INGRIJPEN OF TOEKIJKEN Een Analyse van de Problematiek omtrent Humanitaire Interventie
Master Scriptie
Ingrijpen of Toekijken: Een Analyse van de Problematiek omtrent Humanitaire Interventie
Eerste begeleider Tweede begeleider
Gijs van Donselaar Karel van der Leeuw
Scriptie voltooid op Scriptie door Studentnummer
13 mei 2011 Eva van der Zee 0564044
Studie
Master Wijsbegeerte Universiteit van Amsterdam
INHOUDSOPGAVE Inleiding
1 Humanitaire interventie binnen de ethiek van oorlog en vrede
2 Bescherming van mensenrechten
2.1 Consensus over mensenrechten 2.2 De vraag naar just cause
3 De rol van de staat bij humanitaire interventie
3.1 De morele waarde van de staat 3.2 Het communitarisme en de natiestaat 3.3 Het kosmopolitisme en het belang van universaliteit
Conclusie
Literatuurlijst
2
INLEIDING
Nothing in the UN Charter precludes recognition that there are rights beyond borders. What the Charter does say is that ‗armed force shall not be used, save in the common interest‘. But what is that common interest? Who shall define it? Who shall defend it? Under whose authority? And with what means of intervention?
Kofi Annan (General Assembly, September 20, 1999)
Met deze vragen legde Kofi Annan in 1999 tijdens de General Assembly treffend de problematiek van humanitaire interventie bloot, namelijk het probleem van ‗when, who, what for, and how‘ (Acharya 2002: 2, de woorden van Stanley Hoffman). Als antwoord werd, in 2005, het responsibility to protect-concept door de Verenigde Naties opgesteld. Het concept wordt niet alleen gezien als een belangrijke stap in beleidsvorming, maar tevens als een interessante conceptuele ontwikkeling binnen humanitaire interventie.
Op 4 april van dit jaar vielen vredeshandhavers van de Verenigde Naties zes militaire doelen in de hoofdstad van Ivoorkust, Abidjan, aan. Deze aanval door de V.N. kwam voor velen en zeker voor Gbagbo, de president van Ivoorkust1, als een grote verassing. Binnen enkele uren deserteerden zijn soldaten en gingen zijn generaals in overleg over zijn overgave (Perry 2011). "Again and again, we appealed to him to respect civilian populations," aldus Edward Luck, speciale adviseur van V.N. Secretaris-Generaal Ban Ki-moon. "But the situation was on the verge of being out of control. So the [U.N.] Security Council upped the ante and said [U.N. peacekeepers] should take all necessary means to protect the population." (Perry 2011) Een dergelijke (militaire) missie tegen een leider van een land is niet wat men verwacht van de V.N., maar op 30 maart van dit jaar nam de V.N. Veiligheidsraad een resolutie aan waarin zij Gbagbo dringend verzochten af te treden en waarin zij tevens vastlegde dat de V.N. alle middelen mocht gebruiken om de burgers van Ivoorkust te beschermen (Perry 2011).
De missie die volgde kan gezien worden als ontwikkeling en implementatie van het responsibility to protect concept. Het idee achter responsibility to protect is relatief 1
Inmiddels is Laurent Gbagbo, onder druk van de internationale gemeenschap, afgetreden. Hij wordt opgevolgd door Alassane Dramane Ouattara, die in de verkiezingen in 2010 als winnaar uit de bus kwam.
3
eenvoudig: mensenrechten zijn universeel, elke staat moet deze beschermen en, wanneer een staat faalt in deze bescherming, moeten andere partijen in de internationale gemeenschap het overnemen. Het toepassen van het concept blijkt echter al vanaf het begin een stuk minder eenvoudig. Het responsibility to protect begrip werd in 1967 voor het eerst gebruikt in een poging het Westen over te halen tot ingrijpen in Nigeria, waar een burgeroorlog tot vele duizenden slachtoffers leidde2. Oorspronkelijk was het idee van responsibility to protect om enkel noodhulp te verlenen waar nodig, maar mede door de genocide in Srebrenica (1992) en door het conflict in Rwanda (1994), waarbij er ondanks grove schendingen van mensenrechten niet werd ingegrepen, werd duidelijk dat het verlichten van lijden alleen niet voldoende was. Staatsoevereiniteit, tot vandaag de dag het leidende principe van de internationale gemeenschap (zo blijkt onder meer uit artikel 2 (1) van het V.N.-Handvest), zag men in, kon niet langer onder alle omstandigheden gehandhaafd blijven. Deze ontwikkeling bereikte haar hoogtepunt in de jaren ‘90, toen humanitaire interventie het nieuwe ideaal van de Westerse landen werd, wat tot uitdrukking kwam in de NAVO-interventie in Kosovo. De NAVO verduidelijkte haar keuze voor ingrijpen als volgt:
NATO States took the view that where there is an imminent humanitarian catastrophe which can be averted by the use of force and only by the use of force, and where there has been a prior determination by the Security Council of a grave crisis threatening international peace and security and an articulation by the Council of policies for the resolution of the crisis, States acting collectively through a body such as NATO are justified in intervening with the use of force even in the absence of Security Council authorization. (Lowe 2007: 281)
Er ontstond de behoefte aan een nieuw concept: de responsibility to protect. Een interessant en nieuw idee, waarmee de indruk werd gewekt dat mensenrechtenschendingen voortaan verleden tijd zouden zijn. Het responsbility to protect-concept is opgezet om duidelijke regels, criteria en procedures voor humanitaire interventie vast te stellen. Er bestaan twee definities. Allereerst is er de 2
Na parlementaire verkiezingen in 1964 breekt er in Nigeria een periode van grote onrust uit, waarin vele militaire coups en verkiezingen elkaar opvolgen. In 1967 roept een rebellenleider oost-Nigeria uit tot de republiek Biafra. De daarop volgende burgeroorlog duurde tot 1970. Eén van de belangrijkste oorzaken van de oorlog was de vondst van olie in Biafra.
4
World Summit Outcome uit 2005, zoals aangenomen door de Algemene Vergadering van de V.N.:
Clear and unambiguous acceptance by all governments of the collective international responsibility
to protect populations from genocide, war
crimes, ethnic cleansing and crimes against humanity. Willingness to take timely and decisive collective action for this purpose, through the Security Council, when peaceful means prove inadequate and national authorities are manifestly failing to do it. (World Summit 2005: Fact Sheet)
De World Summit Outcome volgt de al door de Veiligheidsraad en het Internationaal Gerechtshof ingezette lijn en stelt dat er door de Veiligheidsraad kan worden ingegrepen bij massale mensenrechtenschendingen3. Het is zonder meer positief te noemen, dat een al bestaande tendens expliciet wordt gemaakt, echter hiermee lijkt niet bijster veel meer te gebeuren dan dat. De tweede definitie, te vinden in het rapport over responsibility to protect van de UN Commission on Intervention and State Sovereignty (ICISS)4 uit 2001, is veel ruimer geformuleerd. Wanneer de Veiligheidsraad een voorstel tot ingrijpen tegenhoudt, of wanneer de Veiligheidsraad er niet binnen een redelijke termijn op ingaat 5, bestaat er onder meer de mogelijkheid om in te grijpen ―within the area of jurisdiction by regional or sub-regional organizations under Chapter VIII, subject to their seeking subsequent authorization from the Security Council‖6. Hoewel inderdaad in Hoofdstuk VIII van het V.N.-Handvest de mogelijkheid wordt geboden voor regionale organisaties om in te grijpen, gaat de uitleg die hier door de ICISS wordt gegeven aan responsibility to protect veel verder dan op de World Summit werd aangenomen. Om met de woorden van Noam Chomsky te spreken: ―It authorizes the powerful to use force at will‖ (Chomsky 2009: 8). Het responsibility to protect principe moet juist willekeur tegen gaan.
3
Paragraaf 139 van de World Summit Outcome & lecture Noam Chomsky De ICISS was een commissie opgericht ter ondersteuning van de Verenigde Naties. Het doel van deze commissie was te assisteren bij de ontwikkelingen die op het gebied van humanitaire interventie en soevereiniteit al in andere context werden ondernomen. De commissie volbracht zijn werk gedurende het Millennium Assembly jaar 2000-2001. In december van 2001 bracht de commissie rapport uit aan de V.N. SecretarisGeneraal, Kofi Annan, en de internationale gemeenschap. 5 Een overweging die met betrekking tot vredesmissies bekend is van de Uniting for Peace-resolution, waarin de Algemene Vergadering besloot dat zij bij uitblijven van maatregelen van de Veiligheidsraad aanbevelingen aan lidstaten kunnen doen met betrekking tot collectieve maatregelen. 6 ICISS (2001): XIII 4
5
De reactie van de internationale gemeenschap op de responsibility to protect was over het algemeen zeer positief. Veel landen zijn voor het in werking stellen van het responsibility to protect-concept. Het moet een leidraad vormen voor het handelen van staten en de bescherming van burgers, wanneer er grove mensenrechtenschendingen plaatsvinden. Staten moeten zich niet langer kunnen verschuilen achter hun soevereiniteit. Het lijkt dat men, internationaal gezien, geleerd heeft van Rwanda en Kosovo en dat responsibility to protect een garantie is voor de veiligheid van burgers wereldwijd. Helaas blijkt dit niet het geval. Kijk bijvoorbeeld naar Darfur, een crisis die begon in 2003 en die bij uitstek met een beroep op responsibility to protect had kunnen worden aangepakt. Ondanks een oproep van de V.N. veiligheidsraad, algemene overeenstemming tot handelen binnen de internationale gemeenschap en uiteindelijk een V.N. vredesoperatie UNAMID 7, zijn er tot heden weinig resultaten geboekt (Bellamy 2010: 149-150). Of, zoals voormalig minister Pronk in een interview in 2007 verwoordde8 ‗[De internationale gemeenschap] heeft tot nu toe gefaald. De V.N. en, in het bijzonder, de Veiligheidsraad zijn instituties die zichzelf hebben verzwakt‘.
Hoewel responsibility to protect een interessante stap is op het gebied van (internationale) politiek, is het misschien wel hoofdzakelijk, en ik sluit mij hierbij aan bij Amitav Achary (Achary 2002: 373-374), mede door de bovengenoemde problemen, ‗een interessante theoretische ontwikkeling op het gebied van humanitaire interventie‘. In dit artikel ga ik, met het responsibility to protect-concept als startpunt, in op de theoretische knelpunten inherent aan humanitaire interventie. In het eerste hoofdstuk zal ik kort de ontwikkelingen bespreking die uiteindelijk tot het humanitaire interventie concept, zoals we het vandaag de dag kennen, hebben geleid. Het tweede hoofdstuk zal zich bezighouden met dit centrale concept binnen humanitaire interventie. Na een korte bespreking van de ontwikkeling van het idee van mensenrechten en hoe een consensus te bereiken over de invulling ervan, zal ik verder ingaan op wat een schending
van
mensenrechten
precies
inhoudt,
of
in
andere
woorden,
rechtvaardigingsgronden van interventie bespreken.
7
De African Union/United Nations Hybrid operation in Darfur (UNAMID), is een gemeenschappelijke V.N.missie van de Verenigde Naties en de Afrikaanse Unie in Soedan. 8 Wesselius 2007
6
de
In het derde en laatste hoofdstuk richt ik me op het spanningsveld tussen interventie en één van de andere centrale begrippen binnen humanitaire interventie, namelijk soevereiniteit. In dit hoofdstuk kijken we naar het spanningsveld tussen soevereiniteit van de staat en de rechtvaardiging van humanitaire interventie. Aan de hand van de theorieën van respectievelijk Walzer en Luban volgt een kritische bespreking van twee belangrijke theorieën op het gebied van dit vraagstuk, namelijk het communitarisme en het kosmopolitisme.
7
1 Humanitaire interventie binnen de ethiek van oorlog en vrede Van humanitaire interventie wordt doorgaans gesproken wanneer ―states […] take coercive – and in particular military – action, against another state for the purpose of protecting people at risk in that other state‖ (ICISS 2001: VII). Het is een niet geheel onproblematisch concept, want zelfs een dergelijke nauwe definitie bevat nog veel onbepaaldheid qua terminologie (Beitz 1999: 72). Dit heeft onder andere te maken met de vaagheid en gebrek aan consensus over de betekenis van termen als ―coercive action‖, ―force‖ of ―risk‖ 9. The responsibility to Protect: The Report of the International Commission on Humanitarian Intervention and State Sovereignty, een rapport van de ICISS uit 2001, is een belangrijke illustratie van de zoektocht van de internationale gemeenschap naar een herdefiniëring en verduidelijking van het begrip humanitaire interventie. De commissie streeft met het uitbrengen van het rapport vier doelstellingen na (ICISS 2001: 11):
1. Het vastleggen van heldere regels, procedures en criteria waarmee bepaald kan worden of interventie nodig is en wanneer en hoe er ingegrepen moet worden; 2. Het vastleggen van de legitimiteit van militaire interventie wanneer nodig en wanneer alle andere mogelijke benaderingen zijn mislukt; 3. Wanneer militaire interventie wordt toegepast, er voor zorgen dat het: a. alleen wordt gebruikt voor het bereiken van duidelijke en vooraf gestelde doelen; b. doeltreffend wordt ingezet; c. wordt gebruikt met passende aandacht voor het minimaliseren van menselijke slachtoffers en institutionele schade; 4. Wanneer mogelijk helpen bij het elimineren van de oorzaken van het conflict en zo de vooruitzichten voor duurzame vrede veilig stellen.
De commissie wil in het debat over humanitaire interventie een verschuiving in terminologie teweeg brengen. Waar voorheen gesproken werd over ―the right to intervene‖ moet er nu gesproken worden over een ―responsibility to protect‖ (ICISS 2001: 17). Deze verandering van terminologie moet ook een verandering in perspectief worden, waarbij percepties inherent aan de traditionele taal van humanitaire interventie worden bijgesteld en er tevens nieuwe
9
Op de problematiek van het definiëren van humanitaire interventie zal ik later nog terugkomen.
8
percepties worden gecreëerd. Maar wat is het precies, deze traditionele taal van humanitaire interventie? Om een beter begrip te krijgen van het gecompliceerde karakter van humanitaire interventie, is het goed allereerst kort stil te staan bij enkele ontwikkelingen die vooraf gingen aan de totstandkoming van het concept.
Humanitaire interventie kan gezien worden als een nieuwe stap binnen een traditie in de ethiek die zich bezighoudt met de rechtvaardigingsgronden voor (militaire) interventie. Eén van de meest invloedrijke perspectieven10 met betrekking tot deze traditie is de just war theorie 11. De term rechtvaardige oorlog of just war stamt oorspronkelijk van Aristoteles, maar werd uitgewerkt en theologisch onderbouwd door Ambrosius en Augustinus (Abiew 2009: 98; Boer 2003: 1). De just war theorie bevat drie delen: 1. jus ad bellum – betreft de criteria om tot oorlog over te gaan; 2. jus in bello – betreft de criteria die binnen de oorlogvoering gelden; 3. jus post bellum – betreft de criteria voor vredesakkoorden en laatste fase van oorlogvoering.12
De regels van jus ad bellum gelden hoofdzakelijk voor het hoofd van een staat. Gezien het de politiek leiders zijn die oorlogen beginnen, zijn zij het ook die aansprakelijk kunnen worden gehouden voor het wel of niet in acht nemen van de jus ad bellum principes (Boer 2003). ―In the language of the Nuremberg prosecutors, aggressive leaders who launch unjust wars commit ―crimes against peace‖‖ (Orend 2008). Wil een oorlog rechtvaardig zijn dan moet een politieke gemeenschap of staat aan elk van de volgende zes eisen voldoen (Orend 2008; Boer 2003: 90-92; ICISS 2001: XII-XIII):
1. Just cause - A state may launch a war only for the right reason.
10
Brian Orend noemt in zijn artikel ‗War‘ in the Stanford Encyclopedia of Philosophy drie perspectieven met betrekking tot de ethiek van oorlog en vrede, namelijk: Realism; Pacifism; and Just War Theory. Dit artikel richt zich voornamelijk op het laatste perspectief, hoewel ook het realisme een enkele keer ter sprake zal komen. 11 Aan het just war perspectief zijn vele grote namen te verbinden, waaronder bijvoorbeeld Grotius, Suarez, Vattel and Vitoria (Orend 2008). Ik zal mij, met betrekking tot dit perspectief , echter hoofdzakelijk beperken tot de theorieën van Michael Walzer, die door velen gezien wordt als ―the dean of contemporary just war theorists‖ (Orend 2008). 12 In dit artikel hou ik mij voornamelijk bezig met jus ad bellum, omdat vooral op dit gebied humanitaire interventie een interessante nieuwe ontwikkeling is.
9
2. Right intention - A state must intend to fight the war only for the sake of its just cause. Having the right reason for launching a war is not enough: the actual motivation behind the resort to war must also be morally appropriate. 3. Proper authority and public declaration - A state may go to war only if the decision has been made by the appropriate authorities, according to the proper process, and made public, notably to its own citizens and to the enemy state(s). 4. Last Resort - A state may resort to war only if it has exhausted all plausible, peaceful alternatives to resolving the conflict in question, in particular diplomatic negotiation. 5. Probability of Success - A state may not resort to war if it can foresee that doing so will have no measurable impact on the situation. 6. Proportionality - A state must, prior to initiating a war, weigh the universal goods expected to result from it, such as securing the just cause, against the universal evils expected to result, notably casualties.13
De eerste eis is tevens de belangrijkste. Een staat mag alleen voor de juiste redenen een oorlog voeren. Maar wat zijn de juiste redenen? Een voorbeeld is zelfverdediging bij een aanval door een externe partij. Michael Walzer, een invloedrijke academicus op het gebied van de just war theorie, spreekt van verzet tegen agressie als de enige juiste reden voor het overgaan tot oorlog. ―Agression‖ is, aldus Walzer, ―the name we give to the crime of war‖ (Walzer 2006: 51). Agressie is de schending van iemands rechten door het gebruik of uitoefening van macht. Het gaat hier om de basisrechten van zowel staten als individuele burgers14. De rechten van een staat worden vaak samengevat onder de noemers soevereiniteit en territoriale integriteit. De termen soevereiniteit en territoriale integriteit vormden vroeger de belangrijkste rechtvaardiging voor het gebruik van geweld door staten tegen andere staten. Soevereiniteit, de condities waaronder een staat vrij is tot het inrichten van een eigen politiek en binnenlandse zaken zonder ingrijpen van buitenaf, is het dominerende idee sinds de totstandkoming van de Vrede van Westfalen15 (Axworthy 2009: 68-69). Een staat is in deze visie autonoom en moet gevrijwaard blijven van extern ingrijpen, zolang zij zichzelf niet schuldig maakt aan het ingrijpen in de binnenlandse zaken van een andere, naburige staat. Deze visie op staatssoevereiniteit wordt tot vandaag de dag nog aangehaald in hedendaagse 13
Ik gebruik in dit geval de definities van Orend, zoals hij deze beschrijft in zijn artikel War. Deze zes eisen worden over het algemeen op dezelfde manier ingevuld. 14 Hoewel dit strikte rechten van staten zijn, ontlenen zij deze wel aan de rechten van de burgers die de staat vormen. Wanneer een staat geconfronteerd wordt met agressie zijn het immers de burgers wier fundamentele rechten geschonden worden. Ik zal hierop later nog terug komen. 15 De Vrede van Westfalen zal uitgebreider ten sprake komen in de hierop volgende hoofdstukken.
10
politieke dialoog en heeft de afgelopen eeuwen de fundering gevormd voor internationale betrekkingen. Opvallend is dat humanitaire interventie en de ontwikkeling van het begrip responsibility to protect een breuk vormen met dit verleden. In de woorden van de historicus Martin Gilbert (Axworthy 2008: 68)16:
Since the Peace of Westphalia in 1648, non-interference in the internal policies of even the most repressive governments was the golden rule of international diplomacy. The […] ‗responsibility to protect‘ proposed the most significant adjustment to national sovereignty in 360 years. It declared that for a country‘s sovereignty to be respected, it must demonstrate responsibility to its own citizens.
Hoewel legitieme interventie (zoals vastgelegd in het rapport van de ICISS) moet voldoen aan de zes eerder in dit hoofdstuk genoemde rechtvaardigingseisen (ICISS 2001: XII-XIII; Acharya 2010: 374-375), worden soevereiniteit en territoriale integriteit niet langer gezien als de belangrijkste en leidende begrippen binnen de internationale betrekkingen. Er is een steeds grotere bewustwording van de onderlinge verbondenheid van de economie, politiek en het welzijn van landen. Deze connectiviteit zorgt ook voor een groter bewustzijn omtrent de verantwoordelijkheid. De autonomie van een staat mag niet langer vanzelfsprekend genomen worden. Dit leidt weer tot de uitwerking van concepten als humanitaire interventie. Echter, men kreeg in de internationale gemeenschap al snel het gevoel dat het enkel verschaffen van materiële en logistieke assistentie bij een humanitaire crisis niet altijd afdoende was. Er ontstond een vraag naar het verduidelijken van de regels wanneer het is toegestaan in te grijpen in de binnenlandse zaken van een ander land. Deze vraag naar het ‗when, who, what for, and how‘ leidde tot de ontwikkeling van de responsibility to protect. Hoewel het concept door 150 wereldleiders werd onderschreven, is het debat over humanitaire interventie en de rechtvaardigingsgronden ervan onverminderd doorgegaan (MacFarquhar 2009).
Humanitaire interventie en het responsibility to protect concept blijken zowel in de praktijk als op theoretisch vlak niet geheel onproblematisch. ――Humanitarian intervention‖ has been controversial both when it happens, and when it has failed to happen‖, volgens het rapport van 16
Martin John Gilbert is een belangrijke Britse historicus.
11
de ICISS (ICISS 2001: 1). Eerder genoemde voorbeelden, zoals Rwanda, zijn tot de verbeelding sprekende illustraties van "bare the full horror of inaction‖ (ICISS 2001: 1). Het andere voorbeeld, van Kosovo, ligt aan de andere kant van het spectrum en roept vragen op over de legitimiteit van en rechtvaardigingsgronden voor (militaire) interventie en over interventie versus soevereiniteit. In de woorden van Kofi Annan (ICISS 2001: VII): […] if humanitarian intervention is, indeed, an unacceptable assault on sovereignty, how should we respond to a Rwanda, to a Srebrenica – to gross and systematic violations of human rights that affect every precept of our common humanity?
Sommigen, zoals de Nicaraguaanse President van de Algemene Vergadering (2008-2009) Miguel D‘Escoto Brockmann17, zijn bang dat het een herinrichting van kolonialisme is en dat het het recht op zelfdeterminatie ondermijnt. Hij meent dat ―the true means to eliminate genocide and similar scourges include world financial reform [and] Security Council reform […]‖ (MacFarquhar 2009). Anderen, zoals leden van de Bush administratie, waren bang dat het hun handen zou binden bij hun nationale politiek en het dus een te grote inbreuk zou maken op de staatsoevereiniteit (MacFarquhar 2009). Duidelijk moge zijn dat, ondanks een grote steun voor het responsibility to protect concept en de relatief heldere formulering ervan in het rapport van de ICISS, zowel de praktische en theoretische bezwaren als problemen op het gebied van humanitaire interventie geheel niet zijn opgelost.
17
De in Los Angeles geboren Miguel d‘Escoto Brockmann, is een Nicaraguaanse diplomaat, politicus en voormalig Katholiek priester. Hij zat de 63ste Algemene Vergadering van de V.N. voor. Recentelijk is hij genomineerd om V.N. vertegenwoordiger voor Libië te worden.
12
2 Bescherming van mensenrechten
"All beings are equal in both their desire for happiness, and their right to obtain it."
De Dalai Lama (The Bali Times, 25 april 2011)
Humanitaire interventie is ontwikkeld om in te kunnen grijpen bij grove schendingen van mensenrechten. Een probleem is echter dat er nog geheel geen overeenstemming is over welke rechten mensenrechten zijn, hoe een consensus over deze rechten bereikt moet worden en wat precies een grove schending van mensenrechten inhoudt. Hoewel (mensen)rechten al eeuwen lang onderwerp van debat zijn, is het in de 17de en 18de eeuw dat filosofen, en dan met name de Engelse filosoof John Locke, het idee beginnen te ontwikkelen van natuurrecht. Natuurrecht was volgens Locke de notie dat alle mensen van nature gelijk en vrij zijn (Tuckness 2010). Hij beschouwde mensen als door god geschapen wezens met onvervreemdbare rechten. Mensen bezitten deze natural rights los van de politieke en sociale structuren waarin zij leven. Hoewel religie voor Locke een cruciale rol speelde bij formulering van deze rechten18, legde hij desalniettemin de fundering voor de hedendaagse noties van mensenrechten. Zijn formulering van rechten was niet gebaseerd op een bepaalde notie van burgerschap, recht van de staat. Eveneens was zijn formulering niet beperkt tot een etnische, culturele of religieuze groep19. Aan het eind van de 18de eeuw begonnen deze filosofieën ook in de politieke arena weerklank te vinden. De Verenigde Staten riep zich in 1776 uit tot republiek en formuleerde derhalve de Declaration of Independence20. Hierin staat dat ―all men are created equal, that they are endowed by their Creator with certain unalienable rights, that among these are Life, Liberty and the pursuit of Happiness‖21. Deze onafhankelijkheidsverklaring constitueerde een van de eerste keren in de politiek dat er van uit werd gegaan dat iedereen voor de wet gelijk is. In de 18
Omdat de mens gecreëerd is door God, ontleent zij ook haar rechten aan deze goddelijkheid, zo redeneerde Locke (Tuckness 2010) 19 Hoewel zijn notie wel degelijk gebaseerd is op een religieus Christelijk raamwerk, is er toch een bepaalde algemene toepasbaarheid mogelijk dankzij zijn formulering. 20 Een grotendeels door Thomas Jefferson opgestelde onafhankelijkheidsverklaring van de Verenigde Staten. De VS zocht onafhankelijkheid van de Britse monarchie. 21 The Declaration of Independence of the Thirteen Colonies, In CONGRESS, July 4, 1776 < http://www.law.indiana.edu/uslawdocs/declaration.html >
13
Déclaration des droits de l'Homme et du Citoyen22, eveneens geïnspireerd door de filosofieën over natuurrecht, werden voor het eerst universele mensenrechten vastgelegd. In de 18de en 19de eeuw werkten enkele filosofen, waaronder Thomas Paine en John Stuart Mill dit idee van universaliteit van rechten verder uit. Een artikel door Henry David Thoreau genaamd Resistance to Civil Government, waarin als één van de eerste keren de term mensenrechten werd gebruikt, was vervolgens van grote invloed op veel denkers op het gebied van mensrechten. Aan het einde van de Eerste Wereldoorlog werd, tijdens de Vredesconferentie van Parijs, The League of Nations23 opgericht. Het handvest van dit verbond kan gezien worden als een voorloper van de Universal Declaration of Human Rights. Veel van de rechten die in deze verklaring staan zijn uit dit eerdere handvest van de League of Nations overgenomen. De Universal Declaration of Human Rights werd in 1948 tijdens een Algemene Vergadering van de V.N. aangenomen. Ze kan gezien worden als directe reactie van de internationale gemeenschap op de gruwelijkheden van de Tweede Wereldoorlog en vertegenwoordigt de eerste poging tot een wereldwijd geaccepteerde notie van mensenrechten, oftewel de rechten die inherent zijn aan elk mens. De declaratie, bestaande uit 30 artikelen, is later tot internationale en regionale verdragen, mensenrechten instrumenten, constituties en wetten uitgewerkt.
Hoewel
sommige
diplomaten
hadden
gehoopt
op
een
bindend
mensenrechtenverdrag, waarbij de landen die zich bij de V.N. voegden, verplicht zouden zijn deze aan te nemen, is de Universal Declaration of Human Rights een advies omtrent mensenrechten standaards (Nickel 2010). Inmiddels zijn een groot deel van de normen uit de verklaring opgenomen in door veel landen geratificeerde V.N. mensenrechten verdragen. Andere belangrijke ontwikkelingen op het gebeid van mensenrechten waren onder andere: de totstandkoming van de Geneefse Conventie (1949); de International Covenant on Economic, Social and Cultural Rights (1966); de International Covenant on Civil and Political Rights (1966) (en de twee daarbij behorende Optional Protocols).
22
Deze verklaring, ook bekend als de Verklaring van de rechten van de Mens en de Burger werd geformuleerd tijdens de Franse revolutie en vormde de eerste stap naar de vorming van een Franse constitutie. De verklaring werd door de markies de La Fayette aan de Franse Nationale Vergadering gepresenteerd en door hen in het jaar 1789 goedgekeurd. Na ondertekening van koning Lodewijk de XVI kreeg het vervolgens rechtskracht. 23 De League of Nations was een intergoevermentale organisatie, die tot stand kwam na het eind van de Eerste Wereldoorlog tijdens de Vredesconferentie van Parijs. Deze kan gezien worden als de voorloper van de Verenigde Naties.
14
Wat zijn mensenrechten? David Luban24 formuleert het in zijn artikel Just War and Human Rights als volgt: Human Rights are the demands of all humanity on all of humanity (Luban 1980: 42-43). Het moge duidelijk zijn dat niet alle rechten mensenrechten zijn. Scheidingslijnen kunnen echter op verschillende manieren getrokken worden en hierin ligt dan ook een groot deel van de problematiek van de definitie van mensenrechten verscholen. Een aantal algemene kenmerken kan er desalniettemin wel aangewezen worden (Nickel 2010). Allereerst zijn mensrenrechten politieke normen, ze hebben betrekking op de relatie tussen burger en staat, en zijn geen normen ter sturing van interpersoonlijk contact tussen mensen25. Volgens Nickel bestaan mensenrechten zowel in de vorm van gedeelde normen of moraliteiten als in de vorm van nationale als internationale wetten (Nickel 2010). Waar mensenrechten vroeger door filosofen als Locke meestal vrij abstract werden geformuleerd en weinig uitgebreid waren, zijn ze nu veelvoudig en vaak gericht op specifieke kwesties, zoals de rechten gericht op marteling, slavernij of discriminatie (Universal Declaration of Human Rights: Art. 4, 5, 7 ). Door de jaren heen zijn mensenrechten van het abstracte domein van de filosofie naar het meer concrete gebied van de politiek verschoven. Hoewel deze meer concrete vorm van mensenrechten wel abstract geformuleerd kan worden, is dat niet het geval in hedendaagse mensenrechtendocumenten en -formuleringen. Ze zijn altijd verbonden met criminele tribunalen, regeringen en formele systemen van educatie (Nickel 2010). Mensenrechten zijn minimale standaards. Henry Shue26 stelt in zijn boek Basic rights: subsistence, affluence, and U.S. foreign policy dat mensenrechten zich richten op ―lower limits on tolerable human conduct‖ in plaats van ―great aspirations and exalted ideals‖ (Shue 1996: XI). Hierdoor is het moeilijk ze een hoge prioriteit te geven en toepasbaar te maken binnen verschillende culturele en institutionele vormen (Nickel 2010). Daarnaast laat de formulering ook ruimte voor democratische besluitvorming op nationaal niveau27. Mensenrechten zijn tevens internationale normen, van toepassing op alle landen en alle burgers. Ze zijn, in andere woorden, universeel. Ook zijn mensenrechten normen met een hoge prioriteit. Deze hoge prioriteit moet
24
George Luban is een bekend rechtsethicus en professor aan de Georgetown University. Nickel wijst erop dat er wel degelijk mensenrechten zijn die te maken hebben met interpersoonlijk contact, zoals het recht om niet gediscrimineerd te worden. Echter, zo meent hij, kan ook dit recht gezien worden als in termen van de relatie tussen burger en staat. Immers, het is de regering die verantwoordelijk is voor het bekrachtigen van dergelijke rechten. 26 Henry Shue is een Amerikaanse professor in politieke wetenschap en internationale betrekkingen. 27 Voor kritiek op het idee van mensrechten als een minimum formulering verwijst Nickel naar Brems 2009 en Raz 2010. Daarnaast is er ook veel kritiek te vinden dat het idee van mensenrechten als minimum daadwerkelijk ruimte laat voor democratische besluitvorming op nationaal niveau. Zie het voorbeeld van het commentaar van de Bush administratie in § 1. 25
15
onderhouden worden met rechtvaardigingsgronden die overal toepasbaar zijn. Wanneer dit niet het geval is, zal het idee van mensenrechten sneuvelen tegenover culturele diversiteit en nationale soevereiniteit.
2.1 Consensus over mensenrechten
Het bereiken van een consensus over welke rechten er als mensenrechten zouden moeten gelden is, ook met het oog op de bovenstaande algemene eigenschappen, niet eenvoudig. Er is daarnaast een continue druk om de lijst met rechten uit te breiden naar nieuwe gebieden. Steeds vaker proberen politieke bewegingen en ethische minderheden hun eigen problematiek vertaald te krijgen tot mensenrechten, omdat dit de legitimering van hun zaak op internationaal niveau tot gevolg heeft. Dit kan echter een overproductie van mensenrechten tot gevolg hebben, wat leidt tot ―human rights inflation‖ (Nickel 2010). Bij deze mensenrechten inflatie verliezen de rechten in waarde doordat er te veel worden geformuleerd en ze niet aan de bovengenoemde kenmerken, zoals universaliteit, voldoen. Een manier om dit effect tegen te gaan, is er voor te zorgen dat mensenrechten alleen aan bepaalde randvoorwaarde moeten voldoen, zodat ze alleen betrekking hebben op de belangrijkste vrijheden en rechten. Dit biedt echter weinig duidelijkheid over hoe precies een consensus te bereiken over de invulling van mensenrechten. Sommige filosofen, zoals Walzer, zijn van mening dat er een bepaald moreel minimum moet worden geformuleerd. Maar zoals eerder naar voren kwam is er een continue druk om de lijst uit te breiden. Dit grijze gebied valt buiten wat Walzer ‗minimal and universal moral code‘ noemt. Binnen dit grijze gebiedt valt onder andere vrouwenrechten, sociale en economische rechten en rechten van inheemse volkeren. Hoe kan het smalle begrip van mensenrechten dergelijke rechten bevatten? Charles Taylor probeert in zijn artikel Conditions of an Unforced Consensus on Human Rights een poging tot beantwoording van deze vraag. Taylor meent dat mensen niet moeten pleiten voor de universaliteit van hun eigen normen en waarden. Ieder mens moet open staan voor de mogelijkheid dat zijn of haar overtuigingen misschien onjuist kunnen zijn. Op deze manier zullen mensen in staat zijn van elkaar te leren bij het verkennen van het morele universum van de ander. Er kan zo een dialoog ontstaan tussen de vertegenwoordigers van verschillende tradities. Taylor is zich er echter ook van bewust dat men op sommige punten gewoon niet tot overeenstemming zal komen. De verschillen tussen de vele visies op bijvoorbeeld theologie zullen daarvoor soms gewoonweg onoverbrugbaar zijn. In dergelijke gevallen is het volgens Taylor toch wel degelijk mogelijk een overeenstemming te bereiken. 16
Hij wijst hiervoor naar de theorieën van John Rawls. Rawls wilde weten hoe politiek-sociale cohesie in stand kon worden gehouden, in een samenleving die gekenmerkt wordt door multiculturele gemeenschappen, etnische en culturele pluriformiteit en een diversiteit van levens- en wereldbeschouwingen. Dit is volgens Rawls mogelijk, juist doordat de politieke notie van rechtvaardigheid niet direct aan één van deze visies verbonden is. Er ontstaat hierdoor, aldus Rawls, de mogelijkheid tot een ―overlapping consensus‖ . In zijn boek, Political Liberalism, formuleert hij het als volgt:
Since we assume to affirm some [comprehensive doctrine], we hope to make it possible for all to accept the political conception as true or reasonable from the standpoint of their own comprehensive view, whatever it may be (Rawls 1996: 150).
Bij een overlapping consensus staan individuen, om verschillende redenen, achter dezelfde basisprincipes. Steun aan een wet is zo gebaseerd op de achterliggende morele, religieuze en filosofische overtuigingen van een individu. Anders geformuleerd ziet iedere burger zijn of haar overtuigingen in een wet bevestigd. Met betrekking tot mensenrechten zal men het dus eens worden over de rechten zelf maar niet over de achterliggende rechtvaardigingsgronden. De vraag blijft natuurlijk of dit een realistische verwachting is. Zullen mensen werkelijk in staat zijn hun eigen waarden op zij te zetten, waarden die vaak diep geworteld zitten, om een dialoog over mensenrechten aan te kunnen gaan? John Rawls was zich bewust van dit probleem. De theorie is niet bedoeld als een beschrijving van de werkelijkheid, maar een verslag van hoe de werkelijkheid er idealiter uit zou moeten zien en tevens hoe dit ideaal bereikt zou kunnen worden. De theorie illustreert dus hoe een consensus, in dit geval over mensenrechten, idealiter tot stand moet komen. Zelfs al zijn mensen in staat om afstand te nemen van hun cultureel bepaalde manieren van rechtvaardiging en implementering van normen, een gevolg kan zijn dat er een terugtrekking naar een zeer abstract en algemeen kader plaatsvindt?????. Kunnen de concrete mensenrechtenconflicten nog wel binnen dit kader worden opgelost? Men kan het eens worden over het recht niet wreed gestraft te worden, maar wat moet er precies verstaan worden onder wreed? Een moslim kan het gerechtvaardigd vinden dat een hand bij diefstal wordt afgehakt, in Westerse landen wordt dit echter juist als een barbaarse wijze van straffen bestempeld.
17
2.2 De vraag naar just cause
Een andere belangrijke vraag is, wat constitueert precies een schending van mensenrechten of, in andere woorden, wat is precies een ‗just cause‘ voor humanitaire interventie? Zoals al naar voren kwam moet humanitaire interventie, wil het volgens de V.N. gerechtvaardigd zijn, aan een aantal eisen voeldoen (Just Cause; Right Intention; Proper authority and public declaration; Last Resort; Probability of Success; Proportionality). Just cause voor (militaire) interventie wordt in het rapport van de ICISS als volgt beschreven (ICISS 2001: 32): Large scale loss of life, actual or apprehended, with genocidal intent or not, which is the product either of deliberate state action, or state neglect or inability to act, or a failed state situation; or Large scale ‗ethnic cleansing‘, actual or apprehended, whether carried out by killing, forced expulsion, acts of terror or rape.
Condities die volgens de commissie hieronder vallen zijn (ICISS 2001: 33): Those actions defined by the framework of the 1948 Genocide Convention28 that involve large scale threatened or actual loss of life; The threat or occurrence of large scale loss of life, whether the product of genocidal intent or not, and whether or not involving state action; Different manifestations of "ethnic cleansing," including the systematic killing of members of a particular group in order to diminish or eliminate their presence in a particular area; the systematic physical removal of members of a particular group from a particular geographical area; acts of terror designed to force people to flee; and the systematic rape for political purposes of women of a particular group (either as another form of terrorism, or as a means of changing the ethnic composition of that group);
28
De GenocideConvention, voluit de Convention on the Prevention and Punishment of the Crime of Genocide werd in december 1948 door V.N. aangenomen ter voorkoming van genocide. Het verdrag kan gezien worden als direct gevolg van de genocide tijdens de Tweede Wereldoorlog.
18
Those crimes against humanity and violations of the laws of war, as defined in the Geneva Conventions, Additional Protocols and elsewhere, which involve large scale killing or ethnic cleansing; situations of state collapse and the resultant exposure of the population to mass starvation and/or civil war; Overwhelming natural or environmental catastrophes, where the state concerned is either unwilling or unable to cope, or call for assistance, and significant loss of life is occurring or threatened.
Een interessante uitbreiding van humanitaire interventie is het laatste punt, waar ook milieu rampen als gegronde reden worden genoemd voor interventie. Dit is een duidelijke stap verder, een stap die eerder niet zichtbaar was bij pogingen tot het formuleren van rechtvaardigingsgronden van humanitaire interventie, zoals de World Summit Outcome29. Nog opvallender dan de rechtvaardigingsgronden die het rapport wel noemt, zijn die gronden die het niet noemt (Abiew 2010: 95; Acharya 2002: 374-375). Het herstellen of installeren van een democratie, het beschermen van mensenrechten die niet binnen de bovengenoemde ―large scale loss of life‖ of ―ethnic cleansing‖ vallen en het beschermen van burgers die zich buiten de grenzen van de eigen staat bevinden, worden niet als rechtvaardige redenen voor humanitaire interventie aangewezen. De stipulatie van juiste intentie, zoals het in het ICISS rapport wordt geformuleerd (ICISS 2001: 35-36), is eveneens beperkt tot de verlichting van menselijk lijden in plaats van bijvoorbeeld steun aan een claim van zelfdeterminatie (Abiew 2010: 95; Acharya 2002: 374-375). Het omverwerpen van een corrupt regime wordt niet gerechtvaardigd30, maar het vernietigen of wegnemen van de mogelijkheden van het regime om hun burgers te onderdrukken wel (Abiew 2010: 95). Dit onderscheid is volgens Achary belangrijk omdat het, met multilateralisme als indicator (ICISS 2001: 70), er voor zorgt dat humanitaire interventie minder ideologisch en daardoor minder controversieel wordt. Een voorbeeld hiervan is volgens hem dat humanitaire interventie nu duidelijk onderscheiden kan worden van ―the West‘s ideologically - charged democratic ‗enlargement‘ campaign‖ (Acharya 2002: 374-375). Samengevat kan men stellen dat ―natural disasters, democratic breakdowns, or conflicts that do not produce ‗serious and irreparable harm‘ to human beings do not justify the violation of 29
De World Summit Outcome 2005 noemde als rechtvaardigingsgronden alleen ―genocide, war crimes, ethnic cleansing and crimes against humanity‖ (Axworthy 2009: 56). 30 Hoewel het omverwerpen van een corrupt regime ter bescherming van de burgers volgens de V.N. niet gerechtvaardigd is, kan humanitaire interventie dit wel degelijk als gevolg hebben, zoals het recente voorbeeld van Ivoorkust (zie de inleiding) duidelijk illustreert.
19
sovereignty by the international community‖ (Acharya 2002: 374). Problematisch is natuurlijk dat het ontzettend moeilijk is, bij het vaststellen van de juiste intentie, om een onderscheid te maken tussen politieke en humanitaire motieven. Op het internationale toneel zal er altijd sprake zijn van een complex web van belangen en waarden. Het blootstellen van de juiste intentie is geen eenvoudige taak. Just cause en right intention, zoals geformuleerd door de ICISS, zouden misschien op theoretisch vlak kunnen zorgen voor een afname van controverse doordat er daarmee een scherp onderscheid gemaakt wordt met politieke motieven. Een dergelijk onderscheid in de praktijk brengen lijkt mij minder simpel.
20
3 De rol van de staat bij humanitaire interventie
Het begrip soevereiniteit kent een lange geschiedenis waarin het verschillende invullingen heeft gehad. Desalniettemin is het wel mogelijk om in deze invullingen een kern te ontwaren: ―supreme authority within a territory‖ (Philpott 2010; Deng 2010: 356). De geschiedenis van het idee van soevereiniteit bestaat, grof gezegd, uit twee stromingen (Philpott 2010). De eerste heeft te maken met de ontwikkeling van soevereine staten, een ontwikkeling die uiteindelijk resulteerde in de Vrede van Westfalen31. Deze stroming is later verder uitgedacht en uitgewerkt door filosofen als Machiavelli, Luther, Bodin, and Hobbes. De Tweede Wereldoorlog kan gezien worden als het beginpunt van de tweede stroming, waarin het idee van soevereiniteit wordt aangepast om plaats te maken voor ideeën over en groeiende nadruk op mensenrechten. Het was tijdens deze oorlog dat duidelijk werd hoe desastreus de gevolgen van de escalatie van geweld op internationaal niveau konden zijn. Men realiseerde zich dat soevereiniteit, de onscheidbaarheid van de autonomie van staten, een uiterst belangrijke rol speelde bij het bewaren van internationale stabiliteit. Alle staten, hoe klein of zwak ze ook mogen zijn, zijn gelijk en soeverein binnen hun eigen territorium. De hoofdverantwoordelijkheid die elke staat tegenover andere staten draagt, is te waken voor het gebruik van agressie tegen die andere staten. Soevereiniteit speelt een onmiskenbare rol binnen internationale betrekkingen en een schending van deze soevereiniteit door militaire interventie is dan ook in principe niet toegestaan omdat dit een bedreiging betekent van de internationale stabiliteit. Een duidelijke illustratie van het belang van de autonomie van een staat is de plaats die de V.N. aan het begrip heeft gegeven. Zo stipuleert de V.N. in de Charter of the United Nations32, de grondwet van deze internationale organisatie, al in het eerste artikel dat het als doel heeft:
To develop friendly relations among nations based on respect for the principle of equal rights and self-determination of peoples, and to take other appropriate measures to strengthen universal peace. […] To be a centre for harmonizing the actions of nations in the attainment of these common ends. 31
Niet iedereen is het er mee eens dat de Vrede van Westfalen daadwerkelijk gezien kan worden als de fundering voor het moderne idee van soevereiniteit (Philpott 2010). Zie hiervoor onder andere Krasner, S. D., 1999. Sovereignty: Organized Hypocrisy, Princeton, NJ: Princeton University Press 32 Op 26 juni 1945 werd de Charter of the United Nations ondertekend door de 51 oorspronkelijke lidstaten. Het werd van kracht in oktober 1945, toen de vijf permanente leden van de Veiligheidsraad (China, de Sovjet-Unie, Frankrijk, het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten van Amerika) en een meerderheid van de overige 46 lidstaten het hadden geratificeerd. Alle landen die het ondertekenen zijn verplicht het verdrag na te leven.
21
[…] The Organization and its Members, in pursuit of the Purposes stated in Article 1, shall act in accordance with the following Principles. The Organization is based on the principle of the sovereign equality of all its Members. (Charter of the United Nations: Art. 1, 3)
Soevereiniteit was dus oorspronkelijk geformuleerd om de relaties en interactie tussen verschillende staten te reguleren. Soevereiniteit bracht voor staten de plicht van noninterventie met zich mee, dit heeft niet alleen betrekking op militaire interventie maar op ―any ―dictatorial interference‖ in the sense of action amounting to the denial of the independence of the State‖ (Luban 1980: 33). Een soeverein kan worden omschreven als ultieme wetgever binnen een natie. Interventie wordt, vanuit deze visie afgekeurd omdat, wanneer een staat ingrijpt in de zaken van een andere staat, hij als het ware een tweede wetgever creëert.
3.1 De morele waarde van de staat Het voorgaande verklaart niet waarom er door sommige theoretici33 een morele waarde wordt toegekend aan de staat en begrippen als soevereiniteit en non-interventie (Luban 1980: 33). Soevereiniteit speelt een belangrijke rol binnen de rechtvaardiging van interventie omdat, door sommige theoretici, morele waarde wordt toegekend aan de staat. Een belangrijke vraag is waarom er morele waarde zou moeten worden toegeschreven aan staten (Luban 1980: 33). Bruce Williams onderscheidt in zijn artikel State Morality in International Relations een aantal verschillende manieren om moraliteit aan een staat te verbinden. De eerste manier vindt volgens hem zijn oorsprong in het morele absolutisme van Kant en is een fusie van politieke en ethische noties. ―By this theory, the state is conceived of as an abstraction, made up of many other abstractions‖ (Williams 1923: 21). Dit komt tot uiting in de idealistische filosofie van Hegel, die meent dat de staat een belichaming is van het morele ideaal. De wil van de staat wordt in deze visie gezien als een uiting van deze moraliteit. Een andere manier die Williams noemt om moraliteit aan een staat te verbinden, is moderner en minder abstract van aard. De staat kan in deze notie omschreven worden als:
A community of people socially united; secondly, a political machinery termed a government, and administered by a corps of officials termed a 33
Een voorbeeld van een filosoof die morele waarde hecht aan de staat is Walzer. Ik zal later nog op zijn theorieën terugkomen.
22
magistracy; and thirdly, a body of rules or maxims, written or unwritten, determining the scope of this public authority and the manner of its exercise (Williams 1923: 22).
Deze notie van de staat verkrijgt zijn moraliteit niet omdat hij beschreven wordt in een abstracte Hegeliaanse notie van moraliteit, maar omdat de staat wordt gezien als een verzameling mensen. De manier waarop de staat georganiseerd is, is een uiting van de houdingen van die verzameling mensen die de staat vormen. De rechten van de staat zijn een weerspiegeling van de rechten van zijn individuen (Moszkowicz 2007: 285). De staat wordt hier gezien als een natiestaat. Bij een natiestaat vallen de politieke en geopolitieke grenzen van de staat samen met de culturele en etnische grenzen van de natie. De natie kan gezien worden als een gemeenschap, die een bepaald territorium bezet en waarin de burgers een ―sense of common identity, history, and destiny‖ (Johnson 2005: 204) delen. Elke groep oftewel natie heeft het recht zijn eigen soeverein te kiezen en zijn politiek vorm te geven, zonder interventie van buitenaf. Er is een ―‘fit‘ between the political community and the state, and it should be assumed that the latter enables the former to develop and protect its own ideas about how its members ought to live‖ (Bellamy en Williams 2006: 146). Dit idee staat ook wel bekend onder de noemer zelfdeterminatie. ―The members of a political community must search their own freedom, just as the individual must cultivate his own virtue‖(Walzer 1977: 87). Het is deze zoektocht die elke natie niet alleen het recht geeft om zelf te bepalen hoe ze geregeerd wil worden, maar tevens het recht ―to become free by their own efforts‖ (Walzer 1977: 88). Interventie kan dan gezien worden als een inbreuk op dit recht van zelfdeterminatie.
Een antwoord op de vraag waarom een staat rechten heeft, geformuleerd in het verlengde van deze visie, is dan: Omdat het deze nodig heeft om zijn burgers te beschermen en om hen te helpen bij het vervullen van hun mensenrechten. ―Governments are instituted among people to realize the basic rights of those people. If governments do so, they are legitimate; if not, they have neither right nor reason to exist‖ (Orend 2008). Dit heeft enkel betrekking op legitieme regeringen. Alleen legitieme regeringen hebben rechten, inclusief het recht agressie te gebruiken. Wat betreft de legitimiteit van regeringen binnen internationale betrekkingen zijn er drie kenmerken te onderscheiden:
1. Een staat wordt als legitiem gezien door de eigen burgers; 23
2. Een staat gaat het schenden van de rechten van andere legitieme staten uit de weg; 3. Een staat doet moeite om de mensenrechten van zijn burgers te vervullen (Orend 2008).
De natie speelt een zeer belangrijke rol in deze visie, hetgeen zijn weerslag heeft bij de rechtvaardiging van humanitaire interventie. Een invloedrijke kijk op de manier waarop burgers deze legitimiteit aan staten verstrekken is geformuleerd door de contracttheorie. Het contract denken neemt twee belangrijke vormen aan. De eerste, met als bedenker John Lock, is het idee dat mensen ooit in een soort natuurtoestand leefden, waarin geen regels golden en men onbeperkte vrijheid had (Beitz 1999: 27-346). De mensen in deze toestand besloten uiteindelijk om (verschillende filosofen dragen hier verschillende redenen voor aan) enkele van deze vrijheden op te geven voor een contract, waarin zij zichzelf tot een gemeenschap binden, voorafgaand aan de vorming van een staat. In de andere contracttheorie, vormgegeven door Thomas Hobbes, geven mensen vrijheden op om zich te binden aan een soeverein om zo uit de ‗state of nature‘ te ontsnappen en een veiliger leven te leiden. Luban benoemt deze twee vormen van contracttheorie respectievelijk horizontaal en verticaal (Luban 1980: 37). Toestemming voor een horizontaal contract kan expliciet gegeven worden (Luban geeft het voorbeeld van de Mayflower Compact34 (Luban 1980: 36), maar toestemming wordt vaker stilzwijgend gegeven gedurende het dagelijks leven. Walzer zegt over deze manier van contractvorming:
Over a long period of time, shared experiences and cooperative activity of many different kinds shape a common life. ―Contract‖ is a metaphor for a process of association and mutuality […] (Walzer 1977: 54).
Van een dergelijk contract is er sprake bij het tot stand komen van een natie. Een horizontaal contract is nog voor het legitimeren van een staat (Luban 1980: 36). Hoewel er dus vaak gesproken wordt van een natiestaat moeten de twee termen niet met elkaar verward worden, omdat ze wel degelijk iets anders betekenen en ook op een andere manier legitimiteit verkrijgen. ―A state is an on-going institution of rule over, or government of, its nation‖(Luban 1980: 36). Ik sluit mij bij Luban aan wanneer hij zegt dat hoewel regeringen
34
Het Mayflower Compact is het document dat op 21 november 1620 door de Pilgrim Fathers werd ondertekend aan boord van het schip, de Mayflower, voordat zij aan land gingen om de Plymouth Colony te grondvesten. Het document was de eerste overeenkomst die het bestuur van de kolonie regelde.
24
graag verklaren dat ―Le Peuple, c‘est moi!‖, het zelden, letterlijk of figuurlijk, daadwerkelijk het geval is (Luban 1980: 36). Een staat kan alleen rechten verkrijgen door middel van een verticaal contract. Met het verkrijgen van een contract heeft de staat, volgens de contracttheorie, ook meteen legitimiteit. Ook hiervoor is toestemming nodig van de natie (het volk) . Deze toestemming staat boven de toestemming voor het horizontale contract, gezien de natie voor de staat komt. De natie kan gezien worden als een soort permanente sociale basis voor de staat die het regeert (Luban 1980: 36-37). Dit onderscheid is belangrijk omdat het aangeeft dat bij humanitaire interventie de rechten van een staat alleen geschonden kunnen worden als een staat deze ook daadwerkelijk heeft. Dit houdt met betrekking tot de contracttheorie in dat een staat legitimiteit verkrijgt door de toestemming van zijn burgers. Een illegitieme staat, of te wel een natie die wordt geregeerd zonder de toestemming van zijn burgers, kan zich niet beroepen op zijn rechten als bescherming tegen agressie in de vorm van humanitaire interventie van buitenaf. De rechten van een staat vervallen wanneer deze de eigen burgers van belangrijke rechten, zoals mensenrechten, onthoudt. Immers, de rechten van de staat zijn een weerspiegeling van de rechten van de burgers. Luban vat het mooi samen met de woorden van Gerald Doppelt: ―An illegitimate and tyrannical state cannot derive sovereign rights against aggression from the rights of it‘s own oppressed citizens, when it itself is denying them those same rights‖ (Luban 1980: 37). De toenemende globalisatie35, bewustwording van de politieke, economische en sociale wederzijdse afhankelijkheid van staten en een groeiende focus op mensenrechten hebben er voor gezorgd dat het belang van soevereiniteit bij humanitaire interventie steeds meer onder druk is komen te staan. Er zijn verschillende stromingen te ontwaren die zich bezig houden met dergelijke vraagstukken omtrent de rechtvaardiging van interventie, waarbij elke stroming in meer of mindere mate waarde hecht aan de morele waarde van staten. De twee meest bekende stromingen zijn, mijn inziens, het communitarisme en het kosmopolitisme36.
35
Niet alle communitaristen onderschrijven de gevolgen of zelfs het bestaan van het fenomeen globalisatie (Bell 2010). 36 Er zijn meerdere stromingen te noemen. Enkele voorbeelden zijn: restrictionisme, solidarisme, pluralisme, universalisme.
25
3.2 Het communitarisme en de natiestaat
Het communitarisme, met vertegenwoordigers als John Stuart Mill, Alasdair Maclntyre, Charles Taylor, Michael Sandel and Michael Walzer37, is een particularistische kijk op interventie. Communitarisme begon als reactie op de theorie van John Rawls. Rawls was van mening dat rechtvaardigheidsprincipes een universeel karakter hebben en dat dit universele karakter cruciaal is bij het bedrijven van (internationale) politiek. Vertegenwoordigers van het communitarisme zetten zich juist af tegen pretenties van universaliteit en richten zich meer op een particularistische methodologie. Zo is Walzer van mening dat "an appreciation of cultural particularity is central to a proper understanding of how a community should arrange itself politically" (Moszkowicz 2007: 283). Waar Rawls juist de nadruk legt op de toevalligheid van de omstandigheden van een persoon (zoals karaktereigenschappen, talenten, relaties of etniciteit) en concludeert dat deze moreel willekeurig zijn, legt Walzer de nadruk op het belang van deze omstandigheden. Walzer is van mening dat het deze omstandigheden zijn die er voor zorgen dat een mens zich verbonden voelt met een bepaalde maatschappij en dat het deze verbondenheid is die hun identiteit vormgeeft (Moszkowicz 2007: 283). Maatschappijen, oftewel naties, hebben volgens het communitarisme dus intrinsieke waarde. Soevereiniteit van een staat speelt in deze visie dan ook een belangrijke rol omdat het een reflectie en bescherming is van de identiteit en de overtuigingen van de burgers.
The distinctiveness of cultures and groups depends upon closure and, without it, cannot be conceived as a stable feature of human life. If this distinctiveness is a value (...), then closure must be permitted somewhere. At some level of political organization, something like the sovereign state must take shape and claim authority to make its own admission policy […] (Berg en Trappenburg 1994: 2; quote van Michael Walzer).
Een schending van soevereiniteit is volgens deze zienswijze een aanslag op de identiteit van de burgers, op hun recht tot zelfdeterminatie. Alleen wanneer een staat ―enslaves and massacres [it‘s] own people‖ geeft het zijn recht op soevereiniteit op (Bellamy 2010: 2006).
37
Veel van deze filosofen zullen zichzelf niet onder de noemer van communitarisme willen scharen (Bell 2010). De titel wordt vaak aan hen gegeven door hun tegenstanders. Echter, ten behoeve van de duidelijkheid van dit artikel en om niet verstrikt te raken in de veelvuldigheid van filosofische terminologie zal ik deze term wel hanteren.
26
Volgens Walzer moet er bij de vraag wanneer over te gaan op humanitaire interventie, niet zomaar alleen een concept zoals responsibility to protect geïmplementeerd worden, maar dient er ook rekening te worden gehouden met de specifieke culturele overtuigingen en praktijken van een natie (Abiew 2010: 100). Vertegenwoordigers van het communitarisme staan vaak dan ook zeer sceptisch tegenover het idee dat de rechtvaardigingsgrond van interventie gevonden kan worden in transculturele concepten als mensenrechten en samengevat kan worden in een concept als responsibility to protect38. Zij bekritiseren het idee van mensenrechten vaak als vooringenomen en dogmatisch, omdat het gebaseerd is op een Westerse, liberale en etnocentrische kijk op het individu. Rechten, zoals mensenrechten, zijn volgens hen alleen bindend in zoverre ze binnen het culturele raamwerk van een natie passen. Gemeenschappelijke en individuele behoeftes van een natie kunnen door de tijd heen en bij elke natie verschillen. Volgens aanhangers van het communitarisme moet hier door de internationale gemeenschap rekening mee worden gehouden bij het rechtvaardigen van interventie (Abiew 2010: 100). Ik denk dat het communitarisme een punt heeft wanneer het constateert dat er bij humanitaire interventie te weinig rekening wordt gehouden met de culturele eigenschappen van een natie. Deze eigenschappen lijken mij echter minder een rol te spelen bij het rechtvaardigen van humanitaire interventie, maar zijn wel degelijk van groot belang bij de keuze van hoe te interveniëren. Wanneer de internationale gemeenschap tot de conclusie komt dat een situatie dermate ernstig is dat er ingegrepen moet worden, is het noodzaak dat er vervolgens gekeken wordt op welke manier dat het beste gedaan kan worden bij de staat in kwestie.
Op vele andere punten is het communitarisme problematisch. Eén van de problemen met communitarisme, ik sluit mij hierbij aan bij Luban, schuilt in het idee dat een natie op de één of andere manier toestemming geeft om door een bepaalde staatsvorm geregeerd te worden. Hoe wordt deze toestemming duidelijk (Luban 1980: 38)? Luban zegt twee dingen twee dingen over dit probleem:
1. Mere existence of the nation cannot be sufficient evidence of the required sort: It would then legitimate any pretender; 2. Clear evidence can exist that a state is not based on consent and hence not legitimate (Luban 1980: 38). 38
Er zijn aanhangers van het communitarisme, zoals Walzer, die wel degelijk een soort verdunde versie van het idee van universele mensenrechten aanhangen .
27
Het is geheel niet moeilijk voorbeelden te vinden van het tweede punt. Neem weer de situatie in Ivoorkust. De, nu voormalig, president Laurent Gbagbo kwam in het jaar 2000 aan de macht nadat zelfverklaard winnaar van de verkiezingen, Robert Guéï, vluchtte, toen men massaal tegen hem in opstand kwam, en daardoor Gbagbo als enige overgebleven kandidaat achterliet. Al snel na zijn installatie als president kwamen er geruchten naar buiten over het oppressiebeleid dat hij handhaafde om aan de macht te blijven. Ondanks toenemende kritiek van zowel eigen bevolking als van de internationale gemeenschap, stelde Gbagbo de verkiezingen keer op keer uit. Hoewel hij al in 2005 had moeten aftreden duurde het tot 2011 eerdat hij, onder grote druk en na uiteindelijke interventie van onder andere de V.N., plaatsmaakte voor zijn opvolger Alassane Dramane Ouattara. Het moge duidelijk zijn dat de regering in dit voorbeeld ―enjoys neither consent nor legitimacy‖ (Luban 1980: 39). Er zijn nog andere problemen met betrekking tot het idee van toestemming. Er zijn maar weinig instanties waarbij mensen zich bewust aan een bepaald staat binden. Zo geven de meeste mensen niet bewust toestemming maar worden ze, toevallig, binnen de grenzen van een staat geboren. Dat mensen vervolgens in een staat blijven wonen hoeft eveneens geen teken van toestemming te zijn. Edward Song zegt hierover in zijn artikel Subjectivist Cosmopolitanism and the Morality of Intervention
For even if they are free to leave, the burdens and costs that such individuals would have to bear would not fulfill the conditions that we typically think need to exist in order for consent to be morally binding. Consent must be given in conditions of freedom and full information, and if my situation is such that the rejection of membership is overly onerous, then my decision to remain is as consensual as the loss of my wallet to an armed thief (Song 2010: ).
Samenhangend met dit probleem is het probleem van zelfdeterminatie. Volgens sommige aanhangers van het communitarisme, zoals John Stuart Mill, moeten naties zelf strijden tegen illegitieme staten.
[Even] if a people struggles against a dictatorship but loses, it is still selfdetermining; whereas if it wins due to the intervention of an outside power; its rights to self-determination has been violated (Luban 1980: 46; Walzer 1977: 878).
28
Het is niet moeilijk de problematiek van een dergelijke visie te zien. Zo vraagt Luban zich af wat er gebeurt als een natie een zelfverdedigende oorlog vecht, maar verliest en wordt overgenomen door een buitenlands regime. Is dit dan ook onderdeel van diezelfde zelfdeterminatie? Het probleem is dat Mill het idee van de legitimiteit van een staat te ver doortrekt. ― It seems that Mill suspects that the state would not be there if the people did not secretly want it‖ (Luban 1980: 46). Maar is een volk wel altijd instaat tot het uiten van ongenoegen, tot het organiseren van een revolte? Mill ziet zelfdeterminatie als een soort leerschool, waarin een natie bepaalde deugden leert en vrijheid voor zichzelf verovert (Walzer 1977: 87). Onderdrukte mensen missen echter een dergelijke leerschool, lijkt mij. Walzer neemt een genuanceerder standpunt dan Mill in en geeft drie uitzonderingen aan waarbij er ondanks interventie geen sprake zou zijn van een inbreuk op het recht van zelfdeterminatie:
1. Een afscheiding, waarbij er twee of meer duidelijk te onderscheiden politieke gemeenschappen strijden binnen de zelfde nationale grenzen; 2. Een situatie waarin een andere buitenlandse macht al heeft ingegrepen; 3. Een situatie waarin er mensenrechtenschendingen van enorme omvang plaatsvinden, zoals slachting en onderwerping van burgers (Luban 1980: 46).
Ik denk echter dat zelfs met deze uitzonderingen het recht van zelfdeterminatie in verband met de rechtvaardiging van humanitaire interventie aan problemen onderhevig blijft. Staten die zich niet schuldig maken aan de bovengenoemde mensenrechtenschendingen kunnen desalniettemin illegitiem, gewelddadig en onderdrukkend zijn. Daarnaast kan het volgen van de door de staat opgelegde wetten net zozeer een teken zijn van onderdrukking als van toestemming. In dat soort gevallen lijkt mij interventie in principe moreel gerechtvaardigd. Een ander punt van kritiek heeft te maken met het feit dat Walzer van mening is dat rechtvaardigheid wordt vormgegeven op het niveau en binnen de context van de natiestaat (Berg en Trappenburg 1994: 6). Hierbij wordt er vanuit gegaan dat, zoals eerder al naar voren kwam, de grenzen van een natie samenvallen met de grenzen van een staat. Echter, dit lijkt mij zelden meer het geval en doet in concept wat ouderwets aan. Jarenlange expansie, kolonisatie, en migratie van bevolkingsgroepen vinden hun weerspiegeling in de immer veranderende politieke, sociale en culturele landkaarten. Samenlevingen worden niet langer gekenmerkt door hegemonie, maar door multiculturalisme, etnische en culturele pluriformiteit en een algemene diversiteit van levens- en wereldbeschouwingen. Diversiteit is alomtegenwoordig. Hoe kunnen dergelijke heterogene naties tot een gedeelde notie van 29
rechtvaardigheid komen? Voorts kan men zich afvragen dat als ideeën over rechtvaardigheid zich wortelen in de ―shared notions‖ van een natie, wat voor betekenis dat dan heeft voor minderheden die op het grondgebied van een natie wonen, maar deze notie van rechtvaardigheid niet delen? Daarnaast zijn er ook critici die zich afvragen of een dergelijke houding tegenover mensenrechten en de daarmee samenhangende rechtvaardiging van humanitaire interventie, niet leidt tot moreel relativisme. Wanneer rechtvaardigheid een concept is dat wordt vormgegeven aan de hand van gedeelde waarden in het eigen land, wat kan men dan nog zeggen over andere landen? Kunnen alleen inwoners van Ivoorkust morele uitspraken doen over het regeren van Gbagbo? Het is hierin dat Walzer enigszins afwijkt van wat er standaard onder de noemer van communitarisme geplaatst kan worden en hij zelfs enige aansluiting vindt met het kosmopolitisme. Hij betoogt namelijk dat moraliteit een gelaagd karakter of een dualistische structuur heeft. Walzer maakt onderscheid tussen een breed en een smal moraal, waarbij in het brede moraal het smalle besloten ligt. ―Moralen zijn van begin af aan breed, veelomvattend, plaats-, tijd-, en cultuurgebonden‖ (Berg en Trappenburg 1994: 4). Gezien Walzers geloof in collectief gedeelde noties van begrippen als zelfverdediging, agressie en massamoorden is het juist in tijden van crisissituaties, zoals tijdens oorlogen, dat men in staat is het smalle moraal bij een ander waar te nemen (Berg en Trappenburg 1994: 6; Moszkowicz 2007: 284). Aan de hand van een dergelijke notie van moreel minimalisme kan humanitaire interventie als rechtvaardig bestempeld worden "when it is a response (with reasonable expectations of success) to acts ―that shock the moral conscience of mankind‖‖ (Abiew 2010: 100; Moszkowicz 2007: 291) . Dit brengt ons echter weer terug bij de vraag welke schendingen van mensenrechten ―shock the moral conscience‖ en rechtvaardigen daarmee humanitair ingrijpen oftewel creëren een just cause?
3.3 Het kosmopolitisme en het belang van universaliteit
Het kosmopolitisme sluit zich allicht beter aan bij het idee van de responsibility to protect omdat het minder nadruk legt op het belang van de natiestaat. Het richt zich in plaats daarvan op het idee dat ieder mens bepaalde onvervreemdbare rechten heeft.
30
Het kosmopolitisme kent een lange ontstaansgeschiedenis, terug te voeren naar de oude Grieken39, maar werd vooral gedurende de Verlichting een steeds gangbaarder concept. De Verklaring van de Rechten van de Mens en de Burger uit 1789 kan gezien worden als een direct resultaat van de ontwikkeling van het kosmopolitisme. Theoretici binnen deze stroming, hetgeen ook duidelijk geïllustreerd wordt in het responsibility to protect-concept, dat in de lijn van kosmopolitische denken te plaatsen valt, zijn van mening dat externe actoren op het internationale toneel evenzeer een plicht als een recht hebben in te grijpen bij humanitaire crises (Bellamy en Williams 2006: 148). Soevereiniteit heeft binnen deze visie niet zozeer morele waarde, maar meer een instrumentele waarde. Het is immers in de soevereiniteit waar de plicht van de staat om zijn burgers en hun rechten te beschermen, zijn oorsprong vindt. Zodra een staat zijn plicht verzaakt, verliest hij zijn recht op soevereiniteit en non-interventie. Er zijn verschillende vormen van kosmopolitisme te onderscheiden met betrekking tot humanitaire interventie (Bellamy en Williams 2006: 148-150). Eén, een al vaker in dit artikel besproken, vorm is het idee dat elk individu prepolitieke rechten heeft. Een andere vorm wijst naar de groeiende globalisatie en interdependentie op het internationale toneel. De gevolgen van grove mensenrechtenschendingen zijn overal zichtbaar en voelbaar en dit creëert volgens de aanhangers van het kosmopolitisme een morele obligatie (Bellamy en Williams 2006: 149).
Maar ook bij het kosmopolitisme zijn er problemen in verband met humanitaire interventie. Critici zijn van mening dat een kosmopolitisch universalistische moreel discourse zijn ogen sluit voor de werkelijkheid van internationale betrekkingen en de vaak politieke en economische motieven achter humanitaire interventie probeert te verhullen met een sluier van ideologie. Daarnaast wordt het als problematisch gezien dat deze sluier van universalistische mensenrechten vaak als westers wordt beschouwd. De nadruk op de rechten van het individu wordt door vele landen tegelijk met het liberalisme verworpen. Hierdoor is het moeilijk empirische geldigheid van mensrechten aan te tonen. Toch lijken de meeste landen wel degelijk een bepaalde notie van basis rechten te hebben, aldus Beitz (Bellamy en Willams 2006: 148)
39
Het woord kosmopolitisme komt van het woord kosmopolitisch, dat afstamt van het Griekse woord kosmopolitês wat zoiets als wereldburger betekent. De vroegste vormen zijn terug te voeren naar de oude Grieken, waar het als tegengeluid tegen de toen populaire theorieën van grote namen als Plato en Aristoteles werd gebruikt (Kleingeld 2006).
31
Andere problemen zijn meer praktisch van aard. In de verschillende verdragen wordt er gepraat over rechten en plichten: het recht van de één brengt een plicht voor de ander met zich mee. Zo ook in de Universal Declaration of Human Rigts en het rapport van de ICISS over de responsibility to protect. Mensenrechten zouden prepolitiek zijn. Critici zijn echter van mening dat dit onmogelijk is, omdat het juist in het rijk van de politiek is dat rechten waarde hebben en het juist de politieke instituties zijn die de corresponderende plicht dragen (Belamy en Williams 2006: 148). Als deze instituties, gevormd binnen staten, er niet zijn, wie is er dan verantwoordelijk voor de plichten? Een bestuurlijk orgaan dat boven staten op lokaal niveau, dus op internationaal niveau opereert, kan gevoelig zijn voor misbruik en eveneens, of misschien wel juist, tot mensenrechtenschending op ondenkbare schaal leiden.
32
CONCLUSIE
Recente ontwikkelingen op het internationale toneel, zoals de actieve deelname van de V.N. aan de missie in Ivoorkust, hebben de discussie over humanitaire interventie weer hoog op de agenda gezet. Ondanks pogingen tot verduidelijking van het begrip blijft het een omstreden onderwerp.
Hoewel humanitaire interventie te plaatsen valt binnen een lange ethische traditie die zich bezig houdt met de rechtvaardigingsgronden voor (militaire) interventie, kan het tevens gezien worden een breuk met deze traditie. Ieder staat heeft de plicht de mensrechten van zijn burgers te beschermen en kan zich bij schending niet langer als vanzelfsprekend achter zijn soevereiniteit schuilen. Mensenrechten, een term die zijn oorsprong vindt in filosofieën over natuurrecht, kunnen gezien worden als die rechten die intrinsiek zijn aan ieder mens, waar ook ter wereld. Humanitaire interventie heeft als doel in te grijpen bij grove schendingen van deze rechten. Maar het begrip wordt door veel landen gezien als een Westers liberaal idee dat door zijn claim van universaliteit te weinig rekening houdt met unieke karakteristieken van elke natie. Een ander belangrijk begrip in interventie is de staat en dan met name het idee van de natiestaat. Het idee van een staat als drager van rechten, zoals soevereiniteit en noninterventie, is oorspronkelijk ontwikkeld ter bescherming van de rechten van de burgers en ten behoeve van de internationale stabiliteit. Maar groeiende globalisatie en heterogeniteit hebben ook dit begrip onder druk gezet. Een staat krijgt zijn morele waarde omdat deze een reflectie zou zijn van de waarden van de burgers, van de culturele en sociale aspecten van de natie, die er wonen. Echter vallen de grenzen van de staat zelden meer samen met de grenzen van de natie. Afhankelijk van welk kamp men aanhangt, het communitarisme of het kosmopolitisme, legt men de nadruk of op de particularistische aard van de staat of op de universalistische natuur van mensenrechten.
De discussie over de rechtvaardiging van humanitaire interventie is in ieder geval nog lang niet beslecht. Een oplossing vinden voor alle problemen van de rechtvaardiging van humanitaire interventie zal zeker niet eenvoudig zijn. Er zal allicht gekeken moeten worden naar een middenweg tussen het kosmopolitisme en het communitarisme, een weg waarbij men 33
handelt aan de hand van een basisnotie van mensenrechten, maar tevens rekening houdt met de karakteristieken van een natie. Elke geval is uniek en ik sluit mij dan ook aan bij Walzer wanneer hij zegt dat ―the proper method of practical morality is casuistic in character‖ (Luban 1980: 47; quote van Walzer). Desalniettemin geloof ik ook dat de mens uniek is en een bepaalde waardigheid bezit die beschermd moet worden. Ik denk dat hiervoor een concept als mensenrechten gebruikt kan worden. Hoe het genoemd wordt, mensenrechten, menselijke waardigheid of het recht op spiritueel en materieel welzijn (Taylor 2008), lijkt mij een meer theoretische zaak. Een basisnotie van mensenrechten kan als leidraad dienen en helpen bij besluitvorming. Het besef dat ieder mens de zelfde rechten deelt, brengt ook een gevoel van verbondenheid en ik denk dat juist daar de sleutel tot de juiste inzet van humanitaire interventie ligt. Het is in de uitvoering dat particularistische eigenschappen weer een rol gaan spelen. Ik ben allicht overoptimistisch maar ik denk dat er met het responsibility to protect-concept wel degelijk een stap in de goede richting is gezet. Misschien moet het concept niet zozeer gezien worden als een succes in praktische zin maar in theoretische zin. Het is één stap dichter bij het bereiken van een internationale consensus. Een stap verder in het aanhoudende debat van humanitaire interventie. Vorderingen die in mijn ogen niet uit mogen blijven. Om af te sluiten met de woorden van Paul Ramsey:
anyone who is impressed only by the immorality and probable ineffectiveness of interventionary action should sensitise his conscience to the immorality and probable ineffectiveness of non-intervention (Bellamy en Williams 2010: 149).
34
LITERATUURLIJST Abiew, Francis Kofi (2010). ‗Humanitarian Intervention and the responsibility to Protect: Redefining a Role for ‗‗Kind-hearted Gunmen‘‘‘. Criminal Justice Ethics, Vol. 29, No. 2, 93109 Acharya, Amitrav (2002). ‗Redefining the Dillema‘s of Humanitarian Intervention‘. Australian Journal of International Affairs, Vol. 56, No. 3, 373–381 Axworthy, Lloyd and Allan Rock (2009). ‗RESPONSIBILITY TO PROTECT: A New and Unfinished Agenda‘. Global responsibility to Protect, Vol. 1, 54–69
Beitz, Charles R.(1999). Political Theory and International Relations. Princeton: Princeton University Press Bell, Daniel (2010). ‗Communitarianism‘, The Stanford Encyclopedia of Philosophy
Bellamy, Alex J. and Paul D. Williams (2006) 'The UN Security Council and the Question of Humanitarian Intervention in Darfur', Journal of Military Ethics, Vol. 5, No. 2, 144 — 160 Boer, T. A. (2003). ‗De rechtvaardige oorlog: zoeken naar de zin van een eeuwenoud concept‘. Nederlands Theologisch Tijdschrift, Vol. 67, No.2: 89-107
Charter of the United Nations
Chomsky, Noam (2009). ‗Human Rights in New Millenium‘. Lecture at the London School of Economics and Political Science Deng, Francis M. (2008). ‗From ‗Sovereignty as responsibility ‘ to the ‗responsibility to Protect‘. Global responsibility to protect 2, 353–370
35
International Coalition for the responsibility to protect (2001). The Responsibility to Protect: Report of the International Commission on Intervention and State Sovereignty. Ottowa: International Development Research Centre Kleingeld, Pauline en Eric Brown (2006). ‗Cosmopolitanism‘, The Stanford Encyclopedia of Philosophy
Lowe, Vaughan, International Law (2007) Oxford University Press Luban, David (1980). ‗Just Wars and Human Rights‘. In: Pogge, Thomas en Keith Horton (ed.), Global Ethics: Seminal Essays, St. Paul: Paragon House, 29-50 MacFarquhar, Neil (2009). ‗Memo from the United Nations: When to Step In to Stop War Crimes Causes Fissures‘. New York Times Moszkowicz, David (2007). ‗Michael Walzer‘s Justification of Humanitarian Intervention: Communitarian? Cosmopolitan? Adequate?‘. Political Theology, Vol. 8, No. 3, 281-297 Nickel, James (2010). ‗Human Rights‘. The Stanford Encyclopedia of Philosophy Orend,
Brian
(2008),
‗War‘.
The
Stanford
Encyclopedia
of
Philosophy
Perry, Alex (2011). ‗The Spector of Genocide‘. TIME Magazine Philpott,
Dan
(2010),
‗Sovereignty‘,
The
Stanford
Encyclopedia
of
Philosophy
(
Shue, Henry (1996). Basic rights: subsistence, affluence, and U.S. foreign policy. Princeton: Princeton University Press
36
Song, Edward (2010). ‗Subjectivist Cosmopolitanism and the Morality of Intervention‘. Journal of Social Philosophy, Vol. 41 No. 2: 137–151 Taylor, Charles (2008). ‗Conditions of an Unforced Consensus on Human Rights‘. In: Global Ethics: Seminal Essays. St. Paul: Paragon House Berg, Paul van den en Margo Trappenburg (red.) (1994), ‘Lokale rechtvaardigheid. De politieke theorie van Michael Walzer’, Zwolle Tjeenk Willink Tuckness, Alex (2010), ‗Locke's Political Philosophy‘, The Stanford Encyclopedia of Philosophy United Nations. ‗World Summit 2005: Fact Sheet‘.
Walzer, Michael (2006). Just and Unjust War: A Moral Argument with Historical Illustrations. New York: Basic Books Williams, Bruce (1923). ‗State Morality in International Relations‘. The American Political Science Review, Vol. 17, No. 1: 17-33 Wong, Jarrod (2009). ‗Reconstructing the responsibility to protect in the Wake of Cyclones and Separatism‘. Tulane Law Review, Vol. 84, No. 2: 219-266
37