INFRASTRUCTUUR. Ann De Roeck, De Hoeve, Deurne.
INTRODUCTIE Voor elk (ver)bouwproject of (her)inrichting van ruimtes is het enorm belangrijk dat je vooraf een grondig gedachtenexperiment voert: • “wat zullen deze ruimtes aan hun gebruikers vertellen?”, • “wat betekent het b.v. als alle ateliers op dezelfde open ruimte uitkomen?, moet iedereen daar dan altijd naar toe als hij klaar is met werken of kan hij via een rustige sluipweg het atelier verlaten?”, • “wat hoor je als je in kamer A staat?, en wil je dat wel degelijk horen?”, • “waartoe zal het plaatsen van een raam op positie X leiden? wil je ook dat iedereen die daar woont steeds Y ziet”?, • ... Essentieel in dit experiment is dat je heel goed weet wie de uiteindelijke gebruikers zullen zijn, waar hun sensorische gevoeligheden liggen en wat hun begripsniveau is. Idealiter heb je vooraf van elke gebruiker een sensorisch profiel kunnen opstellen (zie www.autismeviataal.nl – documentatie - diagnostiek, vertaalde versie van Olga Bogdashina's Sensory Profile) en kan je je (ver)bouwplan of (her)inrichting daar op afstemmen. Maar een ideale situatie zoals net beschreven kom je zelden tegen. Vaak start je zonder de concrete personen te kennen of zullen je cliënten heel vaak wisselen. Wat is dan belangrijk: • Houd er rekening mee dat alle mensen met autisme (los van een bijkomende mentale beperking) sensorische prikkels op een “andere” wijze verwerken. D.w.z. • houd je ruimtes visueel sober, b.v.: • vervang een superdruk behangpapier door een rustig design of effen muurkleur • gebruik geen twintig verschillende kleuren in een ruimte, dat komt de visuele rust niet ten goede • gebruik geen te felle verlichting • zorg voor een goed geluidsisolatie tussen ruimtes, b.v.: • als je niet wil dat cliënten zich druk maken over gesprekken waar ze niets van begrijpen (en die ook niet tegen hun gericht zijn): zorg ervoor dat je ruimtes afsluitbaar zijn • gebruik materialen die eerder geluidsopslorpend zijn dan geluidsweerkaatsend, b.v.: • gebruik gordijnen om geluid op te slorpen • kies voor linolium of kurk i.p.v. voor tegels • ...
1
Houd er rekening mee dat sociale interactie voor alle mensen met autisme (los van een bijkomende mentale beperking) moeilijk is. D.w.z. • zorg ervoor dat gemeenschappelijke ruimtes groot genoeg zijn • zorg ervoor dat er voldoende kleinere, individuele ruimtes zijn waar iemand zich in kan terug trekken of kan vluchten als het sociaal teveel wordt Houd er rekening mee dat alle mensen met autisme problemen hebben met betekenisverlening en verbeelding zodat het een enorme hulp is als ruimtes voor zich spreken. D.w.z. • indien mogelijk: vaste plaatsen voor vaste activiteiten b.v. een specifieke tafel om aan te eten, een andere om aan te werken, of als je geen verschillende tafels hebt, een ander tafelkleed per type activiteit, ... b.v. liever een aparte leefruimte en een aparte slaapruimte i.p.v. alles in één ruimte te hebben Deze algemene regels zijn wat ze waard zijn als “algemene” regels en moet je steeds combineren met de regel dat je elke plaatselijke situatie steeds nog verder moet aanpassen aan de individuele persoon met autisme die je ondersteunt. Daar waar al het bovenstaande focust op het belang van infrastructurele aanpassingen voor de mensen met autisme zelf is het ook belangrijk om vooraf stil te staan bij hoe de infrastructuur ook bepaalt op welke wijze je iemand met autisme zal/kan ondersteunen. Enkele voorbeelden: ¾ In een woonsetting met kleine individuele kamers en een grote gemeenschappelijke living “dwingt” begeleiders vaak om hun cliënten net in deze living (in groep) te gaan begeleiden. Dergelijke setting vraagt daarenboven aanzienlijke samenlevingsvaardigheden die niet zo vanzelfsprekend zijn voor mensen met autisme. Wil je binnen de net geschetste woonsetting individueler gaan werken, dan moet je “ingaan” tegen de infrastructuur die je hebt. ¾
In een dagcentrum waar alle activiteitenruimtes uitkomen in éénzelfde polyvalente ruimte brengt dit met zich mee dat sociale vaardigheden continu op de proef worden gesteld (want je komt er altijd wel iemand tegen) en dat alle geluidsprikkels perfect worden overgedragen van het éne atelier naar het andere... Begeleiders zijn dan vooral bezig met het “beheersen” van het sociaal verkeer en de prikkels eerder dan te kunnen focussen op het ontwikkelen of onderhouden van vaardigheden. Eetzalen (zowel in scholen als in bedrijven) verplichten begeleiders toezicht uit te oefenen op de sociale interactie – eetzalen die opgedeeld zijn in hoekjes (al dan niet afgeschermd met panelen, planten of gordijnen) kan de begeleidingsfocus verleggen naar aandacht voor andere dingen.
2
EIGENLIJKE BOUW Inplanting: Waar ga je bouwen of koop je een huis? Als je de luxe hebt om te kiezen waar je een infrastructuur voor mensen met autisme inplant zijn er een aantal factoren (niet altijd autisme-specifiek) die je keuze mee kunnen bepalen. 9 9 9
9 9 9 9
Is er voldoende ruimte? Zowel binnen- als buitenruimte (wel opletten dat je nog een overzicht behoudt). Is er groen aanwezig, direct aansluitend op de woning of makkelijk toegankelijk? Is de site “rustig” gelegen: d.w.z. niet aan grote verkeersaders (kwestie van auditieve overlast en veiligheid), zijn er niet teveel drukteveroorzakers in de onmiddellijke buurt (dancings, drukke winkelcentra, scholen)? Is de site bereikbaar met openbaar vervoer? Zijn er voldoende recreatieve mogelijkheden in de buurt ? (sportaccommodatie, zwembad, parken, cafeetjes, ...) Is er een actief buurtleven (kwestie van (omgekeerde) integratie-activiteiten, vrijwilligerswerk)? Staan de lokale overheden positief t.o.v. mensen met een handicap?
Het gewicht van de verschillende factoren zal verschillend zijn naar gelang de eigenschappen en noden van je doelpubliek.
Infrastructuur, hoe ga je bouwen? Ondanks het feit dat de meeste personele middelen voor ondersteuning van personen met autisme nog steeds afgestemd zijn op groepsopvang, zou je in het ontwerpen van je infrastructuur moet uitgaan van het principe dat elke persoon met autisme zo zelfstandig mogelijk leeft of werkt. Dit wil niet zeggen dat er geen mogelijkheden moeten voorzien worden voor het groepsgebeuren, maar wel dat je infrastructuur dit niet oplegt. M.a.w.: Voor woningen: voorzie een model van studiowonen eerder dan van een klassiek huis. Ervaring leert dat bewoners de groepsruimte immers vaak enkel opzoeken omdat daar de begeleiding aanwezig is of dat je maatregelen moet nemen zoals “maximum x-aantal bewoners in de living en de rest verdeeld over het huis” om de sociale interactie onder controle te houden. Als je een grotere individuele ruimte per bewoner hebt: graag een opdeling in een aparte leefruimte en een aparte slaapruimte. Zo kunnen de twee functies (b.v. vrijetijd en slapen) van elkaar gescheiden worden. Als cliënten volledig zelfstandig wonen (b.v. bij begeleid of beschermd wonen), merken we vaak dat het gebruik van b.v. wasserijen (met heel veel sociale interactie) problematisch is. Heb je een eigen wasserij in de voorziening stel deze dan open voor de ambulante bewoners. Hetzelfde verhaal geldt voor ontspanningsruimtes.
3
Voor werk- of klassituaties: voorzie de mogelijkheid om iemand een individuele werkruimte te geven. Werk met hoeken, liefst aparte ruimtes, waar niet teveel afleiding is. Check wel of de persoon met autisme zich daar veilig voelt, soms heeft iemand meer nood aan overzicht (controle) van zijn omgeving dan dat hij/zij baat heeft bij een volledige afscherming.
Algemeen Voorzie voldoende daglicht in de leef- en werkruimtes: zo vermijd je mogelijke sensorische problemen met kunstlicht. Voorzie aparte bergruimtes voor allerhande materialen die anders maar liggen rond te slingeren of die allerhande boodschappen geven: b.v. staan de fietsen steeds in de gang dan roept dit automatisch op dat je kan gaan fietsen terwijl dit helemaal niet de bedoeling is. Als dit binnen je mogelijkheden ligt: zorg ervoor dat je de ruimte(s) flexibel kan indelen (b.v. verplaatsbare wanden, panelen, grote kasten, gordijnen). Let wel op dat deze materialen vaak minder duurzaam zijn en dus sneller kunnen stuk gaan en dat ze niet altijd geluidsdempend zijn. Voorzie per kamer reeds allerhande nutsleidingen zodat je, afhankelijk van de nood van de cliënt deze kan installeren of niet. B.v. bij iemand die geobsedeerd is door water installeer je geen wastafel op de slaapkamer. Denk eraan dat je dat je vooral voldoende verschillende ruimtes voorziet: mensen met autisme hebben vaak aparte prikkelarme ruimtes nodig om zich even te kunnen terug trekken of hun energie te kunnen kanaliseren. Bij cliënten met agressief gedrag zijn time-out ruimtes soms noodzakelijk. Houd in de toewijzing van individuele kamers of studio's rekening met de individuele noden van je cliënten: als je weet dat iemand gek is op liften geef hem of haar dan geen studio net tegenover de lift: dat is tekenen voor problemen. Aanpassingen zal toch nog moeten doen één keer je aan het werken ben.
Welke materialen ga je gebruiken? Algemeen geldt voor de gebruikte materialen dat je best opteert voor duurzame materialen die “stootvast” zijn. Mensen met autisme hebben er immers een hekel aan als dingen snel stuk gaan. Iets wat stuk is wordt vaak verder stuk gemaakt (ervaring bij mensen met autisme en een mentale beperking) opdat het zo zou sneller zou verdwijnen of vervangen worden. Dit brengt met zich mee dat je dan ook best kiest voor materialen die snel vervangbaar zijn (dus liefst geen uitzonderlijke series die maar op één plaats in België verkrijgbaar zijn) of waar je steeds een voorraad van in huis hebt. Werk je met mensen die ook agressie vertonen is de keuze voor stevige materialen nog des te belangrijker. Om er niet helemaal een versterkte burcht van te maken kan je opteren om voor dingen die je toch geregeld wil vervangen (b.v. klein meubels) meteen te opteren voor goedkopere maar nog wel degelijke exemplaren. De vraag blijft hoeveel je vooraf al incalculeert. Dit hangt af van je bereidheid en snelheid om nadien dingen te vervangen. We geven enkele voorbeelden van handigheidjes die je moet afwegen in functie van de cliënten die je ondersteunt. Sommige mensen met autisme zijn gek op het tikken op glas. Ze zijn op zoek naar de trillingen die het tikken of kloppen veroorzaakt. Glas dat niet trilt is wel een aanzienlijk stuk duurder...
4
Als je werkt met mensen die ook agressie vertonen kies je in elk geval best voor veiligheidsglas met folie ertussenin zodat glasbreuk niet steeds met scherven gepaard gaat. Lichtschakelaars zijn een favoriet ding om met te spelen of op te slaan: verlichting die aanspringt als je een ruimte binnen kan heel wat problemen vermijden. Langs de andere kant is een systeem waarbij het licht bij niet bewegen dan weer uitgaat kan voor heel wat angst zorgen. Verwarming wordt best centraal beheerd (met voelers per kamer) want verwarmingsknoppen zijn opnieuw vaak interessante triggers. Anderzijds vraagt het instellen van de juiste temperatuur een enorm beoordelingsvermogen: energierekeningen kunnen dan ook hoog oplopen. Gezien de vaak hoge pijndrempel van mensen met autisme verdient het ook aanbeveling om een aantal preventieve maatregelen te treffen zoals: het inkasten van verwarmingselementen, het zorgen voor aparte schakelaars voor kookvuren, of het werken met kookvuren waarbij je de warmte kan “zien” (b.v. vitrokeramisch), het werken met verwarmings-elementen in het plafond i.p.v. aan de muur, het instellen van de juiste temperatuur van het warm water of het gebruik van thermostatische kranen zodat mensen zich niet kunnen verbranden bij het douchen of wassen. Allerhande praktische dagdagelijkse handelingen (b.v. het al dan niet opendoen van de gordijnen, verluchten van ruimtes) vragen vaak het nemen van beslissingen die voor ons heel eenvoudig zijn maar die niet vanzelfsprekend zijn voor mensen met autisme: domotica kan hier soms een antwoord bieden. Als cliënten vaak moeilijk zelf kunnen inschatten wanneer ze moeten stoppen met bepaalde activiteiten is het gebruik van in te stellen timers (op elektrische toestellen) soms een handig middel. Ook een apart elektriciteitscircuit per studio of slaapkamer kan bijzonder handig zijn. Verlichting: zoals boven reeds vermeld zijn sterke verlichtingsbronnen vaak storend. Geluiden van deurbellen, telefoon, biepers zijn opnieuw prikkels die de onrust sterk kunnen verhogen: het zijn immers geluiden die plots verschijnen – geluid dat aangekondigd wordt met een visueel signaal (er bestaan deurbellen met lichtsignaal) wordt vaak beter verdragen. Als je het principe wil toepassen dat de omgeving voor zich moet spreken dan is het aangewezen dat je materialen die niet bedoeld zijn om op te reageren kan wegbergen in kasten. Kasten waar je soms best ook een slot kan opzetten: een deurtje dat open kan is immers toch bedoeld om te openen? Er bestaan slotjes op basis van magneten zodat je als begeleider steeds met een hele sleutelbos moet rondlopen. Voorzie indien mogelijk aansluitingen voor internet, computers, ... Sommige mensen met autisme gebruiken vaak computers als communicatiemiddel of als vrijetijdsbesteding. Opnieuw moet je hier per persoon bekijken in hoeverre er nood is aan begrenzing of niet. Ann De Roeck Najaar 2006
5