UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT POLITIEKE EN SOCIALE WETENSCHAPPEN
Terrorismebestrijding in de Europese Unie Een toekomst voor Defensie?
Wetenschappelijke verhandeling aantal woorden: 23.417
ROBI MATYSE
MASTERPROEF EU-STUDIES
PROMOTOR: Prof. Dr. Sven Biscop COMMISSARIS: Prof. Dr. Rik Coolsaet COMMISSARIS: Jennifer Kesteleyn
ACADEMIEJAAR 2009 - 2010
Abstract Het onderzoek in deze masterproef focust zich vooral op de rol die de Belgische Defensie kan spelen binnen een holistische terrorismebestrijding. Het is een grondige voorbereidende studie over de terrorismebestrijding in België en de Europese Unie, waarop het Stafdepartement Strategie: Assistant Chief of Staff Strategy (ACOS STRAT) van de Belgische Defensie zich kan baseren bij het uittekenen van een concept inzake de bestrijding van terrorisme. Het onderzoek vertrekt vanuit drie grote onderzoeksvragen. De eerste doelstelling is het nadenken over de toekomstige rol van de Belgische Defensie binnen het thema terrorismebestrijding, zowel op nationaal als op internationaal niveau. De volgende doelstelling is de analyse van de nationale en internationale samenwerking in de strijd tegen het terrorisme. Aangezien het merendeel van de hoofdopdrachten van defensie het nationale niveau overstijgen, is de laatste en overkoepelende doelstelling het benadrukken van de Europese component. Hierbij wordt gekeken naar de gevolgen van het Verdrag van Lissabon, dat op 1 december 2009 in werking is getreden. Uit de behandeling van deze onderzoeksvragen zijn er een aantal conclusies en aanbevelingen geformuleerd die de Belgische Defensie kan hanteren voor het bepalen van een strategische planning op lange termijn en voor de uitbouw van de capaciteiten die nodig zijn voor haar nationale en internationale bijdrage in de terrorismebestrijding. De belangrijkste conclusie is dat defensie vooral een ondersteunende rol heeft in de strijd tegen het terrorisme. Defensie speelt geen hoofdrol, maar niettemin zijn haar acties onmisbaar. Zo kan het interessant zijn om een eigen scenario te ontwikkelen waarbij alle taken van defensie voor de bestrijding van terrorisme uitgebreid worden opgenomen. De verdere inhoud en conclusies van dit werk komen uitgebreid aan bod in deze wetenschappelijke verhandeling.
Dankwoord Graag wil ik enkele personen bedanken die me geholpen hebben bij het verwezenlijken van dit werk. Ik dank de Universiteit Gent en de promotor van mijn masterproef Prof. Dr. Sven Biscop. De opmerkingen en tips over de structuur en inhoud van het werk waren onmisbaar. Voor de stage wil ik mijn stagebegeleider luitenant-kolonel Bart Bonner bedanken voor het aanreiken van relevante literatuur en voor de opmerkingen en tips over de inhoud. De medewerkers van het Stafdepartement Strategie worden bedankt voor hun expertise, de logistieke ondersteuning en de interessante gesprekken. Ook wil ik de medewerkers van de opleiding Integrale Veiligheidskunde van Hogeschool Utrecht bedanken voor het aanreiken van bruikbare bronnen. Hiernaast wil ik nog graag de personen bedanken die me te woord wilden staan in het kader van dit onderzoek. Voor de interviews bedank ik de personen van de Algemene Dienst Inlichting en Veiligheid en van het Coördinatieorgaan voor de Dreigingsanalyse, de First Officer van de Counter Terrorism Unit van Europol en de voorzitster van het Counter Terrorism Team van Eurojust Michèle Coninsx. Verder bedank ik de leden van mijn gezin, vrienden en andere personen die hebben bijgedragen tot de verwezenlijking van dit werk voor de ondersteuning en het vertrouwen.
Inhoud 1
2
Inleiding .......................................................................................................................................... 8 1.1
Situering ................................................................................................................................. 8
1.2
Probleemstelling onderzoek ................................................................................................... 8
1.3
Doelstellingen van het onderzoek .......................................................................................... 9
1.4
Opbouw van het onderzoek.................................................................................................. 10
Strategie voor de bestrijding van terrorisme ................................................................................. 11 2.1
Nationale strategie in België ................................................................................................ 11
2.1.1
Kadernota Integrale Veiligheid.................................................................................... 13
2.1.2
Nationaal Veiligheidsplan ........................................................................................... 14
2.2
Europese strategie ................................................................................................................ 15
2.2.1
Kaderbesluit inzake terrorismebestrijding................................................................... 16
2.2.2
Actieplannen................................................................................................................ 17
2.2.3
EU-coördinator voor de bestrijding van terrorisme..................................................... 17
2.3
3
Militaire strategie ................................................................................................................. 18
2.3.1
Ontwikkeling van militaire capaciteiten...................................................................... 20
2.3.2
Inzet van militaire middelen ........................................................................................ 20
2.3.2.1
Militaire inzet in het binnenland ............................................................................. 22
2.3.2.2
Militaire inzet in het buitenland .............................................................................. 24
Samenwerking............................................................................................................................... 25 3.1
Samenwerking in België ...................................................................................................... 25
3.1.1
Veiligheid van de Staat................................................................................................ 26
3.1.2
Algemene Dienst Inlichting en Veiligheid van de Krijgsmacht .................................. 27
3.1.3
Federale Politie ............................................................................................................ 28
3.1.4
Coördinatieorgaan voor de Dreigingsanalyse.............................................................. 29
3.1.5
Coördinatie- en Crisiscentrum van de Regering.......................................................... 30
3.1.6
Deelbesluit ................................................................................................................... 31
3.2
Samenwerking in de Europese Unie .................................................................................... 33
3.2.1 3.2.1.1 3.2.2 3.2.2.1
Politiële samenwerking in de Europese Unie .............................................................. 33 Counter Terrorism Unit van Europol - Interview met First Officer ....................... 35 Justitiële samenwerking in strafzaken in de Europese Unie........................................ 36 Counter Terrorism Team Eurojust - Interview met voorzitster Michèle Coninsx... 37
3.2.3
Controle van de buitengrenzen van de Europese Unie ................................................ 38
3.2.4
Raad Justitie en Binnenlandse Zaken .......................................................................... 39
3.2.4.1
Permanent Comité Binnenlandse Veiligheid........................................................... 39
3.2.4.2
Groep Terrorisme.................................................................................................... 39
3.2.5
Gemeenschappelijk Situatiecentrum van de Europese Unie ....................................... 40
3.2.6
Deelbesluit ................................................................................................................... 40
3.3 4
Militaire samenwerking........................................................................................................ 41
Verdrag van Lissabon ................................................................................................................... 44 4.1
Gemeenschappelijk Buitenlands en Veiligheidsbeleid ........................................................ 44
4.1.1 4.2
Europees Veiligheids- en Defensiebeleid.................................................................... 44 Gevolgen voor defensie........................................................................................................ 45
4.2.1
Betere veiligheidsgaranties.......................................................................................... 45
4.2.1.1
Bijstandsclausule..................................................................................................... 45
4.2.1.2
Solidariteitsclausule ................................................................................................ 46
4.2.2
Groter internationaal engagement................................................................................ 46
4.2.2.1 4.2.3
5
6
Hoge Vertegenwoordiger voor Buitenlandse Zaken en Veiligheidsbeleid.............. 47 Ontwikkeling van militaire capaciteiten...................................................................... 47
4.2.3.1
Europees Defensieagentschap................................................................................. 47
4.2.3.2
Permanente gestructureerde samenwerking ........................................................... 48
Vooruitzicht .................................................................................................................................. 49 5.1
Nieuwe dreiging? ................................................................................................................. 49
5.2
Ontwikkeling van de terroristische dreiging ........................................................................ 50
5.3
EU Terrorism Situation And Trend Report .......................................................................... 51
5.4
Samenwerking tussen de lidstaten van de Europese Unie.................................................... 55
5.5
Militaire betrokkenheid ........................................................................................................ 56
Conclusies ..................................................................................................................................... 57 6.1
Specifieke conclusies ........................................................................................................... 57
6.2
Aanbevelingen...................................................................................................................... 61
6.2.1
Structurele maatregelen ............................................................................................... 62
6.2.2
Proactieve maatregelen................................................................................................ 62
6.2.3
Preventiemaatregelen................................................................................................... 62
6.2.4
Curatieve en repressieve maatregelen ......................................................................... 63
Lijst met afkortingen.............................................................................................................................. 64 Literatuurlijst ......................................................................................................................................... 65 Bijlagen.................................................................................................................................................. 73 Bijlage A: uitgetypt verslag interview ADIV ..................................................................................... 73 Bijlage B: uitgetypt verslag interview OCAD ................................................................................... 77 Bijlage C: uitgetypt verslag interview Europol................................................................................. 81 Bijlage D: uitgetypt verslag interview Eurojust................................................................................ 84 Bijlage E: Mondelinge presentatie stageproject ............................................................................... 86
Terrorismebestrijding in de Europese Unie. Een toekomst voor Defensie?
8
1 Inleiding 1.1
Situering
Deze masterproef onderzoekt de rol van de Belgische Defensie binnen een holistische terrorismebestrijding in de Europese Unie. Het is een grondige voorbereidende studie naar de terrorismebestrijding in België en de Europese Unie, waarop het Stafdepartement Strategie: Assistant Chief of Staff Strategy (ACOS STRAT) van de Belgische Defensie zich kan baseren bij het uittekenen van een concept inzake de bestrijding van terrorisme. In tweede instantie kan ze uit het onderzoek de nodige elementen halen voor het bepalen en ontwikkelen van de toekomstige militaire capaciteiten. ACOS STRAT is de politiek-militaire raadgever van de Chef Defensie (CHOD) en onderhoudt relaties met verschillende internationale organisaties, in het bijzonder met de NAVO en de Europese Unie. Het onderzoek heeft plaatsgevonden binnen ACOS STRAT tussen februari en april 2010 onder de vorm van een stage in het kader van de opleiding Master in de EU-Studies. Op dinsdag 20 april 2010 is het onderzoek afgesloten met een mondelinge uiteenzetting voor de officieren van ACOS STRAT, onder leiding van Luitenant-Generaal Guido Andries (cf. Bijlage E). Het concept terrorisme is een breed beladen begrip en er worden verschillende definities gehanteerd in de wetenschappelijke literatuur. Er is geen eenduidige definitie voor het concept, omwille van de subjectieve lading die ermee samenhangt. Dit onderzoek zal zich baseren op de definitie van een terroristisch misdrijf volgens de Europese Unie (cf. supra), die naast een subjectief element, ook een reeks objectieve criminele gedragingen vaststelt. Een verdere definiëring van dit concept, evenals mogelijke motieven, oorzaken en doelen van aanslagen door terroristen en terroristische organisaties, zullen echter niet behandeld worden in dit onderzoek. Verder worden er geen verklaringen aangereikt voor het ontstaan van geweld. Hierover zijn reeds verschillende studies gemaakt en het wijkt te ver af van de essentie van dit werk. Het onderzoek zal zich vooral focussen op de analyse van de creatie, implicatie, implementatie en evaluatie van de terrorismebestrijding en de verschillende nationale en internationale actoren die hierbij betrokken worden. Er wordt een interne en externe analyse gemaakt over de rol die defensie kan en moet spelen op vlak van terrorismebestrijding, zowel op nationaal als internationaal vlak. Deze holistische benadering creëert een beter zicht over het Belgisch en Europees terrorismebeleid en de situering van defensie binnen een integrale veiligheidsstrategie. Op basis van deze scriptie worden de belangrijkste conclusies afgeleid voor de rol en bijdrage van de Belgische Defensie aan de bestrijding van terrorisme en worden enkele aanbevelingen geformuleerd voor ACOS STRAT.
1.2
Probleemstelling onderzoek
Terrorismebestrijding staat sinds de aanslagen van 11 september 2001 in New York, 11 maart 2004 in Madrid en 7 juli 2005 in Londen hoog op de Europese agenda. Aangezien terroristische acties een bedreiging vormen voor de veiligheid, de vrijheid en de waarden van de Europese Unie en haar
Terrorismebestrijding in de Europese Unie. Een toekomst voor Defensie?
9
burgers, is terrorismebestrijding een prioriteit. Terroristen vormen een bedreiging voor de wijze van leven in de westerse samenleving en zijn in staat om het dagelijks functioneren van een samenleving diepgaand aan te tasten (Muller, 2004, p. 388). Bij herhaalde terroristische acties kan er een escalatie van angst ontstaan en kan de staat de veiligheid van haar burgers niet meer garanderen. De politieke druk en de druk vanuit de publieke opinie om een goede oplossing te formuleren is zeer groot (Muller, 2004, p. 383). Volgens Muller is internationale samenwerking één van de belangrijkste elementen van terrorismebestrijding, maar ook één van de moeizaamste. De nationale veiligheid blijft een cruciaal element voor de soevereiniteit van een staat. Hierdoor blijven er grensproblemen ontstaan waardoor de internationale flexibiliteit voor terroristen veel groter is dan de flexibiliteit van de internationale samenwerking
tussen
terrorismebestrijders
uit
verschillende
landen.
Daarmee
hebben
terrorismebestrijders een achterstand ten opzichte van terroristen. De terroristische dreiging ondermijnt de nationale en internationale veiligheid en vereist nieuwe acties en coördinaties vanuit defensie (Flahaut, 2003). De aard van de dreiging maakt interdepartementale en internationale samenwerking noodzakelijk en de doeltreffendheid van deze strijd is sterk afhankelijk van een uitgebreide coördinatie tussen de betrokken partijen. Huidig Minister van Defensie Pieter De Crem (2008) zegt in zijn politieke oriëntatienota van 2008 dat onze veiligheid start met veiligheid in het buitenland. Binnen een internationale context met een permanent veranderende veiligheidsomgeving, kan defensie ingeschakeld worden als een diplomatiek instrument. Op nationaal niveau zal er gestreefd worden naar een meer coherente interdepartementale samenwerking tussen Defensie, Buitenlandse Zaken en Ontwikkelingssamenwerking, evenals met Binnenlandse Zaken en Justitie. Op internationaal vlak zal België pleiten voor een optimalere samenwerking tussen de Europese Unie, de NAVO en de VN. De doelstelling van defensie is het creëren van de vereiste veilige ruimte waarbinnen democratie, mensenrechten, gerechtigheid en maatschappelijke vooruitgang alle kansen krijgen. Defensie heeft voorlopig geen volwaardige rol in het nationaal veiligheidsplan en haar rol in de strijd tegen het terrorisme is niet duidelijk voor de betrokken partners. Bovenstaande aspecten worden verder uitgewerkt in het onderzoek. Hieronder worden de doelstellingen van het onderzoek geformuleerd.
1.3
Doelstellingen van het onderzoek
Het onderzoek vertrekt vanuit drie grote pijlers. De eerste doelstelling is het nadenken over de toekomstige rol van de Belgische Defensie binnen het thema terrorismebestrijding. Zal defensie, als militaire actor, een doorslaggevende rol kunnen spelen in de terrorismebestrijding? In het kader van deze doelstelling en met het vooruitzicht op de ontwikkeling van een nieuw Strategisch Plan van de Belgische Defensie, wordt er gekeken naar de rol van defensie bij de bescherming tegen en bestrijding van terrorisme. Om deze onderzoeksvraag te behandelen is het noodzakelijk om de strategie te kaderen op nationaal vlak en op het niveau van de Europese Unie. Op nationaal vlak wordt er gekeken naar de plaats van defensie in het nationaal veiligheidsbeleid, en op internationaal vlak hoe defensie gesitueerd kan worden binnen de internationale context. De volgende doelstelling van dit onderzoek is de analyse
Terrorismebestrijding in de Europese Unie. Een toekomst voor Defensie?
10
van de nationale en internationale samenwerking in de strijd tegen het terrorisme. Zoals in de probleemstelling aangegeven is samenwerking één van de belangrijkste elementen van terrorismebestrijding, maar ook één van de moeizaamste. In deze onderzoeksvraag wordt er gekeken naar de mate van en de mogelijkheden tot samenwerking met de betrokken partners op nationaal niveau en op het niveau van de Europese Unie. Aangezien het merendeel van de hoofdopdrachten van defensie het nationaal niveau overstijgen, is de laatste en overkoepelende doelstelling het benadrukken van de Europese component. Zo kan het thema terrorismebestrijding gesitueerd worden binnen het Gemeenschappelijk Buitenlands en Veiligheidsbeleid van de Europese Unie. Het Verdrag van Lissabon, dat op 1 december 2009 in werking is getreden, geeft met de uitwerking van het Europees Veiligheids- en Defensiebeleid nieuwe impulsen aan een Europees militair ambitieniveau. De Europese instellingen zijn dan ook een belangrijke partner voor de hoofdopdrachten van defensie, en in het bijzonder voor ACOS STRAT. De samenwerking tussen de verschillende Europese instellingen en lidstaten zijn onontbeerlijk binnen het specifieke luik terrorismebestrijding.
1.4
Opbouw van het onderzoek
In het volgende hoofdstuk wordt er gekeken naar de nationale, Europese en militaire strategie voor de bestrijding van terrorisme. Hoofdstuk drie handelt over de samenwerking tussen de betrokken actoren in België en de Europese Unie die verantwoordelijk zijn voor de terrorismebestrijding. Verder wordt hier gekeken naar de mogelijkheden voor militaire samenwerking binnen het thema. Hoofdstuk vier bespreekt de relevante bepalingen uit het Verdrag van Lissabon en de gevolgen ervan op defensiegebied. In hoofdstuk vijf wordt er gekeken naar de ontwikkelingen en evoluties van de huidige terroristische dreiging. Het laatste hoofdstuk presenteert de conclusies en aanbevelingen die kunnen afgeleid worden uit het onderzoek.
Terrorismebestrijding in de Europese Unie. Een toekomst voor Defensie?
11
2 Strategie voor de bestrijding van terrorisme Een holistische, multidisciplinaire en internationale aanpak (Bilo et al., 2006) is cruciaal voor een effectieve strategie tegen het internationaal terrorisme. Terroristische organisaties ondergaan voortdurend verandering. Ze gaan op zoek naar nieuwe markten voor rekrutering, nieuwe bronnen voor financiering en het aanwenden van nieuwe technologieën voor de uitvoering van hun acties. De strategie dient dus in verregaande mate rekening te houden met de toenemende mondialisering van de wereld en moet voortdurend bijgestuurd worden. Technologie overwint steeds makkelijker tijd en ruimte via snelle communicatietechnologieën zoals internet en telefonie, luchtvaart, etc. Hierbij is het cruciaal om snel te kunnen reageren op terrorismedreigingen, dus is een vlotte samenwerking van alle actoren op nationaal en op internationaal vlak vereist.
Een goede strategie heeft aandacht voor de tactische elementen van de strijd, die zich situeren in het vernietigen en verzwakken van de capaciteiten van terroristische organisaties. Dit gaat samen met de operationele en strategische aspecten die de rekrutering en financiering van het terrorisme moet aanpakken (Bilo et al., 2006, p. 24).
Hoe en met welke middelen terrorisme bestreden moet worden, is een politieke afweging. Net zoals de vorige auteurs gaat ook Ducheine (2008) uit van een multidisciplinaire aanpak waarbij inspanningen geleverd moeten worden met politieke, diplomatieke, juridische, financiële en militaire middelen. De inzet van militaire middelen is afhankelijk van de strategie die de overheid hanteert. Zo kunnen beleidsmakers bijvoorbeeld kiezen voor de inzet van militaire eenheden voor politionele taken binnen de rechtshandhaving op eigen bodem, alsook voor een inzet in internationale oorlogsmissies zoals bijvoorbeeld de deelname aan Operation Enduring Freedom in Afghanistan. Naast de politieke keuze voor
een
toenemende
rol
van
militaire
middelen
bij
de
nationale
of
internationale
terrorismebestrijding, zullen beleidsmakers moeten manoeuvreren binnen de juridische mogelijkheden van dergelijke acties. Om als nationale of internationale organisatie effectief te kunnen optreden is het noodzakelijk om een duidelijke strategie te ontplooien die aan alle actoren toelaat om coherent op te treden. Hieronder worden de nationale strategie, de Europese strategie en de militaire strategie voor de bestrijding van terrorisme uitvoerig weergegeven en besproken.
2.1
Nationale strategie in België
Bilo et al. (2006) stellen dat de federale regering het welzijn van de Belgische bevolking dient te verzekeren op nationaal grondgebied en in een Europese context, door preventief en reactief op te treden tegen de risico’s die in relatie staan met het internationaal terrorisme. Hierbij moeten ze de democratische waarden en rechten van de mens respecteren. Om op een meer efficiënte wijze het fenomeen terrorisme te bestrijden dient ze de maatregelen te steunen die op het niveau van de
Terrorismebestrijding in de Europese Unie. Een toekomst voor Defensie?
12
Europese Unie worden genomen en de Europese wetgeving correct te implementeren in de nationale wetgeving.
Het verder ontwikkelen van een wederzijdse informatie-uitwisseling tussen de verschillende betrokken diensten en de coördinatie tussen de initiatieven van de Federale Overheidsdienst (FOD) Justitie en de FOD Binnenlandse Zaken, zijn essentieel voor een integrale terrorismebestrijding. Er moet ook aandacht uitgaan naar het verbeteren en verhogen van de communicatie tussen de overheid en de bedrijfswereld om samen maatregelen te kunnen nemen tegen potentiële dreigingen. Zo moet er bijvoorbeeld samengewerkt worden met de banksector voor het droogleggen van de financiering van terroristische organisaties. Verder is het belangrijk om de capaciteiten te versterken van de diverse diensten die betrokken zijn bij de bestrijding van het terrorisme en om de onderzoeksmethoden voor deze diensten te verbeteren. De zogenaamde ‘BOM-wet’ of Wet van 6 januari 2003 betreffende de bijzondere opsporingsmethoden en enige andere onderzoeksmethoden (Belgisch Staatsblad [BS], 2003), en de ‘BIM-wet’ of Wet van 4 februari 2010 betreffende de methoden voor het verzamelen van gegevens door inlichtingen- en veiligheidsdiensten (BS, 2010), zijn ingesteld om de methoden te bepalen die de politie- en inlichtingendiensten kunnen inzetten voor het bestrijden van terrorisme en andere zware criminaliteit. De bijzondere methoden worden aangewend met als doel het vervolgen van daders van misdrijven, het opsporen, verzamelen, registreren en verwerken van gegevens en inlichtingen op grond van ernstige aanwijzingen van te plegen of reeds gepleegde, al dan niet aan het licht gebrachte strafbare feiten. Alle benodigde middelen moeten worden aangewend zodat alle diensten die instaan voor het verhinderen en evalueren van de terroristische dreiging met een grote efficiëntie kunnen werken. Hierbij moet het juiste evenwicht gezocht worden tussen de veiligheid van de staat en het beschermen van de individuele burgerlijke vrijheden. Het Coördinatie- en Crisiscentrum van de Regering (cf. infra) wordt ingeschakeld wanneer het land geconfronteerd wordt met een nationale crisis. Volgens het Koninklijk Besluit tot oprichting van het Coördinatie- en Crisiscentrum van de Regering van 18 april 1988 (BS, 1988) is een crisis nationaal “wanneer de bedreiging op het nationaal grondgebied ontstaat of met nationale middelen moet bestreden worden”, maar “een nationale crisis sluit internationale coördinatie van de maatregelen die moeten genomen worden niet uit” (art.2§3).
België neemt zowel op Europees als op internationaal vlak deel aan de inspanningen voor samenwerking in de strijd tegen het terrorisme. Zo worden naast de bovenvermelde federale overheidsdiensten, ook de FOD Buitenlandse Zaken en de diplomatieke posten van België in het buitenland, nauw betrokken bij de inspanningen in de internationale terrorismebestrijding (Bilo et al., 2006, p.57). De Belgische terrorismebestrijdingsstrategie kan dus niet los gezien worden van de internationale terrorismebestrijding. Ook op internationaal vlak is terrorismebestrijding de laatste jaren uitgegroeid tot een prioriteit.
Terrorismebestrijding in de Europese Unie. Een toekomst voor Defensie?
13
2.1.1 Kadernota Integrale Veiligheid De Kadernota Integrale Veiligheid van 30-31 maart 2004 (Algemene Directie voor Veiligheids- en Preventiebeleid, 2004) is een strategische nota, opgesteld door de ministers van Justitie en Binnenlandse Zaken, die de strategische veiligheidsdoelstellingen op lange termijn vooropstelt. In de kadernota concentreert de federale regering zich op een aantal specifieke veiligheidsproblemen en criminaliteitsfenomenen. Het fenomeen terrorisme is als een expliciete beleidsprioriteit gedefinieerd en er worden een aantal strategische doelstellingen vooropgesteld voor de bestrijding ervan: -
Ondersteunen van Europese maatregelen om op een meer efficiënte wijze het fenomeen te bestrijden.
-
Een versterkte coördinatie van de initiatieven van de FOD Justitie en FOD Binnenlandse Zaken, voor de realisatie van een coherent beleid in de strijd tegen het terrorisme.
-
Na de implementatie van de Europese regelgeving in de Belgische wetgeving moeten de nodige middelen voorzien worden voor een effectieve en efficiënte uitvoering.
-
Het verbeteren en verhogen van de communicatie tussen overheid en bedrijfswereld inzake potentiële bedreigingen door het ontwikkelen van een bruikbaar systeem voor de wederzijdse informatie-uitwisseling aangaande verdachte handelingen en incidenten, bestaande dreigingen, analyses, nieuwe tendensen en te nemen maatregelen.
-
Het droogleggen van de geldstromen ter financiering van terroristische organisaties of activiteiten.
Een aantal van deze strategische doelstellingen zijn ondertussen al volledig of ten dele uitgevoerd. De kadernota stelt onder andere dat de samenwerking verder versterkt moet worden tussen het federaal parket, de Veiligheid van de Staat, de Algemene Dienst Inlichting en Veiligheid, de in terrorisme gespecialiseerde politiediensten en het Crisiscentrum van Binnenlandse Zaken. In het kader van deze strategische doelstelling is het Coördinatieorgaan OCAD in 2006 opgericht (cf. infra) en is er een samenwerkingsprotocol tussen inlichtingendiensten (BS, 2005) gerealiseerd. Daarnaast heeft de regering de bepalingen van de Europese Unie verder geïmplementeerd in de nationale wetgeving.
De relevante publieke partners die volgens de kadernota betrokken worden in de strategie voor de bestrijding van terrorisme zijn het federaal parket, de gespecialiseerde diensten van de federale politie, de Veiligheid van de Staat, de Algemene Dienst Inlichting en Veiligheid, het Crisiscentrum van de FOD Binnenlandse Zaken, het Directoraat-generaal Luchtvaart van de FOD Mobiliteit en Vervoer en de Dienst Strafrechtelijk Beleid van de FOD Justitie. Opvallend is dat, naast de Algemene Dienst Inlichting en Veiligheid van de Krijgsmacht, nergens in de kadernota de rol van het Ministerie van Defensie wordt aangehaald. Defensie is volgens het veiligheidsbeleid geen partner in de strijd tegen het terrorisme (Algemene Directie voor Veiligheids- en Preventiebeleid, 2004, p. 12).
Terrorismebestrijding in de Europese Unie. Een toekomst voor Defensie?
14
Met behulp van de kadernota wil de federale regering evolueren naar een gestructureerde integrale aanpak van het terrorisme om de bestrijding op een nog meer efficiënte en succesvolle wijze te kunnen voeren. De kadernota moet dienen als basis voor het Nationaal Veiligheidsplan en zal uitgewerkt worden door beleidsnota’s van de ministers van Justitie en Binnenlandse Zaken. Deze beleidsnota’s zullen de operationele doelstellingen vaststellen op korte termijn. In principe worden de prioritaire criminaliteitsfenomenen van het integraal en geïntegreerd veiligheidsbeleid bepaald voor de lopende legislatuur. Voor de huidige legislatuur (2008-2011) is er echter geen nieuwe kadernota uitgegeven. In het Regeerakkoord (Federale Regering, 2008a) stelt de federale regering dat België de strijd tegen het terrorisme zal intensifiëren en is opgenomen dat er een nieuwe Kadernota Integrale Veiligheid zal worden opgesteld. Tot op heden is deze vernieuwde kadernota nog niet gerealiseerd. Voor de huidige legislatuur is er wel reeds een Nationaal Veiligheidsplan opgesteld. Dit is het fundament voor de samenwerking tussen politie en justitie. 2.1.2 Nationaal Veiligheidsplan In het Aationaal Veiligheidsplan (Federale Regering, 2008b) bepaalt de federale regering de prioritaire fenomenen van het veiligheidsbeleid voor de geïntegreerde politiedienst. Het gaat onder andere over drugshandel, terrorisme en mensensmokkel. De aanpak van deze criminaliteitsfenomenen zal aansluiten bij het beleid dat hierover ontwikkeld is op internationaal niveau, en in het bijzonder op het niveau van de Europese Unie. Rekening houdend met het potentiële gevaar en de internationale actualiteit, heeft de aanpak van de terroristische organisaties die actief zijn op het Belgische grondgebied een absolute prioriteit. Verder stelt de regering dat de terroristische dreiging, die latent en permanent aanwezig is, zeker niet onderschat mag worden. De inspanningen van alle betrokken diensten mogen niet verslappen en er moet accuraat worden ingespeeld op nieuwe uitdagingen, dreigingen en verschijningsvormen. Hiervoor zijn er voldoende capaciteiten en middelen noodzakelijk.
In tegenstelling tot de strategie uit de kadernota, wordt defensie wel aangehaald als publieke partner van de politiediensten. In het Nationaal Veiligheidsplan stelt de federale regering dat veiligheidsproblemen integraal en geïntegreerd moeten aangepakt worden. Dit vraagt meer en verdergaande vormen van constructieve samenwerking op basis van gelijkwaardigheid, vertrouwen en wederzijds respect. Hiervoor zullen de politiediensten actief en gestructureerd overleg plegen met alle betrokken actoren, inclusief defensie. De precieze rol van defensie wordt echter niet verder aangehaald, evenmin wordt defensie specifiek vermeld als partner in de strijd tegen het terrorisme (Federale Regering, 2008b, p.39).
Het operationaliseren van het Nationaal Veiligheidsplan krijgt vorm via specifieke thematische programma’s, projecten en actieplannen. Bij de uitwerking ervan worden onder andere concrete
Terrorismebestrijding in de Europese Unie. Een toekomst voor Defensie?
15
operationele doelstellingen geformuleerd. De prioritaire veiligheidsfenomenen, waaronder terrorisme, zullen door middel van jaarlijks geïntegreerde actieplannen aangepakt worden.
2.2
Europese strategie
Volgens professor Rik Coolsaet (2009) van de Universiteit Gent, waren de aanslagen van 9 september 2001 voor de Europese beleidsmakers een ‘window of opportunity’ om werk te maken van een gemeenschappelijk antiterrorismebeleid. Onder Belgisch voorzitterschap riep de Europese Unie in december 2001 de strijd tegen het internationaal terrorisme uit tot een gemeenschappelijke actie (Coolsaet, 2009, p. 363). Na de terroristische aanslagen (Bilo et al., 2006) op Europese bodem in 2004 (Madrid) en 2005 (Londen) is de bestrijding van terrorisme een prioriteit geworden voor alle lidstaten. Eind 2001 was reeds gebleken dat de Europese Unie ernaar streeft om het terrorisme gezamenlijk te bestrijden en haar burgers de best mogelijke bescherming te bieden. De strategie hiertoe is dan ook steeds diepgaander en bestaat uit een zo breed mogelijk gamma aan maatregelen die gericht zijn op een grotere samenwerking tussen de initiatieven van alle lidstaten. Eén van de maatregelen om deze gemeenschappelijke actie vorm te geven was onder andere een in heel Europa geldig aanhoudingsbevel. Het Kaderbesluit van de Raad van 13 juni 2002 betreffende het Europees aanhoudingsbevel en de procedures van overlevering tussen de lidstaten (Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen [EG], 2002a) maakt de procedure sneller en eenvoudiger door de hele politieke en administratieve procedure te vervangen door een gerechtelijke procedure. Een ander Europees initiatief was een gezamenlijke definitie en minimumvoorschriften voor terroristische misdrijven in het Kaderbesluit van de Raad van 13 juni 2002 inzake terrorismebestrijding (EG, 2002b). Hierin stelt de Europese Unie dat een strafbaar feit als een terroristisch misdrijf wordt beschouwd, indien de dader deze feiten pleegt met oogmerk om: “een bevolking ernstig vrees aan te jagen, of de overheid of een internationale organisatie op onrechtmatige wijze te dwingen tot het verrichten of het zich onthouden van een handeling, dan wel de politieke, constitutionele, economische of sociale basisstructuren van een land of een internationale organisatie ernstig te ontwrichten of te vernietigen […]” (art.1, p. L164/4). Deze gedragingen bevatten een subjectief element, dus worden ze gecombineerd met de objectieve specificatie van een reeks ernstige criminele gedragingen waaronder moord, lichamelijke verwondingen, gijzeling, afpersing, kapingen, vervaardiging van wapens, aanslagen, etc. Ook het bedreigen met één van deze criminele gedragingen valt onder de definitie van een terroristisch misdrijf (art.1, p. L164/4). De informatie-uitwisseling over terroristische organisaties gaat via de Europese agentschappen Europol en Eurojust. Zo staat het Europees Agentschap Europol in voor de uitwisseling van relevante inlichtingen tussen de politie en inlichtingendiensten van de lidstaten en het Europees Agentschap Eurojust voor de samenwerking tussen de lidstaten betreffende de vervolging van het terrorisme. Het Europees Agentschap Frontex staat in voor de controle en het beheer van de buitengrenzen van de Europese Unie. In het volgende hoofdstuk worden deze agentschappen verder besproken. Het Gemeenschappelijk standpunt van de Raad van 27 december
Terrorismebestrijding in de Europese Unie. Een toekomst voor Defensie?
16
2001 (EG, 2001a) en de laatste actualisering van het Gemeenschappelijk standpunt betreffende de toepassing van specifieke maatregelen ter bestrijding van het terrorisme (Publicatieblad van de Europese Unie [EU], 2009a), beogen het opstellen van een lijst van personen, groepen en entiteiten die betrokken zijn bij terroristische daden waarop de maatregel tot bevriezing van tegoeden en financiële activa (EG, 2001b) van toepassing is. Verder wordt het strafrecht van de lidstaten op eenzelfde lijn gebracht zodat het terrorisme in de hele Europese Unie op dezelfde wijze zou worden vervolgd en bestraft (Bilo et al., 2006, p.48). Al deze maatregelen, die op het niveau van de Europese Unie genomen worden, hebben tot doel om de terroristische organisaties en individuen gemakkelijker te kunnen opsporen, aanhouden en berechten.
Voormalig EU-coördinator voor de bestrijding van terrorisme (cf. infra) Gijs de Vries (2005), stelt dat terrorisme een ernstige bedreiging vormt voor onze veiligheid, de waarden van onze democratische samenlevingen en de rechten en vrijheden van onze burgers. Terroristen kiezen onschuldigen als doelwit en maken misbruik van de toenemende onderlinge afhankelijkheid met vrij verkeer van personen, ideeën, technologie en middelen om hun doelstellingen te bereiken. Er is een gecoördineerd, collectief en solidair Europees optreden noodzakelijk om terrorisme te bestrijden (De Vries, 2005, p. 6). De Terrorismebestrijdingsstrategie van de Europese Unie (Brussel, 30 november 2005) omvat vier soorten werkzaamheden die passen in haar strategisch engagement “Terrorisme mondiaal bestrijden met inachtneming van de mensenrechten en Europa veiliger maken, zodat haar burgers in een ruimte van vrijheid, veiligheid en recht kunnen leven” (De Vries, 2005, p. 6). De onderstaande vier actiedomeinen van deze strategie moeten een volledig antwoord kunnen bieden op de internationale terroristische dreiging: -
Voorkomen: preventie van radicalisering, rekrutering en onderliggende factoren. Oorzaken aanpakken die kunnen leiden tot radicalisering en rekrutering in de Europese Unie en daarbuiten, om te verhinderen dat personen zich tot het terrorisme richten.
-
Beschermen: kwetsbaarheid verminderen door de veiligheid aan de grenzen, de veiligheid van transport en de veiligheid van potentiële doelwitten te versterken.
-
Vervolgen: terroristen over de Europese grenzen heen achtervolgen, opsporen en vervolgen. Verplaatsingen, communicatie en financiering van terroristische organisaties verhinderen.
-
Reageren: voorbereidingen treffen om de gevolgen van een terroristische aanslag te beheersen en zoveel mogelijk te beperken: capaciteiten en coördinatie verbeteren. 2.2.1 Kaderbesluit inzake terrorismebestrijding
In het Kaderbesluit inzake terrorismebestrijding (EG, 2002b) worden de lidstaten aangespoord hun wetgevingen onderling aan te passen en worden minimumvoorschriften voor terroristische misdrijven vastgesteld. Naast de definiëring van terroristische misdrijven geeft het kaderbesluit aan welke sancties de lidstaten hiervoor in hun nationale wetgeving moeten vaststellen. Zo is het kaderbesluit
Terrorismebestrijding in de Europese Unie. Een toekomst voor Defensie?
17
van toepassing op elke terroristische handeling die opzettelijk wordt begaan, en een land of een internationale organisatie ernstig kan schaden (Europese Unie, 2009b). Deze handelingen moeten zijn gepleegd met het doel de bevolking te intimideren en de politieke, constitutionele of sociale basisstructuren van het land op ernstige wijze te ontwrichten of te vernietigen. Een terroristische groep wordt in het kaderbesluit (EG, 2002b) verstaan als “een sinds enige tijd bestaande, gestructureerde vereniging van meer dan twee personen die in overleg optreden om terroristische misdrijven te plegen” (p. L 164/4).
Met het kaderbesluit heeft de Europese Unie talrijke specifieke maatregelen aangenomen ter bestrijding van het terrorisme en georganiseerde criminaliteit. Het Europees Agentschap Europol (cf. infra) wordt belast met de behandeling van strafbare feiten die zijn gepleegd of wellicht worden gepleegd in het kader van terroristische activiteiten die gericht zijn tegen het leven, de lichamelijke integriteit, de persoonlijke vrijheid of tegen goederen. Slachtoffers van terroristische feiten zijn kwetsbaar en hebben specifieke noden. Lidstaten moeten in hun nationale wetgeving de nodige maatregelen treffen om de in het kaderbesluit geformuleerde opzettelijke gedragingen strafbaar te stellen en de bepalingen in het besluit te kunnen uitvoeren (EG, 2002b, p. L 164/3-4). 2.2.2 Actieplannen Om de terroristische dreiging te verminderen en de kwetsbaarheid te reduceren, vereist de strategie inspanningen op zowel nationaal, Europees, als internationaal niveau. De strategie zal worden aangevuld met uitvoerige actieplannen (De Vries, 2005, p. 17; De Kerchove, 2008, p. 1) voor de uitwerking
van
alle
relevante
maatregelen
die
onder
de
vier
actiedomeinen
van
de
terrorismebestrijdingsstrategie geplaatst kunnen worden. De EU-coördinator voor de bestrijding van terrorisme zal op halfjaarlijkse basis de stand opnemen in een voortgangsrapportage over de geboekte vooruitgang en hierin de toekomstige prioriteiten opstellen.
Voor de periode 2007-2013 stelt de Europese Unie een specifiek actieprogramma voor: “Terrorisme en andere aan veiligheid gerelateerde risico’s: preventie, paraatheid en beheersing van de gevolgen” (Europese Unie, 2007, p. 10). Dit programma benadrukt dat de preventie van, de paraatheid bij, en de beheersing van de gevolgen van terrorisme, essentiële aspecten zijn van de bescherming van de burgers en de kritieke infrastructuur binnen de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht. Het programma heeft tot doel de lidstaten ondersteuning te bieden bij hun inspanningen om terroristische aanslagen te verhinderen en om de bescherming tegen terroristische aanvallen te waarborgen. 2.2.3 EU-coördinator voor de bestrijding van terrorisme Volgens voormalig Hoge Vertegenwoordiger voor het Gemeenschappelijk Buitenlands en Veiligheidsbeleid Solana is er binnen de Europese Unie veel gedaan om de samenleving voor het
Terrorismebestrijding in de Europese Unie. Een toekomst voor Defensie?
18
terrorisme te behoeden. Er moet een betere coördinatieregeling komen voor crisissituaties en civiele bescherming als reactie op grote terreuracties. Er moet meer ondernomen worden tegen radicalisering en rekrutering, door extremistisch gedachtegoed en discriminatie te bestrijden. Hij pleit voor belangrijke partnerschappen met buurlanden voor de bestrijding van terreur en de aanpak van de georganiseerde misdaad. De interne en externe dimensie moeten beter op elkaar worden afgestemd en er is een grotere coördinatie, transparantie en flexibiliteit vereist. In Europees verband is de aanstelling van een EU-coördinator voor de bestrijding van terrorisme een belangrijke stap voorwaarts geweest (Solana, 2008, p.4).
Sinds 19 september 2007 (Raad van de Europese Unie, 2010) wordt de functie van EU-coördinator voor de bestrijding van terrorisme ingevuld door Gilles de Kerckhove. Hij coördineert het werk van de Raad op het domein van de terrorismebestrijding, houdt een overzicht van alle instrumenten waarover de Europese Unie beschikt, en volgt de implementatie van de Terrorismebestrijdingsstrategie van de Europese Unie (De Vries, 2005) van dichtbij op. Verder is de coördinator verantwoordelijk voor de onderlinge samenhang en afstemming van initiatieven op de verschillende beleidsdomeinen die zich met terrorisme bezighouden en zal hij ervoor zorgen dat de Europese Unie een actieve rol speelt in de terrorismebestrijding. De functie van EU-coördinator voor de bestrijding van terrorisme valt onder de verantwoordelijkheid van de Hoge Vertegenwoordiger voor Buitenlandse Zaken en Veiligheidsbeleid Catherine Ashton (cf. infra). In het Programma van Stockholm (Raad van de Europese Unie, 2009) bevestigt de Europese Raad de belangrijkheid van de rol van EU-coördinator voor de bestrijding van terrorisme voor de implementatie en evaluatie van de Europese terrorismebestrijdingsstrategie. Verder benadrukt de Europese Raad het belang van de coördinatie van de terrorismebestrijding in de Europese Unie en de rol van de coördinator in het bevorderen van de communicatie tussen de Europese Unie en derde landen.
2.3
Militaire strategie
Volgens Bilo et al. (2006) is er bij een ‘conventionele’ militaire campagne of operatie sprake van een ‘operational design’ met een systematisch opgestelde planning voor het uitvoeren van de operatie. De ‘endstate’ is de politiek en/of militair gewenste situatie die moet bestaan na de beëindiging van een succesvolle operatie. In het geval van de huidige strijd tegen het jihadi-terrorisme is de gewenste eindsituatie een internationale sfeer waarin het westerse dagelijkse leven niet meer bedreigd wordt. Dit kan verwoord worden als ‘een onbedreigd voortbestaan van de westerse cultuur, het westers levenspatroon en gedrag, in een safe and secure environment’. De doelstelling van de terrorismebestrijding bestaat in het voorkomen van de terroristische dreiging en in het creëren van een internationale omgeving waarin terrorisme ontoelaatbaar is. De ‘campaign objectives’ zijn helder geformuleerde en door iedereen begrepen doelstellingen die bijdragen tot het behalen van de gewenste ‘endstate’:
Terrorismebestrijding in de Europese Unie. Een toekomst voor Defensie?
-
19
Verslaan van terroristen en hun organisaties met wereldwijd actieterrein door hun leiderschap, commandostructuur, controlesystemen en communicatienetwerk uit te schakelen. De deelobjectieven van deze doelstelling zijn het identificeren, lokaliseren en vernietigen van terroristische organisaties.
-
Ontzeggen van het aanbieden van toevluchtsoorden en steun aan terroristische organisaties. De deelobjectieven zijn het beëindigen van de door staten verstrekte steun aan terroristen, een internationale standaard opstellen en behouden met betrekking tot de verantwoordelijkheden van soevereine staten in de strijd tegen het terrorisme, de internationale inspanningen om de terrorismebestrijding te versterken en onderhouden, materiële steun aan terroristen ontzeggen en onderbreken, terroristische toevluchtsoorden en vrijhavens ontzeggen.
-
Verminderen van de onderliggende condities die terroristen aantrekken en uitbuiten. De deelobjectieven zijn het inschakelen van de internationale gemeenschap om de zwakke staten te versterken in het vermijden van terrorisme en ter versterking van de meest kwetsbare elementen van de westerse samenleving, het aanbieden van een alternatief voor de terroristische ideologie door de ideologische voedingsbodem voor terrorisme weg te nemen en te vervangen.
-
Verdedigen van westerse burgers en belangen overal ter wereld door het nemen van proactieve beschermingsmaatregelen en een verdediging op te bouwen door de dreiging zo snel mogelijk te identificeren en te neutraliseren. De deelobjectieven zijn het implementeren van strategieën voor bescherming van het nationale grondgebied, de ontwikkeling van een ‘situational awareness’ (cf. infra) die bedreigingen voldoende op voorhand kan identificeren zodat er voldoende reactietijd bestaat om de nodige beschermingsmaatregelen te implementeren, het treffen van maatregelen die de vitale infrastructuur van de westerse wereld beschermen, het treffen van maatregelen om burgers wereldwijd te beschermen en het verzekeren van een civiele bescherming die kan optreden in het geval van terroristische aanslagen.
Een ‘operational design’ wordt echter vooral gebruikt voor militaire campagnes die afgerond worden binnen een begrensde tijdsduur. Voor de campagne in de strijd tegen het terrorisme is een strikte toepassing van deze strategie moeilijk realiseerbaar. Wegens de aard van deze campagne kan de strategie dan ook niet gebaseerd worden op het design van de gebruikelijke militaire campagnes. Het is niet slechts een militaire operatie tegen een vijandelijke staat of een vijandelijk leger. Door deze onconventionele manier van ‘oorlogsvoering’ en de mondiale versnippering van de vijandelijke terroristische netwerken, zal een militaire actie zeker niet binnen een korte termijn kunnen afgerond worden volgens de doelstellingen die behaald moeten worden in de zogenaamde ‘endstate’.
Terrorismebestrijding in de Europese Unie. Een toekomst voor Defensie?
20
2.3.1 Ontwikkeling van militaire capaciteiten Militaire capaciteiten moeten voor uiteenlopende taken en onder wisselende omstandigheden goed inpasbaar zijn en snel en flexibel kunnen ingezet worden. Het vermogen om gezamenlijk militair op te treden is eveneens van groot belang. Omdat de taak van defensie zich in de bestrijding van terrorisme beperkt tot een ondersteunende rol en het uitvoeren van een aantal neventaken, moet er rekening mee gehouden worden dat de militaire eenheden meer dan ooit moeten samenwerken met civiele instanties of onder aansturing van civiele autoriteiten zullen optreden (Taakgroep “Defensie & Terrorisme”, 2002, p.10). Ondanks het feit dat terrorismebestrijding (ACOS STRAT, 2002) niet als een aparte opdracht of taak van defensie beschouwd wordt, kan het leveren van steun aan civiele autoriteiten leiden tot bijkomende eisen voor de militaire capaciteiten. Voor defensie gaat het bij de bestrijding van terrorisme in het bijzonder om het ontwikkelen van capaciteiten die doeltreffend en efficiënt kunnen ingezet worden. Om terroristische aanslagen te verijdelen of hun gevolgen te beperken kunnen bijvoorbeeld militaire middelen worden ingezet om gekaapte vliegtuigen te onderscheppen, om de vitale infrastructuur te beschermen, voor het neutraliseren van explosieven, de bestrijding van NBCR terrorisme, het bewaken van de kustwateren, etc. (cf. infra). 2.3.2 Inzet van militaire middelen Volgens Ducheine (2008) moet een militaire inzet in de strijd tegen het terrorisme voldoen aan het legaliteitsbeginsel, waarbij een voorafgaande wettelijke basis vereist is die bepaalt in welke situaties er tot een militaire actie kan overgegaan worden. Op internationaal vlak bepalen het geweldsverbod en het non-interventiebeginsel uit het Handvest van de Verenigde Aaties (VN) de ruimte die staten hebben om terrorismebestrijdingsoperaties met behulp van hun strijdkrachten uit te voeren (Ducheine, 2008, p.581). Volgens Artikel 2§4 van het VN-Handvest (UN, 1945) onthouden alle leden zich in hun internationale betrekkingen van bedreiging met of het gebruik van geweld tegen de territoriale integriteit of de politieke onafhankelijkheid van een staat. Artikel 2§7 bepaalt dat geen enkele bepaling uit het VN-Handvest de VN de bevoegdheid geeft tussenbeide te komen in aangelegenheden die wezenlijk onder de nationale rechtsmacht van een staat vallen. Het dreigen met of gebruiken van militair geweld is dus verboden en militaire terrorismebestrijdingsoperaties vallen in principe onder dit verbod. Militaire acties worden in het internationaal oorlogsrecht enkel gelegitimeerd door de internationale gemeenschap in het geval van een interventie met instemming of uitnodiging van een gaststaat, zelfverdediging, en in het geval van een autorisatie van de VN Veiligheidsraad onder Hoofdstuk VII van het VN-Handvest, dat handelt over het Optreden met betrekking tot bedreiging van de vrede, verbreking van de vrede en daden van agressie (UN, 1945). Het probleem met de toepassing van het internationaal oorlogsrecht is dat deze bepalingen zich richten op het rechtsgebied van interacties tussen staten. De internationale terrorismebestrijding daarentegen richt zich in de huidige vorm voornamelijk op niet-statelijke terreurgroepen. De VN Veiligheidsraad beschouwt het internationaal terrorisme als een ernstige bedreiging van de internationale vrede en veiligheid, maar
Terrorismebestrijding in de Europese Unie. Een toekomst voor Defensie?
21
heeft tot op heden nog geen expliciete autorisatie verleend voor een vredesafdwingbare operatie onder VN-mandaat, ter bestrijding van terroristische organisaties of tegen staten die terroristische organisaties ondersteunen (Ducheine, 2008, p.581). Het aanwenden van collectieve veiligheid of zelfverdediging werpt ook nog een aantal andere bedenkingen op. Zo kan de vraag gesteld worden in hoeverre een terroristische aanslag aan te merken is als een gewapende aanval, of een niet-statelijke entiteit verantwoordelijk kan zijn voor een gewapende aanval, of het inroepen van de zelfverdediging tegen een niet-statelijke actor een schending van de soevereiniteit van een derde staat kan rechtvaardigen, etc. (Ducheine, 2008, p.582).
De terroristische aanslagen van 11 september 2001 tegen de Verenigde Staten werden door de VN Veiligheidsraad beschouwd als een gewapende aanval en militair gezien resulteerde dit in belangrijke ontwikkelingen. De NAVO zag de aanslagen als een externe gewapende aanval op één van haar leden en reageerde in 2001 met een militaire interventie onder leiding van de Verenigde Staten, in en tegen Afghanistan. Deze operatie, Operation Enduring Freedom (OEF) loopt nog steeds als campagne tegen het internationaal terrorisme (Ducheine, 2008, p.1). Artikel 5 van het Aoord-Atlantisch Verdrag (NATO, 1949) stelt dat “een gewapende aanval tegen één of meer van hen in Europa of AoordAmerika als een aanval tegen hen allen wordt beschouwd,” en indien dergelijke gewapende aanval plaatsvindt, “ieder van hen de aldus aangevallen partij of partijen zal bijstaan, in de uitoefening van het recht tot individuele of collectieve zelfverdediging erkend in Artikel 51 van het Handvest van de Verenigde Aaties, door terstond, individueel en in samenwerking met de andere partijen, op te treden op de wijze die zij nodig oordeelt met inbegrip van het gebruik van gewapend geweld om de veiligheid van het Aoord-Atlantisch gebied te herstellen en te handhaven.” In het kader van de Global War on Terror (GWoT) van de Verenigde Staten kwam er in 2003 ook een inval in Irak (Ducheine, 2008, p.1). Dit militair optreden was echter in strijd met Art. 2§4 van het VN-Handvest. Aangezien de Verenigde Staten ook geen instemming kregen van de Veiligheidsraad, is deze actie in principe een schending van het geweldsverbod, en kunnen we spreken over een onrechtmatig militair optreden. Deze inval bracht interne tegenstellingen (Bilo et al., 2006) aan de oppervlakte binnen de leden van het NAVObondgenootschap. Er is een gebrek aan consensus over het takenpakket van de alliantie. Bepaalde landen, waaronder Frankrijk en België, vinden dat terrorisme eerder bestreden moet worden met politionele en justitiële middelen, en niet met militaire middelen. Er is geen lange termijnvisie over de rol van de NAVO en de Verenigde Staten volgen een unilaterale koers met hun zelfverklaarde GWoT. Er is geen politieke cohesie tussen de verschillende lidstaten over een mogelijk leidende rol van de NAVO in de strijd tegen het internationaal terrorisme. Ondanks de uiteenlopende meningsverschillen over de rol van defensie, zijn er reeds mogelijkheden voor een militaire inzet ter bestrijding van terroristische activiteiten. In de volgende paragraaf wordt weergegeven wanneer militaire middelen kunnen ingezet worden om de civiele autoriteiten te ondersteunen op nationaal vlak, en de mogelijkheden voor militaire acties in ‘vijandelijke gebieden’ in het buitenland.
Terrorismebestrijding in de Europese Unie. Een toekomst voor Defensie?
2.3.2.1
22
Militaire inzet in het binnenland
Volgens Ducheine (2008) vergt de bestrijding van het terrorisme een gecoördineerde en multidisciplinaire overheidsreactie op zeer uiteenlopende beleidsterreinen. Geysen (2004) stelt dat het waarborgen van de interne veiligheid traditioneel de primaire verantwoordelijkheid van politie, justitie en inlichtingendiensten is. De rol van defensie beperkt zich hier eerder tot een aantal neventaken. Daarnaast geeft hij aan dat er echter wel een groeiende trend is voor de rol van defensie in het binnenland. Zo kan defensie steun verlenen bij een verhoogde terrorismedreiging, bij het beveiligen van diverse Europese en internationale topbijeenkomsten in België, etc. In België en de Europese Unie wordt terrorisme beschouwd als een misdrijf (Moerman, 2006) en bij de bestrijding van een misdrijf moeten de rechtstaat, de mensenrechten en het privéleven gerespecteerd worden. In dit kader is het belangrijk dat een militaire inzet voldoende legitimiteit heeft om te kunnen deelnemen aan de strijd tegen het terrorisme. In België ligt de eerste verantwoordelijkheid voor de bestrijding van terrorisme en andere vormen van zware criminaliteit die onder het strafrecht vallen, bij de FOD Justitie en FOD Binnenlandse Zaken. Het Ministerie van Defensie moet een aanvullende en ondersteunende rol spelen, wanneer de aard van de situatie dit vereist. De FOD Binnenlandse Zaken omvat onder andere het bestuur van politiediensten, brandweer en Civiele Bescherming. De Algemene Directie van de Civiele Veiligheid heeft als opdracht het voortbestaan van de bevolking te verzekeren en heeft de taak om de burger te helpen in nood. De Civiele Bescherming staat in voor het opstellen van de nood- en interventieplannen en coördineert de speciale operaties en het interventiepersoneel ingeval van een terroristische aanslag (FOD Binnenlandse Zaken, 2008). De FOD Justitie levert haar bijdrage in de strijd tegen het terrorisme via de burgerlijke inlichtingendienst (cf. infra), de vervolging van terroristische misdrijven en de detentie van de verantwoordelijken voor deze misdrijven. Naast de hoofdverantwoordelijkheid van deze twee federale overheidsdiensten, worden ook nog andere overheidsdiensten betrokken in de bestrijding van het terrorisme. Zo is de FOD Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu verantwoordelijk wanneer een eventuele chemische, biologische, radiologische of nucleaire (CBRN) terroristische actie de volksgezondheid kan bedreigen. De verschillende departementen en diensten die afhangen van de federale regering kunnen dienst doen op het Coördinatie- en Crisiscentrum van de Regering (cf. infra) als deze geconfronteerd worden met een crisis met nationale draagwijdte. Om terroristische aanslagen te verijdelen of hun gevolgen te beperken kan om militaire middelen worden gevraagd. Hierbij kan het Ministerie van Defensie steun verlenen aan alle federale overheidsdiensten. Zo kan defensie ongewapende steun verlenen aan de Civiele Bescherming ingeval van rampenbestrijding en calamiteiten en aan de FOD Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu bij een aanslag met CBRN wapens. In beide gevallen kunnen ze militaire middelen ter beschikking stellen als ‘vangnet’ voor de civiele autoriteiten. Voor de verdediging van het grondgebied (ACOS STRAT, 2002) heeft defensie een belangrijke rol toebedeeld gekregen. De luchtmacht staat in voor de verdediging van het nationale luchtruim en kan gevechtsvliegtuigen (F16’s) inzetten ter ondersteuning van de opsporing van strafbare feiten of voor
Terrorismebestrijding in de Europese Unie. Een toekomst voor Defensie?
23
de interventie bij verontrustend gedrag van vliegtuigen. De marine is verantwoordelijk voor de integriteit van de territoriale wateren en kan verdachte vaartuigen op zee intercepteren bij vermoeden van een vijandelijke intentie. Er kunnen militaire luchtverdedigingsmiddelen en satellietwaarnemingen ingezet worden voor de bescherming van kwetsbare civiele infrastructuur (Ducheine, 2008, p.71). De Dienst voor Opsporing en Vernietiging van Ontploffingstuigen (DOVO, 2010) heeft als opdracht om tussen te komen in de bestrijding van terrorisme voor het onderzoeken en opruimen van verdachte ontploffingstuigen zoals bombrieven, bomwagens of explosieven onder water. Wanneer een ontploffing niet vermeden kan worden, verricht de DOVO het postexplosief onderzoek. Voor de strijd tegen het CBRN terrorisme (Vassart, 2004) kan defensie bijkomende beschermingsmaatregelen treffen. Met behulp van gespecialiseerde competenties en technologie kan defensie onder andere ingeschakeld worden voor een snelle en specifieke detectie van schadelijke of dodelijke CBRN agentia, de fysieke en medische bescherming en ontsmetting, de behandeling en het voorkomen van de uitbraak van besmettelijke ziekten en het aanleggen van databanken voor biologische agentia. Verder kan defensie expertise leveren op het vlak van telecommunicatie- en informatiesystemen die de civiele actoren kunnen bijstaan om dreigingen te identificeren. De expertise in talloze domeinen en het breed gamma aan gespecialiseerde middelen staan zowel permanent als op een occasionele basis ter beschikking van de civiele autoriteiten. De aanwending van de militaire middelen in de strijd tegen het terrorisme voor hulp bij rampen, catastrofen of terroristische aanslagen zijn een aanvulling van de bestaande civiele middelen en worden enkel occasioneel verleend in onderstaande gevallen (Leysen, 2000): -
Hulp bij een uitzonderlijke toestand: er kan beroep gedaan worden op militaire middelen bij rampen, catastrofen of terroristische aanslagen, indien alle beschikbare middelen uit de civiele sector zijn ingezet, of wanneer ze ontoereikend of onaangepast zijn.
-
Handhaving van de openbare orde: er kan beroep gedaan worden op militaire middelen om de rust, veiligheid en hygiëne te kunnen waarborgen. Het Protocolakkoord betreffende de steun van Defensie aan operaties van de geïntegreerde politiediensten van 31 januari 2003 laat de Belgische Defensie toe om niet-gestructureerde punctuele en tijdelijke steun te leveren aan de Federale Politie voor de handhaving van de openbare orde. Indien de beschikbare interventiemiddelen van de politiediensten tijdelijk ontoereikend zijn, kunnen militaire middelen ingezet worden voor gewapende opdrachten. De handhaving van de openbare orde kan aangewend worden bij zware onlusten en ordeverstoring, het risico op aanslagen die schade aan personen of zaken kunnen veroorzaken en het risico op het uitbreken van ziekten door CBRN terrorisme.
-
Dringend optreden: er kan beroep gedaan worden op ongewapende militaire eenheden in uitzonderlijke situaties zoals bij rampen, catastrofen of terroristische aanslagen, wanneer de ondersteuning van de civiele middelen noodzakelijk is om mensenlevens te redden. In dit geval moet defensie onmiddellijk gevolg geven aan de hulpaanvraag.
Terrorismebestrijding in de Europese Unie. Een toekomst voor Defensie?
24
De aard van de dreiging maakt een interdepartementele samenwerking tussen alle betrokken overheidsdiensten dan ook noodzakelijk. Gezamenlijke acties kunnen gunstige effecten creëren in de bestrijding van terrorisme en de bescherming tegen een terroristische dreiging. Het bundelen van de krachten zal ongetwijfeld tot de beste bescherming leiden (Vassart, 2004, p.24).
Naast de ondersteuning van de civiele autoriteiten in de terrorismebestrijding heeft defensie de verplichting (Ducheine, 2008) om haar eigen eenheden, objecten, terreinen, informatie- en communicatiesystemen, etc. te beschermen tegen terroristische activiteiten. Het gaat om militaire objecten die door hun aard, ligging, bestemming of gebruik bijdragen aan de taakvervulling van defensie. Deze verplichting geldt ook voor militaire objecten van de bondgenoten, die op het nationale grondgebied gevestigd zijn (vb. NAVO-luchtmachtbasis in Kleine-Brogel). 2.3.2.2
Militaire inzet in het buitenland
In een internationaal kader kunnen militaire middelen ingezet worden tegen terroristische organisaties in ‘vijandelijke gebieden’ en tegen regimes of staten die deze organisaties in bescherming nemen. Omdat de voorbereiding en uitvoering van terroristische activiteiten optimaal geïntegreerd worden binnen de mogelijkheden van de civiele omgeving, is bij een militaire inzet precisie vereist. De militaire acties die worden ingezet tegen de huidige vorm van internationaal terrorisme, zijn dan ook niet gericht tegen een reguliere vijandelijke strijdkracht. Omdat de ‘vijand’ zich onherkenbaar tussen de samenleving bevindt en beweegt, zou een grootschalige conventionele militaire actie enorm veel onschuldige burgers treffen. Om de nevenschade, of ‘collateral damage’ van dergelijke acties te vermijden, zullen militaire eenheden in een politionele modus moeten opereren (Interview Europol, Matysen, 2010a). Omwille van de precisie die nodig is bij dit soort operaties, zijn gespecialiseerde middelen vereist en worden er hogere eisen aan de militaire capaciteiten gesteld. Naast de ‘force protection’, de bescherming van de eigen eenheden en installaties, zijn betrouwbare inlichtingen onmisbaar in het voorkomen van een terroristische actie, het effectief bestrijden van terroristische organisaties en een tijdige ingreep. Voor een strategische inlichtingenverwerving is de samenwerking tussen de militaire inlichtingendienst (ADIV, cf. infra) met opsporingsdiensten en andere inlichtingenen veiligheidsdiensten essentieel. Voor tactische doeleinden dient defensie te beschikken over voldoende middelen voor het inwinnen van inlichtingen die een integraal beeld kunnen geven over de situatie in het operatiegebied. Deze ‘situational awareness’ stelt defensie in staat om vooruit te kijken en proactieve maatregelen te treffen om de negatieve consequenties van een crisis in een vroeg stadium te kunnen beperken. Verder is het belangrijk om een goede informatiebeveiliging te hanteren en moet er een duidelijke afbakening zijn tussen de bevoegdheden van defensie en de civiele instanties (ACOS STRAT, 2002, p. 4).
Terrorismebestrijding in de Europese Unie. Een toekomst voor Defensie?
25
3 Samenwerking Uit het vorige hoofdstuk is gebleken dat nationale en internationale samenwerking cruciaal is voor de bestrijding van de huidige vorm van internationaal terrorisme. Door een steeds sneller evoluerende maatschappij met technologische vernieuwingen en een uitbreiding van communicatiemiddelen zoals het internet en telefonie, worden de nationale grenzen makkelijk overschreden. Ook diverse vormen van criminaliteit, waaronder het internationaal terrorisme, overschrijden de nationale grenzen en benutten deze grensoverschrijdende mogelijkheden ten volle om hun illegale activiteiten te ontplooien. Terrorismebestrijders moeten dan ook inspelen op de toenemende grensoverschrijdende mobiliteit en creativiteit van terroristische organisaties. Dit betekent, naast een goede coördinatie tussen de verschillende betrokken diensten op nationaal vlak, een nauwe internationale samenwerking voor de bestrijding van terrorisme. Ook op Europees vlak vereist de bestrijding van terrorisme een nauwe samenwerking tussen de verschillende lidstaten, waarin politie- en inlichtingendiensten, justitie en krijgsmachten worden betrokken. Dit hoofdstuk legt de focus vooral op de rol van nationale actoren in België en de actoren uit de Europese Unie. Er wordt gekeken naar hoe de verschillende spelers samenwerken en een analyse gemaakt over de eventuele hindernissen die gepaard gaan met een samenwerking op dit domein. Daarna worden de voor- en nadelen besproken van een multilaterale samenwerking op defensiegebied. De analyses en deelbesluiten uit dit hoofdstuk zijn mede gebaseerd op de resultaten van enkele interviews, die in het kader van dit onderzoek zijn opgezet. Binnen de nationale actoren zijn er enkele officials bevraagd uit de Algemene Dienst Inlichting en Veiligheid (cf. Bijlage A, Matysen, 2010b) en uit het Coördinatieorgaan voor de Dreigingsanalyse (cf. Bijlage B, Matysen, 2010c). Op het niveau van de Europese Unie kon een gesprek doorgaan met de First Officer van de Counter Terrorism Unit van Europol (cf. Bijlage C, Matysen, 2010a, ) en met de voorzitster van het Counter Terrorism Team van Eurojust, Michèle Coninsx (cf. Bijlage D, Matysen, 2010d). Dankzij de interessante gesprekken met deze prominente personen kan er een beter beeld geschetst worden over hoe deze verschillende diensten met elkaar in contact komen en hoe deze personen de samenwerking in de strijd tegen het terrorisme ervaren en interpreteren in de praktijk.
3.1
Samenwerking in België
In België zijn verschillende federale overheidsdiensten verantwoordelijk voor de terrorismebestrijding. Ze hebben elk hun specifieke rol en bevoegdheden binnen een specifiek beleidsdomein waarbinnen maatregelen worden genomen in de strijd tegen het terrorisme. Zo is de FOD Justitie bevoegd voor de burgerlijke inlichtingendienst en het federaal parket. De federale politie en het Crisiscentrum vallen onder de bevoegdheid van de FOD Binnenlandse Zaken en het Ministerie van Defensie is bevoegd voor de militaire inlichtingendienst. De douane is de waakhond aan de buitengrenzen van de Europese Unie voor zee- en luchthavens, en valt onder de bevoegdheid van de FOD Financiën. In dit opzicht kan gesteld worden dat de terrorismebestrijding redelijk versnipperd is in België. Om overlappingen te
Terrorismebestrijding in de Europese Unie. Een toekomst voor Defensie?
26
voorkomen is het belangrijk dat de betrokken diensten nauw samenwerken, regelmatig overleg plegen en over proportionele middelen beschikken. Het Coördinatieorgaan voor de Dreigingsanalyse zorgt voor de coördinatie tussen de verschillende diensten en is het structurele anker voor de operationele samenwerking tussen de politie- en inlichtingendiensten van België. De doeltreffendheid van de strijd is sterk afhankelijk van een uitgebreide coördinatie tussen de betrokken partijen. Hieronder worden de belangrijkste nationale organen weergegeven met de beschrijving van hun rol in de terrorismebestrijding. 3.1.1 Veiligheid van de Staat De Veiligheid van de Staat is de burgerlijke en defensieve inlichtingen- en veiligheidsdienst. Samen met de militaire inlichtingendienst, de Algemene Dienst Inlichting en Veiligheid van de Krijgsmacht (ADIV, cf. infra), zijn dit de twee enige inlichtingen- en veiligheidsdiensten van België. Volgens art. 7 van de Wet houdende regeling van de inlichtingen- en veiligheidsdienst van 30 november 1998 (BS, 1998) heeft de Veiligheid van de staat als opdracht: “het inwinnen, analyseren en verwerken van inlichtingen die betrekking hebben op elke activiteit die de inwendige veiligheid van de Staat en het voortbestaan van de democratische en grondwettelijke orde, de uitwendige veiligheid van de Staat en de internationale betrekkingen, het wetenschappelijk of economisch potentieel, of elk ander fundamenteel belang van het land, bedreigt of zou kunnen bedreigen” (art.7§1). Een activiteit die bedreigt of zou kunnen bedreigen wordt hierin gedefinieerd als “elke individuele of collectieve activiteit ontplooid in het land of vanuit het buitenland die verband kan houden met spionage, inmenging, terrorisme, extremisme, proliferatie, schadelijke sektarische organisaties, criminele organisaties, daarbij inbegrepen de verspreiding van propaganda, de aanmoediging of de rechtstreekse of onrechtstreekse steun, onder meer door het verstrekken van financiële, technische of logistieke middelen, het verstrekken van inlichtingen over mogelijke doelwitten, de ontwikkeling van structuren en van actiecapaciteit en de verwezenlijking van de nagestreefde doeleinden” (BS, 1998, art.8§1). Voor het fenomeen ‘terrorisme’ wordt de definitie: “het gebruik van geweld tegen personen of materiële belangen om ideologische of politieke redenen met het doel zijn doelstellingen door middel van terreur, intimidatie of bedreigingen te bereiken” gehanteerd en voor het fenomeen ‘extremisme’: “racistische, xenofobe, anarchistische, nationalistische, autoritaire of totalitaire opvattingen of bedoelingen, ongeacht of ze van politieke, ideologische, confessionele of filosofische aard zijn, die theoretisch of in de praktijk strijdig zijn met de beginselen van de democratie of de mensenrechten, met de goede werking van de democratische instellingen of andere grondslagen van de rechtsstaat” (BS, 1998, art.8§1).
Het werk van een inlichtingendienst (Veiligheid van de Staat [VSSE], 2008, p.12) is er hoofdzakelijk één van zoeken, vergaren en analyseren van informatie over fenomenen, personen, groepen, etc. Als inlichtingen- en veiligheidsdienst heeft de Veiligheid van de Staat geen politionele noch gerechtelijke
Terrorismebestrijding in de Europese Unie. Een toekomst voor Defensie?
27
bevoegdheden en de doelstellingen verschillen met die van politiediensten en gerechtelijke diensten. Uiteraard is er wel een nauwe samenwerking met deze diensten, onder andere met het federaal parket en de federale politie voor de strijd tegen het terrorisme. Ook zijn er regelmatige contacten met andere diensten zoals het Crisiscentrum van de FOD Binnenlandse Zaken, de douane, de FOD Buitenlandse Zaken, de directie van het gevangeniswezen, de dienst vreemdelingenzaken en het OCAD.
In een wereld waarin grenzen vervagen en waarin de bewegingsvrijheid zo goed als onbeperkt is, kunnen gevaren en bedreigingen zich steeds meer en meer internationaliseren. De internationale samenwerking tussen de verschillende inlichtingendiensten is dan ook van uitzonderlijk belang. De Veiligheid van de Staat is aanwezig op het Europese en internationale vlak. De burgerlijke inlichtingendienst onderhoudt verschillende bilaterale contacten over de hele wereld en is actief binnen groepen die de inlichtingendiensten op Europees en internationaal niveau verenigen (vb. SitCen, cf. infra) (VSSE, 2008, p.13).
In de bestrijding van terrorisme en extremisme kan de Veiligheid van de Staat informatie inwinnen over activiteiten van personen of organisaties die de fundamentele belangen en waarden van het land bedreigen of zouden kunnen bedreigen. Volgens de nieuwe BIM-wet (BS, 2010) kan de Veiligheid van de Staat uitzonderlijke methoden voor het verzamelen van gegevens aanwenden “wanneer er ernstige bedreigingen bestaan voor de inwendige veiligheid van de Staat en het voortbestaan van de democratische en grondwettelijke orde, de uitwendige veiligheid van de Staat en de internationale betrekkingen of het wetenschappelijk of economisch potentieel en wanneer die bedreigingen betrekking hebben op een activiteit die verband houdt met spionage, terrorisme, het radicaliseringsproces, de proliferatie, schadelijke sektarische organisaties en criminele organisaties […] ” (BS, 2010, art. 18/9§1) en “indien de gewone en specifieke methoden voor het verzamelen van gegevens ontoereikend worden geacht om de informatie te verzamelen die nodig is om de inlichtingenopdracht te volbrengen” (BS, 2010, art. 18/9§2). 3.1.2 Algemene Dienst Inlichting en Veiligheid van de Krijgsmacht De Belgisch militaire tegenhanger van de burgerlijke inlichtingendienst is de Algemene Dienst Inlichting en Veiligheid (ADIV). Om zijn opdrachten te vervullen heeft de ADIV vier ondergeschikte divisies ter beschikking: -
De Divisie Inlichtingen: krachtens art. 11 van de Wet houdende regeling van de inlichtingenen veiligheidsdienst van 30 november 1998 (BS, 1998) heeft de Algemene Dienst inlichting en veiligheid als opdracht: “het inwinnen, analyseren en verwerken van inlichtingen die betrekking hebben op elke activiteit die de onschendbaarheid van het nationaal grondgebied, de militaire defensieplannen, de vervulling van de opdrachten van de strijdkrachten, of de veiligheid van de Belgische onderdanen in het buitenland of elk ander fundamenteel belang
Terrorismebestrijding in de Europese Unie. Een toekomst voor Defensie?
28
van het land, […] bedreigt of zou kunnen bedreigen” (art. 11§1). De Divisie Inlichtingen (ACOS IS, 2010) staat in voor het verwerven van zowel strategische als operationele inlichtingen, die voornamelijk gericht zijn op het buitenland. De strategische inlichtingen zijn bestemd ter ondersteuning van de politiek-militaire besluitvormers en de operationele inlichtingen voor de eenheden in operatie in het buitenland. -
De Divisie Veiligheid: de ADIV moet “zorgen voor het behoud van de militaire veiligheid van het personeel, militaire installaties, wapens, munitie, uitrusting, plannen, documenten, informatica- en verbindingssystemen of andere militaire voorwerpen” (BS, 1998, art.11§2). Alle activiteiten (ACOS IS, 2010) die verbonden zijn aan het aspect veiligheid zijn gericht op de eigen strijdkrachten en op de geallieerde militaire installaties in België. Indien nodig kunnen zij ook gevoerd worden ten voordele van de Belgische eenheden die in het buitenland ontplooid zijn.
-
De Divisie Veiligheidsinlichtingen heeft als opdracht het inwinnen, het analyseren en het verwerken van de inlichtingen in verband met spionage, sabotage en terrorisme die de belangen en uitvoering van de opdrachten van defensie of de militaire defensieplannen bedreigen of zouden kunnen bedreigen (ACOS IS, 2010).
-
De Divisie Beleidsondersteuning verleent steun op het vlak van personeel en financiën, interne veiligheid, training, logistiek en transport, informatica- en communicatiesystemen, etc (ACOS IS, 2010).
Volgens de nieuwe BIM-wet (BS, 2010) kan de ADIV van de Krijgsmacht uitzonderlijke methoden aanwenden voor het verzamelen van gegevens “wanneer er ernstige bedreigingen bestaan voor de onschendbaarheid van het nationale grondgebied, de militaire defensieplannen, de vervulling van de opdrachten van de strijdkrachten, het wetenschappelijk en economisch potentieel met betrekking tot de actoren die actief zijn in de economische en industriële sectoren die verbonden zijn met defensie […], de veiligheid van de Belgische onderdanen in het buitenland, de militaire veiligheid van het personeel, de militaire installaties, wapens, munitie, uitrusting, plannen, geschriften, documenten , […] ” (BS, 2010, art. 18/9§1) en “indien de gewone en specifieke methoden voor het verzamelen van gegevens ontoereikend worden geacht om de informatie te verzamelen die nodig is om de inlichtingenopdracht te volbrengen” (BS, 2010, art. 18/9§2). 3.1.3 Federale Politie De Directie voor de bestrijding van de Criminaliteit tegen Personen (DJP) van de Federale Politie (2010) is bevoegd voor diverse vormen van criminaliteit tegen personen. De Centrale Dienst Terrorisme en Sekten van de DJP behartigt voornamelijk de problematiek van de politiek of ideologisch geïnspireerde misdrijven, evenals de gerechtelijke inbreuken die worden gepleegd of gepland door subversieve, extremistische en terroristische organisaties of door schadelijke sektarische
Terrorismebestrijding in de Europese Unie. Een toekomst voor Defensie?
29
organisaties. Zo gaat er onder andere aandacht naar de dreiging die uitgaat van het islamextremisme, het Europees terrorisme of nationaal terrorisme (extreem-rechts, ecoterrorisme, etc.). De dienst heeft frequente contacten met de Veiligheid van de Staat (cf. supra), de militaire inlichtingen- en veiligheidsdienst (ADIV, cf. supra) en het OCAD (cf. infra). 3.1.4 Coördinatieorgaan voor de Dreigingsanalyse De Wet betreffende de analyse van de dreiging van 10 juli 2006 (BS, 2006a) bepaalt de oprichting van een orgaan dat belast is met de evaluatie van de dreigingen, opgesomd in art. 8§1 van de Wet houdende regeling van de inlichtingen- en veiligheidsdienst uit 1998 (cf. supra) betreffende de fenomenen terrorisme en extremisme “die de inwendige en uitwendige veiligheid van de Staat, de Belgische belangen en de veiligheid van de Belgische onderdanen in het buitenland of elk ander fundamenteel belang van het land […], zouden kunnen aantasten” (BS, 2006a, art.3). Dit Coördinatieorgaan voor de dreigingsanalyse (OCAD) staat onder het gemeenschappelijk gezag van de minister van Justitie en de minister van Binnenlandse Zaken en heeft als opdracht om op periodieke en stipte basis een gemeenschappelijke strategische evaluatie uit te voeren, die moet oordelen over mogelijke dreigingen en hoe vastgestelde bedreigingen kunnen evolueren. Verder moet het OCAD specifieke internationale contacten verzekeren met gelijkaardige buitenlandse of internationale diensten (BS, 2006a).
Het initiatief voor de oprichting van het OCAD ligt volgens Pieters (2007) volledig in de lijn van het integraal en geïntegreerd veiligheidsbeleid van de federale regering, waarbij de strijd tegen het terrorisme als nationale en internationale prioriteit wordt beschouwd. Het OCAD bestaat naast gedetacheerde personeelsleden van politie- en inlichtingendiensten, uit rechtstreeks aangeworven analisten en experten van verschillende overheidsdiensten zoals de Dienst Vreemdelingenzaken, de Administratie der Douane en Accijnzen, de FOD Buitenlandse Zaken en het DG Luchtvaart van de FOD Mobiliteit en Vervoer. Het OCAD heeft een zeer krachtig mandaat (Interview OCAD, Matysen, 2010c), waarbij ze niet onderhevig zijn aan andere diensten. De partnerdiensten van het OCAD zijn wettelijk verplicht om alle relevante inlichtingen voor de analyse van de dreiging, aan het OCAD mee te delen. Op deze manier moet het OCAD niet zelf inlichtingen inwinnen bij haar partners, maar moeten de partnerdiensten op eigen initiatief beoordelen welke inlichtingen relevant zijn voor de opdrachten van de analysedienst. Zonder deze verplichting bestaat het risico dat niet alle informatie bij het OCAD terechtkomt. Het voordeel van gedetacheerd personeel is dat de banden met de partnerdiensten zeer sterk zijn. Op deze manier is de analyse en evaluatie van de dreiging volledig en kunnen beleidsmakers ervan uitgaan dat alle relevante elementen in rekening zijn gebracht. De periodieke gemeenschappelijke strategische evaluatie wordt haljaarlijks opgesteld op basis van eigen analyses, en bekijkt trends, bedreigingen en perspectieven op vlak van extremisme en terrorisme. Hiernaast kan er ook een punctuele evaluatie gemaakt worden over een specifiek fenomeen op korte
Terrorismebestrijding in de Europese Unie. Een toekomst voor Defensie?
30
termijn, zonder een verdere voorspelling op lange termijn. De experten bepalen het dreigingsniveau (cf. infra) voor het fenomeen in kwestie en op basis hiervan zal het Coördinatie- en Crisiscentrum van de Regering (cf. infra) de nodige beschermings- en voorzorgsmaatregelen treffen. De evaluaties van het OCAD gebeuren op eigen initiatief en op aanvraag, waarbij de verschillende partnerdiensten worden betrokken. In tegenstelling tot inlichtingendiensten heeft het OCAD een wettelijk mandaat om aanbevelingen te formuleren op politiek niveau, wat een sterke bevoegdheid is.
De opdrachten van het OCAD hebben betrekking op terrorisme en extremisme, met inbegrip van een actieplan radicalisme. Er is ook voorzien dat het OCAD kan ingeschakeld worden voor andere thema’s waarvoor een gecoördineerde, overkoepelende aanpak nodig is. Dit kan bijvoorbeeld gaan over andere bedreigingen zoals spionage, proliferatie, sekten, criminele organisaties en inmenging (Matysen, 2010c). 3.1.5 Coördinatie- en Crisiscentrum van de Regering De Algemene Directie Crisiscentrum (ADCC) van de FOD Binnenlandse Zaken (2006) staat de federale regering bij in de noodplanning, het interdepartementale beheer van crisissituaties en belangrijke gebeurtenissen. Er is een permanente waakzaamheid waarbij het Crisiscentrum 24 uur per dag, 7 dagen per week ter beschikking staat van de Belgische openbare instanties. Het Crisiscentrum helpt de civiele en politionele veiligheid te waarborgen door informatie in te winnen en te analyseren, coördineert het crisisbeheer op nationaal niveau, en ondersteunt het regionale en lokale niveau. De gebeurtenissen en incidenten op Belgisch grondgebied worden nauw opgevolgd, evenals de internationale gebeurtenissen die een weerslag kunnen hebben op België. In geval van een crisis of een incident van internationale aard, is de ADCC het officiële Belgische contactpunt van de regering voor de betrokken landen. Het Koninklijk Besluit tot oprichting van het Coördinatie- en Crisiscentrum van de Regering van 18 april 1988 (BS, 1988) definieert een gebeurtenis als een crisis wanneer ze wegens haar aard of gevolgen: -
De vitale belangen van het land of de essentiële behoeften van de bevolking bedreigt. Deze worden omschreven als de openbare rust, gezondheid en veiligheid, het socio-economisch potentieel van het land, de nationale soevereiniteit en democratische instellingen, en de integriteit van het nationaal grondgebied (BS, 1988, art.1§2).
-
Een dringende besluitvorming vereist.
-
De gecoördineerde inzet van verscheidene departementen en organismen vergt.
Bij een ernstige terroristische dreiging komen de veiligheid, openbare rust en democratische instellingen in gevaar. Omdat terrorisme een ernstige bedreiging vormt voor de politieke, constitutionele, economische en sociale basisstructuren van het land, is hier een dringende besluitvorming en samenwerking tussen alle mogelijke actoren vereist. Terrorismebestrijding vereist de coördinatie en overleg van verscheidene diensten en overheden.
Terrorismebestrijding in de Europese Unie. Een toekomst voor Defensie?
31
Het Coördinatieorgaan voor de Dreigingsanalyse (OCAD, cf. supra) is belast met de evaluatie van de dreiging op het vlak van terrorisme en extremisme. Het Koninklijk Besluit tot uitvoering van de wet van 10 juli 2006 betreffende de analyse van de dreiging van 28 november 2006 (BS, 2006b) bepaalt dat iedere evaluatie die het Crisiscentrum van het OCAD ontvangt, “het niveau van de dreiging zal bepalen door zich te steunen op een beschrijving van de ernst en de waarschijnlijkheid van het gevaar of van de dreiging” (art.11§6). De verschillende dreigingsniveaus zijn: o
Het <
> indien blijkt dat de persoon, de groepering of de gebeurtenis die het voorwerp uitmaakt van de analyse niet bedreigd is.
o
Het <> indien blijkt dat de dreiging tegen de persoon, de groepering of de gebeurtenis die het voorwerp uitmaakt van de analyse weinig waarschijnlijk is.
o
Het <> indien blijkt dat de dreiging tegen de persoon, de groepering of de gebeurtenis die het voorwerp uitmaakt van de analyse mogelijk en waarschijnlijk is.
o
Het <> indien blijkt dat de dreiging tegen de persoon, de groepering of de gebeurtenis die het voorwerp uitmaakt van de analyse ernstig en zeer nabij is.
Op basis van deze evaluaties (FOD Binnenlandse Zaken, 2006) neemt het Crisiscentrum de nodige beschermings- en voorzorgsmaatregelen. De betrokken instanties worden op de hoogte gebracht zodat de politie- en inlichtingendiensten tot de uitvoering van de maatregelen kunnen overgaan. In het geval van een terroristische dreiging kunnen er bijvoorbeeld verschillende controles van verdachte personen, voertuigen en voorwerpen plaatsvinden, het instellen van vaste posten met permanente politieaanwezigheid, verhoogde patrouilles, etc. Bij een ernstige dreiging of een terroristische aanslag informeert het Crisiscentrum de burger over de getroffen maatregelen. Om de vitale belangen van het land te beschermen sensibiliseert ze professionele groeperingen voor crisissen die eigen zijn aan hun sector en voor crisissen bij terroristische aanslagen. Het OCAD (Matysen, 2010c) geeft geen algemeen dreigingsniveau weer waarbij de maatregelen gelden voor bijvoorbeeld het hele land. Meestal geldt dit voor concrete dreigingen tegen een specifiek doelwit of voor een bepaalde regio. De maatregelen die het Crisiscentrum op basis van een dreigingsniveau neemt, moeten verantwoord kunnen worden. 3.1.6 Deelbesluit De bestrijding van het terrorisme bevindt zich in een grijze zone waarin de activiteiten van de verschillende actoren nooit duidelijk zijn afgelijnd. Het is belangrijk om voldoende te communiceren tussen de autoriteiten die in deze grijze zone actief zijn. Hierbij gaat het vooral over de samenwerking tussen de militaire inlichtingendienst, de burgerlijke inlichtingendienst, de federale politie en het federaal parket. Deze samenwerking is ook geregeld in de Ministeriële omzendbrief betreffende de samenwerking en het uitwisselen van inlichtingen met betrekking tot het fenomeen terrorisme en
Terrorismebestrijding in de Europese Unie. Een toekomst voor Defensie?
32
extremisme van 20 december 2004 (BS, 2005). Het permanent inwinnen van informatie is van essentieel belang in het kader van een efficiënte terrorismebestrijding. Op een bepaald moment valt het onderzoek naar een fenomeen buiten de verantwoordelijkheid van een betrokken dienst, om naar een volgend stadium te gaan. Wanneer het onderzoek in de fase van vervolging komt is het belangrijk om alle activiteiten van het vooronderzoek stop te zetten. Dit is cruciaal om overlappingen met andere autoriteiten te vermijden, zodat er geen procedurefouten gemaakt worden. Voor een inlichtingendienst kan het echter interessant zijn om de bronnen zo lang mogelijk verborgen te houden, als onderdeel van een breder geheel. Als ze hun activiteiten moeten stopzetten en de bronnen moeten prijsgeven omdat het onderzoek de verantwoordelijkheid wordt van een andere autoriteit, vergooien ze de mogelijkheid om nog dieper te graven. Verder kunnen er tijdens een onderzoek bijvoorbeeld fenomenen opduiken die niet zo belangrijk zijn voor de betrokken inlichtingendienst, maar wel voor de andere inlichtingendienst of de politiediensten. Deze fenomenen worden dan gerapporteerd aan de betrokken diensten. Dit is moeilijk op voorhand te bepalen want een terroristische organisatie gaat niet op voorhand aangeven op welk domein ze actief zullen zijn. De grijze zone is dus niet altijd even duidelijk afgelijnd, en daarom is het belangrijk om duidelijke afspraken te maken. Deze grijze zone is ook onvermijdelijk. Iedere actor heeft zijn eigen taak in het hele proces. Een terroristische activiteit is niet enkel het plaatsvinden van een aanslag. Er gaat een hele voorbereidingsperiode aan vooraf, waarin een netwerk gecreëerd moet worden, het ontwikkelen van capaciteiten, training van de leden, etc. Alvorens deze organisaties daadwerkelijk overgaan tot criminele feiten, zijn ze nog niet te vervolgen. Maar in deze voorbereidingsfase is het toch belangrijk om een aantal zaken die naar extremisme of terrorisme neigen van dichtbij op te volgen.
Daarbij komt dat inlichtingendiensten (Matysen, 2010a) een heel andere manier van werken hebben dan politiediensten. Politiediensten dienen feiten te bewijzen op basis van strafrechtelijke regels om ze te kunnen aanbrengen in de rechtbank. De inlichtingendiensten hebben geen gerechtelijke bewijslast en willen hun informatie liever niet publiek maken. De inlichtingendiensten in België hanteren vooral open bronnen, technische middelen (observatie) en menselijke bronnen (human sources: informanten, infiltranten, arrestanten). Menselijke bronnen zijn heel kwetsbaar, dus zullen inlichtingendiensten veel inspanningen leveren om hun bronnen te beschermen en informatie zoveel mogelijk af te schermen. Een transitie van informatie van de inlichtingendiensten naar de rechtbank is niet evident en er zijn veel obstakels. Met de nieuwe ‘BIM-wet’ van 4 februari 2010 (BS, 2010) worden de methoden die de inlichtingendiensten kunnen inzetten voor de bestrijding van terrorisme verder uitgebouwd. De ‘BIMwet’ moet nog omgezet worden in uitvoeringsbesluiten en moet de inlichtingendiensten toelaten makkelijker inlichtingen te verzamelen in het kader van de terrorismedreiging. Zo zal de mogelijkheid bestaan om technische middelen in te zetten voor onder andere telefoontaps en e-mailintercepties. Deze wetgeving kadert binnen de prospectie, het vermijden dat er terroristische activiteiten plaatsvinden. Hiermee is er deels overlap met de prospectietaak van de politiediensten (‘BOM-wet’,
Terrorismebestrijding in de Europese Unie. Een toekomst voor Defensie?
33
BS, 2003) en verkleint de grijze zone. Er is dus een spanningsveld (Matysen, 2010c) tussen de verantwoordelijkheden van de politiediensten en die van de inlichtingendiensten. Het is niet duidelijk waar het proactief onderzoek van de inlichtingendiensten eindigt, en waar het onderzoek van de politiediensten en het federaal parket begint. Er zijn onvermijdelijke snijvlakken tussen deze diensten, maar een bepaalde graad van concurrentie is niet slecht. De verschillende actoren kunnen elkaar aanvullen en het OCAD heeft als doel de spanningen in de grijze zone zo goed mogelijk te coördineren. Het is nodig om alle betrokken partijen rond de tafel te krijgen, en een coördinerende rol is noodzakelijk. Het verhinderen van een terroristische aanslag is dan ook het einddoel voor alle betrokken diensten.
Inlichtingendiensten werken vanuit een proactieve invalshoek, ze moeten vooruitkijken en vooruitdenken, maar het is niet steeds mogelijk om vanuit deze invalshoek het grotere geheel te zien. Het OCAD verzamelt verschillende inlichtingen en bepaalt de objectieven van terrorisme in een strategische analyse. De inlichtingendiensten en politiediensten moeten ervoor zorgen dat het OCAD over voldoende informatie beschikt zodat ze in staat zijn om een analyse en evaluatie van de terroristische dreiging op te stellen. Op basis van de analyse en terugkoppeling naar alle betrokken actoren, is het voor deze diensten mogelijk om het grotere geheel te kunnen zien op nationaal vlak (Matysen, 2010b).
3.2
Samenwerking in de Europese Unie
Omdat terroristische activiteiten niet grensgebonden zijn, is een goede samenwerking en communicatie ook belangrijk in een internationale context. Op het niveau van de Europese Unie zijn er een aantal mogelijkheden ontwikkeld die lidstaten toelaten om samen te werken in de strijd tegen het terrorisme. Europol stimuleert lidstaten tot samenwerking op politieel niveau en levert expertise en informatie in het kader van de terrorismebestrijding. Eurojust coördineert de justitiële samenwerking tussen de lidstaten en speelt een actieve rol op operationeel vlak. Frontex staat in voor het beheer en de controle aan de buitengrenzen van de Europese Unie. Het permanent comité binnenlandse veiligheid (COSI) zorgt voor het samenbundelen van de krachten van deze organen en bevordert de operationele samenwerking op het gebied van de binnenlandse veiligheid. Het Gemeenschappelijk Situatiecentrum (SitCen) ten slotte zorgt voor een inschatting van de terroristische dreiging op Europees vlak. Hieronder worden de verschillende Europese organen weergegeven die actief zijn op het vlak van terrorismebestrijding. 3.2.1 Politiële samenwerking in de Europese Unie Volgens de geconsolideerde versie van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, verschenen in het Publicatieblad van de Europese Unie op 9 mei 2008 en in werking getreden op 1 december 2009 (EU, 2008a) (hierna: Verdrag van Lissabon), ontwikkelt de Europese Unie “een vorm
Terrorismebestrijding in de Europese Unie. Een toekomst voor Defensie?
34
van politiële samenwerking waarbij alle bevoegde autoriteiten van de lidstaten betrokken zijn, met inbegrip van de politie, de douane en andere gespecialiseerde wethandhavingsdiensten die belast zijn met het voorkomen, opsporen en onderzoeken van strafbare feiten” (p. C 115/83). Het verdrag bepaalt de verzameling, opslag, verwerking, analyse en uitwisseling van relevante informatie; de steun voor de opleiding van personeel, samenwerking betreffende de uitwisseling van personeel, apparatuur en onderzoek; en de gemeenschappelijke onderzoekstechnieken voor het opsporen van ernstige vormen van georganiseerde criminaliteit.
Het Europees Agentschap Europol (EP Bureau Nederland, 2009a) is erop toegespitst om het terrorismebeleid goed uit te kunnen voeren via informatie-uitwisseling tussen politiediensten. Het verzamelt en analyseert criminele inlichtingen en probeert op deze manier de internationale criminaliteit tegen te gaan. Europol beheert verschillende databases met gegevens over criminelen en criminele netwerken in heel Europa. Via het aanbieden van uitgebreide informatie over internationaal georganiseerde misdaadnetwerken, probeert Europol de samenwerking tussen de verschillende inlichtingen- en politiediensten in de Europese Unie te faciliteren. Volgens het Besluit van de Raad van 6 april 2009 tot oprichting van de Europese Politiedienst (Europol) (EG, 2009a) heeft Europol “ten doel het optreden van bevoegde autoriteiten van de lidstaten en hun onderlinge samenwerking bij de voorkoming en bestrijding van georganiseerde criminaliteit, terrorisme en andere vormen van ernstige criminaliteit waarbij twee of meer lidstaten betrokken zijn, te ondersteunen en te versterken” (p. L 121/39). Europol is bevoegd voor de georganiseerde criminaliteit en terrorisme die gezien de omvang, de ernst en de gevolgen van de strafbare feiten, een gemeenschappelijke aanpak van de lidstaten noodzakelijk maakt. Volgens het Verdrag van Lissabon (EU, 2008a) staat Europol in voor de verzameling, opslag, verwerking, analyse en uitwisseling van informatie, die door de autoriteiten van de lidstaten of van derde landen of instanties worden verstrekt. Verder zorgt Europol voor de coördinatie, organisatie en uitvoering van onderzoeken en operationele acties, die gezamenlijk met de bevoegde autoriteiten van de lidstaten of in gezamenlijke onderzoeksteams worden uitgevoerd. Iedere operationele actie van Europol moet worden uitgevoerd in overleg en overeenstemming met de autoriteiten van de betrokken lidstaten waarbinnen de actie wordt uitgevoerd. Alleen de bevoegde nationale autoriteiten kunnen over het gebruik van dwangmiddelen beslissen (p. C 115/84).
Elke nationale eenheid vaardigt tenminste één verbindingsofficier naar Europol af die onderworpen is aan het nationale recht van de lidstaat die hen heeft afgevaardigd en binnen Europol de belangen van de nationale eenheid vertegenwoordigt (EG, 2009a, p. L 121/42). Om zijn opdracht uit te voeren werkt Europol samen met Europese organen zoals Eurojust (cf. infra) om onder andere te zorgen voor een passend niveau van gegevensbescherming. Om dubbel werk te voorkomen en de doeltreffendheid bij de bestrijding van ernstige vormen van criminaliteit op te voeren, sluit Europol overeenkomsten met instellingen, organen, agentschappen en bureaus van de Europese Unie.
Terrorismebestrijding in de Europese Unie. Een toekomst voor Defensie?
3.2.1.1
35
Counter Terrorism Unit van Europol - Interview met First Officer
De Counter Terrorism Unit (CTU) van Europol (Matysen, 2010a) staat in voor de operationele ondersteuning, analyse, expertise, informatie en coördinatie op vlak van de samenwerking in de bestrijding van het terrorisme. Omdat terrorismebestrijding ook belangrijk is in een preventief stadium, zijn er heel wat actoren betrokken. Naast de raakvlakken tussen politiediensten en justitie, zijn er raakvlakken met de activiteiten van inlichtingendiensten. De verschillende actoren benaderen het fenomeen niet altijd op dezelfde manier. Bijkomend is de zware politieke connotatie die aan het onderwerp gebonden is. Europol is in de eerste plaats een steunorganisatie. De steun en expertise kan in de verschillende stadia van de terrorismebestrijding aangeboden worden aan de actoren die dit wensen. Het optreden van Europol gebeurt op aanvraag en op basis van de vrijwilligheid van de lidstaten. Omdat de lidstaten niet verplicht zijn om Europol in te schakelen, zullen ze nooit zelf een onderzoek initiëren. De CTU kan steun verlenen aan het onderzoek en vooronderzoek. Ze hebben de capaciteit om op ieder moment op te treden, zowel in een inlichtingencyclus als in een gerechtelijk onderzoek. Aan iedereen die dit wenst kan Europol een omgeving bieden waarin een operationele actie mogelijk is (vb. tolken, infrastructuur, etc.). De CTU bestaat uit een vijftigtal personeelsleden, waarvan het grootste deel instaat voor analyse. Op basis van input uit de lidstaten heeft Europol verschillende grote databases over specifieke criminaliteitsfenomenen. Inzake terrorisme heeft Europol de grootste database over elk terrorisme-incident binnen en buiten de Europese Unie. De Analysis Work File HYDRA is een database met gegevens van islamitisch-extremistisch gerelateerd terrorisme en de Analysis Work File DOLPHIN is een database met gegevens van niet-islamitisch terrorisme. Europol doet zelf geen operationele acties, maar kan wel ter plaatse gaan bij een gecoördineerde actie wanneer de betrokken actoren dit wensen. Europol kan de databases op afstand raadplegen en de nodige informatie verstrekken op het terrein. Dit kan bijvoorbeeld gaan over het vergelijken van ledenlijsten, telefoonnummers, etc. De expertisesteun van Europol is redelijk uniek. Niet alle lidstaten hebben voldoende eigen capaciteiten om expertise uit te bouwen voor alle criminaliteitsfenomenen. Op basis van de behoeften van de lidstaten kan Europol dan overgaan tot de uitvoering van een inlichtingenanalyse, een strategische analyse, een operationele analyse, etc. Omdat de samenwerking in de terrorismebestrijding dichtbij de nationale soevereiniteit ligt, is het een nationale beslissing om gebruik te maken van de diensten van Europol. Volgens de bepalingen van het Verdrag van Lissabon (EU, 2008a), eerbiedigt de Europese Unie “de essentiële staatsfuncties, met name de verdediging van de territoriale integriteit van de staat, de handhaving van de openbare orde en de bescherming van de nationale veiligheid”. Het aanwenden van Europol kan dan ook niet verplicht worden, want “de nationale veiligheid blijft de uitsluitende verantwoordelijkheid van elke lidstaat” (art. 4§2, p. C 115/18). In de praktijk zijn er ook verscheidene bilaterale samenwerkingsovereenkomsten tussen inlichtingen- en politiediensten, die zich buiten het niveau van de Europese Unie situeren. De CTU van Europol kan echter een meerwaarde bieden in een gezamenlijke terrorismebestrijding, op voorwaarde dat de lidstaten voldoende overtuigd zijn van de
Terrorismebestrijding in de Europese Unie. Een toekomst voor Defensie?
36
noodzaak aan samenwerking en informatie-uitwisseling op multilateraal niveau. Europol publiceert jaarlijks een verslag met een gedetailleerd overzicht van de stand van zaken en de tendensen in verband met het terrorisme in de Europese Unie (TE-SAT, cf. infra). 3.2.2 Justitiële samenwerking in strafzaken in de Europese Unie Het Europees justitieel netwerk in strafzaken (Europese Unie, 2009c) heeft als doel de wederzijdse rechtshulp tussen de lidstaten van de Europese Unie op juridisch en praktisch gebied te verbeteren om ernstige vormen van criminaliteit te bestrijden. Het Besluit van de Raad betreffende de oprichting van Eurojust van 28 februari 2002 (EG, 2002c) bepaalt de oprichting van Eurojust om de coördinatie en de samenwerking tussen de bevoegde autoriteiten van de lidstaten te verbeteren en om de strijd tegen ernstige vormen van criminaliteit te versterken (p. L 63/1-2). In het Besluit van de Raad betreffende het Europees justitieel netwerk van 16 december 2008 (EU, 2008b) stelt de Raad dat de justitiële samenwerking tussen de lidstaten moet worden versterkt (p. L 348/130). Het Verdrag van Lissabon (EU, 2008a) bepaalt dat het Europees Parlement en de Raad minimumvoorschriften kunnen vaststellen betreffende de bepaling van strafbare feiten en sancties. Ze kunnen dit doen wanneer er sprake is van bijzonder zware criminaliteit met een grensoverschrijdende dimensie of uit een bijzondere noodzaak om deze op gemeenschappelijke basis te bestrijden. De verschillende vormen van zware criminaliteit zijn terrorisme, mensenhandel en seksuele uitbuiting van vrouwen en kinderen, illegale drugshandel, illegale wapenhandel, het witwassen van geld, corruptie, vervalsing van betaalmiddelen, computercriminaliteit en georganiseerde criminaliteit (p. C 115/80). Het Europees Agentschap Eurojust (EP Bureau Nederland, 2009b) heeft tot doel de doeltreffende bestrijding van de bevoegde instanties in de lidstaten tegen zware, georganiseerde en grensoverschrijdende misdaad te verbeteren. Eurojust staat de lidstaten bij om ervoor te zorgen dat onderzoek en vervolging doeltreffender worden en onderscheidt zich van Europol (cf. supra) door zich vooral te richten op het bevorderen van samenwerking tussen de justitiële autoriteiten in de lidstaten. Eurojust is opgericht “als een orgaan van de Europese Unie met rechtspersoonlijkheid, met als doel de coördinatie en de samenwerking tussen de bevoegde justitiële instanties van de lidstaten te bevorderen en te verbeteren” (EG, 2009b, p. L 138/14) en is belast met het ondersteunen en versterken van de coördinatie en de samenwerking tussen de nationale autoriteiten die instaan voor het onderzoek en de vervolging van zware criminaliteit (EU, 2008a, p. C 115/81).
Het Verdrag van Lissabon (EU, 2008a) bepaalt dat Eurojust zal optreden wanneer minstens twee lidstaten geconfronteerd worden met vormen van zware criminaliteit, of wanneer er een vervolging op gemeenschappelijke basis vereist is. Ze werken op basis van de door de autoriteiten van de lidstaten en Europol uitgevoerde operaties en verstrekte informatie (p. C 115/81). Een terroristische activiteit is in de meeste gevallen een transnationaal criminaliteitsfenomeen. Volgens het Besluit van de Raad betreffende informatie-uitwisseling en samenwerking in verband met strafbare feiten van terroristische
Terrorismebestrijding in de Europese Unie. Een toekomst voor Defensie?
37
aard van 20 september 2005 (EU, 2005), zijn de lidstaten verplicht om alle relevante gegevens over strafprocedures en strafrechtelijke veroordelingen voor strafbare feiten van terroristische aard, door te geven aan Eurojust. Hiervoor is er per lidstaat een nationale correspondent aangeduid die alle nodige maatregelen neemt om ervoor te zorgen dat alle relevante gegevens ter beschikking worden gesteld van Eurojust en aan de autoriteiten van andere betrokken lidstaten. Hierbij mag het welslagen van lopende onderzoeken niet in gevaar worden gebracht. De correspondenten vallen onder het nationale recht en oefenen hun werkzaamheden uit in de lidstaat die hen heeft aangewezen (art. 2§2 p. L 253/23). Het Besluit van de Raad inzake het versterken van Eurojust en tot wijziging van Besluit 2002/187/JBZ van 16 december 2008 (EG, 2009b) is opgericht om de operationele efficiëntie van Eurojust verder te verbeteren. De Raad stelt in dit besluit dat er nationale coördinatiesystemen voor Eurojust moeten worden opgezet om haar taakvervulling te vergemakkelijken. De nationale correspondenten voor Eurojust zijn verantwoordelijk voor de werking van het nationaal coördinatiesysteem (p. L 138/20). 3.2.2.1
Counter Terrorism Team Eurojust - Interview met voorzitster Michèle Coninsx
Het Counter Terrorism Team (CT) van Eurojust (Matysen, 2010d, Eurojust, 2009) is opgericht na de terroristische aanslagen van Madrid in 2004 om taken te verdelen en aandacht te besteden aan alle aspecten van het fenomeen. Het CT stimuleert de interacties tussen de terrorismebestrijders uit alle lidstaten van de Europese Unie en bouwt expertise uit over bepaalde terroristische activiteiten. Verder onderhoudt het CT externe contacten met partners zoals Europol en de EU-coördinator voor de bestrijding van terrorisme (cf. supra). Buiten de contacten met lidstaten en Europese organen, betrekt het CT voor de bestrijding van het terrorisme ook derde staten zoals de Verenigde Staten, Canada en Zwitserland. Jaarlijks organiseert het CT van Eurojust een strategische vergadering tussen de 27 lidstaten van de Europese Unie en de relevante externe partners. Op deze bijeenkomsten worden activiteiten in de strijd tegen het terrorisme besproken op strategisch niveau. Dit is positief voor het verbeteren van de manier waarop de Europese Unie optreedt in de terrorismebestrijding en stimuleert de samenwerking tussen de lidstaten. Verder kunnen deze bijeenkomsten bijdragen tot het uitbouwen van een transnationaal netwerk en voor afspraken omtrent informatie-uitwisseling. Het CT van Eurojust is heel operationeel en speelt een actieve rol in de terrorismebestrijding. Regelmatig worden er operationele coördinatievergaderingen gehouden over de stand van zaken van een onderzoek. Hier worden heel concrete dingen besproken, zoals doelwitten, fotomateriaal, telefoonnummers, etc. De verschillende betrokken actoren, binnen en buiten de Europese Unie, wisselen zoveel mogelijk informatie met elkaar uit zodat ze simultaan kunnen optreden in hun bestrijdingsacties. Hiernaast organiseert het CT tactische vergaderingen rond bepaalde fenomenen (vb. jihadi-terrorisme). Op deze vergaderingen kan een nationaal vertegenwoordiger bij Eurojust een bepaald terroristisch probleem aanhalen. Het CT kan partners met relevante ervaring uitnodigen om deel te nemen aan deze
Terrorismebestrijding in de Europese Unie. Een toekomst voor Defensie?
38
vergaderingen. De lidstaten die niet direct betrokken zijn bij het probleem, worden uitgenodigd als waarnemer.
Omdat Eurojust, volgens de bepalingen van het Besluit van de Raad betreffende informatieuitwisseling en samenwerking in verband met strafbare feiten van terroristische aard van 20 september 2005 (cf. supra), informatie verplicht naar zich kan toetrekken, kan het CT proactief optreden. Deze proactieve benadering is heel uniek en ongewoon in de wereld van vervolging. Per definitie wordt het justitieel apparaat pas na een crimineel feit ingeschakeld, en niet om criminele feiten preventief te onderbreken.
Op eigen initiatief probeert Eurojust beleidsmakers in de lidstaten te overtuigen om een gemeenschappelijke legale basis te creëren voor de vervolging van criminele feiten van terroristische aard. Het CT heeft stimulerend opgetreden bij de creatie van de relevante Europese regelgeving en heeft een redelijk grote impact op de beleidsmakers in de lidstaten voor het creëren van een aangepaste wetgeving. 3.2.3 Controle van de buitengrenzen van de Europese Unie Zoals eerder vermeld is de douane, onder de bevoegdheid van de FOD Financiën, verantwoordelijk voor het bewaken van de buitengrenzen van de Europese Unie. Omdat de interne grenzen tussen de lidstaten van de Europese Unie zijn opengesteld, heeft dit voor België vooral betrekking op het controleren van de buitengrenzen op de zee- en luchthavens. De Europese Unie heeft de exclusieve bevoegdheid voor de douane-unie en het Europees Agentschap Frontex staat in voor het beheer van de operationele samenwerking aan de buitengrenzen van de lidstaten van de Europese Unie (EU, 2004). Met behulp van dit agentschap wil de Europese Unie, door middel van een geïntegreerd beheer, een hoog en uniform niveau van controle en bewaking nastreven aan de buitengrenzen. De lidstaten zijn echter wel zelf verantwoordelijk voor de controle en bewaking van de buitengrenzen, maar het agentschap maakt het beheer effectiever. Frontex zal de operationele samenwerking tussen de lidstaten coördineren, specifieke risicoanalyses opstellen en bijstand verlenen bij het opleiden van grenswachten. Het agentschap streeft naar een geïntegreerd beleid aan de buitengrenzen als noodzakelijke voorwaarde voor de totstandbrenging van een ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid (p. L 349/3-4).
Een doeltreffend beheer van de buitengrenzen (EU, 2007a) helpt bedreigingen van de binnenlandse veiligheid, openbare orde en internationale betrekkingen van de lidstaten voorkomen. Hiervoor hebben de lidstaten, die zelf verantwoordelijk zijn voor de controle van hun buitengrenzen, de mogelijkheid om het agentschap te verzoeken dat op hun grondgebied snelle-interventieteams worden ingezet die tijdelijke bijstand kunnen verlenen. Deze inzet zal bijdragen aan meer solidariteit en meer onderlinge
Terrorismebestrijding in de Europese Unie. Een toekomst voor Defensie?
39
bijstand tussen de lidstaten. De snelle-interventieteams worden in uitzonderlijke en dringende situaties ingezet om gedurende een beperkte periode steun te verlenen (p. L 199/30).
Uit het evaluatieverslag van het Frontex-agentschap (Europese Commissie, 2008) blijkt dat Frontex heeft bijgedragen tot de dreigingsanalyse voor georganiseerde criminaliteit en samen met Europol een verslag heeft opgesteld over de risicoroutes voor illegale immigratie. Deze analyses helpen de lidstaten in te spelen op nieuwe dreigingen zoals terrorismedreigingen door criminele organisaties. Risicoanalyse staat centraal in de meeste activiteiten van het agentschap. 3.2.4 Raad Justitie en Binnenlandse Zaken 3.2.4.1
Permanent Comité Binnenlandse Veiligheid
Het Verdrag van Lissabon (EU, 2008a) bepaalt dat binnen de Raad Justitie en Binnenlandse Zaken een permanent comité wordt opgericht om ervoor te zorgen dat binnen de Europese Unie de operationele samenwerking op het gebied van de binnenlandse veiligheid wordt bevorderd en versterkt. Het comité bevordert de coördinatie van het optreden van de bevoegde autoriteiten van de lidstaten (p. C115/74). Dit nieuwe permanent comité binnenlandse veiligheid (hierna: COSI) heeft als hoofddoel (Secretariaat-generaal van de Raad van de EU, 2009) de operationele acties tussen de lidstaten van de Europese Unie op het gebied van interne veiligheid te vergemakkelijken, te bevorderen en te versterken. Deze samenwerking heeft onder andere betrekking op de politiële samenwerking (Europol), de bescherming van de buitengrenzen (Frontex) en justitiële samenwerking in strafzaken (Eurojust), die van belang zijn voor de operationele samenwerking op het gebied van de interne veiligheid. De leden van het COSI worden gedetacheerd door de nationale ministeries van de lidstaten en worden bijgestaan door de permanente vertegenwoordigingen van de lidstaten bij de Europese Unie (EU-ambassades) en door het secretariaat-generaal van de Raad. 3.2.4.2
Groep Terrorisme
De Groep Terrorisme van de Raad Justitie en Binnenlandse Zaken (Secretariaat-generaal van de Raad van de EU, 2009) is één enkele, overkoepelende groep, die zich bezighoudt met alle horizontale aspecten van terrorisme. Binnen deze groep (FOD Binnenlandse Zaken, 2005) komen vertegenwoordigers van de lidstaten en kandidaat-lidstaten samen om een inschatting te maken van de gemeenschappelijke dreiging in de Europese Unie. De vertegenwoordigers maken deel uit van de nationale politiediensten, inlichtingendiensten en administratieve diensten, die bevoegd zijn in het domein van de terrorismebestrijding. De Groep Terrorisme zal de verschillende terrorismegerelateerde actieplannen consolideren.
Terrorismebestrijding in de Europese Unie. Een toekomst voor Defensie?
40
3.2.5 Gemeenschappelijk Situatiecentrum van de Europese Unie Op 1 januari 2003 is het Gemeenschappelijk Situatiecentrum (SitCen) geopend. Het centrum is belast met de tijdige waarschuwing en met het volgen en beoordelen van situaties. Het is 24 uur per dag operationeel als contactpunt en bij een crisis biedt het de faciliteiten voor een taskforce, bestaande uit experts in het vakgebied (Raad van de Europese Unie, 2008). Het SitCen bestaat uit personeel van zowel militaire als burgerlijke inlichtingendiensten uit de verschillende lidstaten. Op basis van informatie van de inlichtingendiensten produceert SitCen evaluaties en analyses van bepaalde situaties ten behoeve van de bevoegde organen van de Raad Justitie en Binnenlandse Zaken (cf. supra). Het SitCen maakt een halfjaarlijkse gezamenlijke inschatting van de terroristische dreiging op basis van documenten opgemaakt door de lidstaten en speelt een belangrijke rol in de synthese van informatie voor de verspreiding ervan (FOD Binnenlandse Zaken, 2005, p.70). 3.2.6 Deelbesluit Een internationale samenwerking voor de aanpak van grensoverschrijdende criminaliteit zoals het terrorisme, is van cruciaal belang voor een effectieve bestrijding. Omdat dit criminaliteitsfenomeen zich meestal niet beperkt tot het nationaal grondgebied, kan het niet uitsluitend op nationaal vlak aangepakt worden. In dit kader worden de Europese organen Europol en Eurojust ingezet voor het stimuleren van samenwerkingsverbanden tussen de lidstaten van de Europese Unie, op een multilateraal niveau. Uit de praktijk blijkt echter (Matysen, 2010a, 2010b) dat er heel wat bilaterale samenwerkingsovereenkomsten tussen inlichtingen- en politiediensten bestaan, die zich buiten het niveau van de Europese Unie situeren. De multilaterale samenwerking die gestimuleerd wordt door Europol en Eurojust is moeilijk realiseerbeer, wegens een terughoudendheid van de lidstaten om informatie te delen op dit niveau. De lidstaten streven hun nationale belangen na en prefereren bilaterale verbanden. Bovendien benadrukt het Verdrag van Lissabon dat de nationale veiligheid de uitsluitende verantwoordelijkheid van elke lidstaat blijft. De realiteit wijst dan ook uit dat een bilaterale, ad hoc samenwerking over bepaalde fenomenen goed verloopt. Wanneer er binnen inlichtingen- en politiesferen van een lidstaat bepaalde fenomenen opduiken die een duidelijke band hebben met andere lidstaten, worden de betrokken lidstaten meestal wel op de hoogte gebracht via bilaterale kanalen. Deze bilaterale informatie-uitwisseling is belangrijk en loopt goed wanneer de behoefte er is. Voor samenwerking op internationaal vlak zijn er enorm veel mogelijkheden en keuzes, dus is de keuze aan de individuele lidstaten om Europol in te schakelen of niet. Er zijn geen verplichtingen om in deze context samen te werken. Op het Europese politieke niveau zijn er ambitieuze ideeën voor een internationale coördinatie voor de inlichtingen- en politiediensten door Europol, maar in de praktijk verloopt het anders. Op het moment van een onderzoek naar een terroristische activiteit ligt de beslissingsruimte om informatie uit te wisselen via Europol bij een magistraat of een politieofficier die het onderzoek leidt, en niet op politiek niveau. Wanneer de uitwisseling van informatie geen meerwaarde heeft voor het betrokken onderzoek, zullen de bevoegde
Terrorismebestrijding in de Europese Unie. Een toekomst voor Defensie?
41
autoriteiten minder snel geneigd zijn om te investeren en tijd te besteden aan het delen van hun informatie. De First Officer van de Counter Terrorism Unit van Europol (Matysen, 2010a) verwoordt dit als een verschil tussen ‘politieke realiteit’ en ‘politie realiteit’. In theorie zijn er slechts twee letters verschil, maar in de praktijk is het niet zo evident. De nationale belangen van de ene lidstaat komen niet altijd overeen met de nationale belangen van de andere lidstaat. Wanneer politie- en inlichtingendiensten verplicht worden om hun informatie te bundelen op multilateraal niveau, zal er veel informatie achtergehouden worden. Met betrekking tot de fase van vervolging (Matysen, 2010d) zijn de lidstaten sinds 2005 wel verplicht om alle relevante gegevens over strafprocedures en strafrechtelijke veroordelingen voor strafbare feiten van terroristische aard door te spelen aan Eurojust, waardoor dit orgaan proactief kan optreden in de terrorismebestrijding. Een organisatie zoals Europol is bijzonder efficiënt voor diegenen die er beroep op doen en kan zeker een meerwaarde bieden voor een gezamenlijke terrorismebestrijding. De voorwaarde hiervoor is dat de lidstaten voldoende overtuigd zijn van de noodzaak aan samenwerking en het delen van informatie op multilateraal niveau en dat ze overtuigd zijn van Europol als betrouwbare partner. Een internationaal of regionaal gestandaardiseerde database in de vorm van het SitCen kan voorzien in de strategische analyse van de terroristische dreiging, gebaseerd op inlichtingen van de inlichtingendiensten uit de verschillende betrokken lidstaten. Maar hoog kwalitatieve inlichtingen zijn heel moeilijk te verkrijgen, dus staan inlichtingendiensten niet te springen om al hun kostbare informatie beschikbaar te stellen. Bovendien heeft iedere lidstaat specifieke problemen en hanteren ze verschillende methodes om deze te benaderen. In de realiteit zijn er vooral ad hoc afspraken op bilateraal niveau en is het niet voor elk fenomeen interessant om het multilateraal te bestrijden. De realiteit is dus anders dan de politieke beslissingen op strategisch niveau (Matysen, 2010a).
3.3
Militaire samenwerking
Naast de samenwerking tussen de politie- en inlichtingendiensten op nationaal vlak en tussen de lidstaten van de Europese Unie, moet er ook gekeken worden naar de mogelijkheden van samenwerking op het gebied van defensie. De huidige dreigingen waarmee de lidstaten geconfronteerd worden, waaronder het terrorisme, zijn niet langer individueel te bestrijden. Hierdoor wordt een samenwerking tussen de lidstaten op het gebied van defensie steeds noodzakelijker. Momenteel zijn er reeds verschillende vormen van samenwerking tussen de lidstaten van de Europese Unie, die op vrijwillige basis zijn genomen tussen twee of meerdere staten. Deze bilaterale afspraken vallen echter buiten de Europese Verdragen. Voor dergelijke militaire samenwerking is een actieve politieke betrokkenheid noodzakelijk. Aangezien een sterke militaire samenwerking gepaard gaat met het verlies van soevereine bevoegdheid en een vermindering van de nationale militaire capaciteiten, moeten er politieke keuzes gemaakt worden. Tegenover dit soevereiniteitsverlies staan echter een groot aantal voordelen. Zo kan militaire samenwerking door een schaalvergroting leiden tot financiële voordelen. Dankzij gemeenschappelijke strategieën kan er gemeenschappelijk opgetreden worden en
Terrorismebestrijding in de Europese Unie. Een toekomst voor Defensie?
42
dit impliceert een verhoging van de interoperabiliteit. Het militair materieel kan onderling afgestemd worden en samenwerking biedt toegang tot capaciteiten die nationaal niet beschikbaar zijn. Verder verhoogt het de transparantie, leren de strijdkrachten van elkaar en kunnen de taken verregaand gespecialiseerd worden. Ten slotte heeft militaire samenwerking een spillover-effect naar politieke samenwerking, waarbij gemeenschappelijke initiatieven genomen kunnen worden. Op het vlak van de Europese Unie kan deze spillover bijvoorbeeld gesitueerd worden bij de bijstandsclausule en solidariteitsclausule (cf. infra). De voordelen die voortvloeien uit een militaire samenwerking zullen zich echter pas op termijn manifesteren. Om een militaire samenwerking op te starten zal er geïnvesteerd moeten worden, en moeten de deelnemende lidstaten bereid zijn om de initiële meerkost te dragen. Bovendien is er een gemeenschappelijk concept nodig dat richting moet geven aan de samenwerking waar alle lidstaten volledig achter kunnen staan. Hierbij is het van cruciaal belang dat er een wederzijds vertrouwen is tussen de verschillende deelnemers (Berth, E., & Van Camp, S., 2005).
Militaire samenwerking kan zowel op het gebied van capaciteiten, als voor een operationele samenwerking. Op het gebied van capaciteiten (Berth, E., & Van Camp, S., 2005) gaat dit onder andere over een collectieve aanschaf of productie, beheer en besluitvorming van militaire middelen. Een samenwerking op het gebied van materieel situeert zich vooral op industrieel en economisch vlak. Door een bundeling van militaire middelen wordt een kostenbesparing gerealiseerd en een verhoogde efficiëntie nagestreefd. De aanschaf van militair materieel gebeurt meestel op nationale basis door middel van nationale budgetten. Met de ontwikkeling van een Europees Defensieagentschap (cf. infra) heeft de Europese Unie een belangrijke stap gezet naar meer coherentie voor gemeenschappelijke Europese defensieaankopen. Bovendien kan een gemeenschappelijke aankoop en gemeenschappelijk gebruik van militair materieel op termijn leiden tot een operationele samenwerking. Bij een operationele samenwerking kunnen procedures, materieel of opleidingen op elkaar afgestemd worden en worden er afspraken gemaakt op het gebied van besluitvorming, training en inzet van militaire middelen. Een verregaande operationele samenwerking kan leiden tot een taakverdeling, waarbij elk land zich voor één of meerdere taken kan specialiseren. Zeker voor kleinere lidstaten is het onmogelijk om zich zelf te specialiseren in alle facetten. De militaire samenwerking kan in kleine samenwerkingsverbanden tussen de strijdkrachten van twee of meer staten, of in de vorm van een grote multinationale strijdkracht. Hierbij gaat het dan over de oprichting van gemeenschappelijke instellingen en een intensieve uitwisseling van informatie en militaire uitrusting. Een operationele samenwerking biedt strijdkrachten de mogelijkheid om hun onderlinge operabiliteit te verhogen en kan leiden tot een aanzienlijke besparing op de personeelskosten en werkingskosten.
Omdat de verscheidenheid aan bilaterale en trilaterale samenwerkingsverbanden tussen de Europese lidstaten op defensiegebied buiten de Europese Verdragen vallen, bestaat er geen supranationale
Terrorismebestrijding in de Europese Unie. Een toekomst voor Defensie?
43
‘Europese Defensie’. Er is geen sprake van een collectieve aanschaf, gemeenschappelijk beheer en gezamenlijke inzet van militaire middelen in multilateraal verband. Er is geen gemeenschappelijke visie op Europees vlak, want lidstaten vinden hun nationale soevereiniteit belangrijk op defensiegebied. Het Verdrag van Lissabon gaat met het Europees Veiligheids- en Defensiebeleid verder in het formuleren van gemeenschappelijke veiligheids- en defensiebelangen. Er is echter geen gemeenschappelijke doelstelling en defensie blijft voorlopig een domein waarbij de lidstaten nog veel terughoudendheid tonen. Een verdere integratie van het Europees Defensieagentschap kan leiden tot een samenwerking op het gebied van militaire capaciteiten. Met het Protocol betreffende de permanente gestructureerde samenwerking, toegevoegd aan het Verdrag van Lissabon, zet de Europese Unie de eerste stappen naar een operationele Europese samenwerking op het gebied van defensie. Militaire samenwerking moet dynamisch zijn en dat impliceert een zoektocht naar nieuwe mogelijkheden. De toekomst zal ons leren of deze initiatieven tot een verregaande militaire samenwerking kunnen leiden op het niveau van de Europese Unie. Bovenstaande Europese initiatieven komen uitgebreid aan bod in het volgende hoofdstuk.
Terrorismebestrijding in de Europese Unie. Een toekomst voor Defensie?
44
4 Verdrag van Lissabon Op 1 december 2009 is het Verdrag van Lissabon in werking getreden. Dit Verdrag heeft een aantal implicaties voor de verdere ontwikkeling van het Gemeenschappelijk Buitenlands en Veiligheidsbeleid en voor de uitbouw van een defensiebeleid op het niveau van de Europese Unie. In een gemeenschappelijke terrorismebestrijding is de Europese Unie een belangrijk platform om de samenwerking tussen de verschillende lidstaten te bevorderen. Door voorschriften te bepalen op Europees niveau, worden er uiteenlopende mogelijkheden gecreëerd voor een gemeenschappelijke bestrijding van grensoverschrijdende criminaliteit. Hieronder worden de bepalingen weergegeven die bijdragen tot de verdere ontwikkeling van een gemeenschappelijk veiligheidsbeleid en de gevolgen van het Verdrag van Lissabon voor de samenwerking op defensiegebied.
4.1
Gemeenschappelijk Buitenlands en Veiligheidsbeleid
Volgens de bepalingen betreffende het Gemeenschappelijk Buitenlands en Veiligheidsbeleid (GBVB) in het Verdrag van Lissabon (EU, 2008a), heeft de bevoegdheid van de Europese Unie betrekking op alle gebieden van het buitenlands beleid en alle vraagstukken die verband houden met de veiligheid van de Europese Unie. De bepaling voor een gemeenschappelijk defensiebeleid kan leiden tot een gemeenschappelijke defensie (p. C 115/30). Onder meer voor aangelegenheden met gevolgen op defensiegebied bepaalt de Europese Raad de doelstellingen, de algemene richtsnoeren van het GBVB en de strategische belangen van de Europese Unie. De Terrorismebestrijdingsstrategie van de Europese Unie (cf. supra) specificeert de strategische belangen voor de Europese strategie inzake terrorisme. Het GBVB wordt uitgevoerd door de Hoge Vertegenwoordiger voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid (cf. infra) en door de lidstaten die daartoe gebruik maken van nationale en door de Europese Unie beschikbaar gestelde middelen (EU, 2008a, p. C 115/31). 4.1.1 Europees Veiligheids- en Defensiebeleid Het Europees Veiligheids- en Defensiebeleid (EVDB) (EU, 2008a) is een deel van het GBVB. Het GBVB bepaalt dat, zodra de Europese Raad dit besluit, er uit het gemeenschappelijk defensiebeleid een gemeenschappelijke defensie kan ontstaan. Het EVDB voorziet de Europese Unie van een operationeel vermogen met civiele en militaire capaciteiten. Deze capaciteiten kunnen ingezet worden voor missies van vredeshandhaving, conflictpreventie en crisisbeheersing buiten het Europees grondgebied. Op deze manier kunnen de lidstaten van de Europese Unie, conform de beginselen van het Handvest van de Verenigde Naties, bijdragen tot de handhaving van de internationale vrede en veiligheid. De uitvoering van deze taken berust op de door de lidstaten beschikbaar gestelde vermogens (p. C 115/38). Deze zogenaamde Petersbergtaken - humanitaire- en reddingsopdrachten, vredeshandhavingsopdrachten en taken van strijdkrachten op het gebied van crisisbeheersing, met inbegrip het tot stand brengen van vrede - werden vastgelegd in de Petersbergverklaring van juni 1992
Terrorismebestrijding in de Europese Unie. Een toekomst voor Defensie?
45
en opgenomen in het Verdrag van Amsterdam van 1999 (Europese Unie, 2008c). Met het Verdrag van Lissabon (EU, 2008a) gaat de taakomschrijving voor missies waarbij de Europese Unie civiele en militaire middelen kan inzetten nog verder dan deze Petersbergtaken. De opdrachten van het EVDB omvatten gezamenlijke ontwapeningsacties, humanitaire en reddingsmissies, conflictpreventie en vredeshandhaving en missies van strijdkrachten met het oog op crisisbeheersing, met inbegrip van vredesstichting.
Ook
kunnen
ze
advies
en
bijstand
verlenen
op
militair
gebied
en
stabiliseringsoperaties opzetten na afloop van conflicten. Verder bepaalt het Verdrag dat al deze taken kunnen bijdragen aan de bestrijding van terrorisme, ook door middel van steun aan derde landen om het terrorisme op hun grondgebied te bestrijden. De Hoge Vertegenwoordiger (cf. infra) zorgt voor de coördinatie van de civiele en militaire aspecten van deze missies (p. C 115/39).
4.2
Gevolgen voor defensie
Uit voorgaande paragrafen is gebleken dat het defensiebeleid als een volwaardige materie wordt opgenomen in het Verdrag van Lissabon. Naast het economische en politieke luik, kan de Europese Unie via het EVDB ook een aantal dingen op militair vlak regelen. Defensie blijft echter wel een gevoelige materie, waardoor politieke eensgezindheid vereist blijft in dit domein. Het Verdrag van Lissabon, dat op 1 december 2009 in werking is getreden, heeft een aantal gevolgen voor defensie. In de volgende paragrafen worden de belangrijkste opgesomd. 4.2.1 Betere veiligheidsgaranties De huidige militaire capaciteiten van de Europese Unie zijn gericht op operaties buiten het Europees grondgebied van vredeshandhaving, conflictpreventie en crisisbeheersing. Ze zijn niet bedoeld voor de veiligheid van het eigen grondgebied of ter bescherming van de Europese bevolking. In het Verdrag van Lissabon werd een bijstandsclausule en een solidariteitsclausule opgenomen, waar in beide gevallen het gebruik van militaire middelen is voorzien. Op deze manier zet de Europese Unie een belangrijke stap naar een collectieve defensie (Belgische Defensie, 2010). 4.2.1.1
Bijstandsclausule
Het EVDB bepaalt dat “indien een lidstaat op zijn grondgebied gewapenderhand wordt aangevallen, op de overige lidstaten de plicht rust deze lidstaat met alle middelen waarover zij beschikken hulp en bijstand te verlenen overeenkomstig artikel 51 van het Handvest van de Verenigde Aaties” (EU, 2008a, art. 42§7, p.C115/39). Deze verbintenissen en de samenwerking op dit gebied blijven wel in overeenstemming met de internationale verbintenissen, aangegaan door de leden van de NAVO.
De bijstandsclausule heeft ook gevolgen voor de West-Europese Unie (WEU), de Europese samenwerkingsorganisatie voor defensie en veiligheid, die in 1948 bij het Verdrag van Brussel is opgericht. De WEU heeft een belangrijke rol gespeeld (Europese Unie, 2008d) bij de uitvoering van
Terrorismebestrijding in de Europese Unie. Een toekomst voor Defensie?
46
de eerste Petersbergtaken, maar haar rol is op de achtergrond komen te staan als gevolg van de ontwikkeling van de eigen structuren en capaciteiten van de Europese Unie in het kader van het EVDB. Op 1 januari 2002 zijn de ondergeschikte organen van de WEU, waaronder het Instituut voor Veiligheidsstudies en het Satellietcentrum, agentschappen geworden van de Europese Unie. Deze organen maken dus niet langer deel uit van de WEU en betekenen een overdracht van haar operationele capaciteit naar de Europese Unie. De oorspronkelijke bevoegdheid van de WEU was de collectieve defensie, maar deze valt momenteel onder de bevoegdheid van de NAVO. Met de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon worden de laatste taken van de WEU overgedragen naar de Europese Unie. Naar aanleiding van deze bijstandsclausule (Western European Union, 2010) hebben de leden van de WEU op 31 maart 2010 besloten om de organisatie definitief op te doeken tegen eind juni 2011. 4.2.1.2
Solidariteitsclausule
Volgens de solidariteitsclausule, opgenomen in het Verdrag van Lissabon (EU, 2008a), treden de Europese Unie en de lidstaten uit solidariteit gezamenlijk op indien een lidstaat getroffen wordt door een terroristische aanval, een natuurramp of een door de mens veroorzaakte ramp. In bovenstaande gevallen maakt de Europese Unie gebruik van alle tot haar beschikking staande instrumenten, waaronder de door de lidstaten ter beschikking gestelde militaire middelen, om: -
de dreiging van het terrorisme op het grondgebied van de lidstaten te keren
-
de democratische instellingen en de burgerbevolking tegen een eventuele terroristische aanval te beschermen
-
op verzoek van de politieke autoriteiten van een lidstaat op diens grondgebied bijstand te verlenen in geval van een terroristische aanval.
De Raad wordt bijgestaan door het Politiek en Veiligheidscomité en het COSI (cf. supra) met ondersteuning van de structuren die in het kader van het EVDB zijn ontwikkeld (C115/148). 4.2.2 Groter internationaal engagement Het Verdrag van Lissabon versterkt de internationale positie van de Europese Unie. De nieuwe functie van Voorzitter van de Europese Raad, die sinds 1 januari 2010 bekleed wordt door Herman van Rompuy, moet de Europese Unie meer continuïteit geven en voor een betere internationale vertegenwoordiging zorgen. Hiernaast zal de functie van Hoge Vertegenwoordiger voor Buitenlandse Zaken en Veiligheidsbeleid, de cohesie van het Europees beleid ten goede komen. De coördinatie van de civiele en militaire aspecten zullen ongetwijfeld verbeteren dankzij de versterkte internationale positie van de Europese Unie. Verder zullen ook de EU-strijdkrachten kunnen ingezet worden voor een breder takenpakket. De Petersbergtaken beperkten zich tot humanitaire en reddingsopdrachten,
Terrorismebestrijding in de Europese Unie. Een toekomst voor Defensie?
47
vredeshandhaving en crisisbeheersing. Het is echter belangrijk om ook preventief te kunnen optreden (Belgische Defensie, 2010). 4.2.2.1
Hoge Vertegenwoordiger voor Buitenlandse Zaken en Veiligheidsbeleid
De Hoge Vertegenwoordiger voor Buitenlandse Zaken en Veiligheidsbeleid is sinds de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon op 1 december 2009 de Britse Catherine Ashton. Deze functie moet de Europese Unie internationaal gezien één gezicht en één stem geven in het buitenlands en defensiebeleid. Zo moet er meer samenhang komen in het externe optreden van de Europese Unie. Met het Verdrag van Lissabon zijn er meer bevoegdheden gekomen aan de functie om ervoor te zorgen dat de Europese Unie eensgezinder en daadkrachtiger kan optreden op het wereldtoneel (EP Bureau Nederland, 2010a). De Hoge vertegenwoordiger draagt door middel van haar voorstellen bij tot de voorbereiding van het GBVB en waarborgt de uitvoering van de besluiten van de Europese Raad en van de Raad. Ze vertegenwoordigt de Europese Unie in aangelegenheden die onder het GBVB vallen en wordt bijgestaan door een Europese dienst voor extern optreden (EU, 2008a, p. C 115/32). De Hoge Vertegenwoordiger is vicevoorzitster van de Europese Commissie voor het onderling afstemmen van alle beleid dat met externe betrekkingen te maken heeft, voorzitster van de Raadsformatie Buitenlandse Zaken en neemt deel aan de Europese Raad (EP Bureau Nederland, 2010a). Verder organiseert de Hoge Vertegenwoordiger de coördinatie van de lidstaten bij hun optreden in internationale organisaties en op internationale conferenties (EU, 2008a, p. C 115/35). 4.2.3 Ontwikkeling van militaire capaciteiten Ook voor een gezamenlijke ontwikkeling van militaire capaciteiten, het grote pijnpunt van een eventuele Europese Defensie, opent het Verdrag van Lissabon nieuwe perspectieven. Het Europees Defensieagentschap krijgt een rechtsbasis en een centrale rol voor de verbetering van de militaire capaciteiten. Het project van de permanente gestructureerde samenwerking laat voor de eerste maal toe dat lidstaten militair samenwerken op het niveau van de Europese Unie (Belgische Defensie, 2010). 4.2.3.1
Europees Defensieagentschap
Met het Verdrag van Lissabon (EU, 2008a) verbinden de lidstaten zich ertoe om hun militaire vermogen geleidelijk te verbeteren. Het Europees Defensieagentschap (EDA) staat in voor de ontwikkeling van defensievermogens, onderzoek, aankopen en bewapening. Het EDA heeft tot taak om de militaire vermogens van de lidstaten te bepalen, de operationele militaire behoeften van de verschillende lidstaten harmoniseren, gezamenlijke aankopen bevorderen, onderzoek inzake defensietechnologie ondersteunen en multilaterale projecten opstellen. Het agentschap heeft ook als taak om de doelmatigheid van de militaire uitgaven te verbeteren (p. C115/40).
Terrorismebestrijding in de Europese Unie. Een toekomst voor Defensie?
4.2.3.2
48
Permanente gestructureerde samenwerking
De Europese lidstaten, waarvan de militaire vermogens voldoen aan specifieke militaire criteria, kunnen onderling verbintenissen aangaan om hun militaire capaciteiten verder te optimaliseren. Deze permanente gestructureerde samenwerking is toegevoegd in een protocol aan het Verdrag van Lissabon, en niet in het Verdrag zelf opgenomen. Dit wil zeggen dat enkel de lidstaten die wensen toe te treden tot deze vorm van samenwerking en wanneer ze voldoen aan de militaire criteria, zich zullen verbinden tot dit protocol. De lidstaten die niet willen of kunnen deelnemen, zullen niet gebonden zijn aan het protocol. Op deze manier kan een kern van Europese lidstaten verder integreren op vlak van defensie. Als de niet-deelnemende lidstaten in een later stadium alsnog wensen deel te nemen, moet de samenwerking openstaan voor alle lidstaten die voldoen aan de criteria. De criteria voor deelname aan de permanente gestructureerde samenwerking zijn onder andere minimale investeringsuitgaven voor militair materieel en het op elkaar afstellen van hun militaire middelen via taakspecialisatie. Verder zijn er maatregelen voorzien om de inzetbaarheid van de legers te verhogen. De deelnemende lidstaten verbinden zich ertoe om de vastgestelde tekorten in militaire middelen op te vullen, ondermeer door samen te werken aan de ontwikkeling van Europese programma’s (Belgische Defensie, 2010).
Het Protocol betreffende de permanente gestructureerde samenwerking, ingesteld bij artikel 42 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (EU, 2008e), toegevoegd aan het Verdrag van Lissabon, staat open voor de lidstaten die zich ertoe verbinden intensiever samen te werken aan de ontwikkeling van hun defensievermogens. Hiervoor dienen ze hun nationale bijdragen te ontwikkelen en deel te nemen aan multinationale strijdkrachten. De lidstaten die deelnemen aan de permanente gestructureerde samenwerking verbinden zich ertoe om vanaf de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon samen te werken om het niveau van investeringsuitgaven voor militair materieel te behalen en hun defensie-instrumentarium zoveel mogelijk onderling af te stemmen. Het protocol laat de lidstaten toe om de defensiemiddelen en vermogens te poolen en te specialiseren en stimuleert de samenwerking voor opleiding en logistiek. Om de beschikbaarheid, interoperabiliteit, flexibiliteit en inzetbaarheid van de strijdkrachten te verbeteren, dienen de lidstaten gemeenschappelijke doelstellingen te bepalen. Verder verbinden ze zich ertoe om samen te werken voor de ontwikkeling van gemeenschappelijke en Europese programma’s. Het EDA zal de bijdragen van de deelnemende lidstaten op het gebied van vermogens regelmatig evalueren (p. C 115/275).
Terrorismebestrijding in de Europese Unie. Een toekomst voor Defensie?
49
5 Vooruitzicht Om een strategische planning op te stellen en de nodige capaciteiten te ontwikkelen, is het uiteraard belangrijk om in eerste instantie te kijken naar hoe de omgeving zal evolueren. In dit hoofdstuk zal bekeken worden of het huidige internationaal terrorisme een nieuw fenomeen vormt, en in welke mate er ontwikkelingen te verwachten zijn. Daarvoor worden de belangrijkste trends uit het EU Terrorism Situation And Trend Report van Europol weergegeven. Aan de hand van deze evoluties en ontwikkelingen wordt er gekeken naar de militaire betrokkenheid en het gebruik van repressieve middelen voor de bestrijding van de terrorismedreiging.
5.1
Nieuwe dreiging?
Vaak gaan beleidsmakers uit van het idee dat de huidige terrorismegolf een volledig nieuwe en ongeziene dreiging vormt. Voor professor Coolsaet (2009) is het hedendaagse internationaal terrorisme echter niet nieuw. Grote groepen mensen, volken of landen kunnen in een te snel wijzigende wereld het gevoel krijgen dat ze gemarginaliseerd worden. Zo was het anarchistisch terrorisme op het einde van de negentiende eeuw een maatschappelijke reactie op de onderdrukking van de arbeidersklasse door de heersende burgerlijke klasse. Via het plegen van terroristische moordaanslagen met een hoge symbolische waarde wilden deze anarchisten de burgerlijke staat ondermijnen en politieke hervormingen afdwingen. Ze streefden naar een erkenning als een volwaardige medespeler in de maatschappij. Ook het extreemrechts terrorisme tijdens het interbellum was een maatschappelijke reactie op het staatsbestel. Ze ontwikkelden een afkeer voor de parlementaire democratie en wensten een hervorming van de maatschappij in de richting van een meer autoritair staatsmodel. Deze politieke oriëntatie werd uiteraard aangemoedigd door de opkomst van het fascisme in Italië en Duitsland (Segers & Peeters, 2005, p.287). Het telkens opnieuw percipiëren van het internationaal terrorisme als een totaal nieuw fenomeen is dus geen goed uitgangspunt. Zo is ook het hedendaagse internationale jihadi-terrorisme, dat vaak met Al-Qaeda wordt geassocieerd, geen nieuw verschijnsel. Het is echter wel van een heel andere aard dan de vorige terreurgolven. In tegenstelling tot de vorige vormen van internationaal terrorisme zijn de huidige terroristische organisaties over de grenzen heen met elkaar verbonden in een wereldwijd opererend terreurnetwerk. Ze hanteren hetzelfde ideeëngoed en verantwoorden hun terreurdaden vanuit een gezamenlijke, universele en revolutionaire ideologie die specifieke en concrete binnenlandse eisen en conflicten overstijgt. De terreurgroepen dienen geen staatsbelangen en creëren angst binnen de internationale gemeenschap. Professor Coolsaet vergelijkt Al-Qaeda met de negentiende eeuwse anarchistische terroristen en de extreemrechtse terroristen van het interbellum. Momenteel is er eenzelfde wijdverspreid gevoel van marginalisering bij grote bevolkingsgroepen. Net als de twee vorige golven van internationaal terrorisme beschouwt Al-Qaeda zich als een kleine voorhoede die slechts over
Terrorismebestrijding in de Europese Unie. Een toekomst voor Defensie?
50
beperkte middelen beschikt. Door hun spectaculaire acties hopen ze de massa uit deze ‘gemarginaliseerde’ bevolkingsgroepen in beweging te brengen (Coolsaet, 2009, p.352).
5.2
Ontwikkeling van de terroristische dreiging
Logischerwijs kan niemand in de toekomst kijken en voorspellen hoe de terroristische dreiging zal evolueren. Bij het opstellen van een strategische planning kunnen beleidsmakers zich wel baseren op een analyse van de huidige ontwikkelingstendensen. Zo is er een duidelijke tendens (Taakgroep “Defensie & Terrorisme”, 2002) dat terroristische organisaties steeds vaker transnationaal opereren in wijd vertakte internationale netwerken. Hun transnationale financiële, logistieke en criminele activiteiten in uiteenlopende organisatie- en verschijningsvormen scheppen de perfecte mogelijkheid om terroristische aanslagen voor te bereiden. Dergelijke terroristische netwerken zijn even gevaarlijk als moeilijk grijpbaar. Door de mondialisering en de verregaande burgerlijke vrijheden zijn moderne samenlevingen uiterst kwetsbaar voor verwoestende aanslagen. Deze tendens zal zich verder ontplooien naarmate er een verdere toename is van grensoverschrijdend vrij verkeer van personen en goederen, moderne communicatiemiddelen, betere mobiliteit, etc. Bij de aanslagen van 9 september 2001 in de Verenigde Staten was er een toename van het aantal slachtoffers per terroristische actie, ondanks een afname van het totale aantal aanslagen. Dit was een opvallende trend. Verder is de vrees toegenomen voor het gebruik van chemische, biologische, radiologische of nucleaire (CBRN) strijdmiddelen. Het gebruik van massavernietigingswapens behoort tot een eventuele strategie voor terroristen. Zo laat de vooruitgang in de commerciële biotechnologie en voedselverwerking toe om steeds makkelijker dodelijke biologische agentia te produceren en te bewaren. Dit vergroot de kans op proliferatie van deze kennis om eventuele biologische wapens te ontwikkelen en in te zetten voor terroristische doeleinden. Chemische wapens vormen ook een bedreiging, maar het is moeilijk om dergelijke wapens te ontwerpen. Een realistischere bedreiging is het gebruik van een zogenaamde ‘vuile’ bom waarbij traditionele explosieven gemengd worden met nucleair materiaal. Uit de meest recente aanslagen over de hele wereld blijkt echter dat conventionele explosieven en wapens nog steeds de voorkeur genieten. Ze zijn gemakkelijker, goedkoper en veiliger om aan te kopen en te gebruiken (Bilo et al., 2006, p.19). Hiernaast gebruiken terroristen ook gebruik van minder verwoestende acties zoals zelfmoordaanslagen, politieke moordaanslagen, etc. Deze acties hebben diepe en verreikende psychologische gevolgen op de getroffen samenleving. Bilo et al. (2006) stellen dat het terrorisme blijft evolueren, waardoor het steeds moeilijker is om het fenomeen te identificeren, onderscheiden en categoriseren. Een terroristische organisatie kan zich doelmatig aanpassen aan steeds veranderende omstandigheden. Wanneer nodig zullen ze nieuwe wapens en tactieken gebruiken, de vaardigheden van de leden bevorderen, inlichtingen verzamelen en antiterrorismemaatregelen verhinderen. Voor een succesvolle bestrijding is het voor beleidsmakers dan ook cruciaal om te begrijpen hoe terroristische organisaties zich ontwikkelen in een dynamische omgeving. Terroristische organisaties zijn in staat zich relatief snel aan te passen aan de technieken en methodes van de
Terrorismebestrijding in de Europese Unie. Een toekomst voor Defensie?
51
autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor de bestrijding van het terrorisme. De effecten van de mondialisering, zoals de explosieve groei van het internet en de transnationale media, zijn ideaal voor terroristische netwerken. Ze gebruiken deze kanalen om hun ideologische boodschappen te verspreiden, hun aanhang te vergroten, kennis en ervaringen uit te wisselen en vooral voor het verspreiden van angst en onrust in de samenleving.
Professor Coolsaet (2009) stelt dat het nog te vroeg is om te concluderen of de huidige internationale terrorismegolf zal aanhouden. Het is dus nog niet duidelijk of de bovenstaande ontwikkelingen een systematische trend naar grootschalig massaterrorisme inleiden.
5.3
EU Terrorism Situation And Trend Report
Jaarlijks publiceert Europol (cf. supra) het EU Terrorism Situation And Trend Report (TE-SAT), over de stand van zaken en de tendensen in verband met het terrorisme in de Europese Unie. Dit verslag wordt opgesteld op basis van gevalideerde informatie uit de lidstaten en geeft een gedetailleerd overzicht van de dreigingsanalyse met feiten en cijfers over tal van ontwikkelingen in de Europese Unie. Het verslag is retrospectief, maar geeft toch een aantal op te merken tendensen aan. Hieronder worden een aantal tendensen uit TE-SAT 2009 (Europol, 2009) en TE-SAT 2010 (Europol, 2010) besproken. Aantal gefaalde, verijdelde of succesvolle terroristische aanslagen Volgens TE-SAT 2010 (Europol, 2010) is er door grote schommelingen in 2008 geen duidelijke trend aan te merken in het aantal gefaalde, verijdelde of succesvolle terroristische aanslagen. Uit onderstaand cijferoverzicht (tabel 1) blijkt dat er geen totale toename van het aantal terroristische aanslagen heeft plaatsgevonden in 2008 en in 2009 zet deze dalende trend zich verder. In 2007 (Europol, TE-SAT 2008) waren 532 aanslagen te wijten aan het separatistisch terrorisme in Spanje en Frankrijk, dit is 91% van het totaal aantal terroristische aanslagen. In 2008 (Europol, TE-SAT 2009) overheerst het separatistisch terrorisme het totaal aantal aanslagen in de Europese Unie met 397 aanslagen. In 2009 (Europol, TE-SAT 2010) overheerst het separatistisch terrorisme met 237 aanslagen nog steeds het totaal aantal aanslagen, maar was er een daling van 40% in vergelijking met 2008. De aanslagen van de Corsicaanse afscheidingsbeweging in Frankrijk en de Baskische afscheidingsbeweging ETA in Spanje, veroorzaken hoofdzakelijk materiële schade.
Terrorismebestrijding in de Europese Unie. Een toekomst voor Defensie?
52
Tabel 1: Aantal gefaalde, verijdelde of succesvolle aanslagen in 2007, 2008 en 2009 per lidstaat en per categorie Member State
Islamist
Separatist
Left Wing
Right Wing
Single-issue
Not Specified
Total
2007 2008 2009 2007 2008 2009 2007 2008 2009 2007 2008 2009 2007 2008 2009 2007 2008 2009 2007 2008 2009
Austria
0
0
0
0
5
0
1
0
0
0
0
0
0
0
1
0
1
5
1
6
6
Belgium
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
Bulgaria
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
Czech Republic
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
Cyprus
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
Denmark
1
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
1
0
0
Estonia
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
Finland
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
France
0
0
0
253 137
89
0
0
0
0
0
0
0
5
1
14
5
5
267 147
Germany
1
0
0
15
0
0
4
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
20
0
95 0
Greece
0
0
0
0
0
0
2
13
15
0
0
0
0
0
0
0
1
0
2
14
15
Hungary
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
4
0
0
0
0
0
0
4
0
4
Ireland (Republic of)
0
0
0
0
2
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
2
0
Italy
0
0
1
0
0
0
6
5
2
0
0
0
0
0
0
3
4
0
9
9
3
Latvia
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
Lithuania
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
Luxembourg
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
Malta
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
Poland
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
Portugal
0
0
0
0
0
0
0
0
0
1
0
0
1
0
0
0
0
0
1
0
0
Romania
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
Slovakia
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
Slovenia
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
Spain
0
0
0
148
8
10
23
0
0
0
0
0
0
7
0
0
Sweden
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
the Netherlands
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
UK
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
Total
2
0
1
21
28
40
1
0
4
1
5
2
24
11
10
264 253
532 397 237
279 263 171
584 441 294
(cijfers TE-SAT 2010)
Aantal gearresteerde verdachten Het aantal gearresteerde verdachten van terrorisme is relatief onafhankelijk van terroristische activiteiten. De meeste arrestaties waren dan ook te wijten aan de verdachtmaking van lidmaatschap van een terroristische organisatie. In verhouding met het aantal aanslagen van islamitisch jihaditerrorisme (tabel 1), blijkt uit onderstaand cijferoverzicht (tabel 2) dat het aantal arrestaties voor islamitisch jihadi-terrorisme beduidend hoger ligt. Ondanks het feit dat het aantal gearresteerden in de laatste twee jaar is afgenomen blijft de terrorismedreiging die uitgaat van islamitische jihadaanhangers nog steeds essentieel in sommige lidstaten.
Terrorismebestrijding in de Europese Unie. Een toekomst voor Defensie?
53
Tabel 2: Aantal gearresteerde verdachten in 2006, 2007 en 2008 per lidstaat en per categorie Member State
Islamist
Separatist
Left Wing
Right Wing
Single-issue
2007 2008 2009 2007 2008 2009 2007 2008 2009 2007 2008 2009 2007 2008 2009
Not Specified 2008
Total
2009 2007 2008 2009
Austria
5
0
2
0
0
0
0
0
0
3
0
0
0
0
0
0
6
8
0
8
Belgium
9
17
4
1
1
0
0
4
0
0
0
0
0
0
0
0
0
10
22
4
Bulgaria
4
0
0
0
0
0
0
0
1
0
0
0
0
0
0
0
0
4
0
1
Czech Republic
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
Cyprus
2
0
0
0
0
0
0
1
0
0
0
0
0
0
0
0
0
2
1
0
Denmark
9
3
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
9
3
0
Estonia
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
Finland
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
France
91
78
37
315
283
255
3
37
11
0
0
6
0
3
1
3
5
409
402 315
Germany
3
8
4
8
1
0
4
3
1
0
0
0
0
0
0
0
0
15
12
5
Greece
0
0
0
0
0
0
0
0
5
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
5
Hungary
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
16
0
0
0
0
0
0
0
16
Ireland (Republic of)
0
3
0
24
49
31
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
24
52
31 29
Italy
21
9
20
0
35
0
23
7
9
0
0
0
0
0
0
0
0
44
53
Latvia
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
Lithuania
0
0
1
0
2
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
2
1
Luxembourg
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
Malta
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
Poland
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
Portugal
1
0
0
0
0
0
0
0
0
31
0
0
0
0
0
0
0
32
0
0
Romania
1
0
0
2
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
3
0
0
Slovakia
1
1
0
1
1
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
2
2
0
0
1
Slovenia
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
1
0
0
0
Spain
48
61
40
196
129
127
17
6
2
0
0
0
0
0
0
1
0
261
197 169
Sweden
2
3
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
2
3
0
the Netherlands
4
4
2
1
0
0
1
0
0
10
0
0
0
0
0
0
0
16
4
2
UK
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
48
58
29
44
0
22
0
3
2
4
11
Total
201 187 110 548 501 413
841 753 587
(cijfers TE-SAT 2010)
Terroristische activiteiten ontplooid door individuen De lidstaten van de Europese Unie blijven geconfronteerd met lokaal en internationaal georganiseerde terroristische organisaties. Naast georganiseerde organisaties worden terroristische activiteiten ook ontplooid door individuen. De meeste individuele gevallen worden vooral gerelateerd aan het ‘single issue’ terrorisme, waaronder het dierenrechten-activisme. Maar ook binnen het jihadi-terrorisme is er steeds meer sprake van zelf-radicalisering waarbij individuen buiten een organisatie opereren. Via het internet komen ze in contact met handleidingen en propaganda. Doelgroep De doelgroep waartegen de terroristische activiteit gericht is, hangt af van de politieke of ideologische doeleinden van de terroristische organisatie of individuele persoon. Het jihadi-terrorisme heeft als doel om zoveel mogelijk slachtoffers te maken, terwijl het hoofddoel van de Corsicaanse afscheidingsbeweging vooral privaat eigendom betreft. De Baskische afscheidingsbeweging richt zich vooral tegen bedrijven en tegen de overheid. Links anarchistisch terrorisme keert zich tegen de kapitalistische samenleving en tegen de traditionele instituties.
Terrorismebestrijding in de Europese Unie. Een toekomst voor Defensie?
54
Home-grown jihadi-terrorisme Er is een stijging van het aantal personen die geassocieerd worden met de zogenaamde ‘home-grown’ terroristische organisaties. Door een steeds diepere kloof tussen autochtonen en sommige allochtonen voelen deze laatste zich vervreemd van de moderne maatschappij. Deze situatie kan ertoe leiden dat ze zich radicaliseren en bereid zijn om terroristische activiteiten uit te voeren. De stijging van het aantal leden voor terroristische organisaties van eigen bodem kan te wijten zijn aan de gewijzigde doelgroep en de wijze waarop ze gerekruteerd worden. Het organisatorisch kader van moskeeën en ‘radicale imams’, wordt vervangen door plaatsen waar mensen kwetsbaar zijn voor rekrutering en radicalisering, zoals in gevangenissen. Internet Het internet is een belangrijke bron voor de activiteiten van terroristische organisaties. Websites, weblogs, forums en chatboxen worden door terroristische organisaties gehanteerd voor op maat gemaakte propaganda en als belangrijk communicatiemiddel. In 2008 was er een stijging van islamitisch-extremistische websites in westerse talen. Op deze manier proberen de leden van terroristische organisaties ook het westerse publiek te bereiken voor radicalisering en rekrutering. Terroristische organisaties proberen potentiële rekruten te bereiken in de Europese lidstaten door videoboodschappen te publiceren op het internet. Westerse bekeerlingen spreken de doelgroepen aan in hun eigen taal. Ook wordt het internet gebruikt door niet-islamitische organisaties om aanslagen te claimen of om manifestaties aan te kondigen. Draagbare computers en mobiele telefoons met toegang tot het internet stellen terroristen in staat om hun activiteiten te vergemakkelijken en staat hen toe om nieuwe manieren te hanteren voor het verzamelen van inlichtingen en informatie. Zelfgemaakte explosieven De zelfgemaakte explosieven zijn het meest gebruikte type bommen bij het uitvoeren van aanslagen. Het gebruik van commerciële explosieven zit in een dalende trend. Veiligheidssituatie buiten de Europese Unie De veiligheidssituatie buiten de Europese Unie heeft een impact op terroristische activiteiten in de lidstaten. Lidstaten die militair aanwezig zijn in conflictzones zoals Irak en Afghanistan, worden vaker bedreigd. Jihadisten legitimeren hun terroristische acties met referenties aan het westerse beleid ‘tegen de islam’, inclusief de westerse militaire aanwezigheid in de conflictzones. Afghanistan en Pakistan blijken Irak vervangen te hebben als meest geliefde bestemming bij westerse vrijwilligers die willen deelnemen aan gewapende conflicten buiten Europa. Zwakke staten met grote moslimpopulaties, economische en sociale problemen kunnen broedplaatsen zijn voor het jihadi-terrorisme. De voorbije jaren zijn Somalië en Jemen een belangrijke bestemming voor buitenlandse strijd geworden. Ook de strijd voor politieke en culturele autonomie van de Koerdische bevolking in Turkije heeft zijn impact
Terrorismebestrijding in de Europese Unie. Een toekomst voor Defensie?
55
op sommige lidstaten van de Europese Unie. Hierbij gaat het vooral over geweldloze activiteiten om de publieke opinie te bereiken. Deelbesluit Uit de cijfers in tabel 1 is duidelijk af te leiden dat niet het islamitisch jihadi-terrorisme, maar het separatistisch terrorisme in Frankrijk en Spanje de grootste impact heeft op de veiligheid in de Europese Unie. Op basis van deze cijfers mag de terroristische dreiging die uitgaat van jihadisten echter ook niet onderschat worden. Het jihadi-terrorisme trekt nog steeds veel rekruten uit de lidstaten van de Europese Unie naar buitenlandse trainingskampen. Omdat deze rekruten na hun training naar een andere dan de oorspronkelijke lidstaat kunnen terugkeren voor de ontplooiing van hun activiteiten, is het essentieel dat de lidstaten de nodige informatie met elkaar delen. In vergelijking met het separatistisch- en jihadi-terrorisme bevinden de activiteiten van extreem-links, anarchistisch, extreemrechts en ‘single-issue’ terrorisme zich in de relatieve minderheid, maar treden de laatste jaren steeds meer naar de voorgrond. Hun activiteiten vormen in toenemende mate een transnationaal karakter waarin geweld wordt gebruikt tegen individuen en bezittingen.
5.4
Samenwerking tussen de lidstaten van de Europese Unie
Volgens Smit (2007) komt een ontwikkeling van een gezamenlijke strategie in de aanpak van het terrorisme maar heel moeizaam op gang door een verschil in visie en verdeeldheid in Europa. De rol van de Europese Unie blijft opmerkelijk beperkt en individuele lidstaten bepalen een eigen nationale strategie (Jacobson, 2006, p. 131). Volgens professor Coolsaet (Somers, De Morgen, 2007) is de bestrijding van radicalisering en terrorisme een zaak voor de lokale overheden, omdat elke lidstaat een verschillend politiek klimaat heeft. Hierdoor is de taak van de EU-coördinator voor de bestrijding van terrorisme (cf. supra) een puur administratieve taak, die zich bezighoudt met het coördineren van verschillende werkgroepen van lidstaten die zich concentreren op terrorismebestrijding.
Gilles de Kerckhove, huidig EU-coördinator voor de bestrijding van terrorisme van de Europese Unie (Bulcke, De Standaard, 2008), geeft aan dat er hardnekkige tekortkomingen zijn in de Europese aanpak tegen het terrorisme. Lidstaten zijn niet voldoende bereid om Europol en Eurojust te betrekken in hun aanpak van het terrorisme. Volgens de Kerckhove zijn het net deze twee organen die de lidstaten kunnen versterken op basis van hun expertise op het domein. Verder kunnen deze twee Europese organen te weinig samenwerken omdat niet alle lidstaten willen meedoen of te weinig informatie doorspelen. Ook het Europees Agentschap Frontex dat voor de grenscontroles moet zorgen, mag zich nog steeds niet met veiligheidskwesties bezighouden omdat die niet strikt tot de Europese bevoegdheid behoren.
Terrorismebestrijding in de Europese Unie. Een toekomst voor Defensie?
5.5
56
Militaire betrokkenheid
In de hedendaagse wereld met de toenemende mondialisering en open grenzen heeft de grootschalige militaire dreiging, die de internationale scene tot op het einde van de Koude Oorlog domineerde, plaatsgemaakt voor een veelheid aan moeilijk te voorspellen en voortdurend evoluerende risico’s. Professor Coolsaet (2009) ziet het huidige internationaal terrorisme eerder als een politieke uitdaging dan een grootschalige militaire dreiging. In onze hedendaagse samenleving is het onderscheid tussen interne en externe veiligheid vager geworden. In het traditionele denken over veiligheid bood afstand bescherming, maar in een tijdperk van mondialisering hebben de geografische factoren aan belang ingeboet. Ook het onderscheid tussen terrorisme en oorlog is vager geworden. Terrorisme is een strijdwijze van de zwakkere en wordt vooral beschouwd als een vorm van ‘low intensity conflict’. Het is niet mogelijk de veiligheid van moderne democratische samenlevingen tegen terroristische aanslagen volledig te waarborgen, dus is het belang van actieve maatregelen toegenomen. De moderne samenlevingen zijn echter niet bereid om veiligheidsmaatregelen te nemen die hun waarden, normen en functioneren zouden aantasten. Volgens het Eindrapport van de Taakgroep “Defensie & Terrorisme” (2002) zal er meer dan voorheen om de actieve inzet van militaire middelen worden gevraagd ter bestrijding van niet-statelijke terroristische organisaties en tegen staten of regimes die hun bescherming verlenen.
Volgens Smit (2007) gaat een repressieve aanpak en het gebruik van destructieve wapens in de strijd tegen het terrorisme gepaard met een verhoogd gevaar voor de betrokkenheid van burgers. Daarenboven aanvaarden terroristische organisaties geen oorlogsregels en gebruiken ze alle mogelijke middelen om hun doelen te bereiken. Terroristen leven onopvallend tussen de massa, dus wanneer er militaire acties overwogen worden in de strijd tegen het terrorisme zal het mogelijk ook burgers treffen. Omdat terroristische organisaties versplinterd zijn over de hele wereld is het veel moeilijker geworden om ze met inzet van grote wapens te bestrijden. Veiligheids- en politiediensten lijken veel beter uitgerust om de strijd tegen het terrorisme aan te gaan. Ze hebben de middelen om terroristische organisaties op te sporen en zullen via nationale en internationale strategieën ook de oorzaken van het terrorisme trachten weg te werken. Effectieve nationaal en internationaal gespecialiseerde organisaties zullen in staat zijn om het aantal terroristische aanvallen in de toekomst te verminderen. Het zal nodig zijn om meer te doen dan repressieve methodes aangezien het niet mogelijk is om het terrorisme op deze manier krachtdadig aan te pakken (Smit, 2007, p. 74). De aanpak van het terrorisme vereist een combinatie van inlichtingen, politieke, justitiële, militaire en andere middelen (Solana, 2003, p.7).
Terrorismebestrijding in de Europese Unie. Een toekomst voor Defensie?
57
6 Conclusies Deze uitgebreide uiteenzetting over de terrorismebestrijding in België en de Europese Unie, en meer bepaald de rol van de Belgische Defensie hierbij, probeert een zo breed mogelijk overzicht te geven van alle verschillende aspecten die bij de terrorismebestrijding aan bod komen. Aan de hand van een grondige literatuurstudie en interessante gesprekken met vooraanstaande personen die op het terrein actief zijn, kan een overzicht gegeven worden over de verschillende gehanteerde strategieën en de verscheidenheid aan actoren die betrokken worden in de strijd tegen het terrorisme. Hieruit is gebleken dat de bestrijding van terrorisme geen eenvoudige opdracht is en dat een verregaande samenwerking tussen alle betrokken actoren van cruciaal belang is, zowel op nationaal als op internationaal vlak. Omdat de aanpak van terrorisme grensoverschrijdend is, lijkt een internationaal gecoördineerde aanpak van cruciaal belang voor een effectieve bestrijding. Op het vlak van gemeenschappelijke beleidsvoering speelt de Europese Unie een belangrijke rol. Europese organen zoals Europol en Eurojust kunnen een samenwerkingsplatform bieden en gezamenlijke acties coördineren in de verschillende stadia van het terrorismebestrijdingsproces. Het Verdrag van Lissabon biedt nieuwe perspectieven en de individuele lidstaten, waaronder België, moeten het belang van het Europees draagvlak inzien, onderstrepen en stimuleren. Om bij te dragen tot de ontwikkeling van een integrale terrorismebestrijding moeten de lidstaten investeren in een verdere verdieping van het Europese project. Om een antwoord te bieden op de vooropgestelde onderzoeksvragen uit dit onderzoek, worden hieronder de belangrijkste conclusies weergegeven over de rol van de Belgische Defensie in de nationale en internationale terrorismebestrijding. Tot slot worden er een aantal aanbevelingen geformuleerd die de Belgische Defensie in aanmerking kan nemen bij het ontwikkelen van een nieuwe strategische planning die de rol van defensie op lange termijn moet uitstippelen.
6.1
Specifieke conclusies
Uit het onderzoek naar de rol van de Belgische Defensie in de bestrijding van terrorisme kunnen een aantal belangrijke conclusies getrokken worden. Een eerste opvallende problematiek is het feit dat defensie niet als partner wordt beschouwd in het nationaal veiligheidsbeleid van België. De Kadernota Integrale Veiligheid van 2004 maakt, naast de Algemene Dienst Inlichting en Veiligheid, geen vermelding van defensie als partner in de terrorismebestrijding. Het Nationaal Veiligheidsplan 20082011 maakt wel vermelding van defensie als partner van de politiediensten, maar werkt dit niet verder uit. Na een uitvoerig onderzoek blijkt echter dat defensie wel degelijk een rol kan spelen in een holistische terrorismebestrijding. Omdat het terrorismefenomeen niet individueel bestreden kan worden, moet de bestrijding ervan bekeken worden als een vervlochten geheel met verschillende facetten. Defensie is hiervan een onderdeel, net zoals de andere betrokken actoren waaronder politieen inlichtingendiensten. Omdat alle onderdelen noodzakelijk zijn om het geheel te vormen, moet ook defensie gezien worden als een onmisbare partner binnen een samenhangende benadering. De
Terrorismebestrijding in de Europese Unie. Een toekomst voor Defensie?
58
specifieke verantwoordelijkheden van de betrokken onderdelen zijn moeilijk af te lijnen en de invulling ervan is onevenredig verdeeld. Zo zal defensie zeker geen leidende rol spelen in de strijd tegen het terrorisme en moet ze zich voornamelijk toespitsen op ondersteunende neventaken. Deze aanvullende rol is echter niet onbelangrijk, gezien de uiteenlopende gevolgen van een terroristische aanslag. Ongewapende militaire eenheden staan in voor de steun aan civiele autoriteiten om mensenlevens te redden. Met behulp van gespecialiseerd materiaal bestrijden ze de gevolgen van een terroristische aanslag met CBRN wapens. Dankzij een grote diversiteit aan middelen en expertise kan defensie een effectieve en efficiënte hulp bieden wanneer de toestand dit vereist of om reeds ingezette civiele middelen aan te vullen. Verder heeft defensie een belangrijke rol voor de verdediging van het grondgebied waarbij militaire middelen kunnen ingezet worden ingeval van een terroristische dreiging. In dergelijk scenario staan ze onder andere in voor de verdediging van het luchtruim en de territoriale wateren. Voor de handhaving van de openbare orde kunnen gewapende militaire eenheden worden ingezet als ondersteuning van de politiediensten. Ook kunnen deze eenheden ingezet worden voor de bescherming van kwetsbare infrastructuur zoals lucht- en zeehavens, kerncentrales, metro’s, etc. De inzet van gewapende militaire eenheden in het straatbeeld kan echter wel een schokgolf teweeg brengen bij de publieke opinie, en is enkel overweegbaar in uiterste noodzaak. Voor het ontruimen van explosieven heeft defensie de aangepaste expertise en materieel. Verder heeft defensie de verplichting om al haar militaire objecten, inclusief de op het grondgebied gevestigde militaire objecten van de bondgenoten, te beschermen tegen terroristische activiteiten. Omdat de bijdrage van defensie aan de integrale terrorismebestrijding op nationaal vlak zich vooral focust op een ondersteunende rol, is de samenwerking met de betrokken civiele instanties essentieel. De steun aan de civiele autoriteiten leidt dan ook tot bijkomende eisen voor de militaire capaciteiten die doeltreffend en efficiënt moeten ingezet worden. Rekening houdend met bovenvermelde specifieke opdrachten voor defensie kan gesteld worden dat de militaire actor een wezenlijk onderdeel vormt van het geheel, die danig gestalte geeft aan een holistische benadering voor de bestrijding van terrorisme.
Naast een nationale opdracht kunnen militaire middelen ook ingezet worden tegen niet-statelijke terroristische organisaties in ‘vijandelijke gebieden’ en tegen regimes of staten die deze organisaties in bescherming nemen. Militaire acties in de zogenaamde ‘conflictgebieden’ zijn echter niet tegen een regulier leger gericht. Terroristen leven onopvallend tussen de massa, dus een repressieve aanpak met het gebruik van destructieve militaire wapens zal onvermijdelijk ook onschuldige burgers treffen. Om deze ‘collateral damage’ te vermijden zullen militaire eenheden politioneel moeten optreden en is precisie vereist. Terroristische organisaties zijn versplinterd over de hele wereld, dus is het veel moeilijker geworden om ze met de inzet van grote wapens te bestrijden. De militaire acties tegen het terrorisme in Afghanistan en Irak zijn dan ook geen gebruikelijke militaire campagnes. In beide gevallen is het moeilijk om te spreken in termen van conventionele oorlogsvoering. Er is eerder sprake van een asymmetrische ‘oorlogsvoering’. Zo richten de bepalingen van het internationaal oorlogsrecht
Terrorismebestrijding in de Europese Unie. Een toekomst voor Defensie?
59
zich op het rechtsgebied van interacties tussen staten. De militaire acties die in het kader van de terrorismebestrijding worden uitgevoerd richten zich echter voornamelijk op niet-statelijke organisaties. Daarenboven handelen de terroristische organisaties niet volgens de oorlogsregels en gebruiken ze alle mogelijke middelen om hun doel te bereiken. Hierbij kunnen er dan ook vragen opgeworpen worden bij het aanwenden van het mechanisme van collectieve veiligheid of zelfverdediging. In tegenstelling tot de Verenigde Staten, voert de Europese Unie geen Global War on Terror (GWoT). De Verenigde Staten hebben met de verklaring van de GWoT de indruk gewekt dat er een militaire oplossing bestaat voor het terrorisme, maar in het Kaderbesluit inzake terrorismebestrijding van 13 juni 2002 definieert de Europese Unie een terroristisch feit als een strafbaar misdrijf. Terrorisme is voor de Europese Unie en haar lidstaten dus geen internationaal conflict of een oorlog, maar een internationaal misdrijf dat met passende strafrechtelijke middelen moet bestreden worden. In dit kader worden de operatiegebieden in Afghanistan en Irak dan ook niet bekeken als een conflictzone, maar als een post-conflictuele situatie waarin militaire middelen worden ingezet om de samenleving te helpen structureren. Daarbij kan opnieuw benadrukt worden dat de militaire eenheden in deze gebieden volgens een politionele modus moeten opereren. Door de openbare orde te vrijwaren, kunnen ze hun bijdrage leveren aan de wederopbouw van de regio. Als onderdeel van de militaire strategie is het belangrijk om eveneens de voedingsbodem voor radicalisering in de betrokken regio’s zoveel mogelijk te verhinderen. Speciale militaire eenheden kunnen ingezet worden om de wederopbouw te ondersteunen. Om de stabiliteit in de regio te steunen en de structurele voedingsbodem voor het terrorisme weg te nemen, kan een ‘Provincional Reconstruction Team’ ingezet worden voor het helpen verwezenlijken van watervoorzieningen, bruggen en andere belangrijke infrastructuur. De Europese Unie ziet terrorismebestrijding niet als een militaire actie en wil de betrokken regio’s zoveel mogelijk demilitariseren. Soms zijn militaire middelen onvermijdelijk, maar slechts in zeer uitzonderlijke situaties.
De taken die defensie uitvoert in het buitenland genereren informatie en inlichtingen die belangrijk kunnen zijn voor de situatie op eigen bodem. Ze zijn actief op het terrein, dus is het vergaren van inlichtingen cruciaal. Voor een strategische inlichtingenverwerving is het belangrijk dat de militaire inlichtingen aan civiele inlichtingen worden gekoppeld. Deze informatie kan dan doorstromen naar andere betrokken actoren waaronder de politiediensten. Militaire inlichtingen kunnen een integraal beeld geven over de situatie in het operatiegebied zodat er proactieve maatregelen genomen kunnen worden om een terroristische aanslag te voorkomen of de gevolgen ervan in een vroeg stadium te beperken. Defensie dient te beschikken over voldoende capaciteiten om deze inlichtingentaak met succes uit te voeren. De civiele inlichtingendienst heeft geen opdrachten in het buitenland, dus is de militaire inlichtingendienst onmisbaar voor het buitenlands inlichtingengebied.
Terrorismebestrijding in de Europese Unie. Een toekomst voor Defensie?
60
De huidige internationale terrorismedreiging is niet individueel te bestrijden, dus kan een multilaterale samenwerking op defensiegebied interessante mogelijkheden bieden. Een sterke militaire samenwerking gaat gepaard met het verlies van de soevereine bevoegdheid op defensiegebied en een vermindering van de nationale militaire capaciteiten. Hiertegenover staan echter een groot aantal voordelen, zoals een kostenbesparing, beschikbaarheid van capaciteiten die nationaal niet beschikbaar zijn
en
een
verregaande
taakspecialisatie.
Het
Europees
Defensieagentschap
stimuleert
gemeenschappelijke defensieaankopen en het collectief beheren van militaire middelen tussen de lidstaten van de Europese Unie. De permanente gestructureerde samenwerking geeft de mogelijkheid voor een operationele samenwerking op het gebied van defensie in de Europese Unie. Inzake terrorismebestrijding heeft het Verdrag van Lissabon de solidariteitsclausule opgenomen, waarbij de lidstaten gezamenlijk moeten optreden wanneer een lidstaat getroffen wordt door een terroristische aanval. Bij dit collectieve optreden kunnen militaire middelen ingezet worden. Een verregaande militaire samenwerking in de terrorismebestrijding zal de efficiëntie verhogen en voor een verbetering van de militaire capaciteiten zorgen. Voor vele lidstaten behoort het defensiebeleid strikt tot de nationale soevereiniteit, en vertonen veel terughoudendheid voor een militaire samenwerking op Europees niveau. Voor België kan het echter interessant zijn om te investeren in dergelijke samenwerkingsvormen. Omdat het voor een kleine lidstaat niet mogelijk is om zich op alle vlakken te specialiseren, levert een samenwerking op defensiegebied grote voordelen op. Zo zullen de capaciteiten toenemen en is er de mogelijkheid om zich intensief te specialiseren voor een bepaalde opdracht. Het Verdrag van Lissabon opent met het gemeenschappelijk defensiebeleid nieuwe perspectieven op defensiegebied, maar het is aan de individuele lidstaten om in te spelen op deze initiatieven. Voor de integratie in een militair samenwerkingsverband zal België politieke keuzes moeten maken en bereid zijn om de initiële meerkost te dragen. Op termijn zullen de gemaakte investeringen manifesteren en zal de Belgische Defensie kunnen bijdragen tot het ontwikkelen en welslagen van een gemeenschappelijke defensie op Europees niveau.
De rol van de Belgische Defensie binnen een integrale terrorismebestrijding blijkt dus veelzijdig en kan vanuit verschillende perspectieven benaderd worden. Bij het nemen van maatregelen in de strijd tegen het terrorisme is het echter belangrijk om het juiste evenwicht te zoeken tussen het garanderen van de veiligheid en het waarborgen van de burgerlijke vrijheden van een moderne democratische samenleving. Daarom moeten de opdrachten van alle betrokken actoren duidelijk afgebakend worden in het nationale veiligheidsbeleid. Iedere speler draagt bij tot het geheel door het uitvoeren van specifieke en afgelijnde taken. Hierbij is het echter zeer belangrijk dat er voldoende communicatie, coördinatie en coöperatie is tussen alle betrokken nationale en internationale spelers. De bijdrage van defensie in de strijd tegen het terrorisme is onmisbaar, maar het is belangrijk dat ze op de achtergrond blijven. Op proactief vlak heeft defensie een belangrijke inlichtingentaak. De verregaande expertise en aangepast technologisch materieel voor de aanpak van CBRN wapens en voor het ontmijnen van
Terrorismebestrijding in de Europese Unie. Een toekomst voor Defensie?
61
ontploffingstuigen zijn belangrijk op preventief vlak. Op curatief vlak staat defensie in voor de crisisbeheersing en hulpverlening aan de natie. Verder zal het bestrijden van criminaliteitsfenomenen zoals het terrorisme zoveel mogelijk via strafrechtelijke kanalen geschieden, en daarvoor is geen hoofdrol weggelegd voor het defensieapparaat. Omdat de internationale strijd tegen het terrorisme niet als een internationaal conflict of oorlog mag beschouwd worden, en omdat er geen sprake kan zijn van een reguliere vijand, is er geen plaats voor de inzet van grootschalige militaire middelen. Voor de aanpak van een asymmetrische strijd moeten er niet-conventionele middelen gehanteerd worden en gaat de primaire aandacht uit naar het wegnemen van de fundamentele voedingsbodems die kunnen leiden tot extremisme, radicalisme en terrorisme. Structurele maatregelen moeten gesitueerd worden binnen de brede maatschappelijke context op politiek, sociaal, cultureel, economisch en ecologisch niveau. In een situatie waarbij de maatschappelijke context niet langer fungeert als de voedingsbodem voor extremisme en terrorisme, zijn er geen interventies nodig op preventief, curatief of repressief vlak. De gewenste eindsituatie is op dit moment nog geen realiteit, dus moeten de strategieën en acties tegen het terrorisme dit eindpunt als primaire doelstelling aannemen. Hieronder worden enkele vrijblijvende aanbevelingen geformuleerd die de Belgische Defensie kan hanteren voor het bepalen van een strategische planning op lange termijn en voor de uitbouw van de capaciteiten die nodig zijn voor de nationale en internationale bijdrage in de terrorismebestrijding.
6.2
Aanbevelingen
Uit bovenstaande conclusies blijkt dat er geen hoofdrol is weggelegd voor de Belgische Defensie in de nationale en internationale terrorismebestrijding. Om de ondersteunende taken naar behoren te kunnen uitvoeren en op deze manier een belangrijke bijdrage te kunnen leveren aan de bestrijding van het terrorisme, moet defensie over goed uitgeruste en moderne capaciteiten bezitten. In de strijd tegen het terrorisme
is
een
snelle,
flexibele
en
gezamenlijke
inzet
noodzakelijk.
Hiervoor
zijn
beleidsaanpassingen nodig waarbij de rol van defensie duidelijk wordt voor alle betrokken actoren en medespelers op het terrein. De opname van de rol van defensie in het nationaal veiligheidsbeleid, is cruciaal voor de verdere uitwerking van het terrorismebeleid. De Belgische Defensie moet er dan ook naar streven om erkenning te krijgen op politiek niveau. Er kunnen pas voldoende capaciteiten ontwikkeld worden, wanneer er een duidelijk kader is waarbinnen defensie kan manoeuvreren. Voor het uittekenen van de effectieve bijdrage van de Belgische Defensie aan een nationale en internationale terrorismebestrijding kunnen onderstaande aanbevelingen in rekening gebracht worden. Omdat terrorismebestrijding op verschillende niveaus gesitueerd moet worden, zijn de aanbevolen onderwerpen gestructureerd volgens de aard van de maatregelen. De niveaus moeten volgens chronologische volgorde bekeken worden, waarbij structurele maatregelen de prioritaire voorkeur genieten. Curatieve en repressieve maatregelen mogen pas in laatste instantie aangewend worden. Voor het aanwenden van de verschillende maatregelen moeten politieke keuzes gemaakt worden. Als leidraad voor dit keuzeproces kan het interessant zijn dat de Belgische Defensie een eigen
Terrorismebestrijding in de Europese Unie. Een toekomst voor Defensie?
62
overkoepelend scenario ontwikkelt waarbij alle taken van defensie voor de bestrijding van terrorisme uitgebreid worden opgenomen. 6.2.1 Structurele maatregelen Structurele maatregelen hebben tot doel om de fundamentele voedingsbodem voor extremisme en terrorisme weg te nemen. Het is de primaire schakel in het hele proces en focust zich vooral op de bevordering van de leefkwaliteit in een breed maatschappelijke context. Wanneer de onderliggende oorzaken die aanleiding kunnen geven tot een terroristische daad weggenomen worden, moeten de meer probleemgerichte maatregelen in de volgende stadia niet aangewend worden. Defensie kan haar bijdrage leveren op dit vlak door de getroffen regio’s in onder andere Afghanistan en Irak te ondersteunen in de wederopbouw. Hiervoor dient de Belgische Defensie bij te dragen in de verdere ontwikkeling van aangepaste capaciteiten en opleiding voor de zogenaamde ‘Provincional Reconstruction Teams’. 6.2.2 Proactieve maatregelen Proactieve maatregelen hebben tot doel om het risico op een terroristische aanslag te voorkomen op het moment dat er nog geen effectieve dreiging aanwezig is. De positieve effecten van de maatregelen op dit niveau zijn meestal niet direct waarneembaar. Op dit vlak is de militaire inlichtingentaak van cruciaal belang. De Belgische Defensie moet voldoende capaciteiten ontwikkelen om de inlichtingentaak met succes te kunnen uitvoeren. Verder dient defensie initiatieven te nemen om de militaire inlichtingen, die vooral in het buitenland vergaard worden, te koppelen aan civiele inlichtingen en de samenwerking tussen beide inlichtingendiensten te stimuleren en het belang ervan te onderstrepen. 6.2.3 Preventiemaatregelen Preventiemaatregelen kunnen zowel structureel als specifiek zijn. De structurele preventiemaatregelen zijn positief georiënteerd om een bepaald risico te voorkomen. In deze fase dient defensie de nodige initiatieven te ontwikkelen om zich voor te bereiden op de gevolgen van een eventuele terroristische aanslag. Zo moet ze de reeds beschikbare technologie en expertise voor onder andere de detectie en bestrijding van CBRN terrorisme en voor de ontmijning van ontploffingstuigen, regelmatig evalueren, uitbreiden en aanpassen aan specifieke terroristische dreigingen. Om de versnipperde aanpak van het terrorisme meer coherentie te geven dient defensie de initiatieven voor een multilaterale samenwerking op defensiegebied te ondersteunen en stimuleren. België kan bijdragen aan de uitbouw van een gemeenschappelijke defensie op Europees niveau door te investeren in gemeenschappelijke defensieaankopen en collectief beheer. Hiervoor dient de Belgische Defensie stimulerend mee te werken aan Europese initiatieven zoals het Europees Defensieagentschap en de permanente
Terrorismebestrijding in de Europese Unie. Een toekomst voor Defensie?
63
gestructureerde samenwerking. Het bevorderen van coöperatie, coördinatie, communicatie en gegevensuitwisseling is noodzakelijk op zowel nationaal als op internationaal vlak.
Specifieke preventiemaatregelen zijn probleemgericht en hebben als doel het risico te beperken en schade te voorkomen. In tegenstelling tot de vorige fasen hangt er een potentiële dreiging in de lucht, dus moeten de maatregelen op dit niveau een onmiddellijk effect teweegbrengen. Defensie moet de nodige capaciteiten ontwikkelen om bij te dragen aan de beveiliging van het nationale grondgebied. In een uitzonderlijk scenario kunnen militaire middelen ingezet worden voor de bewaking van kwetsbare infrastructuur. Hiervoor moet de Belgische Defensie de benodigde middelen snel kunnen mobiliseren over het hele grondgebied. Om in staat te zijn een wezenlijke bijdrage te leveren aan de strijd tegen het terrorisme moet de Belgische Defensie haar eigen infrastructuur en middelen voldoende beveiligen tegen terroristische aanslagen in binnen- en buitenland. 6.2.4 Curatieve en repressieve maatregelen Curatieve en repressieve maatregelen moeten genomen worden na het plaatsvinden van een terroristische aanslag. In dit stadium is er geen sprake meer van preventie en de aanpak is probleemgericht. Er is een directe aanpak vereist voor het beperken en herstellen van de gevolgen. Op dit niveau kan defensie haar bijdrage leveren met interventies in het binnen- en buitenland. Een doeltreffende en efficiënte inzet van militaire steunmiddelen voor crisisbeheersing en hulp aan de natie na een terroristische aanslag, vereist bijkomende eisen voor militaire capaciteiten en mobiliteit. Voor de opsporing van verdachten in het buitenland kunnen special forces worden ingezet als back-up voor de politiediensten ter plaatse. Voor deze opdrachten in politionele modus is precisie vereist, dus dient defensie te investeren in aangepaste capaciteiten en opleidingen.
Terrorismebestrijding in de Europese Unie. Een toekomst voor Defensie?
Lijst met afkortingen ACOS IS
Assistant Chief of Staff Intelligence and Security
ACOS STRAT Assistant Chief of Staff Strategy ADCC
Algemene Directie Crisiscentrum
ADIV
Algemene Dienst Inlichting en Veiligheid van de Krijgsmacht
BIM-wet
Wet van 4 februari 2010 (BS, 2010)
BOM-wet
Wet van 6 januari 2003 (BS, 2003)
BS
Belgisch Staatsblad
CBRN
Chemische, biologische, radiologische of nucleaire
CHOD
Chef Defensie
COSI
Permanent comité binnenlandse veiligheid
CT
Counter Terrorism Team Eurojust
CTU
Counter Terrorism Unit Europol
DG
Directoraat-Generaal
DJP
Directie voor de bestrijding van de Criminaliteit tegen Personen
DOVO
Dienst voor Opsporing en Vernietiging van Ontploffingstuigen
EDA
Europees Defensieagentschap
EG
Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen
ETA
Euskadi Ta Askatasuna: Baskische afscheidingsbeweging
EU
Publicatieblad van de Europese Unie
Eurojust
EU-agentschap voor justitiële samenwerking
Europol
Europese politiedienst
EVDB
Europees Veiligheids- en Defensiebeleid
FOD
Federale Overheidsdienst
Frontex
EU-agentschap voor het beheer van de operationele samenwerking aan de buitengrenzen
GBVB
Gemeenschappelijk Buitenlands en Veiligheidsbeleid
GWoT
Global War on Terror
NATO
North Atlantic Treaty Organization
NAVO
Noord-Atlantische Verdragsorganisatie
OCAD
Coördinatieorgaan voor de Dreigingsanalyse (FR: OCAM)
SitCen
Gemeenschappelijk Situatiecentrum
TE-SAT
EU Terrorism Situation And Trend Report
UN
United Nations
VN
Verenigde Naties
VSSE
Veiligheid van de Staat – Sûreté de l’État
WEU
West-Europese Unie
64
Terrorismebestrijding in de Europese Unie. Een toekomst voor Defensie?
65
Literatuurlijst ACOS IS. Assistant Chief of Staff Intelligence and Security (2010). Inlichtingen en Veiligheid. Geraadpleegd op 18 maart 2010 op http://www.mil.be/is
ACOS STRAT. Assistant Chief of Staff Strategy (2002). De geostrategische omgeving – recente evolutie en tendensen en de initiële beoordeling van de mogelijke invloed op het plan Investeringen voor Defensie en Veiligheid. Brussel: ACOS STRAT, Defensie, 6 augustus 2002.
Algemene Directie voor Veiligheids- en Preventiebeleid (2004). Kadernota Integrale Veiligheid. Brussel: Documentatiecentrum, 30-31 maart 2004.
Belgische Defensie (2010). EU2010 - Verdrag van Lissabon (synthesedocument). Geraadpleegd op 5 april 2010 op http://www.mil.be/eu2010
Berth, E., & Van Camp, S. (2005). België en de permanente gestructureerde samenwerking. Brussel: Defensiestudiecentrum.
Bilo, T., Camelbeke, L., Dujardin, J., Gabriels, G., Leeman, G., Norga, E., … Vermeulen, C. (2006). Terrorisme (Thesis). Brussel: Koninklijk Hoger Instituut voor Defensie.
Bulcke, B. (2008, 11 september). Europa is kwetsbaar voor terrorisme. De Standaard, p. 21.
Coolsaet, R. (2009). Macht en waarden in de wereldpolitiek. Actuele vraagstukken in de internationale politiek. Editie 2009-2010 (pp.331-374). Gent: Academia Press.
De Crem, P. (2008). Politieke Oriëntatienota. Brussel: Ministerie van Defensie.
De Kerchove, G. (2008). Discussienota – terrorismebestrijdingsstrategie van de EU. Brussel: 7 november 2008.
De Vries, G. (2005). De terrorismebestrijdingsstrategie van de Europese Unie. Brussel: 30 november 2005.
DOVO (2010). Dienst voor Opruiming en Vernietiging van Ontploffingstuigen. Geraadpleegd op 31 maart 2010 op http://www.mil.be/armycomp/units/index.asp?lan=nl&ID=559
Terrorismebestrijding in de Europese Unie. Een toekomst voor Defensie?
66
Ducheine, P.A.L. (2008). Krijgsmacht, Geweldgebruik & Terreurbestrijding. Een onderzoek naar juridische aspecten van de rol van strijdkrachten bij de bestrijding van terrorisme (Academisch proefschrift doctoraat, Universiteit van Amsterdam). Nijmegen: Wolf Legal Publishers.
Eurojust (2009). Counter-Terrorism Team. In Eurojust Aews, Issue No. 1. The Hague: October 2009.
Europees Parlement Bureau Nederland (2009a). Europese Politiedienst. Geraadpleegd op 7 april 2009 op http://www.europa-nu.nl/9353000/1/j9vvh6nf08temv0/vg9ho04h5oz3
Europees Parlement Bureau Nederland (2009b). Europees orgaan voor de justitiële samenwerking. Geraadpleegd op 7 april 2009 op http://www.europa-nu.nl/9353000/1/j9vvh6nf08temv0/vggjexyqkpgj
Europees Parlement Bureau Nederland (2010a). Hoge vertegenwoordiger voor het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid (GBVB). Geraadpleegd op 22 maart 2010 op http://www.europanu.nl/id/vh7dow0j4pzo/hoge_vertegenwoordiger_voor_het?ksel=n3
Europees Parlement Bureau Nederland (2010b). Defensiebeleid. Geraadpleegd op 22 maart 2010 op http://www.europa-nu.nl/id/vg9phwrz4dzh/defensiebeleid?ksel=n3
Europese Commissie (2007). Mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement over de rol van Eurojust en van het Europees justitieel netwerk bij de bestrijding van de georganiseerde criminaliteit en het terrorisme in de Europese Unie {COM(2007) 644}. Brussel: 23 oktober 2007.
Europese Commissie (2008). Verslag over de evaluatie en de toekomstige ontwikkeling van het Frontex-agentschap {COM(2008) 67}. Brussel: 13 februari 2008.
Europese Unie (2007). Specifiek programma 2007-2013: Terrorisme: preventie, paraatheid en beheersing van de gevolgen. Bestrijding van terrorisme. Geraadpleegd op 8 april 2009 op http://europa.eu/legislation_summaries/justice_freedom_security/fight_against_terrorism/l33262_nl.ht m
Europese Unie (2008c). Europees Veiligheids- en Defensiebeleid (EVDB). Geraadpleegd op 22 maart 2010 op http://europa.eu/scadplus/glossary/european_security_defence_policy_nl.htm
Terrorismebestrijding in de Europese Unie. Een toekomst voor Defensie?
67
Europese Unie (2008d). West-Europese Unie (WEU). Geraadpleegd op 5 april 2010 op http://europa.eu/scadplus/glossary/western_european_union_nl.htm
Europese
Unie
(2009b).
Terrorismebestrijding.
Geraadpleegd
op
8
april
2009
op
http://europa.eu/legislation_summaries/justice_freedom_security/fight_against_terrorism/l33168_nl.ht m
Europese Unie (2009c). Europees justitieel netwerk in strafzaken. Geraadpleegd op 8 april 2009 op http://europa.eu/legislation_summaries/justice_freedom_security/fight_against_terrorism/l33055_nl.ht m
Europese Unie (2009d). Besluit tot oprichting van Eurojust. Geraadpleegd op 8 april 2009 op http://europa.eu/legislation_summaries/justice_freedom_security/fight_against_terrorism/l33188_nl.ht m
Europol (2008). TE-SAT 2008: EU Terrorism Situation And Trend Report. The Hague: 2008.
Europol (2009). TE-SAT 2009: EU Terrorism Situation And Trend Report. The Hague: 2009.
Europol (2010). TE-SAT 2010: EU Terrorism Situation And Trend Report. The Hague: 2010.
Federale Politie (2010). De Directie van de bestrijding van de criminaliteit tegen personen (DJP). Geraadpleegd op 1 april 2010 op http://www.polfed-fedpol.be/org/org_dgj_djp_nl.php
Federale Regering (2008a). Regeerakkoord gesloten door de onderhandelaars van CD&V, MR, PS, Open Vld en cdH. Brussel: 18 maart 2008.
Federale Regering (2008b). Aationaal Veiligheidsplan 2008-2011. Brussel: 1 februari 2008.
Flahaut, A. (2003). Strategisch plan +. Evaluatie en perspectieven. Brussel: Ministerie van Defensie.
FOD Binnenlandse Zaken (2005). Activiteitenrapport 2005 Algemene Directie Crisiscentrum. Brussel: 2005.
FOD Binnenlandse Zaken (2006). Algemene Directie Crisiscentrum. Geraadpleegd op 1 april 2010 op http://www.crisiscentrum.be/
Terrorismebestrijding in de Europese Unie. Een toekomst voor Defensie?
68
FOD Binnenlandse Zaken (2008). Algemene Directie van de Civiele Veiligheid. Geraadpleegd op 1 april 2010 op http://www.civieleveiligheid.be/
Geysen, P. (2004). Strijd tegen het terrorisme (Infofiche voor Ambassadeur Coelmont, J.). Brussel: 21 april 2004.
Jacobson, M. (2006). The West at War. U.S. and European Counterterrorism Efforts, Post-September 11. Washington: The Washington Institute for Near East Policy.
Leysen, J. (2000). De uitbouw van de civiele defensie tegen terroristische incidenten met WMD: enkel voorstellen voor een Belgische aanpak (Proefschrift voor behalen hogere graad). Brussel: Commissie voor nationale vraagstukken inzake verdediging, 26 oktober 2000.
Matysen, R. (2010a). Interview met de First Officer van de Counter Terrorism Unit van Europol (verslag interview). Den Haag: 8 april 2010.
Matysen, R. (2010b). Interview Algemene Dienst Inlichting en Veiligheid (verslag interview). Evere: 23 maart 2010.
Matysen, R. (2010c). Interview Coördinatieorgaan voor de Dreigingsanalyse (verslag interview). Brussel: 15 april 2010.
Matysen, R. (2010d). Interview met Michèle Coninsx, vice-voorzitter van Eurojust, voorzitster van het Counter Terrorism Team van Eurojust (verslag interview). Den Haag: 8 april 2010.
Moerman, L. (2006). Aanwenden van de landeenheden in de strijd tegen de terroristische dreiging (Research Paper Departement Landoperaties). Brussel: Koninklijk Hoger Instituut voor Defensie.
Muller, E.R. (2004). Modern terrorisme en moderne terrorismebestrijding. In Muller, E.R. (Red.), Veiligheid. Studies over inhoud, organisatie en maatregelen (pp. 373-394). Alphen aan den Rijn: Kluwer.
North Atlantic Treaty Organization (1949). The Aorth Atlantic Treaty. Washington D.C.: 4 april 1949.
Pieters, P. (2007). Terrorisme en extremisme: coördinatie van de dreigingsanalyse. Panopticon, 2007, nr.2, pp.68-75.
Terrorismebestrijding in de Europese Unie. Een toekomst voor Defensie?
69
Raad van de Europese Unie (2008). Buitenlands en Veiligheidsbeleid (GBVB). Geraadpleegd op 9 april 2010 op http://www.consilium.europa.eu/showPage.aspx?id=248&lang=nl
Raad van de Europese Unie (2009). The Stockholm Programme – An open and secure Europe serving and protecting the citizens. Brussels: 2 December 2009.
Raad van de Europese Unie (2010). EU Counter-terrorism Coordinator. Geraadpleegd op 9 april 2010 op http://www.consilium.europa.eu/showPage.aspx?id=1344&lang=nl
Secretariaat-generaal van de Raad van de EU (2009). De gevolgen van het Verdrag van Lissabon voor de Raad Justitie en Binnenlandse Zaken (JBZ): meer codecisie en nieuwe werkstructuren. Brussel: november 2009.
Segers, J., & Peeters, D. (2005). Inlichtingendiensten en extremisme. In M. Cools, K. Dassen, R. Libert, & P. Ponsaers (Eds.), De Staatsveiligheid. Essays over 175 jaar Veiligheid van de Staat (pp.281-302). Brussel: Politeia.
Smit, W. (2007). Terrorisme en rechtvaardige oorlog. Recht en onrecht in tijden van terreur (pp. 71180). Antwerpen/Apeldoorn: Garant.
Solana, J. (2003). Een veilig Europa in een betere wereld – Europese Veiligheidsstrategie. Brussel: 12 december 2003.
Solana, J. (2008). Veiligheid in een veranderende wereld – Verslag over de toepassing van de Europese veiligheidsstrategie. Brussel: 11 december 2008.
Somers, S. (2007, 20 september). Europese Unie kiest voor Belgische terrorismetsaar. De Morgen, p. 6.
Taakgroep “Defensie & Terrorisme” (2002). Eindrapport (Kamerstukken II 2001-02, 27 925, nr.40). Den Haag: januari 2002.
United Nations (1945). Charter of the United Aations. San Francisco: 26 june 1945.
Vassart, S. (2004). Bescherming tegen het CBRA terrorisme (Research Paper). Brussel: Koninklijk Hoger Instituut voor Defensie.
Terrorismebestrijding in de Europese Unie. Een toekomst voor Defensie?
70
Veiligheid van de Staat (2008). Jaarverslag 2008. Brussel: FOD Justitie.
Western European Union (2010). Statement of the Presidency of the Permanent Council of the WEU on behalf of the High Contracting Parties to the Modified Brussels Treaty – Belgium, France, Germany, Greece, Italy, Luxembourg, The Aetherlands, Portugal, Spain and the United Kingdom. Brussels: 31 March 2010. Geraadpleegd op 5 april 2010 op http://www.weu.int
Wetgeving Belgisch Staatsblad: BS (1988). Koninklijk Besluit van 18 april 1988 tot oprichting van het Coördinatie- en Crisiscentrum van de Regering. In Belgisch Staatsblad, 4 mei 1988.
BS (1998). Wet van 30 november 1998 houdende regeling van de inlichtingen- en veiligheidsdienst. In Belgisch Staatsblad, 18 december 1998.
BS (2003). Wet van 6 januari 2003 betreffende de bijzondere opsporingsmethoden en enige andere onderzoeksmethoden. In Belgisch Staatsblad, 12 mei 2003.
BS (2005). Ministeriële omzendbrief van 20 december 2004 betreffende de samenwerking en het uitwisselen van inlichtingen met betrekking tot het fenomeen terrorisme en extremisme. In Belgisch Staatsblad, 25 januari 2005.
BS (2006a). Wet van 10 juli 2006 betreffende de analyse van de dreiging. In Belgisch Staatsblad, 20 juli 2006.
BS (2006b). Koninklijk Besluit van 28 november 2006 tot uitvoering van de wet van 10 juli 2006 betreffende de analyse van de dreiging. In Belgisch Staatsblad, 1 december 2006.
BS (2010). Wet van 4 februari 2010 betreffende de methoden voor het verzamelen van gegevens door de inlichtingen- en veiligheidsdiensten. In Belgisch Staatsblad, 10 maart 2010.
Terrorismebestrijding in de Europese Unie. Een toekomst voor Defensie?
71
Publicatieblad van de Europese Unie EG (2001a). Gemeenschappelijk standpunt van de Raad van 27 december 2001 betreffende de toepassing van specifieke maatregelen ter bestrijding van het terrorisme (2001/931/GBVB). In Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen (pp. L 344/93-96). Brussel: 28 december 2001.
EG (2001b). Verordening (EG) van de Raad van 27 december 2001 inzake specifieke beperkende maatregelen tegen bepaalde personen en entiteiten met het oog op de strijd tegen het terrorisme (EG Nr. 2580/2001). In Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen (pp. L 344/70-75). Brussel: 28 december 2001.
EG (2002a). Kaderbesluit van de Raad van 13 juni 2002 betreffende het Europees aanhoudingsbevel en de procedures van overlevering tussen de lidstaten (2002/584/JBZ). In Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen (pp. L 190/1-18). Luxemburg: 18 juli 2002.
EG (2002b). Kaderbesluit van de Raad van 13 juni 2002 inzake terrorismebestrijding (2002/475/JBZ). In Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen (pp. L 164/3-7). Luxemburg: 22 juni 2002.
EG (2002c). Besluit van de Raad van 28 februari 2002 betreffende de oprichting van Eurojust teneinde de strijd tegen ernstige vormen van criminaliteit te versterken (2002/187/JBZ). In Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen (pp. L 63/1-13). Brussel: 6 maart 2002.
EG (2009a). Besluit van de Raad van 6 april 2009 tot oprichting van de Europese Politiedienst (Europol) (2009/371/JBZ). In Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen (pp. L 121/37-66). Luxemburg: 15 mei 2009.
EG (2009b). Besluit van de Raad van 16 december 2008 inzake het versterken van Eurojust en tot wijziging van Besluit 2002/187/JBZ betreffende de oprichting van Eurojust teneinde de strijd tegen ernstige vormen van criminaliteit te versterken (2009/426/JBZ). In Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen (pp. L 138/14-32). Brussel: 4 juni 2009.
EU (2004). Verordening (EG) van de Raad van 26 oktober 2004 tot oprichting van een Europees agentschap voor het beheer van de operationele samenwerking aan de buitengrenzen van de lidstaten van de Europese Unie (EG Nr. 2007/2004). In Publicatieblad van de Europese Unie (pp. L 349/1-11). Luxemburg: 25 november 2004.
Terrorismebestrijding in de Europese Unie. Een toekomst voor Defensie?
72
EU (2005). Besluit van de Raad van 20 september 2005 betreffende informatie-uitwisseling en samenwerking in verband met strafbare feiten van terroristische aard (2005/671/JBZ). In Publicatieblad van de Europese Unie (pp. L 253/22-24). Brussel: 29 september 2005.
EU (2007a). Verordening (EG) van het Europees Parlement en de Raad van 11 juli 2007 tot instelling van een mechanisme voor de oprichting van snelle-grensinterventieteams en tot wijziging Verordening (EG) nr. 2007/2004 van de Raad wat betreft dat mechanisme en de regeling van de taken en bevoegdheden van uitgezonden functionarissen (EG Nr. 863/2007). In Publicatieblad van de Europese Unie (pp. L 199/30-39). Straatsburg: 31 juli 2007.
EU (2007b). Verdrag van Lissabon tot wijziging van het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap. In Publicatieblad van de Europese Unie (p.306/1). Lissabon: 13 december 2007.
EU (2008a). Geconsolideerde versie van het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie. In Publicatieblad van de Europese Unie (pp. C 115/1199), 9 mei 2008.
EU (2008b). Besluit van de Raad van 16 december 2008 betreffende het Europees justitieel netwerk (2008/976/JBZ). In Publicatieblad van de Europese Unie (pp. L 348/130-134). Brussel: 24 december 2008.
EU (2008e). Protocol (Ar. 10) betreffende de permanente gestructureerde samenwerking, ingesteld bij artikel 42 van het Verdrag betreffende de Europese Unie. In Publicatieblad van de Europese Unie (pp. C 115/275-277), 9 mei 2008.
EU (2009a). Gemeenschappelijk standpunt van de Raad van 15 juni 2009 inzake de actualisering van Gemeenschappelijk standpunt 2001/931/GBVB betreffende de toepassing van specifieke maatregelen ter bestrijding van het terrorisme en houdende intrekking van Gemeenschappelijke Standpunt 2009/67/GBVB (2009/468/GBVB). In Publicatieblad van de Europese Unie (pp. L 151/45-50). Luxemburg: 16 juni 2009.
Terrorismebestrijding in de Europese Unie. Een toekomst voor Defensie?
73
Bijlagen Bijlage A: uitgetypt verslag interview ADIV Brussel, 23 maart 2010, 10u00 3 personen: Afdelingscommissaris, Chef van de sectie Analyse van Divisie contra-inmenging, LtKol van de Counter Intelligence Division: Trends & Strategy (forside) & Analyst ADIV Wat is de rol van de ADIV in de nationale en internationale terrorismebestrijding? De opdracht komt voort uit de opdracht van de NATO, die vertaald wordt naar een nationale verantwoordelijkheid. Terrorisme, subversie, georganiseerde misdaad (TESOC). We krijgen informatie binnen van onze buitendiensten, of andere diensten. De rol van defensie inzake terrorisme is soms moeilijk om af te lijnen. Het is aan ons om de consequenties te bekijken voor defensie, maar dat betekent ook dat we moeten samenwerken met Staatsveiligheid en OCAD. Er kunnen specifieke terroristische acties gericht zijn tegen defensie. Dan hopen we dat ADIV voldoende informatie beschikt om dit te verhinderen. Als we beschikken over voldoende gegevens, wordt dit meegedeeld aan het federaal parket, die actie kunnen ondernemen, en dan stopt onze actie. Onze taken moeten in principe een militair belang hebben, maar soms is het moeilijk de grens te trekken tussen militair belang of niet-militair belang. Wat is de invalshoek van ADIV? Strategisch? Preventief? Offensief? Proactief. Onze invalshoek is soms ook punctueel, over bepaalde incidenten die zich voordoen kunnen we een analyse maken op korte termijn. De strategische objectieven of de objectieven van terrorisme worden eigenlijk bepaald door OCAD, waardoor ADIV en Staatsveiligheid het volledig plaatje kunnen bekijken. Gekoppeld aan hun strategische analyse bepalen ze ook de analyse van de dreiging. Dus eigenlijk moeten wij ervoor zorgen dat OCAD over voldoende informatie beschikt zodanig dat ze de analyse en evaluatie kunnen maken. OCAD doet dat voor België, maar natuurlijk spelen we ook mee in een internationale context, op NATO gebied en op Europees gebied. De NATO maakt zijn strategische analyse op basis van de input van verschillende landen. In Afghanistan is België bijvoorbeeld maar met een klein contingent van 1500 mensen ter plaatse, dus is het evident dat we niet onze eigen strategische analyse ivm terrorisme gaan uitstippelen. Als er incidenten zijn gaan onze mensen ter plaatste, en heeft dat een link met België, dan komt dat natuurlijk in ons domein. We werken nooit op een isolerende manier, vandaar het strategische plan door een overkoepelend orgaan OCAD. Er zijn ook mensen van Staatsveiligheid in de SITCEN (Europese Unie), maar niet van de ADIV. Onze opdracht is te kijken naar wat de impact zou kunnen zijn naar de militaire activiteit: zowel militair personeel, etc. Wat is het verschil tussen de militaire en de burgerlijke inlichtingendienst? Vooral het militaire aspect. Het is vooral in de grijze zones dat zich moeilijkheden zouden kunnen voordoen, omdat onze activiteiten nooit zijn afgelijnd. Je kan moeilijk zeggen: “vanaf hier is uw verantwoordelijkheid en van daar start uw verantwoordelijkheid”. Dus in die grijze zone moet er voldoende communicatie zijn tussen de autoriteiten, en die samenwerking bestaat, en je zou niet kunnen werken als
Bijlage A
Terrorismebestrijding in de Europese Unie. Een toekomst voor Defensie?
74
die communicatie er niet zou zijn. Samen met elkaar vergaderen, elkaar kennen, etc. met Staatsveiligheid, OCAD, Federale Politie etc. Hoe verloopt die samenwerking dan? Gaat het vlot? De samenwerking moet er zijn, en op een bepaald moment ga je over naar vervolging en dat betekent dat je je gegevens ter beschikking moet stellen om inmenging te vermijden. Op deze manier kan het proces beginnen lopen zonder dat er procedurefouten gemaakt worden. Langs de andere kant is het voor een inlichtingendienst interessant om hun bronnen zo lang mogelijk te behouden, zodanig dat je ze kan zien in een ruimer netwerk, in een ruimere situatie. Als je een punctuele activiteit of een ad hoc problematiek bekijkt en je meldt dat, dan ben je het kwijt. Maar als dat natuurlijk een deel is van een ketting, of een deel is van een organisatie, is het ook interessant om wat dieper te graven. De grijze zone is dus niet altijd even duidelijk afgelijnd. Dat is een beetje de moeilijkheid, maar het is geen echte moeilijkheid. Soms is dat ook frustrerend voor de mensen op het terrein, als ze hun bronnen kwijt zijn en dan moeten ze hun activiteit stopzetten omdat het overgaat naar een andere autoriteit. Is het niet inefficiënt om verschillende diensten naast elkaar te hebben, zowel Staatsveiligheid, ADIV, als OCAD? Zijn jullie niet tegelijkertijd met dezelfde dingen bezig zonder dat jullie het van elkaar weten? Langs de ene kant wel en langs de andere kant niet. Omwille van het feit dat in België de veiligheids- en inlichtingendiensten niet over een heel groot budget beschikken, kunnen ze zich niet met alles bezighouden. Dan is het soms nuttig dat er verschillende diensten bestaan die bepaalde problematieken aanpakken. Er duiken soms fenomenen op in onze inlichtingensferen, die niet zo belangrijk zijn voor ons, maar die er wel zijn. Die worden dan waargenomen door onze mensen op het terrein, daar wordt over gerapporteerd en dat wordt ter beschikking gesteld aan Staatsveiligheid en omgekeerd. Iedereen heeft zijn taak, de vervolging kan niet hetzelfde zijn dan het waarnemen van de zaak. Een terroristische activiteit is nooit in 5 minuten uitgevoerd, er is een voorbereidingsperiode, er moet een netwerk gecreëerd worden, etc. Wanneer ze overgaan tot terrorisme, is er al een hele tijd overgegaan. Wanneer dringen zij in de criminaliteit? In de periode daarvoor kan je niet altijd gaan vervolgen. Op dat moment zijn er al wel zaken bezig die je moet opvolgen. Je moet met de grijze zone leren omgaan, één organisatie zou niet goed zijn, de spanningen moeten er zijn en dat maakt de mensen ook sterk. Als we bijvoorbeeld kijken naar de Europese Unie, wat denken jullie over de politiële samenwerking bij Europol? Dat is een serieus probleem hoor, een ‘inlichtingendienst’ op EU-niveau kan nooit lukken. Dat kan gewoon niet, ieder land gaat zijn eigen belangen blijven behouden. De EU kan stimuleren tot samenwerking, maar geen richtlijnen uitvaardigen om de naties verplicht te laten samenwerken. Het zijn de naties die op bilateraal vlak tot bepaalde samenwerking moeten komen. En die zijn er al jaren en jaren en hebben hun nut bewezen. Dat betekent natuurlijk niet dat het niet geoptimaliseerd zou kunnen worden, en dat er een overkoepelend orgaan zou kunnen zijn die de samenwerking meer organiseert. Voor terrorisme aan de buitengrenzen van Europa, kan de EU wel een rol spelen. Alles ivm douane is wel de verantwoordelijkheid van de EU. De Europese organen Europol en ook Eurojust hebben een aantal transnationale
Bijlage A
Terrorismebestrijding in de Europese Unie. Een toekomst voor Defensie?
75
verantwoordelijkheden, maar de nationale verantwoordelijkheden zullen altijd primeren. Wanneer men diensten gaat verplichten om alle informatie te bundelen in één centraal punt, ben ik er zeker van dat veel diensten informatie gaan achterhouden. Wanneer er samenwerking is op bilateraal niveau, of zelfs trilateraal of meer, ad hoc over een bepaalde affaire, dat verloopt toch heel goed. Samenwerking op multilateraal is een mooi idee, maar in de realiteit denk ik niet dat dat voor de eerste 100 jaar gaat zijn. Als bepaalde zaken zich voordoen op eigen bodem waarvan je ziet dat het ook banden heeft in vb. Duitsland of Nederland, dan is het beste om onmiddellijk contact op te nemen met de respectievelijke diensten en uw informatie aan hun te geven en ook te zien of ze bijkomende informatie over deze persoon hebben. Zoals het nu gaat, verloopt het goed. Bilaterale samenwerking is enorm belangrijk, er is een goede informatieuitwisseling, maar ad hoc, alleen wanneer het nodig is. Als we beschikken over informatie waar vb. Duitsland of Frankrijk niets mee zijn, is het tijdverspilling om het allemaal te verspreiden. Er is een nieuwe BIM-wet goedgekeurd, zien jullie hierin vooruitgang? De wet is goedgekeurd en moet nu omgezet worden in uitvoeringsbesluiten. Het is een zeer lang proces geweest voor het is goedgekeurd en we zijn één van de laatste naties op Europees niveau die beschikken over deze manieren om inlichtingen te vergaren. Dat wil zeggen dat het onze mensen op het terrein die de inlichtingen moeten vergaren, helpen om hun activiteiten uit te voeren. En dat is zeker nodig. We juichen dit dus alleen maar toe en er is voldoende controle voor ons om daar geen wildgroei in te hebben en de privacy van de mensen niet te schaden. Het is onder zeer strikte omstandigheden dat we deze methoden aanwenden. De BIM-wetgeving kadert allemaal binnen het plaatje van prospectie, om te vermijden dat er nog altijd terroristische activiteiten kunnen plaatsvinden. Er is deels overlap in deze prospectie met de BOM-wetgeving (van de politie). Dat wil dus zeggen dat de grijze zone verengt wordt. Maar dat is niet slecht, dat wil zeggen dat we meer in elkaars vaarwater zitten, maar dit is complementair. Maar is het een politionele taak of een inlichtingentaak? Waar begint en eindigt de verantwoordelijkheid van de inlichtingendienst? De veiligheidsdiensten moeten vooruit kijken en denken, naar die zaken die de staat kunnen schaden, het functioneren van de staat in al zijn aspecten. Moet Defensie, als militaire actor, een doorslaggevende rol spelen in de terrorismebestrijding, zowel nu als in de toekomst? Flahaut heeft de vorige legislatuur beslist dat België zich in Critical Infrastructure Protection specialiseert: vb. beschermen van vliegtuigen en helikopters tegen mortierinslagen, etc. Dit gaat over de bescherming van kritische infrastructuur in de natie, havens, luchthavens, metro’s, kerncentrales etc. maar ook in operaties, waar onze militairen zijn. Hoe kan je daar met technologische middelen de kritische infrastructuur beschermen. De Belgische Defensie moet dan voorstel doen aan de NATO hoe dit gedaan zou kunnen worden. De bedoeling is om de aankopen te gebruiken voor onze troepen in het buitenland en als er bijvoorbeeld een bedreiging is ten opzichte van een kerncentrale in België kan die apparatuur opgesteld worden in binnenland om voor extra beveiliging te zorgen. Ditzelfde voor beveiliging op zee. Een haven is zeer belangrijk voor de economie van een natie. Zo is er een actueel scanningsysteem opgericht waar ook België aan meegewerkt heeft, het is 24/24 bemand en alle schepen die het Kanaal passeren moeten zich melden voor ze mogen passeren in de Noordzee. Als een schip zich niet meldt, dan is dat een verdacht
Bijlage A
Terrorismebestrijding in de Europese Unie. Een toekomst voor Defensie?
76
schip en dan worden er acties ondernomen. Een andere actie die Defensie onderneemt tegen het terrorisme is het bewaken van het luchtruim. Er zijn permanent vliegtuigen ter beschikking die binnen zeer korte termijn kunnen opstijgen. Als een vliegtuig zich niet meldt, gaan onze F16’s in de lucht om te zien wat er gebeurt. Ook de DOVO kan tussenkomen op het moment dat bommen gemeld worden, maar ook voor Antrax en andere bio-gevaren. Zo is er ook een bio-labo van Defensie in Peutie, om alle mogelijke poeders te kunnen afvoeren en detecteren die nadelig kunnen zijn ten opzichte van de maatschappij. Verwachten jullie nieuwe dreigingen? Hoe evolueert het? Gaat het beter worden, slechter worden? Het hangt van zoveel factoren af, dat het onmogelijk is te voorspellen. Tijdens de Koude Oorlog, konden ze ook niet weten dat er nu problemen zouden zijn met moslimterrorisme en over 10 jaar is het misschien weer iets anders. Als er bepaalde tendensen verschijnen is het aan ons om onze organen in te zetten en te bekijken welke spanningen er zijn, vandaar zijn onze waarnemers op het terrein onze ogen en oren. Ook de pers komt op het terrein, en zijn onze indirecte medewerkers. Bedankt voor het gesprek.
Bijlage A
Terrorismebestrijding in de Europese Unie. Een toekomst voor Defensie?
77
Bijlage B: uitgetypt verslag interview OCAD Brussel, 15 april 2010, 14u00 2 personen: Analist, Expert Wat is de rol van OCAD in de terrorismebestrijding? OCAD bestaat uit 1/4 personeel rechtstreeks via OCAD aangeworven, de analisten. En 3/4 uit gedetacheerd personeel van de verschillende partnerdiensten (ADIV, VSSE, politie, parket). De Afdeling Experten maken punctuele analyses op zeer korte termijn en de Afdeling analyse werkt meer op strategisch niveau. Ze kunnen ook aanbevelingen op politiek niveau formuleren, en dat is het verschil met een inlichtingendienst. Dit departement bestaat sinds februari 2008. OCAD is geen inlichtingendienst, maar een coördinatieorgaan die informatie verzamelt en hierover een analyse maakt. Vooral in de nasleep van 9/11 riep de EU op tot het oprichten van nationale coördinatieorganen en het verbeteren van de coördinatie tussen de lidstaten. Na de aanslagen in Madrid en Londen kwam dit alles in een stroomversnelling. Momenteel beschikken nog niet alle landen over een eigen coördinatieorgaan, maar de meeste lidstaten hebben hier ondertussen gevolg aan gegeven. De structuur, manier van samenwerking met de partnerdiensten, etc. is afhankelijk van de nationale context. In tegenstelling tot andere landen heeft het OCAD een heel krachtig mandaat. OCAD is een onafhankelijk orgaan die als een van de weinigen over een wettelijk mandaat beschikt waarbij alle pertinente informatie verplicht overgedragen moet worden naar OCAD. Als deze verplichting niet bestaat, maar op vrijwillige basis informatie krijgt, dan bestaat het risico dat niet alle informatie zal overgedragen worden. Het voordeel van de gedetacheerden uit de partnerdiensten is dat de banden zeer sterk zijn. De verbindingsofficieren weten bij wie ze terecht kunnen, en de informatieoverdracht gebeurt in een rechte lijn. Zo heeft OCAD ook veel meer voeling in zaken die hen kan interesseren. Voor het opstellen van de analyse en evaluatie van de dreiging kan OCAD dan veronderstellen dat ze alle informatie hebben om in hun analyse of evaluatie alle elementen in rekening te kunnen brengen. Als OCAD dan naar buiten komt met een dreigingsanalyse kunnen beleidsmakers ervan uitgaan dat het volledig is. Verder kunnen ze op eigen initiatief informatie aanvragen, vb. bij een bepaald incident. OCAD kan coördinatievergaderingen bijeen roepen met alle experten van de betrokken diensten om een bepaald fenomeen te analyseren. Ook hebben ze regelmatig contacten met homologe diensten in het buitenland (vb. nctb: NL, CNCA: SP), zowel bilateraal maar ook multilateraal in de maak: 1x per jaar komen alle coördinatieorganen van de EU lidstaten samen voor informeel overleg, om vb. dreigingsniveau’s op elkaar af te stemmen, etc. Ook de EU-coördinator voor de bestrijding van terrorisme Gilles de Kerckhove is hier aanwezig. Verder staat OCAD in voor de analyse van de dreiging: punctuele evaluatie door experten en een analyse van de dreiging door analisten op strategisch niveau, voor de lange termijn. De punctuele evaluatie gaat over een specifiek fenomeen, over één doelwit of evenement, zonder een verdere voorspelling, op korte termijn. Ze kunnen hierbij het dreigingsniveau bepalen, maar beslissen niet over de maatregelen. Dit doet het Crisiscentrum van Binnenlandse Zaken, obv het advies van OCAD. De evaluaties van OCAD gebeuren op eigen initiatief, en op aanvraag. Dit gebeurt met zoveel mogelijk geïntegreerde informatie en de partnerdiensten worden betrokken bij het opstellen van de evaluatie. OCAD
Bijlage B
Terrorismebestrijding in de Europese Unie. Een toekomst voor Defensie?
78
maakt een periodieke gemeenschappelijke evaluatie op basis van de eigen analyses, in de vorm van een halfjaarlijks rapport. Hier worden trends bekeken, bedreigingen tegen het land, bekijken wat de perspectieven zijn, hoe de dreigingen evolueren, etc. Op dit ogenblik is er dreiging van de ‘jihadisten’, en de actuele beslissing over het ‘bourkaverbod’ kan bijvoorbeeld het dreigbeeld veranderen. Verder wordt er gekeken op internationaal niveau: vooral EU en VN en ten slotte worden er in het halfjaarlijks rapport aanbevelingen en prioriteiten geformuleerd. Dit rapport gaat dan naar het college voor inlichtingen en veiligheid, daarna wordt het al dan niet bekrachtigd door het Ministerieel comité. Dan krijgt OCAD het mandaat van de regering om bepaalde initiatieven in de praktijk om te zetten. Dit rapport is vertrouwelijk. De opdrachten van het OCAD zijn terrorisme en extremisme, kan OCAD ook nog voor andere criminaliteitsfenomenen ingeschakeld worden op termijn? Sinds 2005 is er ook een actieplan radicalisme, waarbij het belangrijk is voor een vroegtijdige signalisatie van radicalisering dat kan leiden tot extremisme en terrorisme. Dit kan bijvoorbeeld gaan over een imam die oproept tot de jihad, goedkeuren van geweld en terroristische activiteiten, etc. In de wet is ook voorzien dat OCAD kan ingeschakeld worden voor andere dreigingen of thema’s waarbij er een gecoördineerde, overkoepelende aanpak nodig is. vb. georganiseerde misdaad, etc. OCAD moet het dreigingsniveau bepalen. Wat is het huidige dreigingsniveau? Het wordt wel zo voorgesteld in de pers, maar OCAD geeft geen algemeen dreigingsniveau, waarbij bijvoorbeeld niveau 3 voor heel het land geldt. Wel kan dit voor concrete dreigingen, vb. in Brussel, maar meestal niet voor het hele land, tenzij er echt een grootschalige dreiging is, maar dan moeten de maatregelen die het Crisiscentrum op basis van dit dreigingsniveau verantwoord kunnen worden. Hoe staan de politie en inlichtingendiensten tegenover de verplichting om informatie door te geven? In het begin was hier weerstand tegen, en er waren ook problemen met informatie die door derde diensten uit het buitenland verstrekt worden en niet mogen doorgegeven worden aan andere inlichtingendiensten. Dit is intussen opgelost, embargoprocedures. ‘pertinente’ informatie is niet alle informatie. Het is wettelijk strafbaar als ze deze informatie niet doorgeven. Deze informatie-uitwisseling is ook in beide richtingen, ook van OCAD naar de partnerdiensten. Is er een duidelijke taakverdeling tussen de verschillende diensten? Is er geen overlap, een grijze zone? Deze grijze zone bestaat, maar de taken kan je niet stevig afbakenen. Ook met de nieuwe BIM wet, komen inlichtingendiensten meer in het vaarwater van de politiediensten. Waar eindigt het proactief onderzoek van inlichtingendiensten die vroegtijdig moeten detecteren, en waar begint het onderzoek van het federaal parket en de federale politie. Er zijn snijvlakken, die niet echt afgebakend kunnen worden. Verder zijn er ook bilaterale contacten tussen inlichtingendiensten. OCAD zorgt voor het overzicht. Zou het interessant zijn om een ‘Europese inlichtingendienst’ te hebben? OCAD zorgt voor een informele informatie-uitwisseling, maar moet het verdergaan? Moet er een structuur worden opgezet op niveau van de EU? EU SitCen is een soort inlichtingendienst, aan alle lidstaten een antwoord bieden, geïntegreerde analyse.
Bijlage B
Terrorismebestrijding in de Europese Unie. Een toekomst voor Defensie?
79
Is dit bilateraal of multilateraal? Allebei, in functie van de noodzaak. Ze bewijzen allebei hun efficiëntie. Voor grote problemen van algemeen belang is multilaterale samenwerking belangrijk. Een multilateraal forum heeft zijn nut, maar niet voor alles. Is het OCAD efficiënt? Een coördinerende rol is nodig, nuttig om alle betrokken partijen rond de tafel te krijgen. Het is opportuun om zo’n orgaan te hebben. OCAD maakt ook eigen analyses, evaluaties en dit is positief voor de partnerdiensten. Verder is het ook belangrijk dat OCAD aanbevelingen kan geven op politiek niveau. Hiervoor hebben ze een wettelijk mandaat. Inlichtingendiensten kunnen bijvoorbeeld geen aanbevelingen geven. Iedere dienst levert zeer specifiek werk, het einddoel is het verhinderen dat er een terroristische aanslag voordoet. Moet defensie, als militaire actor, een doorslaggevende rol spelen binnen de terrorismebestrijding, zowel nu als in de toekomst? We kunnen niet voorspellen hoe het terrorisme zal evolueren. De VS hebben met de GWoT de indruk opgewekt dat er een militaire oplossing bestaat voor het terrorisme, maar? Defensie speelt zeker zijn rol, ADIV levert inlichtingen aan OCAD, etc. Ook de operaties van de VS in Afghanistan tegen Al Qaeda heeft zijn nut bewezen, maar dit is niet overal efficiënt, voor alle groeperingen in alle staten. Een conventionele oorlogsvoering is het zeker niet. Ook de EU ziet terrorismebestrijding niet als een militaire actie. Ze zien de collectieve veiligheid niet als een militaire benadering, maar leggen meer de nadruk op preventie en het wegnemen van oorzaken van het terrorisme. De EU legt weinig de nadruk op defensie. EU-coördinator Gilles de Kerckhove legt klempunten op het demilitariseren, het afbouwen van de GWoT. Soms zijn militaire middelen onvermijdelijk, maar beter inzet van politie en inlichtingendiensten, justitie en zo weinig mogelijk militaire middelen. Defensie heeft een onmisbare rol, maar er is in de huidige dreiging geen sprake van een conventionele oorlogsvoering. Eerder een asymmetrische oorlogsvoering. Voor de gewone terreurbestrijding kunnen ze ingezet worden voor het verzamelen van inlichtingen, veiligheid. De militaire inlichtingendienst speelt een zeer grote rol in België, voor inlichtingen in het buitenland. de Veiligheid van de Staat heeft geen opdrachten in het buitenland. Daarnaast kunnen ze spionagevliegtuigen inzetten, een militaire satellietwaarnemingcapaciteit, veiligheid, bewaken defensieobjecten en grondgebied. Ook rol voor DOVO, CBRN, special forces die evt. kunnen ingezet worden als backup voor de politiediensten en die ook in het buitenland kunnen ingezet worden. DOVO is ook een uitzondering in België (en NL?), in de meeste landen is de ontmijning van explosieven meestal een onderdeel van de politiediensten. Het is een asymmetrische oorlogsvoering waarbij niet-conventionele wapens ingezet moeten worden. Kunnen er bijvoorbeeld militaire middelen worden ingezet bij een bepaald dreigingsniveau? Vanaf dat er maatregelen genomen worden, is het Crisiscentrum aan zet. Vb. bij hulp na een terroristische aanslag, ondersteuning civiele autoriteiten, maar is er op dat moment nog sprake van bestrijding…? De inzet van militaire eenheden in het straatbeeld zou ook grote shock teweeg kunnen brengen bij de bevolking.
Bijlage B
Terrorismebestrijding in de Europese Unie. Een toekomst voor Defensie?
80
Wat is momenteel de grootste terroristische dreiging in België? Jihadi-extremisme. Diegenen die terugkeren uit conflictgebied zoals bijvoorbeeld Afghanistan, en die bereid zijn om aanslagen te plegen in het Westen. Daarnaast gaat er ook een dreiging uit van anarchistische extremisten = EU-fenomeen. Is de dreiging die uitgaat van de Islam nog steeds even groot dan bij 9/11? De intentie is er nog wel, maar politie- en inlichtingendiensten zijn efficiënter geworden. Een betere samenwerking op nationaal vlak en op vlak van de EU. Bij de strijd tegen de Taliban en Al-Qaida in Afghanistan zijn ook veel leiders uitgeschakeld, financiële middelen ingesnoerd, waardoor ze veel minder speelruimte hebben. Maar de wil en intentie is nog wel steeds aanwezig. De Al-Qaida ideologie is een eigen leven gaan leiden. Het internet speelt hierbij een grote rol en spreekt gefrustreerd publiek aan. Verwachten jullie nieuwe dreigingen? Hoe zal het terrorisme evolueren? Extreem-rechts = opstoot in vb. Rusland: verschillende moorden op niet-russen, in België weinig dreiging de laatste jaren, geen politiek activisme. Links-extremisme: is ook in heel EU aan opgang bezig Dierenrechten-activisme: in buitenland En het anti-islamisme? Hieruit kunnen er ook extremistische acties ontstaan, er moeten maar enkele personen bereid zijn om een aanslag te plegen, wat grote gevolgen kan hebben. Steeds meer islamofobie, maar in open democratie, met respect voor burgerlijke vrijheden en goed bestuur zullen mensen minder snel bereid zijn om tot dergelijke acties over te gaan. De aanhangers van de Jihad kunnen nog wel enkele jaren voor dreiging zorgen, vooral omwille van het generatieprobleem. Ze voelen zich niet verbonden met huidige maatschappij, worden niet geaccepteerd, ondanks dat ze Belg zijn. Zoeken verbondenheid bij Islam, maar extremistisch. Bedankt voor het gesprek.
Bijlage B
Terrorismebestrijding in de Europese Unie. Een toekomst voor Defensie?
81
Bijlage C: uitgetypt verslag interview Europol Den Haag, 8 april 2010, 10u00 1 persoon: First Officer van de Counter Terrorism Unit Wat is de taak van de Counter Terrorism Unit van Europol? Europol is een multilateraal platform voor operationele ondersteuning, analyse, expertise, informatie en coördinatie. Ze hebben geen uitvoerend mandaat en gebeurt op basis van vrijwilligheid, er is geen enkele verplichting. Ze hebben een juridisch mandaat, met een stevig netwerk zowel tussen de lidstaten als tussen Europol. De lidstaten hebben rechtstreekse vertegenwoordigers bij Europol, die onmiddellijk bereikbaar zijn, ook actoren buiten de EU hebben vertegenwoordigers (vb. Colombia, VS, Rusland, etc.). Counter terrorism is niet in elke lidstaat law enforcement, maar ook vaak intelligence. Er hangt een zware politieke connotatie mee samen. Counter terrorism is om te vermijden dat een terroristische aanslag plaatsvindt. Je wil liever geen strafrechtelijk terreuronderzoek voeren na een incident, maar voorkomen van. Er zijn dus raakvlakken met de activiteiten van inlichtingendiensten. Er zijn ook specifieke problemen in de wereld van het counter terrorisme. Er zijn heel veel actoren betrokken die bepaalde fenomenen niet altijd op dezelfde manier beschouwen. Europol is in eerste plaats een steunorganisatie, support. Ze kunnen de facto steun verlenen aan lopende onderzoeken en het uitwisselen van inlichtingen. Ze hebben een kleine initiatiefruimte op basis van informatie van een 3e partij en daarbij kunnen ze dan gerichte vragen stellen aan de betrokken lidstaten. Dan is het aan de lidstaten zelf om ermee te doen wat ze willen, maar Europol gaat nooit zelf een onderzoek initiëren. Worden jullie ook ingeschakeld na het plaatsvinden van een terroristisch incident, of enkel in het voorkomen van? Het kan zowel voor als na. Voor = counter terrorism: zorgen dat het niet plaatsvindt. Na = steun in het onderzoek, vooronderzoek; dmv een operationele analyse. Europol heeft de capaciteit om op ieder moment op te treden, via een inlichtingencyclus of een gerechtelijk onderzoek en dit aan iedereen die dit wenst. Ze zullen een omgeving bieden waarin dit mogelijk is (vb. tolken, infrastructuur, etc.). De CTU heeft 55 mensen personeel, waarvan het grootste deel analisten. Europol heeft oa. de grootste workfile ivm data over elk terrorisme-incident binnen of buiten de EU. Bij een gecoördineerde actie kunnen ze aanwezig zijn en hebben ze remote access op de working files, waardoor ze rechtstreeks steun kunnen verlenen ter plaatse. Dit gaat over informatie, vb. ledenlijsten, telefoonnummers, etc. Europol heeft expertise in huis op verschillende vlakken die in verschillende stadia kan aangewend worden. Op nationaal vlak is er ook expertise aanwezig, maar niet elke lidstaten (vooral kleinere, armere lidstaten) hebben voldoende uitgebouwde expertise. Europol voert dus geen eigen onderzoek uit, maar maakt inlichtingenanalyse, strategische analyse, etc. op basis van de behoeften van de lidstaten. Het is een nationale beslissing om gebruik te maken van diensten van het platform Europol. De praktijk wijst uit dat er veel bilaterale kanalen van inlichtingen en politiediensten zijn, het is een ‘jungle’ aan manieren om samen te werken. Hoe reageren de lidstaten op de stimulatie vanuit Europol om samen te werken?
Bijlage C
Terrorismebestrijding in de Europese Unie. Een toekomst voor Defensie?
82
Dit hangt af van de lidstaat, van het fenomeen, van de situatie, en van eerdere ervaringen. Er is een enorme waaier aan mogelijkheden en aan keuzes, en er zijn geen verplichtingen om dit via Europol te doen. Als een lidstaat vb. een goede bilaterale ervaring heeft in het verleden, is het mogelijk dat ze dit opnieuw bilateraal gaan regelen en niet via Europol. Het politieke niveau beschikt niet altijd over het beslissingsrecht op het moment van het onderzoek zelf. Dan wordt de keuze niet op het politieke niveau bepaald, maar door een magistraat of politieofficier die het onderzoek leidt. De persoon die het onderzoek leidt zal minder snel geneigd zijn om te investeren en het delen van zijn informatie, wanneer het niets kan opbrengen voor het onderzoek zelf. De mensen die deze uiteindelijke beslissingen nemen, zien dus niet altijd het rendement om informatie uit te wisselen, levert niet veel op voor hun onderzoek. Hoe verloopt de coördinatie voor de uitwisseling tussen inlichtingendiensten? Zijn ze ook bereid om hun informatie met anderen te delen? De bereidheid hangt af van wie, waar en wanneer dit zal plaatsvinden. Na 9/11 was er bijvoorbeeld een enorme politieke druk om informatie te delen, maar nu is de politieke druk veel minder groot. Verder hebben inlichtingendiensten een heel andere manier van werken dan politiediensten. Politiediensten dienen feiten te bewijzen op basis van strafrechtelijke regels om te kunnen aanbrengen in de rechtbank en dus publiek te maken voor de vervolging, terwijl inlichtingendiensten geen gerechtelijke bewijslast zoeken en hun informatie ook niet publiek willen maken. Verder heb je het probleem van bronnen. Inlichtingendiensten hanteren vooral open bronnen, technische middelen (technical intelligence = telefoontaps, e-mail en observatie); en menselijke bronnen (human sources = informanten, infiltranten, arrestanten). Deze laatste zijn zeer kwetsbaar en traditioneel zullen de inlichtingendiensten ook veel inspanningen leveren om de bronnen te beschermen en de informatie zoveel mogelijk af te schermen. De transitie van informatie van de inlichtingendiensten naar de rechtbank is dus niet evident en er zijn veel obstakels. Er is heel vaak druk vanuit politiek beslissingsniveau, maar er is een verschil tussen ‘politieke realiteit’ en ‘politie-realiteit’. Heel vaak zijn er ad hoc oplossingen. Zou het interessant zijn om een Europese inlichtingendienst te hebben? Zeker wel, maar de nationale soevereiniteit blijft een no-go zone. Hoog kwalitatieve inlichtingen zijn heel moeilijk te verkrijgen, dus waarom zouden inlichtingendiensten deze beschikbaar willen stellen? Het blijft een soevereine beslissing van een soevereine staat om samen te werken. Inspanningen voor internationale coördinatie en samenwerking zijn zeer reëel, maar er zijn geen resultaatverbintenissen op politiek niveau. Europol kan in beide richtingen steun leveren, het is geen inlichtingendienst. Is Europol efficiënt? Voor diegenen die er beroep op doen is het bijzonder efficiënt, dus is het een uitdaging om diegenen die niet deelnemen hiervan te overtuigen. De keuze om de diensten van Europol niet te gebruiken mag ook gemaakt worden. Het is bijvoorbeeld niet bij elk fenomeen interessant om Europol te betrekken (vb. ETA = SP en FR). Lidstaten hebben een toolbox aan mogelijkheden, waaronder Europol. De samenwerking rond counter terrorism ligt dichtbij de nationale veiligheid/soevereiniteit, en is op vrijwillige basis. Europol kan een meerwaarde bieden, op voorwaarde dat alle partijen voldoende overtuigd zijn dat ze een betrouwbare partner zijn. Het is dus niet altijd afhankelijk van politieke beslissingen, is anders in de realiteit.
Bijlage C
Terrorismebestrijding in de Europese Unie. Een toekomst voor Defensie?
83
Werkt Europol samen met Defensie, komen ze in contact met Defensie? Het contact is sporadisch, maar bestaat wel, maar niet op een systematische manier. Europol is geen politieorganisatie, maar een steunorganisatie. Door de hybride vorm van het platform voor samenwerking kan een crimineel fenomeen dat inlichtingen genereert die voor militaire diensten niet bruikbaar zijn, maar wel voor politiediensten, kan dit onrechtstreeks bij Europol terechtkomen. Dit gebeurt niet op een systematische manier, maar via tussenstappen. Informatie uit militaire operaties (vb. Irak, Afghanistan) kan voor verdere operationele analyse bij Europol terechtkomen. Dit komt ook bij de lidstaten zelf terecht. Het is dus ad hoc dat er samenwerking is. Er kunnen gedachten uitgewisseld worden op strategisch niveau, ook ivm dreigingsanalyses, etc. militaire organisaties werken ook operationeel, zijn met de materie bezig. Het is onlogisch dat er zo weinig gestructureerd contact is. De militaire acties in Irak en Afghanistan bevinden zich in een post-conflictuele situatie en zijn niet gericht tegen een regulier leger, dus moeten ze in een politionele modus opereren. De info uit de battle space kan van belang zijn voor het uitvoeren van een inlichtingenonderzoek en de vervolging in de lidstaten. Hierover is nog te weinig nagedacht en in de praktijk gebracht. Voor samenwerking met militaire organisaties is Europol momenteel nog niet uitgerust, maar als het op Europees niveau zal gedaan worden, kan Europol evt. ingezet worden. De contacten met Defensie bestaan, maar zijn zeker niet structureel of systematisch. Moet Defensie, als militaire actor, een doorslaggevende rol spelen in de terrorismebestrijding, zowel nu als in de toekomst? Terrorismebestrijding is in eerste zaak een taak voor politie en inlichtingendiensten. In de bescherming van de nationale structuur en internationale veiligheid zal Defensie zeker een rol spelen. Ook de inlichtingen die Defensie inwint zijn van groot belang voor de strijd tegen het terrorisme. De rol van Defensie hangt dus af van de hoek van waaruit je kijkt. Het Counter Terrorisme is zeer breed. Zo is het ook belangrijk om de voedingsbodem weg te nemen, het aanzuigeffect voor radicalisme vermijden. Zo is een onderdeel van de strategie bijvoorbeeld het PRT (Provincional Reconstruction Team) van Defensie, vb. watervoorzieningen in dorpen brengen, etc. Dit is om stabiliteit te brengen in de regio en de kansen op radicalisering en het zijfenomeen terrorisme te minderen. De taken die Defensie uitvoert in het buitenland genereren inlichtingen en informatie die bruikbaar zijn voor politie- en inlichtingendiensten. Enkel de structuur mist nog, en Europol kan evt. een rol spelen als platform. Verwachten jullie nieuwe dreigingen, Hoe zal het terrorisme evolueren in de toekomst? Dit is moeilijk te zeggen. Cf. rapport TESAT (website EC en EP): inschatting van alle lidstaten wat de toekomst zal brengen. Is wel een zuiver retrospectief document. Extreem-rechts: meer slachtoffers dan het jihadi terrorisme. In deze onderlaag wordt het gebruik van geweld als vanzelfsprekend ervaren, en deze dreiging is zeker niet te onderschatten. Separatistische bewegingen zijn vooral lokale problemen, soms spillovers naar EU, link anarchisten (GR, IT, SP), etc. Extreem-rechts kan wel op EU vlak gezien worden, kan bedreiging zijn voor de stabiliteit. Counter terrorisme blijft koffiedik kijken, is heel breed, in maatschappelijke context bekijken. De conclusies zijn niet altijd waterdicht. Bedankt voor het gesprek.
Bijlage C
Terrorismebestrijding in de Europese Unie. Een toekomst voor Defensie?
84
Bijlage D: uitgetypt verslag interview Eurojust Den Haag, 8 april 2010, 14u30 1 persoon: Michèle Coninsx: vice-voorzitster Eurojust, Belgisch vertegenwoordiger bij Eurojust, voorzitster Counter Terrorism Team Eurojust Wat is de taak van het Counter Terrorism Team van Eurojust? Eurojust treedt op bij grensoverschrijdende criminaliteit waarbij meer dan twee landen betrokken zijn. Terrorisme is in de meeste gevallen transnationaal. Eurojust werkt operationeel. Zo worden er regelmatig vergaderingen gehouden over de stand van zaken van het onderzoek, waarbij heel concreet gegaan wordt: vb. targets, foto’s, telefoonnummers, etc. Dit zijn de operationele coördinatievergaderingen, de kerntaak van Eurojust. De verschillende spelers wisselen informatie met elkaar uit zodat ze gecoördineerd kunnen werken, simultaan kunnen reageren, ook overleg met niet EU-lidstaten, etc. De tweede taak is een strategische benadering van de problematiek. Eurojust kan informatie verplicht naar zich toetrekken. Zo kunnen ze proactief gerechtelijk optreden. Dit is heel uniek en ongewoon voor een rechterlijke organisatie om criminele feiten te onderbreken in plaats van te vervolgen. Eurojust heeft heel stimulerend opgetreden in de EU wetgeving en haar informatiepositie wordt zeer goed = zelf initiatief nemen. Het Counter Terrorism Team (CT) komt iedere maand samen, met juridische diensten, stakeholders, Europol, etc. Sinds 2005 zijn lidstaten verplicht verlicht om alle onderzoeken die met terrorisme te maken hebben verplicht door te geven aan Eurojust en elk jaar komen de 27 lidstaten samen bijeen bij Eurojust. Omwille van deze verplichting heeft elke lidstaat een nationaal correspondent terrorisme. In België is dit bij het federaal parket. Zij gaan alle informatie doorsturen: vonnissen, etc. Er is een heel netwerk in de TCM (Terrorism Conviction Monitor) waarbij alle vonnissen van het terrorisme systematisch worden nagegaan via open bronnen, gerechtelijke analyse. Verder zijn er tactische vergaderingen rond bepaalde fenomenen, vb. jihadi-terrorisme. De lidstaten die niet betrokken zijn bij een bepaald fenomeen, kunnen naar deze vergaderingen komen als waarnemers. Moet Defensie, als militaire actor, een doorslaggevende rol spelen in de terrorismebestrijding, zowel nu als in de toekomst? In de EU speelt Defensie niet direct mee in de eerste linie, ze hebben geen leidende rol. In de EU is er geen war on terrorism, maar een strafrechtelijk fenomeen volgens de rule of law. Terrorisme wordt beschouwd als een misdrijf (Kaderbesluit juni 2002). Voor inlichtingen buiten de EU speelt Defensie wel een grote rol. Defensie heeft ook een rol voor de bestrijding van NBCR terrorisme, radiologische en chemische massavernietigingswapens, ze hebben expertise en voeren testen uit op dit vlak. Het vergaren van informatie is belangrijk, want ze zijn actief op het terrein. Haar rol is tweevoudig: informatieverzameling: cruciaal, en moet gekoppeld worden aan de civiele inlichtingen (Staatsveiligheid): het is een gemiste kans om deze inlichtingen niet aan elkaar te koppelen. En twee: NBCR. OCAD is een fusion center. Volgens Coninsx moeten er initiatieven genomen worden om ook op Europees vlak een dienst op te richten waarbij inlichtingen worden gedeponeerd. Dit is multidisciplinair, en je hebt deze informatie wel nodig, ondanks de lage bereidheid van de diensten om hun informatie te delen.
Bijlage D
Terrorismebestrijding in de Europese Unie. Een toekomst voor Defensie?
85
Is het verstandig dat een supranationaal orgaan de samenwerking tussen justitie en uitwisselen van inlichtingen verplicht? Een verplichting wil niet zeggen dat je die info ook krijgt, maar het geeft een betere blik op de realiteit. COSI: Europol, Eurojust en Frontex: krachten samenbundelen Stockholm programma: verplicht samenwerken (in SITCEN). Verdrag van Lissabon: Eurojust krijgt hiermee nog sterkere bevoegdheden. Wat is het verschil met Europol? Europol maakt analyses, en vooral op politieel gebied: vb. vergelijken nummerplaten, telefoonnummers, etc. Eurojust gaat over het gerechtelijk luik: aanhoudingsmandaat, etc. het is heel operationeel, coördineren. Het is interessant om een Europees parket op te richten om zware grensoverschrijdende criminaliteit, waaronder terrorisme, corruptie, btw-fraude, etc. aan te pakken, maar niet voor andere types van criminaliteit. De beslissing voor de oprichting is reeds genomen, het orgaan gaat er komen, het is alleen nog niet duidelijk wanneer en onder welke condities. Is Eurojust efficiënt? Eurojust krijgt steeds meer bevoegdheden, meer operationaliteit, en wordt dus steeds efficiënter. (Raadsbesluit 4 juni 2009). Art. 85 van Lissabon geeft Eurojust nog meer taken. Hierbij krijgt Eurojust de mogelijkheid om in te grijpen bij een jurisdictiegeschil tussen meerdere lidstaten. Dit alles is uiteraard in het belang van het onderzoek. De bestrijding van terrorisme vraagt om een gecoördineerde aanpak. Verwachten jullie nieuwe dreigingen? Hoe zal het evolueren in de toekomst voor Europa? Sinds de aanslagen van Londen in 2005 is het relatief rustig. In 2007 zijn er nog een aantal aanslagen verijdeld in Engeland en Denemarken, maar de Islam blijft een dreiging en zal dit altijd blijven. Criminaliteit zal niet stoppen, en criminaliteitsbestrijders zitten altijd een stapje achterop. De solidariteit tussen terroristen is groot, maar de solidariteit tussen terrorismebestrijders niet. Eurojust heeft de bedoeling om efficiënter, operationeler te kunnen zijn voor de strijd tegen het terrorisme.
Eurojust probeert alle segmenten van de georganiseerde criminaliteit te behandelen en is opgesplitst in 13 teams (jaarverslag 2008). Eurojust heeft minder middelen dan Europol, maar heeft sinds haar oprichting in 2002 toch al een grote plaats ingenomen. Ze proberen dan ook steeds meer naar buiten te komen. Bedankt voor het gesprek.
Bijlage D
Terrorismebestrijding in de Europese Unie. Een toekomst voor Defensie?
86
Bijlage E: Mondelinge presentatie stageproject Op dinsdag 20 april 2010 is het onderzoek naar de terrorismebestrijding in België en de Europese Unie afgesloten met een mondelinge uiteenzetting voor de officieren van ACOS STRAT, onder leiding van Luitenant-Generaal Guido Andries. Ook waren er enkele mensen van de militaire inlichtingendienst ADIV aanwezig op de briefing van dit project. Er was heel wat belangstelling voor de mondelinge uiteenzetting en er werden een aantal interessante vragen opgeworpen. Zo werd de vraag gesteld of er een behoefte is aan een nationaal veiligheidsbeleid zoals in andere landen en hoe de respondenten uit de interviews hiertegenover staan. Ook werd de vraag gesteld hoe de lidstaten van de Europese Unie tegenover het verlies van hun soevereiniteit staan op het vlak van veiligheid, en of een systeem zoals in de Verenigde Staten (Homeland Security) zou kunnen opgezet worden op Europees vlak. Verder waren er vragen over een eventuele privatisering van bepaalde veiligheidstaken, of de Belgische Defensie moet investeren in capaciteiten waar ze slechts een ‘ondersteunende rol’ spelen, en of een toename aan veiligheid noodzakelijk gepaard gaat met een verlies aan individuele burgerlijke vrijheden. Deze vragen geven een interessante wending aan het veiligheidsvraagstuk en tonen aan dat er geen sluitende antwoorden beschikbaar zijn. Het thema is voortdurend aan verandering onderhevig en zal op een holistische wijze benaderd moeten worden. Hieronder volgt een overzicht van de presentatie: 1
Combating Terrorism in the European Union. A future for the Belgian Defence?
2
Objectives of this research • Role of the Belgian Defence in combating terrorism – National and international position • National and international cooperation – Opportunities: Belgium and European Union • To underline the importance of the European Union – Lisbon Treaty
3
EU definition • The Council Framework Decision of 13 June 2002 on combating terrorism (2002/475/JHA), define a terrorist offence as a seriously offence, committed with the aim of: “seriously intimidating a population, or unduly compelling a Government or international organisation to perform or abstain from performing any act, or seriously destabilising or destroying the fundamental political, constitutional, economic or social structures of a country or an international organisation, shall be deemed to be terrorist offences” (article 1)
4
Overview • Counter-terrorism strategy – Belgian strategy – European strategy – Military strategy • Cooperation – Cooperation in Belgium – Cooperation in the European Union – Military Cooperation • Lisbon Treaty • Conclusions – Recommendations
Bijlage E
Terrorismebestrijding in de Europese Unie. Een toekomst voor Defensie?
87
5
Counter-terrorism Strategy • Holistic and multidisciplinary approach • Adapted tactics to weaken and destroy terrorist capabilities • Operational and strategic aspects • Political choice
6
Belgian Strategy • Police and intelligence services • Balance between ensuring the state security and protecting the civil liberties • Security policy – Terrorism as an explicit priority – Strategic long-term objectives – Ministry of Defence?
7
European Strategy • Combating terrorism as a joint action between the Member States • Common definition of terrorist offences • Stimulate cooperation • Information exchange • Prevent, Protect, Pursue and Respond • EU Counter-terrorism Coordinator
8
Military Strategy (1) • Campaign objectives: defeat terrorists, deny support, decrease underlying conditions, defend western civilians and interests • Unconventional ‘warfare’ • Non-state terrorist organizations • Lack of political consensus
9
Military Strategy (2) • National – Supporting role when necessary – Unarmed military activity to support the civil authorities – Armed military activity to defend the territory – DOVO – CBRN expertise – Telecommunications support – Protection of military objects
10
Military Strategy (3) • International (‘Conflict zone’) – No regular enemy – Police-mode to avoid collateral damage – Intelligence
11
Overview • Counter-terrorism strategy – Belgian strategy – European strategy – Military strategy • Cooperation – Cooperation in Belgium – Cooperation in the European Union – Military Cooperation • Lisbon Treaty • Conclusions – Recommendations
12
Cooperation • Terrorism is cross-domain – National cooperation and coordination
Bijlage E
Terrorismebestrijding in de Europese Unie. Een toekomst voor Defensie?
88
• Terrorism is cross-border – International cooperation and coordination 13
Cooperation in Belgium • Justice Department – Civil intelligence – Prosecution and detention • Interior Department – Federal Police – Crisis centre • Ministry of Defence – Military intelligence (ADIV) • Finance Department – Customs services
14
OCAD: Coördinatieorgaan voor de dreigingsanalyse OCAM: Organe de coordination pour l’analyse de la menace • Evaluation of threats concerning terrorism, extremism and radicalism • Strategic evaluation • Punctual evaluation • Legal obligation to report all relevant information to OCAD • Advise to political level • Grey zone: coordination
15
Cooperation in the European Union • Europol – Criminal databases and Analysis Work Files – Counter Terrorism Unit • Eurojust – Legal obligation for Member States to report all relevant judicial information on terrorism – Counter Terrorism Team • Frontex • COSI • SITCEN
16
Military Cooperation • Bilateral agreements • Multilateral agreements – Benefits: financial, interoperability, capacity, transparency, specialization, efficiency – Spill-over to political cooperation – Obstacles: loss of sovereignty, investments necessary – The Lisbon Treaty offers progress
17
Overview • Counter-terrorism strategy – Belgian strategy – European strategy – Military strategy • Cooperation – Cooperation in Belgium – Cooperation in the European Union – Military Cooperation • Lisbon Treaty • Conclusions – Recommendations
18
Lisbon Treaty • Common Foreign and Security policy – Common Security and Defence policy • Operational capacity drawing on civilian and military assets
Bijlage E
Terrorismebestrijding in de Europese Unie. Een toekomst voor Defensie?
89
– Consequences for Defence • Security guarantees: Aid an assistance clause: “If a Member State is the victim of armed aggression on its territory, the other Member States shall have towards it an obligation of aid and assistance by all the means in their power, in accordance with Article 51 of the United Aations Charter” (Lisbon Treaty, art.42§7) Solidarity clause: “The Union and its Member States shall act jointly in a spirit of solidarity if a Member State is the object of a terrorist attack. The Union shall mobilise all the instruments at its disposal, including the military resources made available by the Member States“ (Lisbon Treaty, art.222§1) 19
Lisbon Treaty (2) • Consequences for Defence – International position • President of the European Council • High Representative for Foreign Affairs and Security Policy: one voice – Military capacities • European Defence Agency • Permanent Structured Cooperation
20
Overview • Counter-terrorism strategy – Belgian strategy – European strategy – Military strategy • Cooperation – Cooperation in Belgium – Cooperation in the European Union – Military Cooperation • Lisbon Treaty • Conclusions – Recommendations
21
Conclusions • Belgian Defence = indispensable, part of the game • No leading role, support tasks • Adapted capacities and assets necessary • No global war on terrorism • Security Sector Reform • Military intelligence is very important • Lisbon Treaty: opportunities for military cooperation
22
Recommendations • Policy adjustment • An overall scenario including all tasks: – Structural measures – Proactive measures – Preventive measures • Structural preventive measures • Specific preventive measures – Curative and repressive measures
23
Thank you for your attention! Q&A
Bijlage E