Informatiebrochure voor instellingen in de gezondheidszorg Master Advanced Nursing Practice
Pagina | 1
Inleiding Deze brochure geeft informatie over de Master Advanced Nursing Practice (MANP). Verpleegkundigen worden tijdens deze opleiding opgeleid tot verpleegkundig specialist (VS). Als u als gezondheidszorginstelling, maatschap of vakgroep belangstelling heeft voor het opleiden en inzetten van een VS, dan vindt u in deze notitie belangrijke informatie. In deze notitie nemen wij u met behulp van enkele aandachtspunten mee in het proces om tot het insturen van een student (verpleegkundig specialist in opleiding, VSio) te komen. In de bijlagen zijn relevante documenten opgenomen die de ontwikkeling van uw afdelings- cq instellingsbeleid in dit proces kunnen ondersteunen. HET BEROEP VERPLEEGKUNDIG SPECIALIST
De VS is een relatief nieuw beroep binnen de Nederlandse gezondheidszorg. De VS is een verpleegkundige die op masterniveau vanuit een ‘evidenced based’ attitude binnen de taakherschikkingsagenda werkzaamheden van het medisch domein combineert met die van het verpleegkundig domein. Het beroep van VS is een bij wet beschermd beroep (zie art 3. Wet BIG). Sinds 2012 mogen VS-en, dankzij een experimenteerartikel (art. 36a Wet BIG), onder bepaalde voorwaarden zelfstandig voorbehouden handelingen indiceren en uitvoeren en binnen de GGZ mogen zij tevens als hoofdbehandelaar optreden, dit laatste gelijk aan bijvoorbeeld psychiaters en klinisch psychologen. Hoogstwaarschijnlijk mogen VS-en in 2015 zelfstandig binnen de DBC-structuur declareren. Dit hangt af van de afspraken die tussen de medisch specialist en de VS ten aanzien van de taakherschikking worden gemaakt. DE MASTER ADVANCED NURSING PRACTICE
De MANP aan de Hogeschool van Arnhem en Nijmegen (HAN) is in 2001 van start gegaan als afstudeerrichting van de multiprofessionele masteropleiding voor verpleegkundige en paramedische beroepen. Sinds het cohort 2003 worden alleen verpleegkundigen toegelaten. Sinds het cohort 2004 is de MANP een tweejarige duale master, gesubsidieerd door de overheid, die jaarlijks via de Vereniging Hogescholen het aantal opleidingsplaatsen vaststelt. De MANP leidt VSio’s op tot Master in de Advanced Nursing Practice en tot verpleegkundig specialist (VS), conform het Algemeen besluit specialismen verpleegkunde, inclusief de deelbesluiten. Afgestudeerden van de opleiding mogen als VS werken binnen één van de vijf door de minister van VWS aangewezen zorgspecialismen. Aan het begin van de opleiding dient de VSio aan de hand van haar functieprofiel een keuze hiervoor te maken. De zorgspecialismen zijn (zie ook Bijlage II): 1. Preventieve zorg bij somatische aandoeningen 2. Acute zorg bij somatische aandoeningen 3. Intensieve zorg bij somatische aandoeningen 4. Chronische zorg bij somatische aandoeningen 5. Geestelijke gezondheidszorg (GGZ) Afgestudeerden hebben geleerd ‘evidence based’ te denken en te werken. Zij kunnen een brug slaan tussen medische en verpleegkundige diagnostiek en als verpleegkundig leider bijdragen aan innovaties die het afdelingsniveau overstijgen. Ook zijn zij in staat de deskundigheid van hun team te bevorderen, onder andere door het scholen van collega’s. Na voltooiing van de opleiding dient de VSio als beroepsbeoefenaar zelfstandig en op een onderzoekende en kritische wijze te kunnen werken en daarbij te beschikken over de volgende zeven competenties op masterniveau (zie ook Bijlage III): 1. Klinisch handelen 2. Communiceren 3. Samenwerken en coördineren 4. Organiseren en managen 5. Maatschappelijk handelen 6. Onderzoeken en doceren 7. Professionaliseren en profileren
Pagina | 2
Deze zeven competenties zijn geclusterd in drie professionele taakgebieden: Patiëntenzorg, Verpleegkundig Leiderschap en Professionalisering & Profilering. Het mastereindniveau van de opleiding is bepaald door de competenties te koppelen aan de Dublin descriptoren van het masterniveau. AANTAL OPLEIDINGSPLAATSEN
Aan het begin van elk kalenderjaar wordt het aantal opleidingsplaatsen voor het daarna startende studiejaar door de minister van OCW, op voordracht van de Vereniging Hogescholen, vastgesteld. Voor 2014 zijn 700 plaatsen voor de negen MANP-opleidingen en de vijf Masteropleidingen Physician Assistant (MPA) beschikbaar. De HAN zal naar alle waarschijnlijkheid 50 plaatsen toegewezen krijgen. TOT SLOT
We hopen dat deze informatiebrochure u voldoende informatie geeft over het opleiden van een VSio binnen uw instelling. Ondanks de zorg die aan deze brochure is besteed, kan het zijn dat u nog vragen of aanvullingen heeft. Graag nodig ik u dan uit om die met mij te delen. Dr. Jeroen Peters Opleidingscoördinator MANP E-mail:
[email protected] Telefoon: 06-24106078 Zie ook Bijlage I voor alle contactgegevens van de MANP
Pagina | 3
Aandachtspunten AANDACHTSPUNT 1 BESLUITVORMING OVER DEELNAME AAN DE MANP: MANP : TAAKHERSCHIKKING
De basis voor de inzet van een VS is de behoefte aan taakherschikking. Deze behoefte zal binnen uw afdeling mogelijk nader onderzocht moeten worden. Is er behoefte aan het delegeren van medische taken? Welke taken kunnen dit dan zijn en zijn deze te combineren met verpleegkundige taken? Kan dit ook op een andere wijze en met inzet van ander personeel worden opgelost? Mogelijk dat u meer heeft aan de inzet van een physician assistant (PA) als het bijvoorbeeld gaat om de vervanging van een zaalarts. Het is dus zinvol om voorafgaand aan het eventueel opleiden van een VSio deze vragen te beantwoorden. Als de behoefte aan het delegeren van medische taken aanwezig is en u tot een concept takenpakket kunt komen, houdt u dan rekening met het competentieprofiel van de VS (zie Bijlage III) en het concept beroepsprofiel van de VS, waarin de reikwijdte van dit beroep wordt aangegeven. In het competentieprofiel zijn de eindkwalificaties opgenomen; het concept takenpakket van de VS moet te herleiden zijn tot deze eindkwalificaties. Het concept takenpakket wordt vervolgens voorgelegd aan de opleidingcoördinator van de MANP. Hij beoordeelt samen met u of het takenpakket voldoende inhoudelijke basis heeft voor deelname aan de MANP. ONDERSTEUNING DOOR HET OPLEIDINGSTEAM MANP
Uw instelling kan op steun van het opleidingsteam MANP rekenen. Graag informeren, adviseren en ondersteunen wij u in de mogelijkheden voor taakherschikking. Dit kan zijn aan medische afdelingen, het management en potentiële VSio’s, maar ook ten aanzien van de werving- en selectieprocedure. Dit kunnen zowel informatievoordrachten als persoonlijke gesprekken met geïnteresseerde medisch specialisten en betrokkenen zijn. Het opleidingsteam MANP beschikt over actuele relevante informatie. Zo onderhoudt de opleidingscoördinator nauw contact met betrokken partijen, zoals de beroepsvereniging V&VN-VS, het College Specialismen Verpleegkunde, de Registratiecommissie Specialismen Verpleegkunde en de betrokken ministeries. In Bijlage I vindt u een overzicht van het opleidingsteam MANP van de HAN.
AANDACHTSPUNT 2 BORGING IN DE PRAKTIJKINSTELLING
De inzet van een VSio heeft een invloed op uw organisatie. Het is van belang dat er binnen uw organisatie aandacht wordt besteed aan de introductie van de VSio. Dit kan eventuele problemen op de werkvloer voorkomen. Aan de ene kant kan het medisch specialisme dat een VSio in haar gelederen heeft (of wil hebben) haar partnerafdelingen inlichten over de inzet van de VSio, waarbij de doelstelling van deze inzet wordt toegelicht. Aan de andere kant is het aan het management om de instelling als geheel in te lichten over deze ontwikkeling. Hierbij kan het opleidingsteam MANP behulpzaam zijn, bijvoorbeeld door middel van voordrachten en discussiebijeenkomsten. Mogelijk kan een centrale commissie (stuurgroep) binnen uw instelling dit proces begeleiden. FORMATIEVE INBEDDING IN DE PRAKTIJKINSTELLING
Het is aan de instelling om te bepalen waar de afgestudeerde VS formatief wordt ondergebracht. Dit kan de maatschap of medische afdeling zijn, maar ook de Verpleegkundige dienst. Onderscheid kan gemaakt worden in hiërarchische en functionele inbedding. Ons advies is om hier vooraf goed over na te denken en hierin helderheid te verschaffen. In meerdere instellingen worden afdelingen door de Raad van Bestuur zelfs verplicht om voorafgaande aan de opleiding een ‘business case’ te schrijven met daarin opgenomen hoe en waar de VSio uiteindelijk wordt ingebed. Mocht u meer informatie willen over hoe de functie van VS goed ingebed kan worden in uw instelling, zie het ‘Handboek leaders in care’ dat door het Amphia ziekenhuis is geschreven: http://www.amphia.nl/Publicaties/AMPHIA_Handboek_leaders_in_care_INTERACTIEF.pdf
Pagina | 4
AANDACHTSPUNT 3 WERVINGWERVING- EN SELECTIEPROCEDURE
Uw organisatie neemt de werving en selectie van kandidaat VSio’s voor haar rekening. Het heeft de voorkeur om uw afdeling personeelszaken hier vanaf het begin nadrukkelijk bij te betrekken. De afdeling waar de VSio komt te werken stelt samen met de personeelsadviseur een advertentietekst op. Basis hiervoor is het competentieprofiel van de VS (zie Bijlage III). De kans bestaat dat u ervoor kiest om binnen uw instelling te werven. ONDERSTEUNING DOOR HET OPLEIDINGSTEAM MANP
De MANP stelt voorwaarden aan de toelating van de VSio tot de opleiding (zie hierna). Het opleidingsteam MANP kan op uw verzoek participeren in de voorbereiding op de selectie en is eventueel beschikbaar voor advisering bij selectiegesprekken. Verschillende instellingen hebben hier tot nu toe gebruik van gemaakt. Met name het gegeven dat het gaat om een relatief nieuw beroep en dat de kandidaat VSio mogelijk één van de eerste VSio’s in uw instelling zal zijn, brengt misschien onzekerheden met zich mee. Dit vraagt naast medisch en verpleegkundig inhoudelijke kwaliteiten om sterke psychosociale competenties. Het opleidingsteam MANP is goed op de hoogte van deze dynamiek en kan hierdoor de werving- en selectieprocedure in uw instelling ondersteunen. VOORWAARDEN VOOR TOELATING TOT DE MANP
Om toegelaten te kunnen worden tot de MANP, dient aan voorwaarden te worden voldaan. De kandidaat VSio: a. Is in het bezit van een getuigschrift van de hbo-V. b. Kan aantonen dat zij minimaal 2 jaar zelfstandig heeft gewekt als verpleegkundige. c. Heeft bij aanvang van de opleiding een contract als VSio voor minimaal 32 uur per week voor de duur van de opleiding. Kandidaat VSio’s die niet aan de eerste eis kunnen voldoen, maar wel in het bezit zijn van een getuigschrift van de oude Inservice A/B/Z, kunnen worden toegelaten als zij een assessment hebben ondergaan en als dit assessment tot een positief advies van het assessmentbureau heeft geleid (zie hierna). Het genoemde assessment is in sommige situaties niet nodig. Kandidaat VSio’s die naast de oude Inservice A/B/Z één van de volgende vervolgopleidingen met goed gevolg hebben doorlopen en die kunnen aantonen dat zij de competenties die zij tijdens één van deze aanvullende opleidingen hebben verworven, verder hebben verdiept en uitgebouwd, kunnen bij de examencommissie van de MANP vrijstelling voor het assessment vragen. Het betreft hier: de kaderopleiding, de lerarenopleiding, de MGZ-opleiding, de oude SPV-opleiding en de opleiding VO verpleegkundig specialist. Kandidaat VSio’s die geregistreerd zijn als verpleegkundige niveau 4, zijn alleen toelaatbaar als zij één van de bovenstaande vervolgopleidingen of een andere bacheloropleiding binnen het domein van de gezondheidszorg met goed gevolg hebben doorlopen. Echter, hier kan nog wel een assessment aan verbonden zijn. Mocht u hierover vragen hebben, neem dan contact op met de opleidingscoördinator (zie Bijlage I voor de contactgegevens). ASSESSMENT KANDIDAAT VSIO
Als uw kandidaat VSio een assessment moet ondergaan, dan zijn er twee mogelijkheden (zie ook Bijlage IV): a. De kandidaat VSio voldoet niet aan de bovengenoemde toelatingsvoorwaarden van de MANP. b. De kandidaat VSio voldoet wel aan de bovengenoemde toelatingsvoorwaarden van de MANP, maar er zijn tijdens de selectieprocedure twijfels over de motivatie, persoonlijkheidsaspecten of vaardigheden van de kandidaat. Als mogelijkheid a. van toepassing is, dan betreft het assessment een capaciteitenonderzoek, waarbij gedurende een dagdeel wordt beoordeeld of de kandidaat over een hbo-werk- en denkniveau beschikt. Als in het assessment blijkt dat de kandidaat het hbo-normgemiddelde onvoldoende waarmaakt, dan is de kandidaat niet toelaatbaar. Als mogelijkheid b. van toepassing is, dan betreft het assessment een ontwikkelingsassessment, waarbij specifieke competenties van de kandidaat worden beoordeeld. De competenties die worden beoordeeld, worden samen met u bepaald en kunnen zijn: Probleemanalyse, Oordeelsvorming, Integriteit, Samenwerken, LeerverPagina | 5
mogen, Vraaggerichtheid/sensitiviteit, Resultaatgerichtheid en Onderhandelen. De uitkomst van het ontwikkelingsassessment bepaalt of de kandidaat VSio wel of niet zal worden ingestuurd. Er is afgesproken dat ‘Lancae loopbaanoriëntatie & -counseling’ in Arnhem het capaciteitenonderzoek voor alle MANP-opleidingen in Nederland verzorgd. Dit bureau heeft hier ruime ervaring mee. Ten aanzien van het ontwikkelingsassessment bent u vrij om een ander bureau te kiezen. De kosten van zowel het capaciteitenonderzoek als het ontwikkelingsassessment komen voor rekening van de praktijkinstelling. PROCEDURE TOEWIJZING OPLEIDINGSPLAATSEN OPLEIDINGSPLAATSEN
De MANP heeft onderstaande procedure opgesteld ten aanzien van het definitief toewijzen van opleidingsplaatsen voor het collegejaar 2014-2015. Deze procedure is te verdelen in drie fasen: Fase 1: Elk najaar verstuurt de MANP de praktijkinstellingen een brief met het verzoek om voor 1 april aan te geven hoeveel plekken men wil reserveren. Deze reserveringen worden op een lijst geplaatst, zonder de volgorde van aanmelding te vermelden. Reserveringen die na 1 april binnenkomen, worden op datum van aanmelding op de lijst gezet. Fase 2: Begin april komt de Vereniging Hogescholen bij elkaar om een eerste verdeling van het aantal plaatsen per opleidingsinstelling te maken. Als het aantal plaatsen groter is dan het aantal reserveringen, dan krijgt elke instelling de gereserveerde plekken toegewezen. Echter, als het aantal reserveringen van voor 1 april het aantal toegewezen plekken overschrijdt, dan vind er loting plaats. ‘Reserveringen’ die niet zijn ingeloot komen als eerste op de reservelijst. De aanmeldingen die na 1 april zijn binnengekomen, worden daarna op datum van aanmelding op de wachtlijst geplaatst. Fase 3: In juni zorgt de Vereniging Hogescholen aan de hand van het aantal concrete aanmeldingen voor een verdere verdeling van de beschikbare plaatsen. Tevens laat zij een controle uitvoeren ten aanzien van eventuele dubbelinschrijvingen. Binnen de HAN wordt hiervoor het aanmeldingsformulier gebruikt dat ondertekend dient te zijn door de kandidaat VSio en werkgever. Hiermee gaan de kandidaat VSio en werkgever de verplichting aan om deze aanmelding om te zetten in een contract op het moment dat de HAN de plaats vanuit de Vereniging Hogescholen heeft toebedeeld gekregen. Fase 4: Direct na de toedeling van de plaatsen worden de definitieve opleidingcontracten door de drie betrokken partijen (kandidaat VSio, werkgever en HAN) ondertekend. Als u vragen heeft over de verdeling van de opleidingsplaatsen, dan kunt u contact opnemen met de opleidingscoördinator (zie Bijlage I voor de contactgegevens).
AANDACHTSPUNT 4 BEGELEIDING VSIO’S IN DE PRAKTIJKINSTELLING PRAKTIJKINSTELLING
De MANP is een duale opleiding. Dit betekent leren en werken tegelijk. VSio’s leren op de hogeschool én op de werkplek. Het belangrijkste kenmerk van duaal onderwijs is de sterke verwevenheid van werken en leren. De onderwijsinstelling draagt in samenwerking met het beroepenveld de verantwoordelijkheid voor het vormgeven van een leer/werkomgeving, waardoor de VSio zich kan ontwikkelen tot het competentieniveau van een startbekwame VS, hetgeen wil zeggen ‘competent’ of ‘bekwaam’. Zij kan een beroepsactiviteit dan zonder supervisie uitvoeren, deze is wel beschikbaar, maar niet direct. De praktijkopleider draagt wel eindverantwoordelijkheid, maar kan er op vertrouwen dat de activiteiten in beginsel correct zullen worden uitgevoerd. Tijdens de opleiding werkt de VSio stap voor stap naar dit niveau. VOORWAARDEN PRAKTIJKINSTELLING ALS PRAKTIJKLEERPLAATS
Aan de praktijkleerplaats voor een VSio worden voorwaarden gesteld. Deze zijn: • Er is een functieprofiel met een duidelijk takenpakket voor de VSio, waaruit persoonlijke leerdoelen voor de praktijk zijn af te leiden. • Het functieprofiel voor de VSio moet zodanig omschreven zijn dat de volgende zeven competenties (zie Bijlage III) en de voorbehouden handelingen (indien van toepassing) te behalen zijn. • De werkplek is tijdens de opleiding een opleidingsplaats waar de VSio de competenties en voorbehouden handelingen (indien van toepassing) kan ontwikkelen die voor de functie vereist zijn. Pagina | 6
• Een medisch specialist en eventueel een VS staan als praktijkopleiders garant voor de begeleiding van de VSio. • De praktijkopleider is in het bezit van een ‘train de trainer’-certificaat of bereid deze tijdens de opleiding van de VSio te behalen. • De praktijkopleider voldoet aan het competentieprofiel van de praktijkopleider dat door de NVMO is vastgesteld. • Naast de specifieke verpleegkundige taken is er sprake van het uitvoeren c.q. overnemen van medische taken door de VSio, vast te stellen door de medisch specialist. • De praktijkinstelling heeft erkenning aangevraagd bij de Registratiecommissie Specialismen Verpleegkunde (zie www.verpleegkundigspecialismen.nl). ROL PRAKTIJKOPLEIDER
Voor de begeleiding binnen de instelling wordt een praktijkopleider aangesteld die de VSio begeleidt gedurende de opleiding. Deze is of medisch specialist of verpleegkundig specialist. Indien uw instelling kiest voor een verpleegkundig specialist, dan heeft het de voorkeur om hier ook een medisch specialist bij aan te stellen die het medische gedeelte voor zijn/haar rekening neemt. Samen met de VSio stelt de praktijkopleider een persoonlijk leerplan op; het functieprofiel van de VS kan hiervoor als uitgangspunt worden genomen. De praktijkopleider evalueert en toetst de VSio gedurende de opleiding. Aangeraden wordt om wekelijks zo’n 1.5 uur voor de begeleiding te rekenen. In onderstaande tabel zijn de taken van de praktijkopleider samengevat. Vanzelfsprekend heeft ook de afdeling waar de VSio werkt een voorwaarde scheppende rol ten aanzien van het leerklimaat en een faciliterende rol voor de praktijkopleider, zodat de VSio op een verantwoorde wijze kan werken aan haar leerdoelen. Taken praktijkopleider - De introductie en begeleiding van de VSio regelen. - De VSio inwerken met betrekking tot de gang van zaken binnen de afdeling, in aansluiting op de gebruikelijke procedures voor de introductie van medewerkers. - Door praktische demonstratie, oefening en begeleiding vaardigheden bij de VSio aanleren, zoals het afnemen van de anamnese, het doen van lichamelijk onderzoek en de statusvoering. - De VSio stimuleren en begeleiden om voorstellen te doen met betrekking tot verdere diagnostiek en behandeling van patiënten. - Feedback geven op en beoordelen van het handelen en functioneren van de VSio, conform de richtlijnen van de opleiding. - Zorgen dat de VSio niet in een positie terecht komt waarbij de VSio zelfstandig handelingen moet uitvoeren waarvoor zij nog niet haar bekwaamheid heeft aangetoond. - Begeleiden van de VSio bij het ontwikkelen van klinische reflectie en wekelijks een gesprek inplannen om de voortgang te bespreken. - De VSio behulpzaam zijn bij het oplossen van specifieke problemen. - Collega’s stimuleren bij het opleiden van de VSio. - Zelfstudie door de VSio stimuleren en faciliteren. - De eigen didactische bekwaamheden onderhouden door aan de ‘train de trainer’-cursus van de opleiding deel te nemen en de praktijkopleidersbijeenkomsten van de opleiding bij te wonen. De MANP organiseert gedurende de opleiding drie praktijkopleidersbijeenkomsten. Deze bijeenkomsten zijn geaccrediteerd door zowel de KNMG als de Registratiecommissie Specialismen Verpleegkunde. De bijeenkomsten bieden de praktijkopleiders de gelegenheid om: • ervaringen ten aanzien van de begeleiding van VSio’s uit te wisselen. • feedback op de opleiding te geven. De praktijkopleidersbijeenkomsten geven de MANP de gelegenheid om: • blijvend te werken aan de competenties van de praktijkopleider door informatieoverdracht, discussie en werkgroepen. • informatie te geven over het theoretische deel van de opleiding. • de laatste stand van zaken rondom de VSio met de praktijkopleiders te bespreken.
Pagina | 7
AANDACHTSPUNT 5 TOETSING TOETSING EN STUDIEADVIES
Om de Vsio te ondersteunen bij het stap voor stap toewerken naar handelen zonder directe supervisie (zie Aandachtspunt 4) en om te beoordelen in welke mate de VSio tijdens en aan het einde van de opleiding over de competenties van de VS (zie III) beschikt, heeft de opleiding een toetsprogramma ontwikkeld. Dit toetsprogramma bestaat uit een grote diversiteit aan toetsen die voor een groot deel (inter)nationaal gevalideerd zijn en standaard binnen het medisch onderwijs worden gehanteerd. Een groot deel hiervan wordt in de eigen praktijksituatie uitgevoerd en door de praktijkopleider beoordeelt. Om deze beoordeling te faciliteren is er van elke toets een omschrijving en formulier met beoordelingscriteria. FEEDBACK GEVEN
De opleiding is van mening dat toetsen in het leerproces een belangrijk onderdeel vormen. Om dit te leren te stimuleren wordt van elke beoordelaar verwacht dat zij aan het einde van de beoordeling volgens de zogeheten ‘sandwich-methode’ feedback geven: beoordelaars geven naast de toelichting bij elk beoordelingscriterium, maximaal drie sterke punten en drie aandachtspunten per toets. Hiermee probeert de opleiding te borgen dat toetsen in het kader blijven staan van het leren en dat zij het leren dienen te stimuleren. PORTFOLIO
Het portfolio speelt een belangrijke rol bij de ontwikkeling van de VSio en bij de toetsing en beoordeling van de aanwezige competenties. Het portfolio is een georganiseerde, doelgerichte verzameling van bewijsdocumenten, waarmee de VSio haar ontwikkeling tot het vereiste eindniveau als VS zichtbaar maakt. Het portfolio is niet alleen voor de VSio, maar ook voor diens praktijkopleider een essentieel instrument om de competentieontwikkeling van de betreffende VSio te kunnen volgen, richting geven, begeleiden en beoordelen. Het doel van het portfolio is vierledig: • Als ontwikkelingsgericht instrument biedt het portfolio de mogelijkheid om competenties in beeld te brengen, erop te reflecteren en een, binnen de specifieke werkplek, op maat gesneden leer-werktraject in te richten. Op deze wijze kan de VSio, in samenspraak met de opleiding en de praktijkopleider, haar eigen leerproces sturen in de richting van een eigen deskundigheidsprofiel, dat passend is bij het competentieprofiel van de VS (zie Bijlage III) en het functieprofiel van de instelling. Het portfolio biedt aldus ruimte voor individuele differentiatie en maatwerktrajecten. • Als beoordelingsgericht portfolio is het een instrument dat door de opleiding en praktijkopleider wordt gebruikt bij tussentijdse beoordelingen van de voortgang en bij het leggen van dwarsverbanden tussen en/of aggregatie van afzonderlijke toetsen, zoals bij de beoordeling van reflectieverslagen en van het praktijkleren. • Als showcase-instrument kan het portfolio ná de opleiding worden gebruikt bij de (her)registratie van VS, de beroepsprofilering en de loopbaanontwikkeling. • Als validatie-instrument is het portfolio bruikbaar voor de opleiding bij externe controle vanuit de inspectie, de interne audit, de NVAO of de Registratiecommissie Specialismen Verpleegkunde. De VSio is zelf verantwoordelijk voor het bijhouden en actueel houden van haar portfolio. Het spreekt voor zich dat in de rubrieken alleen dat is opgenomen wat door de VSio zelf is uitgevoerd en geschreven. Om te kunnen afstuderen dient het portfolio compleet te zijn: het dient alle ingevulde en ondertekende beoordelingsformulieren te bevatten, inclusief de uitgewerkte opdrachten/beroepsproducten. STUDIEADVIES
Veel vragen worden gesteld over de beoordeling van de VSio: wat te doen als blijkt dat de VSio tijdens de opleiding onvoldoende ontwikkeling laat zien van de vereiste competenties (zie ook Bijlage III). De ‘Onderwijs- en examenregeling MANP’, die iedere VSio aan het begin van de opleiding ontvangt, gaat hier op in. Zo staat in artikel 7.2 ‘Structuur en opzet studiebegeleiding’ van paragraaf 7 ‘Studiebegeleiding’: 1. De verantwoordelijkheid voor zijn studievoortgang ligt primair bij de student. Deze wordt geacht de bepalingen uit het opleidingsstatuut te kennen. 2. De studievoortgang van de student wordt ondersteund door een studieloopbaanbegeleider van de opleiding. Deze heeft toegang tot de studievoortganggegevens van de betreffende student. Tweemaal per studiejaar
Pagina | 8
voeren de VSio en studieloopbaanbegeleider een gesprek. Hierbij worden onder andere behaalde resultaten, studiehouding en eventuele problemen met betrekking tot de studievoortgang besproken. 3. Op de werkplek wordt de VSio procesmatig en inhoudelijk ondersteund en begeleid door een medisch specialist en/of een verpleegkundig specialist in de rol van praktijkopleider. 4. De studieloopbaanbegeleider verstrekt in de maand oktober van het tweede collegejaar van elke VSio die hij begeleidt een studieadvies aan de opleidingscoördinator. De opleidingscoördinator kan op grond hiervan, namens de instituutsdirecteur, besluiten om een schriftelijk negatief studieadvies (niet bindend) te verstrekken aan een student, wat in een gesprek wordt toegelicht. Naast deze bepalingen gelden de normale bepalingen in de relatie tussen werkgever en werknemer, inclusief de jaargesprekken conform de geldende CAO.
AANDACHTSPUNT 6 STUDIEBELASTING EN INDELING WERKWEEK
De concrete inzet van de VSio in uren is als volgt. De VSio heeft een leerarbeidsovereenkomst van minimaal 32 uur per week. Daarnaast wordt van de VSio verwacht dat zij ongeveer 14 uur per week aan zelfstudie doet. Dit laatste is sterk afhankelijk van de wijze waarop de VSio studeert. De gehele verdeling over de week is beschreven in onderstaande tabel. Standaard werkweek Volgen theoretisch onderwijs Maken opdrachten en zelfstudie in de praktijk Patiëntenzorg Zelfstudie thuis Totaal
8 uur 6-8 uur 16-18 uur 14 uur 46 uur
AANDACHTSPUNT 7 FINANCIËN SALARIS VSIO
Bij de VSio is sprake van een vrijwillige overstap naar een nieuw beroep. Zij ontvangt gedurende de opleiding een salaris, maar zal nagenoeg niet werken in onregelmatige diensten, hetgeen betekent dat de VSio haar eventuele onregelmatigheidstoeslag verliest. Daar krijgt zij wel een bekostigde opleiding voor terug, met perspectief op een functie die inhoudelijk en qua groeimogelijkheden interessant is. Binnen het functiewaarderingssysteem van de Vereniging Academische Ziekenhuizen (Fuwa-vaz) is de normfunctie VS ingeschaald in schaal 10-11. Binnen de CAO Ziekenhuizen is dit een salarisschaal van 60-65. Uw eigen functiewaarderingssysteem zal echter een uitspraak moeten doen over de hoogte van het salaris, afhankelijk van de taken en verantwoordelijkheden die de VS(io) daadwerkelijk in de praktijk dient uit te voeren. BEKOSTIGING MANP
De MANP wordt bekostigd door het ministerie van OCW. Hierdoor is de VSio verplicht tot het betalen van het wettelijk collegegeld van € 1.835,- per jaar (prijspeil 2013/2014). Andere kosten zijn het boekengeld van circa € 1.300,- (prijspeil 2013) en het bijwonen van een internationaal congres. Omdat de VSio door de opleiding niet geheel voor de patiëntenzorg beschikbaar is, komt de overheid de praktijkinstelling tegemoet met een loonkostensubsidie van € 22.500,- per jaar. Dit loopt via de HAN. Daarnaast krijgt de praktijkinstelling vanuit de HAN een tegemoetkoming van € 3.825,- per jaar voor de begeleidingskosten van de praktijkopleider. In het onderstaande overzicht is de verdeling van deze vergoedingen gedurende de opleiding van het cohort 2014 weergegeven. Indien een VSio de opleiding tussentijds beëindigt, worden de vergoedingen vastgesteld naar rato van het aantal maanden dat de opleiding is gevolgd. Indien de boogde VSio al eerder een masteropleiding heeft gevolgd, kan het zijn dat de vergoedingen voor deze beoogde VSio vervallen in het kader van de ‘Wet versterking besturing’ (zie Bijlage V). De opleidingscoördinator kan u hierover informeren (zie Bijlage I voor de contactgegevens).
Pagina | 9
Vergoeding voor praktijkinstelling per VSio gedurende de hele opleiding 2014 2015 Compensatie salariskosten € 7.500,€ 22.500,Vergoeding begeleiding praktijkopleider € 1.275,€ 3.825,Totaal € 8.775,€ 26.325,-
2016 € 15.000,€ 2.550,€ 17.550,-
Totaal € 45.000,€ 7.650,€ 42.650,-
AFHANDELING KOSTEN
De kosten voor het theoretische deel van de opleiding worden door het ministerie van OCW rechtstreeks vergoed aan de HAN. Aan het begin van de opleiding ontvangt u van onze financiële administratie een brief waarin wordt aangegeven hoe de verdeling van de subsidies over de jaren is verdeeld. De HAN kiest ervoor om hierover met name met uw debiteurenafdeling te communiceren. U ontvangt in de maand november van elk studiejaar een gespecificeerde uitnodiging van ons om voor het betreffende jaar te declareren. U wordt verzocht uw declaraties binnen twee weken na ontvangst aan ons te retourneren. In Bijlage VI is aangegeven welke gegevens op de factuur vermeld dienen te worden zodat deze voldoet aan de eisen die de accountant van de HAN stelt. AFDRACHTVERMINDERING ONDERWIJS
Tot 1 januari 2014 konden praktijkinstellingen gebruik maken van afdrachtvermindering sociale lasten (WVA regeling). Deze regeling is echter voor opleidingen binnen de gezondheidszorg en onderwijs stopgezet. Wilt u hier meer over weten, zie http://www.kenniscentrumevc.nl/index.php/nieuws-menu/295-nieuws-157.
AANDACHTSPUNT 8 JURIDISCHE ASPECTEN
Een VS neemt binnen de taakherschikking (deel)taken van de medisch specialist en huisarts over. Per 1 januari 2012 is aan de Wet BIG een experimenteerartikel (art. 36a) toegevoegd, dat het mogelijk maakt om tijdelijke bevoegdheden toe te kennen aan de VS. Op basis van dit artikel heeft de VS voor vijf jaar de bevoegdheid gekregen om onder bepaalde voorwaarden zelfstandig voorbehouden handelingen te indiceren en uitvoeren in de categorieën heelkunde, katheterisatie, injectie, punctie, cardioversie, defibrillatie, endoscopie en URmedicatie. Het is aan het uw instelling om - binnen de gestelde voorwaarden - hiervan een vertaalslag te maken en te bepalen om welke specifieke handelingen het gaat in de eigen situatie. Volgens de wettelijke voorwaarden moet het gaan om beperkt complexe handelingen die vallen binnen de deskundigheid van de VS en waarvan de risico’s te overzien zijn. De handeling moet routinematig worden verricht en bovendien moet de VS bekwaam zijn. Daarnaast is het aantal voorbehouden handelingen afhankelijk van het gekozen zorgspecialisme (zie onderstaande tabel). Zorgspecialisme Voorbehouden handelingen Preventieve zorg bij - Geven injecties somatische aandoeningen - Voorschrijven UR-geneesmiddelen als bedoeld in art. 1, lid 1, sub s Geneesmiddelenwet - Verrichten heelkundige handelingen - Verrichten endoscopieën - Verrichten katheterisaties Acute zorg bij - Geven injecties somatische aandoeningen - Verrichten puncties - Verrichten electieve cardioversi - Toepassen defibrillatie - Voorschrijven UR-geneesmiddelen als bedoeld in art. 1, lid 1, sub s Geneesmiddelenwet - Verrichten heelkundige handelingen - Verrichten endoscopieën - Verrichten katheterisaties Intensieve zorg bij - Geven injecties somatische aandoeningen - Verrichten puncties - Verrichten electieve cardioversie - Toepassen defibrillatie - Voorschrijven UR-geneesmiddelen als bedoeld in art. 1, lid 1, sub s Geneesmiddelenwet
Pagina | 10
Chronische zorg bij somatische aandoeningen Geestelijke gezondheids- zorg (GGZ) -
Verrichten heelkundige handelingen Verrichten endoscopieën Verrichten katheterisaties Geven injecties Verrichten puncties Voorschrijven UR-geneesmiddelen als bedoeld in art. 1, lid 1, sub s Geneesmiddelenwet Geven injecties Verrichten puncties Toepassen defibrillatie Voorschrijven UR-geneesmiddelen als bedoeld in art. 1, lid 1, sub s Geneesmiddelenwet
Met het oog op de implementatie van het kunnen uitvoeren van voorbehouden handelingen door de VS, hebben de V&VN, NAPA en de KNMG gezamenlijk afspraken gemaakt over deze vorm van taakherschikking. Deze staan beschreven in de ‘Handreiking implementatie taakherschikking’, welke is bedoeld om betrokken partijen te ondersteunen bij het invoeren van de nieuwe bevoegdheden, zie http://knmg.artsennet.nl/Publicaties/KNMGpublicatie/123144/Handreiking-implementatie-taakherschikking2012.htm. Voor het implementeren van het voorschijven van UR-geneesmiddelen is door de NVZA en KNMP, in samenspraak met V&VN, NAPA en KNMG, een aanvullende handreiking opgesteld. Deze handreiking is gericht aan ziekenhuisapothekers en is een landelijke handreiking met adviezen wat en hoe lokaal te regelen, zie http://www.han.nl/opleidingen/masters/advanced-nursing-practice/_attachments/ handreiking_voorschrijfbevoegdheid_vs_en_pa.pdf TUCHTRECHT VOOR VS
Gedurende de experimentele periode van het genoemde artikel valt de VS niet onder het wettelijk tuchtrecht. Op initiatief van het landelijk platform PA/NP is op dit moment een voorstel in de maak om gedurende die periode een privaatrechterlijk tuchtrecht te realiseren voor de VS. De jurisprudentie inzake de beroepsuitoefening van de VS die daar uit voortvloeit, kan een bijdrage leveren aan het uitkristalliseren van het beroep van VS. Dit tuchtrecht is (voorlopig) niet primair sanctionerend bedoeld. Wel is het bedoeld om klachten te beoordelen die te maken hebben met de vraag of het verantwoord was om een bepaalde handeling of taak op het gebied van de geneeskunde te laten uitvoeren door een VS. Daarnaast kan beoordeeld worden of een handeling of taak conform de standaard is uitgevoerd. VOORBEELD RICHTLIJN VOOR INZET VSIO EN AFGESTUDEERDE VS
In Bijlagen VII en VIII zijn juridische richtlijnen opgenomen die u kunnen helpen om invulling te geven aan de inzet van een VSio en van een VS binnen uw instelling. Deze richtlijnen hebben sterke overeenkomst met de juridische richtlijnen zoals die voor arts-assistenten gelden.
AANDACHTSPUNT 9 REGISTRATIECOMMISSIE SPECIALISMEN VERPLEEGKUNDE (RSV)
Opleidingsinstellingen moeten erkend zijn om de MANP te kunnen aanbieden. Ook praktijkinstellingen moeten erkend zijn voordat zij een VS een praktijkplaats aanbieden. De Registratiecommissie Specialismen Verpleegkunde (RSV) is verantwoordelijk voor het verlenen van deze erkenningen. De erkenningseisen en -procedure zijn vastgelegd in het ‘Algemeen besluit specialismen verpleegkunde’. Voor de opleidingsinstelling, de praktijkinstelling en de hoofd- en praktijkopleider zijn er kosten aan deze erkenning verbonden. BEKOSTIGING RSV
De RSV is met instemming van de minister van VWS in 2007 ingesteld en wordt bekostigd uit de tarieven die worden geheven voor de activiteiten die zij uitvoert in het kader van art. 14 Wet BIG. Deze activiteiten zijn: • Inschrijving van VSio’s in het opleidingsregister • Registratie van VS-en • Erkenning van opleidingsinstellingen en hoofdopleiders • Erkenning van praktijkinstellingen en praktijkopleiders
Pagina | 11
• Visitatie van opleidingen (cursorisch leren en praktijkleren) • Accreditatie van scholing De tarieven worden op voorstel van de RSV vastgesteld door het bestuur van de V&VN en worden van kracht na instemming van de minister van VWS en na publicatie in de Staatscourant. De oude tarieven van de RSV zijn vastgesteld in 2008. In de tussentijd is het nodige veranderd, wat aanleiding gaf tot het doordenken van een nieuwe tariefstructuur. Twee kwesties speelden hierbij een belangrijke rol: • De RSV heeft, naast de hiervoor genoemde taken, ook de taak om toezicht te houden op het cursorisch leren en het praktijkleren (met name op de eisen en verplichtingen die gelden voor opleidingsinstellingen, hoofdopleiders, praktijkinstellingen en praktijkopleiders). De visitatie van opleidingen die hiermee samenhangt, is een taak die de RSV in haar beginjaren nog niet kon uitvoeren en waarvoor nog geen tarief werd geheven. De visitatie van praktijkinstellingen zal vanaf 2014 op reguliere wijze worden uitgevoerd. • In de afgelopen jaren werd duidelijk dat veel grote praktijkinstellingen werken met een beperkt aantal praktijkopleiders, die de contacten onderhouden met een groot aantal niet-erkende leermeesters. Hierdoor betalen kleine praktijkinstellingen naar verhouding een hoger bedrag aan erkenningen dan grote praktijkinstellingen. Omgerekend naar de subsidie die een praktijkinstelling ontvangt (afhankelijk van het type opleiding € 20.000,- of € 30.000,- per jaar), betekent dit dat kleine praktijkinstellingen naar verhouding een groter deel (tot 2%) van deze subsidie moesten inzetten voor de betaling van de erkenningskosten dan grote instellingen (soms minder dan 0,3%). In 2012 startte de RSV met een traject waarbij een nieuwe systematiek werd ontwikkeld voor de inrichting en bekostiging van alle activiteiten. Het uitgangspunt was dat de nieuwe systematiek eenvoudig en transparant is, met een zo laag mogelijke administratieve lastendruk. Ten aanzien van het praktijkleren werden de volgende besluiten genomen: • De toetsing van de praktijkinstellingen en praktijkopleiders voorafgaand aan de erkenning werd neergelegd bij de hoofdopleider van de opleidingsinstelling. Hierdoor hoeven praktijkinstellingen niet langer een complex administratief proces bij de RSV te doorlopen voorafgaand aan het verkrijgen van hun praktijkerkenningen. • Om de borging van het praktijkleren door de hoofdopleiders te verankeren, werd de RSVerkenningssystematiek geïntegreerd binnen de wettelijke NVAO-accreditatie die de MANP-opleidingen moeten verkrijgen. • Het begrip ‘praktijkopleidingsplaats’ werd ingevoerd. Hierdoor werd het mogelijk om slechts één factuur te versturen voor iedere VSio die wordt opgeleid. Vanuit het tarief voor de praktijkopleidingsplaats worden zowel de erkenningen van de praktijkinstelling en de praktijkopleider, de inschrijving van de VSio in het opleidingsregister, als de visitatie van de praktijkinstellingen betaald. Met de nieuwe tariefstructuur besteden alle praktijkinstellingen eenzelfde percentage van hun subsidie aan kosten voor de praktijkopleidingsplaats. In totaal ontvangt de RSV door de tariefwijziging niet méér inkomsten dan voorheen voor het uitvoeren van de werkzaamheden voor erkenning en de inschrijving in het opleidingsregister. Consultatieronde De nieuwe tariefvoorstellen die in de loop van 2012 werden ontwikkeld, zijn voor ieder zorgspecialisme (zie pagina 3 en Aandachtspunt 8) doorgesproken met representatieve praktijkinstellingen en de brancheorganisaties (NFU, NVZ, Actiz, GGZ-Nederland, Vereniging Gehandicaptenzorg Nederland). Alle geconsulteerde partijen gaven aan begrip te hebben voor de voorgestelde wijziging van de tariefsystematiek en de hoogte van de tarieven. Hierbij speelde mee dat de RSV-tarieven gemiddeld aanzienlijk lager zijn dan de tarieven van vergelijkbare registers. Begin 2013 werden de tarieven door V&VN vastgesteld, waarna de minister van VWS in het najaar officieel instemde. Hoogte en samenstelling tarief opleidingsplaats Voor iedere VSio die wordt opgeleid binnen een erkende praktijkinstelling, betaalt de praktijkinstelling één integraal tarief, het zogenoemde ‘tarief praktijkopleidingsplaats’. Dit tarief bedraagt € 275,- per jaar. Dit bedrag dekt alle kosten die voortkomen uit de erkenning van praktijkinstellingen en praktijkopleiders, de inschrijving Pagina | 12
van de VSio in het opleidingsregister en de visitatie van de praktijkinstelling. Het tarief dient jaarlijks te worden voldaan en dient ter dekking van de volgende activiteiten: • Administratieve verwerking en afgifte van de erkenning van de praktijkinstelling. • Administratieve verwerking en afgifte van de erkenning van de praktijkopleider. • Administratieve verwerking en inschrijving van de VSio in het opleidingsregister. • Ontwikkeling en uitvoering van visitaties bij praktijkinstellingen. • Communicatie- en helpdeskactiviteiten voor praktijkinstellingen, praktijkopleiders en VSio’s. • Overleg en afstemming met hoofdopleiders over de borging van het praktijkleren. • Overleg en afstemming met de NVAO over de toepassing de RSV-erkenningseisen bij de NVAO-accreditatie. • Ontwikkeling en bijstelling van het beoordelingskader met de erkenningseisen uit het Algemeen besluit specialismen verpleegkunde (zie www.verpleegkundigspecialismen.nl).
Pagina | 13
Bijlagen
Pagina | 14
Bijlage I: Contactgegevens opleidingsteam MANP van de HAN Voor meer informatie over het beroep van VS en/of de opleiding MANP kunt u contact opmenen met: Dr. Jeroen Peters Opleidingscoördinator E-mail:
[email protected] Telefoon: 06-24106078 Andere leden van het opleidingsteam MANP die u kunt benaderen zijn: Tineke Meijs MScN Opleider E-mail:
[email protected] Dr. Ercolie Bossema Opleider E-mail:
[email protected] Gabriel Roodbol MScN Opleider, verpleegkundig specialist E-mail:
[email protected] Dr. Marleen Pullens Opleider E-mail:
[email protected] Sylvia Hoekstra MScN Opleider E-mail:
[email protected] Secretariaat Esther Rensen E-mail:
[email protected] Telefoon: 024-3530578 Postadres HAN-HMP-MANP Postbus 9029 6500 JK Nijmegen Bezoekadres Berg en Dalseweg 81 6522 BC Nijmegen Telefoon: 024-3530600
Pagina | 15
Bijlage II: Overzicht zorgspecialismen verpleegkundig specialist
Pagina | 16
Bijlage III: Competentieprofiel verpleegkundig specialist 1. Klinisch handelen 1.1 De VS bezit adequate kennis en vaardigheden overeenkomstig de stand van kennis binnen het specialisme waarin zij werkzaam is. 1.2 Binnen het desbetreffende specialisme past de VS het diagnostisch, therapeutisch en preventief arsenaal waar mogelijk evidence based toe. Hierbij maakt zij gebruik van een combinatie van verpleegkundige en medische methodieken. Daarnaast kan zij zelfstandig voorbehouden handelingen indiceren en uitvoeren. 1.3 De VS levert zowel effectieve en efficiënte als ethisch verantwoorde patiëntenzorg. 1.4 Vanuit de zorgvraag van de patiënt integreert de VS ‘cure’ en ‘care’ ter bevordering van de continuïteit en kwaliteit van de verpleegkundige zorg en de medische behandeling, het vermogen tot zelfmanagement van de patiënt en de kwaliteit van leven. 2. Communiceren 2.1 De VS bouwt een samenwerkingsrelatie op met de patiënt gericht op de verpleegkundige zorg en de medische behandeling. Zij communiceert vanuit het perspectief van de patiënt en interpreteert informatie in de juiste context. 2.2 De VS informeert de patiënt dusdanig dat hij beschikt over de kennis die nodig is om keuzes te kunnen maken in de verpleegkundige zorg en de medische behandeling, inclusief mogelijke alternatieven. 2.3 De VS draagt bij aan de continuïteit van zorg in de keten door (de organisatie van) adequate mondelinge, schriftelijke en/of elektronische overdrachten. 3. Samenwerken en coördineren 3.1 De VS overlegt (en brengt zo nodig een overlegstructuur aan) met andere betrokkenen zodat er continuïteit van zorg voor de patiënt ontstaat. De VS bevordert de intercollegiale samenwerking en de afstemming tussen de leden van het multidisciplinaire en interdisciplinaire zorgteam zodat de patiënt optimaal kan profiteren van de totale deskundigheid van het team. 3.2 De VS heeft inzicht in de grenzen van de eigen deskundigheid en verwijst zo nodig door met inachtneming van wetgeving en regelgeving en zorgt ervoor dat de continuïteit van zorg is gegarandeerd. 3.3 De VS geeft intercollegiale consultatie en handelt hierbij vanuit het patiëntenperspectief ter bevordering van de continuïteit en kwaliteit van de verpleegkundige zorg en de medische behandeling, het vermogen tot zelfmanagement van de patiënt en de kwaliteit van leven. 4. Organiseren en managen 4.1 De VS stelt prioriteiten en weet een balans te vinden tussen alle aspecten van de functie: patiëntenzorg en organisatie van de zorg alsook onderwijs en onderzoek. 4.2 De VS (her)ontwerpt het zorgproces (‘process redesign’) op basis van een zorgvraag om een blijvende verbetering te realiseren vertaald in indicatoren als kosten, continuïteit, kwaliteit, service en snelheid. 4.3 De VS is op de hoogte van de mogelijkheden van informatie- en communicatietechnologie voor optimale organisatie van het zorgproces en past deze ook toe. 5. Maatschappelijk handelen 5.1 De VS signaleert factoren die patiënten en/of specifieke groepen bedreigen door beleidsvoorstellen op het gebied van preventie en voert deze uit. 5.2 De VS stimuleert de patiënt om zich als kritisch consument op te stellen en stelt gerelateerde thema’s ter discussie. 5.3 De VS draagt bij aan patiëntveiligheid, zowel op het individuele niveau van de patiënt als op het niveau van de organisatie en/of zorgketen. 5.4 De VS concretiseert de kwaliteitseisen uit wet- en regelgeving, die aan het behandel- en zorgproces worden gesteld.
Pagina | 17
6. Onderzoeken en doceren 6.1 De VS beschikt over actuele deskundigheid en heeft een kritisch vermogen dat tot uitdrukking komt bij de beoordeling van nieuwe kennis, onderzoeksresultaten en nieuwe procedures. 6.2 De VS bevordert de ontwikkeling en verdieping van wetenschappelijke vakkennis door middel van praktijkonderzoek en innovatieprojecten. 6.3 De VS geeft zelfstandig en proactief invulling aan haar deskundigheidsbevordering en ontwikkeling. 6.4 De VS bevordert de deskundigheid van studenten, collegae, patiënten en andere betrokkenen bij de gezondheidszorg en vervult hierin een voortrekkersrol. 7. Professionaliseren en profileren 7.1 De VS levert excellente patiëntenzorg op integere, oprechte en betrokken wijze. Hierbij gaat zij uit van het zelfbeschikkingsrecht van patiënten, bevordert hun autonomie en hanteert als principe ‘niet schaden, weldoen en rechtvaardigheid’. 7.2 De VS vertoont adequaat persoonlijk en interpersoonlijk professioneel gedrag. 7.3 De VS kent de grenzen van de eigen competenties en handelt daarbinnen. 7.4 De VS neemt verantwoordelijkheid voor en is aanspreekbaar op haar professioneel handelen.
Pagina | 18
Bijlage IV: Assessment kandidaat VSio’s Achtergrond De MANP-opleidingen hebben met Lancae een opzet gemaakt om de opleidingen te ondersteunen bij het selecteren van succesvolle VSio’s. Lancae verzorgt nu al verscheidene jaren de niveaubepaling van kandidaat VSio’s die niet over een erkend hbo-diploma in de gezondheidszorg beschikken. Opdrachtgevers kunnen kiezen uit twee varianten assessments, te weten een capaciteitenonderzoek en een ontwikkelingsassessment. Indicatie voor capaciteitenonderzoek Voor kandidaat VSio’s zonder erkend hbo-diploma in de gezondheidszorg is een capaciteitenonderzoek verplicht. Het gaat hier om een harde toelatingseis op basis van de WHW, waarbij voor een hbo-master een bachelordiploma wordt geëist. Het capaciteitenonderzoek is een variant waarbij de kandidaat naast een toets op intellectueel niveau, inzicht krijgt in aspecten van diens werkstijl en analytische vaardigheden. Indicatie voor ontwikkelingsassessment Los van het intellectuele niveau van de kandidaat, kan er in de sollicitatieprocedure bij de instelling behoefte zijn om de geschiktheid van de kandidaat in beeld te krijgen. Geschiktheid die wordt bepaald door de persoonlijkheid, motivatie en/of vaardigheden van de kandidaat. Is de kandidaat voldoende stevig/weerbaar in het krachtenveld op de afdeling? Is de kandidaat voldoende gemotiveerd? Is de kandidaat voldoende sensitief in het contact met patiënten en collega’s? Doel van een ontwikkelingsassessment is de risico’s van de kandidaat helder te krijgen om zodoende tot een succesvolle plaatsing te komen. De opzet van de combinatie van werken en leren, vraagt een behoorlijk niveau van belastbaarheid van de nieuwe functionaris. De functie van VS is een inhoudelijk brede functie waarbij de medewerker goed in staat moet zijn om complexe informatie te verwerken en de grenzen van diens handelen moet kunnen afbakenen. Daarnaast moet de VS in staat zijn zich in de nieuwe functie staande te houden en te profileren. Met name wanneer een kandidaat VSio weinig ervaring heeft in het directe patiëntencontact, is een ontwikkelingsassessment aan te raden. Het is voor alle partijen, maar in de eerste plaats voor de VSio frustrerend wanneer na verloop van tijd blijkt dat zij niet in het profiel van de opleiding past en deze voortijdig moet verlaten. In een ontwikkelingsassessment komen de competenties aan de orde die door het werkveld als relevant worden gezien. Naast het helder krijgen van de twijfels over de geschiktheid van de kandidaat, biedt een dergelijk onderzoek de aankomende VSio een spiegel over waar zij staat in haar ontwikkeling. Er worden concrete leer- en ontwikkelpunten aangereikt waarmee zij in de opleiding aan de slag kan. Inhoud van de assessments 1. Capaciteitenonderzoek Het capaciteitenonderzoek heeft als doel de intellectuele capaciteiten van de kandidaat in kaart te brengen. Dit gebeurt naast intellectuele capaciteitentests en middels een simulatieoefening, waarbij de kandidaat gevraagd wordt praktisch informatie te verwerken. Het accent ligt op het werk- en denkniveau, de probleemanalyse en de oordeelsvorming van de kandidaat. Probleemanalyse en oordeelsvorming zijn aangemerkt als belangrijke competenties voor het succesvol doorlopen van de MANP en het functioneren in het werkveld. Naast een capaciteitenonderzoek worden middels een persoonlijkheidsvragenlijst een aantal kritische factoren onderzocht die van belang zijn in de motivatie en het doorzettingsvermogen van de kandidaat. De scores van de capaciteitentests worden naast het persoonlijkheidsprofiel van de kandidaat gelegd. Met name bij een matige score op de capaciteitentests, gaan persoonlijkheidsaspecten meewegen in de conclusie en het advies. Deze resultaten worden opgenomen in het onderzoeksrapport. In de rapportage worden de scores van de kandidaat en de resultaten van de simulatieoefening en persoonlijkheidsvragenlijst beschreven. De resultaten van het onderzoek geven aan of de kandidaat het hbo-normgemiddelde onvoldoende, voldoende of ruim voldoende waarmaakt. Een aantal subtests weegt zwaarder omdat ze het abstractievermogen van de kandidaat in kaart brengen. Dit vermogen is belangrijk om overzicht te kunnen houden over complexe materie en verbanden te kunnen leggen op een hoger abstractieniveau. Het programma neemt een dagdeel in beslag en bestaat uit: • Intellectuele capaciteitentests (8 genormeerde en gevalideerde tests) • Simulatieoefening (‘fact-finding’ oefening, waarin wordt gevraagd wordt om praktisch informatie te verwerken met het doel zicht te krijgen op de competenties probleemanalyse en oordeelsvorming)
Pagina | 19
• Persoonlijkheidsonderzoek (betrekking hebbend op aspecten als zelfdiscipline, ambitie, impulsiviteit/bedachtzaamheid, consciëntieusheid en werkstijl) • Mondelinge terugkoppeling van de resultaten • Schriftelijke rapportage van de resultaten 2. Ontwikkelingsassessment In een ontwikkelingsassessment krijgt de kandidaat te maken met een scala aan instrumenten en oefeningen: • Persoonlijkheidsvragenlijst • Motivatieonderzoek • Zelfanalyse • Verschillende simulatieoefeningen (gesprek met een patiënt, gesprek met een arts) De door het werkveld aangegeven relevante competenties vormen de basis voor het ontwikkelingsassessment. De te gebruiken simulatieoefeningen zijn toegepast op de werksituatie van een VS. Daarnaast wordt samen met de instelling vastgesteld wat de specifiek kritische situaties zijn voor de betreffende opleidingsplek. In het onderzoek worden de vaardigheden van de kandidaat in die specifieke situaties onderzocht. Dit onderzoek neemt een hele dag in beslag. Ter voorbereiding op de onderzoeksdag bereidt de kandidaat een aantal opdrachten thuis voor. De bevindingen van de onderzoeksdag worden gerapporteerd en met betrokkene besproken in een nagesprek. Doel van dit gesprek is om de kandidaat inzicht te bieden in zijn sterke en minder sterke kanten en in de mechanismen achter haar gedrag. Onze ervaring is dat een open en eerlijk nagesprek de onderkenning en acceptatie van de uitkomsten groter maakt. De schriftelijke rapportage kan gebruikt worden als een persoonlijk leerplan (PLP) gedurende de opleiding. Contact Wanneer u vragen heeft, kunt u contact opnemen met: Lancae, loopbaanoriëntatie en counseling Eusebiusbuitensingel 7 6828 HT Arnhem Contactpersoon: Mw. drs. Liesbeth Jans E-mail:
[email protected] Telefoon: 026-3516945 Website: www.lancae.nl
Pagina | 20
Bijlage V Wet versterking besturing Begin februari 2010 is door de Eerste Kamer de ‘Wet versterking besturing’ aangenomen. De belangrijkste wijzigingen worden hieronder uitgelegd. Collegegelden binnen het Hoger Onderwijs In het Hoger Onderwijs wordt onderscheid gemaakt tussen wettelijk en instellingscollegegeld. Het wettelijk collegegeld wordt door de minister vastgesteld en het instellingscollegegeld door het College van Bestuur van de instelling. De overheid heeft voorwaarden geformuleerd aan de hand waarvan wordt vastgesteld of een student het wettelijk vastgestelde of het instellingscollegegeld moet betalen. Bepaling wettelijk en instellingscollegegeld Voor elke (aankomende) student moet de HAN beoordelen of iemand het wettelijk of instellingscollegegeld moet betalen. Vanaf 1 september 2010 zijn hiervoor de regels veranderd, de consequenties voor de studenten zullen merkbaar zijn vanaf studiejaar 2011-2012. In onderstaande uitwerking beperken we ons tot de regelgeving en consequenties voor de masteropleiding. Een (aankomend) masterstudent is in de onderstaande situaties het instellingscollegegeld verschuldigd: • Hij/zij na 1991 een andere mastergraad behaald heeft in het Hoger Onderwijs in Nederland1 In de wet is bepaald dat nog maar één masteropleiding wordt gefinancierd door de overheid (Rijksbijdrage). Dit betekent dat (aankomende) studenten die in Nederland al eerder een mastergraad hebben behaald niet meer het wettelijk collegegeld mogen betalen maar het instellingscollegegeld moeten gaan betalen. De overheid maakt daarbij een uitzondering voor een tweede studie in de zorg of het onderwijs, maar alleen als de eerste studie buiten die sectoren valt. Daarnaast is er nog een uitzondering: studenten die aan een tweede masteropleiding beginnen begonnen vóór het behalen van hun eerste masteropleiding kunnen hun tweede masteropleiding afmaken tegen het wettelijk collegegeld. • Een (aankomend) student waarvan bij de instelling geen officieel woonadres in Nederland, België, Luxemburg of de Duitse deelstaten Nord-Rhein-Westfalen, Nedersaksen of Bremen bekend is, betaalt het instellingscollegegeld. • Een nationaliteit van buiten de Europese Economische Ruimte (EER) (nationaliteitsvereiste) Een (aankomend) student die niet behoort tot de groep als bedoeld in artikel 2.2 van de Wet Studiefinanciering 2000 (dit betreft onder andere studenten met een EER-nationaliteit2 Zwitserse of Surinaamse nationaliteit en bepaalde soorten verblijfsvergunningen) betalen het instellingscollegegeld. Nationaliteitsvereiste was eerder al een voorwaarde voor het verkrijgen van Rijksbijdrage; dit is geen nieuwe wijziging in de wetgeving. Studenten die eerder een graad behaald hebben in het Hoger Onderwijs in Nederland en/of niet voldoen aan het woonplaats- en/of nationaliteitsvereiste betalen vanaf studiejaar 2011-2012 het vastgestelde instellingscollegegeld. De overige studenten betalen het wettelijk collegegeld. HOOGTE INSTELLINGSCOLLEGEGELD EN VERGOEDINGEN Het instellingscollegegeld ligt aanzienlijk hoger dan het wettelijk vastgestelde collegegeld. Reden hiervoor is dat een instelling geen Rijksbijdrage meer ontvangt voor studenten die niet voldoen aan één van de eerder voorwaarden. De HAN heeft het instellingscollegegeld voor het studiejaar 2011-2012 vastgesteld op € 7.000,-. Voor de MANP en MPA geldt tevens dat wanneer een student niet in aanmerking komt voor bekostiging maar het instellingscollegeld moet betalen, ook het recht op salariscompensatie vervalt en er ook geen gelden beschikbaar zijn ten behoeve van het leren op de werkplek. Door het wegvallen van deze vergoedingen voor de instelling kan het volgen van één van bovenstaande masteropleidingen dusdanig onaantrekkelijk zijn voor werkgevers dat dit geen reële mogelijkheid is.
Pagina | 21
Bijlage VI Factuurgegevens
Pagina | 22
Bijlage VII Juridische richtlijn voor de VSio Gebaseerd op Juridische richtlijn voor de NP van het Radboudumc, januari 2005
BEGRIPSBEPALINGEN VSio: De beroepsbeoefenaar die via de MANP (erkend door de Nederlands-Vlaamse Accreditatieorganisatie) wordt opgeleid om onder verantwoordelijkheid van een VS en/of medisch specialist taken van de medisch specialist over te nemen. Praktijkopleider: De binnen de instelling werkzame medisch of verpleegkundig specialist die belast is met de regeling en vormgeving van de MANP. Op de vaste werkplek van de VSio geeft de praktijkopleider de VSio opdrachten om bepaalde handelingen te verrichten. Hoofdpraktijkopleider: VS die door de Registratiecommissie Specialismen Verpleegkunde erkend is als praktijkopleider en die vanuit een instellingsbrede en integrale benadering indirect betrokken is bij de begeleiding van de VSio. (Medisch) afdelingshoofd: De (medisch) specialist die verantwoordelijk is voor het (medisch) inhoudelijk beleid van de afdeling. Lijnverantwoordelijke: De functionaris die verantwoordelijk is voor de organisatorische gang van zaken op een afdeling (dit kan in sommige situaties dezelfde persoon zijn als het afdelingshoofd). Waar in deze richtlijn wordt gesproken over de mannelijke vorm (hij), kan men ook de vrouwelijke vorm (zij) lezen. CONSIDERANS • De VSio is bij voldoende bekwaamheid - en met in achtneming van de in de instelling geldende randvoorwaarden alsmede de in deze instructie genoemde bepalingen - bevoegd tot het verrichten van handelingen op het gebied van de geneeskunde en heeft als zodanig een eigen verantwoordelijkheid. • De VSio is verplicht de overeengekomen werkzaamheden naar beste vermogen te verrichten en zich daarbij te houden aan de door of vanwege de Raad van Bestuur of directie van de instelling gegeven regels en aanwijzingen. • Onverlet de hierboven genoemde door of vanwege de Raad van Bestuur of directie gegeven aanwijzingen kunnen door de praktijkopleider of stagebegeleider aanwijzingen worden gegeven met betrekking tot de werkzaamheden in het kader van de zorgverlening al dan niet in verband met de opleiding. • Uit oogpunt van duidelijkheid zijn voor zowel VSio’s, VS-en, (praktijk)opleiders, supervisoren en patiënten richtlijnen opgesteld waarin bevoegdheden en verantwoordelijkheden van de VSio’s staan omschreven. • De richtlijnen worden aan de VSio ter beschikking gesteld gelijktijdig met de aanvang van de MANP. ALGEMENE BEPALINGEN 1.1 De VSio is verplicht, onverlet zijn eigen verantwoordelijkheid, de hem opgedragen werkzaamheden in het kader van de patiëntenzorg en/of de opleiding nauwgezet en naar beste kunnen te verrichten met in achtneming van: geldend recht; door of vanwege Raad van Bestuur of directie of (medisch) afdelingshoofd vastgestelde regelingen of aanwijzingen; het opname-, onderzoek-, behandel-, verwijzing- en ontslagbeleid van de afdeling; vigerende medische protocollen/richtlijnen; de door de praktijkopleider of stagebegeleider in kader van patiëntenzorg gegeven aanwijzingen. 1.2 Per (stage)afdeling/specialisme is door de praktijkopleider, in overleg met het (medisch) afdelingshoofd en de lijnverantwoordelijke bepaald welke handelingen wel en niet door VSio uitgevoerd mogen worden, alsmede de mate van begeleiding. Het stadium van opleiding waarin de VSio zich bevindt vormt hierbij het uitgangspunt. PRAKTIJKOPLEIDER EN STAGEBEGELEIDER 2.1 Binnen de onder 1.1 en 1.2 bedoelde grenzen bepaalt de praktijkopleider en/of stagebegeleider periodiek, aan de hand van het stadium van de opleiding/ervaring van de betrokken VSio en de concrete bekwaamheid van de VSio, tot het verrichten van welke handelingen de VSio in staat mag worden geacht alsmede de mate van begeleiding door de praktijkopleider/stagebegeleider bij het verrichten van deze handeling(en). Dit wordt vastgelegd in het portfolio. 2.2 De praktijkopleider en/of stagebegeleider geeft de VSio alleen die opdrachten waarvan hij redelijkerwijs mag aannemen dat de VSio beschikt over de bekwaamheid die vereist is voor het behoorlijk uitvoeren van die opdrachten.
Pagina | 23
2.3 Waar van toepassing in het kader van de functie draagt de praktijkopleider en/of stagebegeleider er zorg voor dat hij op de hoogte blijft van de vorderingen van de VSio. 2.4 Indien de VSio aangeeft dat een bepaalde opdracht zijn bekwaamheid te boven gaat, zal de praktijkopleider en/of stagebegeleider voor de noodzakelijke begeleiding zorgdragen dan wel de opdracht zelf uit (laten) voeren. 2.5 De praktijkopleider en/of stagebegeleider draagt er zorg voor dat hij op de hoogte blijft van de toestand van de door de VSio behandelde patiënten. VERANTWOORDELIJKHEDEN VAN DE VSio 3.1 De VSio aanvaardt alleen opdrachten indien hij redelijkerwijs mag aannemen dat hij beschikt over de bekwaamheid die vereist is voor het behoorlijk uitvoeren van die opdrachten. 3.2 De VSio is verplicht bij twijfel over zijn eigen bekwaamheid of indien de toestand van de patiënt hiertoe aanleiding geeft te overleggen met de praktijkopleider en/of stagebegeleider over het uitvoeren van de opgedragen handeling. 3.3 De VSio heeft het recht op grond van ernstige gewetensbezwaren te weigeren een bepaalde opgedragen handeling te verrichten. De VSio dient dit aan te geven bij de praktijkopleider. De praktijkopleider beslist vervolgens over de verdere behandeling van de patiënt. Bij indiensttreding of bij het starten van de opleiding meldt de VSio eventuele gewetensbezwaren zodat daarmee rekening kan worden gehouden. BEHANDELING VAN DE PATIËNT 4.1 De VSio is gehouden de medische gegevens rondom de behandeling van de patiënt zorgvuldig overeenkomstig WGBO en conform binnen de instelling gebruikelijke procedures in het patiëntendossier te registreren (NB De WGBO geldt niet rechtstreeks voor VSio, die sluit niet zelfstandig een behandelovereenkomst, dus is gehouden aan de interne regels van de instelling). De VSio informeert de patiënt - of degene die de patiënt rechtmatig vertegenwoordigt - over de aard, omvang, doel en de te volgen procedure van het onderzoek en de behandeling. Het informeren geschiedt op een zodanige wijze dat tijdig voldoende inzicht wordt gegeven in de doelstelling van het onderzoek en de behandeling, alsmede de daaraan verbonden risico’s en bijwerkingen. Op de belangrijke keuzemomenten in de behandeling vergewist de VSio zich ervan dat de patiënt adequaat is geïnformeerd en voldoende gelegenheid heeft gehad tot oordeelsvorming. Indien nodig overlegt de VSio met de behandelend arts over de informatieverstrekking. 4.2 De VSio dient - onverlet de regeling binnen de instelling - onverwijld de praktijkopleider en/of stagebegeleider en het (medisch) afdelingshoofd op de hoogte te brengen van iedere gebeurtenis (al dan niet veroorzaakt door menselijk handelen of nalaten) bij onderzoek, behandeling, verzorging van de patiënt(en) die heeft geleid tot een schadelijk gevolg voor de patiënt(en). Dit geldt eveneens voor iedere gebeurtenis die naar algemene ervaringsregels tot schadelijk gevolg had zullen leiden, indien die niet voorkomen was door een toevallige gebeurtenis of door een tevoren niet gepland ingrijpen. 4.3 De VSio dient onverwijld de praktijkopleider en/of de stagebegeleider te informeren als om wat voor reden dan ook zijn (vertrouwens)relatie met de patiënt is verstoord. 4.4 De VSio pleegt overleg met de praktijkopleider en/of stagebegeleider over (dreigende) complicaties, abnormaal verloop van het genezingsproces en bijzondere uitslagen. VOORBEHOUDEN HANDELINGEN 5.1 De VSio wordt niet gezien als zelfstandig bevoegd om voorbehouden handelingen uit te voeren conform art. 36 Wet BIG. Indien de VSio voorbehouden handelingen verricht doet hij dit met in achtneming van de bepalingen van de wet BIG dienaangaande en de geldende regels van de instelling. VOORSCHRIJVEN MEDICATIE 6.1 De VSio is niet bevoegd tot het voorschrijven van medicatie op grond van artikel 1 onder 1 van de Wet op de geneesmiddelenvoorziening (WOG). In gevallen waarin het noodzakelijk is dat de VSio medicatie voorschrijft is dit mogelijk mits geprotocolleerd.
Pagina | 24
Bijlage VIII Juridische richtlijn voor de VS Gebaseerd op Juridische richtlijn voor de NP van het Radboudumc, januari 2005
BEGRIPSBEPALINGEN VS: Een gezondheidszorgmedewerker op hbo-masterniveau. Hij heeft de MANP, geaccrediteerd door de Nederlands-Vlaamse Accreditatie Organisatie (NVAO), met goed gevolg afgerond. Hij ondersteunt de arts door zelfstandig en structureel een aantal medische taken te verrichten. De VS krijgt deze taken van de arts gedelegeerd. Supervisor: De in de instelling werkzame medisch specialist onder wiens verantwoordelijkheid de VS deelneemt aan de patiëntenzorg. (Medisch) afdelingshoofd: De (medisch) specialist die verantwoordelijk is voor het (medisch) inhoudelijk beleid van de afdeling. Lijnverantwoordelijke: De functionaris die verantwoordelijk is voor de organisatorische gang van zaken op een afdeling (dit kan in sommige situaties dezelfde persoon zijn als het afdelingshoofd). Waar in deze richtlijn wordt gesproken over de mannelijke vorm (hij), kan men ook de vrouwelijke vorm (zij) lezen. CONSIDERANS • De VS is bij voldoende bekwaamheid - en met in achtneming van de in het ziekenhuis geldende randvoorwaarden alsmede de in deze instructie genoemde bepalingen - bevoegd tot het verrichten van handelingen op het gebied van de geneeskunde en heeft als zodanig een eigen verantwoordelijkheid. • De VS is verplicht de overeengekomen werkzaamheden naar beste vermogen te verrichten en zich daarbij te houden aan de door of vanwege de Raad van Bestuur of directie van het ziekenhuis gegeven regels en aanwijzigen. • Onverlet de hierboven genoemde door of vanwege de Raad van Bestuur of directie gegeven aanwijzingen kunnen door de supervisor aanwijzingen worden gegeven met betrekking tot de werkzaamheden in het kader van de zorgverlening. • Uit oogpunt van duidelijkheid zijn voor zowel VSio’s, VS-en, (praktijk)opleiders, supervisoren en patiënten richtlijnen opgesteld waarin bevoegdheden en verantwoordelijkheden van de VS-en staan omschreven. • De richtlijnen worden aan de VS-en ter beschikking gesteld gelijktijdig met de arbeidsovereenkomst met het ziekenhuis. ALGEMENE BEPALINGEN 1.1 De VS is verplicht, onverlet zijn eigen verantwoordelijkheid, de hem opgedragen werkzaamheden in het kader van de patiëntenzorg nauwgezet en naar beste kunnen te verrichten met in achtneming van: geldend recht; door of vanwege Raad van Bestuur of directie of (medisch) afdelingshoofd vastgestelde regelingen of aanwijzingen; het opname-, onderzoek-, behandel-, verwijzing- en ontslagbeleid van de afdeling; vigerende medische protocollen/richtlijnen; de door de supervisor in het kader van patiëntenzorg gegeven aanwijzingen. 1.2 Per afdeling/specialisme is in overleg met het (medisch) afdelingshoofd en de lijnverantwoordelijke, bepaald welke handelingen wel en niet door VS-en uitgevoerd mogen worden, alsmede de mate van directe begeleiding. De opleiding tot VS (MANP) vormt hierbij het uitgangspunt. VERANTWOORDELIJKHEDEN SUPERVISOR 2.1 Binnen de onder 1.1 en 1.2 bedoelde grenzen bepaalt de supervisor aan de hand van: de opleiding/ervaring van de betrokken PA en de concrete bekwaamheid van de VS; tot het verrichten van welke handelingen de VS in staat mag worden geacht alsmede de mate van begeleiding door de supervisor bij het verrichten van deze handeling(en). 2.2 De supervisor geeft de VS alleen die opdrachten waarvan hij redelijkerwijs mag aannemen dat de VS beschikt over de bekwaamheid die vereist is voor het behoorlijk uitvoeren van die opdrachten. 2.3 Waar van toepassing in het kader van de functie draagt de supervisor er zorg voor dat hij op de hoogte blijft van de vorderingen van de VS. 2.4 Indien de VS aangeeft dat een bepaalde opdracht zijn bekwaamheid te boven gaat zal de supervisor voor de noodzakelijke begeleiding zorgdragen dan wel de opdracht zelf uit (laten) voeren. 2.5 De supervisor draagt er zorg voor dat hij op de hoogte blijft van de toestand van de door de VS behandelde patiënten.
Pagina | 25
VERANTWOORDELIJKHEDEN VAN DE VS 3.1 De VS aanvaardt alleen opdrachten indien hij redelijkerwijs mag aannemen dat hij beschikt over de bekwaamheid die vereist is voor het behoorlijk uitvoeren van die opdrachten. 3.2 De VS is verplicht bij twijfel over zijn eigen bekwaamheid of indien de toestand van de patiënt hiertoe aanleiding geeft te overleggen met de supervisor over het uitvoeren van de opgedragen handeling. 3.3 De VS heeft het recht op grond van ernstige gewetensbezwaren te weigeren een bepaalde opgedragen handeling te verrichten. De VS dient dit aan te geven bij de supervisor. De supervisor beslist vervolgens over de verdere behandeling van de patiënt. Bij indiensttreding meldt de VS eventuele gewetensbezwaren zodat daarmee rekening kan worden gehouden. BEHANDELING VAN DE PATIËNT 4.1 De VS is gehouden de medische gegevens rondom de behandeling van de patiënt zorgvuldig overeenkomstig WGBO en conform binnen het ziekenhuis gebruikelijke procedures in het patiëntendossier te registreren. De VS informeert de patiënt - of degene die de patiënt rechtmatig vertegenwoordigt - over de aard, omvang, doel en de te volgen procedure van het onderzoek en de behandeling. Het informeren geschiedt op een zodanige wijze dat tijdig voldoende inzicht wordt gegeven in de doelstelling van het onderzoek en de behandeling, alsmede de daaraan verbonden risico’s en bijwerkingen. Op de belangrijke keuzemomenten in de behandeling vergewist de VS zich ervan dat de patiënt adequaat is geïnformeerd en voldoende gelegenheid heeft gehad tot oordeelsvorming. Indien nodig overlegt de VS met de behandelend arts over de informatieverstrekking. 4.2 De VS dient - onverlet de regeling binnen de instelling - onverwijld de supervisor en het (medisch) afdelingshoofd op de hoogte te brengen van iedere gebeurtenis (al dan niet veroorzaakt door menselijk handelen of nalaten) bij onderzoek, behandeling, verzorging van de patiënt(en) die heeft geleid tot een schadelijk gevolg voor de patiënt(en). Dit geldt eveneens voor iedere gebeurtenis die naar algemene ervaringsregels tot schadelijk gevolg had zullen leiden, indien die niet voorkomen was door een toevallige gebeurtenis of door een tevoren niet gepland ingrijpen. 4.3 De VS dient onverwijld de supervisor te informeren als om wat voor reden dan ook zijn (vertrouwens)relatie met de patiënt is verstoord. 4.4 De VS pleegt overleg met de supervisor over (dreigende) complicaties, abnormaal verloop van het genezingsproces en bijzondere uitslagen.
Pagina | 26