BGHM info Afgiftekantoor : 1050 Brussel 5
Driemaandelijks informatiebulletin van de Brusselse Gewestelijke Huisvestingsmaatschappij
Nr 46
APRIL - MEI JUNI 2006
DRIEMAANDELIJKS DOSSIER :
DE SOCIALE HUISVESTING IN DE EUROPESE UNIE EN VERDER : • Het decreet van 20 juli 2005 tot wijziging van de Waalse Huisvestingscode • Het artistiek 1 %: veel meer dan een streepje kleur in de dagelijkse sleur
B.G.H.M.-Info nr 46 • April - Mei - Juni 2006
BGHM-info ■ Verantwoordelijk uitgever en hoofdredacteur : Jacques De Witte wnd. Directeur-generaal Jourdanstraat 45-55 1060 Brussel Tel. : 02.533.19.11 http ://www.slrb.irisnet.be ■ Redactiesecretaresse : Christiane Van Vaerenbergh Tel. : 02.533.19.33 ■ Redactiecomité : Brian Booth Lutgard Decoster Roger Sannen Luciane Tourtier Roland Tuteleers Pol Zimmer ■ Concept en logistiek : Pascal Houzé ■ Foto’s BGHM : Chris Van Goethem en Pascal Houzé ■ Vertaling : FIBEMA n.v. ■ Drukkerij : Edition & Imprimerie SA
■ Inhoud nummer 46 : ■ Het editoriaal artikel van de hoofdredacteur ........................................
3
■ Dossier : Sociale huisvesting in de Europese Unie ................................
5
• Het belang van een Europese aanpak van de sociale huisvesting (Pol Zimmer) ............................................................................................ • De sociale huisvesting in West-Europa (Romain Graëffly) .........................
• Overzicht van de sociale huisvesting in Centraal- en Oost-Europa (Christiane Van Vaerenbergh) ................................................................ 19 • De interacties tussen het nationale huisvestingsbeleid en de wetgeving, de initiatieven en de beslissingen van de Europese Unie (Sébastien Fontaine) .............................................................................
23
• De Europese Unie en sociale huisvesting : Balans 2005 – Wat er voor 2006 op het spel staat (Laurent Ghekiere) ...
27
■ Technieken en methodes ......................................................................
30
• Enkele bedenkingen rond de stijgende responsabilisering van de OVM’s. Het draait om risico’s en fouten. (Bruno Lahousse) ................................ 30 • Uitkijken naar warme dagen en... naar airconditioning? (Jacques Claessens) ...............................................................................
33
■ Juridische rubriek ..................................................................................
35
• Het decreet van 20 juli 2005 tot wijziging van de Waalse Huisvestingscode (Sébastien Fontaine) ..................................................
35
• Mudawana en Belgisch recht: Juridische gevolgen in België van het nieuwe Marokkaans familierecht (Isabelle de Viron) ..............................
39
■ Open venster .........................................................................................
42
• Stijging van het aantal verzoeken tot deskundigenonderzoek voor een opneming ter observatie: symptoom van stedelijke malaise? (Isabelle Windfohr) ...............................................................................
42
44 ....................................... 44
■ Varia ....................................................................................................... • Niet zomaar een gevelrenovatie (Marc Lories)
• Gesprek met mevrouw Myriam Bertin, directeur-generaal van het Woningfonds van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest (in gesprek met Pol Zimmer) .......................................................................................... BGHM-Info wordt uitgegeven met de steun van Ethias. De overname van teksten en illustraties is enkel toegestaan na schriftelijke toestemming van de redactie en de auteur en mits de bron alsook de naam van de auteur vermeld worden. De gepubliceerde artikels geven enkel de mening weer van de auteur(s). D/2006/5637/80
2
5 8
45
• «Tonnemans in Schaarbeek» (opgetekend door Lutgard Decoster) ........
50 50
• Ieder Zijn Huis : een stukje geschiedenis... (Pascale Roelants en Louise Delhaye) .....................................................
52
• GW van Sint-Joost-ten-Node : een patrimonium met pit (Philip Veevaete) ...................................................................................
55
■ Projecten ................................................................................................
58
• Het artistiek 1 %: veel meer dan een streepje kleur in de dagelijkse sleur (Baudouin Massart) ......................................................................
58
■ Publicaties, aankopen ...........................................................................
63
■ Nieuws van de OVM’s ...........................................................................
B.G.H.M.-Info nr 46 • April - Mei - Juni 2006
Het editoriaal artikel van de hoofdredacteur
H
et dossier dat we voor dit nummer hebben voorbereid, zet enkele bakens waarmee we ons sociaal huisvestingsbeleid kunnen situeren in de Europese dynamiek. Sinds 19861 ondersteunt de Europese Unie de “economische, sociale en territoriale samenhang” en beschouwt hiermee de betrachting naar solidariteit tussen de Lidstaten en de regio’s van de Unie als een uitdrukkelijke visie, naast de ontwikkeling van de “grote eenheidsmarkt”. Heel wat Europese landen, vooral behorend tot West-Europa, beslisten om hun actoren uit de sociale huisvestingssector bijeen te brengen in een werkgroep. Deze werkgroep verdedigt onder het acroniem “Cecodhas”2 de beste voorwaarden waarin het nationale of gewestelijke huisvestingsbeleid wordt toegepast. Nochtans werd huisvesting door de Europese Unie niet erkend als één van haar bevoegdheden of als een materie die zij, gezien de complexiteit ervan, rechtstreeks wenst aan te pakken. Het is dan ook de taak van de nationale en gewestelijke partners om zich, vanuit de diverse domeinen waartoe “huisvesting” behoort, een weg te banen in de stapels documenten die de basis vormen van het nationale, gewestelijke en lokale beleid. Met het oog op de eventuele toepassing ervan, moet bijgevolg worden gespeurd naar “reglementen, richtlijnen en beslissingen” betreffende ( duurzame ) ontwikkeling en de markt, maar ook inzake leefmilieu, energie, fiscaliteit, enz… Sinds de oprichting streeft Cecodhas in de eerste plaats naar proactieve initiatieven die de uitwerking van Europese teksten positief beïnvloeden. Afgezien van hun ontegensprekelijke specifieke eigenschappen, delen de leden van deze federatie een vrij vergelijkbare sociaal-politieke situatie. Sinds de uitbreiding van de Europese Unie met de Oost-Europese landen moet Cecodhas nu evenwel ook rekening houden met de zeer specifieke situatie waarin deze landen inzake huisvesting van hun bevolking de afgelopen decennia zijn terechtgekomen. Hoewel hun verschillen vaak beschouwd worden als elementen waarmee ze tegengesteld zijn aan West-Europa ( “het Oude Europa” ), moeten we toch vaststellen dat alle Europese landen problemen hebben om al hun burgers aan een behoorlijke woning te helpen. In ons dossier wordt een diepgaand historisch overzicht gegeven van sociale huisvesting in de West-Europese landen en wordt ook gekeken hoe de situatie zich voordoet in de landen van Centraal- en Oost-Europa. Na een inleiding op de interacties die voortaan plaatsvinden op het niveau van het nationale huisvestingsbeleid, en die betrekking hebben op de teksten van de Europese Unie, gaan we dieper in op wat er allemaal op het spel staat voor 2006. In de rubriek technieken en methodes is er ditmaal sprake van de aansprakelijkheid bij risico’s die nog niet door wetenschappelijke studies werden vastgesteld, maar waarmee niettemin rekening moet worden gehouden in het kader van een proactieve aanpak. Laten we het maar een gezonde portie voorzorg noemen, die in rechte meestal wordt verwacht van een “goede huisvader”.
1
In 1986 bepaalde de Europese akte niet alleen de oprichting van een Europese eenheidsmarkt, maar tevens het streefdoel van de eigenlijke economische en sociale samenhang. Het Verdrag van Maastricht ( 1992 ) heeft dit besluit uiteindelijk geïnstitutionaliseerd in het EU-verdrag ( artikelen 158 tot en met 162 ). 2
Cecodhas staat voor «Comité européen de Coordination de l’Habitat social».
3
S.L.R.B.-Info B.G.H.M.-Info n° 45 •nrJanvier 46 • April - Février - Mei- -Mars Juni 2006
Vervolgens krijgen we enkele tips inzake klimaatregeling. Het gaat om beschermende maatregelen tegen de zon die we maar best in acht kunnen nemen als we niet willen dat onze woning te sterk opwarmt. Het blijkt de beste manier om te vermijden dat we moeten terugvallen op energieverslindende klimaatregelingstechnieken. In de juridische rubriek wordt ons de nieuwe Waalse Huisvestingscode voorgesteld. Deze nieuwe tekst is vooral gericht op meer doeltreffendheid van de bestaande stelsels. In de beknopte voorstelling van het nieuwe Marokkaans familierecht, dat ondertussen alweer twee jaar geleden in werking trad, wijst de auteur op de gevolgen van deze tekst in het Belgische juridische kader voor personen met de Marokkaanse of Belgisch-Marokkaanse nationaliteit, die op het Belgische grondgebied verblijven. Hoewel in dit overzicht niet alle mogelijke gevallen worden geschetst, richten de bijeengebrachte inlichtingen zich niettemin tot het grootst mogelijke aantal Marokkaanse immigranten. Naast de louter informatieve waarde, kan dit artikel trouwens ook bijdragen tot het bewerkstelligen van een sereen sociaal klimaat. Het is immers voor iedereen een geruststelling dat deze juridische tekst blijk geeft van redelijkheid die, zonder perfect te willen zijn, doordrongen is van “rechtvaardigheid”. Tijdens een studiedag bogen de actoren van de sociale en de gezondheidssector zich over de in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest vastgestelde toename van expertiseaanvragen voor gedwongen opnames. Aangezien het probleem ook te maken heeft met mensen die als goede buren met elkaar samenwonen in een wijk, vonden wij het interessant om de grote lijnen te schetsen van de problemen die tijdens deze vergadering aan bod kwamen. In dit nummer kijken we ook even over onze schouder via de ontmoetingen met mevrouw Myriam Bertin van het Woningfonds en met de heer Tonnemans van de Schaarbeekse Haard. Beiden gingen onlangs met pensioen en samen met hen blikken we terug op hun rijk gevulde carrière. Wanneer gezonde ambities soms wel eens een tikje te ver dreigen te gaan, doet zo’n terugkeer naar beleefde momenten echt wel deugd. Tot slot delen we in de vreugde van Ieder Zijn Huis die als maatschappij haar 75ste verjaardag viert en van de Goedkope Woningen van Sint-Joost-ten-Node die een opmerkelijke renovatie realiseerde in de Molenstraat. Ook de kunstliefhebbers komen ditmaal volop aan hun trekken in een artikel over de stand van zaken van het programma dat we vroeger kenden onder de benaming “een cultureel percent” en dat nu op het ritme van inspiratievolle kunstenaars doorgaat als “het artistiek één percent”. Jacques De Witte, Hoofdredacteur
4
De sociale huisvesting in de Europese Unie Het belang van een Europese aanpak van de sociale huisvesting Het driemaandelijks dossier van dit nummer van “BGHM-Info” is gewijd aan een Europese aanpak van de sociale huisvestingssector : het gaat om een uitgebreid programma waaraan trouwens eind dit jaar een vervolg zal worden geschreven, wanneer het tweede deel van dit dossier wordt gepubliceerd. Gezien de vele facetten van deze problematiek en de complexiteit ervan, is een aangepaste behandeling hier op zijn plaats. In dit nummer worden twee essentiële aspecten van de Europese problematiek aangesneden om als het ware het algemene decor te schetsen en aan te tonen wat er onder andere op het spel staat : - Een terugblikkend gedeelte dat uit twee artikels bestaat en waarin wordt gepoogd de geschiedenis te schetsen van de sociale huisvesting in Europa en van de recentere evoluties van die sector of van het sociaal huisvestingsbeleid : • Romain Graëffly, doctor in publiek recht van de Universiteit Panthéon-Assas ( Frankrijk ) stemde erin toe voor onze Instelling een samenvatting te maken van zijn doctoraatsthesis die hij in 2004 over dat onderwerp voltooide onder de titel “de sociale huisvesting : een vergelijkende studie van de overheidsinitiatieven in Frankrijk en in West-Europa”1. In zijn Oorspronkelijke titel “Le logement social : étude comparative de l’intervention publique en France et en Europe occidentale.” 1
artikel heeft hij het zowel over de totstandkoming van de sociale huisvestingssector aan het einde van de negentiende eeuw, als over de ontwikkelingen ervan in de loop van de twintigste eeuw en de recente hervormingen die in de sector plaatsvonden bij de westerse Lidstaten van de Europese Unie na de crisis van de jaren zeventig. Uit dit interessante artikel blijkt niet alleen dat de nationale huisvestingssectoren een heel verschillende impact hebben op het huisvestingsprobleem waarmee de diverse landen geconfronteerd worden, maar ook dat de afgelopen evoluties hoofdzakelijk betrekking hebben op de herdefinitie van de oorspronkelijke opdracht van de sociale verhuurders in een context van stedelijke crisis. Hierbij zien we dat de sociale huisvestingssector steeds meer wordt aangewend als vector voor sociale samenhang. • Vervolgens poogt Christiane Van Vaerenbergh de situatie te schetsen van het sociale huisvestingsbeleid in de 10 nieuwe landen die op 1 mei 2004 toetraden tot de Europese Unie. Behalve Cyprus en Malta zijn het allemaal landen die ooit behoorden tot het voormalige Oostblok. Deze schets is niet makkelijk, want het ontbreekt ons aan bruikbare en kwaliteitsvolle bronnen. Bovendien kwam de geschiedenis van deze landen sinds de val van de Berlijnse Muur op 9 november 1989 in een stroomversnelling terecht of is er ten minste sprake van een radicale hervorming. De rol van de Staat in het sociale en economische leven werd grondig gewijzigd en dat bleef uiteraard niet zonder gevolgen voor de talrijke aspecten van het dagelijkse leven van de bevolking van die landen.
Het artikel toont aan dat er in dat deel van Europa diverse krachten aan het werk zijn. De afgelopen jaren nam de huisvestingsproblematiek volledig andere vormen aan : onder het oude communistische regime werd gemiddeld 5% van de maandelijkse gezinsuitgaven besteed aan de post “huisvesting”, terwijl dat aandeel vandaag is opgelopen tot maar liefst 40 à 50%. In vergelijking met West-Europa, is het in Oost-Europa dus nog moeilijker om het recht op huisvesting in de werkelijkheid om te zetten en er moet dus worden gegrepen naar verregaander oplossingen.
DRIEMAANDELIJKS DOSSIER
B.G.H.M.-Info nr 46 • April - Mei - Juni 2006
Het tekort aan kwaliteit en hoeveelheid maken structurele oplossingen noodzakelijk. In Oost-Europa rijzen er problemen waarvan wij ons de omvang vandaag gewoon niet kunnen inbeelden. Ongetwijfeld zullen tijd en aanzienlijke financiële middelen nodig zijn om voor het grootste gedeelte van de bevolking opnieuw te zorgen voor een behoorlijke en kwaliteitsvolle levensstandaard of om hun ten minste toch een menswaardig leven te bieden. – Een vooruitblikkend gedeelte dat eveneens uit twee artikels bestaat en ingaat op de mogelijke gevolgen van de ontwikkelingen in de Europese Unie voor het huisvestingsbeleid en de sociale huisvestingssector : • in het artikel van Sébastien Fontaine krijgen we een zeer uitgebreid amalgaam van het nationale huisvestingsbeleid en de wetgeving, de initiatieven en de beslissingen van de Europese Unie. We krijgen een geactualiseerde samenvatting van het verslag dat werd voorgesteld tijdens de informele vergadering van de
5
B.G.H.M.-Info nr 46 • April - Mei - Juni 2006
Europese ministers voor Huisvesting te Padua2. De auteur stipt met name aan dat de onzekerheid die op de sociale huisvestingsoperatoren woog, grotendeels werd weggewerkt dankzij de beslissing van de Europese Commissie op 28 november 2005 waarbij sociale huisvesting als dienst van algemeen economisch belang ( DAEB )3 werd erkend. • het artikel van Laurent Ghekiere is hoofdzakelijk toegespitst op de links tussen sociale huisvesting en de Europese Unie. In het artikel wordt een balans opgemaakt van de vooruitgang die in 2005
werd geboekt en wordt een overzicht gegeven van de mogelijke beslissingen die in 2006 zullen worden genomen. Er wordt tevens dieper ingegaan op de modaliteiten die gepaard moeten gaan met de positie van de sociale huisvesting als DAEB. Via deze beide invalshoeken biedt het onderwerp van ons driemaandelijks dossier een inzicht in de omvang en de diversiteit van de verbanden tussen het Europese beleid en de evoluties van de sociale huisvestingssector, en ruimer van het sociale huisvestingsbeleid.
Eind 2006 zullen wij in het tweede deel van dit dossier een ander belangrijk aspect behandelen van deze dialoog tussen de Europese Unie en de verschillende landen of regio’s die er deel van uitmaken. We hebben het over de dynamiek die op gang werd gebracht door de zogenaamde Europese Lissabon-strategie4, die met name betrekking heeft op wat voortaan bekendstaat als de sociale inclusie of insluiting en die in 2001 aanleiding gaf tot de invoering van tweejaarlijkse nationale actieplannen in het kader van de strijd tegen de sociale uitsluiting en de armoede. Pol Zimmer, Studiedienst, BGHM
2
“Interaction between national housing policies and the legislation, initiatives and decisions of the European Union”, rapport dat door België werd voorgesteld voor de 15e vergadering van de ministers van Huisvesting van de Europese Unie op 31 oktober 2003. De referenties van dit document en de internetsite waar het beschikbaar is, vindt u verder in dit driemaandelijks dossier. 3
Meer over dit begrip vindt u in een artikel van Eric Van den Abeele : «Les services d’intérêt général. Etat du débat européen» Courrier Hebdomadaire du Crisp n° 19011902, 2005 ( u kunt het artikel raadplegen in de bibliotheek van de BGHM ).
4
Informele vergadering van de Europese ministers van Sociale zaken te Lissabon op 11 en 12 februari 2000. Daar werd afgesproken dat er tegen 2010 moet worden gezorgd voor een heropleving inzake economie, sociale aangelegenheden en leefmilieu en dat de strijd tegen de sociale uitsluiting de komende jaren als een prioriteit moet worden gezien.
Aanknopingspunten In “het Europa van de vijfentwintig” staan de landen van West-Europa, die de Europese Unie vormden van vóór het derde millennium, bekend als “de oude lidstaten”. De term “nieuwe leden” heeft thans betrekking op de tien landen die op 1 mei 2004 tot de EU toetraden en die hoofdzakelijk Centraal- en Oost-Europa beslaan. Het gaat dus om 15 “oude” Lidstaten, met name - de zes “stichtende landen” ( uit de jaren 1950 ) : Duitsland, België, Frankrijk, Italië, Luxemburg en Nederland; - de landen die in 1973 toetraden : Denemarken, Ierland en het Verenigd Koninkrijk; - Griekenland dat in 1981 toetrad; - Spanje en Portugal die in 1986 toetraden; - en Oostenrijk, Finland en Zweden die sinds 1995 als Europese Lidstaat door het leven gaan. De tien “nieuwe” Lidstaten bestaan naast Cyprus en Malta uit acht landen van Centraal- en Oost-Europa, met name Estland, Hongarije, Letland, Litouwen, Polen, de Republiek Tsjechië, Slovenië en Slowakije. Bulgarije en Roemenië vormen samen met Kroatië, Turkije en, sinds december 2005, de voormalige Joegoslavische republiek Macedonië, de vijf “kandidaat-landen”.
6
B.G.H.M.-Info nr 46 • April - Mei - Juni 2006
De 15 oude Lidstaten en de 10 nieuwe Lidstaten van de Europese Unie op 1 mei 2004 en de 5 kandidaat-Lidstaten : 1.
16. Cyprus
26. Bulgarije
2. België
Duitsland
17. Estland
27. Kroatië
3. Frankrijk
18. Hongarije
4. Italië
19. Letland
28. Voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië
5. Luxemburg
20. Litouwen
6. Nederland
21. Malta
7.
22. Polen
Denemarken
8. Ierland
23. Republiek Tsjechië
9. Verenigd Koninkrijk
24. Slowakije
10. Griekenland
25. Slovenië
29. Roemenië 30. Turkije
11. Spanje 12. Portugal 13. Oostenrijk 14. Finland 15. Zweden
7
B.G.H.M.-Info nr 46 • April - Mei - Juni 2006
De sociale huisvesting in West-Europa Onderhavig artikel is een samenvatting van een doctoraatsthesis inzake vergelijkend publiek recht die in oktober 1999 werd aangevat onder leiding van Jacques CHEVALLIER en de titel “Le logement social : étude comparative de l’intervention publique en France et en Europe occidentale”1 meekreeg. De opzet van de thesis bestond erin de evolutie te analyseren van de overheidsinitiatieven inzake huisvesting, en inzonderheid sociale huisvesting, in Frankrijk en in WestEuropa sinds 1830. Deze thesis was gebaseerd op de hypothese dat de vorm en de evoluties van de overheidsinitiatieven grotendeels afhangen van de tradities van elk land. Het was tevens de bedoeling de plaats aan te wijzen van de overheid, inzonderheid van de Staat, bij de totstandkoming van dat beleid. De situatie in Frankrijk werd vergeleken met deze in de andere landen van de Europese Unie. De studie hield evenwel geen halt aan de grenzen van de EU van vóór 1 mei 2004 : ook de situatie in IJsland, Noorwegen en Zwitserland, waarvan de geschiedenis, het recht en de instellingen dicht aanleunen bij deze van de lidstaten, werd bestudeerd. Het Belgisch sociaal huisvestingsbeleid werd bij iedere stap van de ontwikkelingen voorgesteld : mijn dank gaat dan ook uit naar de heer Pol ZIMMER en naar de personeelsleden van de bibliotheek van de BGHM die me in september 2000 hebben ontvangen en me de nodige uitleg verstrekten.
Het doctoraat werd op maandag 22 november 2004 verdedigd aan de Universiteit Panthéon-Assas ( Paris II ). De jury, die bestond uit de professoren Jacques CHEVALLIER, Jean-Michel DE FORGES ( Voorzitter ), Yves JEGOUZO en Etienne FATOME ( rapporteurs ) en Jean-Bernard AUBY, kende met eenparigheid de grootste onderscheiding toe aan dit werk. Bovendien kreeg de auteur de onmiddellijke toestemming het proefschrift te publiceren en mocht het werk ook worden voorgesteld voor een thesisprijs en voor de toekenning van een subsidie. De Wetenschappelijke Raad van de Universiteit PanthéonAssas lauwerde het werk met de Prijs 2004 van de doctoraatsschool voor publiek recht. Een herwerkte ( en afgeslankte ) versie van deze doctoraatsthesis zal in de loop van 2006 onder de titel “Le logement social en Europe occidentale” worden gepubliceerd bij uitgeverij LGDJ in de collectie “Bibliothèque de droit public”. Het begrip sociale woning is recent en gaat terug naar het einde van de negentiende eeuw toen de eerste Europese wetgevingen inzake goedkope woningen tot stand kwamen. Niet alleen in Frankrijk, maar ook in de meeste Europese landen, valt dit juridische begrip vaak moeilijk te definiëren. De definitie van het begrip “sociale woning” is in Frankrijk allesbehalve eenvoudig en vloeit vaak voort uit de techniek van het zogenaamde “spel der wetten”2 : heel wat teksten verwijzen naar het begrip zonder het evenwel helemaal te omvatten. Het begrip sociale woning kan op een organieke en een functionele manier worden gedefinieerd. De organieke
benadering is toegespitst op de betrokken partijen : een sociale woning wordt beheerd door een overheidsinstantie of door een door de overheid erkende instantie. In Frankrijk legt deze benadering de nadruk op de operatoren die het “HLM-label”3 kregen en zodoende het “universum van de HLM’s” vormen. De functionele benadering is ruimer en verwijst naar de opdracht om een woning ter beschikking te stellen. Bepaalde teksten nemen als criterium ook een sociaal einddoel in overweging : de middenklassen en de minst gegoeden een dak boven het hoofd bieden. Het Franse publiek recht houdt het hoofdzakelijk op een functionele benadering : het begrip wordt gelijkgesteld met “woningen met een lage huurprijs” in het vierde boek van de Franse “Code de la construction et de l’habitation” ( CCH ). Artikel L.411-1 van dit werk verwijst naar “de bouw, de verwerving, de inrichting, de sanering, de herstelling, het beheer van meer- of eengezinswoningen in de stad of op het platteland, die beantwoorden aan de middels bestuurlijke beslissing bepaalde technische en kostprijskarakteristieken en die bestemd zijn voor personen en gezinnen met een laag inkomen”. Deze definitie maakt gebruik van uiteenlopende criteria : het sociale doel van de opdracht ( personen en gezinnen met een laag inkomen huisvesten ), de voorwaarden voor de realisatie, de prijs en de technische kenmerken van de gebouwen.
2
1
De sociale huisvesting : vergelijkende studie van de overheidsinitiatieven in Frankrijk en in West-Europa
8
L. Jégouzo-Viénot, inleiding door L. Richer, voorwoord door M. Carraz, Etablissement public et logement social, Librairie Générale de Droit et de Jurisprudence, Bibliothèque de droit public, Deel 225, Parijs, juni 2002, p. 16.
3
G. Horenfeld, «L’univers des HLM» in M. Segaud, C. Bonvalet, J. Brun( Dir. ), Logement et habitat : l’état des savoirs, Editions La découverte, collection Textes à l’appui, Parijs, 1998, pp. 136-146.
B.G.H.M.-Info nr 46 • April - Mei - Juni 2006
Nog moeilijker is het om een gemeenschappelijke definitie van het begrip sociale woning in WestEuropa te formuleren4 : hoewel de betekenis ervan voor de hand lijkt te liggen, varieert het begrip volgens de nationale contexten. In de Waalse Huisvestingscode die in 1998 werd ingevoerd en middels het decreet van 20 juli 2005 werd hervormd, vinden we een expliciete en samenvattende bepaling van het begrip sociale woning terug. In lid 9 van het eerste artikel wordt het begrip als volgt omschreven : “woning waarop een publiekrechtelijke rechtspersoon zakelijke rechten heeft en die bestemd is om bewoond te worden door gezinnen die in een precaire toestand verkeren of bij het betrekken van de woning een bescheiden inkomen genieten.” Het gaat ditmaal om een organieke benadering : er wordt een duidelijke link gelegd tussen het begrip sociale woning en het openbaar bezit. Ook de sociale finaliteit van de woning wordt onderstreept. In de nieuwe Brusselse Huisvestingscode, die voortvloeit uit de ordonnantie van 17 juli 2003 en op 1 januari 2004 in werking trad, vinden we eveneens een aantal definities terug ( “verhuurder”, “gemeubelde woning”, “kleine woning”, enz… ). In het eerste artikel van de Brusselse code zoeken we evenwel tevergeefs naar de definitie van sociale woning. Hiervan is enkel sprake in artikel 21 wanneer het gaat om de toepassing van het “openbaar beheersrecht” door de openbaar vastgoedbeheerders. De definitie waarvoor in deze studie werd gekozen, ging uit van een uitgebreide functionele benadering waarin tevens rekening werd gehouden met een sociaal streefdoel : een woning met een sociaal karakter
waarvan de terbeschikkingstelling wordt vergemakkelijkt door de tegemoetkoming van de overheid. Deze terbeschikkingstelling wordt immers verzekerd ( via rechtstreeks of openbaar beheer ) of gedragen ( steun aan de privé-sector zonder winstoogmerk; financiering van beleidsmaatregelen ter bevordering van het eigenaarschap ) door publiekrechtelijke rechtspersonen. Deze ruime benadering omvat alle inspanningen die door alle Europese landen sinds 1830 tot heden in de huisvestingssector worden geleverd. Het leek ons inderdaad belangrijk om, net zoals de Vlaamse wetgever, ook de beleidsmaatregelen ter bevordering van het eigenaarschap als “sociaal” te beschouwen, ook al zijn die maatregelen niet altijd gericht op de financieel kwetsbaarste bevolkingsgroepen : zonder dit element lijkt ons de injectie van overheidsgeld in de vrije vastgoedmarkt moeilijk verantwoordbaar. De doctoraatsthesis werd gestructureerd rond twee delen. In het eerste deel wordt het specifieke en bijzondere karakter aangetoond van de contexten en vormen van het overheidsoptreden inzake huisvesting. Het sterke en constante verband wordt aangetoond tussen de morfologie van de sociale huisvestingssystemen en de constructie van de Welvaartsstaat ( I ). In het tweede deel wordt gefocust op de evoluties die de specifieke en bijzondere vormen van dat overheidsoptreden de afgelopen twintig jaar hebben ondergaan. Hiermee wordt aangetoond dat het “verloop van de aanpassing van de overheidsrol en de herwaardering van de plaats van de administratie in het maatschappelijk leven” 5de opdrachten en de vorm van de systemen ingrijpend wijzigt ( II ).
4
Ter zake stelt P. de la Morvonnais hierover zeer terecht : «als je huisvesting op internationaal niveau aanpakt, voeg je nog een extra dimensie toe aan de inherente complexiteit van die sector» ( P. de la Morvonnais, «Comparaisons internationales» in M. Segaud, C. Bonvalet, J. Brun( Dir. ), Logement et habitat : l’état des savoirs, Editions La découverte, collection Textes à l’appui, Parijs, 1998, p. 147 ).
I. Uiteenlopende opzetten De contexten en de vormen van het overheidsoptreden inzake huisvesting verschillen sterk van land tot land. Heel wat uit het nationale verleden voortvloeiende evenementen hebben de afgelopen twee eeuwen de initiatieven van de privé-personen en de overheid bepaald ( 1 ). Deze bijzonderheid blijkt uit de manier waarop de systemen voor het overheidsoptreden werden opgezet : het huisvestingsbeleid, de financieringsmethode en het beheer van de sociale woningen dragen de stempel van de nationale of zelfs lokale culturen ( 2 ).
1. De uitwerking van het sociaal huisvestingsbeleid De stedelijke en maatschappelijke ellende waarin de Europese agglomeraties in de loop van de negentiende eeuw worden ondergedompeld, mobiliseert de inspanning van verscheidene generaties filantropen. Deze op “het christelijke geloof of de revolutionaire ideologie”6 gebaseerde assistentie wordt bij het aanbreken van de twintigste eeuw geïnstitutionaliseerd via de invoering van nationale maatregelen ( A ). Vanaf de jaren 1920 wordt het sociaal huisvestingsbeleid geïnstitutionaliseerd. Het overheidsoptreden wordt verstrekt vanaf 1945, op het moment van de tweede heropbouw en de opkomst van de Welvaartsstaat. Vanaf de jaren 1960 breekt de “industrialisering” van het sociaal huisvestingsbeleid aan : over het hele Europese continent worden grote wooncomplexen opgetrokken. Medio jaren 1970 komen de grootschalige woonprojecten in een crisis terecht ( B ).
D. Roman, préface d’E. Picard, Le droit public face à la pauvreté, Librairie Générale de Droit et de Jurisprudence, Bibliothèque de droit public, Deel 221, Parijs, februari 2002, p. 27. 6
J. Chevallier, Science administrative, Presses Universitaires de France, collection Thémis science politique, Parijs, 3e herwerkte editie, 2002, p. 218. 5
9
B.G.H.M.-Info nr 46 • April - Mei - Juni 2006
A. Privé-initiatieven en financiële overheidssteun ( 1830-1918 ) De eerste inspanningen die worden geleverd ten behoeve van huisvesting zijn gebaseerd op een logica die wordt ingegeven door de leer van Pasteur7 : er wordt gestreefd naar het voorkomen van ziekten en sociale aandoeningen die de volkse middens treffen. De initiatieven die inzake huisvesting worden genomen, zijn een reactie op de stedelijke ellende die wordt veroorzaakt door de industrialisering en de “verstedelijking”8 van de agglomeraties in de loop van de negentiende eeuw. In Frankrijk duikt de populaire figuur van “Monsieur Vautour” 9 op als de huisbaas die meer bekommerd is om eigen financieel gewin dan om de levensomstandigheden van zijn huurders. De Belgische speculanten roepen drie goedkope woningtypes in het leven : het zogenaamde “opbrengsthuis” ( een burgershuis dat wordt opgesplitst in kleine appartementen die afzonderlijk worden verhuurd ), de “steegjes”, ook wel gekend onder de benaming “erven” of “mijnwerkershuisjes” ( in principe bestaande uit een rij gelijke huisjes die waren opgetrokken langs
P. Rosanvallon, L’Etat en France de 1789 à nos jours, Le Seuil, collection Histoire, Parijs, 1990, p. 130. 7
8
Deze term wordt voorgesteld door stedenbouwkundige G. Bardet om aan te tonen dat de stedelijke ontwikkeling een spontaan fenomeen is. Hiermee staat hij tegenover de georganiseerde uitdrukking ervan die we als stedenbouw kennen ( V. F. Choay, L’urbanisme, utopies et réalités. Une anthologie, Point Seuil, collection Essais, Parijs, 1965, p. 12 ). 9
Als u over de Franse populaire figuur Vautour meer wil lezen, verwijzen we u naar : R. H. Guerrand, «Le propriétaire» in Groupe Abac, La question du logement et le mouvement ouvrier français, Les éditions de la Villette, collection Penser l’espace, Parijs, 1981, pp. 97-109 en naar B. Hofmann, «Sous l’œil bienveillant de Monsieur Vautour : locataires du logement social sous l’empire de la norme du propriétaire tutélaire», Alinéa, sciences sociales et humaines, n° 10, juni 1999, pp. 57-73.
10
een open gemeenschappelijke gang die een doodlopende steeg vormde ), alsook sloppen die vaak werden opgetrokken binnen de huizenblokken. Uit spontaan onderzoek of op verzoek van de overheid uitgevoerde enquêtes bleek vanaf de jaren 1830 dat de arbeidersbevolking in miserabele omstandigheden leefde ( in België Dokter Ducpétiaux in 1846, in Frankrijk Dokter Piorry in 1838 ). De eerste reglementeringen inzake hygiëne, die rond 1840 werden opgesteld, bleken ontoereikend, met name als gevolg van de vijandigheid van heel wat stadsbestuurders. De bescherming van de hygiëne hoort dan nog thuis in het traditionele kader van politieactiviteiten en is gebaseerd op motieven inzake openbare orde, beveiliging van gebouwen en brandveiligheid. De filantropische beweging experimenteert met nieuwe woonvormen, zoals de wooncoöperatieve, en richt de eerste vereniging zonder winstoogmerk op. Deze eerste inspanningen betekenen de komst van de periode vóór de stedenbouwkunde. Deze periode lag aan de basis van de tuinwijkbeweging. De eerste Britse en Belgische teksten die in de loop van de jaren 18601880 werden goedgekeurd, bepalen te toekenning van overheidssteun aan het privé-initiatief. Tussen 1894 en 1918 inspireren zij de andere Europese wetgevers. De Belgische wet van 9 augustus 1889 geeft voorrang aan financiële overheidssteun ten gunste van het privé-initiatief : privémaatschappijen zonder winstoogmerk, coöperatieven of particulieren krijgen de toestemming om met de steun van overheidsgeld woningen op te trekken om mensen zodoende in staat te stellen een eigen woning te verwerven. Deze tekst zal als inspiratie dienen voor de eerste Franse wet, de zogenaamde “Siegfriedwet” van 30 november 1894 “inzake de goedkope woningen”10. Sommige Europese teksten geven voorrang aan het privé-initiatief ( in 10
Een Franse delegatie bestaande uit Jules Siegfried, Cheysson en Fleury-Navarin is in december 1891 naar Brussel afgereisd om er de tekst van 1889 te bestuderen.
Duitsland, bijvoorbeeld ), terwijl andere het initiatief aan de overheid overlaten ( Italië ). De economische en sociale impact van de Eerste Wereldoorlog versterken deze eerste maatregelen : de overheid experimenteert met een omkaderingsbeleid van de huurprijzen en stelt het bouwbeleid op punt. Tussen 1918 en 1945 komt het openbaar huisvestingsbeleid tot ontwikkeling. De diverse regeringen kiezen tussen een centraal en een plaatselijk openbaar bestuur. In Frankrijk vormt het interbellum het toppunt van gemeentelijke macht en het rechtstreekse optreden van de Staat inzake huisvestingsaangelegenheden. Elders richten bepaalde landen gecentraliseerde interventiekaders op ( Groot-Brittannië, Ierland ), terwijl andere kiezen voor gedecentraliseerde interventiekaders ( Duitsland, Oostenrijk ). De Belgische en Luxemburgse systemen kiezen voor een nationale maatschappij. In België wordt krachtens de wet van 11 oktober 1919 de Nationale Maatschappij voor Goedkope Woningen en Woonvertrekken ( NMGWW ) opgericht. In Luxemburg betekent de wet van 19 oktober 1919 de oprichting van de “Société anonyme pour la construction d’habitations à bon marché” ( SACHBM ). Door de dramatische gevolgen van de Tweede Wereldoorlog zal de geschiedenis van het overheidsoptreden inzake huisvestingsaangelegenheden na 1945 in een stroomversnelling terechtkomen.
B.G.H.M.-Info nr 46 • April - Mei - Juni 2006
B. De periode van de welvaartshuisvesting ( 1945-1980 ) Na het tweede wereldconflict worden de Europese landen geconfronteerd met een belangrijke vraag : hoe kan het woningaanbod kwalitatief en kwantitatief verbeterd worden zodat iedereen over een behoorlijke woning kan beschikken zonder dat dit gepaard gaat met al te grote inspanningen ?11 De keuze van de regeringen wordt beperkt door een aantal factoren : de economische en sociale filosofie van de regeringsleiders, de mate waarin het overheidsoptreden in de huisvestingssector gelegitimeerd is, de ernst van de huisvestingscrisis, de instellingen waarop de Staat een beroep kan doen om op te treden, de algemene economische situatie en de voorafgaande motivering van de economische spelers. De meeste Europese regeringen voelen zich eerder geroepen om te investeren in plaats van te stimuleren. Ze baseren zich hiervoor op de keynesiaanse aanbevelingen en weten zich geholpen door de financiële middelen van het Marshallplan. De opkomst van wat we, naar analogie van de Welvaartsstaat, de “welvaartshuisvesting” kunnen noemen, wordt mogelijk gemaakt door het samengaan van vier factoren. Een politieke factor : de komst van sociaal-democratische regeringen en een consensus over de versterking van de overheidsinterventie in die sector. Een ideologische factor : de consolidatie van het overheidsbeleid en de nieuwe rol die wordt toevertrouwd aan de stedenbouwkundigen die voortaan de utopische pool12 van de Staat belichamen. Een juridische factor : de opkomst van een huisvestingsrecht en de afkondiging van het recht op huisvesting in talrijke
11
B. Lefebvre, M. Mouillart, «Les politiques économiques du logement en Europe depuis 1945», Problèmes Economiques, n° 2261, februari 1992, p. 14. 12
P. Rosanvallon, 1990, op. cit. p. 127.
grondwettelijke teksten. Er worden financieringscircuits opgericht en er worden bouwprogramma’s zonder weerga uitgewerkt : de periode van de tweede heropbouw stemt overeen met de “hoogtijdagen van de sociale huursector” ( “The Heyday of the social rented sector” )13. De daaropvolgende dertig jaar worden gekenmerkt door de komst van de “huisvesting voor de massa” ( “Mass Housing” )14. Gaandeweg wordt Europa gevuld met grote wooncomplexen die door de overheid worden opgetrokken of gefinancierd. Het sociaal pact van 24 april 1944 blijft niet zonder gevolgen voor het huisvestingsbeleid in België. Het nieuwe beleid wordt opgezet rond drie thema’s : de huurhulp, de ondersteuning van de eigendomsverwerving en de aanmoediging om het patrimonium te saneren. In Frankrijk ligt een “universeel referentiesysteem” aan de basis van het overheidsinitiatief tussen 1945 en 1970, met name na de goedkeuring van het IIe plan van 1953-1957. Het is tevens de opkomst van grote figuren zoals abbé Pierre en abbé Froidure. Gedurende om en bij de dertig jaar wordt het overheidsoptreden gekenmerkt door een centralistische en plangerichte aanpak. In het begin van de jaren 1970 is de welvaartshuisvesting de dominante oplossing in West-Europa. Een op de massa gericht beleid en de oprichting van grote wooncomplexen over bijna het gehele West-Europese continent hielpen de huisvestingscrisis op te lossen. 13
H. Priemus, F. M. Dieleman, «Social rented housing : recent changes in Western Europe : introduction», Housing Studies, Vol. 12, n° 4, 1997, p. 421.
De achteruitgang van de Europese Welvaartsstaten wordt evenwel op gang gebracht door de eerste oliecrisis : het betekent meteen het einde van de welvaartshuisvesting. De welvaart en de huisvesting worden door dezelfde factoren in deze crisis gedompeld. Deze zijn van ideologische aard ( de onhoudbare opkomst van de neoliberale theorieën afkomstig uit de werkzaamheden van de school van Chicago ), economische aard ( het onevenwicht in de overheidsfinanciën ) en van sociale aard ( de sociale ondoeltreffendheid van heel wat openbare en semi-openbare initiatieven )15. Vanaf het midden van de jaren 1970 vindt eerst en vooral de afkalving van het representatiesysteem plaats, waarop de Welvaartstaten hun legitimiteit hadden gebouwd. Gelijkaardige kritiek wordt geleverd op de sociale huisvesting. De veroordelingen worden eerst geveld door bepaalde protestbewegingen : de Deense en Franse studentenbewegingen van 1968, bijvoorbeeld. De zwakheden worden geanalyseerd door officiële rapporten. Zo wijst het Ammerudrapport ( “Ammerudrapporten” ), dat in 1971 werd opgesteld door het Noorse bouwonderzoeksinstituut ( “Norges Byggforskningsinstitutt ), bijvoorbeeld op de tekortkomingen van de bouwprogramma’s die in de jaren 1965-1970 werden verwezenlijkt. In Frankrijk worden de beperkingen van de huisvesting voor de massa door heel wat rapporten onderstreept. Dat is onder andere het geval in het Rapport “Barre” uit 1975.
14
Deze uitdrukking duikt voor het eerst op in Groot-Brittannië in de jaren 1950 : de term verwijst naar de massieve en hoge nieuwbouwcomplexen die stukje bij beetje in de plaats komen van woningen met één of twee verdiepingen die tijdens het interbellum door de gemeenten waren opgetrokken. De term verwijst ook naar het huisvestingsbeleid dat vanaf 1945 in West-Europa wordt gevoerd : hiermee worden de ambitieuze programma’s van Duitsland, Frankrijk, Groot-Brittannië en de noordse landen bedoeld.
15
Lees hierover meer in de overwegingen van J. Chevallier over «le déclin de l’Etat-providence» in J. Chevallier, 2002, op. cit. pp. 209-236.
11
B.G.H.M.-Info nr 46 • April - Mei - Juni 2006
Naast deze ideologische is er ook een economische factor. Door de inflatie kunnen meer mensen eigenaar worden. Het aantal huurders in de publieke sector daalt. Het beheer van de sociale woningen wordt duur. In Zweden, bijvoorbeeld, kunnen de huisvestingsmaatschappijen geen voldoende huurprijzen meer vragen. In de BDR wordt deze crisis gesymboliseerd door het faillissement van de huisvestingsmaatschappij “Neue Heimat”, de belangrijkste sociale verhuurder van West-Duitsland. Tot slot is er ook een sociale factor. Vanaf 1975 wordt een groeiend aantal wijken het slachtoffer van de stedelijke crisis. De “nederlaag op de huisvestingsmarkt”16 verdringt bepaalde bevolkingsgroepen in gettowijken. De lange cyclus van economische omschakeling mondt uit in de verarming van de huurders. We stellen ook een stijging vast van het aantal daklozen, die op zoek moeten gaan naar een voorlopig onderkomen. Bepaalde sociale problemen zoals de bidonvilles duiken opnieuw op, terwijl ze in 1970 eigenlijk al waren uitgeroeid. Andere gebouwen blijven dan weer leeg staan, omdat ze te duur zijn. Deze stedelijke crisis, die de moeilijkheden concentreert waarmee de westerse samenlevingen worden geconfronteerd, bevindt zich aan de rand van de steden. Men vindt er vooral sociale woonwijken die in de tijd van de welvaartshuisvesting werden opgetrokken. Deze crisis neemt ernstige vormen aan in de stelsels van Noordwest-Europa waar er ooit sprake was van de huisvesting voor de massa : Duitsland, Frankrijk, Groot-Brittannië, Italië en Nederland. Ook de noordse landen worden niet gespaard. In Zweden is er bijvoorbeeld sprake van een overbevolking van het gemeentelijke woningenbestand ( “Overcrowding in Swedish
16
J. Moore, «Les problèmes de l’Inner-City en Grande-Bretagne : la version anglaise des cités-ghettos », Les annales de la Recherche Urbaine, n° 54, 1992, p. 41.
12
municipalities” )17. De fragmentatie van de stedelijke samenlevingen bewijst dat de overheid en de partners ervan een aantal parameters verkeerd hebben ingeschat. Er werd niet nagedacht over de plaats waar de sociale woonwijken werden opgetrokken, de wijken zijn vaak afgesloten van de stadscentra, er werd geen aandacht besteed aan de vervoersmiddelen, de collectieve uitrustingen, de handelsfunctie en de netwerken. Bovendien bleken de gebouwen zeer snel te verouderen. De invoering van het sociaal huisvestingsbeleid werd door deze verschijnselen beïnvloed.
2. De invoering van het sociaal huisvestingsbeleid In alle landen van West-Europa werd een huisvestingsbeleid uitgewerkt. Het percentage door de overheid gefinancierde woningen blijft het hoogst. De invoering van een sociaal huisvestingsbeleid in de diverse Europese landen kan worden bestudeerd door het onderscheid te maken tussen de steun aan de sociale huisvesting ( A ) en het beheer van de sociale huisvesting ( B ).
A. De steun aan de sociale huisvesting Het, met name sociale, huisvestingsbeleid bleef in een aantal Europese landen een nationale bevoegdheid. Zo kozen Griekenland en Luxemburg voor de oprichting van nationale maatschappijen die de opdracht kregen het eigenaarschap te stimuleren. Ook de noordse landen kozen voor een sterke centralisatie ( Finland, IJsland en Noorwegen ). Twee West-Europese landen beschikken omwille van historische redenen, alsook door hun geringe oppervlakte en de manier van wonen van hun bevolking, over nationale structuren die ermee werden belast het eigenaarschap 17
Zie G. Lindberg, «Public Housing and overcrowding in Swedish municipalities », Scandinavian Housing and Planning Research, Vol. 10, n° 3, 1993, pp. 129-143.
over het hele grondgebied aan te moedigen. Het gaat met name over Griekenland en Luxemburg. Het Griekse huisvestingsbeleid wordt gerealiseerd door de OEK, een in 1954 opgerichte onafhankelijke openbare instelling. Het Luxemburgse sociaal huisvestingsbeleid wordt verzekerd door de Société nationale des habitations à bon marché. Het is een aan het handelsrecht onderworpen naamloze vennootschap die ermee belast is het eigenaarschap bij de gezinnen te stimuleren. Andere landen hebben een gecentraliseerd systeem door het wegvallen van de gemeentelijke actoren. Het is het geval van Portugal. Nog andere systemen zijn dan weer traditioneel gedecentraliseerd zoals de BRD, Zwitserland of Oostenrijk. Hier is de invloed van het subsidiariteitsbeginsel aan het werk, vooral een Germaans verschijnsel. Tot slot zien we in heel wat landen een samenwerking tussen nationale en plaatselijke besturen, met name in Frankrijk, Groot-Brittannië of Ierland. De regering geeft impulsen en zorgt voor het grootste deel van de financiële middelen, terwijl de plaatselijke actoren bouwen en beheren. De financiering van het beleid kan massaal, gematigd of gering zijn. Frankrijk ( net als de BRD ) heeft geopteerd voor een gematigde financiering. Het gaat om 1,8% van het Franse Bruto Binnenlands Product ( BBP ). Vanaf de jaren 1970 deed zich evenwel een ongeziene kentering voor. Deze vloeide hoofdzakelijk voort uit de regionaliseringen en de aanpassingen van de Europese Welvaartsstaten. Deze omwenteling gaf, wat de definitie van het sociale huisvestingsbeleid betreft, een belangrijker plaats aan de lokale overheden. Hoewel een nationale dimensie in Frankrijk wordt gehandhaafd ( de decentralisaties en regionaliseringen van de jaren 1980 brachten hierin geen verandering :
B.G.H.M.-Info nr 46 • April - Mei - Juni 2006
de Staat blijft de “baas”18 ), merken we een relatieve onttrekking van de Europese landen. Ongeveer de helft ervan geeft ter zake aanzienlijke verantwoordelijkheden door aan de lokale overheden. Deze beweging waarbij wettelijke bevoegdheden in de sociale huisvestingssector werden doorgeschoven naar het lokale niveau en die werd ingegeven door de verzwakking van de regelende capaciteit van de Staat inzake woningproductie, heeft de morfologie van het Europese openbare interventiesysteem grondig gewijzigd. Drie landen kenden aanzienlijke wijzigingen van hun interventiesysteem. Spanje is een regionale staat geworden. Italië onderging een belangrijke decentralisatie en België koos duidelijk de weg van het federalisme. Deze decentralisatiebewegingen hebben er logischerwijs toe geleid dat de verantwoordelijkheid van de organisatie en het beheer van de overheidsdiensten werden overgedragen aan gedecentraliseerde niveaus. Sommige systemen, bijvoorbeeld in Denemarken en Zweden, kennen een decentralisatie tussen de regels. Het gaat om geleidelijke bevoegdheidstransfers die de afgelopen twintig jaar plaatsvonden. Ook inzake de financiering van het huisvestingsbeleid is er van een kentering sprake. Dat blijkt uit een herdefinitie van de circuits. Het fenomeen vloeit hoofdzakelijk voort uit de “fiscale crisis” ( “The fiscal crisis of the Welfare State )19, zegge het chronische gebrek aan evenwicht van de overheidsfinanciën in heel wat Westerse Welvaartsstaten, alsook het verschijnsel van de
“reconstructie”20 of “hervorming”21 van de Welvaartsstaten. Sinds de jaren 1970 onttrekken de Europese landen zich steeds meer aan het huisvestingsbeleid. Ze standaardiseren de financieringscircuits, verlagen het subsidieniveau en opteren voor individuele hulp ( hervorming “Barre” van 3 januari 1977 in Frankrijk ). Soms wordt de inspanning toevertrouwd aan de lokale overheden. Dat is voortaan het geval in België, Spanje en Italië.
B. Het beheer van de sociale huisvesting Eén Europese woning22 op tien is een sociale huurwoning die wordt beheerd door overheidsinstellingen of door privé-instanties. Het gehele vastgoedbestand wordt geraamd op 171,4 miljoen woningen. Uit de samenvoeging van verschillende bronnen blijkt een sociaal huurwoningenbestand van 18,4 miljoen eenheden, zegge 11,5% van het totaal. Het Nederlandse woningenbestand, dat 36% uitmaakt van het totale bestand, vertegenwoordigt het bastion ( “Bastion” )23 van de Europese sociale huisvesting. Ook de Noord-Europese landen hebben aanzienlijke sociale woningenbestanden : Zweden ( 22% ), Denemarken ( 21% ), Finland ( 14% ) en IJsland ( 12% ). Net zoals in Finland vertegenwoordigt het Franse sociale woningenbestand 14% van het totale vastgoedbestand. Dit cijfer ligt iets boven het Europese gemiddelde en plaatst Frankrijk op de zesde plaats in de rangschikking van de sociale woningenbestanden in de landen van West-Europa. Het Belgische sociale woningenbestand is beperkter ( 7% ),
20
V. H. Fawcett, «La re-constitution de l’Etat-Providence», Pouvoirs, n° 93, 2000, pp. 87-100.
omdat België na 1945 slechts een afgezwakte vorm van het zogenaamde verschijnsel “huisvesting voor de massa” heeft gekend. Het klopt dat de omvang van het sociale woningenbestand afhankelijk is van diverse factoren, waaronder de mate van industrialisering en verstedelijking, de vroegtijdigheid van de eerste privé- of openbare inspanningen op het gebied van huisvesting, de verwoestingen van het tweede wereldconflict en de intensiteit van de daaropvolgende heropbouwprogramma’s, maar ook klimatologische omstandigheden : een eerder koud en onvriendelijk klimaat; een geringe traditie wat de verwerving van een eigen woning betreft en het bestaan van zelfbouwstrategieën, de hoge kostprijs voor de bouw en de kosten die gepaard gaan met wonen, weinig solidariteit onder families om elkaar met huisvesting te helpen, de stijgende demografie na 1945 en de huidige evoluties24, de plaats en het belang van de overheid in het maatschappelijk en economisch weefsel, de plaats van de liefdadigheidsorganisaties in het sociaal beleid, de hulp aan de bouwsector. Het woningenbestand wordt beheerd door structuren waarvan de juridische stelsels van land tot land sterk uiteenlopen. Het beheer van de sociale huisvesting wordt gekenmerkt door een samenwerking tussen overheidsen private structuren. We kunnen vier configuraties onderscheiden, die overeenstemmen met tegengestelde situaties : het beheer door een overheidsdienst ( “rechtstreeks beheer” ) zoals in Groot-Brittannië of in Ierland ( gemeentediensten ); het beheer door een overheidsinstelling ( “overheidsbeheer” ) zoals de “Offices public d’HLM” in Frankrijk; het privé-beheer met openbaar toezicht
21 18
G. Vedel, «Le droit au logement et le principe de libre administration des collectivités locales», Pouvoirs locaux, 1990, n°7, p. 88 et P. Brouant, Y. Jégouzo, 1998, op. cit. p. 15-16. 19
P. A. Kemp, «Housing allowances and the fiscal crisis of the Welfare State », Housing Studies, Vol. 9, n° 4, 1994, pp. 531-542.
V. M. Ferrera, A. Hemerijck, M. Rhodes, «La refonte des Etatprovidence contemporains», Pouvoirs, n° 94, 2000, pp. 103-119. 22 23
Europese Unie.
F. M. Dieleman, «The impact of Housing Policy changes on Housing associations : experiences in the Netherlands», Housing Studies, Vol. 14, n° 2, 1999, pp. 251-259.
24
Als u meer wenst te lezen over de impact van de demografische factor, verwijzen we u naar : C. Paris, «Demographic aspects of social change : implications for strategic Housing Policy», Urban Studies, Vol. 32, n° 10, 1995, pp. 1623-1643 of ook H. Priemus, 1993, op. cit. pp. 235-243.
13
B.G.H.M.-Info nr 46 • April - Mei - Juni 2006
( of financiering ) ( “delegatie” ). We denken onder andere aan de Franse SAHLM’s, in België aan de openbare vastgoedmaatschappijen ( OVM’s in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest ), de “sociétés de logement de service public ( SLSP’s in het Waals Gewest ) en de sociale huisvestingsmaatschappijen ( SHM’s in het Vlaams Gewest ). We kennen ook de woonverenigingen ( of -corporaties ) in Nederland. Tot slot bestaat er ook het privé-beheer ( “privé-sector” )25, maar dat is sowieso uitgesloten, aangezien geen enkel land hiervoor koos. Eens te meer is er eind jaren 1970 sprake van een kentering. Het bankroet van de welvaartshuisvesting gaf aanleiding tot de terugdringing van de openbare huisvesting. Het GrootBrittannië van Margaret Thatcher die “het als haar historische opdracht beschouwt om de gewoonten van een door dertig jaar Welvaartsstaat verdoofde natie van kop tot teen te veranderen”26, zette de toon voor dit verschijnsel. De Engelse Woonwet ( “Housing act” ) uit 1980 stelt de huurders van het gemeentelijke woningenbestand in staat hun woning aan te kopen. In tien jaar tijd kocht een derde van de vijf miljoen huurders zijn woning aan. Het aandeel eigenaars-bewoners steeg van 55% in 1979 naar 67% in 1989 en het aandeel sociale woningen daalde van 32% naar 23%. Later zou ook het einde aanbreken voor de Zweedse ( 1982 ) en Italiaanse ( 1992 ) openbare huisvestingsoperatoren. In Frankrijk zou de openbare huisvesting minder op de proef worden gesteld : dat blijkt onder andere uit de recente fusie tussen de “Offices HLM” en de “OPAC” ( Offices publics d’aménagement et de construction, met een iets meer uitgesproken commerciële specificiteit ). Deze omwenteling betekent ook de voortzetting, lees stimulering, van de sociale sector zonder winstoogmerk. J. F. Auby, Les services publics en Europe, PUF, Que sais-je ?n° 3414, Parijs, 1e uitgave, december 1998, 127 pp 25
26
14
J. Chevallier,2002, op. cit. p. 218.
De Britse huisvestingsmaatschappijen ( “Housing associations” ) haalden inderdaad voordeel uit het opdoeken van het openbare woningenbestand. Dat geldt trouwens ook voor, bijvoorbeeld, de Italiaanse coöperatieven. Deze operatoren waren vaak in staat hun managementtechnieken te moderniseren ( de invloed van de Angelsaksische regels van de “New Public Management” NMP is soms voelbaar ). Uiteindelijk stigmatiseren sommige auteurs het “veranderende lot van de sociale huisvesting” ( “The changing fate of Social Housing” )27. Anderen besluiten dat de sociale huisvesting voortaan de “wiebelende poot van de Welvaartsstaat” ( “The Wobbly pillar under the Welfare State” )28 is. De geschiedenis van de Europese sociale huisvesting is evenwel nog lang niet voltooid. Integendeel, er tekent zich zelfs een nieuwe logica af…
II. Een nieuwe logica De afgelopen twintig jaar schijnt er zich een nieuwe logica voor te doen in alle West-Europese landen. Sinds meer dan tien jaar groeien de bekommernissen van de overheid en van de verhuurders. Het recht op huisvesting heeft zich veralgemeend en versterkt op Europees, gemeenschappelijk en intern niveau. 27
H. Vestergaard, «The changing fate of Social Housing in a small Welfare state : the danish case », in L. J. Lundqvist ( Ed. ), Policy, Organization, tenure : a comparative history of Housing in small Welfare States, Scandinavian Housing and Planning Research, supplement n° 2, Scandinavian University Press, Oslo - Stockholm, februari 1992, pp. 37-45. 28
U. Torgersen, «Housing : the wobbly pillar under the Welfare State », in B. Turner, J. Kemeny, L. J. Lundqvist ( Ed. ), Between State and Market : Housing in the post-industrial era, Scandinavian Housing and Planning Research, supplement n° 1, Scandinavian University Press, Oslo - Stockholm, februari 1987, pp. 117-126.
Er worden nieuwe maatschappelijke opdrachten toegewezen aan de overheidsinstanties en aan de verhuurders. Deze moeten rekening houden met de huisvesting van nieuwe bewonerscategorieën. Ze moeten tevens tegemoetkomen aan nieuwe sociale vereisten en het levenskader van de bewoners in acht nemen ( 1 ). Vervolgens is de aanpassing van de manieren van management, voorafgegaan en gestimuleerd door de decentralisatieprocessen van het huisvestingsbeleid, duidelijk voelbaar. Deze aanpassing stemt overeen met een territoriale verbondenheid van de initiatieven, die voortvloeit uit het nieuwe stadsbeleid. Bovendien wordt deze aanpak gesymboliseerd door het feit dat met het probleem steeds meer rekening wordt gehouden op Europees niveau ( 2 ).
1. De stijgende bekommernissen Het recht op huisvesting is het eerste element van de nieuwe logica waardoor het overheidsoptreden inzake huisvesting wordt gekenmerkt ( A ). De totstandkoming van nieuwe sociale opdrachten is het tweede teken van deze opkomende logica : nieuwe bewonerscategorieën worden door de Europese sociale verhuurders opgevangen omwille van hun fysieke, economische en sociale kwetsbaarheid. De sociale verhuurders krijgen ook nieuwe functies toegekend om de maatschappelijke link in de wijken te herstellen.
A. De consolidatie van het recht op huisvesting Overal ter wereld wordt vanaf het einde van de Tweede Wereldoorlog het recht op huisvesting, zegge het recht om te beschikken over een lokaal dat als woonst bestemd is en overeenstemt met de naleving van de menselijke waardigheid, gaandeweg opgenomen in de grondwetteksten, de wetgevingen en de rechtspraak. Het recht op huisvesting is een recent begrip waarvan de contouren en het juridische stelsel niet altijd
B.G.H.M.-Info nr 46 • April - Mei - Juni 2006
gepreciseerd zijn. Bovendien verschillen de opvattingen volgens de betrokken actoren. Het gaat niettemin om een levensbelangrijke kwestie voor diegenen die in situaties verkeren waarin dat minimum, een dak boven het hoofd hebben, niet is verzekerd of slechts bestaat in onzekere omstandigheden. Het gaat ook om een actuele vraag, gezien de omvang van de vele gevallen van slechte huisvestingsomstandigheden in Frankrijk en elders. Het begrip doet dan ook talrijke vragen rijzen. Vooreerst heeft het recht op huisvesting internationale en supranationale bronnen. De Universele Verklaring van de Rechten van de Mens van 10 december 1948, het Internationaal Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten van 19 december 1966 en andere internationale teksten van sociale aard vermelden het tussen de regels door. De VN-conferentie van juni 1996 ( Habitat II ) laat het aan de verenigingen, lokale overheden en de privé-sector over om doeltreffende financieringsvormen te vinden voor de invoering ervan. Het recht op huisvesting maakt tevens het voorwerp uit van een opkomende Europese rechtspraak : het recht op bijstand ten behoeve van huisvesting werd ook bepaald in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie van 7 december 2000. De impact van al deze teksten op het interne recht bleef tot op heden slechts een mogelijkheid. Dit fundamentele recht werd vervolgens ook in 1982 door de Franse wetgever afgekondigd onder de noemer “droit à l’habitat”. Dat Franse recht op huisvesting wordt in 1995 door de Franse Grondwettelijke Raad erkend als een “streefdoel met grondwettelijke waarde”. De toepassing ervan zorgt voor tegenstellingen tussen de twee bevoegdheidsordes. De herziening van de Belgische Grondwet die op 17 februari 1994 in werking trad, kondigt het recht op huisvesting af in artikel 23. Tot slot wordt het recht op huisvesting impliciet of expliciet vermeld door een toenemend aantal grondwetten, wetgevingen en
rechtspraken. Hieromtrent merken we de veralgemening van een expliciet recht op huisvesting in de groeilanden, inclusief de armste landen. Dit verschijnsel doet de vraag rijzen naar de implicaties van dit fundamentele recht. Het recht op huisvesting heeft een beperkte juridische draagwijdte : de normativiteitsgraad ervan is vrij gering. Het recht is slechts in beperkte mate onderworpen aan rechtsinstanties en er zijn slechts weinig bepalingen waarmee een dak boven het hoofd kan worden afgedwongen. De rechtsdoctrines zijn soms bedachtzaam wat het fundamenteel rechtstatuut betreft van het recht op huisvesting. Het gaat bovendien over een recht dat is afgeleid van bestaande rechten, de sociale rechten en het principe van het respect van de menselijke waardigheid. Het recht op huisvesting omvat evenwel een zeer sterke symbolische waarde : het gaat om een onderwerp dat politiek wordt besproken en dat bron is van eisen, maar ook van politieke legitimiteit. Overal geven de omstandigheid waarin dit recht op huisvesting wordt aangekondigd, blijk van deze symbolische waarde. Tot slot omvat het recht op huisvesting ook een programmatische draagwijdte : het gaat om een sociale verplichting waarvoor de overheid garant staat. Dat recht kunnen we als een “kompasrecht” beschouwen. Het houdt geen resultaatverplichting in. Het maakt het mogelijk, ten minste in de industrielanden, het beleid niet alleen kwantitatief maar ook kwalitatief ( de “behoorlijke” woning ) te sturen. Tot slot betekent de versteviging van het recht op huisvesting ook een hervorming van het openbaar huisvestingsbeleid. Het komt er immers op aan huisvesting te bieden aan nieuwe bevolkingscategorieën ( de zeer sociale huisvesting ). Het getuigt tevens van een wijziging van het overheidsinitiatief. Zoals het Portugese grondwettelijke hof terecht doet opmerken, is de toepassing ervan evenwel onderworpen “aan het voorbehoud van hetgeen mogelijk is”29.
29
B. Nieuwe sociale opdrachten De hervorming van het openbaar huisvestingsbeleid blijkt eerst en vooral uit het verschijnen van nieuwe sociale opdrachten waarmee de Europese verhuurders, ongeacht hun juridisch statuut, worden belast. Deze verandering vloeit voort uit de teloorgang van de Europese sociale weefsels en uit de evolutie van de teksten en de rechtspraak. Het overheidsinitiatief inzake huisvesting wordt sinds een vijftiental jaar verplicht zich aan te passen aan de kwetsbaarste individu’s als gevolg van hun fysieke toestand. De gestandaardiseerde gebouwen van de jaren 1950 en 1960 hielden immers al te vaak geen rekening met de levens- en woonwijzen van mensen die kampen met fysieke problemen als gevolg van hun leeftijd of handicap. Zodoende kwam in de sociale huisvestingssector gaandeweg een beleid tot stand voor de begeleiding van bejaarden, zieken en personen met een handicap. Het overheidsinitiatief inzake huisvesting is er tevens op gericht bijstand te verlenen aan de personen die het kwetsbaarst zijn als gevolg van hun sociaaleconomische situatie. We denken niet alleen aan daklozen, maar ook aan andere bevolkingscategorieën zoals migranten, vluchtelingen, asielzoekers en jongeren. De idee van de “zeer sociale” huisvesting is zonder twijfel één van de belangrijkste elementen van de nieuwe logica die aan de basis ligt van het overheidsoptreden. Deze omwenteling die een einde stelt aan het universalistische huisvestingsbeleid dient zonder twijfel in verband te worden gebracht met het ruimere thema van het ontstaan van een “selectieve Welvaartsstaat” in Frankrijk en in de andere West-Europese landen. Op de tweede plaats proberen de Europese sociale verhuurders hun oorspronkelijke functies te verruimen en pogen ze het beperkte kader van huisvestingsverstrekker te overstijgen. Voortaan wordt ook werk gemaakt van nieuwe sociale opdrachten, die buiten het kader van de verhuring vallen. Hierbij dienen we twee nieuwe functies te onderstrepen : de insluiting via de
Beslissing 151/92.
15
B.G.H.M.-Info nr 46 • April - Mei - Juni 2006
economie ( na Frankrijk is het België het tweede land waar de term “Buurt-of wijkregie” wordt geïntroduceerd onder de impuls van Claude Despiegeleer en toenmalig Waals minister van Economie Robert Collignon ); informatie en communicatie : het woningenbestand aantrekkelijker, maar ook toegankelijker maken. Met aantrekkelijk wordt bedoeld zoveel mogelijk gezinnen te bereiken ( met name de gezinnen die “solvabel” lijken ). Met toegankelijkheid wordt de vereenvoudiging bedoeld van het administratieve en juridische parcours van de kandidaat-huurders en huurders op het moment van de toewijzing en tijdens de volledige huurrelatie. In Frankrijk worden zodoende vanaf het einde van de jaren 1980 diensten zoals “insluiting via economie” en “communicatie” binnen de Franse instellingen opgericht. Er wordt ook rekening gehouden met het levenskader via het opkomende ( zij het met horten en stoten ) begrip van “duurzame stedelijke ontwikkeling”. In Frankrijk wordt het label “Haute qualité environnementale” ( HQE ) in het leven geroepen door het “Plan national habitat-construction en développement durable” dat in januari 2002 door de Staatssecretaris voor Huisvesting wordt voorgesteld. Er wordt tevens aandacht besteed aan de veiligheid van het woningenbestand en van de bewoners. De instanties worden voortaan betrokken in het veiligheidsmanagement op lokaal niveau. Dat komt omdat ze in hun beheer rechtstreeks worden ondermijnd door het opduiken van vernieling of leegstand en geconfronteerd worden met de vragen van de huurders en de evolutie van het wettelijk kader. De rellen in Lyon van 1990 staan symbool voor de rekenschap die het HLM-netwerk zich van dat probleem begon te geven. De huisvestingsmaatschappijen beschikken hiervoor over verschillende actiemiddelen; inrichting van de gebouwen, aanwezigheid van mensen, samenwerkingsverbanden met de ordediensten, met de bewoners, enz…
16
2. De aanpassing van de beheersmodi De aanpassing van de beheersmodi vormt het tweede belangrijke element in de nieuwe logica die voortaan de overheidsinitiatieven inzake huisvesting kenmerkt. We stellen vast dat het beleid zich steeds meer verankert op lokaal niveau. Dat fenomeen wordt geconcretiseerd door de invoering van nieuwe stedelijke beleidslijnen. Bovendien blijkt uit de participatie van de bewoners nog maar eens dat deze beheersmodi volop worden aangepast ( A ). We merken tevens dat de Europese overheden in stijgende mate met huisvesting rekening houden ( B ).
A. Sociale huisvesting en nieuw stedelijk beleid Het huisvestingsbeleid en het management van de sociale huisvestingsmaatschappijen maken voortaan deel uit van het nieuwe stedelijk beleid. Hiervoor zijn twee goede redenen. Sociale huisvesting ligt in de eerste plaats aan de basis van dat nieuwe stedelijk beleid. De renovatieprojecten waarmee voor het eerst aan het eind van de jaren 1960 werd geëxperimenteerd, zijn erop gericht de fysieke en sociale fouten uit de tijd van huisvesting voor de massa te corrigeren. De geschiedenis van het stadsbeleid in Frankrijk is met betrekking tot deze evolutie heel erg sprekend. De rehabilitatieprojecten waarmee in de periode 1977-1988 werd geëxperimenteerd, moeten vanaf de herverkiezing van François Mitterand baan ruimen voor een heus overheidsbeleid dat op nationaal niveau gevoerd worden door een daartoe specifiek bestemde instelling. Het Belgische beleid krijgt wat dat betreft duidelijk minder aandacht en lijkt in die zin op de situatie in onder andere Griekenland, Ierland of Portugal. Sociale huisvesting staat ook centraal in het interventiearsenaal. Huisvesting is er niet alleen het bevoorrechte onderwerp, maar ook de belangrijkste optredende partij van. Zowel de sociale verhuurders als de huurders zelf zijn
bij het nieuwe stadsbeleid betrokken. Deze participatie merken we vooral op in de noordse systemen : zo is de praktijk van de “Dugnad” ( werken van openbaar belang ) heel erg ingeburgerd bij de Noorse bewoners. Elders is het minder belangrijk. In Frankrijk is het stedelijk beleid gericht op de herbevolking van de stad. Het is evenwel moeilijk om een beleid zonder voorgaande systematisch toe te passen op het hele continent. De link met andere streefdoelen, zoals de ontwikkeling van de lokale economie, de bescherming van de gezondheid of de aandacht voor sociale streefdoelen is evenwel niet systematisch erkend in een groot aantal Europese landen waar het overheidsoptreden inzake huisvesting minder belangrijk was en nog steeds is. In die stelsels is de inspraak van de sociale verhuurders en bewoners dan ook verwaarloosbaar. De komst van materieoverschrijdende beleidsvormen ( een beleid dat dus kwesties behandelt, die thuishoren in uiteenlopende structuren, zoals sociale aangelegenheden, stedenbouw, onderwijs, veiligheid of vervoer ), alsook de stijgende decentralisatie, de nieuwe rol van de overheid, de privé-sector en de bewoners hebben uiteindelijk in heel wat West-Europese landen ( vooral uit het noordwesten ) aanleiding gegeven tot de idee van “stedelijk beheer” ( “Urban governance” ). Dat stedelijk beheer wordt gedefinieerd als het “coördinatieproces van actoren, maatschappelijke groepen en instellingen om specifieke doelen te bereiken die collectief besproken en gedefinieerd worden in gefragmenteerde en onzekere leefomgevingen”30. De komst van het stadsvernieuwingsbeleid hoort in ieder geval thuis in de nieuwe aanpak van de stadsproblematiek in West-Europa. Het huisvestingsbeleid moet dan ook aangepast worden aan deze nieuwe noodwendigheden. De aanpassing van
30
A. Bagnasco, P. Le Galès, «Les villes européennes comme société et comme acteur» in Villes en Europe, Uitgeverij la Découverte, 1997, p. 38.
B.G.H.M.-Info nr 46 • April - Mei - Juni 2006
de beheersmodi geeft de afgelopen twintig jaar zodoende aanleiding tot een “nieuwe stedelijke cultuur”31 in de West-Europese landen.
B. Sociale huisvesting en Europese integratie Het aantal bevoegdheden van de Europese Unie neemt toe op het ritme van de institutionele hervormingen. Hoewel het sociaal beleid op de achtergrond is geschoven, maakt het voortaan helemaal deel uit van de Europese constructie32. Luidens het Verdrag van Rome van 25 maart 1957 en de aanvullende verdragen is het huisvestingsbeleid evenwel geen Europese bevoegdheid, maar blijft het tot de nationale bevoegdheid van de Lidstaten behoren. Op basis van verschillende argumenten werd de idee van een weerslag van het oorspronkelijke Europese recht evenwel reeds verscheidene malen geopperd. De besprekingen over de diensten van algemeen economisch belang33 hebben betrekking op de sociale huisvestingssector. De harmonisatie van de economische en financiële markten lijkt niet zonder gevolgen te blijven voor de nationale woonmarkten. Het huisvestingsbeleid wordt onrechtstreeks beïnvloed door de Europese regelgeving. Sommigen hebben het over een “insijpeling van de communautaire bepalingen” in het domein van de huisvesting34. Deze penetratie van het afgeleide Europese recht heeft enkel betrekking op de economische en financiële aspecten van het huisvestingsbeleid. Deze impact wordt duidelijk 31
F. Tomas, «Projets urbains et projet de ville : la nouvelle culture urbaine a vingt ans», Les annales de la Recherche Urbaine, n° 68-69, 1995, p. 134. 32
Voor een analyse van dit fenomeen, verwijzen we de lezer naar : P. Hassenteufel, B. Palier ( Dir. ), Construction européenne et politiques sociales, Politique européenne n° 2, L’Harmattan, september 2000, 123 pp. 33
Zie hierna in het artikel van L. Ghekiere, «een Europese doctrine van de sociale huisvesting als DAEB». H. Heugas-Darraspen, Le financement du logement en France, La Documentation Française, collection Notes et études documentaires, n° 4988, Parijs, 1994 - 3, p. 81. 34
inzake bouwaangelegenheden ( energienormen, bijvoorbeeld ) en wat de toegang tot de huisvesting betreft. Sommige huisvestingsinitiatieven worden zelfs genomen onder auspiciën van de Europese Commissie. Ze worden genomen in het kader van structurele beleidslijnen35 ( EGKS )36. Bepaalde fondsen dienen ook om sociale woonwijken van Europese Het in artikel 130 van het Verdrag van Rome vermelde principe van de versterking van de economische en sociale samenhang, is gestoeld op een aantal maatregelen voor de toepassing van de economische integratieinitiatieven : het structurele initiatief is het bevoorrechte instrument van die ambitie. Dankzij de Europese fondsen maakt dit initiatief het mogelijk de economische en sociale verschillen tussen de Lidstaten weg te werken. 35
De steun aan huisvesting van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal ( EGKS ) is ondertussen een stuk Europese geschiedenis geworden. Het programma Woningbouw EGKS wordt in de jaren 1950 ingevoerd. Het wenst in te spelen op de woonbehoeften van staalarbeiders en mijnwerkers. Oorspronkelijk was de hulp bestemd voor de bouw van woningen, maar later stimuleert het ook de verbouwing en de rehabilitatie van woningen. De arbeiders genieten bijzondere leningen : ze kunnen voor een lange periode ( 20 à 25 jaar ) aan een bijzonder laag tarief van 1% lenen voor de aankoop, bouw of rehabilitatie van woningen voor staalarbeiders of mijnwerkers. Vandaag de dag kent de EGKS, in het kader van sociale initiatieven, leningen voor sociale woningen toe, die bestemd zijn voor het personeel van de steenkool- en staalindustrie. Artikel 54 van het Verdrag van de EGKS, dat de Europese Commissie in staat stelt investeringsprogramma’s te financieren om de concurrentiekracht van de bedrijven te verbeteren, werd tevens op een extensieve manier geïnterpreteerd. De Commissie heeft zich op deze bepaling gebaseerd voor de toekenning van leningen voor de aankoop, de bouw of de rehabilitatie van woningen bestemd voor het personeel van de industrie van de EGKS. Sinds de oprichting ervan heeft de EGKS 11 programma’s opgestart en gefinancierd, samen goed voor zo’n 200.000 woningen. De toegekende begrotingsenveloppe bedraagt 350 miljoen euro. De EGKSsteunmaatregelen voor de huisvesting zijn nu enkel nog een overblijfsel van de Europese totstandkoming. Samen met de EGKS verdwenen ze op 23 juli 2002 als gevolg van de afloop van het Verdrag van Partijs dat voor een periode van vijftig jaar was gesloten. 36
steden te rehabiliteren ( programma’s URBAN en URBAN II37 ). Daarnaast zien we ook dat beleidsmakers, beheerders en specialisten overleg plegen. De ministers van Huisvesting van de Europese Unie komen op initiatief van Frankrijk sinds 1989 ieder jaar bijeen in het land dat het Voorzitterschap in het tweede semester waarneemt. Toch is het nog te vroeg om te beweren dat de Europese integratie een convergentie van de modellen aanmoedigt. De impact van het oorspronkelijk Europees recht blijkt ietwat te gering. De sociale bepalingen van de opeenvolgende verdragen hebben het concrete optreden van de Europese overheden niet aangemoedigd. Het afgeleide Europese recht heeft slechts betrekking op minimale aspecten van het huisvestingsbeleid. De uiteenlopende huisvestingssubsidies en structurele programma’s zijn niet meer dan een fractie van de inspanningen die moeten worden geleverd voor de aankoop, de bouw en de rehabilitatie van de sociale woonwijken in Europa. De verschillende contacten en ontmoetingen tussen huisvestingsverantwoordelijken en
Het Europese initiatiefprogramma URBAN wordt toegepast in het kader van negenenvijftig stedelijke modelprojecten en 118 programma’s. In 1995 maken acht Franse steden er gebruik van. In 1996 worden er vier nieuwe wijken voor een periode van drie jaar aan toegevoegd. De kostprijs bedraagt om en bij de 6,9 miljoen euro per wijk voor drie jaar. Deze financieringen werden hoofdzakelijk bestemd voor initiatieven inzake economische aangelegenheden, stedelijke herwaardering en de rehabilitatie van de handelsfunctie in de sociale woonwijken. Op 28 april 2000 besliste de Commissie om het programma Urban II op te starten : zeventig nieuwe operationele programma’s worden geselecteerd. Dit tweede initiatief legt de nadruk op drie belangrijke actiepijlers : de fysieke en leefmilieugerichte regeneratie ( 40% van de financieringen ); de strijd tegen de sociale uitsluiting en de discriminatie tegen migranten en met name vrouwen ( 21% ); de initiatieven ten voordele van bedrijven en werkgelegenheid ( eveneens 21% ). 37
17
B.G.H.M.-Info nr 46 • April - Mei - Juni 2006
-specialisten die vanaf het einde van de jaren 1980 plaatsvonden, hebben niet geleid tot een convergentie van de nationale beleidsvormen. Van een evolutie van de Europese wetgeving ter zake is er trouwens evenmin sprake. De verklaringen van de Commissie en van het Parlement zijn bovendien tegenstrijdig of zelfs onleesbaar. Tot slot lijkt het subsidiariteitsbeginsel38 een bestendige hindernis, die het optreden inzake huisvesting van de Europese instellingen in de weg staat. De huisvestingsverantwoordelijken, -specialisten en -lobbyisten waren eind jaren 1980 nog dolenthousiast om sociale huisvesting naar het Europese niveau te tillen. Vandaag maken zij Het subsidiariteitsbeginsel lijkt het belangrijkste principe van de Europese constructie. De oorsprong gaat terug naar de geschriften van Aristoteles en Thomas van Aquino, de Germaanse juridische en institutionele traditie en naar sommige Franse revolutionaire ideeën ( in het bijzonder Saint-Just ). Het principe wordt overgenomen door de aanhangers van de sociale doctrine van de Katholieke kerk vanaf de encycliek Quadragesimo anno van 15 mei 1931 van Pius XI ( zie C. Millon-Delsol, L’Etat subsidiaire, PUF, 1991 ). Het principe wordt in 1982 aanbevolen door het Spinelli-rapport over de Europese Unie. De effectieve toepassing van dit principe, dat aanleiding gaf tot talrijke besprekingen, werd op basis van de aanbevelingen van het Sutherlandrapport van oktober 1992 gepreciseerd tijdens de Europese Raad van Edinburgh van december 1992. Het principe is bedoeld om de werkingregels van de eenheidsmarkt te verduidelijken en de toepassing ervan eenvormig te maken in de verschillende Lidstaten. Het wordt in artikel 3 B ( huidige art. 5 ) van het Verdrag betreffende de Europese Unie als volgt bepaald : «Op gebieden die niet onder haar exclusieve bevoegdheid vallen, treedt de Gemeenschap, overeenkomstig het subsidiariteitsbeginsel, slechts op indien en voor zover de doelstellingen van het overwogen optreden niet voldoende door de Lid-Staten kunnen worden verwezenlijkt en derhalve vanwege de omvang of de gevolgen van het overwogen optreden beter door de Gemeenschap kunnen worden verwezenlijkt.». Het subsidiariteitsbeginsel is van toepassing op de bevoegdheidsdomeinen die niet behoren tot de «exclusieve bevoegdheid» van de Europese Unie : alle acties die niet worden bedoeld in de oprichtingsverdragen. 38
18
steeds meer voorbehoud bij de idee om deze bevoegdheid over te dragen naar de Europese instellingen. Deze nieuwe terughoudendheid heeft blijkbaar te maken met de vrees dat er wel eens minder middelen naar sociale huisvesting zouden kunnen vloeien. De Europese instellingen en sommige Lidstaten pleiten immers alleen nog voor een recht op bijstand voor huisvesting. De idee van het recht op een uitgewerkt en gevarieerd beleid inzake sociale huisvesting lijkt hun volledig vreemd. Deze aanpak bleek duidelijk bij de opstelling van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie in 2000. Het sociale beleid inzake huisvesting moet eerst zijn geloofsbrieven kunnen voorleggen aan de Europese Unie alvorens er sprake kan zijn van enige vorm van communautaire steun ( of om ten minste een afwijking op de mededingingsregels te kunnen genieten ). Tot slot kunnen we stellen dat de Staat inzake huisvesting in het algemeen, en sociale huisvesting in het bijzonder, een centrale rol speelt. Deze, vooral financiële, tegemoetkoming is en blijft van cruciaal belang, ongeacht het beheerskader. De idee van financiële steun ten voordele van huisvesting ( zowel voor de mensen als voor de stenen ) vormt de basis van sociale huisvesting in WestEuropa. In termen van openbare implicatie ter zake vormt deze financiële hulp zowel het minimum als het primordiale. De vermindering van deze hulp die we de afgelopen drie decennia hebben vastgesteld, heeft geleid tot de maatschappelijke polarisatie van heel wat woonwijken in Frankrijk en in Europa ( Duitsland, Groot-Brittannië, Zweden, enz… ). Deze bezuiniging is de bron van heel wat problemen waarmee volledige delen van het continent worden geconfronteerd ( maatschappelijke polarisatie, leegstand,… ). De uitdoving of het brutale einde van deze hulp zou onmiskenbaar leiden tot de vernietiging van het sociale beleid inzake huisvesting en zou meteen ook het einde betekenen van 150 jaar
openbare initiatieven inzake stedelijke en sociale aangelegenheden. De divergentie van de interventiekaders en de praktijken lijkt vandaag nog dominant, maar de convergentie lijkt op lange termijn onvermijdbaar. Deze convergentie trad in vanaf het einde van de jaren 1970, ingevolge de eerste inspanningen om de Welvaartsstaat bij te sturen. De huidige evolutie van de Europese sociale huisvestingssystemen valt samen met de evolutie van de Staten en het overheidsbeleid. Het overheidsoptreden lijkt steeds meer het midden te houden tussen uiteenlopende en soms tegenstrijdige streefdoelen en toepassingsmodi. Bovendien moet het overheidsoptreden tegenwoordig ook rentabiliteit proberen te verzoenen met de opvang van kwetsbare en kansarme bevolkingsgroepen. De modi operandi schommelen tussen de versteviging van de staatshulp en de decentralisatie, tussen het openbaar management en de overdracht aan de privé-sector. Deze uitdaging valt niet te halen zonder doeltreffende onophoudelijke administratieve, juridische en financiële hulp van de Europese Lidstaten, die nochtans sinds dertig jaar ondermijnd worden door een fiscale crisis. Romain Graëffly, Doctor in de rechten, publiek recht, Centre d’Etudes et de Recherches de Science Administrative / CNRS-UMR 7106 20, rue Botzaris 75019 Parijs - Frankrijk
B.G.H.M.-Info nr 46 • April - Mei - Juni 2006
Overzicht van de sociale huisvesting in Centraal- en Oost-Europa In de inleiding situeerde de heer Zimmer de sociale dynamiek die thans bezit neemt van de Centraal- en Oost-Europese samenlevingen in het concrete kader waarin de nationale geschiedenis de familiale en individuele geschiedenissen bepaalt. Het is meteen ook het kader waarin we de schaarse elementen waarover we thans beschikken, moeten situeren. Aangezien er vandaag nog geen diepgaande studies bestaan over huisvesting in die samenlevingen, kunnen we ons hiervan nog geen duidelijke visie vormen. Met de stukjes informatie die we kunnen voorstellen, is het evenwel mogelijk een eerste kijk te bieden op het duidelijke verschil
1
Deze korte uiteenzetting is gebaseerd op twee recente documenten : - het verslag dat in oktober 2005 werd uitgegeven door het «Observatoire européen de l’Habitat social” onder de titel «Logement social dans l’UE 2005. Statistiques et Politiques clés par pays”. Dit document van 32 pagina’s is terug te vinden op de volgende internetsite :
. Het document omvat de recentste informatie over de nieuwe Lidstaten die tevens lid zijn van het «Comité européen de coordination de l’habitat social» ( CECODHAS ), met name Estland, Hongarije, Polen, de Republiek Tsjechië, Slowakije en Slovenië. - het “Regular National Report on Housing Developments in European Countries. Sunthesis Report “, opgesteld door Michelle Norris en Patrick Shiels dat in november 2004 voor de Europese Unie gepubliceerd werd door het Ierse Ministerie van Leefmilieu, Patrimonium en Lokaal bestuur. Dit document kunt u raadplegen op de site van Cecodhas : . Bepaalde informatie over Polen komt eveneens uit het document.
dat de komende jaren ongetwijfeld nog zal bestaan tussen het sociale huisvestingsbeleid in deze nieuwe Lidstaten en het beleid dat hieromtrent in West-Europa wordt gevoerd. De uitdrukking “Centraal- en OostEuropa” slaat meestal terug op acht van de tien nieuwe Lidstaten die op 1 mei 2004 tot de Unie toetraden, met name Estland, Hongarie, Letland, Litouwen, Polen, Slowakije, Slovenië en de Republiek Tsjechië. Hiertoe behoren ook Bulgarije, Kroatië en Roemenië, drie van de vier landen die thans kandidaat zijn om tot de EU toe te treden. Deze landen werden begin jaren negentig met een abrupte overgang geconfronteerd. Terwijl er tussen 1945 en pakweg 1990 sprake was van een gecentraliseerd economisch systeem, waarbij de woningen ter beschikking werden gesteld onder het toeziend oog van de Staat, zien we dat het nieuwe huisvestingsbeleid in deze voormalige Oostbloklanden resoluut gericht is op de vrije markt. De staatswoningen hadden dan wel een slechte reputatie inzake kwaliteit en sloegen ook nog eens een flink gat in de openbare financiën, maar de algemene vrijmaking van de huisvestingsmarkt heeft ertoe geleid dat een stijgend aantal burgers zich een behoorlijke woning gewoonweg niet meer kan veroorloven. Van de nieuwe Lidstaten lijken Polen en de Republiek Tsjechië nog het meest bekommerd gebleven om gezinnen met een laag inkomen in staat te stellen om aan een behoorlijke woning te komen.
Hoewel de steden in Polen2 zich vrij snel en chaotisch hebben ontwikkeld, lijkt de sociale mix er toch dominant. Zo’n 15% van het woningenbestand dat er jaarlijks wordt opgetrokken, zou behoren tot de sociale huisvesting. Globaal kan 24% van het woningenbestand onder sociale huisvesting worden ondergebracht. In sommige stedelijke zones loopt dat cijfer zelfs op tot 37%. De Republiek Tsjechië werkte meteen programma’s voor kansarmen uit, waarbij de gemeenten ertoe werden aangezet om huurwoningen op te trekken. We onderscheiden er drie types : woningen waarop toezicht wordt gehouden ( inclusief thuiszorg en bijgevolg bestemd voor bejaarden wier gezondheidstoestand een bijzondere infrastructuur vereist ), semi-begeleide woningen ( bestemd voor personen die eerder hulp dan wel een sociale omkadering nodig hebben ) en basiswoningen ( bestemd voor autonome personen, die niet aan een eigen woning kunnen geraken ). Met de andere landen is het minder goed gesteld. Sinds hun overgang naar de markteconomie, merken we er een duidelijke achteruitgang van de sociale huisvesting. Het sociale woningenaanbod situeert zich rond de 4% van het nationale woningenbestand. Dat is onder andere het geval in Estland en in Slowakije. In Litouwen, waar het cijfer 3% bedraagt, wordt geraamd dat de beschikbare woningen 5% tekortschieten in vergelijking met de vraag. Het aantal gezinnen dat voor een sociale woning in aanmerking komt, ligt hoger dan het aantal beschikbare woningen.
2
Coöperatieve huisvesting en TBS inclusief. ( Towarzystwo Budownictwa Spolecznego : Sociale Bouwmaatschappijen )
19
B.G.H.M.-Info nr 46 • April - Mei - Juni 2006
Ook Hongarije heeft tijdens het laatste decennium van de 20ste eeuw de sociale huisvesting stiefmoederlijk behandeld. Na de overdracht van de staatswoningen aan de gemeenten, werd tussen 1993 en 1998 voorrang gegeven aan de privatisering van de openbare huisvesting. In Slovenië is de sociale huisvesting er evenwel het ergst op achteruitgegaan sinds de privatisering. Er werd op een spectaculaire manier een gat geslagen tussen vraag en aanbod. Deze tendens kwam ten goede van het aantal woningen in privé-bezit. Terwijl de huurwoningensector in 1990 nog 33% van het totale bestand bedroeg, ging het in 2002 nog amper over 8%. In Letland lag het sociale woningenaanbod vóór 1990 al zeer laag ( minder dan 1% ). Sindsdien is er van verbetering geen sprake. Tot in 2000 werd er in de sector geen enkel nieuw gebouw opgetrokken. In een wet uit 1995 werd de privatisering van de woonhuizen van de Staat en de gemeenten geprogrammeerd. De kwaliteit van de woningen is er globaal gezien lager dan in de andere Lidstaten van de EU. In de kandidaat-Lidstaten bedraagt de sociale huisvesting niet meer dan 3%. In Bulgarije zou 96,5% van de woningen “bewoond zijn door hun eigenaars”. De 3% “openbare woningen” is eigendom van de Staat of de gemeenten en 0,5% van de woningen behoort toe aan privé-firma’s, openbare instanties of coöperatieven. Ze worden verhuurd aan hun werknemers. Ook de Staat stelt de openbare woningen ter beschikking van het overheidspersoneel.
20
Alleen de gemeentelijke woningen zijn, tegen specifieke voorwaarden, bestemd voor kansarme gezinnen. In Bulgarije is het aanbod hoger dan de vraag, maar er is evenwel sprake van een groot aantal leegstaande woningen ( meer dan 30% in 2002 ). Die leegstand vloeit voort uit het feit dat de meeste woningen het moeten stellen zonder basisuitrusting. Meer dan 14% van alle woningen staat leeg, omdat er van onontbeerlijke infrastructuur geen sprake is. In Roemenië leidde de massale privatisering van het openbare huurwoningenbestand ertoe dat het aantal sociale woningen in 2002 niet meer dan 3% beliep. Het globale leegstandscijfer bedraagt er 11% en vloeit eveneens voort uit de slechte kwaliteit van de woningen. Bovendien zijn de woningen er, nog meer op het platteland dan in de stad, meestal klein. Sinds enkele jaren zijn de meeste landen van het voormalige Oostblok begonnen met de uitwerking van een huisvestingsbeleid waarin de sociale bekommernis om mensen de toegang te verschaffen tot een behoorlijke woning, min of meer indirecte vormen aanneemt of anders verloopt via rechtstreekse tegemoetkomingen van de overheid. Estland en de Republiek Tsjechië proberen de omstandigheden te scheppen waarin mensen zelf proberen aan een aangepaste woning te geraken. Toch wordt de huisvesting van kansarme gezinnen er evenmin over het hoofd gezien. Estland heeft individuele strategieën uitgewerkt, om de betrokkenen ( huurders, eigenaars en private huisvestingsorganisaties ) ertoe aan te zetten hun problemen zelf proberen op te lossen zonder een beroep te doen op de Staat.
In 2003 werd een ontwikkelingsplan voor de huisvesting uitgewerkt dat loopt tot 2008. In het plan werden de huidige doelstellingen bepaald die erop gericht zijn de keuze van de installatie en de regulatie van de vastgoedmarkt in te voeren via een juridische en institutionele omkadering en via ondersteuningsmaatregelen. De Republiek Tsjechië probeert de omstandigheden te scheppen waarin alle gezinnen op eigen kracht, of anders met de hulp van de Staat, aan een woning geraken, die aansluit op hun behoeften en hun financiële middelen. Letland probeert ervoor te zorgen dat mensen aan een kwaliteitsvolle en betaalbare woning komen. Het land maakt daarvoor gebruik van het “Huisvestingsagentschap”, een nieuwe instelling die in 2002 werd opgericht. Het agentschap zet de privatisering van de staatswoningen voort, maar houdt zich onder andere ook bezig met het beheer van hulpprogramma’s voor de huisvesting. Daartoe behoren onder andere ook plannen om de interestvoeten te verminderen. Op dit moment gaat alle aandacht naar een verbetering van de kwaliteit van de woningen op de markt. Litouwen schafte in 1992 de reglementering van de huisvestingsmarkt af. Hiervoor kwam een systeem van woonsubsidies voor mensen met een laag inkomen in de plaats. In zijn woonprogramma stimuleert het land het privé-initiatief en de publiek-private samenwerking voor de oprichting van en het toezicht op eengezinswoningen en meergezinswoningen. De huisvestingsmarkt is er in volle ontwikkeling en de Regering wenst te zorgen voor omstandigheden waarin iedereen vrij voor een woning kan kiezen. Toch wordt er ook gezorgd voor een onontbeerlijk minimum aan niet-commerciële woningen.
B.G.H.M.-Info nr 46 • April - Mei - Juni 2006
Hongarije heeft sinds kort vernieuwde aandacht voor openbare huurwoningen en kent in dat verband subsidies toe aan de lokale overheden om het openbare huurwoningenbestand uit te breiden. Deze overheidssteun geeft thans voorrang aan doelgerichte programma’s. Het Slowaakse huisvestingsbeleid wordt gewaarborgd door de nationale regering en de gemeenten. Het wordt gevoerd aan de hand van steun die selectief wordt toegekend om de bouw aan te moedigen van woningen die toegankelijk zijn voor gezinnen die behoren tot uiteenlopende inkomenscategorieën. In Slovenië is er sprake van een “Nationaal Huisvestingsprogramma”. Het is de bedoeling dat er vóór 2010 10.000 nieuwe woningen worden opgetrokken, waarvan een deel bestemd zou worden voor de sociale huisvesting. Het land beschikt trouwens ook over een “Woningfonds van de Republiek Slovenië” om zowel de renovatie als de bouw van woningen en de verbetering van het vastgoedbeheer nieuw leven in te blazen.
De gegevens over Polen hebben het over een proefprogramma voor de bouw van sociale woningen. Hiervoor werkt het ministerie van infrastructuur, dat sinds 2004 belast is met het huisvestingsbeleid, samen met het ministerie van sociaal beleid. Globaal wenst de Poolse regering het huurwoningenaanbod zowel op de privé-markt als in de non-profitsector uit te breiden. De regering wil ook meer tijdelijke woningen om de arbeidsmobiliteit te verbeteren. Bulgarije zorgde voor een driejarig actieplan ( 2004-2006 ) om zijn nieuwe huisvestingsbeleid te steunen. Het land probeert de verloedering van het bestaande vastgoedpatrimonium een halt toe te roepen en stimuleert de bouw van nieuwe betaalbare koop- en huurwoningen.
Tot hier een eerste blik op de stand van zaken met betrekking tot sociale huisvesting in Centraal- en OostEuropa. Uiteraard is deze eerste kijk veel te vaag om zich een precies idee te kunnen vormen van de werkelijke toestand. Hiervoor is immers toegespitst sociologisch onderzoek nodig dat peilt naar de woonomstandigheid van de gezinnen op basis van hun inkomen. Dat is trouwens ook nodig om de verschillende betekenissen te snappen die in de verschillende regio’s van de Europese Unie gegeven worden aan courante termen inzake huisvesting. Christiane Van Vaerenbergh, BGHM
De relancestrategieën zijn gericht op de aanmoediging van renovatie en bouw. Er wordt gewerkt met gesubsidieerde en/of gewaarborgde kredieten en belastingvoordelen. Het nieuwe Roemeense huisvestingsbeleid streeft naar een evenwicht tussen de marktprijzen en het gemiddelde inkomen van de gezinnen. Hiervoor zorgde de regering in 1998 voor het wettelijk kader dat nodig was voor de oprichting van een Nationaal huisvestingsagentschap. Het agentschap onderzoekt de mogelijkheid om leegstaande woningen in voormalige industriezones op te vorderen om deze om te bouwen tot sociale woningen.
21
B.G.H.M.-Info nr 46 • April - Mei - Juni 2006
Enkele specifieke begrippen* Concessieovereenkomsten Aan de Staat toe te schrijven handeling waarmee een overheidsinstelling het gehele of gedeeltelijke beheer van diensten die normaal gesproken tot haar verantwoordelijkheden behoren, aan een derde uitbesteedt - hetzij via een contract, hetzij via een eenzijdige rechtshandeling waarmee die derde heeft ingestemd - en waarvoor die derde het exploitatierisico draagt.
Economische en sociale samenhang Solidariteitsdoelstellingen tussen de Lidstaten en de regio’s van de Europese Unie tot versterking van de evenwichtige economische ontwikkeling op het Europese grondgebied, de vermindering van structurele verschillen tussen de regio’s van de Unie en de bevordering van gelijke kansen tussen personen.
Richtlijn Juridisch instrument waarmee de Lidstaten er door de Europese Unie toe gebonden zijn een resultaat te behalen. De Unie verplicht de omzetting ervan in de nationale juridische kaders, maar laat een manoeuvreerruimte toe, wat de vorm en de middelen tot invoering van de betrokken richtlijn betreft.
Ontvankelijkheid of subsidiabiliteit ( voor het structuurfonds ) Die voldoet aan de voorwaarden voor het bekomen van een Europese financiering door het structuurfonds.
Structuurfondsen Financiële instrumenten waarover de Europese Commissie beschikt om de economische en sociale samenhang van de Unie te versterken om zodoende de economische ontwikkeling van de Europese regio’s te harmoniseren. De fondsen zijn dus in de eerste plaats bestemd voor de regio’s in moeilijkheden. Het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling ( EFRO ) en het Europees Sociaal Fonds ( ESF ) maken er deel van uit.
In house Bij de overheid geïntegreerde dienst.
Witboek, groen boek,… Boek waarin de diplomatieke correspondentie van een land terug te vinden is en waarnaar wordt verwezen met de kleur van de omslag ( wit, blauw, enz… ). In het kader van de Europese Unie zijn groenboeken documenten die kunnen ingekeken worden en waarin de Commissie fundamentele beleidsdoelstellingen uiteenzet, met het oog op de openbare bespreking.
* de definities werden gehaald van de officiële site van de Europese Unie, < http://europa.eu.int >, en met name de pagina’s < http://europa.eu.int/abc/ eurojargon/index_nl.htm > en, voor de technische en juridische termen, < http://europa.eu.int/scadplus/glossary/index_nl.htm >. Er werd ook gebruik gemaakt van de meertalige thesaurus «Eurovoc»: < http://europa.eu.int/celex/ eurovoc/sg/sga_doc/eurovoc_dif!SERVEUR/menu!prod!MENU?langue=nl> en het woordenboek van Europees jargon: < http://europa.eu.int/eurodicautom/Controller >.
22
B.G.H.M.-Info nr 46 • April - Mei - Juni 2006
De interacties tussen het nationale huisvestingsbeleid en de wetgeving, de initiatieven en de beslissingen van de Europese Unie Inleiding Zoals het wordt aangestipt in de inleiding van alle slotverklaringen na de vergaderingen van de Europese ministers van Huisvesting1, is huisvesting geen bevoegdheid van de Europese Unie. Niettemin staat deze nationale bevoegdheid onder invloed van een hele reeks Europese beleidslijnen waarvan de impact alleen maar in stijgende lijn gaat : gemeenschappelijks stelsel voor overheidssteun, fiscaliteit, energiebeleid,… Maar daarover zo meteen meer. Nu de Europese Unie de strijd tegen de sociale uitsluiting als één van de communautaire doelstellingen heeft aangekondigd, gaan steeds meer stemmen op om huisvesting te laten meegenieten van het Europese “manna”, met name in het kader van het regionaal beleid en de structuurfondsen. De Europese Unie en huisvesting hebben dus een ingewikkelde relatie. Op basis van die vaststelling stelde België in 2003 voor hierover een rapport op te stellen. Hiervoor stuurde ons land een vragenlijst naar de Lidstaten ( toen waren ze nog met z’n 15 ) om te peilen naar de concrete
1
Sinds 1989 komen de Europese ministers van huisvesting gedurende het tweede semester van ieder jaar informeel bijeen om de gemeenschappelijke en specifieke problemen te bespreken die betrekking hebben op hun bevoegdheid. Het rapport ( Engels en Frans ) en de door de verschillende Lidstaten ingevulde vragenlijsten zijn beschikbaar op het volgende adres http ://mrw. wallonie.be/dgatlp/housing2003. 2
gevolgen van de Europese beslissingen voor hun nationaal huisvestingsbeleid. Hierna vindt u de grote strekkingen van het rapport2. Daarnaast worden enkele aanpassingen aangebracht aan de samenvatting van voornoemd rapport dat werd neergelegd tijdens de ontmoeting van de ministers van Huisvesting onder het Italiaanse Voorzitterschap ( november 2003 ).
Samenvatting van de deelname aan de vragenlijst In het centrale gedeelte van het rapport wordt een overzicht gegeven van de bijdragen die verschillende Lidstaten leverden als antwoord op de vragenlijst over de interacties tussen het nationaal huisvestingsbeleid en de wetgeving van de Europese Unie. Het was geenszins de bedoeling in het rapport een volledig overzicht te geven van alle Europese bepalingen die van belang zijn voor het huisvestingsbeleid. De analyse wou enkel de belangrijkste thema’s aansnijden. De antwoorden op de vragenlijst werden gerangschikt volgens drie standpunten :
a. De bewoners/gebruikers Het eerste gedeelte van het rapport heeft betrekking op de reglementeringen met betrekking tot de burgers die de vraag op de woningmarkt vertegenwoordigen. Concreet denken we aan kandidaateigenaars of eigenaars en kandidaathuurders of huurders. In het rapport gaat het eerst over de inlichtingen die aan de consumenten moeten worden verstrekt inzake woonkredieten. In maart 2001 keurde de Commissie een aanbeveling goed waarin de richtlijnen werden opgenomen, met betrekking tot de harmonisatie van de informatie die inzake woonkredieten aan de begunstigden moet worden verstrekt. De Lidstaten en de bankinstellingen werden verzocht deze gedragscode tegen 30 september 2002 na te leven. Uit de antwoorden van de vragenlijst bleek dat in heel wat Lidstaten slechts weinig bankinstellingen zich aan deze gedragscode hadden gehouden. Onlangs publiceerde de Europese Commissie een rapport dat dit gegeven bevestigt en waarin wordt geconcludeerd dat de gedragscode amper wordt toegepast.
a. de bewoners/gebruikers b. de instanties c. de producten Hieruit vloeiden dan ook drie verschillende hoofdstukken voort.
23
B.G.H.M.-Info nr 46 • April - Mei - Juni 2006
Vervolgens gaat het over het Handvest van de grondrechten waarin het recht op bijstand ten behoeve van huisvesting wordt erkend. Hierbij moet worden aangestipt dat het handvest geen verplichting vormt in het nationaal recht. We onthouden evenwel dat de erkenning van het recht op bijstand ten behoeve van huisvesting voor de meeste Lidstaten niet zo belangrijk is, aangezien de meeste het recht op huisvesting reeds in hun Grondwet hebben ingeschreven. Vervolgens gaat het over het Europese proces inzake de sociale insluiting ( meestal de Lissabonstrategie genoemd ) waarvan het belang sinds 2000 in de verschillende slotverklaringen na de vergaderingen van de ministers van Huisvesting werd erkend. De Lidstaten passen de strategie toe volgens het beginsel van de open coördinatiemethode. Dat impliceert het volgende : • de definitie van streefdoelen op Europees niveau, waaronder de toegang tot een behoorlijke woning en de strijd tegen dakloosheid; • de goedkeuring van nationale actieplannen ( NAP’s ) tegen sociale uitsluiting en armoede door alle Lidstaten en voor periodes van 2 jaar ( 2001-2003 en 2003-2005 ); • de evaluatie van de NAP’s via een gezamenlijk rapport over sociale insluiting; • de definitie van gemeenschappelijke indicators ( er werd evenwel nog geen enkele indicator inzake huisvesting goedgekeurd ).
24
Deze strategie zette heel wat Staten ertoe aan indicators en streefdoelen met cijfers te bepalen in hun plannen. Van op Europees niveau bepaalde gemeenschappelijke indicators was er immers geen sprake. Op 4 april 2004 werd het tweede gezamenlijk rapport over de sociale insluiting goedgekeurd. In dit document wordt de sociale en economische kostprijs van het gebrek aan een behoorlijke woning onderstreept. Het rapport vindt het jammer dat er geen streefdoelen werden bepaald als gevolg van een gebrek aan gemeenschappelijke indicators. Er worden drie soorten uitdagingen voorgesteld, afhankelijk van de Lidstaat : er moet worden tegemoetgekomen aan de vraag naar betaalbare woningen, er moet worden gestreden tegen de ellendige staat van woningen die worden betrokken door mensen met een laag inkomen en de doelgroepen moeten worden geholpen. Het Belgische rapport staat ook stil bij de Europese normen ter bestrijding van discriminatie. Hier neemt de Unie initiatieven op verschillende domeinen : gelijkheid tussen mannen en vrouwen, gelijke behandeling van personen met een handicap, strijd tegen racisme en xenofobie,… Wat dat laatste punt betreft, onthouden we de “anti-discriminatierichtlijn” ter invoering van het beginsel van gelijke behandeling van personen, ongeacht ras of etnische afstamming. De richtlijn is zowel van toepassing op openbare als privé-personen en heeft betrekking op verschillende aspecten van het maatschappelijk leven ( werk, opleiding,… ), inclusief de toegang tot huisvesting. De antidiscriminatierichtlijn bepaalt onder andere dat de Lidstaten moeten zorgen voor gerechtelijke en/of administratieve procedures ten behoeve van personen die zich gediscrimineerd voelen. Indien deze personen voor de rechter of een andere bevoegde instantie feiten kunnen aanvoeren die directe of indirecte discriminatie kunnen doen vermoeden, dient de verweerder te bewijzen dat het beginsel van gelijke behandeling niet werd geschonden.
Tot slot neemt ook de huisvesting van immigranten deel aan de uitbouw van het huisvestingsbeleid in het kader van de initiatieven van de Europese Unie. Verschillende recente richtlijnen hebben betrekking op de toegang tot huisvesting in het geval van immigranten en asielzoekers.
b. De instanties Het tweede deel van het rapport omvat de reglementeringen betreffende de instanties die het huisvestingsaanbod vormen, ongeacht of ze tot de privé- of de overheidssector behoren en of ze opdrachten van algemeen ( economisch ) nut uitoefenen of niet. De Europese wetgeving inzake de overheidsopdrachten ( een voorkeursdomein van de Europese Unie ) is van zeer groot belang voor de sociale huisvestingactoren. In de meeste Lidstaten hebben maatschappijen die openbare woningen leveren en beheren, duidelijk het statuut van een organisme dat onderworpen is aan de reglementeringen inzake overheidsopdrachten. Deze maatschappijen behoren immers tot de categorieën aanbestedende overheden waarop de Europese reglementering van toepassing is, ongeacht of het gaat om lokale overheden of publiekrechtelijke instanties. Men mag evenwel niet vergeten dat sociale huisvestingsmaatschappijen in sommige Lidstaten een gemengd statuut hebben. Dat is onder andere het geval wanneer privémaatschappijen opdrachten van openbare dienstverlening uitoefenen. De vraag rijst dan ook of deze al dan niet onderworpen zijn aan de normen inzake overheidsopdrachten. Het Europees Hof van Justitie moest reeds in dergelijke gevallen uitspraak doen.
B.G.H.M.-Info nr 46 • April - Mei - Juni 2006
Een van de essentiële vragen van de actoren die belast zijn met de bouw en het beheer van sociale woningen is tevens of de hun toegekende overheidstegemoetkomingen moeten voldoen aan de Europese regels inzake overheidshulp. Via de antwoorden op onze vragenlijst stelden wij vast dat een deel van de Lidstaten vond dat de overheidssteun die in het kader van sociale huisvesting wordt toegekend, niet valt onder het communautair stelsel van de overheidssubsidies. Andere Lidstaten hebben de Commissie er evenwel van ingelicht dat zij systemen ter financiering van de sociale huisvesting hadden ingevoerd. In verscheidene gevallen heeft de Commissie geoordeeld dat deze overheidssteun verenigbaar is met de interne markt. De Commissie wees op het feit dat huisvesting een dienst van algemeen economisch belang ( DAEB ) is, aangezien hiermee wordt tegemoetgekomen aan een behoefte waaraan door de markt voor sommige bevolkingscategorieën niet wordt voldaan. In andere gevallen werden deze tegemoetkomingen verenigbaar geacht, omdat ze enkel de meerkosten compenseren van de door de Lidstaten bepaalde beperkingen van de sociale huisvesting. Hieruit kan dus worden afgeleid dat de Commissie deze tegemoetkomingen dan wel verenigbaar achtte met de interne markt, maar tevens vond dat de tegemoetkomingen aan sociale huisvestingsactoren beschouwd moeten worden als overheidssteun en dat de Lidstaten deze moesten aanmelden. Hierdoor leefden de huisvestingsactoren in onzekerheid. Na meer dan twee jaar besprekingen werd het dossier toch opgelost. In 2005 besliste de Commissie de rechtszekerheid van de diensten van algemeen economisch belang te verbeteren. Voortaan zijn de compensaties voor de openbare dienst die worden toegekend aan de sociale huisvestingsmaatschappijen die activiteiten uitoefenen die door de betrokken Lidstaat beschouwd worden als diensten van algemeen economisch belang, niet alleen vrijgesteld van aanmelding, maar tevens, en misschien
vooral, erkend als een opdracht van algemeen belang. Toch kan de kwestie van de staatssteun in de huisvestingssector niet worden worden beperkt tot de kwestie van de DAEB’s. Er kan immers sprake zijn van staatssteun die alleen bestemd is voor met DAEB’s belaste ondernemingen. Dat is trouwens een vraag die zich heel scherp stelt in verscheidene lidstaten waar het openbaar huisvestingsbeleid via de markt wordt gevoerd. De nieuwbouw en de rehabilitatie van sociale woningen en de renovatiewerken aan privé-woningen kunnen op grond van de maatregelen overeenkomstig de 6e BTW-richtlijn een BTW-vermindering genieten. Het rapport geeft aan dat een meerderheid van Lidstaten deze mogelijkheid hebben aangewend om het BTW-tarief te verminderen in verschillende huisvestingdomeinen. In februari 2004 hechtte de ECOFINraad zijn goedkeuring aan een verlenging voor 2 jaar van de richtlijn die de toepassing van verlaagde BTW-tarieven toestaat voor bouw, renovatie en verbouwing van woningen die worden verwezenlijkt in het kader van het sociaal beleid. We voegen hieraan toe dat bij gebrek aan een gemeenschappelijke definitie van sociale huisvesting, deze richtlijn verschillende Lidstaten ertoe aanzet om sociale huisvesting precies te definiëren. Op 1 februari 2006 kondigde het Oostenrijkse Voorzitterschap van de Europese Unie aan dat er tussen de 25 Lidstaten een akkoord was gevonden om het BTWtarief van 5,5% voor de renovatie van woningen te verlengen. Theoretisch gezien staat het subsidiariteitsbeginsel de Commissie niet toe Europese fondsen rechtstreeks te bestemmen voor investeringsprojecten op het gebied van huisvesting. Uit het rapport blijkt evenwel dat sommige Lidstaten erin geslaagd zijn huisvestingsprojecten te financieren, met name via door de structuurfondsen gesteunde programma’s en de Europese
Investeringsbank ( EIB ). Verscheidene Lidstaten zijn er evenwel voor gewonnen dat de structuurfondsen kunnen tegemoetkomen op het gebied van huisvesting. In het artikel van Lauren Ghekiere lezen we met name dat onder impuls van het Europees parlement en de nieuwe Lidstaten, de renovatie van sociale woningen in aanmerking zou kunnen komen voor de structuurfondsen in het kader van de programmering 2007-2013.
c. De producten Het derde deel van het rapport, tot slot, geeft een overzicht van de rechtsregels die zowel betrekking hebben op de gebruikers als op de huisvestingsinstanties en die eigenlijk toegespitst zijn op het product. Het is het geval voor de Europese normen inzake de bouwproducten ter verwezenlijking van een gemeenschappelijke markt van bouwproducten. Dat kan door een harmonisatie van de nationale wetgevingen inzake essentiële eisen waaraan deze producten moeten voldoen. Huisvesting heeft hiermee ook te maken, in de eerste plaats, via de richtlijn over het energieverbruik in gebouwen. Concreet bepaalt de richtlijn ten opzichte van gebouwen drie soorten verplichtingen : • Bij nieuwbouw moeten minimumvereisten inzake energieprestaties nageleefd worden; • bij verkoop of verhuring moet de eigenaar aan de koper of huurder informatie verstrekken over het energieverbruik van zijn gebouw; • de stookketels en airconditioningsystemen moeten gecontroleerd worden door onafhankelijke instanties die door de Staat zijn erkend.
25
B.G.H.M.-Info nr 46 • April - Mei - Juni 2006
Besluit Uit de enkele thema’s die we hier kort hebben behandeld, blijkt dat het nationale huisvestingsbeleid van de Europese Lidstaten beïnvloed wordt door een hele reeks beslissingen van de Europese Unie, terwijl de Lidstaten blijven beweren dat het huisvestingsbeleid wel degelijk een nationale ( of gewestelijke ) bevoegdheid is. Hierdoor blijft er onduidelijkheid heersen over de interacties die tussen de verschillende beleidsniveaus kunnen plaatsvinden. Er kan zelfs sprake zijn van rechtsonzekerheid voor de betrokken instanties. In die omstandigheden is het dan ook van onschatbare waarde dat de ambtenaren en ministers van Huisvesting van de Europese lidstaten ieder jaar samenkomen. We hopen dan ook dat de impact van het Europese beleid op de agenda zal staan van de jaarlijkse vergadering van de ministers van Huisvesting en tevens dat de Europese Commissie de ministers van Huisvesting regelmatig zal inlichten over de waarschijnlijke impact van de Europese reglementeringen die in voorbereiding zijn. Sébastien Fontaine, Afdeling Huisvesting, Ministerie van het Waalse Gewest
* de definities werden gehaald van de officiële site van de Europese Unie, , en met name de pagina’s en, voor de technische en juridische termen, . Er werd ook gebruik gemaakt van de meertalige thesaurus “Eurovoc” : en het woordenboek van Europees jargon : .
26
HJEG
Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen
ECON
Economische en monetaire zaken
LS
Lid-Staat ( van de Europese Unie )
SOCI
Sociale zaken en werkgelegenheid
MILI
Milieu, volksgezondheid en voedselveiligheid
EFRO
Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling : één van de vier structuurfondsen. Het neemt deel aan de ontwikkeling van de meest achtergestelde regio’s, met name via de medefinanciering van infrastructuren of diverse investeringen en de economische en sociale heropleving van zones met structurele moeilijkheden ( in het Engels : ERDF; Euorpean Regional Development Fund )
ESF
Europees sociaal fonds : één van de vier structuurfondsen; het fonds moet de werkgelegenheidsmogelijkheden verbeteren, met name in zones met een ontwikkelingsachterstand.
EBG
Economische belangengemeenschap
CI
Communautair initiatief
IMCO
Interne markt en consumentenbescherming ( in het Engels : committee on the Internal Market and Consumer Protection )
ITRE
Industrie, onderzoek en energie
EP
Publicatieblad
PPS
Publiek-private samenwerking : samenwerking tussen de overheid en de bedrijfswereld, met het oog op de verwezenlijking van infrastructuurprojecten of de levering van diensten van openbaar nut
REGI
Regionale ontwikkeling
RUP
Excentrisch gelegen gebieden of buitengewesten : het gaat om zeven aangeduide regio’s die gekenmerkt worden door een lage bevolkingsgraad en de aanzienlijke afstand van het Europese continent, met name Guadeloupe, Guyana, Martinique en Réunion ( de vier Franse overzeese gebieden ), alsook de Kanarische eilanden ( Spanje ) de Azoren en Madeira ( Portugal ).
DAEB
Diensten van algemeen economisch belang ( bijvoorbeeld diensten van verkeers-, energie- en communicatienetten )
DAB
Diensten van algemeen belang : slaat op ( verhandelbare ) dienstverlenende activiteiten waarmee functies van algemeen belang worden vervuld en waarop daarom door de Lid-Staten specifieke openbare dienstverplichtingen van toepassing worden gemaakt.
DNEAB
Dienst van niet-economisch algemeen belang
SDAB
Sociale dienst van algemeen belang ( bijvoorbeeld : sociale huisvesting )
B.G.H.M.-Info nr 46 • April - Mei - Juni 2006
De Europese Unie en sociale huisvesting Balans 2005 – Wat er voor 2006 op het spel staat Het essentiële In 2005 werkte de Europese Unie een eigen doctrine uit inzake sociale huisvesting. Sociale huisvesting kreeg immers het label van dienst van algemeen economisch belang ( DAEB ) met geringe impact op het handelsverkeer en er werd besloten tot de “legalisatie” van de niet-aangemelde overheidssteun en de erkenning van het bestaan van maatschappijen voor sociale huisvesting. Er dient tevens te worden aangestipt dat de EU heeft bevestigd dat sociale huisvesting een rol speelt in het Europese beleid inzake samenhang, sociale insluiting en de beheersing van de energievraag. Daarenboven definieerden de Lidstaten herziene streefdoelen in het kader van de Lissabon-strategie en daarin werd een belangrijke plaats voorbehouden voor huisvesting. De crisis die toeslaat in de grote Europese agglomeraties, de problemen als gevolg van de privatisering van de sociale huisvestingssector in de tien nieuwe Lidstaten en het stedelijk geweld in Frankrijk hebben geleid tot een politieke bewustwording van het feit dat er een verband bestaat tussen het streefdoel van sociale samenhang van het Verdrag en de duurzame ontwikkeling van sociale huisvesting.
Voor 2006 gaat het vooral om de inhoud van de uitspraken die zullen volgen over de positionering van de sociale huisvesting als DAEB in de eenheidsmarkt, met name via de dienstenrichtlijn, de uitbreiding van de normalisering naar de diensten, de oprichting van een Europese markt voor woonkrediet, de definitie van regels die van toepassing zijn op de concessieovereenkomsten en op de samenwerkingsverbanden tussen de privé-sector en de overheid en de definitie van de “in-house”. Daarnaast zullen de voor april aangekondigde verduidelijking van het kader dat van toepassing is op de sociale diensten van algemeen belang ( SDAB ), waarin sociale huisvesting expliciet is opgenomen, alsook de voorbereiding van een DAEB-richtlijn bijdragen tot de precisering van de communautaire omkadering die van toepassing is op sociale huisvesting. In 2006 wordt ook de hervorming van de structuurfondsen voltooid en wordt de renovatie van sociale woningen als maatregel ingeschreven die in aanmerking komt voor het cohesiebeleid 20072013. Het wordt waarschijnlijk ook het jaar waarin de verlaagde BTWtarieven op onderhoudswerken tot 2010 zullen worden verlengd. Tot slot zou een ontwerp van Europees Huisvestingshandvest en het initiatiefverslag van het Parlement over huisvesting besproken moeten worden in het kader van de interfractiewerkgroep “UrbanLogement”.
Een Europese doctrine van de sociale huisvesting als DAEB In 2005 werden de eerste stappen voorwaarts van 2004 bevestigd, met name het witboek over de DAB’s waarin sociale huisvesting als SDAB wordt vermeld en het voorstel van de Commissie Prodi, op initiatief van Commissaris Mario Monti, om de steun voor sociale huisvesting van aanmelding vrij te stellen, in overeenstemming met de lokale DAEB’s. 2005 zal immers de geschiedenis ingaan als het jaar waarin de slotbeslissing van de Commissie Barosso viel om, op voorstel van Commissaris Neelie Kroes, de steun voor sociale huisvesting, als DAEB met geringe impact op de communautaire handelsbetrekkingen, van aanmelding vrij te stellen. Hierdoor valt ook sociale huisvesting onder de bepalingen van het Verdrag, het Handvest van de Grondrechten en de rechtspraak, met name de erkenning van de rol van sociale huisvesting bij de toepassing van de streefdoelen inzake economische, sociale en territoriale samenhang van de Europese Unie ( art. 16 van het Verdrag ), de erkenning en de eerbiediging van het recht op toegang tot diensten van algemeen economisch belang ( art. 36 van het Handvest ), alsook de voorrang van de vervulling van de taken die aan de sociale huisvesting werden toevertrouwd op de toepassing van de regels inzake mededinging en van de interne markt ( art. 86.2 van het Verdrag ). Deze erkenning gaat uiteraard
27
B.G.H.M.-Info nr 46 • April - Mei - Juni 2006
gepaard met een verduidelijking van het communautaire kader dat van toepassing is op de steun voor sociale huisvesting en dat voortvloeit uit de algemene principes van het Verdrag inzake proportionaliteit, noodzaak en transparantie ( mandatering, eerlijke compensatie en rekenkundige transparantie ). In het kader van de herziening van de Lissabon-strategie en van het debat over de hervorming van het beleid inzake samenhang, stond sociale huisvesting trouwens in het centrum van de aandacht. De nieuwe Lidstaten vroegen immers eenparig dat sociale huisvesting in aanmerking zou worden genomen voor de structuurfondsen. De nieuwe Lidstaten voelden zich in hun eisen gesterkt door het stadsgeweld in Frankrijk. Het Britse Voorzitterschap organiseerde eerst een informele Raad over de “duurzame gemeenschappen” en stelde de Europese Raad ( die instemde ) vervolgens voor huisvesting in aanmerking te nemen voor de nieuwe Lidstaten. Het Parlement vroeg dan weer dat de renovatie van sociale woningen in aanmerking zou worden genomen inzake energie en leefmilieu. De Commissie heeft een werkdocument gepubliceerd over de rol van de steden in het cohesiebeleid en heeft een akkoord ondertekend met de Europese Investeringsbank en de Ontwikkelingsbank van de Europese Raad over een “gemeenschappelijk referentiekader sociale huisvesting” en de ontwikkeling van een leningsaanbod in samenwerking met de tegemoetkoming van het EFRO. Vreemd genoeg bereikte de Europese raad geen akkoord over de verlenging van de verlaagde BTW-tarieven voor onderhoudswerken aan woningen.
Sociale huisvesting tegenover de interne dienstenmarkt 2006 staat vooral in het teken van de definitie van de toepassingsvoorwaarden voor de regels van de interne markt, en met name de in het Verdrag erkende fundamentele vrijheden inzake dienstenverkeer en –verlening. Over verschillende dossiers, die een invloed hebben op de partijen die bij sociale huisvesting betrokken zijn, alsook op hun organisatie en regulatie, zal in 2006 een beslissing worden genomen. 1. Toepassing of niet van de dienstenrichtlijn op sociale huisvesting, met name wat de gemeenschappelijke omkadering betreft van de stelsels inzake erkenning en contractualisering van de HLM’s”; 2. autoregulering en uitbreiding van de normalisatie naar diensten en maatschappelijke behoeften; 3. oprichting van een interne markt voor woonkrediet; 4. definitie van de regels die van toepassing zijn op PPS ( publiekprivate samenwerking ) en de concessieovereenkomsten; 5. definitie van de “in-house” ( gezamenlijk controle voor de economische belangengemeenschap “HLM” ); 6. communicatie over de SDAB’s waarin het kader zal worden bepaald, dat van toepassing is op sociale huisvesting en waarin een open coördinatie zal worden voorgesteld over moderniseringdienstverleningskwaliteit; 7. Voorstel van DAEB.
28
Maar 2006 zal ook de geschiedenis ingaan als het jaar waarin de hervorming ( van toepassing op 1 januari 2007 ) van de structuurfondsen en de onderhandelingen over de regionale strategische kaders werden afgerond. Het wordt ook het jaar waarin nieuwe eisen worden gesteld inzake energieprestatie van gebouwen en het gebruik van hernieuwbare energie. Meer algemeen zullen de dossiers inzake energie, stedelijk leefmilieu en duurzame stedelijke ontwikkeling aan belang winnen en niet zonder gevolgen blijven voor de sectoren van de sociale huisvesting, stedenbouw en ruimtelijke ordening. Tot slot is het de bedoeling dat, in het kader van de werkzaamheden van de interfractiewerkgroep “Urban-Logement” van het Parlement, een Europees Handvest inzake Huisvesting en een initiatiefverslag over huisvesting worden besproken. Laurent Ghekiere, Afgevaardigde van de «Union sociale pour l’Habitat» bij de Europese Unie 14 januari 2006
CEEP Liefdadigheidstraat 15 1210 Brussel Tel. : 02/229.21.43 E-mail : [email protected] http :/www.unionhabitat.org/europe
B.G.H.M.-Info nr 46 • April - Mei - Juni 2006
SOCIALE HUISVESTING EN DE EUROPESE UNIE : WETGEVENDE DOSSIERS 2006 > INTERNE MARKT ( DIENSTEN – BTW - VASTGOEDKREDIET – OVERHEIDSOPDRACHTEN ) Dienstenrichtlijn IMCO
Positionering van de DAEB’s en SDAB’s / toepassingsgebied • Stelsels voor goedkeuring en contractualisering “HLM” • Toepassing van het principe van het land van oorsprong / DAEB ? ? ?
Plenaire > 15 februari
Normalisatie IMCO
Uitbreiding naar de diensten en maatschappelijke behoeften • Autoregulering van de diensten via normalisatie ( dienstenrichtlijn ) • Veralgemening van de nieuwe aanpak ( richtlijn ) • Openbare financiering van de normalisatieagentschappen ( beslissing )
Raadpleging loopt
BTW huisvesting ECON
Blokkering in de Raad over de verlenging van de verlaagde tarieven • Betreft werken aan privé-woningen + courant onderhoud “HLM” • Eventuele nieuwe verlenging tot in 2010
ECOFIN – 24 januari
Vastgoedkrediet IMCO
Oprichting van een interne markt voor woonkrediet • Consumentenbescherming en grensoverschijdend krediet • Vergelijkbaarheid van tarieven en leningsvoorwaarden • Verbanden / overheidssteun en huisvestingsbeleid
Raadplegingsverslag en voorstel in de loop van 2006
PPS en concessieovereenkomsten IMCO-ECON
Regels van toepassing op PPS’s en concessieovereenkomsten • Voorwaarden voor de transparantie van de PPS’s en de concessieovereenkomsten • Wat met de institutionele PPS’s ? ( gemengde operatoren privé-overheid )
Interpretatieve mededeling in de loop van 2006
In house Rechtspraak – IMCO
Voorwaarde voor de definitie van de inhousecontracten ( arrest ) • Arrest van het HJEG over de definitie van in house • Gunning opdrachten HLM’s-EBG “HLM”( begrip gezamenlijk controle )
Hangende zaken HJEG
> DIENSTEN VAN ALGEMEEN BELANG ( SDAB – richtlijn DAEB ) Sociale DAB’s SOCI-ECON-IMCO
Specificiteit en modernisering ( communicatie ) • Europese omkadering ( waaronder sociale huisvesting ) • Modernisering en dienstverleningskwaliteit
April
Richtlijn DAEB ECON-IMCO
Europese omkadering inzake de DAEB’s ( kaderrichtlijn ) • Rapport van de Commissie over de Europese omkadering
Verwacht begin 2006
> COHESIEBELEID ( hervorming 2007-2013 – Stedelijke dimensie ) Stedelijke dimensie REGI
Rol van de steden in het cohesiebeleid ( communicatie ) • deel stadsvernieuwing
Verwacht begin 2006
Structuurfondsen REGI
Ontvankelijkheid van sociale huisvesting ( reglementen EFRO-ESF ) • Expliciete ontvankelijkheid van sociale huisvesting ( energie, leefmilieu ) • Ontvankelijkheid van projecten die geïntegreerd zijn in de stadsvernieuwing
Aanpassing van de reglementen in de loop van 2006
> SOCIALE BESCHERMING EN INSLUITING Sociale insluiting SOCI
Open coördinatiemethode ( communicatie ) • Rol van sociale huisvesting in de insluitingsstrategieën van de LS’s
Invoering 2006
> STEDELIJK MILIEU – BELEID INZAKE DE BEHEERSING VAN DE ENERGIEVRAAG Stedelijk milieu MILI
De prestaties van de stadszones verbeteren ( communicatie ) • Niet-wetgevende maatregelen …
Goedkeuring januari
Energieverbruik ITRE
Strengere eisen ( groenboek ) • Meer aandacht voor gebouwen en woningen
Raadpleging > maart
Hernieuwbare energie ITRE
Het gebruik ervan stimuleren ( groenboek )
In de loop van 2006
Inteligente energie ITRE
Offerteaanvraag «SAVE» specifiek deel sociale huisvesting
Afsluiting eind januari
29
TECHNIEKEN EN METHODES
B.G.H.M.-Info nr 46 • April - Mei - Juni 2006
Enkele bedenkingen rond de stijgende responsabilisering van de OVM’s. Het draait om risico’s en fouten Inleiding Hoewel de leden van de openbare vastgoedmaatschappijen hun activiteiten de afgelopen jaren aanzienlijk hebben zien evolueren en zich bewust zijn van het toenemende aantal risico’s en verantwoordelijkheden die hiermee gepaard gaan, is het voor sommigen misschien minder evident dat het begrip aansprakelijkheid ook sterk aan het veranderen is. We willen het hier hebben over de objectieve aansprakelijkheid, gebaseerd op het risico en de aansprakelijkheid wegens fout als gevolg van een gebrek aan voorzorgsmaatregelen. Aangezien we steeds meer voorzienigheid in acht moeten nemen, is het dan ook interessant om hierover beter geïnformeerd te zijn.
Tussen het beheer van de huurovereenkomst en de huisvesting In het kader van hun rol zijn de openbare vastgoedmaatschappijen verantwoordelijk voor het vastgoed en dat zullen ze ongetwijfeld nog een hele tijd blijven. Door de stijgende implicatie van hun maatschappelijk werkers in de individuele sociale begeleiding van huurders en in de veiligheidspreventie in de wijken, worden de maatschappijen steeds meer van dichtbij geconfronteerd met conflicten tussen mensen, die gewone burenconflicten overstijgen. Aangezien dergelijk conflict in het gebouw van een maatschappij ernstig
30
uit de hand zou kunnen lopen, rijst de vraag naar de aansprakelijkheid van de maatschappij ten opzichte van personen en de gevolgen van hun daden in het geval de maatschappij enkel zou zijn opgetreden met betrekking tot de naleving van de huurovereenkomst. De vraag is zeker niet onschuldig en ter vergelijking verwijzen we naar de situatie van de internethosting. De hostingleveranciers zijn immers burgerlijk en strafrechtelijk aansprakelijk als ze na een verwittiging van een gerechtelijke instantie geen maatregelen nemen om de toegang tot een internetsite te blokkeren. Het zou dus kunnen gebeuren dat een huurder die tijdens een ernstige woordenwisseling wordt berispt, een aantijging formuleert tegen de openbare vastgoedmaatschappij met het argument dat de maatschappij nagelaten heeft voorzorgen te nemen. Een strafrechtelijke veroordeling zou hiervan het gevolg kunnen zijn. De aansprakelijkheid van de hostingleveranciers vloeit voort uit de Europese richtlijn van 8 juni 2000 over de elektronische handel. De openbare vastgoedmaatschappijen moeten de huurovereenkomst naleven. Hierin wordt met name bepaald dat de maatschappij niet bevoegd is om burenruzies te beslechten. De OVM kan de huurovereenkomst pas beëindigen als de huurder de woningen niet betrekt als een goede huisvader. In alle andere situaties is enkel de Vrederechter bevoegd, ook al werd de zaak door een andere overheid bij de OVM aanhangig gemaakt. In die gevallen is de maatschappij in theorie dus niet aansprakelijk. Hoewel de rol van de openbare vastgoedmaatschappijen
niet in die mate wijzigde dat de grens tussen het beheer van de huurovereenkomst en de huisvesting werd overschreden, mogen de gevolgen van die evolutie evenwel niet worden onderschat, met name wat de aansprakelijkheden van de OVM’s betreft en de perceptie ervan.
De miskende risico’s Ingevolge de media-aandacht die telkens wordt besteed aan bepaalde ( natuur )-rampen, leidt de verslaggeving van branden en explosies helaas tot de gekende gevolgen. Als we zouden nadenken over latente, geurloze en onzichtbare bronnen die in mindere of meerdere mate aanleiding zouden kunnen geven tot een gevoel van onbehagen, of zelfs een gevaar, zouden we met verbazing merken hoeveel er eigenlijk wel zijn en hoe goed we ze kennen. Denken we maar aan vochtigheid, de stralen van GSM-antennes, lawaai, bepaalde bliksemafleiders, asbest, elektriciteit, koolstofmonoxide, bepaalde bacteriën,.... Deze lijst is natuurlijk niet volledig en niet alle problemen zijn even ernstig. Een nieuw element in het risicobeheer dat steeds belangrijker wordt als de risico’s verband houden met gezondheid, is de identificatie van risico’s die niet of nauwelijks gekend zijn en moeilijk gekwantificeerd kunnen worden. Voor die risico’s bestaat er slechts een vermoeden en bij een ongeval zijn er evenveel aansprakelijkheden in het geding als er wetenschappelijke analyses bestaan. De gevolgen van die risico’s zouden
B.G.H.M.-Info nr 46 • April - Mei - Juni 2006
beter ingeschat kunnen worden, als we ze beter zouden kennen. Laten we het concrete geval van GSMen UMTS-antennes1 nemen. De straling waaraan sommige huurders binnenshuis blootgesteld zijn, is meer dan waarschijnlijk veel lager dan de straling van de GSM-antennes zelf. Toch heeft onze OVM onlangs aan het Belgisch Instituut voor Postdiensten en Telecommunicatie ( BIPT ) gevraagd een aantal stralingsmetingen uit te voeren vóór een eventuele uitbreiding van dergelijke installaties. In dat verband dient te worden verwezen naar stralingsanalyses die eind 2003 werden uitgevoerd door het elektronica- en fysicalaboratorium van het Nederlandse TNO2 in Den Haag. Hieruit bleek inderdaad een mogelijk oorzakelijk verband tussen een zeker gevoel van onbehagen en de aanwezigheid van UMTS-antennes en dus dat er sprake zou kunnen zijn van een slecht gekend risico. Laten we een ander concreet voorbeeld nemen : legionella of de veteranenziekte, een soort van epidemie die zich verspreidt door de ontwikkeling van de legionellabacterie in stilstaand sanitair warm water van rond de 35 graden Celsius. In Frankrijk bijvoorbeeld worden er ieder jaar 1.200 legionellagevallen vastgesteld. In 2003 stierven hieraan 6 mensen. Hoewel het risico hier beter gekend is, blijft de oorzaak voor de gewone sterveling niet minder onzichtbaar.
Aansprakelijkheid wegens risico’s en fouten In de algemene juridische context is het begrip aansprakelijkheid ingrijpend geëvolueerd. De strafrechtelijke of burgerrechtelijke aansprakelijkheid wegens fout, ook wel subjectieve aansprakelijkheid genoemd, wordt sinds enige tijd vaker ingeroepen dan de aansprakelijkheid wegens veroorzaakte schade of risico, ook wel objectieve aansprakelijkheid genoemd. Laten we het voorbeeld nemen van uitbaters van een openbare plaats zoals een sportzaal. Zij zijn wettelijk verplicht om een verzekering objectieve verantwoordelijkheid te nemen tegen brand en explosie.
1
UMTS-antenne : afkorting voor Universal Mobile Telecommunication System, de digitale mobilofonietechnologie van de derde generatie, ter vervanging van de 2G-technologieën ( waaronder de GSM’s in België ). 2
TNO : Nederlandse Organisatie voor toegepastnatuurwetenschappelijk onderzoek.
Foto : De Anderlechtse Haard.
Het voorzorgsbeginsel3 dat steeds vaker wordt ingeroepen en dat de macht om te handelen omvormt tot de verplichting tot handelen, brengt de facto een aansprakelijkheid met zich mee. Ook de mogelijkheid van een fout bij gebrek aan voorzorgsmaatregelen4 duikt steeds meer op. Laten we hier het voorbeeld nemen van de renovatiecontracten die de Anderlechtse Haard een tiental keer sloot in 2005. In deze contracten worden de modaliteiten bepaald voor
Voorzorgsbeginsel : bepaald in het op 7 februari 1992 ondertekende Verdrag van de Europese Unie ( artikel 130r1 ) dat betrekking heeft op de maatregelen die moeten worden genomen om eventuele risico’s te voorkomen ook al beschikt men niet over de nodige wetenschappelijke kennis om het bestaan ervan vast te stellen. 3
Fout bij gebrek aan voorzorgsmaatregelen : iedere fout waaruit onopzettelijk doden of onopzettelijk toebrengen van letsel voortvloeit, wordt als een misdrijf beschouwd door de artikelen 418 en 420 van het Strafwetboek. 4
31
B.G.H.M.-Info nr 46 • April - Mei - Juni 2006
Meer algemeen heeft de kwestie ook te maken met de beschrijving van de opdracht van voornoemde personeelsleden. Die opdracht betekent niet dat de betrokkenen geconfronteerd zullen worden met gevaarlijke werkomstandigheden en dus evenmin dat ze worden blootgesteld aan een bijzonder ernstig risico. In het kader van de opdracht houdt de werkgever enkel rekening met de nodige burgerzin die evengoed te maken heeft met het dagdagelijkse leven van de burgers.
Foto : De Anderlechtse Haard.
de uitvoering van de werken waartoe de huurder zich verbindt alvorens hij de woning betrekt. Theoretisch gezien, wordt de huurder wettelijk aansprakelijk geacht in geval van een schade en in voorkomend geval dient hij te bewijzen dat hij hiervoor geenszins aansprakelijk is. In de praktijk( zie foto’s ) moest onze maatschappij evenwel bij hoogdringendheid optreden in het geval van onderschoeiingen. De huurder had zich immers niet gehouden aan het geplande werkprogramma. Bij de aanvraag was het enkel de bedoeling meer woningen te renoveren. Uit de evolutie van het begrip van aansprakelijkheid vloeit evenwel voort dat de maatschappij aansprakelijk kan worden gesteld, als zij een niet-professional zelf werken laat uitvoeren die hem aan gevaren kan blootstellen. Laten we opnieuw het voorbeeld nemen van de veiligheidspreventieambtenaren die in de verschillende wijken opereren namens de openbare vastgoedmaatschappijen. Bij een
32
ernstige woordenwisseling met een huurder kan de vraag rijzen of het risico dat met dergelijke situatie verbonden is, voorzienbaar was en wat de aansprakelijkheid is van de maatschappij als verhuurder en werkgever. Feitelijk blijkt dat de maatschappijen in dat geval het verwijt kan worden gemaakt dat ze geen risicoanalyse hebben uitgevoerd waarmee ze de gevaren hadden kunnen evalueren, de risico’s beter hadden kunnen begrijpen en de gepaste maatregelen hadden kunnen nemen. De Anderlechtse Haard heeft dan ook talrijke voorzorgsmaatregelen genomen waardoor de betrokken beambten zelf vinden dat de veiligheid in het kader van de uitvoering van hun job niet in gevaar is. Er werd contractueel bepaald dat deze personeelsleden altijd in een team van twee personen werken. De maatschappij heeft ervoor gezorgd dat sommigen van hen eerst een TOBBACK-opleiding5 konden volgen. Wij vonden het ook belangrijk dat sommige van die beambten vóór hun werving huurders waren van één van onze gebouwen.
Uit dit korte overzicht blijkt dat de preventieplicht, die uit het voorzorgsbeginsel voorvloeit, in het bijzonder van toepassing is op de fabrikanten en leveranciers van producten die aanzienlijke gevaren voor de gezondheid inhouden. Als zij aan deze preventieplicht verzaken, zou dit op zich reeds een fout kunnen inhouden. Dat leidt ertoe dat zij zich bijna verplicht gaan voelen om overdreven maatregelen te nemen. Hieruit blijkt dus dat de maatschappijen rekening moeten houden met meer problemen. Anders zouden ze wel eens aansprakelijk kunnen worden gesteld voor een fout ten gevolge van een gebrek aan voorzorgsmaatregelen. Toch heeft het evenmin zin te vervallen in overdreven maatregelen. Iedereen moet dus zelf nagaan in hoeverre, en afgaande op de situaties, hij verplicht is om voorzichtig, voorzienig en preventief te handelen. Bruno Lahousse, Secretaris generaal van De Anderlechtse Haard
5
Tobback-opleiding : de wet van 10 april 1990, de wet Tobback genoemd, bepaalt de voorwaarden voor de erkenning van bewakings- en veiligheidsfirma’s en interne veiligheidsdiensten. De wet van 7 mei 2004 verruimt het toepassingsgebied ervan naar veiligheidsadvies.
B.G.H.M.-Info nr 46 • April - Mei - Juni 2006
Uitkijken naar warme dagen en … naar airconditioning ? Misleidende reclame ? De fabrikanten van airconditioningsystemen willen het ons met hun reclameslogans graag doen geloven : geen comfort zonder airconditioning. Erger wordt het als ze ons willen overtuigen met misleidende vergelijkingen : «Je hebt airconditioning in je auto, waarom dan niet in je huis ?». Maar hoe komt het dan dat een auto die je achterlaat in de volle zon heel snel opwarmt, terwijl een huis ook in volle zomer fris kan blijven ? Al bij al heeft een auto een groot glasoppervlak en een autozetel zit vol zachte mousse. In een huis daarentegen, kunnen luiken het invallende zonlicht tegenhouden en een hoge inertie van het gebouw kan zowel overdag als ‘s nachts zorgen voor een stabiele binnentemperatuur. Zelfs bij hondsdagen blijven Provençaalse woningen binnenin heel aangenaam. De reclamejongens vergeten er dus bij te vertellen dat een luik voor je voorruit niet echt verkeersveilig is en dat autozetels in beton niet echt comfortabel zijn ! Geen kat die het in zijn hoofd zou halen om ‘s zomers de airco aan te zetten in een kathedraal…
Een economische balans die overhelt in het voordeel van zonnebescherming We kunnen dus kiezen tussen twee concurrenten : de airconditioning en de zonnebescherming ( zonneschermen, luiken ). Onmiddellijk valt aan te stippen dat beide oplossingen even lang meegaan. Zo’n 15 à 20 jaar.
Welke zonnebescherming ? De ideale zonnebescherming wordt buiten aangebracht, zodat de warmte geen kans krijgt om de woning binnen te dringen. Als het zonnescherm toch achter het raam wordt geplaatst, bestaat de buitenzijde uit een lichtreflecterende laag om de zonnestralen te weerkaatsen.
Zonnebescherming is duur, dat klopt. Maar de aankoopprijs is vergelijkbaar met deze van een aircosysteem dat je zodoende niet hoeft aan te kopen. Bovendien heeft de airconditioning een elektriciteitsverbruik dat gedurende één zomer op 225 euro voor een woonkamer van 50 m² kan worden geraamd ( op basis van 30 kWh/m²/ seizoen en van 0,15 euro per kWh elektriciteit ). En dan hebben we het nog niet over de vervuiling als gevolg van dat verbruik. En aangezien we met een aircosysteem de ramen moeten sluiten ( tenzij je de energiefactuur wil verdrievoudigen ), kun je je afvragen wat het comfort is van ijskoude lucht die het vertrek wordt ingestuurd… Als je niet kan profiteren van de schaduw van het balkon van je bovenbuur, kan je boven een terras of een erker ook een soort zonneklep aanbrengen. Zo bestaan er metalen profielen die je op de gevel kan bevestigen.
33
B.G.H.M.-Info nr 46 • April - Mei - Juni 2006
De beste koop blijft natuurlijk een zonnetent die voor schaduw zorgt, maar het uitzicht grotendeels vrij laat. Een open raam, je zonnetent afgerold, een lichte bries en een groot glas vers fruitsap : laat de zomer maar komen !
’s Zomers wordt de zon tegengehouden…,
Hoezo thermische inertie ?
… terwijl de warmte in de winter wordt opgevangen
‘s Zomers is het altijd te warm onder het dak. Als er bovendien een plankenvloer ligt, met een tapijt en dunne muren… puffen maar ! De vertrekken op de benedenverdieping profiteren daarentegen van de inertie van de betonnen vloerplaat en van de dikke binnenmuren.
Hoe kun je de woning ‘s nachts op een natuurlijke wijze laten afkoelen ? De hitte van de dag kun je ‘s nachts laten wegwaaien door een lichte bries. Als je ramen hebt in twee verschillende gevels, kun je voor een deugddoende tocht zorgen… als er natuurlijk een beetje wind is en je niet in een al te smalle straat woont. Anders kun je ook nog de verticale thermische tocht ( schoorsteeneffect ) uitproberen. In de vertrekken die moeten afkoelen en in het bovenste gedeelte van het gebouw ( misschien zijn er wel koepels of een dakraam boven het trappenhuis ? ) zet je de ramen op een kier. Zelfs bij een zachte bries zorg je zo gegarandeerd al voor afkoeling !
Hetzelfde thermische probleem doet zich voor in veranda’s : te veel warmteaanvoer voor de zwakke inertie van het lokaal…
Aan de oost- en westkant zijn zonneschermen of –luiken dan weer doeltreffender om laag invallende zonnestralen tegen te houden. Er bestaan ook zonneschermen met heel kleine gaatjes. Bovenaan het scherm zijn de gaatjes groter om meer daglicht binnen te laten. Zodoende blijft er toch voldoende licht in het vertrek.
34
Wat kan je doen om die hitte in een bestaand gebouw buiten te houden ? Je zou ‘s zomers de tapijten kunnen wegnemen om de inertie van de betegeling maximaal te laten werken. Misschien kunnen bloembakken met zwaar grind de temperatuur in de veranda enigszins helpen stabiliseren ? Een kuip met water is ook een goede accumulator… Let wel, de verdamping kan voor problemen zorgen, dus dat doet je maar beter niet.
Jacques Claessens, ingenieur, duurzame ontwikkeling een milieuvriendelijk bouwen, BIM
Het decreet van 20 juli 2005 tot wijziging van de Waalse Huisvestingscode1 De Waalse huisvestingscode, het instrument voor het huisvestingsbeleid van het Waalse gewest, is gericht op de concretisering van het beginsel voor het recht op een behoorlijke woning. Het gaat om een basisrecht dat in 1994 door de Belgische Grondwet werd erkend. Het Waalse parlement heeft onlangs een decreet tot hervorming van de Code goedgekeurd ( decreet van 20 juli 2005, gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad op 24 augustus 2005 ). Deze hervorming wenst de doeltreffendheid van de bestaande bepalingen te verbeteren. Hierna geven we een overzicht van de belangrijkste wijzigingen die aan de Waalse Huisvestingscode werden aangebracht en tegelijkertijd herinneren we nog even aan de krachtlijnen van de Code.
Artikel verschenen in «Les Echos du Logement», oktober 2005, tijdschrift uitgegeven door het Ministerie van het Waals Gewest, Algemene Directie Ruimtelijke Ordening, Huisvesting en Patrimonium ( Direction générale de l’Aménagement du territoire, du Logement et du Patrimoine ( DGATLP ) ), Afdeling Huisvesting. 1
1. Huisvesting : gewoonweg een recht Artikel 2 van de Code bepaalt het volgende : «§ 1. Het Gewest en de andere overheidsorganen passen, elk binnen zijn eigen bevoegdheden, het recht op menswaardig wonen toe, waarbij de woning een omgeving is waarin personen en gezinnen wonen, zelfstandig leven en tot ontplooiing komen». Kan het nog duidelijker ? Alle overheidsorganen moeten dus beslissingen nemen die streven naar de concretisering van het recht op huisvesting. De Code gaat verder en preciseert : «Hun beleidsdaden streven naar meer samenhang in de samenleving door het aanmoedigen van de renovatie van het patrimonium en door een diversifiëring en een uitbreiding van het woningaanbod in de woonkernen». Het recht op huisvesting dreigt evenwel dode letter te blijven als de burgers niet over de nodige informatie beschikken. In die zin werd een artikel 2 bis aan de Code toegevoegd, dat luidt als volgt : Het Gewest en de vastgoedbeheerders zorgen ervoor dat informatie aan de begunstigden van het woonbeleid verstrekt wordt m.b.t. de tegemoetkomingen en rechten op het vlak van huisvesting, alsook wat de beroepsprocedures betreft. Uiteraard heeft het Waalse gewest de invoeging van dit artikel niet afgewacht om verschillende informatie- en voorlichtingssystemen op punt te stellen ( info- en advies over huisvesting, brochures, internetsite,… ).
Er moet evenwel worden aangestipt dat het verstrekken van informatie voortaan wordt beschouwd als een instrument van het huisvestingsbeleid en dat was voorheen niet het geval. Bovendien wordt ook de rol van de verschillende instanties ( hoofdzakelijk de gemeenten ) ter zake bepaald.
JURIDISCHE RUBRIEK
B.G.H.M.-Info nr 46 • April - Mei - Juni 2006
2. De lokale verankering Dankzij de Code kunnen de gemeenten hun verantwoordelijkheden inzake het grondwettelijk recht op huisvesting effectief en rechtstreeks uitoefenen. Bedoeling hiervan is de gemeentelijke verankering van het huisvestingsbeleid. In die zin keuren de gemeenten voor de gemeentelijke legislatuur een plaatselijke beleidsverklaring goed, waarin de streefdoelen en principes worden bepaald om het recht op een behoorlijke woning concreet in te voeren. Voor die periode werken de gemeenten ook twee driejarenprogramma’s uit, waarin de maatregelen worden bepaald, die op lokaal niveau moeten worden genomen om de huisvestingsomstandigheden van hun bevolking te verbeteren. In die programma’s worden per jaar een hele reeks elementen vastgelegd : alle verrichtingen, de opdrachtgever, de samenwerkende instanties, de uitvoeringstermijn, het aantal en type woningen, de financieringsmethodes en de middelen die moeten worden aangewend om de vooropgestelde streefdoelen te realiseren.
35
B.G.H.M.-Info nr 46 • April - Mei - Juni 2006
Onder leiding van de gemeente, werken alle huisvestingsinstanties mee aan de uitwerking van deze streefdoelen en programma’s. De gemeente kan hiervoor rekenen op de administratieve en financiële assistentie van de Waalse huisvestingsadministratie, de Waalse Huisvestingsmaatschappij, het Woningfonds van de kroostrijke gezinnen van Wallonië en op de operationele en samenwerkingssteun van andere instanties van het Waalse huisvestingsbeleid. Via de hervorming wordt gestreefd naar een verbetering van de plaatselijke verankering van het huisvestingsbeleid. De driejaarlijkse huisvestingsplannen worden tweejarenplannen. Voorafgaandelijk aan de uitwerking van de gemeentelijke huisvestingsplannen moet het Waalse gewest zijn doelstellingen bepalen ( art. 188 )2. Het eerste tweejarig programma zal aan het einde van het thans lopende programma 2004-2006 in werking treden. De opdracht van de gemeentelijke huisvestingsdienst ( die bij de gemeenten moet worden opgericht en waarvan het programma door de Regering werd goedgekeurd ), wordt als volgt bepaald : o.a. om de burger gecoördineerde informatie te verstrekken wat betreft de tegemoetkomingen en rechten inzake huisvesting» ( art. 190 ). Deze gecoördineerde informatie kan de vorm aannemen van inlichtingen die op verschillende manieren worden verspreid door de diverse voornoemde huisvestingsinstanties. Zodoende zal de gemeentelijke huisvestingsdienst dus helemaal fungeren als een informatieloket voor de burger.
2
De nummering verwijst naar de Waalse Huisvestingscode en niet naar het wijzigingsdecreet.
36
De hervorming van de Code wil ook het realisatietempo van de programma’s op het terrein verhogen. «Als de termijnen voor de uitvoering van een handeling van een programma niet nageleefd worden, kan de Regering de handeling aan een andere vastgoedbeheerder toekennen» ( art. 190, § 3 ). Ook de strijd tegen de leegstaande woningen wordt opgedreven, aangezien van de gemeenten, die deel uitmaken van de lokale verankering van het huisvestingsbeleid, het volgende wordt verwacht : «4° een permanente inventaris bij te houden van de onbewoonde gebouwen die aan publiekrechtelijke personen toebehoren; 5° een permanente inventaris bij te houden van de mogelijkheden om dringend elders onder te brengen; 6° een gemeentelijk reglement inzake leegstand aan te nemen waarin o.a. voorzien wordt in het belasten van leegstaande gebouwen van minder dan 5.000 m2, onverminderd artikel 135, § 2, van de nieuwe gemeentewet ( art. 190, § 2 )».
3. Het institutionele landschap U weet ongetwijfeld nog wel dat de oprichting van de Waalse Kredietmaatschappij in 2003 had geleid tot de vorige belangrijke hervorming van de Code ( decreet van 15 mei 2003 ), om de activiteiten van de instellingen beter af te lijnen ( ieder zijn specialiteit ) en aldus te organiseren rond drie pijlers :
De Waalse Sociale Kredietmaatschappij ( Société wallonne du Crédit social ) De Société wallonne du Crédit social ( SWCS ) staat in voor het beheer, de goede werking en de promotie van het sociaal hypothecair krediet. De maatschappij zet zich er vooral voor in dat gezinnen hun eerste woning kunnen aankopen. Het gaat met name om gezinnen met een middelgroot of laag inkomen of kansarme gezinnen. Bij de uitoefening van haar opdracht maakt de SWCS gebruik van «Loketten voor sociaal krediet» die in de plaats zijn getreden van de maatschappijen voor sociaal krediet en de voormalige openbare huisvestingsmaatschappijen die het eigenaarschap stimuleerden ( de vroegere kleine landeigendommen ). Net zoals deze voormalige instanties, bieden deze loketten aan de kandidaat-leners de meest aangepaste oplossingen aan, rekening houdend met hun inkomen en gezinssituatie. Desgewenst wordt er ook voor sociale begeleiding gezorgd.
Het Woningfonds van de kroostrijke gezinnen van Wallonië ( Le Fonds du logement des familles nombreuses de Wallonie ) Deze instelling kan bogen op een jarenlange ervaring inzake sociale insluiting via huisvesting en is belast met de «sociale herinsluiting via huisvesting». De afgelopen jaren heeft het Waals gewest sociale vastgoedkantoren ( AIS )3, buurtregies ( RQ ) en adviescomités van huurders en eigenaars ( CCLP ) opgericht. Aangezien de resultaten van die nieuwe instanties positief zijn, vond de Regering dat de hun toegekende gewestelijke tegemoetkoming door de wetgever moest worden erkend. Vandaar dat de 3
Zie in dat verband BGHM-Info nr. 43-44 pp. 15-19, “De sociale verhuurkantoren in Wallonië” van Carole LOUIS.
B.G.H.M.-Info nr 46 • April - Mei - Juni 2006
Waalse Huisvestingscode de Waalse regering in staat stelt deze sociale instellingen te erkennen. Het Fonds zorgt voor samenhang en coördinatie van sociale instellingen zoals daar zijn de sociale verhuurkantoren, de buurtregies en de verenigingen ter bevordering van de huisvesting. Hoewel het Woningfonds van de kroostrijke gezinnen van Wallonië zich toespitst op de sociale insluiting via huisvesting, houdt het zich toch nog bezig met het beheer van het sociaal hypothecair krediet voor de gezinnen en van de huurhulp ( bouw en beheer van sociale woningen voor grote gezinnen ).
De Waalse Huisvestingsmaatschappij ( Société wallonne du logement ( SWL ) ) De Waalse Huisvestingsmaatschappij is een publiekrechtelijke naamloze vennootschap die instaat voor de erkenning van, de adviesverstrekking aan en de controle van de Waalse openbare huisvestingsmaatschappijen ( SLSP’s ) die zelf belast zijn met het beheer van het sociale woningenbestand. De maatschappij neemt deel aan de invoering van het recht op huisvesting via initiatieven inzake patrimonium, beheer, begeleiding, hulp, onderzoek en advies.
De SLSP’s zijn een geheel van 70 plaatselijke instanties die sociale woningen bouwen, rehabiliteren, beheren, verkopen en verhuren in het kader van de lokale verankering van het huisvestingsbeleid. De nieuwe hervorming van de Code impliceert een aantal wijzigingen in hun werking. De raden van bestuur van de SLSP’s bestaan uit een evenredige vertegenwoordiging van de democratische partijen uit de provincieraden, de gemeenteraden en de raden voor sociale hulp ( art. 148 ). De gemeenteraden worden door de SLSP’s regelmatig ingelicht over de budgetten, de rekeningen en het beleid inzake de woningverkoop ( art. 161 ). De SLSP’s zullen meer opdrachten inzake vastgoedverrichtingen kunnen uitvoeren. Zo kunnen ze gebouwen verhuren, die slechts gedeeltelijk uit woningen bestaan en ze kunnen ook optreden als sociale verhuurkantoren ( art. 131 ). Bovendien worden doelstellingencontracten gesloten tussen de SWL en de SLSP’s ( art. 162bis ) waarin met name de initiatieven inzake onthaal en begeleiding van de kandidaten en de huurders worden opgenomen. Voor de zaakvoerders van de SLSP’s wordt een mandaatssysteem ingevoerd ( art. 158 ). De zaakvoerders moeten voortaan een beheersprogramma uitwerken ( art. 158 ). De looptijd van het mandaat van de SWL werd teruggebracht op 5 jaar ( art. 166 ). De Waalse regering kan zich in de plaats stellen van de sanctionerende macht van de SWL als een SLSP een inbreuk pleegt ( art. 174 ).
4. De gewestelijke tegemoetkomingen Hulp aan particulieren De Waalse Huisvestingsadministratie is belast met het beheer en de toekenning van huisvestingspremies. Het gaat onder meer om de rehabilitatietegemoetkoming voor eigenaars-bewoners, de bouwtoelage, de verhuis- en huurtoelage voor gezinnen met een laag inkomen of de tegemoetkoming in de terugbetaling van een hypothecaire lening die jonge gezinnen hebben aangegaan. De ingrijpendste veranderingen vinden we terug in de uitbreiding van het toepassingsgebied van de tegemoetkoming voor woningen waarvoor een overeenkomst is gesloten. Voortaan is een ruimer begrip bepaald van vastgoed ten behoeve van zowel natuurlijke als rechtspersonen.
Hulp aan rechtspersonen De tegemoetkomingen aan rechtspersonen horen thuis in de logica van de specialisatie van de instellingen. De vastgoedoperatoren ( gemeenten, openbare huisvestingsmaatschappijen ( SLSP’s ), sociale verhuurkantoren ( AIS ), verenigingen ter bevordering van huisvesting ( APL’s ),… ) kunnen voortaan subsidies krijgen ( bovenop de hulp die wordt toegekend middels een terug te betalen voorschot ) voor de werken die verwezenlijkt moeten worden in het kader van de inbeheerneming van leegstaande woningen ( art. 85 bis ).
37
B.G.H.M.-Info nr 46 • April - Mei - Juni 2006
De voorwaarden voor de toekenning kunnen nu ook rekening houden met de samenhang tussen de operatie en de door de Regering goedgekeurde gemeentelijke programma’s ( artikelen 36, 47 en 61 ). Bovendien kan het Gewest voortaan een tegemoetkoming toekennen aan een lokale overheid of aan een autonome regie om één of meerdere sociale of middelgrote woningen op te trekken, terwijl de toekenning van deze tegemoetkoming niet langer ondergeschikt is aan de weigering van de plaatselijke SLSP om hiervoor in aanmerking te komen ( art. 29 ).
Hulp aan partnerships Om de partnerships tussen de overheid en de privé-sector te valoriseren, is deze hulp bestemd om alle rechtspersonen ertoe aan te zetten initiatieven te nemen in het kader van een samenwerkingsovereenkomst met bepaalde vastgoedoperatoren om zodoende werk te maken van het recht op huisvesting. Het kan bijvoorbeeld gaan om een project voor de bouw van bejaardenflats, dat gedragen wordt door een OCMW en een privéonderneming.
5. De kwaliteit van de woningen De gezondheid van de woningen is één van de basispijlers waarop de Waalse Huisvestingscode rust. In artikel 3 van de Code worden minimale gezondheidsnormen bepaald. Deze normen hebben betrekking op stabiliteit, waterdichtheid, elektriciteits- en gasinstallatie, verluchting, natuurlijke verlichting, sanitaire voorzieningen en verwarmingsinstallatie en de structuur en de afmetingen van de woning. In de Code wordt tevens bepaald dat alle woningen over een brandmelder moeten beschikken.
38
Dankzij de hervorming van de Code kan de Regering de lijst met gezondheidscriteria voortaan aanvullen met «een norm betreffende de intrinsieke kenmerken van de woning die de gezondheid van de bewoners schaden». De Regering «maakt een lijst op van de instellingen die bevoegd zijn voor de uitvoering van de maatregelen tot opsporing van de hinder» ( art. 3 ). Twee mechanismen zorgen ervoor dat de minimale gezondheidscriteria worden nageleefd : de verhuurvergunning en het feit dat de burgemeester moet reageren op vaststellingen door de beambten van de Waalse Huisvestingsadministratie. De verhuurvergunning is van toepassing op kleine eengezinswoningen ( met een bewoonbare oppervlakte van 28 m² of kleiner ) en op gemeenschappelijke woningen. Dit segment van het huurwoningenbestand bevindt zich vaak in een toestand die inzake hygiëne en gezondheid te wensen overlaat, terwijl precies kansarme gezinnen erop aangewezen zijn. De vergunning wordt toegekend door de gemeentelijke overheid op basis van een conformiteitsattest dat wordt opgesteld door een erkend onderzoeker die verklaart dat de woning beantwoordt aan de gezondheidsnormen en de bescherming van het privé-leven van de bewoners waarborgt. De toekenning van de verhuurvergunning is voortaan onderworpen aan een nieuwe voorwaarde : de inachtneming van de bepaling inzake ruimtelijke ordening en stedenbouw ( art. 10 ). De Waalse Huisvestingsadministratie staat ook in voor de controle en de vaststelling van inbreuken op de minimale gezondheidscriteria in alle woningen ( privé of sociale huurwoningen en eigenaar-bewoner ) via gezondheidsenquêtes. De personen die hun enquêtes uitvoeren ( de onderzoekers ) stellen hierover een rapport op. De besluiten van hun onderzoeksrapport worden gericht aan de eigenaar van het gebouw, aan de bewoners ervan en, in ernstige
gevallen, aan de burgemeester. Krachtens de hervorming van de Code kunnen gemeenten de erkenning van gemeentelijke onderzoekers aanvragen, zodat zij de gezondheidsenquêtes zelf kunnen uitvoeren in plaats van de beambten van de Huisvestingsadministratie ( art. 5 ). Tot slot vult een stelsel van administratieve boetes de Code aan om de inbreuken op de gezondheid van de woningen of op het onderzoekswerk beter te kunnen sanctioneren ( art. 200 bis ). De invoeging van dat artikel stelt het Waalse gewest in staat een administratieve boete, gaande van 500 tot 12.500 euro, op te leggen aan houders van zakelijke rechten die de gemeentebesluiten inzake gezondheid niet respecteren of aan de personen die de opdracht van de onderzoekers hinderen. Voor de wijzigingen van de Code, die in dit artikel kort werden besproken, zal de Regering van het Waals Gewest nog een hele reeks uitvoeringsbesluiten moeten nemen. Sébastien Fontaine, Afdeling Huisvesting, Ministerie van het Waalse Gewest
Een gecoördineerde versie van de Waalse Huisvestingscode vindt u op de onthaalpagina van de site van de Waalse Huisvestingsadministratie : http ://mrw.wallonie. be/dgatlp/Logement
B.G.H.M.-Info nr 46 • April - Mei - Juni 2006
Mudawana1 en Belgisch recht Juridische gevolgen in België van het nieuwe Marokkaans familierecht Inleiding Wat zijn de gevolgen van het nieuwe Marokkaans familierecht voor de Marokkaanse of Belgisch-Marokkaanse burgers die in België verblijven, met name wanneer ze een familielid willen laten overkomen naar België ? In mijn uiteenzetting zal ik dieper ingaan op de samenhang tussen de Belgische en de Marokkaanse wetgeving. Ik zal het ook hebben over het Belgische Wetboek van Internationaal Privaatrecht waarin de voorwaarden worden bepaald voor de geldigheid van in het buitenland gestelde handelingen of de wet die van toepassing is als iemand de buitenlandse nationaliteit heeft, aangezien enkel de in het buitenland geldig gestelde handelingen door de Belgische overheden erkend worden, met name wat gezinshereniging betreft. Twee opmerkingen vooraf. 1. Wat het recht op gezinshereniging betreft, moeten we een onderscheid maken tussen twee categorieën personen : • de verwant is burger van een land buiten de Europese Unie, bijvoorbeeld een Marokkaan. In dat geval zijn artikel 10 van de wet van 15.12.1980 en de Europese richtlijn 2003/86 van toepassing. Deze richtlijn, die sinds oktober 2005 van kracht is, is evenwel nog niet omgezet in Belgisch recht. Binnen de regering wordt er over ontwerpen gesproken.
• de verwant is een burger van de Europese Unie. In dat geval zijn artikelen 40 en volgende van de wet van 15.12.1980 van toepassing. De Europese richtlijn ter zake was bij het opstellen van dit artikel nog niet van kracht ( gepland voor april 2006 ). 2. In 1974 besliste de Belgische staat om de immigratie een halt toe te roepen. De maatregelen die werden genomen door de verschillende wetten inzake het vreemdelingenverblijf zijn erop gericht de komst van nieuwe migranten ( met name via gezinsherenigingen ) zo veel mogelijk te beperken. De Belgische Staat moet evenwel ieders recht respecteren om een privé- en gezinsleven te leiden, overeenkomstig artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, en moet tevens maatregelen nemen, overeenkomstig de belangen van het kind die de eerste overweging vormen ( artikel 3 van het Verdrag inzake de Rechten van het Kind2 ). Voor het vervolg van deze uiteenzetting moet met deze parameters rekening worden gehouden. Eerst zal ik het hebben over het recht op gezinshereniging van de Marokkaanse echtgenoot en vervolgens over het recht op gezinshereniging van de kinderen, rekening houdend met de nieuwe bepalingen van het Marokkaans familierecht.
I. Recht om zijn echtgenoot te vervoegen Eerst en vooral moet de vragende persoon gehuwd zijn. Dat geldt voor alle vreemdelingen, ongeacht hun nationaliteit. Het huwelijk wordt door de Belgische overheden enkel erkend als het voldoet aan de grondvoorwaarden van het Belgisch recht, overeenkomstig artikel 55, paragraaf 1 van het Wetboek van IPR3. In dat artikel wordt bepaald dat als een buitenlands persoon in België verblijft, het Belgisch recht de grondvoorwaarden van het huwelijk bepaalt, tenzij beide partijen de Marokkaanse nationaliteit hebben en kiezen voor het Marokkaans recht. Dat betekent dat, ongeacht de plaats waar het huwelijk tot stand komt ( in Marokko of in België ), het huwelijk door de Belgische overheden wordt erkend als de grondvoorwaarden van het Belgisch recht zijn nageleefd wanneer één van de echtgenoten Belg of Belgisch-Marokkaans is. Als beide partijen Marokkaans zijn, is het Marokkaans recht van toepassing in Marokko en ook in België als beide partijen dit wensen. Als de partijen Marokkaans zijn, in België verblijven en niet vragen dat het Marokkaans recht wordt toegepast, moet het Belgisch recht worden toegepast.
1
“Mudawana” : Nieuw Marokkaans familierecht dat sinds februari 2004 van kracht is. 2 3
Internationaal Verdrag inzake de rechten van kind van 20Privaatrecht. november 1989. IPR :het Internationaal
39
B.G.H.M.-Info nr 46 • April - Mei - Juni 2006
De toepassing van het Marokkaans recht inzake de grondvoorwaarden voor het huwelijk kan evenwel door de Belgische overheden worden geweigerd indien deze voorwaarden in strijd zijn met de Belgische internationale openbare rechtsorde. Aangezien een polygaam huwelijk wordt beschouwd als zijnde in strijd met de Belgische internationale openbare rechtsorde, zal dit in België nooit erkend worden, hoewel dat door het Marokkaans recht in bepaalde omstandigheden wel kan worden toegestaan.
Welke grondvoorwaarden voor het huwelijk worden er in het Belgisch recht bepaald ? 1. Het huwelijk moet worden voltrokken tussen twee ongehuwde personen Hier kunnen de zaken ingewikkeld worden. Een persoon wordt immers pas als «ongehuwd» beschouwd als de betrokkene volgens het Belgisch recht geldig uit de echt is gescheiden. Tot voor kort weigerde de Vreemdelingendienst evenwel de erkenning van de eenzijdige verstoting die voorafgaandelijk tussen partijen had plaatsgevonden, zelfs in bepaalde gevallen waarin de gescheiden partijen nog steeds in Marokko verbleven. Sinds de inwerkingtreding van het nieuwe Wetboek van Internationaal Privaatrecht op 1 oktober 2004, zal de in het buitenland uitgesproken echtscheiding in de onderstaande gevallen door de Belgische overheden worden erkend : 1.1. De persoon die zijn verblijfplaats op het Belgisch grondgebied heeft, moet in België uit de echt scheiden volgens het Belgisch recht ( artikel 55 van het Wetboek van Internationaal Privaatrecht ). Luidens artikel 5 van hetzelfde Wetboek is de Belgische rechter bevoegd. 1.2. Als beide personen enkel de Marokkaanse nationaliteit hebben, maar hun verblijfplaats op het Belgische grondgebied hebben, kunnen ze de Belgische rechter verzoeken de Marokkaanse wet toe te passen, op voorwaarde dat
40
de echtscheidingsvoorwaarden niet in strijd zijn met de Belgische openbare rechtsorde. Er werd ter zake nog geen enkel vonnis uitgesproken, maar het is waarschijnlijk dat, op basis van de gelijkheidsbeginselen, de enkel aan de echtgenoot toegekende verstoting ( talak ) door de Belgische rechter niet kan worden aanvaard, omdat datzelfde recht niet wordt toegekend aan de echtgenote, behalve als de echtgenoten in hun huwelijkscontract hebben bepaald dat de echtgenote haar echtgenoot kan verstoten. In de Marokkaanse wetgeving wordt deze mogelijkheid voortaan aan de toekomstige echtgenoten geboden, maar het is lang niet zeker dat de toekomstige echtgenoten hiervan vaak gebruik zullen maken. 1.3. Als de echtgenoten in Marokko verblijven, enkel de Marokkaanse nationaliteit hebben en in Marokko uit de echt scheiden, zal de verstoting in het Belgisch recht worden erkend, overeenkomstig artikel 57 van het Wetboek van IPR, op voorwaarde dat de echtgenote op ondubbelzinnige wijze en zonder dwang de ontbinding van het huwelijk heeft aanvaard. Dat kan op het moment van de echtscheiding of door opnieuw in het huwelijk te treden.
2. Overeenkomstig het Belgisch recht is een huwelijk tussen twee personen van hetzelfde geslacht toegestaan Overeenkomstig artikel 46 van het Wetboek van IPR is het homohuwelijk, zelfs tussen personen met de Marokkaanse nationaliteit, in België toegestaan op voorwaarde dat de toekomstige echtgenoten op het moment van de aanvraag ten minste drie maanden hun verblijfplaats hebben op het grondgebied van België. Het heeft dus weinig belang dat het homohuwelijk in Marokko verboden is, op voorwaarde dat de toekomstige echtgenoten in België verblijven. Op deze basis kunnen de partijen een machtiging tot verblijf genieten, zowel overeenkomstig artikel 10 als artikel 40 van de wet van 15.12.1980.
3. Leeftijd van de echtgenoten In het Belgisch recht beloopt de minimumleeftijd 18 jaar, behoudens toestemming van de jeugdrechter. In Marokko werd de huwbare leeftijd evenwel bepaald op 15 jaar. Als de minderjarige echtgenoot evenwel tussen de 15 en de 18 jaar oud is, de Belgisch-Marokkaanse of Marokkaanse nationaliteit heeft en het huwelijk in België wordt voltrokken, moet de voorafgaande toestemming van de jeugdrechter van de verblijfplaats van de minderjarige worden gevraagd. Zo niet is het huwelijk niet geldig. Als de minderjarige de Marokkaanse nationaliteit heeft en in Marokko in het huwelijk treedt, moet hij bij de huwelijksakte geldig vertegenwoordigd zijn door een voogd. Hoewel dat huwelijk in België geldig is, aangezien de grondvoorwaarden van het Marokkaans recht werden nageleefd, kan de Marokkaanse, overeenkomstig artikel 10 van de wet van 15 december 1980, zich niet bij haar Marokkaanse echtgenoot in België komen voegen alvorens zij de leeftijd van 18 jaar heeft bereikt. Deze beperking is evenwel niet bepaald voor de Belgische echtgenoot. Het lijkt onaanvaardbaar dat het huwelijk van een minderjarige zodoende wordt gecompliceerd, terwijl dergelijk huwelijk noch door ons Belgisch recht noch door het Marokkaans recht wordt verboden. De wet wil de strijd aanbinden tegen de schijnhuwelijken. In dat geval ware het dus beter geweest het huwelijk tussen minderjarigen, ongeacht hun nationaliteit, te verbieden in plaats van enkel de Marokkaanse minderjarige echtgenotes van een Marokkaanse staatsburger de toegang tot het Belgische grondgebied te ontzeggen. Dergelijke bepaling dreigt bovendien in strijd te zijn met artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens waarin de verplichting wordt bepaald om ieders familie- en gezinsleven te respecteren alsook met artikel 14 van hetzelfde verdrag waarin elke vorm van discriminatie op basis van nationaliteit wordt verboden. Het enige wat hiertegen kan worden gedaan, is de regularisatie van het
B.G.H.M.-Info nr 46 • April - Mei - Juni 2006
verblijf aan te vragen bij de Belgische ambassade in Marokko ( indien de persoon nog in Marokko verblijft ) of bij de burgemeester van de verblijfplaats van de in België verblijvende vreemdeling. Deze aanvraag wordt dan gestoeld op het recht om een familie- en gezinsleven te leiden ( ondanks de bepalingen van artikel 10 van de wet van 15 december 1980 ).
II. Samenwonen Het recht om samen te wonen, wordt in het Marokkaans familierecht niet bepaald. Dat recht wordt overeenkomstig artikelen 58 en volgende van het Wetboek van IPR echter wel toegekend aan alle personen die hun verblijfplaats op het Belgisch grondgebied hebben, zelfs indien hen dit recht niet wordt toegekend door hun nationaal recht. De minister van Binnenlandse zaken heeft trouwens een rondzendbrief geschreven waardoor hij een verblijf kan toestaan aan personen die een duurzame relatie hebben met een vreemdeling die een verblijfsvergunning heeft. Dit blijft evenwel een gunst en de Minister heeft een beoordelingsbevoegdheid om deze aanvraag al dan niet toe te kennen. Dit recht wordt in de Europese richtlijn evenwel toegekend aan Europese burgers en aan hun partners die staatsburgers zijn van een land buiten de Europese Unie. Gezien het ingeroepen fundamentele recht is deze ongelijke behandeling opnieuw discriminerend.
III. Kinderen Overeenkomstig artikel 10 van de wet van 15 december 1980 betreffende de vreemdelingen van buiten de Europese Unie wordt een verblijfsrecht toegekend aan de kinderen van minder dan 18 jaar oud die hun buitenlandse ouder van buiten de Europese Unie en die een verblijfsvergunning heeft, komen vervoegen ( hetzelfde geldt voor een meerderjarige persoon ten laste met een handicap ). Indien de persoon die zijn gezin herenigt Belg is of onderdaan is van de EU, kunnen zijn kinderen van minder
dan 21 jaar oud of zijn meerderjarige kinderen die nog te zijnen laste zijn hem komen vervoegen, overeenkomstig artikel 40 van de wet.
Met de nieuwe Belgische adoptiewet dreigt de adoptieprocedure zeer moeilijk te worden als het te adopteren kind nog steeds in Marokko verblijft.
Om het recht op gezinshereniging te kunnen genieten, moet de afstammingslijn worden aangetoond.
Khafala
Volgens het Wetboek van Internationaal Privaat Recht wordt de afstamming geregeld door de wet van de vader, met name het Marokkaans recht, indien de vader deze nationaliteit heeft ( als hij Belgisch-Marokkaans is, zal België enkel rekening houden met het Belgisch recht om de afstamming vast te stellen ). Er dient te worden aangestipt dat de vader door het Marokkaans recht niet in de mogelijkheid wordt gesteld om zijn buitenechtelijke kinderen te erkennen. Zodra de vader zijn verblijfplaats heeft op het grondgebied van België, kan hij de Belgische rechter verzoeken artikel 62 van het Wetboek van Internationaal Privaat Recht toe te passen om de Marokkaanse norm opzij te schuiven en het Belgisch recht toe te passen. Zodoende kan hij zijn buitenechtelijke kinderen erkennen. Het verbod is immers in strijd met de Belgische internationale openbare rechtsorde. Dergelijke erkenningsprocedure mag in België worden ingediend, zelfs als het kind in Marokko verblijft ( artikel 61 van IPR ). Het bewijs van afstamming kan worden geleverd door een DNA-test. Zodra de afstamming door de Belgische rechter is vastgesteld, kan het kind een recht op verblijf genieten, overeenkomstig voornoemde regels.
Adoptie Adoptie wordt door het Marokkaans recht verboden. Overeenkomstig het Belgisch Internationaal Privaatrecht is het evenwel mogelijk een adoptieprocedure op te starten volgens het Belgisch recht als de adoptant de Belgisch-Marokkaanse nationaliteit heeft of indien één van beide echtgenoten de Belgische nationaliteit heeft en ze allebei hun verblijfplaats op het Belgische grondgebied hebben. Als de adoptant enkel de Marokkaanse nationaliteit heeft, is het Belgisch recht evenwel van toepassing als de adoptie in het belang is van het kind.
De Kafala is een Marokkaanse rechtsfiguur die lijkt op de in het Belgisch recht bepaalde pleegvoogdij. De Kafala heeft als doel het onderhoud en de opvoeding van een kind toe te vertrouwen aan een derde in plaats van de ouders die niet in staat zijn voor het kind te zorgen. Aangezien de Kafala geen afstammingslijn schept tussen het kind en de persoon die het ten laste neemt, kan het kind geen recht op gezinshereniging genieten. Er kan enkel een aanvraag tot regularisatie van het verblijf in de verblijfplaats van het kind worden ingediend. Dat betekent dus bij de Belgische ambassade van Marokko of bij de burgemeester van zijn Belgische gemeente. Deze aanvraag zal door de minister van Binnenlandse zaken soeverein worden beoordeeld.
Tot besluit Gezien het recht op verblijf zal de inwerkingtreding van het nieuwe Marokkaans familierecht ( MUDAWANA ) weinig gevolgen hebben voor het recht op gezinshereniging, tenzij wat de erkenning betreft van de beslissingen tot verstoting tussen twee personen die de Marokkaanse nationaliteit hebben. Het valt daarentegen te betreuren dat de wet van 15 december 1980 niet soepeler is ten aanzien van personen die de Marokkaanse nationaliteit hebben en die aan dit recht onderworpen zijn, met name wat de KAFALA betreft en het huwelijk met een minderjarige persoon. Het is inderdaad spijtig dat België, via een politiewet, sommige door het Marokkaans recht erkende rechtsfiguren impliciet veroordeelt door enkel gehuwde minderjarigen het recht te ontzeggen zich te voegen bij de in België verblijvende Marokkaanse staatsburger, terwijl deze rechtsfiguren nochtans niet in strijd worden beschouwd met onze Belgische internationale openbare rechtsorde. Isabelle de Viron, advocaat, gezinsbemiddelaar.
41
OPEN VENSTER
B.G.H.M.-Info nr 46 • April - Mei - Juni 2006
Stijging van het aantal verzoeken tot deskundigenonderzoek voor een opneming ter observatie : symptoom van stedelijke malaise ? In het Brussels Hoofdstedelijk Gewest wordt een sterke toename vastgesteld van het aantal verzoeken tot deskundigenonderzoek voor een opneming ter observatie. Dat is tevens het geval in andere Europese grootsteden. Zijn de behoeften toegenomen, is de praktijk veranderd of allebei ? In welke mate biedt networking een mogelijk antwoord op deze problematiek ? Psychiaters, psychoanalysen, epidemiologen, de procureur des Konings, sociologen en leden van het netwerk Brussel-oost hebben dit fenomeen besproken tijdens een colloquium dat op 22 november 2005 plaatsvond. En hoe staan de zaken in de sociale huisvesting ? Welke vaststellingen kunnen er gedaan worden ? Is er sprake van een toenemend aantal problemen inzake de geestelijke gezondheid van de huurders ? Welke oplossingen kunnen wij aanreiken ? Volgens de sector van de geestelijke gezondheidszorg is iemand die met zijn gebrek kan leven, mentaal gezond. De sociaal assistenten van de openbare vastgoedmaatschappijen stellen in de sociale huisvestingssector een gevoelige stijging vast van het aantal ontstellende feiten in wijken, gebouwen en gezinnen. We denken onder andere aan lawaai maken tijdens de nacht, schreeuwen naar anderen, urineren in de lift, afval gooien door ramen, naakt door de gemeenschappelijke delen wandelen, allerlei voorwerpen opeenstapelen in de woningen… Wat kun je daartegen beginnen ? Moet je de persoon die de andere stoort zomaar straffen ? Of moeten we ook proberen te begrijpen wat er aan de hand is ? Waarom vertonen mensen zo’n gedrag ? Iedereen gaat onder die situaties gebukt en mensen weten
42
niet meer hoe ze nog sereen in hun omgeving kunnen wonen. Zijn de problemen net zo ernstig in de privé-sector ? Is sociale huisvesting niet geneigd mensen in moeilijkheden samen te brengen in een beperkte ruimte ? Dergelijke markante vragen kwamen tijdens de besprekingen aan bod. Tijdens het colloquium kwamen we tot de vaststelling dat alle sociale sectoren met dezelfde problemen worden geconfronteerd. De omvang ervan verschilt van wijk tot wijk. De Brusselse Procureur des Konings legde ons onthutsende cijfers voor. In 1991 werden er in Brussel 350 verzoeken tot opneming ter observatie ingediend. In 1992 waren er dat 600. In 2003 en 2004 steeg het aantal tot respectievelijk 1235 en 1800 !
Wat is een opneming ter observatie ? De wet van 26 juni 1990 betreffende de bescherming van de persoon van de geesteszieke vervangt de wet betreffende de ambtshalve plaatsing, waarbij personen die «geestesziek» waren verklaard, moesten worden geïnterneerd. Om een persoon ter observatie te kunnen opnemen, moet voortaan voldaan worden aan vier voorwaarden : • het bestaan van een geestesziekte; • het gevaar voor zichzelf of voor anderen; • de weigering om verzorgd te worden; • de afwezigheid van enig andere geschikte behandeling. Voor de toepassing ervan wordt een onderscheid gemaakt tussen 2 procedures : • de normale procedure voor de Vrederechter die de zieke een bezoek brengt binnen de 10 dagen na de indiening van de aanvraag; • de dringende procedure voor de Procureur des Konings. In dat geval start de Procureur des Konings de procedure indien de toestand van de persoon dit rechtvaardigt. Deze toestand wordt vastgesteld in een omstandig medisch verslag dat hij aan een psychiater kan vragen. Gezien de dringendheid, zal het Parket zelf de nodige maatregelen nemen om de persoon onmiddellijk
B.G.H.M.-Info nr 46 • April - Mei - Juni 2006
te plaatsen in een psychiatrische instelling in afwachting van het bezoek van de Vrederechter. In beide gevallen moet de beslissing tot opneming ter observatie binnen de 10 dagen worden bevestigd. De observatie mag niet langer duren dan 40 dagen en kan iedere maand middels een nieuwe gerechtelijke beslissing worden verlengd tot een verder verblijf van hoogstens 2 jaar. Deze periode kan eventueel hernieuwd worden als de toestand van de persoon dit rechtvaardigt. De Procureur des Konings dringt erop aan dat de autonomie van het individu het sleutelwoord moet blijven ! Het Parket van Brussel tekende in 2001 1.200 aanvragen tot deskundigenonderzoek aan en in 2005 waren er dat 1.600. Is deze stijging het gevolg van het huidige onveiligheidsgevoel waarbij iedere storende persoon mensen schrik aanjaagt ? Of komt het omdat de problemen inzake mentale gezondheidszorg ingewikkelder geworden zijn ? De vraag blijft onbeantwoord. Komt die stijging niet door het samengaan van een aantal factoren ? Het feit dat problemen onmiddellijk gerechtelijk worden aangepakt, een terugloop van het verantwoordelijkheidsgevoel van mensen, een vermindering van de tolerantiegrens,… ? Er werd hieromtrent geen enkel wetenschappelijk onderzoek verricht dat ons hierop een antwoord kan bieden.
In de sociale sector moeten wij dan ook oplossingen zien te vinden om de malaise van ons cliënteel te verzorgen. De eerste moeilijkheid bestaat erin een situatie correct in te schatten. Hebben we in het kader van een dossier te maken met iemand die geconfronteerd wordt met een acuut psychisch probleem of kampt de persoon met een mentaal gezondheidsprobleem ? En hoe zien de beste oplossingen er dan uit ? De opneming ter observatie blijft een moeilijk toe te passen procedure. Het effect is slechts tijdelijk en er is slechts zelden sprake van een langetermijnoplossing. De professionals zijn het erover eens dat enkel «het netwerk1» voor een eventuele oplossing kan zorgen. Via networking kan het arbitraire worden vermeden en kunnen doeltreffende samenwerkingsverbanden worden ingevoerd. De sociale diensten van de OVM’s moeten dan ook zelf nadenken over de interessante vragen die tijdens het colloquium aan bod kwamen. Zodoende kan gepoogd worden zo goed mogelijk in te spelen op de behoeften van de sociale huurders. Isabelle Windfohr, Sociaal assistente bij G.W. van Sint-Joost-ten-Node
«het netwerk» : in de sociale sector slaat dit begrip terug op een geheel van personen die binnen diverse instanties ( OCMW’s, diensten voor mentale gezondheidszorg, vereniging voor gezinsplanning, schuldbemiddelingsdiensten, enz… ) contacten leggen om samen met andere diensten op zoek te gaan naar oplossingen voor een persoon of een gezin in moeilijkheden. 1
43
B.G.H.M.-Info nr 46 • April - Mei - Juni 2006
VARIA
Niet zomaar een gevelrenovatie Toen ik drie jaar geleden mijn eerste stappen zette in het gebouw aan de Jourdanstraat, viel mij vooral op dat ik terechtgekomen was in een vrij sombere en donkere omgeving. Mijn verwondering was nog groter toen ik er ook niemand aantrof. Na lang zoeken kwam ik uiteindelijk terecht op ‘het hoogste niveau’ zijnde de vierde verdieping waar de directie zetelt. Ik begrijp nog altijd niet waarom een onthaaldienst niet op straatniveau gelegen was in plaats van op de hoogste verdieping, dit zeker in een gebouw waar mensen slechts met veel schroom durven binnen te stappen. Op zekere dag in 2004 vroeg de Directie me te onderzoeken hoe het gebouw op een eenvoudige manier kon toegankelijk worden gemaakt voor personen met een handicap. Na enkele dagen bedenktijd en enig overleg stapte ik vol goede moed terug naar ‘het hoogste niveau’ met een voorstel en tevens een vraag : Kunnen wij naast de realisatie van de toegang voor personen met een handicap tegelijkertijd ook
niet het receptiepersoneel naar de benedenverdieping brengen ? Vrij snel was iedereen -doch zoals altijd bij dergelijke omwentelingen waren er ook hier enkele twijfelaars - overtuigd van dit tegenvoorstel en werd er een architectuurwedstrijd uitgeschreven. Uit de vier voorstellen kwamen twee kandidaten met vrijwel gelijkaardige voorstellen naar voren, doch de meerderheid van de jury verkoos het voorstel van het architectenbureau BOA ( Brussels Office for Architecture ) onder leiding van architect Johan Van Dessel. Zoals in vele bouwdossiers kan de administratieve molen soms zeer traag draaien. Ook hier was het maanden wachten op de administratieve goedkeuring van het dossier, zelfs al ging het maar om beperkte uiterlijke ingrepen. Vele maanden en evenveel overlegvergaderingen later was het dossier rond en kon de aanbesteding gebeuren. Waarschijnlijk als gevolg van het feit dat het hier om een ‘kleine opdracht’ ging, waar toch heel wat
coördinatie bij komt kijken gezien de vele onderaannemers, was er slechts beperkte interesse van de aannemers. Na onderzoek van de offerten kon de bestelling worden geplaatst bij de firma WOCON uit Laken. Afgaande op de eerste reacties, is het bereikte effect totaal het tegenovergestelde van de oude toestand. Nochtans was er bij het ontwerp geen sprake van een principiële modernistische aanpak. Het geheel moest helderheid, transparantie en eenvoud uitstralen en bovendien rekening houden met de noden. Het moest tevens een ‘architectuur’ zijn gebaseerd op eenvoud, zuivere vormgeving en beperkt kleurgebruik. De eerste indruk moest er een worden van hedendaagse vormgeving en openheid naar de buitenwereld. Ik hoop dat wij in die opzet geslaagd zijn, dankzij de inzet van het volledige team, inclusief de initiatieven en de technische knowhow van onze collega Olivier Virlet. Ik hoop dat de onthaaldienst zich snel zal kunnen inwerken in deze nieuwe werkomgeving. Ik hoop tevens dat deze ingreep succesvol is, maar dat kan pas als iedereen, in de eerste plaats de bezoekers en in de tweede plaats de dagelijkse gebruikers, zich hierdoor een beetje gelukkiger voelen. Marc LORIES architect, BGHM
Foto : Chris Van Goethem.
44
B.G.H.M.-Info nr 46 • April - Mei - Juni 2006
Gesprek met mevrouw Myriam Bertin, directeur-generaal van het Woningfonds van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest In mei 2006 heeft mevrouw Bertin de verantwoordelijkheid die ze tot dan toe bij het Woningfonds heeft uitgeoefend, aan haar opvolger overgedragen. Tijd dus om met haar even terug te blikken op haar carrière die ze van de nodige commentaar voorziet.
BGHM-Info – Kunt u even kort terugblikken op uw loopbaan bij het Woningfonds ? Welke opleiding had u genoten, toen u er aantrad ? Myriam Bertin – Ik ben in 1981 bij het Woningfonds gestart. In die tijd was het nog een instelling voor het hele land, maar de regionalisering ervan was al begonnen. Het personeel werkte met een «nationaal» contract. De dossiers werden evenwel reeds behandeld door geregionaliseerde afdelingen van de Raad van Bestuur. Ik had een licentiaatsdiploma sociale wetenschappen, dat vooral toegespitst was op sociaal recht en op sociologie. Maar dat was slechts een basis. Je echte opleiding krijg je elke dag via je beroepservaring ! Ik werd als directeur van de Brusselse activiteiten door de gezinsbewegingen bij het Fonds afgevaardigd. Voorheen was ik attaché bij de studiedienst van de Bond voor jonge en grote gezinnen waar ik onder andere belast was met de sector «huisvesting». Ik kende het Woningfonds goed, maar dat betekende geenszins dat de Instelling geen geheimen meer voor me had. Ik herinner me nog zeer goed mijn verbazing toen ik voor het eerst geconfronteerd werd met de termen «grote kwitantie» of «verklaring van hypothecaire schuldvordering».
Ik werd bij het Fonds aangeworven als directeur van een Brussels Fonds in wording. In de loop der jaren werd het kind geboren, kreeg het zijn zelfstandigheid en groeide het op. Het actieterrein van het Brussels Woningfonds werd sterk uitgebreid en werd complexer en gevarieerder. Het Woningfonds is ooit gestart met hypothecaire leningen die bestemd waren voor een zeer beperkt publiek en met een prille huursubsidie vol idealen. Het Fonds breidde beide formules uit en wijzigde ze ook. Daarenboven werden andere manieren uitgeprobeerd om Brusselse gezinnen op zoek naar een woning te helpen. Zo waren er de verhuringenverkopen die voor heel wat gezinnen belangrijk waren, maar door de marktomstandigheden van de afgelopen jaren onmogelijk waren geworden. Ik denk ook aan de zogenaamde «aannemer-renovator-projecten», die eerst op verzoek van het Gewest werden opgestart en vervolgens ook weer op zijn vraag werden geschrapt. Er waren ook de erfpachtovereenkomsten met de gemeenten, de OCMW’s en de OVM’s, de leningen voor de samenstelling van de huurwaarborg, de bouwoperaties ( of renovatieoperaties ) met verkoop aan leners van het Fonds, de jongerenleningen, de sterke evolutie van de huursubsidieoperaties die evolueerden van lichte renovatie naar zware renovatie en naar de verbouwing van verlaten industriegebouwen tot woningen. Dit alles gebeurde in een context van stadsvernieuwing en het beleid van de wijkcontracten.
Foto : Mevrouw Bertin.
Vandaag, 25 jaar later beleef ik mijn laatste maanden aan het hoofd van een Fonds waar 114 mensen werken. Dat is onder andere te danken aan de steun en het vertrouwen van een gemotiveerde Raad van Bestuur en aan de medewerking van een leidinggevend team dat net zo enthousiast en gemotiveerd is als ikzelf.
45
B.G.H.M.-Info nr 46 • April - Mei - Juni 2006
BGHM-Info – Sinds zijn ontstaan in 1989 heeft het Brussels Hoofdstedelijk Gewest de werking van het Woningfonds in ruime mate gesteund. Wat waren volgens u de essentiële evoluties die op het Woningfonds betrekking hadden ? Myriam Bertin – Door het ontstaan van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest kregen de activiteiten van het Fonds inderdaad een opmerkelijke duw in de rug. Toch moet ik eerlijkheidshalve ook hulde brengen aan de inspanningen die daarvóór al door bepaalde Brusselse Staatssecretarissen voor Huisvesting werden geleverd, ondanks hun beperkte bewegingsvrijheid. Dit gezegd zijnde, zijn er inderdaad een aantal opmerkelijke veranderingen die de geschiedenis van het Fonds sinds 1989 hebben bepaald. Wat de activiteiten betreft, kom ik hier terug op enkele elementen waarover ik het daarnet reeds had. Ik denk met name aan de invoering en de uitbreiding van een stelsel «bouw of renovatie-verkoop» en de invoering van leningen voor de samenstelling van de huurwaarborg. Ruimer gezien, zijn er ook de specifieke opdrachten die het Gewest jaarlijks aan het Fonds toevertrouwt. In vele gevallen gaat het om zeer delicate en moeilijke operaties. Wat de hypothecaire leningen betreft, denk ik dat de overgang van het begrip gezin naar huishouden, ongeacht de samenstelling ervan, de opmerkelijkste evolutie was. Er waren natuurlijk ook nog andere veranderingen, waardoor het Fonds zich kon blijven aanpassen aan de wijzigende vastgoedsector. De belangrijkste omwenteling wat de werkingsmiddelen van het Fonds betreft, is ongetwijfeld de wijziging van het financieringssysteem die in 1996 werd doorgevoerd. De bedoeling hiervan was het Fonds een grotere verantwoordelijkheid te geven inzake zijn financieel beheer.
46
Gaandeweg werden er ook procedures van buitenaf aan het Fonds opgelegd die de werking ervan sterk hebben beïnvloed, maar die het Fonds of de gezinnen waarvoor het dossiers behandelt weinig positiefs hebben opgeleverd. Ik denk met name aan de naleving van de procedures inzake de overheidsopdrachten, de vijfjarige aanpassing van de hypothecaire interestvoeten, de bepaling van erg strenge anti-speculatieve clausules in de leningaktes,…
BGHM-Info – Aansluitend op de vorige vraag, op welke veranderingen heeft u tevergeefs gewacht ? Myriam Bertin – Ik zou me hier willen beperken tot twee punten. Zoals de meeste federale, gewestelijke, gemeenschappelijke, gemeentelijke, pararegionale of andere instellingen, financiert het Fonds zijn activiteiten aan de hand van leningen die worden aangegaan bij private financiële instellingen. De gewestelijke financiële hulp dient om de sociale last die uit deze activiteit voortvloeit, rechtstreeks of onrechtstreeks te financieren. Ik heb het niet begrepen op financieringssystemen die gebaseerd zijn op leningen bij de private financiële sector. Dergelijke systemen maken de financiële instellingen immers rijker, terwijl de kredietnemende instellingen of de overheid die hen subsidiëren er vaak geld bij inschieten. Op sommige momenten betekent het ook dat die kredietnemers eveneens sterk afhankelijk worden. Ik herinner me nog de periode waarin het officieel luidde dat er geldschaarste was op de kapitaalmarkten en waarbij, bij gebrek aan beter, de overheidsinstanties gretig kortetermijnleningen sloten in yen, gulden, Zwitserse frank en andere vreemde valuta. De daaropvolgende wisselkoersverliezen hebben zwaar doorgewogen op de financiën van die instanties ! Je moet maar eens rond je kijken om te zien waartoe een financieringsstelsel leidt, waarin er wordt geleend om uitstaande leningen
af te lossen of interesten op eerdere schulden terug te betalen. Niet alleen de ontwikkelingslanden worden geconfronteerd met een probleem van overmatige schuldenlast ! Het Woningfonds moest nooit een beroep doen op dergelijke consolidatieoperaties. Toch heb ik lange tijd gedroomd - sta mij toe mijn droom een beetje schematisch voor te stellen - van een publieke spaar- en financieringsbank ( of anders van een door de gezinsbewegingen opgerichte bank ) die niet afhangt van private financiële instellingen en die de winst volledig zou herinjecteren in de sociale sector. Het probleem wordt ten gronde niet opgelost als je de middelen of leningscapaciteiten van de verschillende instellingen gewoon groepeert, want de instanties die deze samengevoegde financiële middelen beheren, moeten op hun beurt ook weer geld lenen bij de privébanken ! Helaas raast de schuldentrein door en draait het rad van de overheidsverbintenissen onophoudelijk voort. Wat dat betreft, durf ik dus eigenlijk niet meer te dromen. Anderzijds was ik altijd geneigd om de erfpachtformules uit te breiden via andere vormen, in het kader van de openbare of hiermee gelijkgestelde sector ( en met name dus bij het Woningfonds ). In sommige noordse landen worden deze formules, met name op gemeentelijk niveau, blijkbaar met succes toegepast. Als de erfpachten goed worden opgesteld, bieden ze de begunstigden de meeste voordelen van het eigenaarschap en zorgen ze ervoor dat mensen zich verantwoordelijker voelen dan gewone huurders. De formule deugt natuurlijk niet altijd en overal voor iedereen, maar ik droom nog steeds van procedures waarbij de grond van de steden zou toebehoren aan de gemeenschap en zou worden beheerd door zoveel mogelijk rekening te houden met ieders behoeften.
B.G.H.M.-Info nr 46 • April - Mei - Juni 2006
Uit de enkele informele peilingen die werden uitgevoerd bij ( kandidaat- ) leners van het Fonds en uit de praktische resultaten van de experimenten in Louvain-la-Neuve of elders blijkt dat de formule als alleenstaande maatregel thans nog weinig kans maakt zonder daarbij te ontsporen. Wellicht zouden hiervoor sterke stimulansen of dwingende beslissingen nodig zijn.
BGHM-Info – Volgden de aan het Fonds toegekende middelen gelijke tred met deze belangrijke evoluties ? Myriam Bertin – Zonder twijfel. Het Fonds kon altijd rekenen op het vertrouwen van de gewestelijke overheid en op de bijbehorende financiële inspanningen die het Gewest toekende en waarmee het Fonds zijn activiteiten kon uitbouwen. Ik ben dus een zeer dankbare directeur-generaal. Er is slechts één valse noot : de huurhulp ( net zoals de sociale huursector ) is duur … en de opbrengsten blijven klein en komen slechts met mondjesmaat binnen. Ondanks de gewestsubsidies zou de huurhulp alleen financieel niet houdbaar zijn. Uit de door het Woningfonds uitgevoerde financiële prognoses op lange termijn ( 25 jaar en meer ) blijkt dat de gewestelijke tegemoetkoming in de sector geleidelijk zou moeten worden opgedreven. Onze Staatssecretaris voor Huisvesting, mevrouw Françoise Dupuis, heeft een stap in de goede richting gezet. We kunnen de toekomst dus met vertrouwen tegemoet zien.
Wat is er eventueel meer nodig om ervoor te zorgen dat het Fonds in de door het Gewest gewenste richting kan evolueren ? Myriam Bertin – Nogmaals, daarvoor moeten de gewestsubsidies voor de huurhulp toenemen. Bovendien zou het Fonds voor alle nieuwbouwprojecten moeten kunnen rekenen op het verlaagde BTW-tarief dat geldt in de sociale huisvestingssector. Thans zijn wij onderworpen aan 21%. Hoe tegenstrijdig dat ook moge klinken, betekent dit dat meer dan een vijfde van de huur die wordt betaald door financieel zeer kwetsbare gezinnen rechtstreeks ten goede komt van de ( federale ! ) overheidsbegroting. Tegelijkertijd denkt men zich suf hoe de woonkosten voor diezelfde gezinnen kunnen worden teruggeschroefd. Voor meer dan één reden zouden ook de inkomensmaxima die gelden voor onze hypothecaire leningen moeten worden aangepast. Je moet weten dat een jong stel met één kind en zonder spaargeld, waarvan de echtgenoot elektricien en de echtgenote telefoniste is, geen aanspraak kan maken op een lening bij ons Fonds. Gezien de vastgoedprijzen, de voorwaarden bij de banken ( hoewel deze thans nog vrij interessant zijn ) en de huurprijzen in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, is het zeer waarschijnlijk dat dit jonge gezin eens zal gaan kijken of het gras niet groener is in Vlaanderen ( waar de voorwaarden van het Vlaamse Woningfonds veel gunstiger zijn ! ) of in Wallonië. Toch nog even meegeven dat de Regering, en mevrouw Dupuis in het bijzonder, hieraan alle aandacht besteden.
De uitbreiding van de activiteiten van het Fonds wordt ook elders afgeremd. De evolutie van de prijzen op de vastgoedmarkt en de kostprijs van bouw- en renovatiewerken zijn voor heel wat kandidaat-leners een hindernis om een eigen woning te verwerven. We mogen niet vergeten dat 80% van die groep een inkomen heeft dat binnen de barema’s van de sociale huisvesting valt. Wat de huurhulp betreft, moeten we vaststellen dat de stijgende kostprijs van de vastgoedprojecten alleen maar kan leiden tot hogere huurprijzen of tot een stijging van het structureel tekort van de sector. Ook de procedures op verschillende niveaus moeten vereenvoudigd worden. Onze samenleving verzuipt in gecompliceerde en soms tegenstrijdige reglementeringen, in vernieuwingen die niet altijd even nuttig of doeltreffend zijn, in ( tastbare of virtuele ) paperassen en in onontwarbare administratieve kluwen.
BGHM-Info – Wat is u in het algemeen vooral bijgebleven van de evoluties die het Gewest sinds 1989 heeft ondergaan ? Myriam Bertin – Als je vergelijkt met de periode net vóór de gewestvorming, heeft de regionalisering voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest duidelijk positieve resultaten opgeleverd. Het Brussels Hoofdstedelijk Gewest heeft recht op zijn bestaan, terwijl sommigen die gewestelijke identiteit precies naast zich neer willen leggen… De gewestregeringen beschikken over duidelijker afgelijnde middelen. Ze kunnen hierover vrij beschikken, als ze er tenminste de overgeërfde schulden uit het verleden niet mee hoeven af te lossen… Voor zover ik hierover een oordeel kan vellen, trekken de meeste Brusselse ministers zich het lot van het Gewest en zijn bewoners aan. Het is overduidelijk dat er in het Gewest beter gebouwd, verbouwd
47
B.G.H.M.-Info nr 46 • April - Mei - Juni 2006
en gerenoveerd is nadat het Gewest werd opgericht dan tijdens de jaren die hier net aan voorafgingen. Ons Gewest wordt er mooier op en er zijn verfraaiingsinitiatieven op overschot ( toch een kleine randopmerking hierbij : is het werkelijk verantwoord dat het geld van de belastingplichtige gaat naar zogenaamde «kunstwerken» zoals de zogenaamde «man van Atlantis» die postvat op een toch wel zeer merkwaardige tulband en de Waterloolaan danig ontsiert ? Maar goed, over smaak en kleur valt niet te twisten… en ongetwijfeld zal het gewrocht zijn effect op de lachspieren van de toeristen niet missen ! ).
BGHM-Info – Wat mogen we het Woningfonds in de toekomst toewensen ?
Toch gaan sommige wijken er op achteruit. Ze worden kansarmer en onveiliger. Het klopt dat sommige stedenbouwkundige problemen logisch zijn en niet vermeden kunnen worden. Maar de overheid moet toch zo veel als mogelijk optreden als er sprake is van een brutale achteruitgang, een stijgende verarming of onverantwoord en onbestemd negatief gedrag van de bewoners ?
BGHM-Info – Zonder indiscretie, hoe ziet u uw eigen toekomst ? Bent u van plan nog betrokken te blijven bij één van de vele aangelegenheden die u gedurende al die jaren in het openbaar heeft gevolgd ? Of liggen er u nog andere dingen na aan het hart ?
Tot hiertoe slaagde het Gewest er vrij goed in om de verschillende bevolkingsgroepen te verzoenen ondanks hun verschillen inzake cultuur, taal, sociale achtergrond, godsdienst, financiële situatie, enz… Toch hebben we soms de indruk dat we op een vulkaan leven. Of die vulkaan ooit tot uitbarsting komt of niet, zal afhangen van factoren die de gewestelijke realiteit overstijgen, maar we mogen de ogen niet sluiten voor het gevaar van de om zich heen grijpende armoede.
Myriam Bertin – Wat je iemand toewenst die je wel mag : een goede gezondheid in het algemeen en een gezonde financiële toestand in het bijzonder. Dat het Fonds zijn idealen hoog in het vaandel mag houden en zijn ziel mag bewaren. Ik denk ook aan het dynamisme, de passie, de integriteit en het respect voor puik werk. Ik hoop ook dat de functies van het Fonds nuttig, doelgericht en gewaardeerd zullen blijven. En tja, ik hoop nog zo veel meer…
Myriam Bertin – Dat is natuurlijk een ander verhaal ! Er zijn zovele dingen die mij interesseren. Ik heb zovele passies en ik wil altijd maar bijleren. Ik zal aan de zijlijn de evolutie van de Brusselse huisvesting blijven volgen, maar ik zie me niet in de rol van een schoonmoeder. Ik wil me opnieuw storten op mijn passies uit mijn studententijd. Ik wil meer leren over alles wat te maken heeft met de mens en met de samenleving die hij opbouwt en ook met het leefmilieu dat hij nodig heeft, maar dat hij zo slecht behandelt. Door mijn werk kon ik weinig aan sport doen en daaraan wil ik nu iets veranderen. Ik hou van fietsen, zwemmen en wandelen. Het is afwachten of ik er nog de conditie voor heb ! En dan zijn er natuurlijk ook nog mijn dierbaren voor wie ik nu meer tijd zal hebben. Ik heb mijn beroepsleven met passie uitgebouwd. Het vaarwel maakt me zwaarmoedig, maar er wachten andere horizonten.
48
BGHM-Info – Als directeur van het Woningfonds was u een aandachtig en bevoorrecht waarnemer van wat we vandaag als een huisvestingscrisis in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest moeten bestempelen. Wat is uw mening hierover en wat is er volgens u aan te doen ? Myriam Bertin – Ik vrees dat u een te hoog petje van mij opheeft. Ik heb niet de kennis van de sterke Brusselse persoonlijkheden die zich sinds jaar en dag met deze kwestie bezighouden. Ik heb geen duidelijk zicht op wat, bijvoorbeeld, van de gemeenten zou kunnen worden verlangd. Ik heb een positieve indruk van het huisvestingsplan. Ik wil het belang van de gekozen formule zeker niet in vraag stellen, maar ik zou het toch deels een andere richting uitgestuurd hebben. Wellicht verbaast het u niet als ik hier opnieuw verwijs naar mijn erfpachtsysteem. Voor een paar euro stelt een Vlaamse gemeente bouwpercelen ter beschikking van haar bewoners, opdat ze er hun woning zouden optrekken. Het perceel wordt voor 99 jaar in erfpacht gegeven. Het gebouw behoort toe aan het begunstigde gezin, maar na 99 jaar gaat alles naar de gemeente. Ik denk dat dergelijk samenwerkingsverband tussen de overheid en de privésector gestimuleerd moet worden. Hieraan kan een tegemoetkoming van het Woningfonds perfect worden gekoppeld. Let wel, ik beweer niet dat dit een toverformule is. Het publiek moet hier trouwens voor warm gemaakt worden. Eens de idee gelanceerd is, ben ik ervan overtuigd dat de formule op heel wat vlakken interessante perspectieven biedt. Het rehabilitatiebeleid van leegstaande sociale woningen lijkt mij ook een relevante en sterke pijler van het huidige huisvestingsbeleid.
B.G.H.M.-Info nr 46 • April - Mei - Juni 2006
Ik ben geen specialist inzake de gewestbegrotingen, maar ik vraag me soms af of het niet interessant zou zijn de verdeling van de gewestelijke uitgaven per sector opnieuw te bekijken. Uiteraard zouden de politieke compromissen dan terzijde moeten worden geschoven, maar zo zou er meer geld naar huisvesting kunnen gaan. De afgelopen jaren werden er in die zin aanzienlijke inspanningen geleverd, maar onze sector blijft in nood. Ik ben ervan overtuigd dat er voor heel wat meer sociale woningen en woningen voor middelgrote inkomens kan worden gezorgd als de OVM’s, het Woningfonds en de GOMB meer financiële middelen toegeschoven krijgen. Al die instanties bestaan, maar je moet ze zo goed mogelijk aanwenden.
Beste Myriam, Met spijt in het hart zie ik je met pensioen gaan. Het is een eervol afscheid. Je hebt je job immers goed gedaan. Een beetje rust in je leven zal je goed doen. Je kan terugblikken op een prachtige loopbaan. Je was een van de weinige vrouwen aan de top en ik heb je ervaren als een zeer bekwame directeurgeneraal. Bovendien ben je een heel warme persoon, een zeldzaamheid in deze koude wereld. Ik heb altijd graag met je samengewerkt. Het ga je goed. Jacques De Witte, wnd. Directeur-generaal, BGHM
Mag ik tot slot nog iets tussen haakjes zeggen ? Een van de mooie herinneringen aan mijn loopbaan is het feit dat de BGHM en het Woningfonds, twee instanties die elkaar omwille van evidente redenen hadden kunnen bekampen, ervoor hebben gekozen om de afgelopen jaren harmonieus en vriendschappelijk samen te werken en bruggen hebben geslagen tussen hun activiteiten. Dat bewijst dat niets onmogelijk is om de huisvesting in ons Gewest te verbeteren, op voorwaarde dat mannen en vrouwen die het voor het zeggen hebben, dat ook willen. Ik zou Jacques De Witte en zijn medewerkers dan ook heel hartelijk willen bedanken voor dit knappe staaltje van constructief positivisme ! Myriam Bertin, Directeur-generaal van het Woningfonds van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, in gesprek met Pol Zimmer, BGHM
49
NIEUWS VAN DE OVM’S
B.G.H.M.-Info nr 46 • April - Mei - Juni 2006
“Tonnemans in Schaarbeek”, om een lang verhaal kort te maken In december 2005 zette de heer Marcel Tonnemans in zijn functie van directeur-zaakvoerder van de CV De Schaarbeekse Haard, een punt achter zijn bijna 45 dienstjaren tellende loopbaan. Bij zijn afscheid blikte hij voor ons terug op de 38 jaar die hij ten dienste stelde van zijn OVM. De heer Tonnemans spreekt over toeval als hij het heeft over zijn start als opzichter bij de Schaarbeekse Haard in 1967. Hij kende zijn voorganger die op het punt stond de OVM te verlaten. In die tijd beperkten zijn taken bij de technische dienst van de maatschappij zich tot het onderhoud van de gebouwen. Er stonden immers geen bouwprojecten op stapel. Het patrimonium bestond uit om en bij de 1.300 woningen en vier personen volstonden om al het werk te klaren. Iemand schreef de huurders en de kandidaten in, een tweede inde de huren, de derde was verantwoordelijk voor de arbeiders en de opzichter stond in voor de technische dienst. De maatschappij werd heel wat jaren geleid door een «dienstchef». Pas rond 1980, bij de opruststelling van de heer Guillaume die de functie toen uitvoerde, werd de heer Tonnemans belast met zijn bestuurlijke opdracht. «Het was enigszins met tegenzin», herinnert hij zich «want ik hield veel meer van terreinwerk dan van een kantoorbaan». Op het terrein had de maatschappij tussen 1968 en 1978 trouwens gezorgd voor de bouw van zo’n 800 nieuwe appartementen. Een en ander was begonnen met het project in de Léon Mahillonlaan. Door het bijkomende werk waartoe deze nieuwe woningen aanleiding gaven, moest er trouwens meer administratief personeel worden aangeworven.
50
Vandaar dat de maatschappij ook een echte directiefunctie in het leven riep. Toch maakte de Schaarbeekse Haard precies in die tijd een moeilijke periode uit haar geschiedenis door. Meer dan één verantwoordelijke moest voor bewezen diensten worden bedankt tot op het moment dat er, met de komst van de heer Francis Duriau als voorzitter van de raad van bestuur, eindelijk werk werd gemaakt van het herstel van een zorgwekkende financiële situatie. De heer Tonnemans probeert niet al te lang stil te staan bij die onaangename herinneringen. Er moest immers worden gewacht op een lening van de BGHM ten belope van 300 miljoen frank ( zo’n 7.500.000 euro ) om de door de vorige directies gemaakte schulden in goede omstandigheden te kunnen aflossen. De heer Tonnemans is duidelijk tevreden als hij het heeft over de inspanningen die sinds 1989 werden geleverd. Hij gaat met pensioen in de wetenschap dat de maatschappij in financieel evenwicht is. Als we hem vragen of de huurdersbevolking van de Schaarbeekse Haard de afgelopen jaren is veranderd, verklapt hij ons met enige nostalgie dat «de mentaliteit in het begin helemaal anders was dan vandaag het geval is». Meteen nuanceert hij dat de sociale omstandigheden toen natuurlijk ook helemaal anders waren. Destijds waren alle huurders werkzaam bij de een of andere openbare dienst, zoals de brandweer, de gemeentepolitie, het gemeentebestuur, de Algemene Spaar- en Lijfrentekas, enz… Het waren net zo goed gezinnen met een laag inkomen, maar het was een vast inkomen dat bijtijds binnenliep. Deze inkomensstabiliteit zorgde ook voor eigenwaarde en zelfvertrouwen dat,
dankzij die vaste baan, gebaseerd was op maatschappelijke integratie. Het was dus globaal gezien een constructieve situatie waarbij er zich in de wijk weinig of geen problemen voordeden. Van navelstaarderij was er geen sprake en van stigmatisering werd destijds amper of nooit gesproken. «Toen waren de bewoners trots op hun sociale woning», herinnert de heer Tonnemans zich. In die omstandigheden gebeurde het dan ook niet zelden dat een huurder zelf de handen uit de mouwen stak en zijn woning een nieuw likje, door de maatschappij geleverde, verf gaf. «Ik begrijp dat u het werk niet meteen kunt uitvoeren, maar ik heb graag dat mijn woning er keurig uitziet…», zo klonk het toen. Wie ziet het verschil niet met de huidige situatie waarin de huurders zich voor alles laten bijstaan en van iedereen hulp verwachten ? Tegenwoordig wordt steeds verwezen naar vage rechten, «zonder dat er ook maar eventjes aan een tegenprestatie wordt gedacht». Uiteraard blijkt uit de cijfers onweerlegbaar dat steeds meer Brusselaars geconfronteerd worden met kansarmoede. «Midden de twintigste eeuw kon 85% van de gezinnen bogen op een gezinshoofd met een regelmatig vergoede baan. Vandaag blijft er nog slechts 7% van de huurdersgezinnen over waar ten minste één persoon een arbeidsinkomen heeft». Sociale huisvesting is er niet makkelijker op geworden, besluit hij mijmerend. «En wat biedt de toekomst ?», vragen we hem vervolgens. «Heeft u zich voorbereid op de welverdiende rust, zoals het meestal klinkt als iemand met pensioen gaat ?».
B.G.H.M.-Info nr 46 • April - Mei - Juni 2006
«Het is een publiek geheim dat ik een geboren knutselaar ben», antwoordt hij enthousiast. «Met al dat werk dat ik heb laten liggen voor die momenten waarop ik ooit eens de tijd zou hebben, kan ik me nooit vervelen.» De heer Tonnemans hoeft zich inderdaad nergens zorgen om te maken. Hij musiceert graag en kreeg zopas een orgel cadeau. In gedachten overloopt hij de lijstjes die zijn kinderen voor hem hebben opgesteld. Blijkbaar kijken ze naar zijn talenten uit voor de afbouw van een huis dat twee van hen hebben aangekocht. Daarnaast is de heer Tonnemans van plan een beetje meer tijd te wijden aan zijn medeburgers. Een activiteit die hem na aan het hart ligt en die de goedkeuring wegdraagt van zijn echtgenote. De zieken in de gemeente bezoeken, een handje toesteken bij allerlei plaatselijke activiteiten,… Aan vraag zal het hem alleszins niet ontbreken.
Zou het lot hem aan de hand van enkele gezondheidsproblemen in de richting hebben gestuurd van een vervroegde opruststelling ? Tijdens zijn loopbaan droeg de heer Tonnemans sereniteit hoog in het vaandel en hij nam zijn beslissingen ook steeds weloverwogen. Hij trekt de deur van zijn werkplek dan ook zonder spijt voor het laatst achter zich dicht. De mensen die geduldig naar die beslissing hebben uitgekeken, zullen er ongetwijfeld niet zo’n klein beetje mee opgezet zijn dat hij nu voor hen klaarstaat. Op 21 december 2005 opgetekend door Lutgard Decoster, sociaal afgevaardigde, BGHM
Foto : Chris Van Goethem.
51
B.G.H.M.-Info nr 46 • April - Mei - Juni 2006
Ieder Zijn Huis : een stukje geschiedenis... Door de aanwezigheid van een militair vliegveld krijgt Evere het door de bombardementen hard te verduren. Een deel van de gemeente ( een witloofdorp ) wordt geëvacueerd en een groot aantal huizen wordt verwoest. Maar onze nationale en gemeentelijke beleidsverantwoordelijken bereiden tijdens de oorlog reeds de periode daarna voor. Evere zal bijdragen tot de verstedelijking van het platteland rond Brussel en zal zijn steentje bijdragen tot de opbouw van de sociale huisvesting. Dat blijkt trouwens nog steeds als we er de cijfers op naslaan. Van het volledige woningenbestand behoort 14,9% tot de sociale huisvestingssector en ten opzichte van het volledige huurwoningenbestand loopt dat cijfer met 27,15% zelfs ver uit boven het gewestelijk gemiddelde. Oleandergaard te Evere (Foto : Chris Van Goethem).
Ieder zijn Huis is 75 jaar jong. Heel wat illustere maatschappijen zijn ons voorgegaan en hebben ondertussen het statuut van honderdjarige bereikt. In vergelijking met die oudjes kan Ieder zijn Huis dus eigenlijk nog worden beschouwd als een jongeling. Sinds haar geboorte in 1930 had onze maatschappij evenwel ruim de tijd om haar kinderziektes door te maken. Ieder zijn Huis werd opgericht op 29 december 1930. De grootste kapitaalinbreng kwam vanwege de Gemeente Evere, gevolgd door de Belgische Staat, de provincie Brabant en een groot aantal particulieren. De eerste huizen werden opgetrokken in de Rustplaatslaan, de Mattheussensstraat en de Van Perckstraat, allemaal terug te vinden in het lager liggende gedeelte van de gemeente. De huizen waren bestemd voor de verkoop aan arbeiders die uitkeken naar een eigen woning met een comfortpeil dat voor dergelijke huizen in die tijd vrij
52
uitzonderlijk was. Ze beschikten namelijk over een tappunt in de woning, over gasaansluiting en aansluiting op het elektriciteitsnet. Nu lijken die huizen erg klein en oncomfortabel maar destijds ging het om een grote sociale stap voorwaarts ! Onze bestuurders werden evenwel snel met de neus op de realiteit gedrukt. De crisis van de jaren 30 komt hard aan bij het doelpubliek dat wordt geconfronteerd met werkloosheid en werkonzekerheid. De verkoopprojecten worden in de koelkast gestopt, de huizen worden verhuurd en de verkoop wordt uitgesteld… tot later. Maar later betekent het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog. De Duitse bezetting legt de vastgoedactiviteiten van de maatschappij lam. Hiervan hebben we sporen teruggevonden in onze archieven : de regering van de Duitse bezetter hecht de gemeente Evere ( voorheen het Kanton van Leuven ) aan Gross-Brüssel. Na de oorlog werd deze beslissing trouwens onwettig verklaard en dat blijkt ook uit het boek van de coöperatieleden.
In het hoger gelegen gedeelte van de gemeente gaat de gemeente Evere over tot de onteigening van industrieen ambachtszones. De wijk die er moest worden opgericht, zou het voorbeeld volgen van Floréal en Le Logis uit Watermaal-Bosvoorde. De opzet blijkt uit de brieven die werden toegestuurd aan de toekomstige huurders die een woning wordt beloofd in «onze tuinwijk». Het project wordt opgestart met het door Regent Karel genomen besluit tot machtiging van de Nationale Maatschappij voor Goedkope Woningen en Woonvertrekken om bouwpercelen via onteigening te verwerven. Dankzij de inbreng in natura van andere terreinen wordt de gemeente Evere met een ruime marge het grootste coöperatielid van de maatschappij en Ieder zijn Huis treedt zodoende toe tot de rangen van de gemeentelijke haarden, hoewel haar naam een andere toekomst deed vermoeden. Heel snel na de oorlog worden de plannen van de eerste 6 gebouwen met 8 appartementen in de Leuvensesteenweg en de eerste 54 eengezinswoningen aan het kalkpapier
B.G.H.M.-Info nr 46 • April - Mei - Juni 2006
toevertrouwd. De bewoners maken in 1953 kennis met hun nieuwe woning. Deze eerste bouwperiode wordt snel gevolgd door andere en tussen de jaren 50 en begin jaren 80 staat er bij Ieder zijn Huis steeds een bouwproject op stapel. Twee architecten, bekend om hun moderne architectuur, nemen deel aan het bouwwerk. Wily Vandermeeren, leerling van Le Corbusier, en G. Brunfaut, zoon van een beroemd architectengeslacht. Een aanzienlijk deel van de woningen wordt voorbehouden voor bejaarden. Het gaat om de woningen van de Oleandergaard. Sommigen vinden het nog steeds een oord van rust, terwijl anderen het bestempelen als een getto voor ouden van dagen. Eind jaren 1960 betekent de aanleg van de wijk in Laag-Evere, in de nabijheid van Schaarbeek, waar thans 351 woningen terug te vinden zijn, verdeeld over 3 torengebouwen en 28 woningen voor gepensioneerden. De wijk van Hoog-Evere is ontsnapt aan de betonwoede en het modernisme naar het voorbeeld van de Franse wijken, die destijds beschouwd werden als een prachtig voorbeeld van technische knowhow. We weten niet wie destijds voor die trendbreuk heeft gezorgd, maar we zijn hem of haar er in ieder geval heel dankbaar voor. Zodoende kon onze wijk van Hoog-Evere, enkele uitzonderingen niet te na gesproken, zijn dorpse karakter immers behouden en is het nog steeds een groene en rustige omgeving waarlangs de bewoners van de regio tussen Leuven en Brussel de grote stad binnenrijden, op weg naar hun werk in de industriezones van Diegem en Evere, dichtbij de Navo. Bij de recentste verwezenlijking werden drie kleine gebouwen opgetrokken langs de grens met Vlaanderen. Ze kijken uit op velden die nog volop bewerkt worden. Het is een plek waar nog heel wat van onze oude huurders nostalgisch terugdenken aan de herder die met zijn grazende schaapskudde langs onze gebouwen trok. Om maar
te zeggen dat onze bewoners vinden dat de stad het pleit nog niet helemaal gewonnen heeft. Dat landelijke herkennen we ook in de mijmeringen van mevrouw Smagghe, huurster sinds 1960. Ter gelegenheid van onze 75ste verjaardag schreef zij dit geïmproviseerde, maar zeer gewaardeerde tekstje voor onze maatschappij. «Hommage aan Ieder zijn Huis» Een paradijs Mijn buurt in 1960 Het is augustus. Het is alweer een hele poos geleden toen wij hier neerstreken. Wij vonden het een paradijs. Van gaarden zus of zo was er nog geen sprake. Alles moest nog gebeuren. De aanplantingen waren nog sprietjes, we waren omringd door wuivende velden en de herder met zijn schapen waren nog heer en meester van de weiden rondom ons. Overal was er stilte. We hoorden alleen het gezang van een overvliegende vogel of werden een enkele keer opgeschrikt door een vliegtuig van Sabena dat de lucht boven ons rustige platteland doorkliefde. Mijn buurt in 2005 Mijn gebouw staat er nog. Niet zo lang geleden werd het eens goed onder handen genomen. De buitenkant werd in een nieuw jasje gestoken. Het materiaal ziet er fantastisch uit. We vonden het eerst een beetje jammer dat onze terrasjes verdwenen. Maar in de plaats kregen we prachtige ramen die we zomaar kunnen openschuiven om ons appartement te verluchten. We zijn nu ook beschermd tegen het soms onhoudbare lawaai van de nieuwe wereld die ons nu omringt. Het klopt dat onze geglobaliseerde wereld sterk veranderd is en dat niets ons nog mag verbazen. Zonder bijgedachte is het dan ook onze vurigste wens dat we onze dagen hier mogen beëindigen in de stilte van het onbezoedelde lied van onze vogels. En hiervoor zegge we van harte : dank je wel, «Ieder zijn Huis».
En daarna ? Terwijl de periode 1950 tot 1980 in het teken stond van allerhande bouwactiviteiten, werden de jaren daarna hoofdzakelijk gewijd aan de renovatie van de gebouwen en aan de opvang van de huurders.
Wat de mensen betreft Ons onthaal wordt verzekerd door een klein team en we willen het contact met onze bewoners dan ook harmonieus en warm doen verlopen. We zetten onze administratieve medewerkers ertoe aan zich ook te interesseren voor maatschappelijk werk. Als gevolg van de geschiedenis van onze maatschappij is er van spreekwoordelijke muren tussen onze diensten geen sprake. Er wordt dan ook bijzondere aandacht besteed aan het onthaal van kansarm publiek. Zo doen we veel meer dan louter administratief werk. Dankzij formele en informele contacten met de professionals van het maatschappelijk werk van binnen en buiten onze maatschappij, kunnen we onze werking op verschillende momenten omkaderen en professioneler maken. Onze huurders kennen die specifieke werking trouwens zeer goed en weten ze naar waarde te schatten. Natuurlijk is er nog heel wat werk aan de winkel en de komende jaren moeten we hieraan ongetwijfeld nog flink sleutelen.
Wat de stenen betreft Helaas moeten we na pas 40 jaar al volop werk maken van de renovatie van het patrimonium uit de jaren 1960. De bouwkwaliteit uit die tijd laat dan ook veel te wensen over. Snel gebouwd, slecht gebouwd. Zo werden de gevels van het gebouw met 69 woningen in de Vermeylenlaan ( onze administratieve zetel ) vernieuwd en hetzelfde is op korte termijn gepland voor ons gebouw met 105 woningen in de Plato- en Guillaumelaan. Minister Françoise Dupuis kon voor ons 75-jarig bestaan geen mooier geschenk bedenken, toen ze tijdens onze verjaardagsceremonie aankondigde dat
53
B.G.H.M.-Info nr 46 • April - Mei - Juni 2006
ze in het kader van Beliris voor geld had kunnen zorgen voor een volledige facelift van het gebouw. Er gaat immers geen dag voorbij of we vrezen voor scheuren in de hoofdleidingen en de afvoeren. Vandaar dat we reeds in 2003 zijn begonnen met het vrijmaken van het gebouw. Zo konden we stapsgewijs zorgen voor de begeleide herhuisvesting van de betrokken huurders in woningen van ons eigen patrimonium. Toen we de gezinnen voor het eerst ontmoetten om hen het moeilijke nieuws aan te kondigen, overhandigde een 80-jarige huurder ons een deel van zijn verhaal dat nauw verbonden was met de geschiedenis van het gebouw waar hij samen met zijn echtgenote na de bouw ervan in 1961 was ingetrokken. En zeggen dat het gebouw niet langer dan 30 jaar moest meegaan ! Vijfenveertig jaar later zal het gebouw volledig gerenoveerd worden, terwijl het bouwkrediet nog niet eens is afgelost…
Tot slot De toekomst van Ieder Zijn Huis zal ongetwijfeld verbonden blijven met de toekomst van de Brusselse sociale huisvesting en met een deel van de bijbehorende financiële moeilijkheden en kosten die de verarming van de bevolking met zich meebrengt. Hoewel de sociale huisvesting een hulp kan betekenen voor kansarmen, moeten we vaststellen dat onze menselijke en financiële middelen tekortschieten. We praten vaak over de vele uitdagingen die ons de komende decennia te
54
Mevrouw Françoise Dupuis, Staatssecretaris voor Huisvesting van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en de heer Rudi Vervoort, Burgemeester van Evere, tijdens de feestelijkheden in het Gemeentehuis van Evere op 15 december 2005 (Foto : Chris Van Goethem)
wachten staan, maar dikwijls vergeten we het te hebben over die kleine uitdagingen die ons personeel dag in dag uit en jaar in jaar uit tot een goed einde brengen. Ik denk aan de loodgieters die hals over kop verwarmingsproblemen moeten oplossen na een breuk in een leiding, aan de boekhouders die in allesbehalve makkelijke omstandigheden financiële plannen opstellen. Laten we ook even stilstaan bij de Geco’s die als bemiddelaars ‘s nachts en tijdens het weekeinde zorgen voor de rust in onze wijken of bij de conciërges die op een feestdag langskomen om de rotzooi van een uithuisgezette huurder op te ruimen. Ik vergeet evenmin de arbeiders die geconfronteerd worden met huurders die weinig of geen respect hebben voor hun toegewijde renovatiewerk of de maatschappelijk werkers die alles in het werk stellen om
huurders te helpen bij hun administratieve stappen of ze helpen hun woning te behouden ondanks die huizenhoge schuldenberg. Allemaal helpen ze ons om de vele termijnen te respecteren die ons van overal en door iedereen worden gesteld. Die mensen verdienen om in het zonnetje te worden gezet, want al te vaak zijn ze aan de slag in de schaduw van onze activiteiten. Pascale Roelants, directeur-zaakvoerster, Louise Delhaye, voorzitster, cvba Ieder Zijn Huis, Evere
B.G.H.M.-Info nr 46 • April - Mei - Juni 2006
Goedkope Woningen van Sint-Joost-ten-Node : een patrimonium met pit Het vastgoedpatrimonium van de Goedkope Woningen van Sint-Joostten-Node wordt gekenmerkt door een grote verscheidenheid. Zo vinden we op de hoek van de Molen- en de Josephatstraat twee gebouwen terug met een volledig tegengesteld ontwerp. De gebouwen met straatnummers 52 en 54 bestaan uit 3 à 4 verdiepingen onder de daklijst. Met hun bakstenen ontwerp uit de jaren 30 integreren ze zich perfect in het straatbeeld. Aan de andere kant staat het betonnen gebouw van 12 verdiepingen. Het werd gebouwd tijdens de modernistische stroming die hoogtij vierde in de gouden jaren zestig. De gebouwen met huisnummers 52 ( aan de straatkant ) en 54 ( gebouw achterin ) zijn opgetrokken rondom een aangename binnenkoer. Hoewel hun dakgoten in één lijn liggen, sluiten ze perfect aan op de naburige gebouwen en bieden ze een interessant bouwvolume ( 14 woningen van om en bij de 120 m² en een grondinneming van ongeveer 50 m² per woning ). Het tegenoverliggende hoge en alleenstaande gebouw met huisnummer 41 lijkt wel bij toeval gedropt te zijn op een perceel waarop ooit aangebouwde huizen stonden. Het staat volledig buiten verhouding en kijkt vreemd aan tegen zijn omgeving. Rondom het gebouw zijn er verloren ruimtes waar gretig werd omgesprongen met asfalt. Kan het bouwvolume ervan ( 78 woningen van om en bij de 77 m², grondinneming van ongeveer 30 m²/woning ) verantwoorden dat de stedelijke ruimte zo wordt verwoest ?
Molenstraat 41 Het moet gezegd dat het alleenstaande gebouw in de Molenstraat met huisnummer 41 kan bogen op een ontwerp dat voor die tijd vernieuwend mag worden genoemd. Eén op de twee verdiepingslagen van de 78 duplexwoningen werd telkens omgewisseld, zodat de dag- en nachtzones van de appartementen altijd gegroepeerd zijn. Hierdoor wordt de geluidsoverlast gevoelig verminderd. Rond het gebouw lopen het private gedeelte en de openbare ruimte onoverzichtelijk in elkaar over. Bovendien zijn er stukken afgebarsten van de gevel door een vergevorderde carbonatatie1 van het beton. In het kader van het samenwerkingsakkoord tussen de Federale Staat en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest ( BELIRIS ) kregen wij de kans de omgeving van dit gebouw onder handen te nemen. De GW trad op als ontwerper. Het was onze bedoeling de problemen globaal aan te pakken en ons voorstel om niet alleen de omgeving, maar ook het gebouw zelf een beurt te geven, werd snel goedgekeurd. Er mocht niet alleen gedacht worden aan de functionele en bouwtechnische aspecten. We moesten ook een stukje stedelijke ruimte verfraaien en zorgen voor duidelijke ruimten waarin iedereen zich kon thuis voelen. Ruimten waar mensen het gevoel krijgen er te wonen in plaats van er
1
Carbonatatie : over het algemeen vertonen betonnen elementen waarvan de wapening te dicht bij het oppervlak werd aangebracht, afgebarsten schilfers en stukken. Dat komt door de toename van het volume van de wapening als gevolg van roestvorming.
zich zorgen te moeten maken over hun veiligheid. Weg met die stigmatisering die voortvloeit uit dat ongezellige niemandsland. De gelaagde morfologie van het gebouw blijkt zowel van bovenaf als vooraan de gevels uit gekleurde verticale banden. We hebben deze assen virtueel verlengd tot aan het voetpad. De afsluiting wordt nu duidelijk dankzij betonnen kolommen die aan de grens van de openbare ruimte de aanwezigheid en de structuur van ons gebouw aflijnen. Zodoende hebben we onze private ruimte weer ingenomen. Door de afwisseling van de donkerblauwe roosters ( met een verwijzing naar de verticale banden ) met kolommen in sierbeton sluit het gebouw weer aan op de straat waarvan het karakter wordt hersteld. De nieuwe ruimten werden als volgt heringericht : In de as van het gebouw werd een ruime en klare hall ingericht die ook makkelijk toegankelijk is voor personen met een handicap en ouders met kinderwagens en buggy’s. De toegangshall kreeg een volledig nieuw ontwerp : er werd een lokaal voor het preventie- en veiligheidspersoneel ingericht, er werd een hoger niveau aangebracht met een hellend vlak ter vervanging van de trappen. Zodoende kunnen we in de toekomst desgewenst bepaalde gelijkvloerse appartementen ( zonder trappen ) bestemmen voor personen met een handicap. De nieuwe buitendeuren werden uitgerust met een badgesysteem.
55
B.G.H.M.-Info nr 46 • April - Mei - Juni 2006
Molenstraat 52 en 54
ULIN MO AAT E DEUNSTR RUO L M
L.V.
EP
EP
EP
RUE DU M OULIN MOLENST RAAT
RU EJ OS
AP
HA
TST RA
AT
Huisnummer 52 aan de straatzijde onderging onder leiding van architect Caroline VERBRUGGEN een ingrijpende renovatie die in 2002 werd voltooid.
Plan : GW van Sint-Joost-ten-Node.
Vroeger was de omgeving rond het gebouw onoverzichtelijk, en bijgevolg oncontroleerbaar, geworden. Het was een oord van criminaliteit, wildparkeren en sluikstorten allerhande. Dankzij de nieuwe inrichting werd er gezorgd voor een aangename en veilige ruimte, waarvan alleen onze huurders nog gebruik kunnen maken. Een deel van de oude parking werd omgevormd tot een groene ruimte waar kinderen kunnen spelen en ouders elkaar kunnen ontmoeten. De overgebleven parkeerplaatsen werden evenmin over het hoofd gezien. Ze werden heringericht en worden nu afgesloten met een hek dat alleen opengaat met een badge. De huurders van de parkeerplaatsen en –garages kunnen weer rekenen op een normaal en probleemloos gebruik ervan.
56
Aan de andere kant van de straat staan twee van de oudste woningcomplexen van het patrimonium van de «Goedkope Woningen van Sint-Joostten-Node». Het gaat om de gebouwen in de Molenstraat met straatnummers 52 en 54. Ze werden opgetrokken in de jaren 1930 en zijn opmerkelijk goed geïntegreerd in hun omgeving.
Tot slot werd in een ruimte voorzien voor huishoudelijk afval. De plek is duidelijk herkenbaar aan een open metalen structuur die ons gebouw verbindt met de naastgelegen school. Zodoende kunnen ook personen van buitenaf niet meer bij de containers. De betonnen gevels van het gebouw werden hersteld en geverfd. De beschadigde garagepoorten werden vervangen. De stadsverlichting en de kleuren geven ritme aan de ruimte. Tegelijkertijd werden de voetpaden door de gemeente Sint-Joost-ten-Node heraangelegd.
De GW was dermate in de wolken met de kwaliteit van het geleverde werk dat op dezelfde architect een beroep werd gedaan voor het achterliggende gebouw met huisnummer 54. Oorspronkelijk telde dit gebouw 15 kleine woningen zonder comfort. Het werd volledig gerenoveerd met begrotingskredieten en, om tegemoet te komen aan de behoeften van onze huurders, verbouwd tot 6 grote woningen met 3 slaapkamers. Er werd in ruime mate gebruik gemaakt van de bestaande structuur, waardoor er weinig moest worden afgebroken. Ruime en kwaliteitsvolle appartementen zijn er het resultaat van. Aan het karakter van de buitenkant van het gebouw als van de schitterende trappenzaal in granito werd niet geraakt. Er werd bijzondere aandacht besteed aan de vermindering van de huurlasten en aan het gemak om de installaties te controleren en te onderhouden. De verwarmingsleidingen zijn zichtbaar. Op elke verdieping kunnen
B.G.H.M.-Info nr 46 • April - Mei - Juni 2006
alle afvoeren snel gecontroleerd en zonodig hersteld worden. De warmte- en geluidsisolatie ( zwevende vloeren2 ) werden zorgvuldig bestudeerd. De verluchting van de woningen gebeurt aan de hand van een gemoduleerd mechanisch afzuigsysteem ( aanvoer van verse lucht via ventilatieroosters in het buitenschrijnwerk ). Bovendien beschikken de gelijkvloerse appartementen over een aangenaam privé-terrasje. De volledige renovatie kon worden uitgevoerd binnen een omlijnd budget. Het succes van beide operaties blijft natuurlijk een radertje in een veel groter systematisch geheel. Dat mag onze blik zeker niet doen afwenden van de groeiende behoeften inzake stadsrenovatie te Sint-Joost-ten-Node. Wij zijn alvast van plan hieraan actief mee te werken. Philip Veevaete, architect, c.v. « Goedkope Woningen van Sint-Joost-ten-Node » Sint-Joost-ten-Node, Molenstraat 41 (Foto : GW van Sint-Joost-ten-Node) Sint-Joost-ten-Node, Molenstraat 54 (Foto : GW van Sint-Joost-ten-Node)
Zwevende vloer : vloer die niet verbonden is met het draagsysteem om de transmissie van impactgeluiden te vermijden. 2
57
B.G.H.M.-Info nr 46 • April - Mei - Juni 2006
PROJECTEN
Het artistiek 1 % : veel meer dan een streepje kleur in de dagelijkse sleur Een laaghangend en grijs wolkendek. De Brusselse lucht stort zijn tranen over ons heen. Ongetwijfeld heeft Carine Potvin, verantwoordelijke voor het artistiek 1 % en onze gids voor vandaag, precies daarom beslist om ons haar kleurrijkste projecten te tonen. We gaan er heen in het gezelschap van Claude Jacquier, directeur van het Franse Centrum voor Wetenschappelijk Onderzoek en professor sociologie aan de Universiteit Pierre Mendès France te Grenoble. Ons eerste bezoek brengen we aan Peterbos.
Waarom dat 1 % ?
een opzet om opnieuw in de sociale huisvestingssector te investeren. Door bij de inrichting van wijken ook plaats te maken voor kunst wil de sector niet alleen in het kader van de investeringen voor de broodnodige variatie zorgen, maar ook het patrimonium herwaarderen en de bewoners warm maken voor kwaliteitsvolle projecten. «Cultuur in het algemeen en kunst in het bijzonder zijn echte instrumenten voor sociale emancipatie», drukt onze gids ons op het hart, «en nog meer als bewoners betrokken worden bij de beslissingen die uitmonden in de realisatie van concrete projecten».
In de auto op weg naar de kunstprojecten legt Carine Potvin ons de essentie van het artistiek 1 % uit. Eigenlijk hoort het % thuis in
In financiële termen komt het systeem erop neer dat 1% ( 2 miljoen euro ) van de begroting van het vierjarig investeringsprogramma van de
Voorontwerp van Michel Lorand voor de Jetse Haard – Essegem 1 & 2 (Foto : Michel Lorand)
58
sociale huisvesting in kunst wordt geïnvesteerd. Het is de bedoeling dat er opnieuw sociale banden worden gesmeed en dat de bewoners ook als sociale huurders trots zijn op hun woning.
Peterbos Peterbos bestaat uit gigantische torengebouwen ( ASSAM ). Melinda Lacourt, sociaal assistente, legt ons uit dat de gangen van de toren jarenlang niet meer dan open gaanderijen waren. Regen en wind hadden er vrij spel. Het gebeurde niet zelden in de winter dat een bewoner van de 8e verdieping zijn drempel helemaal ondergesneeuwd aantrof. Ondertussen zijn de gaanderijen met ramen afgesloten. En daar zijn wij als bezoekers trouwens ook niet rouwig om, want ondertussen gutst de regen op het ritme van de windvlagen tegen het glas. «Helaas blijft het hier voorlopig een grijze bedoening», vindt Melinda. Alle verdiepingen lijken op elkaar, vooral voor de bezoekers. Huisartsen of verpleegsters op huisbezoek raken hier vaak verdwaald. De betonnen vloer ziet er altijd smerig uit. Schoonmaken heeft geen zin. Bovendien zijn de gangen in een trieste kleur geverfd. Het grove oppervlak van de muren in silex kan zelfs niet onderhouden worden. Maar daar komt verandering in… Domitienne Cuvelier en Lucile Soufflet, de twee geselecteerde kunstenaars, hielden rekening met de verwachtingen van de bewoners. Om ze bij het project te betrekken, werden verscheidene vergaderingen belegd. Hoewel de opkomst niet overweldigend was ( 15 à 20% van de bewoners ), deed het nieuws toch snel de ronde. De vergaderingen vonden eerst plaats bij het RISO ( Regionaal
B.G.H.M.-Info nr 46 • April - Mei - Juni 2006
Instituut voor Samenlevingsopbouw ) dat ter plaatse werkt in het kader van een Project voor Sociale Cohesie ( PSC ). Vervolgens werden eerst informele vergaderingen belegd in de inkomsthall beneden en daarna in de gangen waar er beter van gedachten kon worden gewisseld. Om de verdiepingen van elkaar te onderscheiden, zullen gekleurde mozaïeken tegenover de liften worden aangebracht. Ook de vloer van de gaanderijen krijgt een nieuw look. De silex muren worden betegeld en worden dus onderhoudsvriendelijker. Meteen krijgt ook elk appartement een eigen nummer, net zoals de huizen in de stad. «Heel wat bewoners zien de gang als een soort straat», legt Melinda ons uit. In de inkomsthall beneden zullen de nummers worden uitgelegd. Ook de buitenkant van het gebouw, de ramen en het dak krijgen een beurt. De kunstenaars komen binnenkort een kijkje nemen om de kleuren van de verschillende materialen te bepalen. Het tegelafval zal in overleg met de kunstenaars, de tegelzetter en het RISO in het kader van het PSC herbruikt worden voor de kinderen. Voorlopig gaat het enkel om blok 2 van Peterbos. Vanuit de andere blokken kwam er totnogtoe geen enkele vraag. Binnen de blokken is er inderdaad sprake van enige sociale samenhang, maar niet tussen de blokken onderling. Als er dus ooit elders in Peterbos een project wordt opgestart, zal het iets helemaal anders worden.
Kunst in de sociale woningen van het Peterbospark, Anderlecht: 1. De plek; 2. De straten van Brussels als inspiratie; 3. Eén van de 5 gezichten vanop het gebouw en het kleurengamma; 4. De keuze van de ceramiek die eruit voortvloeit. Lucile Soufflet, Domitienne Cuvelier – werk in uitvoering. (Foto : Lucile Soufflet en Domitienne Cuvelier)
59
B.G.H.M.-Info nr 46 • April - Mei - Juni 2006
en publiek door hun gedrag en hun respectieve rollen gevangen zitten».
Essegem
Ontwerp van Arnaud Théval voor de GW van Sint-Joost-ten-Node – SintFranciscuswijk (Foto : Arnaud Théval)
We stappen opnieuw de auto in. Het gaat richting Essegemwijk in Jette.
Er staan drie dingen op het spel Op weg naar Essegem legt Carine Potvin ons uit dat er drie dingen op het spel staan. Eerst en vooral is er het sociale aspect. Het komt er immers op aan dat de bewoners meehelpen aan de integratie van het kunstwerk in de wijk. De bewoners worden uitgenodigd om met de kunstenaar te komen praten, zodat het project kan slagen. Bewoners moeten niet hals over kop kunstenaars worden, maar ze moeten uit hun dagdagelijkse sleur worden gelicht om mee te werken aan een positief project dat hun levenskader zal verbeteren. Dat betekent dan ook dat ze zich er meer thuis gaan voelen en dat ze hun omgeving meer gaan openstellen voor de buitenwereld.
60
Op stedenbouwkundig vlak staat er ook iets op het spel. Het wordt interessant als een extern persoon, met name de kunstenaar, een universum verandert dat eigenlijk werd uitgedacht en georganiseerd door architecten, stedenbouwkundigen en openbare vastgoedmaatschappijen. Uit onze ervaringen met de projecten blijkt dat het werk van de artiest telkens weer onomwonden de stedenbouwkundige problemen van de architectuur blootlegt. Het artistiek 1 % biedt een externe en kritische kijk op de architecturale keuzes, zonder ze evenwel te willen afbreken. Dat betekent dat iedere partij goed moet kunnen luisteren. Tot slot staat er op artistiek vlak ook heel wat op het spel. «Het artistiek 1 % peilt fundamenteel naar de verhouding tussen Kunst en Publiek. Openbare kunst maakt vaak de fout om zijn visie aan het publiek op te dringen. Het artistiek 1 % verplicht de kunstenaar om het publiek tegemoet te treden en zijn verantwoordelijkheid tegenover dat publiek te nemen. Het komt erop aan « de muren te slopen waartussen kunstenaars
Kunstenaar Michel Lorand wacht ons op in de lokalen van Essegem ( Jetse Haard ). Ook hier treffen we appartementsgebouwen aan die door een straat uit elkaar lijken te worden gehouden. Hier wordt er nog samen met de bewoners over het project nagedacht en gesproken. Het gaat om één van de belangrijkste fases van het proces, want huurders wisselen van gedachten, stellen in vraag, voelen zich betrokken. Voor zijn kunstwerk liet de kunstenaar zijn oog vallen op de liften. In dit gesloten universum wil de kunstenaar aan het plafond van de lift een scherm bevestigen waarop je een lucht ziet, die ergens anders in de wereld wordt gefilmd. Als je in de lift staat, zul je de lucht in real time zien veranderen, want er wordt gewerkt met een Webcam. Zo wordt er een venster geopend op de wereld. Dat is de idee. Michel Lorand voelt zich geïnspireerd door het werk van Jean-Luc Nancy, een Franse filosoof die in Straatsburg woont. In het Franse tijdschrift Urbanisme1, vinden we trouwens één van zijn uitspraken die bijzonder goed bij het Jetse project past : «Elke plek in een stad verwijst naar andere plekken en bestaat alleen bij de gratie van die verwijzing. Geen enkele plek is helemaal gesloten. Iets dat gesloten is, sluit zich af van de stad. Maar de stad maakt met afsluitingen korte metten». De kunstenaar lijkt goed te hebben begrepen waar het hier in Essegem om gaat. Door de bewoners ertoe aan te zetten zich voor de wereld te openen, wil hij deze sociale wijk en de huurders ontsluiten en integreren in de stad. Een betrachting waarnaar de hele sociale huisvestingssector steeds meer oor heeft.
1
Tijdschrift Urbanisme nr. 342, mei-juni 2005, Parijs.
B.G.H.M.-Info nr 46 • April - Mei - Juni 2006
De selectie van de projecten Terug in de regen. We zouden maar wat graag een blauwere lucht zien. Een lucht van elders. We rijden richting Sint-Franciscuswijk ( GW van SintJoost ), waar het project van Arnaud Théval werd geselecteerd. Onderweg probeert onze gids ons uit te leggen hoe de projecten worden geselecteerd. Concreet dient een OVM ( of de huurders of de maatschappelijk werkers na overleg met de OVM ) een aanvraag in om kunst te integreren in een wijk. Er wordt geen specifieke plaats op voorhand vastgelegd. Na een onderzoek door de cel artistiek 1 % van de BGHM wordt het voorstel voorgelegd aan het advies van de betrokken diensten van de Instelling ( technische dienst, sociale cohesie,… ). «De cel artistiek 1 % gaat dan op zoek naar een kunstenaar die in aanmerking komt om voor de plek een kunstwerk te maken. Alvorens zich een idee te vormen, mag de cel zoveel kunstenaars als ze wil ontmoeten en ook zo vaak als ze wil. De kunstenaar mag de plek ook bezoeken en mag de OVM en de andere eventuele partijen ontmoeten.” Het artistiek 1 % stelt een kunstenaar voor aan een Comité van experts dat deze keuze goed- of afkeurt. Vervolgens wordt er tussen de kunstenaar en de BGHM een voorproductieovereenkomst ondertekend en wordt er een termijn bepaald waarin het project wordt uitgewerkt. In die overeenkomst wordt heel wat vastgelegd : de argumenten van de artiest, de aard van zijn project, de medewerking die van de bewoners wordt verwacht ( middelen, aantal vergaderingen,… ), documenten waarmee het project kan worden gevisualiseerd, een bindend bestek met cijfers, de bepaling van de eventuele technische interventies ( architect, tuinier,… ), de realisatietermijn, het eventuele noodzakelijke onderhoud om het werk in goede staat te bewaren,… Dit alles wordt vastgelegd onder het toeziend oog van het
artistiek 1 %. Vervolgens wordt het voorstel van de kunstenaar voorgelegd aan het Comité van experts. In geval van akkoord wordt er een slotovereenkomst ondertekend. Er werd afgesproken dat een kunstwerk tien jaar meegaat. Daarna wordt er over een nieuw project nagedacht. Aangezien niets onaantastbaar is, kun je onmogelijk van sociale huurders verwachten dat ze zich neerleggen bij een esthetische keuze die werd gemaakt door andere huurders. Huurders die wellicht ondertussen al lang weer verhuisd zijn. Zodoende kunnen de nieuwe huurders trouwens ook in contact gebracht worden met kunst en wordt meteen ook «vermeden dat eventuele nieuwe budgetten van het artistiek 1 % alleen maar zouden dienen om vorige kunstwerken te onderhouden».
Sint-Franciscuswijk Deze wijk behoort toe aan de Goedkope Woningen van Sint-Joostten-Node. We rijden een smalle straat in waar het vol staat met geparkeerde auto’s. We manoeuvreren er ons zo goed mogelijk tussen en rijden een binnenkoer op. Aan beide kanten zien we een gebouw met acht verdiepingen. De ruimte wordt afgesloten met hekken. De architectuur van de gebouwen verschilt en voert ons terug naar verschillende periodes. We luisteren naar Arnaud Théval : «Afgezien van de hoogte van het gebouw met acht verdiepingen midden de andere gebouwen die minder hoog zijn, merken we vooral op dat er slechts weinig blinde muren zijn. Alle gebouwen die uitkijken op deze binnenkoer hebben ramen. Behalve dan dat openbaar gebouw met een zwarte, ontpleisterde en strenge gevel». Al die openingen geven je de indruk dat je bekeken wordt. Dat de bewoners een sociale controle uitoefenen. De artiest ziet de binnenkoer als een soort van vestibule voor het appartement.
De ruimte krijgt niet alleen een kunstwerk, maar wordt ook helemaal opnieuw ingericht. De plek wordt opnieuw geprivatiseerd. Parkeren wordt onmogelijk en de voetgangers worden weer heer en meester. Het gazon vóór het gebouw met acht verdiepingen wordt uitgebreid en er worden zuilen geplaatst om de verticaliteit van het gebouw te breken. Arnaud Théval wil aan die zuilen foto’s ophangen van bewoners en mensen die deelnamen aan de gesprekken over de inrichting van de ruimte. De foto’s zullen van op afstand worden genomen. Er worden geen gezichten, maar een geheel van personen gefotografeerd. De foto’s zullen aan die gesprekken herinneren en zo als het ware een collectief geheugen vormen.
Het % is in de eerste plaats een proces Er staan nog heel wat andere projecten bij andere openbare vastgoedmaatschappijen op stapel. Sommige zijn voltooid, andere worden gerealiseerd en nog andere worden uitgewerkt. Zo konden drie proefprojecten het concept uittesten : het Straatlantaarnmuseum ( Lakense Haard ), «Je peux la contre» ( Foyer Ixellois ) en de Lichtfries in Marbotin ( De Schaarbeekse Haard ). Dankzij de ervaring die met deze projecten kon worden opgedaan, kon het % worden bijgesteld en verbeterd. «Sindsdien is het proces echt het project geworden. Niet het uiteindelijk resultaat is het project, maar wel het feit dat mensen elkaar opnieuw hebben ontmoet», legt Carine ons uit.
61
B.G.H.M.-Info nr 46 • April - Mei - Juni 2006
Uit de praktijk is gebleken dat «elk project anders is en een enigszins aangepaste aanpak nodig heeft. Het proces evolueert, zodat we ons kunnen aanpassen aan de situaties en de behoeften van de projecten». Aangezien elk project uniek is, heeft het ook zijn eigen problemen, die een verschillende aanpak en uiteenlopende oplossingen vereisen. « Toch zijn er ook plekken waar niets lukt», verduidelijk Carine. «Een artiest kan soms onverwacht doordringen in sociaal moeilijke wijken, terwijl andere, soms heel rustige, wijken de deur gesloten houden». Volgens de verantwoordelijke van het artistiek 1 % «heeft dat waarschijnlijk te maken met het feit of de wijk al dan niet de noodzaak voelt om kunst in de armen te sluiten. Als het kunstwerk aan geen enkele verwachting voldoet, doet het ook niets ter zake. Vandaar dat het proces en het ontmoetingsmoment met de bewoners zo belangrijk zijn», besluit ze. Baudouin Massart, journalist bij Agence Alter
Ontwerp van Arnaud Théval voor de GW van Sint-Joost-ten-Node – SintFranciscuswijk (Foto : Arnaud Théval)
62
De redactie van BGHM-INFO wenst de lezers erop te wijzen dat de publicaties die in de rubriek «publicaties-aankopen» worden voorgesteld, niet door de BGHM worden verdeeld maar wel kunnen worden geraadpleegd in de bibliotheek van de Instelling. Als het gaat om beschikbare brochures, gratis of betalend, zal de redactie dit ook steeds preciseren.
“Des hommes sur le fil – La construction de l’identité masculine en milieux précaires” Pascale Jamoulle, Alternatives sociales, Uitgeverij La Découverte, Parijs, 2005 Sociaal assistente en antropologe Pascale Jamoulle heeft onlangs een heel mooi boek gepubliceerd. Het is tegelijk brandend actueel en getuigt van een grote sociale en menselijke openheid. Het boek gaat over pijn waarover mensen met maatschappelijke en familiale problemen met weinig woorden reppen. De auteur geeft ons een aangrijpende getuigenis van wat er vandaag vlakbij ons gebeurt in kansarme milieus. Bij mensen die wonen in de sociale wijken.
PUBLICATIES, AANKOPEN
B.G.H.M.-Info nr 46 • April - Mei - Juni 2006
Op basis van een grondig onderzoek dat in drie sociale woonwijken in Henegouwen werd verricht, wijst zij op de veranderde rol van de vaders en meer algemeen van de volwassen man in kansarme middens. Een evolutie waarin zij wijst op de moeilijke opbouw van de mannelijke identiteit. In feite is er eerder sprake van een afbraak van die identiteit, aangezien we de teloorgang merken van wat de man in die milieus historisch gezien altijd heeft “gemaakt”. We denken aan het verdwenen beeld van de werkende vader, het gezinshoofd dat voor het inkomen zorgt. Van zijn autoriteit blijft niet veel meer over, als er überhaupt nog eigenlijk sprake van is. Deze sociale wijken vervrouwelijken. We vinden er steeds minder mannelijke volwassenen terug. Tegelijkertijd zien we dat het risicogedrag of het afwijkende gedrag van de jongeren een manier is om hun mannelijke identiteit te onderstrepen en hun territorium af te bakenen. Sterker nog, hierdoor kunnen ze netwerken opbouwen waarmee ze later misschien hun brood kunnen verdienen. In ieder geval stelt het ze in staat te socialiseren buiten de sociale woonwijken waarop de maatschappij in sommige gevallen neerkijkt. De volkse milieus zijn als het ware een spiegel waarin we de maatschappelijke gevolgen van het uiteenvallen van de gezinnen uitvergroot zien. De teloorgang van de maatschappelijke rol van de vader is hierbij allesbehalve gering. Het effect wordt uitvergroot, omdat het maatschappelijke, culturele of financiële kapitaal hier niet dezelfde rol kan spelen als in andere middens. Dit boek bevindt zich op het kruispunt van een hele waaier aan zeer actuele problemen : de eenzaamheid van de moeders, de teloorgang van de vaderrol, de afgelijnde opkomst van eenoudergezinnen waarin de moeder het meestal alleen moet redden, de gevolgen van de verdwijning van de relaties met het werk, de huidige mogelijkheden om richting te geven, de plaats van de jongeren in dit universum 1 zonder duidelijke en richtinggevende bakens1, enz… Over deze thema’s kunt u Kortom, allemaal vragen die wijzen op de noodzaak om nieuwe, zingevende paradigma’s te vinden in een maatschappij waarin de verleiding alle moeite heeft om de ontreddering van sommigen te verstoppen. Het gaat om mensen die tevergeefs wachten op de maatschappelijke lift die hun verdieping schijnbaar onherroepelijk is voorbijgeschoten. BGHM-info had een onderhoud met Pascale Jamoulle, dat in ons nummer juliaugustus-september 2006 zal worden gepubliceerd. In dat interview vertelt zij ons meer over de thema’s die zij op een zeer empirische wijze in haar boek aan bod liet komen.
nog meer lezen in : • Philippe Van Meerbeeck : L’infamille ou la perversion du lien». Uitgeverij De Boeck, 2003 • Jeremy Rifkin : « La fin du travail.» Uitgeverij La Découverte, 1996 en La Découverte/Poche, 2006 • Het nummer van maart-april 2005 van het tijdschrift Esprit : Faire autorité ?
63
B.G.H.M.-Info nr 46 • April - Mei - Juni 2006
Observatiecentrum van de huurprijzen 20051 De Brusselse huurmarkt, een gesegmenteerde markt Gewestelijk Observatiecentrum voor de Huisvesting, Marie-Laurence De Keersmaecker “Een gesegmenteerd aanbod aan woningen van uiteenlopende omvang en verschillende comfortniveaus. Een gesegmenteerd aanbod aan woningen volgens de ligging ervan. Een woningaanbod dat voortvloeit uit de ontwikkelingsgeschiedenis van de stad : dichtbevolkte wijken in de eerste kroon van de stad2, die hoofdzakelijk tot stand kwamen in de 19e eeuw en waar heel wat opbrengsthuizen te vinden zijn, ten opzichte van de groenere wijken van de tweede kroon3 die in de loop van de 20e eeuw ontstonden en waar eengezinswoningen en appartementsgebouwen terug te vinden zijn. De woningen van de tweede kroon zijn vaak ruimer, omdat de comfortnormen geëvolueerd zijn. Aan dit gevarieerd woningaanbod past zich een bijzondere vraag naar woningen aan. De gezinnen kiezen hun woningen volgens hun gezinsbehoeften en de fasen van hun levenscyclus. Bij deze keuze wordt ook rekening gehouden met de be1 U kunt dit document bestellen bij de schikbare middelen, zeg maar het budget. bibliotheek van de BGHM : biblio.bghm@ Er tekenen zich verscheidene markten bghm.irisnet.be of via tel. : 02/533.19.83 af : een markt in de eerste kroon ten 2 Deze wijken van de eerste kroon opzichte van een markt in de tweede kroon waarin de huurders bereid zijn een liggen in Brussel-Stad, Etterbeek, Elsene, Sint-Gillis, Vorst, Anderlecht, Sinthogere huurprijs te betalen voor de voordelen die met de ligging van hun woning Jans-Molenbeek, Koekelberg, Jette, gepaard gaan. Een markt voor gezinnen met een kleine economische draagkracht Sint-Joost-ten-Node en Schaarbeek. die niet anders kunnen dan huren en moeten wonen in bepaalde wijken en een 3 Deze wijken van de tweede kroon markt voor meer welstellende huurders die het huurstatuut kiezen en die omwille liggen in Evere, Sint-Lambrechts-Woluwe, van persoonlijke redenen niet van plan zijn een woning te kopen.” Sint-Pieters-Woluwe, Oudergem, Watermaal-Bosvoorde, Ukkel, SintAgatha-Berchem en Ganshoren.
“Dictionnaire de l’habitat et du logement” Onder leiding van Marion Segaud, Jacques Brun et JeanClaude Driant, Uitgeverij Armand Colin, Parijs, 2002 Dit Franstalige woordenboek behandelt een thematisch veld dat uitgewerkt is rond aanvullende begrippen inzake huisvesting en wonen. Het gaat over essentiële elementen van het dagelijkse leven van elk individu, maar ook over de activiteit van heel wat beroepen. Via zo’n 350 lemma’s peilt het boek naar een samenhangend geheel van technische of dagdagelijkse termen. Een dertigtal onderwerpoverschrijdende thema’s opent ook perspectieven en toont het standpunt van de auteur. Dit woordenboek wil in de eerste plaats kritisch zijn. De auteurs hebben allemaal verschillende disciplines en komen uit uiteenlopende wetenschappelijke, technische en professionele milieus. Het was hun bedoeling muren tussen hun knowhow te slopen en te kiezen voor een interdisciplinaire aanpak. In het boek krijgt de lezer nieuwe perspectieven aangereikt om te begrijpen wat er de dag van vandaag inzake huisvesting en wonen op het spel staat.
64