Bedrijven
2003
2002
2001
10
10
13
Stichtingen
15
18
19
Nederlandse Overheid
16
12
12
Europese Unie
9
11
10
Tweede geldstroom
19
18
18
Contractonderwijs
23
16
14
Overige
8
15
14
100
100
100
Het concentratiebeleid binnen een beperkt aantal vestigingsgebieden is als volgt: > Binnenstad: Alfa-faculteiten, College van Bestuur, Bureau van de Universiteit en Universiteitsbibliotheek. > Hortuskwartier: Faculteit der Psychologische, Pedagogische en Sociologische Wetenschappen. > Antonius Deusinglaan e.o: Medische Wetenschappen (incl. Tandheelkunde/ Mondhygiëne) en Farmacie. > Zernikecomplex: Bèta- en gammafaculteiten (excl. PPSW), KVI, Rekencentrum, UCLO-COWOG-ECCOO en Facilitair Bedrijf, alsmede aan de universiteit gelieerde bedrijven op het gebied van hightech en informatietechnologie.
Realisering doelstellingen 5.3
Huisvesting
Ook in 2003 was het Huisvestingsplan 2001 het uitgangspunt voor de huisvestings- en investeringsactiviteiten van de RUG. Behalve het onderbrengen van toenemende studentenaantallen en nieuwe ontwikkelingen in het universitaire huisvestingsbeleid zijn in het Huisvestingsplan de volgende uitgangspunten te onderscheiden:
Strategisch middel Bij nieuw te realiseren projecten staan eigenschappen als uitstraling, identiteit, duurzaamheid, kwaliteit en levendigheid hoog op de lijst van eigenschappen waaraan een gebouw moet voldoen. Ook moet het huisvestingsbeleid bijdragen aan het stimuleren van kennisuitwisseling.
Kwaliteitsverbetering Een kwalitatief hoogwaardige werkplek kan leiden tot productiviteitsverhoging en kan bijdragen aan het aantrekken en vasthouden van hoogwaardig personeel. De kwaliteit van de werkplek wordt hierbij mede beïnvloed door de omgevingskwaliteit. Veranderende eisen aan de kwaliteit van onderwijs en voorzieningen zijn mede bepalend in de huisvestingsplannen. Voorts is het verbeteren van de kwaliteit gericht op aanpassingen ten gevolge van de toenemende milieu- en overige regelgeving. Het inlopen van de achterstand van groot vervangend onderhoud is eveneens een kwaliteitsverbeterend middel waarvoor het College van Bestuur middelen heeft vrijgegeven.
Samengevat in hoofdlijnen heeft het College van Bestuur, met inachtneming van de in de inleiding geschetste uitgangspunten, de volgende (intentionele) besluiten genomen ter concretisering van het huisvestingsbeleid: > Onderbrenging van de Faculteit der Godgeleerdheid en Godsdienstwetenschap binnen de diepenring. In 2002 heeft de faculteit het pand Oude Boteringestraat 38 in gebruik genomen. > De collectie van het Volkenkundig Museum Gerardus van der Leeuw en het Anatomisch Museum zijn in 2003 deels bij het Universiteitsmuseum en deels elders ondergebracht. > De herhuisvesting van de Faculteit der Wijsbegeerte binnen de diepenring is in 2003 in gang gezet. In 2004 wordt de faculteit in de panden Oude Boteringestraat 48/50 en 52 gehuisvest. > De organisaties voor studentenfaciliteiten en de Stichting KEI zijn in 2003 in de Walburgstraat 22 ondergebracht. > De additionele huisvesting voor Medische Wetenschappen en Farmacie, e.e.a. in aansluiting op het HGF-project (Herhuisvesting Geneeskunde en Farmacie), is verder uitgewerkt. > De herhuisvesting van Natuurkunde, Scheikunde en Biologie (Plangebied Zernike Oost) en het afstoten van het Biologisch Centrum Haren is een lopend traject, dat eindigt in 2009. > De herhuisvesting en upgrading binnen het Plangebied Zernike West ten behoeve van gammafaculteiten (exclusief PPSW), Rekencentrum en UCLO/COWOG/ECCOO is nader uitgewerkt. De onderwijsgerelateerde deelprojecten worden in 2004 uitgevoerd.
Uitgangspunt blijft het afstoten van verspreid liggende panden.
Noordpunt AZG-terrein/Bodenterrein
Besloten is de Faculteit der Wijsbegeerte te huisvesten in de panden Oude Boteringestraat 48/50 en 52, met aanvullende nieuwbouw op het achterterrein. Medio zomer 2004 wordt dit pand in gebruik genomen. Wegens de groeiende ruimtevraag bij de letteren- en rechtenfaculteit is in 2002 gestart met een integraal project Uitbreiding en Herschikking Harmoniecomplex. Dit hangt samen met de herbestemming van de A-weg 30 tot onderwijsgebouw en Pelsterstraat 23 ten behoeve van de letterenfaculteit. Doel van dit project is, naast uitbreiding van onderwijsfaciliteiten en herschikking van bestaande zitwerkruimte, enkele elders gehuisveste afdelingen centraal te huisvesten en ruimte te realiseren voor een nieuwe, geïntegreerde opleiding journalistiek. In november 2003 is gestart met de verhuizing en inhuizing van de verschillende afdelingen. Hierbij is onder meer de nieuwe multimediazaal voor de masteropleiding journalistiek in gebruik genomen. Ook begon in 2003 een uitbreidingsplan voor het gebouw van het Universiteitsmuseum. Het museum met uitbreiding zal tijdens het 78ste lustrum dienst doen als lustrumpaviljoen. De invoering van het BaMa-stelsel is gekoppeld aan de overgang van een trimester- naar een semestersysteem. Dat betekent een grotere behoefte aan onderwijs- en tentamenruimten. Door het inhuren van het pand aan de Oude Boteringestraat 13 in combinatie met het verlengen van de huur van het Tehuis is voldaan aan de vraag naar kleine onderwijsruimten. Vanaf september 2003 worden bioscoopruimten ingehuurd om te voorzien in zaalruimte voor grote groepen studenten. Voor de gezamenlijke huisvesting van de studentenfaciliteitenorganisaties en de Stichting KEI is besloten het pand Sint Walburgstraat 22 te huren. Oktober 2003 is dit pand in gebruik genomen.
Evenals in voorgaande jaren is het HGF-project (Herhuisvesting Geneeskunde en Farmacie) verder gerealiseerd. De nieuwbouw van het RUG-deel van het Voorzieningengebouw-A (Combigebouw) is in 2003 grotendeels afgerond. In december verhuisde Gezondheidswetenschappen van het voormalige Anatomiegebouw naar haar nieuwe, definitieve huisvesting in de nieuwbouw. De inhuizing van Huisartsengeneeskunde vanuit de interimhuisvesting Bloemsingel 1 en het Faculteitsbureau FMW werd gepland voor begin 2004. Het project interim-huisvesting van het Neuro Imaging Center in het transitorium Antonius Deusinglaan 2 is in 2003 voltooid. In combinatie met dit project zijn er onderwijsvoorzieningen en computerpractica voor de opleiding Lifescience & Technology gekomen. Het RUG-deel van de nieuwbouw van het Voorzieningengebouw-A (Combigebouw) is in 2003 voor het grootste deel in gebruik genomen door het NCG (Noordelijk Centrum voor Gezondheidsvraagstukken). Begin 2004 verhuist Huisartsgeneeskunde naar het het resterende gedeelte van Voorzieningengebouw A (Combigebouw). Diverse planscenario’s zijn ontwikkeld en uitgewerkt voor een nieuw onderwijsgebouw, waarbij gedeeltelijke sloop van het pand Oostersingel 69 aan de orde is. In het najaar begon de uitwerking van de plannen door een architectenbureau. Met de planuitwerking is gestart voor verbouw van de vierde verdieping van de hoogbouw, om op relatief korte termijn te voorzien in uitbreiding van laboratoriumruimten. Deze noodzaak is ontstaan omdat de geplande nieuwbouw in het midden van de zuidzijde van de Antonius Deusinglaan later gerealiseerd is. Het universitaire deel van de planuitwerking is verder ter hand genomen, naar aanleiding van overeenkomst tussen Gemeente, AZG en RUG die vorig jaar gesloten is in het kader van de herontwikkeling CiBoGa. In het najaar is ook de uitwerking van de plannen voor het Research Lab geïnitieerd.
Hortuskwartier
Zernikecomplex
In 2002 bleek additionele nieuwbouw ter plekke van de bestaande panden Grote Rozenstraat 17-29 om financiële redenen niet haalbaar. Vervolgens is een alternatief plan ontwikkeld in de westelijke rand van de Hortustuin. In december is hiervoor een bouwvergunning aangevraagd, die echter is afgewezen door de gemeente. De procedure die is aangespannen loopt nog. Verder is de renovatie van het Heymansgebouw begonnen en is het overgrote deel van de gefaseerde herinrichting van de Hortustuin afgerond. Over de verkoop van het Theologiecomplex aan de Nieuwe Kijk in ’t Jatstraat is overeenstemming bereikt. Tot het moment van de overdracht per 1 januari 2006 is het pand in gebruik als interimvoorziening voor PPSW.
De voorbereidingen van een bestemmingsplanwijziging op basis van de door de RUG ontwikkelde stedenbouwkundige visie zijn bijna afgerond. Inhoudelijk zitten de RUG en de Gemeente op één lijn, waaronder de doorgaande ontsluiting via het Blauwborgje, in plaats van de Zernikelaan. De financiële afstemming van het geheel vergt meer tijd dan voorzien, maar krijgt naar verwachting in 2004 zijn beslag. De nieuwbouw voor Biologie, Scheikunde en Natuurkunde is op basis van de facultaire notities ‘Visie op de Facultaire Campus’ en ‘TRIPOS’ getransformeerd naar nieuwbouwplannen voor de facultaire centra Levenswetenschappen en Natuurwetenschappen. Centraal daartussen gelegen is het Faculteitsgebouw, waarin onder meer de FWN-bibliotheek, de centrale restauratieve voorziening en enkele grote collegezalen worden ondergebracht.
Binnenstad
ja a rv e r s l a g 2003 rug
Voor dit project zijn architect en adviseurs volgens een Europese procedure geselecteerd. De ideestudie werd met groot enthousiasme ontvangen en heeft veel publiciteit gekregen. Het programma van eisen voor Levenswetenschappen is begin 2004 afgerond. Het bouwprogramma omvat ca. 35.000 m2 bvo. In verband met de acute ruimtenood is een semi-permanente nieuwbouw bij het Biologisch Centrum Haren in mei 2003 in gebruik genomen. De nieuwbouw voor BiWI (BioMaDe, Genomics en Wiskunde en Informatica), een gebouw van ca. 11.000 m2 bvo, is een jaar uitgesteld wegens de onzekere economische ontwikkelingen en, in het verlengde daarvan, de te verwachten rijksbijdragen. De plannen voor uitbreiding van KVI middels een dakopbouw zijn goedgekeurd door het CvB. De bouw is opgestart in december 2003, de oplevering vindt plaats in het voorjaar van 2004. De initiatieffase van het Project Zernike West, upgrading en aanpassing van het WSN-complex, is in 2002 afgerond. In het kader van dit plan is gezamenlijke huisvesting gerealiseerd in de voormalige huisvesting van het Rekencentrum, vooruitlopend op verdergaande integratie van UCLO en ECCOO.
infrastructuur en het onderhoud ervan. De RUG hoopt dat de minister van OCW in 2004 eindelijk overgaat tot het uitkeren van de extra middelen voor huisvesting. Dat geldt in het bijzonder om te voldoen aan wettelijke eisen die vanuit diverse overheidsvergunningen worden gesteld, zoals gebruiksvergunningen, bouwvergunningen, milieuvergunningen, arbowet en warenwet. Verder heeft de RUG een aanvraag voor een renteloze lening bij OCW ter grootte van € 11,3 mln ingediend in verband met de numerus fixus uitbreiding van de Faculteit der Medische Wetenschappen. Financiering Investeringen in gebouwen (bedragen x 1 mln) 2004 2005
Beginstand
17,1
10,6
Bij: Rijksbijdrage
2006 2007
-34,7
-56,9
2008 2009 t/m 2018 -65,8
-78,2
9,4
9,5
9,6
9,7
9,8
103,7
Algemene middelen
8,6
7,8
6,5
6,5
6,4
64,6
Overige inkomsten
12,6
2,9
3,5
3,9
2,2
17,5
-37,1
-65,5
-41,8
-29,0
-30,8 -153,8
10,6
-34,7
-56,9
-65,8
-78,2
Af: Investeringen
-46,2
Bron: kwartaalstaten per 31/12/03
Financiering huisvesting in meerjarenperspectief 5.4 Een essentieel onderdeel van de instellingsbegroting zijn de plannen inzake nieuw-, aan- en verbouw. De RUG is zelf verantwoordelijk voor de huisvesting, maar de kosten kunnen al lang niet meer worden gedekt uit de jaarlijkse rijksbijdrage. Tegen deze achtergrond heeft het College van Bestuur besloten dat deze verantwoordelijkheid breder wordt gedragen, vooral door die decentrale eenheden waarvoor veel gebouwd wordt. Ook worden kapitaallasten doorberekend aan contractresearchprojecten op basis van de personele inzet. Ten slotte worden uit de algemene inkomsten van de universiteit middelen toegevoegd aan het investeringsfonds. Wegens de enorme omvang worden de uitgaven voor vastgoedinvesteringen op lange termijn in kaart gebracht om de inzet van de universitaire middelen op verantwoorde wijze te plannen. De huidige geïntegreerde liquiditeitenplanning loopt tot en met 2018. Beleidsregel bij de planning in de tijd is dat alle investeringen met eigen middelen gefinancierd moeten kunnen worden. Uitgaande van de huidige beschikbare liquide middelen betekent dit dat het investeringsfonds van de RUG in de genoemde planperiode maximaal € 80 mln tekort mag lopen. De investeringsplanning met de bijbehorende temporisatie in de uitgaven is hierop afgestemd. Dit gehanteerde voorzichtigheidsbeginsel neemt niet weg dat jaarlijks een onevenredig groot deel van de lopende inkomsten, die aangewend zouden moeten worden voor kennisontwikkeling en kennisoverdracht, bestemming vindt in
Facilitair Bedrijf RUG
De directie van het FB heeft haar conceptnota ‘Missie en Strategie’ voorgelegd aan de Raad voor de Bedrijfsvoering en de Dienstraad. De Dienstraad heeft door middel van hoorzittingen de gevoelens van zijn achterban geraadpleegd en op afdelingsniveau is de nota toegelicht. In 2004 wordt de interne discussie over de nota afgesloten. Nadat de Raad voor de Bedrijfsvoering en de Dienstraad hebben ingestemd met de nota, zal deze de strategie en het beleid zijn van het Facilitair Bedrijf. Dit beleid heeft tot doel in de komende jaren verder te groeien naar een klantgerichte facilitaire organisatie. Het Facilitair Bedrijf zal hiervoor nog de nodige inspanningen moeten verrichten. Voor het Facilitair Bedrijf is een goede samenwerking met klanten van eminent belang. Het Facilitair Bedrijf legt afspraken steeds vaker vast in Dienstverleningsovereenkomsten (DVO’s). Ook is in 2003 is het ISO 14001 Milieuzorgsysteemdiploma gehaald.
Restauratieve Voorzieningen Met de universiteiten van Utrecht, Leiden en Rotterdam heeft een benchmark Restauratieve Voorzieningen plaatsgevonden. Aanleiding was de vraag van de Universiteitsraad naar een vergelijkend onderzoek. De conclusie was dat de prijsstelling en de baten-lastenstructuur van de Restauratieve Voorzieningen van RUG in Groningen niet substantieel afwijkt
van Leiden en Utrecht. Rotterdam nam een speciale positie in, omdat hier de restauratieve voorzieningen volledig zijn uitbesteed. Binnen de Faculteit PPSW is de oude kantine vervangen door een moderne sfeervolle kantine. Het restaurantgedeelte van de kantine Zernike is verbouwd. De ambiance is hierdoor sterk verbeterd.
GrafiMedia Gezien de negatieve financiële resultaten van de afgelopen jaren van de afdelingen Grafisch Centrum en Audio Visueel Centrum is de levensvatbaarheid van beide afdelingen onderzocht. In het rapport ‘Meerjarenvisie Unit Grafimedia’ is een toekomstvisie uitgewerkt. In 2004 wordt dit rapport conform de RUG-procedures in diverse gremia besproken om vervolgens te worden geïmplementeerd.
Europese aanbestedingen De Europese aanbesteding Reproapparatuur heeft een langere voorbereidingstijd gevergd dan gepland. In plaats van 1 januari 2004 wordt de huidige copier- en printapparatuur per 1 juli 2004 vervangen. De bewakingsdiensten zijn na een Europese aanbesteding per 1 november 2003 gegund aan de Noordelijke Beveiligingsorganisatie (NBO). Het CvB heeft een werkgroep ingesteld die de veiligheid van mensen, installaties en gebouwen van de RUG zal onderzoeken. De werkgroep zal aan het College van Bestuur voorstellen doen om beleid, procedures en technische voorzieningen te verbeteren. De vervanging van de Telefooncentrale is met één jaar uitgesteld tot november 2006. De facturering van de energieleverancier is een blijvende zorg wat administratieve afhandeling betreft. Er lopen gesprekken met de leverancier om tot verbetering te komen. Op het gebied van schoonmaak en onderhoud groenvoorzieningen zijn diverse inkoopcontracten afgesloten die tot hogere efficiëntie en kostenverlaging leiden.
Ziekteverzuim Het ziekteverzuim binnen het Facilitair Bedrijf is in 2003 gedaald van 8,2% naar 6,2%. Het ziekteverzuim binnen de unit Restauratieve Voorzieningen is vanaf 1 januari 2003 van 11,5% gedaald naar 6,7% op 1 januari 2004.
5.5
ICT-voorzieningen
In 1998 heeft de RUG een ICT-strategie voor de periode tot 2005 geformuleerd. Als de belangrijkste doelen golden: > Ervoor zorgen dat de RUG een toonaangevende positie inneemt op het gebied van de High Performance Computing. > Inrichting van een visualisatiecentrum, dat voor alle wetenschappelijke disciplines bruikbaar is.
> Ontsluiting van (gegevens over) wetenschappelijke literatuur via de elektronische werkplek van onderzoeker, docent en student. > Verhoging van de capaciteit en verbetering van het beheer van het RUG-netwerk. > Gebruik van webtechnologie voor onderwijs, wetenschappelijke informatievoorziening en communicatie binnen en buiten de RUG. In het afgelopen jaar zijn de laatste projecten geïnitieerd om deze doelen realiseren. RUGNET II is in gebruik genomen; verder wordt de CAVE (Visualisatie) en het uit 128 processoren bestaande cluster voor de High Performance Computing voor de meest diverse projecten gebruikt. Voor het webplatform geldt dat de functionele specificaties in het jaar 2004 volledig gerealiseerd worden. De ICT-strategie van de RUG heeft geresulteerd in de introductie van een krachtige technologie, waarmee de RUG in sommige opzichten een koppositie inneemt. In de komende jaren wordt het leeuwendeel van de inspanningen gericht op optimaal gebruik van de nieuwe technologie in onderzoek, onderwijs en in de ondersteunende organisatie. Daartoe wordt een nieuw ICT-strategieplan opgesteld. Bijzondere aandacht gaat uit naar de aanpassing van het beheer van de universitaire netwerken, naar de opbouw van een nieuwe onderwijs-ondersteunende organisatie en naar de stroomlijning van de logistieke en administratieve processen in het ‘backoffice’ van de RUG. In het afgelopen jaar is de opbouw van de onderwijsondersteunende organisatie met kracht ter hand genomen; deze wordt naar alle waarschijnlijkheid in 2004 afgesloten. Tevens is een voorstel geformuleerd om het beheer van de standaard-ICT-voorzieningen aan de RUG op een nieuwe leest te schoeien. Deze voorzieningen worden nu door facultaire eenheden verzorgd, maar het voorstel is de voorzieningen door een universitaire beheersorganisatie te beheren. Dit heeft als voordeel dat sneller op veranderingen kan worden gereageerd, dat studenten en medewerkers met één username en password overal bij hun werkgebied kunnen komen, dat de beveiliging tegen hackers en de bescherming tegen spam beter georganiseerd kan worden en dat de efficiency van het beheer zal toenemen. De realisatie van deze voorstellen neemt zeker het gehele jaar 2004 en een deel van het jaar 2005 in beslag. Een belangrijke ontwikkeling voor de RUG is de deelname aan het LOFAR-project. In het kader van dit BSIK-project wordt de grootste virtuele radiotelescoop ter wereld gebouwd. Deze zal uit tienduizenden meetcomponenten bestaan, die onderling verbonden zijn via een glasvezelnetwerk. Bij de opslag en de verwerking van de data zal de RUG een belangrijke en geavanceerde rol kunnen spelen. Haar expertise in grootschalige data-opslag, High Performance Computing en Visualisatie (HPCV) maken haar tot een aantrekkelijke
ja a rv e r s l a g 2003 rug
partner voor het project, dat een grote uitstraling in de gehele wereld heeft. Een andere belangrijke ontwikkeling is de realisering van RUGNET II. Alle universitaire gebouwen zijn nu op het netwerk aangesloten. Bestudeerd wordt hoe ook andere gebouwen (studentenflats bijvoorbeeld) toegang kunnen krijgen. In het algemeen heeft de RUG in de afgelopen periode van vier jaar omvangrijke investeringen in de ICT- infrastructuur gedaan. In de komende periode komt het erop aan optimaal gebruik te maken van deze opgebouwde infrastructuur.
High Performance Computing en Visualisatie (HPCV) De hoofdtaak van de unit HPCV is het leveren van ondersteuning aan onderwijs en onderzoek, de twee kernprocessen van de RUG. Dankzij de goede netwerkinfrastructuur kunnen steeds meer onderzoeks- en onderwijsprocessen centraal worden aangestuurd. Dit uit zich onder meer in een toenemend aantal universiteitsbrede projecten waarin de unit HPCV een centrale rol speelt.
Onderwijs en Onderzoek In 2003 hebben medewerkers van de unit HPCV vele onderzoeksgroepen benaderd om de reken- en visualisatiefaciliteiten van het rekencentrum als onderzoeksinstrument onder de aandacht te brengen. Meestal leidde dit tot een afspraak om demonstraties te geven in zowel het reality-center (theatre) als in de Cube (CAVE). In sommige gevallen resulteerde deze aanpak in concrete projecten. Voorbeelden van projecten van wetenschappers bij de RUG zijn: het ‘Phileas-project’ (rijsimulator: projectleider K.A. Brookhuis, Experimental and Work Psychology), ‘afstand tot gestereotypeerde groepsleden’ (Experiment van E.H. Gordijn, Cognitieve Sociale Psychologie), Computational Fluid Dynamics (CFD) berekeningen en visualisaties (A.E.P. Veldman en F.W. Wubs, Wiskunde). Behalve de actieve ondersteuning van wetenschappers en docenten bij het gebruik van de HPC/V-faciliteiten is er een cursus ‘High-Performance Computing using MPI’ gegeven, een handleiding voor het gebruik van de visualisatiefaciliteiten geschreven, en heeft de unit een lead-lijst opgesteld van potentiële gebruikersgroepen. De bedoeling is de contacten met deze groepen te verbeteren. Behalve de bovenstaande activiteiten heeft de unit vele demonstraties gegeven, zowel in het visualisatiecentrum, als op locatie. Tevens is gewerkt aan de implementatie van demo’s.
Rekenfaciliteiten en data-opslag Over een jaar moet de SGI ONYX vervangen worden. In 2003 begon daarom met de verkenning van de mogelijkheden om de faciliteiten met PC-systemen aan te sturen. Daarnaast werd
gekeken naar de toepassing van Cluster computing voor VR research en het renderen van (3D-)films. Het geplande onderzoek naar nieuwe user-interfaces, zoals een palmtop userinterface voor de Cube, is wegens tijdgebrek niet gerealiseerd. Het 128 nodes Intel-Linux cluster is in 2003 aangesloten op de noodstroomvoorziening. Tevens is een start gemaakt met de planning van de upgrade-vervanging van het cluster. Oorspronkelijk was deze vervanging gepland voor september 2003, maar door vele organisatorische aspecten is de implementatie hiervan doorgeschoven naar begin 2004. Het blijkt dat er naast centrale visualisatiefaciliteiten behoefte bestaat aan lokale faciliteiten. De unit heeft een investeringsaanvraag ingediend voor de aanschaf van een low-end, Intel gebaseerde opstelling als proto-type voor lokale faciliteiten. Zij onderzoekt of die geschikt is voor het ontwikkelen van applicaties waarvoor geen Reality Cube of VR-Theater nodig is. De implementatie van dit systeem geschiedt in 2004 in samenwerking met de leerstoel Visualisatie (bij informatica).
Interne en externe dienstverlening In 2003 is er veel tijd besteed aan de oprichting van een Research Consultancy Centrum, dat de commerciële markt actief gaat benaderen. De projecten die hierdoor worden gegenereerd zullen door en onder de verantwoordelijkheid van de unit HPC/V worden uitgevoerd. In 2003 voerde de unit commerciële projecten uit, zoals visualisaties voor de NAM (landschapsvisualisatie), Geové (visualisatie van planontwerp gebouw) en Intubatieproject (virtuele intubatie, ziekenhuis Assen). Tevens is er een start gemaakt met de samenwerking met LOFAR: een sterrenkundig project met Astron, waarbij de grootste telescoop ter wereld wordt gebouwd. Verder begon de samenwerking met het Frank Mohr instituut, vooral via het lectoraat ‘Computervisualisatie’ aan de Hanzehogeschool van R. de Bruin. Er is opnieuw geprobeerd projecten met medewerkers bij Radiologie en Radiotherapie van het AZG te starten. De ervaring is dat er wel degelijk belangstelling bestaat geinteresseerd voor het gebruik van VRtechnieken, mits deze ‘off the shelve’ zijn. Er blijkt geen tijd te zijn voor onderzoek naar VR.
Maatschappelijk belang HPC/V Sinds de start van het HPC/V namen honderden bedrijven en vele honderden individuele bezoekers kennis van het onderzoek en onderwijs van de RUG door de presentatie van wetenschappelijke visualisaties in het Reality Centrum van het HPC/V. Alleen tijdens de eerste open dag woonden al ruim 800 bezoekers een presentatie bij. Visualisatie van wetenschappelijke resultaten brengt wetenschap dichter bij de mens en maakt het eenvoudiger uit te leggen wat de maatschappelijke relevantie van onderzoek is. Bij sommige studierichtingen is een bezoek aan het HPC/V een standaardonderdeel bij de werving van studenten.
Wetenschappelijk gebruik De reken- en visualisatiefaciliteiten van het HPC/V worden zowel door de alfa-, bèta- als gamma-richtingen van de RUG gebruikt. Wetenschappelijk onderzoek met computersimulatie is een evenknie geworden van het traditionele onderzoek met experimenten. Zo worden de faciliteiten traditioneel intensief gebruikt door de groepen Astrofysica, Micromechanica, Moleculaire Dynamica, Rekenfysica, Technische Mechanica, Theoretische Chemie en Wetenschappelijke Visualisatie en Computergrafiek. Maar ook onderzoek vanuit de psychologie naar stereotypen geschiedt tegenwoordig met experimenten in de Reality Cube (cave), waarbij proefpersonen reageren op virtuele personen (in plaats van acteurs) in een 3D-wereld. Vanuit bedrijfskunde is er onderzoek naar virtual reality in het ontwerpproces. Hier worden met behulp van een virtual reality design tool interactief bedrijfsruimten ontworpen. Dit ontwerp wordt daarna gekoppeld aan modellen van het doorgemeten logistieke proces van een bedrijf. Na een jaar, wanneer de bedrijfsruimten werkelijk zijn gebouwd, wordt bekeken of de met virtual reality gemaakte verbeteringen in het ontwerp ook werkelijk efficiëntiewinst en dus inkomsten hebben opgeleverd. Ook bij het binnenhalen van wetenschappelijke samenwerkingsprojecten en subsidies (zoals het ASTRON/LOFAR project) bleek het HPC/V een voordeel.
Spin-off De komst van het HPC/V heeft geleid tot een structurele samenwerking met de NAM voor zowel de visualisatie van geologische data als de ‘bovengrondse’ landschapvisualisaties van een boorlocatie, die gebruikt kunnen worden bij de voorlichting van gemeentebesturen en omwonenden. Ook vanuit onderzoekgroepen gebeurt toegepast onderzoek voor het bedrijfsleven. Zo is voor de Eindhovense busbouwer APTS met behulp van een rijsimulator de veiligheid van het Phileasvervoerssysteem onderzocht. De conclusie is dat ook de industrie inmiddels de voordelen van computersimulaties in het ontwerp- en verkoopproces heeft onderkend. Op dit gebied is er samenwerking met onder meer de scheepsbouw (No Limit Ships) en bedrijven uit de sectoren architectuur, vastgoed en kantoorinnovatie. Het HPC/V voert geregeld commerciële projecten uit deze sectoren uit.
5.6
Wetenschappelijke informatievoorziening
In 2003 verscheen het Strategieplan van de RUG. Daarin maakte het College van Bestuur het streven kenbaar om de RUG op de middellange termijn te plaatsen bij de beste 50 universiteiten van Europa. De Bibliotheek van de RUG wil hieraan naar vermogen bijdragen, vanuit de gedachte dat een
topuniversiteit moet beschikken over een uitstekende wetenschappelijke informatievoorziening. Zij wil dat realiseren via drie speerpunten van beleid: > verbetering van de collectievorming; > verbetering van de dienstverlening; > optimalisering van de digitale bibliotheekfaciliteiten. De activiteiten in het jaar 2003 stonden in het teken van deze drie beleidslijnen.
Collectievorming Omdat wetenschappelijke informatie voor onderwijs en onderzoek van cruciaal belang is, heeft collectievorming de hoogste prioriteit binnen het bibliotheekbeleid. Dit kwam in 2003 duidelijk tot uitdrukking in de uitgaven voor collectievorming. In 2003 gaf de UB een bedrag van € 1,4 mln aan collectievorming uit. De faculteiten schaften voor € 3,3 mln aan boeken, tijdschriften en elektronische publicaties aan. De totale uitgaven voor de collectievorming bedroegen in 2003 € 4,7 mln. De gedrukte collectie van de RUG nam met 62.325 exemplaren toe tot in totaal 3.075.149 banden. In 2003 heeft de RUG een recordbedrag voor collectievorming betaald. In Nederland besteden weliswaar enkele andere grote universiteiten (Amsterdam, Utrecht en Delft) een nog hoger bedrag aan collectievorming, maar procentueel heeft Groningen, gerekend op de totale universitaire uitgaven, het meest aan collectievorming uitgegeven. In 2003 sloot de RUG verschillende nieuwe licenties met informatieleveranciers af. Momenteel heeft de universiteit toegang tot ruim 15.000 (gedrukte en/of elektronische) tijdschriften. Het aantal aangeschafte monografieën is de laatste jaren vrijwel constant gebleven op ruim 20.000. Een duidelijke trend is de toename van wetenschappelijke informatie in digitale vorm ten opzichte van de gedrukte verschijningsvorm. De Bibliotheek van de RUG streeft ernaar haar collectievorming op het niveau van 2003 te handhaven. Een gemakkelijke opgave zal dit niet zijn, vanwege een aantal factoren: > Digitale boeken en tijdschriften zijn net zo duur als de gedrukte. Naar verwachting voeren enkele uitgevers vanaf 2004 extra prijsverhogingen door bij een aantal grote licenties. > Steeds meer informatie verschijnt alleen elektronisch. Op elektronische informatie is sinds 2003 het hoge BTWtarief van 19% van toepassing, in tegenstelling tot het 6%-tarief voor gedrukte informatie. > De faculteiten en de UB krijgen ten gevolge van overheidsbezuinigingen de laatste jaren geen of in onvoldoende mate prijscompensatie. In 2003 mocht de UB zich verheugen op de aanschaf van een rond 1500 in het Middelnederlands geschreven gebedenboek, gedecoreerd in een stijl die wordt toegeschreven aan het klooster in Thesinge. De aanschaf van dit voor Groningen
ja a rv e r s l a g 2003 rug
belangrijke werk werd mogelijk dankzij financiële ondersteuning van de Vereniging van Vrienden van de Bibliotheek der Rijksuniversiteit Groningen, het Muleriusfonds en het College van Bestuur.
Dienstverlening De RUG-bibliotheek heeft haar dienstverlening in 2003 verbeterd en gemoderniseerd met behulp van nieuwe instrumenten: > RUG-links: software waarmee gemakkelijk kan worden ‘genavigeerd’ in en tussen allerlei primaire en secundaire literatuurbronnen. Deze nieuwe faciliteit wordt sinds 2003 toegepast op alle informatiebestanden die voldoen aan de technische voorwaarden. > RUG-combine: software om verschillende literatuurbestanden in één keer te doorzoeken. Gebruikers kunnen daarbij hun eigen selectieprofiel vastleggen en periodiek de door hen geselecteerde bestanden doorzoeken. RUG-combine is in 2003 geïnstalleerd en verkeert in een experimentele fase. In 2004 wordt de operationele fase bereikt. > RUG-bibliotheekwebplatform: dit platform werd in 2003 het ‘gezicht naar buiten’ van de digitale RUG-bibliotheek. In de loop van 2003 vond een evaluatie plaats, op grond waarvan eind 2003 een herziening kwam. De herziene versie is per 1 februari 2004 beschikbaar. > Proxyserver: deze server maakt het voor studenten en personeelsleden van de RUG mogelijk vanaf iedere plek buiten de RUG toegang tot informatie te krijgen. Voorts werd in 2003 verder gewerkt aan de ontwikkeling van een nieuw lokaal bibliotheeksysteem van OCLC PICA. De geïntegreerde elektronische informatiebalie werd in 2003 volledig in gebruik genomen door de UB en alle faculteitsbibliotheken. Tevens ontwikkelden de faculteitsbibliotheken en de UB verschillende nieuwe bibliotheekinstructies of pasten bestaande instructies aan nieuwe ontwikkelingen aan.
mogelijk via het internet toegankelijk te maken. Voor de opslag, ontsluiting en toegang (zoekmogelijkheden) worden internationale standaarden (de zogenaamde Open Archive standaarden) gevolgd. De Groningse DARE-voorziening sluit aan bij die van de andere Nederlandse universiteiten, zodat één groot virtueel bestand van elektronische publicaties zal ontstaan. Bezien wordt of de RUG in verband hiermee het landelijke systeem voor de inventarisatie en verslaglegging van lopend onderzoek METIS zal inzetten. De bedoeling is de resultaten van een onderzoeker, onderzoekschool etc. eenmalig te verstrekken, waarna deze gegevens zowel kunnen worden gebruikt voor de verplichte onderzoeksinventarisatie of verslaglegging, als voor de vulling van de Groningse DAREvoorziening. In die voorziening worden de RUG-publicaties dan fulltext opgeslagen en toegankelijk gemaakt. Is van een publicatie geen elektronische versie voorhanden, dan vindt bibliografische ontsluiting plaats met een automatische aanvraagmogelijkheid in het catalogussysteem van de RUG. Gedurende vele jaren heeft de UB gewerkt aan het project om de volledige kaartcatalogus van boeken en tijdschriften van de RUG retrospectief te catalogiseren in de geautomatiseerde catalogus. Begin 2003 is dit project succesvol afgerond.
Overige activiteiten De RUG-bibliotheek vervulde haar regionale en culturele functie in 2003 via verschillende tentoonstellingen. De Samenwerkingsovereenkomst van dienstverlening met de NV Nederlandse Gasunie uit 1988 liep op 1 januari 2004 af. Daarom werd bezien op welke wijze de dienstverlening van de UB aan de Gasunie het beste gecontinueerd zou kunnen worden. Eind 2003 werd overeenstemming bereikt over een nieuwe overeenkomst voor de jaren 2004-2006. De samenwerking met de Bibliotheek van de Universiteit van Ouagadougou, Burkina Faso, ging in 2003 haar eindfase in. Hoewel het de bedoeling was het project per eind december te voltooien, bleek dit niet mogelijk. De UB kreeg niettemin toestemming dit project te verlengen tot 1 juli 2004.
Digitale bibliotheekfaciliteiten Sinds enkele jaren is in de universitaire wereld een ontwikkeling gaande om de gehele informatieketen (van schrijven tot en met publiceren) meer binnen de wetenschappelijke gemeenschap te houden en wetenschappelijke publicaties van onderzoekscholen etc. via het internet beschikbaar te stellen. De Bibliotheek van de RUG werkt hieraan krachtig mee. In de afgelopen jaren zijn ruim 2.500 dissertaties, oraties, researchmemoranda en andere publicaties van universitaire medewerkers elektronisch openbaar gemaakt. Ook is de digitale opslag van scripties begonnen. Sinds 2003 voert de RUG-bibliotheek deze activiteiten uit in het kader van het landelijke project DARE (Digital Academic Repositories). Met dit project wordt beoogd de onderzoeksresultaten van de RUG zo volledig
5.7
Duurzaamheid
Copernicus In 1993 ondertekende de RUG het Copernicushandvest. In het kader hiervan heeft de RUG sinds mei 2000 een coördinator voor het project duurzame ontwikkeling. Dit project is in 2003 weer met vier jaar verlengd, dankzij de steun van het College van Bestuur en de faculteiten. De universitaire gemeenschap als geheel ondersteunt op hoofdlijnen de aanbevelingen van het Copernicushandvest. De projectvoortgang is een regelmatig agendapunt. Uitvoering en monitoring
berusten bij een samenwerkingsverband van de projectgroep en de AMD. Via het reguliere overleg met de AMD wordt geprobeerd de RUG-bedrijfsvoering duurzaam te laten verlopen. De RUG kent een grote verscheidenheid aan oude en nieuwe gebouwen, evenals (duurzame) nieuwbouwprojecten, waarin verschillende functies zijn te onderscheiden. Aan een totaal plan voor een duurzaam gebruik van bestaande en nieuwe gebouwen wordt gewerkt, waarbij de nadruk ligt op de nieuwbouwprojecten in Paddepoel. De AMD heeft met de projectgroep het voortouw genomen om een duurzaamheidsmeetinstrument te ontwikkelen. Deze ‘Milieu Prestatie Indicatoren’-methodiek (MPI) is geschikt voor een landelijk brede inzet. In 2003 verscheen een tweede duurzaamheidsnieuwsbrief. Ook in 2004 levert de RUG een bijdrage aan een landelijke serie vakreviews over vakspecifieke duurzaamheid. Aan de RUG-website zal een deel ‘duurzaamheid’ worden toegevoegd. Het extern beter presenteren van de resultaten van het huidige duurzaamheidonderzoek en onderwijsaanbod krijgt nadrukkelijke aandacht. De stuurgroep DO, de duurzaamheidscoördinator en de AMD blijven het aanspreekpunt voor landelijke Copernicus- en aanverwante activiteiten. In het project ligt het zwaartepunt op onderwijs; dit steunt voor een belangrijk deel op lopend duurzaamheidsonderzoek. Belangrijke elementen zijn ondersteuning en verbetering van (bestaand) milieuonderwijs en ontwikkeling van nieuw onderwijs binnen BaMa. Dat geldt vooral voor Economische Wetenschappen, Rechtsgeleerdheid, Ruimtelijke Wetenschappen, Wiskunde en Natuurwetenschappen. Dat uit zich in zowel docentenondersteuning als begeleiding van studentenonderzoek. Het onderwijsproject Green Campus wordt gecontinueerd. Belangrijk zijn in dit kader de opzet en uitbouw van nieuwe onderwijsmodules bij de opleiding Technische Bedrijfskunde en bij de faculteiten Bedrijfskunde en Medische Wetenschappen. Het duurzaamheidsproject beoogt concrete, heldere korte- en middellange-termijnstappen die gericht zijn op de volgende actiepunten: > Betere integratie en presentatie van bestaand en nieuw te ontwikkelen onderwijs (gerelateerd aan duurzaamheid); eerst voornamelijk in de bachelorfase, later met een verdieping in de masterfase. > Verbetering externe presentatie duurzaamheidsgerelateerd onderzoek. > Facilitering onderwijsprojecten vanuit expertisecentrum IVEM. > Algemeen duurzaamheidsonderwijs toegankelijk maken via aanbod van algemeen vormende vakken. > Opzetten van minors in specifieke opleidingen en van nieuwe onderwijspilots onder andere bij Bedrijfskunde en Medische Wetenschappen. > Continuering (nationale en internationale) netwerken en bijdragen aan (netwerk)publicaties.
> Doorlopende aandacht voor duurzame(re) bedrijfsvoering en duurzaam bouwen. > Doorlopende aandacht voor veiligheid en arbo. > Continuering (intern instellings)overleg in algemeen en specifieke zin. > Verbetering lange termijn waarborging project duurzame ontwikkeling.
Milieuprestatie Indicatoren De methodiek voor het bepalen van de milieuprestatie-indicatoren (MPI’s) is een voor universiteiten en overheden uniek systeem om de eigen milieuprestatie in beeld te brengen. De MPI’s geven de RUG op overzichtelijke wijze inzicht in het energieverbruik, het waterverbruik en de ‘afvalproductie’ van de RUG. Zij werd vorig jaar bij de RUG gepresenteerd en ontwikkeld. Het doel van dit instrument is RUG-medewerkers en -studenten te confronteren met hun eigen milieugedrag en zodoende de duurzaamheid te bevorderen. Op de lange termijn kan deze confrontatie en daarmee gepaard gaande bewustwording een gunstig effect hebben op de afvalproductie en het energieverbruik van de RUG, hetgeen uit de toekomstige bepalingen van de MPI’s moet blijken. De verkregen getallen (MPI’s) kunnen gebruikt worden voor het diachroon vergelijken van de milieuprestaties van zowel de gehele RUG, als van afzonderlijke organisatorische eenheden zoals gebouwen en faculteiten. De MPI’s voor energie geven een klimaatsonafhankelijk beeld in de tijd van het energieverbruik van de RUG. De MPI’s voor het waterverbruik en de totale productie van bedrijfs- en gevaarlijk afval geven eveneens een goed beeld van de milieuprestatie van de RUG in de loop der tijd. De mate van gedetailleerdheid van de ingezamelde gegevens maakt het verder mogelijk organisatorische eenheden (faculteiten/gebouwen) van de RUG in de tijd afzonderlijk te vergelijken. Benchmarking tussen faculteiten en gebouwen met dezelfde activiteiten en andere universiteiten zowel in Nederland als daarbuiten is eveneens mogelijk. Aangezien ook de met het energie- en waterverbruik en de afvalproductie gepaard gaande financiën in beeld zijn gebracht, is de methodiek uitermate geschikt als management-tool. De methodiek geeft een direct beeld van de kosten in euro’s per vierkante meter voor het energieverbruik of de afvalproductie. De uitkomsten zijn bij uitstek geschikt als communicatiemiddel om medewerkers en studenten te confronteren met hun eigen milieugedrag en tengevolge daarvan het milieubewust en duurzaam handelen te bevorderen. De indicatoren zijn bepaald op basis van verbruik (energie/water) of hoeveelheid afval per vierkante meter vloeroppervlak (m2).
ja a rv e r s l a g 2003 rug
MPI-energie De energie-indicator (MPI-energie) is samengesteld uit zowel het reguliere elektriciteitsverbruik (inclusief het energieverbruik voor elektriciteitsopwekking van de energiecentrales, het zogenaamde primaire energieverbruik), als het gasverbruik. Het gasverbruik is gecorrigeerd voor klimatologische omstandigheden met de zogenaamde graaddagenmethode. Om het elektriciteits- en gasverbruik bij elkaar op te tellen moeten de eenheden van de beide stromen aan elkaar gelijkgesteld worden door ze om te rekenen naar gigajoules. De MPI-energie wordt derhalve uitgedrukt in gigajoule per vierkante meter (GJ/m2).
MPI-afval De MPI’s voor afval zijn verdeeld in de MPI voor het totaal gevaarlijk afval en de MPI voor niet-gevaarlijk afval. Beide MPI’s worden uitgedrukt in kilogrammen per vierkante meter (kg/m2). De MPI’s voor papier en restafval worden in het rapport apart vermeld, vanwege de besparingsmogelijkheden die juist deze twee afzonderlijke afvalstromen bieden.
MPI-water De MPI’s voor water worden berekend door het verbruik aan water in kubieke meters te delen door het oppervlak.
Resultaten Uit nevenstaande tabel en figuur blijkt een redelijk constant verloop van de MPI’s voor het energieverbruik (MPI-energie) en de productie van restafval (MPI-restafval). De totale kosten voor energie zijn daarentegen wederom met 2% toegenomen ten opzichte van 2001. De hoeveelheid papierafval (MPI-papier) lijkt een in 2000 ingezette daling door te zetten naar 2002 (ruim 28 procent ten opzichte van 2000). Het is vooralsnog niet duidelijk waar de oorzaak ligt. Het totaal nietgevaarlijk afval is in 2002 plotseling toegenomen met 50% ten opzichte van de voorgaande jaren. Dat is geheel te wijten aan de eenmalige afvoer van een grote partij (600 ton) groenafval. De daarmee samenhangende kostentoename bedroeg 13%. De MPI voor gevaarlijk afval had tot en met 2000 een redelijk constant verloop. In 2001 was er een daling van circa 36%, die vooralsnog gehandhaafd blijft in 2002. Dit is deels te verklaren door de verhuizing van chemische syntheses naar een pand buiten de RUG. De MPI voor water daalt sinds 1997 een gestaag van 1,01 m3/m2 in 1997 tot 0,36 m3/m2 in 2001; een totale daling van 65%! Oorzaken zijn een revisie van koelsystemen in 1997 alsmede besparingsmaatregelen in 2000. De maatregelen ter besparing van het watergebruik lijken ook een gunstig effect te hebben op de totale kosten per vierkante meter voor het waterverbruik. Deze zijn vanaf 2000 met ongeveer 20% verminderd, terwijl de kosten voor water per m3 zijn toegenomen. In het algemeen lijkt het erop dat de milieuprestatie voor energie en afval in 2003, op de MPI voor restafval na, gunstiger is dan in voorgaande jaren. Dit heeft echter nog niet in een daling van de kosten voor energie en afval geleid. De kosten voor watergebruik dalen wel.
Tabel 8 MPI’s RUG-totaal 1996 – 2002 1996
1997
1998
1999
2000
2001
2002
MPI energie GJ/m2
1,85
1,91
1,80
1,82
1,95
1,84
1,79
MPI water m3/m2
1,01
0,68
0,68
0,62
0,66
0,50
0,36
MPI papier kg/m2
0,77
0,91
0,77
1,00
0,87
0,73
0,62
MPI restafval kg/m2
1,06
0,98
0,97
0,91
0,96
1,06
0,96
MPI totaal niet-gevaarlijk afval kg/m2
2,38
2,84
2,53
2,81
2,81
2,68
4,04
MPI gev. afval kg/m2
0,28
0,31
0,31
0,28
0,30
0,19
0,19
Parameter
Financieel Kosten energie euro/m2
9,88
11,81
11,70
13,22
15,05
14,17
14,47
Kosten water euro/m2
1,41
1,11
1,29
1,22
1,30
1,18
1,02
Kosten totaal niet-gevaarlijk afval euro/m2
0,63
0,57
0,63
0,62
0,75
0,85
0,97
Figuur 16 Milieuprestatie indicatoren RUG, 1996-2002 5,00
4.00 mpi
1996 3,00
1997 1998
2,00
1999 2000
1,00
2001 2002
0,00 MPI energie
MPI water
MPI gevaarlijk afval
MPI niet gevaarlijk afval
MPI voor energie in GJ/m2, MPI voor water in m3/m2, overige MPI’s (voor afval) in kg/m2
MPI papier
MPI restafval
ja a rv e r s l a g 2003 rug