Suzanne Tan & Henk Spies September 2014 1
“Ik woon bijna heel mijn leven hier in deze ghetto”
Rotterdamse jongeren over sociale ongelijkheid en werkloosheid
Combating Inequalities through Innovative Social Practices of and for Young People in Cities across Europe
“Ik woon bijna heel m ijn leven hier in deze ghetto” Rotterdam se jongeren over sociale ongelijkheid en werkloosheid
Suzanne Tan & Henk Spies September 2014
2
Maliebaan 24-26 3581 CP Utrecht T 030-2231322 E
[email protected] W www.plusconfidence.nl
Inhoudsopgave 1 Inleiding .................................................................................................................. 4 2 Opzet van het onderzoek en algemene indrukken .......................................... 6 2.1 Onderzoeksmethoden .................................................................................. 6 2.2 Werving van de jongeren.............................................................................. 7 2.3 De onderzoekspopulatie............................................................................... 9 2.4 Veldwerkervaringen ..................................................................................... 10 2.5 Verschillen tussen de beide onderzoeksgebieden ................................. 12 3 Sociale ongelijkheid ............................................................................................ 14 3.1 De reproductie van sociale ongelijkheid op macroniveau .................... 15 3.1.1 Kansen in het onderwijs ....................................................................... 15 3.1.2 Kansen op de arbeidsmarkt ................................................................ 19 3.1.3 Discriminatie .......................................................................................... 24 3.1.4 Averechtse effecten van de verzorgingsstaat ................................... 28 3.2 De reproductie van sociale ongelijkheid op mesoniveau ...................... 30 3.2.1 Familie en sociaal netwerk ................................................................... 30 3.2.2 Opgroeien in een krachtwijk ............................................................... 31 3.2.3 De verlokkingen van een criminele carrière ...................................... 34 3.2.4 Lokale organisaties en projecten voor jongeren.............................. 38 3.3 De reproductie van sociale ongelijkheid op microniveau: effecten van werkloosheid op individuen................................................................................. 41 4 Sociale innovatie ................................................................................................. 48 5 Conclusies ............................................................................................................ 52 6 Bijlagen ................................................................................................................. 53 6.1 Biografische gegevens respondenten ...................................................... 53 6.2 Typologie van respondenten ..................................................................... 55 6.3 Literatuur ....................................................................................................... 56
3
1
Inleiding
Citispyce (Combating Inequalities through Innovative Social Practices of and for Young People in Cities across Europe) is een onderzoeksproject in opdracht van de Europese Commissie. Een consortium van onderzoekers en beleidsmakers uit 10 Europese steden, waaronder Rotterdam, doet in de periode 2013-2016 actieonderzoek naar innovatieve manieren om jeugdwerkloosheid en daarmee samengaande sociale ongelijkheid aan te pakken. De Nederlandse partner in het onderzoek is PlusConfidence. Het project Citispyce is halverwege en gaat nu naar de fase van transfer van onderzoek naar beleid. Vanaf eind 2014 zal geëxperimenteerd worden met pilots, gebaseerd op de bevindingen uit de voorgaande onderzoeksperiode en de innovatieve praktijken die in Europa gevonden zijn. In 2016 wordt het project afgerond met een rapportage over het volledige project. Op dit moment zijn er drie deelonderzoeken uitgevoerd: o een documenten-onderzoek naar (de aanpak van) jeugdwerkloosheid in Nederland in het algemeen en in Rotterdam in het bijzonder; o kwalitatief en kwantitatief onderzoek naar sociale ongelijkheid in twee Rotterdamse achterstandsgebieden door middel van dataverzameling (indicatoren voor achterstand) en interviews met 18 beleidsmakers en professionals werkzaam in of ten behoeve van deze wijken; o veldwerk in beide onderzoeksgebieden, interviews over jeugdwerkloosheid met 45 jongeren en focusgroepen met 23 jongeren in deze wijken. Over elk deelonderzoek is een beknopte Engelstalige paper geschreven onder de namen Work Package 2, 3 en 4. Meer informatie over het onderzoek en het consortium Citispyce, alsmede alle rapportages zijn hier te vinden: http://www.aston.ac.uk/lss/research/research-centres/interland/citispyce/workpackages/
De rapportage die voor u ligt betreft een Nederlandstalige bewerking van het materiaal uit het derde deelonderzoek (ofwel Work Package 4). Wij hebben gedurende enkele maanden 45 persoonlijke gesprekken met merendeels werkloze jongeren gehouden en hielden drie focusgroepen met nog eens 23 andere jongeren. Alle jongeren wonen in achterstandswijken in de voormalige deelgemeenten Feijenoord of Delfshaven, waar bewoners doorgaans over weinig netwerken beschikken om hun kinderen vooruit te helpen in de maatschappij. De vooruitzichten voor jongeren die momenteel de arbeidsmarkt betreden zijn al niet gunstig, maar deze jongeren leven veelal in een buurt waar armoede, verval, sociale onveiligheid en criminaliteit aan de orde van de dag zijn. We hebben de jongeren niet geselecteerd op allochtone herkomst maar vanwege de bevolkingssamenstelling in deze wijken zijn 42 van de 45 geïnterviewde jongeren dat wel. Een deel van hen rapporteert (eigen en gepercipieerde) ervaringen van stigmatisering en discriminatie.
4
Hoewel er veel onderzoek wordt gedaan naar (jeugd)werkloosheid, is er nog weinig onderzoek gedaan onder werkloze jongeren zelf. Een uitzondering daarop betreft de studie van Fabian Dekker (2013) die 35 jongeren met uiteenlopende achtergronden door heel Nederland interviewde over werkloos zijn en de gevolgen daarvan voor hun persoonlijke leven. In ons onderzoek gaat het expliciet om jongeren die opgroeien in een zogenaamde prachtwijk. Zij moeten hun weg zien te vinden vanuit de meest kansarme positie in onze samenleving. Dit betekent overigens niet dat het hier alleen maar kwetsbare jongeren of zogenaamde NEET’s (Not in Education, Employment or Training) betreft. We hebben zeker ook veerkrachtige jongeren ontmoet die ondanks hun weinig kansrijke startpositie een MBO-4 of HBO diploma hebben gehaald. Waar het ons in dit (deel)onderzoek om gaat is te onderzoeken in hoeverre en hoe sociale ongelijkheid doorwerkt in de levens van deze jongeren. Over welke tools beschikken zij om aan werk te komen? Wat zijn hun zoekstrategieën? Welke projecten en diensten zijn er (nog) om deze jongeren te helpen? En voelen zij zich daar ook geholpen? Welke gevolgen heeft werkloos zijn op hun persoonlijke leven? Hebben zij nog vertrouwen? En zo niet, wat dan…? Over deze en andere vragen gaat deze rapportage. Wij zijn van mening dat de verhalen van deze Rotterdamse jongeren het verdienen om verteld en gelezen te worden. Ook de dienst Maatschappelijke Ontwikkeling van de gemeente Rotterdam is geïnteresseerd in deze verhalen, als aanvulling op haar cijfers en kwantitatieve rapportages. Jongeren in Rotterdam hebben te maken met een economische crisis, maar ook met een gemeente die niet meer over de middelen beschikt om alle voorzieningen die er waren op peil te houden. De verhalen achter de cijfers kunnen helpen er met een gerichte inzet het beste van te maken. We hebben de verhalen van de jongeren ontleed in een aantal onderwerpen. Sociale ongelijkheid bestaat en ontstaat uit een ongelijke verdeling van kansen en mogelijkheden op verschillende niveaus. Uit statistische gegevens komt bijvoorbeeld naar voren dat Rotterdam een stad is met veel achterstandswijken met een hoge concentratie etnische minderheden, een relatief slechte gezondheid, hoge werkloosheid, slechtere onderwijsprestaties, hogere schooluitval en een gemiddeld lager opleidingsniveau (Spies & Tan 2013). Dit kan gezien worden als (re)productie van sociale ongelijkheid op macro-niveau. Uit interviews met professionals die in deze wijken werken, komt naar voren dat jongeren die hier opgroeien vaak niet goed leren hoe ze zich moeten gedragen op een werkplek bij vaak witte werkgevers, dat ze vaak weinig steun krijgen van hun ouders, dat criminaliteit en slechte voorbeelden altijd aanwezig zijn, dat de mentaliteit van veel jongeren bijdraagt aan zelf-uitsluiting, en dat de voorzieningen en diensten die er zijn onvoldoende en niet adequaat zijn (Tan & Spies 2014a). Dit kan gezien worden als (re)productie van sociale ongelijkheid op een meso-niveau van buurt en sociaal netwerk; van familie, vrienden en buurtbewoners. In dit rapport kijken we naar het micro-niveau van het individu. We gaan te rade bij jongeren zelf, en dat doen we met een dubbele bril. Enerzijds gaan we na hoe bovengenoemde factoren op macro- en meso-niveau zich manifesteren in de
5
leefwereld van jongeren, en hoe zij zich hiertoe verhouden. Dat gaat over de bewuste en onbewuste eigen rol die mensen spelen in het in stand houden van structuren: schooluitval is bijvoorbeeld niet alleen een statistisch verschijnsel, maar ook iets dat gebeurt tussen school, leraar, leerling en leerlingen onderling. Anderzijds proberen we zicht te krijgen op manieren waarop jongeren ‘overleven’ in hun omstandigheden, welke krachten en hulpbronnen ze hebben, en in hoeverre en hoe ze erin slagen zich aan hun omstandigheden te ontworstelen. Leeswijzer De opbouw van dit rapport is als volgt. In hoofdstuk 2 beschrijven we eerst de onderzoeksmethode, de onderzoekspopulatie en algemene indrukken uit het veldwerk. Vervolgens gaan we in hoofdstuk 3 in op sociale ongelijkheid. Hoe kijken jongeren aan tegen hun kansen en mogelijkheden in het onderwijs en op de arbeidsmarkt? In hoeverre hebben zij te maken met discriminatie? Helpen verzorgingsstaatvoorzieningen hen vooruit of juist niet? (§3.1). Wat vinden ze van de omgeving waarin ze wonen, en welke invloed en steun gaat er uit van hun sociale netwerk? (§3.2) Wat zijn hun ambities, competenties en ‘habitus’ (routines en gewoonten)? (§3.3) Hoofdstuk 4 is gewijd aan sociale innovatie, en gaat in op de mening van jongeren over bestaande initiatieven en hun eigen ideeën en suggesties voor sociale innovatie. We sluiten af met een typologie die behulpzaam kan zijn in het realiseren van maatwerk, door verschillende ‘typen’ jongeren en hun verschillende ondersteuningsbehoeften zichtbaar te maken. Deze typologie kan gebruikt worden om verschillende typen jongeren en verschillende typen interventies of benaderingen aan elkaar te koppelen, en om gebieden (witte vlekken) te vinden waar behoefte is aan sociale innovatie. 2 2.1
Opzet van het onderzoek en algem ene indrukken O nderzoeksm ethoden
Voor dit onderzoek doen we 45 interviews met jongeren uit Feijenoord en Delfshaven. 37 van hen spreken we individueel, acht jongeren spreken we in duo’s (zij willen graag samen met een vriend geïnterviewd worden). Daarnaast organiseren we drie focusgroepen waaraan in totaal nog 23 jongeren meedoen. Ook doen we diverse observaties in het onderzoeksgebied, Feijenoord-Midden en Middelland. 15 interviews worden -na een korte training- uitgevoerd door onderzoeksassistenten. Zij werven de jongeren die zij interviewen zelf1. De andere 30 interviews worden door de onderzoekers gedaan. We spreken de jongeren op verschillende locaties. Ongeveer de helft van de interviews nemen we af op het kantoor van een van de organisaties die ons hebben Dit zijn: Aothmen Benjadi, een jongerenwerker-zonder-baan uit Zuid, betrokken bij Citysteward, Shiva van Dongen, HBO-student Toegepaste Psychologie en stagiaire bij Citysteward en Sefa Güler, student Economie en stagiaire bij Feijenoord Werkt. 1
6
geholpen jongeren te vinden: STJ, Citysteward, Feijenoord Werkt, Zowel, Futuro en de Wijkschool Feijenoord. De andere helft van de interviews doen we op verschillende plekken: de Kentucky Fried Chicken op de Groene Hilledijk, de rookruimte van de zelforganisatie Versaar, een theehuis in Middelland, een muziekstudio, de kantine van InHolland, een stapel pallets op het Afrikaanderplein en op diverse bankjes in Bloemhof. De meeste geïnterviewden vinden we door hen aan te spreken op straat, al dan niet in gezelschap van een tussenpersoon. Alle respondenten ontvangen als blijk van waardering een VVV- of Bioscoopbon van 10 euro. De drie focusgroepen worden gehouden met jongeren van de Wijkschool Feijenoord (8 leerlingen tussen de 16 en 22 jaar), van Pitch010 (5 jonge mannen in een re-integratietraject van TOS) en van de Buzinezzclub (10 startende ondernemers). In de focusgroepen bespreken we dezelfde onderwerpen als in de interviews, maar met veel meer nadruk op collectieve ervaringen en ideeën voor oplossingen, dan op individuele levensgeschiedenissen. De laatste focusgroep, met jongeren van de Buzinezzclub, wordt tegen het einde van het onderzoek gehouden. Daar bespreken we ook de eerste resultaten van het onderzoek en gaan we in op de obstakels die de jongeren ervaren op hun pad richting ondernemerschap. In aanvulling op de gesprekken brengen de onderzoekers zeven dagdelen in de wijken door om te observeren hoe jongeren in de openbare ruimte hun tijd doorbrengen. 2.2
W erving van de jongeren
We zoeken primair werkloze jongeren van 18-24 jaar (of ouder als zij nog steeds als starter op de arbeidsmarkt beschouwd kunnen worden) die te vinden zijn in de wijken Afrikaanderwijk, Bloemhof, Hillesluis en in Middelland. De meeste jongeren wonen daar, anderen brengen er veel tijd door (vaak omdat ze er zijn opgegroeid). We selecteren daarbij niet op sekse, etnische achtergrond of opleidingsniveau. Ongeveer de helft van de jongeren vinden we via professionals die in een eerder stadium bij het onderzoek betrokken zijn geweest (Work Package 3). De organisaties die daar behulpzaam bij zijn, zijn hierboven al genoemd. We krijgen echter ook te maken met professionals die er niet zo happig op zijn om voor ons contact te leggen met hun cliënten, vanwege een verondersteld negatief imago van beleidsmakers (laten ze zich slechts eenmaal per vier jaar zien: kort voor de verkiezingen) en onderzoekers (komen alleen informatie halen en daarna hoor je er nooit meer iets van). De andere helft van de jongeren benaderen we via het eigen netwerk van het onderzoeksteam of we spreken hen aan op straat. Dit is beduidend makkelijker in Feijenoord-Midden dan in Middelland, vanwege de hoge werkloosheid in Feijenoord-Midden. Er is een gerede kans dat jongeren die overdag in de wijk een beetje zitten te zitten werkloos zijn. De vraag of de aangesprokene misschien zelf tot
7
de doelgroep behoort is daarom niet zo vreemd. De vraag wordt soms met gelach ontvangen en als de persoon zelf niet werkloos is, is het antwoord vaak iets in de trant van: ‘Je hebt gelijk, je kunt hier gerust mensen op straat zoeken voor je onderzoek want de helft van de wijk hier is werkeloos’. Omdat er in Feijenoord-Midden veel meer projecten en voorzieningen voor jongeren zijn, vinden we ook via de sleutelfiguren meer jongeren in dit gebied. Het resultaat is dat we veel meer jongeren uit Feijenoord-Midden spreken dan uit Middelland. Na op deze wijze 30 jongeren te hebben gevonden en geïnterviewd houden we de onderzoekspopulatie nog eens tegen het licht. We zien dan dat we een goede spreiding van jongeren hebben ten aanzien van leeftijd en dat de groep respondenten gemengd is wat betreft de etnische achtergrond. Wat betreft sekse en opleidingsniveau is de spreiding echter behoorlijk scheef. De werkloosheid onder jonge mannen in Rotterdam is grofweg 1,5 keer zo groot als die onder jonge vrouwen (Spies & Tan 2013), maar in onze onderzoekspopulatie zijn jongemannen wel erg oververtegenwoordigd: 28 jonge mannen tegen 2 jonge vrouwen. Dit heeft te maken met onze zoekmethoden: jongemannen zijn veel vaker buiten te vinden en daardoor hebben professionals zoals jongerenwerkers van de outreachende soort ook veel meer contact met jongens dan met meisjes. Daarnaast spreken we jongeren die we vinden via professionals die jongeren met problemen helpen of die zijn aangemeld vanwege overlastproblematiek: ook daarin zijn jongens oververtegenwoordigd. Ten slotte benaderen we zelf de jongeren ook weer vooral in de publieke ruimte: wederom vrijwel alleen maar jongens. Wat betreft opleidingsniveau zien we een vergelijkbare disbalans. We hebben met name zogenaamde NEET’s, voormalige drop-outs en jongeren met een MBO-1 of 2 diploma gesproken, en maar een handvol jongeren (allen man) met een hoger opleidingsniveau. Behalve dat de spreiding niet goed is, heeft dit als nadeel dat onze vragen over mogelijke oplossingen vrij weinig opbrengen: veel jongeren met een laag opleidingsniveau vinden het moeilijk op een abstracter niveau na te denken over hoe sociale ongelijkheid tegen kan worden gegaan. Daarbij leren we niets over de strategieën van jongeren die er wel in geslaagd zijn werk te vinden: wat doen zij dan anders? We besluiten daarop actiever te zoeken naar hoger opgeleiden en naar vrouwen, die al dan niet werkloos zijn. We besluiten ook explicieter te zoeken naar jongeren met een Turkse achtergrond: onze onderzoekspopulatie is dan wel etnisch gemengd maar niet representatief voor de etnische samenstelling van deze wijken waar een grote concentratie Turkse Nederlanders woont (met name in Bloemhof). Bij gevolg zijn bijna alle hoogopgeleiden in onze onderzoekspopulatie vrouwelijke studenten met een Turkse achtergrond. Hoewel de meisjes het hier op school een stuk beter doen dan jongens (Spies & Tan 2013) is dit niet representatief voor de situatie van jonge vrouwen in deze wijken, en eerder een gevolg van de wijze waarop we onze manier van werven hebben aangepast.
8
2.3
De onderzoekspopulatie
De uiteindelijke onderzoekspopulatie bestaat uit 37 jonge mannen en 8 jonge vrouwen, van verschillende leeftijden en met verschillende achtergronden, migratiegeschiedenissen en opleidingsniveaus. Van hen hebben er 6 een baan, 12 een deeltijdbaan en is de rest werkloos. In onderstaand schema zijn de belangrijkste achtergrondkenmerken weergegeven. In de bijlagen is een tabel opgenomen waarin deze gegevens per respondent zijn weergegeven (Bijlage 1). Achtergrondkenmerken geïnterviewden (N=45) Leeftijd: Sekse: Etniciteit:
18-28 jaar (35 zijn 20-25 jaar, 5 jonger dan 20, 5 ouder dan 25) 38 mannen, 7 vrouwen Turkije (14), Marokko (11), Nederlandse Antillen (5), Suriname (5), autochtoon (3), Dominicaanse Republiek (2), Kaapverdië (1), Ethiopië (1), Ghana (1), Ecuador (1), Frans Guyana (1). Migratie: In Nederland geboren (36), voor de basisschoolleeftijd gemigreerd (5)2, als tiener met ouders gemigreerd (3), als jongvolwassene zonder ouders gemigreerd (1). Wijk: 13 Feijenoord-Midden, 1 Middelland, 31 in aanpalende wijken3. 4 Opleiding : 22 geen startkwalificatie, 11 startkwalificatie, 10 MBO-3/4, 2 HBO. Economische status: 27 werkloos (waarvan 11 nog in het onderwijs), 6 fulltime baan/zelfstandig ondernemer (waarvan 1 nog in het onderwijs), 12 parttime baan (waarvan 5 nog in het onderwijs). Zowel professionals in het vorige deelonderzoek, als de jongeren in dit deelonderzoek noemen criminaliteit en drugshandel pregnant aanwezig in de wijken, met name in Feijenoord-Midden. Ze maken melding van onopgeleide jongeren, die door hun ouders verwend zijn en als jong jongetje alles kregen dat zij hebben wilden en nu geen zin hebben om voor een minimumloon de handen uit de mouwen te steken. Deze jongens hebben onrealistische verwachtingen voor hun toekomst (villa, vette auto, merkspullen, knappe vriendin) en overschatten hun eigen kunnen en waarde op de arbeidsmarkt. Deze jongeren worden makkelijk de criminaliteit ingezogen. Slechts enkele respondenten in onze steekproef vertellen over de criminele activiteiten waarbij ze betrokken zijn geweest. Dit was een jeugdzonde, iets uit het verleden: zij zijn nu veranderd. Of dit echt waar is weten wij niet. In ieder Een van hen woonde om beurten in Nederland en de Dominicaanse Republiek en verhuisde vijf keer tussen de beide landen. 2
3
De wijken waar zij in wonen zijn Feijenoord, Maashaven, Ijselmonde, Charlois en Lombardijen. Acht respondenten wonen in IJsselmonde, dat dicht bij het Feijenoord Stadion is en waar Citysteward is gebaseerd. 4
Hiermee bedoelen we de hoogst genoten opleiding die met een diploma is afgerond. HBO studenten zijn in dit schema meegeteld onder ‘startkwalificatie’.
9
geval, als deze criminele jongeren er in ruime hoeveelheden zijn dan zijn ze ondervertegenwoordigd in onze onderzoekspopulatie. We constateren tijdens ons veldwerk wel politieoptreden nabij de Putse Bocht, een straat die bekend staat als verzamelplaats voor criminele jongeren. 2.4
Veldwerkervaringen
Hoewel professionals ons waarschuwen dat jonge mensen in een achterstandssituatie niet erg gemotiveerd zullen zijn om met ons te spreken, ontmoeten we vooral medewerking, ook als we mensen op straat aanspreken. De meeste jongeren hebben eerst een wat afwachtende maar open houding. Zij luisteren rustig naar de vraag en de meesten willen daarna wel meewerken. Degenen die in het begin wat gereserveerder zijn worden doorgaans opener naarmate het gesprek vordert. Via Citysteward krijgen we de telefoonnummers van alle exdeelnemers. Degenen die we telefonisch te pakken5 krijgen reageren vrijwel allemaal positief: ‘tuurlijk doe ik mee, wanneer is het?’ Het verbaast ons in positieve zin dat zij onmiddellijk bereid zijn tijd vrij te maken en ook nog op eigen kosten naar een locatie buiten de wijk te reizen. Een enkele jongere komt weliswaar niet opdagen, maar de rest is ruim op tijd. Soms krijgen de onderzoekers vijf minuten voor de afspraak al een sms met de vraag waar ze blijven, en als zij een keer fors te laat komen op een inloopavond van een Turkse vereniging (onterecht ingeschat dat dat allemaal niet zo nauw luistert) krijgen ze te horen dat men daar wel heeft staan wachten. Als dank krijgen alle jongeren een cadeaubon. Daar zijn ze meestal blij mee, maar er wordt ook geregeld gezegd: ‘dat had niet gehoeven, ik was anders toch wel gekomen’ (lang niet iedere deelnemer weet vooraf dat er een presentje tegen over staat). Kortom: zo’n heel moeilijke doelgroep is dit nu ook weer niet. Wat ons wel opvalt is dat de jongeren ons niet naar andere jongeren of vrienden kunnen bemiddelen. Van te voren denken we via de sneeuwbalmethode wel van de ene jongere bij de andere jongere uit te komen maar dat valt tegen. De jongeren zeggen ofwel niet veel mensen te kennen, ofwel hun vrienden zijn niet werkloos. Ze zijn wel bereid om bijvoorbeeld even mee te lopen naar een zaak waar vaak vrienden samen komen om te kijken of er iemand is, maar niet om vrienden te bellen of e-mails door te sturen. De gesprekken worden in principe opgenomen (tenzij er mensen in de ruimte zijn die niet meedoen) en de jongeren moeten hun handtekening zetten onder een verklaring waarin staat dat hun verhalen anoniem gebruikt zullen worden voor onderzoek. Dit levert geen problemen op. Sommige jongeren vragen van te voren wel of er camera’s bij zullen zijn, of het op tv komt. Als het dan alleen om geluidsopnamen voor het uitwerken van het verslag blijkt te gaan, is het goed. 5
Op het moment van onderzoek zijn er deelnemers uit drie Citysteward groepen geschikt voor benadering voor dit onderzoek. Het lukt goed de jongeren van de laatste groep te pakken te krijgen. Bij de groep daarvoor wordt dit al een stuk lastiger, en van de eerste groep krijgen we bijna niemand aan de lijn. De reden hiervoor is dat telefoonnummers niet meer blijken te kloppen. We sturen hen allemaal een email met informatie en de vraag hun nieuwe telefoonnummer door te geven, maar daar wordt niet op gereageerd.
10
Uiteraard wil niet iedereen meewerken. Tijdens het benaderen van potentiele respondenten op straat loopt één jongeman van rond de dertig geïrriteerd weg. Hij vindt het maar onzin dit gesprek, wat gaat het veranderen? Hij staat op om met zijn net gedraaide blow in het koffiehuis een paar meter verder op te gaan zitten. De vrienden waar hij mee zat willen wel praten. Soms ontstaat een levendige discussie. In Middelland zijn we op pad met een wijkwerker van Zowel. Deze lokt een groepje Marokkaanse jongeren uit een theehuis naar buiten en legt daar uit dat een onderzoeker graag wat jongeren wil spreken over hun ervaringen met werkloosheid. Een aantal jongeren begint meteen te klagen over het gebrek aan kansen dat er voor hen is, ze proberen van alles maar worden nooit aangenomen. Een jongen die wel werkt is het daar duidelijk niet mee eens en ergert zich aan de rest: ‘Ja, waarom werken jullie eigenlijk niet???’ zegt hij een paar keer provocerend. Als hij in hun situatie had gezeten, zou hij om geld te verdienen nog poep gaan scheppen met zijn blote handen. Hij maakt daarbij schepgebaren met zijn handen en spuwt zijn woorden bijna uit. De anderen lachen om hoe hij zich staat op te winden. Helaas is deze jongen later niet te verleiden tot deelname aan het interview. In dit theehuis in Middelland wil ook niet iedereen meedoen aan het onderzoek, en degenen die wel meedoen willen vooraf weten of deelname anoniem is. Motivatie voor deelname aan het onderzoek is met name een probleem in de eerste focusgroep bij de Wijkschool. Deze verloopt rampzalig. De afspraak wordt de dag ervoor gemaakt, de leerlingen zijn niet voorbereid en degene die normaliter les geeft is niet aanwezig. Wanneer de jongeren na de pauze een onderzoeker zien staan begint een aantal van hen te klagen (’nee hè dit heb ik echt gehad’, ‘ik wil echt niet’) of smoezen te verzinnen (een acuut doktersbezoek voor een zere kleine teen). Zij worden toch de ruimte in gedirigeerd door een van de begeleiders. Een enkeling wil best wat vertellen, maar de meeste jongeren zijn weigerachtig, geven nep namen en leeftijden op, onderbreken degenen die wel meewerken. Ze reageren vooral veel op elkaar (’woon jij samen?? Ja, met je moeder zeker’) of trekken de aandacht van de onderzoeker met niet ter zake doende vragen. Zo blijft een jongen heel storend herhaaldelijk vragen of de onderzoeker wel weet dat een bepaalde andere jongere (die wel mee aan het werken is) homo is. Dit leidt tot woede bij degene waar het over gaat en is ook reden voor anderen om hier hun zegje over te doen. Als dit dan enigszins geluwd is en het gesprek weer de goede kant op lijkt te gaan, steekt hij zijn vinger op om iets te zeggen: ‘het is echt waar hoor dat hij homo is’. Waarna deze discussie weer heropend is. Een andere jongere probeert steeds het onderwerp te bepalen door te stellen dat hij de voorzitter is. Weer een ander blijft herhalen dat ‘mensen’ wel een cadeau moeten meenemen om met jongeren zoals hen te mogen praten. Ondertussen wordt er veel geroepen, gescholden, gelachen, gejoeld, met stoelen geschoven en met vuisten op de tafel geroffeld. Kortom: heel goed om te zien met welke moeilijke doelgroep de Wijkschool werkt, maar veel nuttige informatie voor het onderzoek brengt dit niet op. Maar een week later interviewen we alle leerlingen van een identieke parallel klas individueel. Dezelfde onderzoeker zit in een apart kamertje. Een voor een komen de jongeren voor het interview naar binnen, en zodra ze klaar zijn gaan ze terug naar de klas en sturen de volgende. Als
11
de klassendeur open gaat komt er een golf van herrie naar buiten. In het kamertje zijn de jongeren echter de beleefdheid zelve (‘ja mevrouw, dank u wel mevrouw, ik hoop dat ik u heb kunnen helpen mevrouw’) en werken zij goed mee. Een deel van hen vertelt vrij openhartig wat zij in hun leven hebben meegemaakt. Een van de leerlingen uit de andere klas die boos is weggelopen tijdens de focusgroep, meldt zichzelf en vraagt of ze alsnog mee mag doen. Zij geeft aan zich te schamen voor haar medeleerlingen, zij wil wel praten maar niet met hen erbij. Ook in een ander geval (poging om deelnemers van het project Tweede Jeugd bij elkaar te krijgen voor een gesprek) krijgen we dit te horen: ‘ik wil wel praten met die vrouw maar niet met de jongens erbij, waarom moet ik naar hun shit luisteren, echt, dan kom ik niet’. De beleefde medewerking betekent echter niet dat de jongeren kritiekloos zijn of positief tegenover het onderzoek staan. We krijgen vaak de vraag hoe dit onderzoek hen gaat helpen. Ook wordt vaak opgemerkt dat allerlei mensen, waaronder de onderzoekers, hun werk in feite te danken hebben aan de problemen van de jongeren: ‘jullie verdienen geld aan onze problemen’. Ook bij Pitch010, een reintegratieproject van TOS, ontstaat een levendige discussie tijdens de focusgroep. Een van de jongemannen staat steeds op en loopt dan zuchtend van ergernis weg, om vervolgens weer terug te komen (één keer met thee voor de hele groep). Hij is enorm gefrustreerd, heeft in de criminaliteit gezeten en probeert het nu beter te doen, maar komt door zijn strafblad nergens meer tussen. Hij voelt zich gedwongen weer in de criminaliteit te gaan als er niet snel iets aan zijn situatie verandert. Ook hier gaat het gesprek erover wat het de jongeren oplevert om aan dit onderzoek mee te doen. Wie wordt er nu écht beter van dit gesprek? De jongeren blijven echter respectvol: zij uiten hun frustratie maar geven tegelijkertijd aan dat het niet persoonlijk tegen deze onderzoeker gericht is. Zij hebben echter het gevoel dat er veel te veel gepraat wordt (met en over hen) en veel te weinig echt (voor hen) gedaan wordt. 2.5
Verschillen tussen de beide onderzoeksgebieden
We kunnen een deel van de interviews doen op de kantoren van de bemiddelende organisaties. In Feijenoord-Midden zijn dit schone, lichte, moderne en centraal gelegen gebouwen. In Middelland zijn we te gast bij Futuro, dat afgelegen aan de rand van een industriegebied in een verzamelgebouw huist, en bij de projecten Pitch010 en Tweede Jeugd die beiden in oude en er aftands uitziende panden zitten. Tweede Jeugd wordt tijdens het project opgeheven en bij Pitch010 is het in de overlegruimte zo koud dat de jongens hun jas gaan halen om het gesprek uit te kunnen zitten. In het algemeen vinden we de mensen in Feijenoord-Midden beleefd en behulpzaam. Het zijn woonwijken waar vrij veel mensen buiten op straat zijn, zonder dat ze iets concreets aan het doen zijn. Mensen lijken elkaar te kennen en zijn gewend aan praatjes op straat. Zo komt er tijdens een interview op de Afrikaandermarkt met twee Marokkaanse jongens een 83 jaar oude Antilliaanse
12
dame langs. Zij moet zich echt even vasthouden aan de stellingen van de marktkraam waar we zitten. Ze verzucht dat haar zoon gekookt heeft, maar dat zij wel de hele markt over moet steken om naar zijn huis te lopen. Wat heb je er aan dichtbij te wonen als je kinderen je eten niet komen brengen, ze kan net zo goed terug naar de Antillen gaan! Het leven is lastig, haar benen doen het niet goed meer en de buurt is ook niet meer wat het geweest is. De jongens reageren heel voorkomend en bieden onmiddellijk aan te helpen. Dat hoeft niet.. Mevrouw eindigt het gesprek met: ‘God zegene jullie en heb een mooie dag: we moeten er maar het beste van maken!’ waarop de jongens antwoordden: ‘Zeker mevrouw, we zijn er om elkaar te helpen, Inshallah’. Desgevraagd blijken de jongens deze mevrouw nooit eerder te hebben ontmoet. In Middelland is de sfeer heel anders: een heel gemengde buurt met de energieke sfeer van de grote stad. De straten zijn druk, met tal van wandelaars, fietsers, auto’s, winkels en horeca. Er zijn weinig plekken om te zitten in de openbare ruimte. Naar verluid zijn er bankjes weggehaald door de gemeente omdat er teveel hangende groepjes op zaten. Mensen lijken ofwel in een horecagelegenheid te zitten, ofwel onderweg te zijn. We zien allerlei soorten mensen van alternatief gekleed tot hip, nerdy of in pak. Het is onduidelijk wie hier niet zo veel te doen heeft. Hierdoor spreken we hier geen mensen op straat aan. Sommige respondenten uit Middelland en omgeving geven aan dat het op het moment beter is in Rotterdam-Zuid, omdat de stad investeert in wijken en gebouwen en er meer voorzieningen zijn voor jongeren. Een jongere uit Delfshaven kiest niet voor de Wijkschool Noord maar voor die in Feijenoord, omdat hij gehoord heeft dat die beter is. Een andere jongere uit Delfshaven treffen we aan in een project gericht op jongeren in Feijenoord. Meestal wordt door onderzoekers benadrukt dat het moeilijk is om uit FeijenoordMidden weg te trekken. Wij vinden vooral ook jongeren die daar wel in geslaagd zijn maar die graag naar hun oude wijk terug komen. Meerdere jongeren die uit de buurt verhuist zijn, brengen hier nog steeds hun dag door. Zo zegt een jongere die naar IJsselmonde verhuist is dat daar niets te doen is en hij geen enkele plek kent om heen te gaan, behalve het bankje voor de Bas van der Heijde: “Ik ben nooit in IJsselmonde, alleen om te slapen. Verder ben ik altijd in Bloemhof. 18 jaar heb ik er gewoond en plotseling woonde ik er niet meer. Ik wil niet al die gezichten zien, van al die mensen in IJsselmonde die ik niet ken” (Kemal). Frances komt zelfs elke dag vanuit Den Haag naar zijn oude buurt. Hij woont nu samen met zijn vriendin in Den Haag, maar is daar altijd binnen omdat hij er niemand kent. Aangezien zij fulltime werkt en hij zich vaak verveelt komt hij vaak naar Bloemhof om mensen te ontmoeten. Adem bespreekt de voors en tegens van het verlaten van Bloemhof als hij zelf een gezin krijgt. Enerzijds verwacht hij dat zijn kinderen betere kansen hebben in een witte wijk, anderzijds verwacht hij dat het moeilijker zal worden hen in lijn met de Turkse cultuur op te voeden. Hij zou de steun van zijn netwerk in Bloemhof ook missen.
13
“In een witte buurt heb je minder problemen, maar aan de andere kant, als je een probleem hebt ben je helemaal op jezelf aangewezen, terwijl er hier vijftig mensen voor je klaar staan om te helpen” (Adem). Een volwassen man bij de zelforganisatie mengt zich in de discussie: “Voor je kinderen is het beter om in een wittere buurt te wonen, maar voor jezelf…. Je voelt je onwelkom”. Beleidsmakers en onderzoekers benadrukken de reproductie van armoede in een buurt waarin iedereen arm is. Aan de andere kant lijkt het er op dat de bewoners van Feijenoord-Midden, meer dan die in Middelland, de steun en bescherming van hun gemeenschap genieten. 3
Sociale ongelijkheid
Gevraagd naar de invloed van werkloosheid op hun dagelijks leven kunnen alle jongeren ons vertellen tegen welke problemen ze aanlopen en hoe deze doorwerken op andere aspecten van hun leven. Slechts een beperkt aantal jongeren is in staat om op een abstracter niveau de oorzaken van hun situatie te benoemen. We vragen daarom aan de jongeren die beter opgeleid zijn en/of een baan hebben hoe het komt dat er zoveel andere jongeren in hun buurt werkloos zijn. Zij benoemen eigenlijk allemaal dezelfde redenen: gebrek aan opleiding of motivatie bij de jongere zelf, een korte termijn strategie, gebrek aan ondersteuning/opvoeding door de ouders, opgroeien in een achterstandswijk met eenvoudige toegang tot criminele activiteiten, peer pressure en een straatcultuur waarin mooie spullen belangrijk zijn, gebrek aan kansen in zowel het onderwijs als op de arbeidsmarkt, geen netwerk onder werkenden en discriminatie op de arbeidsmarkt. Dit zijn precies ook de redenen die er na analyse van alle interviews uit komen. We vragen deze jongeren ook hoe het komt dat zij er zelf wel in geslaagd zijn om werk te vinden, aangezien zij in dezelfde omgeving zijn opgegroeid. Zij vertellen dan dat ze graag leerden, nieuwsgierig of ambitieus waren, goed konden doorzetten en bleven focussen op de beloning aan het eind: het diploma of de baan. Ze noemen ook de begeleiding en de ondersteuning door hun ouders, die hen stimuleerden om naar school te gaan, ook als ze zelf niet geschoold waren. Veel van deze jongeren vonden een bijbaan of een stageplaats via hun persoonlijke netwerk. In dit onderzoek is goed te zien hoe sociale ongelijkheid door wordt gegeven van de ene op de andere generatie en dat de dit op verschillende onderling verbonden niveaus gebeurt: het macroniveau van de kansen in onderwijs en arbeidsmarkt, het mesoniveau van het sociale netwerk en de buurt, en het microniveau van de individuele veerkracht (competenties, motivatie en habitus). In dit hoofdstuk bekijken we per niveau hoe sociale ongelijkheid vorm krijgt.
14
3.1
De reproductie van sociale ongelijkheid op m acroniveau
3.1.1 Kansen in het onderwijs In het algemeen leidt een hoger opleidingsniveau tot een betere positie op de arbeidsmarkt. We kijken daarom eerst naar de hoogst genoten opleiding van onze respondenten. We hebben geen jongeren geïnterviewd met een universitair diploma. 2 jongeren hebben een HBO diploma, en 10 jongeren een MBO-3 of MBO4 diploma. 11 jongeren hebben hun startkwalificatie gehaald; van hen volgen er 6 nog onderwijs. 22 jongeren uit de census, dus bijna de helft (N=45), hebben geen startkwalificatie. In de paragraaf over werk en inkomen bespreken we of een hoger opleidingsniveau inderdaad tot een betere positie op de arbeidsmarkt leidt. In deze paragraaf bekijken we de redenen voor het lage opleidingsniveau en het niet halen van een startkwalificatie. 22 jongeren hebben geen startkwalificatie en daarvan zijn er 20 voortijdig schoolverlaters. De helft van deze jongeren halen misschien alsnog hun startkwalificatie: 1 jongere zit nog op school, 1 jongere zit in een leerwerktraject voor jongeren met een verstandelijke beperking en 8 jongeren zitten nu op de Wijkschool. De meeste voortijdig schoolverlaters (vsv-ers) zijn tijdens een MBO-1 of MBO-2 opleiding uitgevallen. Als reden geven ze aan dat de opleiding niet was wat ze ervan verwacht hadden, school saai was en ze geen zin meer hadden of liever gingen werken. “Nee, nee, uh… ik ben uh… ik heb mijn diploma niet kunnen behalen. Ik heb eindexamen niet kunnen behalen en dan hebben ze me naar het MBO gestuurd, niveau 2. En uh… ja, dat vond ik helemaal niks. Toen dacht ik mezelf van dit is niks voor jou, uh… ik kan hoger. Maar uh… ik heb het eerlijk gezegd een beetje opgegeven. Het was… ik had er geen zin meer in. En daardoor ga je ook rare dingen doen en dan ga je niet meer naar school. En dan blijf je gewoon slapen en dat werkt allemaal tegen natuurlijk. Dus uh…” (Ozkan). Best wat jongeren switchen van de ene naar de andere MBO-2 opleiding. Ze stapelen dus niet maar veranderen van studierichting. Gevraagd naar de reden hiervoor geven ze aan dat ze maar iets gekozen hadden dat goed klonk en eigenlijk niet wisten wat de opleiding inhield. Pas veel later komen dan de opleidingen die hen echt leuk lijken in het vizier. Kwame bijvoorbeeld doorloopt de basisschool zonder problemen, en doet daarna moeiteloos VMBO- Techniek (Basis Beroeps). Hij kiest daarna voor de MBO-2 ICT opleiding. “In het begin ging het goed maar de opleiding paste niet goed bij mij. Het werd ook moeilijker” (Kwame).
15
De respondent krijgt steeds meer de indruk dat het niet echt iets voor hem is en stopt op zijn 17de. Daarna zit hij een half jaar thuis totdat hij met leerplicht te maken krijgt. “Uiteindelijk ben ik weer naar school gegaan. Ik kreeg iemand van de gemeente aan de deur die zei: of naar school of werk vinden. Want ik had geen startkwalificatie. Werken daar had ik geen zin in, toen heb ik een school gezocht” (Kwame). Kwame schrijft zich in voor MBO-2 Detailhandel om van het gezeur af te zijn, en een startkwalificatie te hebben, niet omdat hij in de detailhandel wil werken. Hij doet de opleiding in 1,5 jaar in plaats van de twee jaar die ervoor staat. Na zijn diploma detailhandel zit hij weer thuis. Hij heeft geen zin om werk te zoeken en wil ‘effe van vakantie genieten’. Hij brengt zijn tijd door met tv kijken, gamen, en veel eten, hij wordt heel dik. De pogingen van zijn moeder om hem in beweging te krijgen lopen op niets uit. Na een half jaar wordt hij zichzelf toch wel zat en gaat sporten en een baantje zoeken. Inmiddels doet Kwame ook weer een opleiding: binnenkort rondt hij een MBO-2 opleiding af in de Logistiek. Hij heeft een bijbaan op zijn stageadres, is actiever, gaat nu om met mensen die werken en heeft vertrouwen in de toekomst. Meerdere jongeren geven aan dat zowel hun ouders als de docenten op de middelbare school hen niet of onvoldoende hebben begeleid bij hun studiekeuze. Een jongere van Pitch010 zegt zelfs dat zijn docente aan hem heeft verteld welke MBO-opleiding hij moest gaan doen: ‘jij bent daar goed in, dus dit is de opleiding voor jou’. Ze besteden weinig tijd en aandacht aan het verkennen van de opleidingen die er allemaal zijn en kiezen iets dat ze kennen of in het verlengde ligt van wat ze al doen. Eenmaal op het MBO blijkt de opleiding dan helemaal niet overeen te komen met hun verwachtingen. “Na het VMBO moest ik een jaartje naar school, BOL autotechniek. Maar er kwamen dingen bij kijken en het werden opeens meer jaren. Toen ben ik BOL verkoper (detailhandel) gaan doen, maar toen moest ik veel in de boeken en dat vond ik niet leuk. Ik werk liever in de praktijk. Toen kwam ik terecht bij de BBL opleiding autotechniek. Het was ook zo dat ik niet echt wist wat er allemaal was aan opleidingen. Ik wist alleen techniek, en dat ben ik toen gaan doen”(Kemal). “Ik had graag gewild dat ze jongeren de juiste opleidingen laten volgen en daarin sturen. Ze geven ons te veel vrijheid en we komen daardoor later in de problemen omdat we niet weten wat we moeten doen. Ik vind dat de gemeente ons daarin moet sturen samen met leerkrachten ouders van de wijk” (Youssef). Om schooluitval te beperken lijkt het dus zinvol om meer te investeren in goede voorlichting voor jongeren die naar het MBO gaan. Dit zal echter niet altijd de oplossing zijn. Sommige jongeren lukt het niet om aan de school eisen te voldoen. “Ik heb heel wat opleidingen gevolgd, maar uh… ook heel wat niet afgemaakt. Het zijn er een stuk of vier, vijf, dus… Moet ik ze allemaal opnoemen? Motorvoertuigen
16
op het MBO, ben ik mee begonnen… Motorvoertuigen, daarna ben ik een jaartje gaan werken. Van daaruit uhm.. heb ik als het goed is Megatronica gedaan. Het was een geheel, ja een nieuwe opleiding destijds. Ik was ermee begonnen, maar heb het niet af kunnen ronden. Waarom niet? Het was niet wat ik verwachtte. En ik heb nog Sociaal Cultureel Werk, SCW, heb ik gedaan. Niveau 4 was dat. Ja voor mij… Bij mij lag het aan de verslagen. Ik uh… ik kan niet goed thuis werken, ik heb daar moeite mee en daardoor heb ik het niet af kunnen ronden. Om het huiswerk goed te doen. Ja, ik ben moeilijk daarin, met achter de computer zitten en zo” (Hakim). Andere jongeren wijzen als oorzaak voor het vroegtijdig van school af gaan problemen op school of problemen thuis aan. Jayden bijvoorbeeld stopt met school omdat het financieel slecht gaat in gezin als zijn vader door een ongeluk zijn werk verliest. Hij gaat werken om bij te dragen aan het gezinsinkomen. Andere jongeren vertellen dat ze de opleiding niet af konden ronden omdat ze geen stage plaats konden vinden of dat ze geen geld voor boeken hadden. “Toen was ik in HAVO 3 geplaatst en ik had uitstekende cijfers. De regel was dat je met twee vijven of één vier zou blijven zitten. Ik had één vijf. Maar mijn ouders hadden het schoolgeld niet op tijd betaald en ‘probleemjongeren’ werden weggestuurd” (Wensley). Wensley is boos en teleurgesteld. Dit is nu vier jaar geleden en hij zit er nog steeds mee, hij vindt het heel erg oneerlijk. Na de HAVO wordt Wensley naar het MBO gestuurd, maar dit wil hij niet omdat hij architect wil worden. Daarna komt hij in allerlei problemen terecht. Uiteindelijk gaat hij naar de VAVO waar hij weer geen geld voor boeken heeft en het zonder probeert te doen. “Maar zonder boeken is het onmogelijk om het te halen” (Wensley). In wijken zoals die in Rotterdam-Zuid zijn weinig goede stageplaatsen beschikbaar. Abdessalam kapt met de stage voor zijn ICT opleiding als deze vooral uit het sjouwen van dozen met computers en het inrichten van de winkel blijkt te bestaan. Andere jongeren merken op dat hun stage ophield omdat de zaak dicht ging of verbouwd moest worden. Ook merken jongeren op dat het een belemmering voor ze is dat ze uit deze wijken komen als ze een stage elders in de stad proberen te regelen. In de volgende casus zien we hoe armoede, familieomstandigheden en het gebrek aan stages voor een jongere uit Feijenoord uitpakken. Casus 1 Metin is een typisch voorbeeld van een jongere die opleidingen stapelt: hij doorloopt werkelijk alle niveaus in het onderwijs. Metin wordt te vroeg geboren en komt vanwege gezondheidsproblemen in het speciaal basis onderwijs terecht. Hierna stroomt hij het VMBO in op het laagste niveau. Halverwege wordt hij echter doorgestuurd naar het hoogste niveau op die school, de gemengde leerweg. Hij
17
stroomt daarna door naar een MBO-3 opleiding waar hij zijn diploma haalt. Hij wil verder leren en schrijft zich in voor een MBO-4 opleiding. Omdat hij geen stageplaats kan vinden kan hij zijn opleiding niet afronden. Hij switcht het jaar erop naar een andere MBO-4 opleiding. Hier gebeurt het zelfde: hij vindt geen stageplaats en kan de opleiding niet afronden. Hij gaat daarna een tijdje op de veiling werken. Metin woont samen met zijn grote en arme familie. Zijn ouders hebben beiden een bijstandsuitkering en de drie oudste kinderen, waaronder hijzelf, dragen bij aan het familie inkomen. De ouders worden daardoor wel gekort op hun uitkering. Metin werkt gedurende zijn hele schooltijd veel. Zijn vader is analfabeet maar brengt de kinderen elke dag naar school en is de eerste die het belang van een goede opleiding benadrukt. Hij is echter niet in staat de jongere financieel te ondersteunen. “Ik ben best jaloers op de jongens van wie de vader een eigen zaak heeft en zijn zoons studie betaalt: zij konden ’s avonds uit gaan terwijl ik pizza’s moest bezorgen tot twee uur ’s nachts”. Als hij 21jaar is doet hij de 21+ toets, die hem toegang verschaft tot het HBO. Hij studeert een tijdje Economie maar is eigenlijk niet in staat deze studie zelf te financieren. Met name de elk semester terugkerende boekenkosten van 80 euro per boek vormen een struikelblok. Als zijn moeder ernstig ziek wordt en in het ziekenhuis terecht komt, is hij thuis nodig en stopt hij met zijn studie. Metin probeert op verschillende manieren aan het werk te komen. Hij doet mee aan Citysteward om aan een VCA certificaat te komen. Hierna solliciteert hij in de bouw en het lukt hem een baan te vinden. Hij werkt nu in de steigerbouw waar hij veel geluk heeft met zijn baas: deze wil hem graag houden, betaalt zijn huidige opleiding voor het certificaat Steigerbouw en wil ook in de toekomst zijn opleiding tot grafisch tekenaar betalen. Metin wil later een eigen bedrijf hebben. “Je moet klein beginnen maar groot denken. Over vijf jaar wil ik een eigen zaak hebben in de bouw”. Dan zal hij zeker jongens uit deze buurt aan nemen om hen ook een kans te geven. Een andere manier waarop armoede of het gebrek aan financiële steun doorwerkt in de keuzes die jongeren maken betreft de keuze om vanuit een uitkeringspositie weer te gaan studeren. Jongeren die op zichzelf wonen geven aan dat dat niet meer kan, omdat de studiefinanciering zo laag is dat zij niet weten hoe zij dan de huur moeten betalen. Tenslotte wordt als reden voor het onderbreken of niet afmaken van de opleiding ook de hoge werkloosheid onder jongeren genoemd. Jongeren zien dat hun vrienden of leerlingen die hun diploma al hebben niet aan een baan komen en verliezen de moed. “Ik zie nu meer dat de mensen het hebben opgegeven, want er komt toch niets van terecht. Op een gegeven moment, denken ze ook: die moeite is voor niets en levert toch niets op, dus dan stop ik er maar mee” (Zeynep). Een vriend van de werkloze HBO-er Hicham zit bij het gesprek. Hij is zelf een tijdje geleden afgehaakt bij een HBO opleiding. Via Feijenoord Werkt kon hij zijn VCA
18
halen zodat hij flensmonteur kon worden. De jongens lachen hier een beetje om. Het duurt te lang om werk te vinden en de vriend doet nu weer een HBO opleiding. “Ik heb mezelf weer naar school gestuurd. Maar zijn verhaal is demotiverend. Alsof je het allemaal voor niets doet. Ondertussen heb je wel een schuld aan je broek”. Aydin kan heel moeilijk een stageplaats te vinden. Er zijn wel voldoende vacatures maar hij krijgt geen positieve reacties. Zijn klasgenoten hebben dat probleem ook. Uiteindelijk lukt het hem via een bekende. Dit geeft hem weinig vertrouwen dat hij in de toekomst wel een baan zal vinden. 3.1.2 Kansen op de arbeidsm arkt Van de respondenten zijn er 27 werkloos en werken er 18, de meesten in een parttime baan. In onze census lijkt het al dan niet werkloos zijn niet samen te hangen met het opleidingsniveau en niet met eerder opgedane werkervaring (bijvoorbeeld in bijbaantjes als scholier). Ook vinden we jongeren die gemotiveerd zijn om te werken op elk opleidingsniveau. Aan de onderkant van de arbeidsmarkt zijn mensen sterk inwisselbaar. Jongeren met een diploma ontberen relevante werkervaring. Iedereen lijkt te strijden om het zelfde ongeschoolde werk. “Mensen die wel een diploma hebben gaan solliciteren voor lagere banen omdat er weinig werk is. En zo komen de mensen die helemaal geen diploma hebben helemaal niet meer aan de bak. Ik ken veel mensen die een HBO diploma hebben en gaan werken bij de KPN Klantenservice. Iemand met MBO niveau die daar wel voor geleerd heeft krijgt die baan dan niet” (Virgil). Jongeren die een goede opleiding hebben gedaan maar daarin niet aan het werk komen, houden hun bijbaantjes. Zeynep bijvoorbeeld is 23 jaar en heeft een MBO opleiding Internationale Handel. Zij werkt in de supermarkt als kassamedewerker. “Ik ben al 6 à 7 jaar in dienst bij Bas van der Heijden. Het was eigenlijk een bijbaantje, maar ik ben afgestudeerd en vervolgens kwam ik ook niet aan een baan in mijn eigen branche. Ik moest wel blijven doorwerken, vandaar dat ik nog werkzaam ben bij Bas. Ik zou zeker meer willen werken, omdat ik het nu ook echt nodig heb. Omdat ik een 2-12 uur contract heb, mag ik niet meer dan 12 uur werken en aan een ander baan kom ik ook niet gemakkelijk. Ik ben al sinds mijn 16e aan het werk, dat was eigenlijk in het voordeel voor mij. Anders was het nu niet gelukt denk ik” (Zeynep). Voor deze jongeren is het een tijdelijke oplossing waarbij zij vast houden aan wat ze hebben. Zij verdringen daarmee ongeschoolde jongeren die dit werk als vaste baan zouden willen doen. Jongeren die geen netwerk hebben en jongeren die geen werkervaring hebben opgedaan toen ze tiener waren hebben nu de minste kansen:
19
nu ze in de twintig zijn en niets méér in de aanbieding hebben dan een doorsnee 16jarige worden ze niet meer aangenomen. “Ik denk dat het sowieso belangrijk is om op een jonge leeftijd te beginnen met werken, want je moet onderaan de ladder beginnen. Ik ben als 16-jarige begonnen bij de HEMA als vakkenvuller en kassière. Het is belangrijk dat je ergens begint en dat je daarin doorgroeimogelijkheden zoekt. Na de HEMA ben ik begonnen als publieksmedewerker bij het museum. Ik zag, dat het toch een stap hoger was dan een vakkenvuller bij de Hema. Hoe jonger je begint met werken, hoe gemakkelijk het wordt voor je. Het neemt ook een stukje arrogantie weg van je, als je een werk doet dat andere mensen niet zouden willen” (Hatice). De jongeren die dit niet lukt zijn de jongeren die we bij de Wijkschool vinden. Ze stoppen met school om te gaan werken, vervolgens lukt het niet om zo een bestaan op te bouwen, komen ze financieel in de knel en melden ze zich op enig moment bij het Jongerenloket voor een uitkering. Daar worden ze terug naar school gestuurd om alsnog een startkwalificatie te gaan halen. De jongeren uit de census met het laagste opleidingsniveau (ongeschoold of alleen een startkwalificatie) noemen de volgende problemen bij het vinden van werk: -
-
Het is moeilijk om ongeschoold werk te vinden omdat er veel concurrentie is Aan de onderkant van de arbeidsmarkt werken mensen uit Oost-Europa voor lonen onder het minimumloon6 Het is moeilijk om aan te tonen dat je het werk wel kunt als je de vaardigheden wel hebt maar de diploma’s niet: je krijgt dan geen kans Een MBO-2 opleiding is niets meer waard, werkgevers vragen een hoger diploma, MBO-3 of 4 Het is moeilijk aan werk te komen als je nog geen werkervaring hebt Als je wat ouder bent kun je geen werk meer krijgen dat ook door jongeren van 16 of 17 gedaan kan worden, want die zijn goedkoper Werkgevers bieden je het salaris van een 15-jarige aan omdat ze in plaats van jou ook een 15-jarige kunnen nemen, en als je niet akkoord gaat heb je de baan niet Je kunt alleen tijdelijke banen vinden nu, en dat geeft geen enkele vastigheid voor de toekomst Als je een 0-uren contract hebt, heb je soms maanden geen werk Een parttime baan is niet genoeg om de rekeningen te betalen en het duurt heel lang voor je meer uren kunt krijgen Een parttime baan hebben maar gedwongen worden op alle dagen beschikbaar te zijn zorgt ervoor dat je geen tweede parttime baan kunt zoeken
Dit is verboden en wordt aangepakt. Bemiddelingsorganisaties hebben echter mazen in de wet gevonden waardoor zij mensen uit andere landen voor lagere lonen aan kunnen nemen. 6
20
-
Als er ergens een functie vrij komt, dan vraagt de werkgever aan zijn personeel of ze nog iemand kennen. Als je zelf geen netwerk hebt kom je er dus nooit tussen. Als de baan op internet komt is ie vaak al vergeven.
Ozkan legt uit hoe hij na het behalen van een certificaat voor flensmonteur probeert aan werk te komen. “Ik geef een voorbeeld: om bij Shell te kunnen werken heb ik misschien vier of vijf maanden lang werk lopen zoeken, op dat gebied, maar -ik ga overal naar binnendie man vraagt gelijk: ja, hoe lang heb je ervaring? Ja, ik ben nog pas 18, was ik toen, ik zeg ik ben nog pas 18, wat voor ervaring kun je van mij verwachten? Dus ja, dan ga ik naar de volgende. Ik zeg: werk, dit en dat. Ja, hoe lang heb je ervaring? Bij eentje werd ik woest. Ik zei: ik heb al drie jaar ervaring. Hij zei: hoe oud was je toen je was begonnen met flensmonteur? Ik zeg: ik was 15. Hij zegt: dat geloof ik niet. Ik zeg: ja, waarom vraag je dan of ik ervaring heb? Ik zeg: ik ben pas 18, ik zeg: waar heb je het nou allemaal over met je ervaring? Ik zeg: als ik nooit de kans krijg, kan ik mezelf ook nooit bewijzen” (Ozkan). Uiteindelijk lukt het hem een baan te vinden. Dit is wel een heel onzekere baan. “Wij draaien stop. Dat is dat de fabriek dan stil ligt voordat je aan de slag kunt. Dan heb je twee maanden wel werk, vier maanden geen werk, dan is er wel een dag werk, twee weken weer geen werk. Het kan zijn dat ze vandaag bellen en dat ik morgen moet beginnen, maar het kan ook zijn dat ze mij volgende maand of volgend jaar pas bellen” (Ozkan). Een jongen uit de focusgroep met Pitch010 heeft verschillende opleidingen niet afgemaakt maar is wel heel erg handig. Het is een beer van een vent die graag hard en fysiek wil werken. Hij hoeft iets maar een keer te zien of hij kan het nadoen. In het werk legt hij dan bijvoorbeeld leidingen maar mag hij het laatste stukje niet doen omdat dat gedaan moet worden door iemand met een diploma. Als er minder werk is vliegen hij en andere ongeschoolde collega’s er als eerste uit. Zo hopt hij in de bouw en in de industrie steeds van de ene klus naar de andere. Hij wil graag zekerheid, zeker nu er een kleine aankomt.. “Maar wij zijn alleen goed genoeg om tijdelijk gaten mee op te vullen” (Pitch010) De jongeren met een MBO-3, MBO-4 of HBO diploma hebben de volgende (aanvullende) ervaringen bij het zoeken van werk: -
Het is moeilijk om te arbeidsmarkt op te komen als je net je diploma gehaald hebt, want werkgevers vragen om twee jaar werkervaring Werk dat beschikbaar is met een 0-uren contract wordt vooral gedaan door stagiaires, dus je wordt alleen gevraagd bij piekdrukte zoals Kerst of als de stagiaires weer weg zijn, zoals in de zomervakantie
21
-
-
Bepaalde diploma’s zijn in de praktijk nauwelijks iets waard, bijvoorbeeld in winkels: jongeren met een MBO diploma Handel werken daar samen met jongeren zonder deze diploma’s Er is alleen tijdelijk en ongeschoold werk beschikbaar, ofwel werk zonder toekomstperspectief Het werk dat beschikbaar is, is moeilijk te combineren met het alleenstaand ouderschap Zodra - na jaren van werken op een tijdelijk contract - het vaste contract in zicht komt, wordt je vervangen door nieuwe jongeren met een tijdelijk contract.
De ervaring van Bülent maakt heel goed duidelijk hoe langdurig voor dezelfde werkgever werken niet loont, en hoe jongeren dan op een zijspoor terecht kunnen komen. De respondent loopt voor zijn opleiding (MBO-4 Detailhandel) stage bij de Albert Heijn, en gaat er daarna werken. Hij klimt op van vakkenvuller tot kassamedewerker, werkt op de versafdeling en geeft uiteindelijk ook leiding. Na zes jaar van stages en tijdelijke contracten komt het moment dat hij daar alleen nog maar kan blijven werken met een vast contract. “Ik deed mijn stage daar en ik werkte daar ook. En ik heb mijn diploma behaald, maar eeh… ik heb geen vast contract gekregen, dus ben ik gestopt. Je moet een vast contract krijgen of je moet weg, weet je. En dan kan je na 2 maanden weer terug solliciteren en dan is de vraag of je wordt aangenomen. En da’s moeilijk, als ze mij na 6 jaar geen contract geven. Ik werkte wel goed en iedereen wou ook dat ik bleef eigenlijk, alleen op de manager na. Er is, nadat ik ben weggegaan is er een nieuwe wet gekomen bij de Albert Heijn, heb ik gehoord van vrienden, dat als je een tijdje hebt gewerkt en je hebt helemaal geen problemen, dan zijn ze jou verplicht om een vast contract te geven, maar dat was pas nadat ik weg was, dus uh…. In mijn tijd gaven ze niemand een vast contract, als je een beetje oud was…. Ja, ze maken gebruik van jongeren die goedkoop zijn en als ze ouder worden dan laten ze je de uitgang zien en dat is jammer” (Bülent). De jongere wordt dus niet in vaste dienst aangenomen en zijn kansen in een andere branche zijn miniem. Hij heeft dan wel een diploma in de detailhandel maar bijvoorbeeld geen enkele ervaring in een kledingzaak. “Ja, als je bij een bedrijf gaat solliciteren, dan hebben ze liever uh… gasten die ze zeg maar uh… zelf gaan opleiden en op jonge leeftijd nemen ze ze aan, dan heb je ervaring in het bedrijf en dan willen ze je zo laten opgroeien, weet je. Als ik van buitenaf kom: ik ken die winkel helemaal niet. Dan willen ze niet… ze willen de moeite niet doen om jou daar… Ik heb een diploma, maar met een diploma kom je ook niet ver. Ze nemen liever… ze nemen eerder mensen aan die geen diploma hebben, maar die wel daar opgegroeid zijn. Liever dan dat je een diploma hebt en dat je het bedrijf niet kent” (Bülent).
22
Hij kan eigenlijk alleen proberen opnieuw onderaan te beginnen in een andere supermarkt, maar gezien zijn leeftijd en de concurrentie maakt hij weinig kans. Deze jongere is nu ruim een jaar werkloos en zijn situatie heeft hem erg aan het denken gezet. Hij heeft zich meer verdiept in de islam en is nu dagelijks in de moskee te vinden. Hij denkt er over een opleiding tot imam te gaan doen. Van de respondenten die werken vinden slechts enkelen het werk dat zij doen ook leuk: een creatieve drop-out heeft zijn eigen bedrijfje in de muziek en theater, een HBO-studente heeft met vriendinnen een bedrijfje in bruiloftsdecoraties en een afgestudeerde HBO-er is nadat een baan als HR-manager vinden niet lukte begonnen als zelfstandig taxichauffeur. Alle andere jongeren, ook degenen met een MBO-4 of HBO diploma doen laag betaald ongeschoold werk: pizza’s of pakketjes bezorgen, promotiewerkzaamheden, werken op de groenteveiling, in kledingzaken, supermarkten, fastfoodzaken, restaurants, de bouw en de haven. Een paar HBOstudenten hebben relatief goede bijbaantjes die wel wat kennis en vaardigheden vergen (in de verkoop en de administratie). Als we kijken naar de strategieën die jongeren hanteren om aan werk te komen, dan zien we dat veel jongeren naast het (volgens hen nutteloze) inschrijven bij arbeidsbureaus en het zoeken van werk via functies die worden aangeboden op internet, via hun eigen netwerk aan het werk proberen te komen. Tegelijkertijd zien ze daar ook wel de beperkingen van in. Ze zijn niet zo te spreken over de organisaties die hen daarbij zouden moeten of kunnen helpen; dit beschrijven we in paragraaf 3.2.4. “Meestal lukt het door connecties, anders is het heel moeilijk om aan werk te komen” (Meryem). “Meestal vraag ik dan na bij bekenden. Solliciteren heb ik eigenlijk nog nooit gedaan. Dat doe je pas als je in je omgeving geen werk kunt vinden. Maar zo ver is het bij mij nog nooit gekomen.. Maar misschien moet ik dit keer wel echt gaan solliciteren, omdat ik bij een wat groter bedrijf wil gaan werken” (Virgil). “Ik heb zelf gesolliciteerd via de site van de RMC, maar ik ben wel aangeboden door een vriend van mij, die werkt ook bij RMC. Het is via via” (Erol). “Beginnend bij mijn eigen familie: mijn vader werkt, mijn moeder is een huisvrouw, mijn zus studeert en werkt daarnaast en mijn broertje studeert ook. Ik heb heel veel werkloze vrienden en vriendinnen. Dus aan mijn netwerken heb ik ook niet veel, als ik aan werk wil komen” (Zeynep). Een beperkt deel van de jongeren hanteert een pro-actieve strategie, waarbij ze volhardend te werk gaan. “Dit baantje vinden was wel moeilijk. Overal waar ik eerst heen ging zeiden ze: je moet via internet solliciteren. Maar dan werd ik vaak niet aangenomen. Toen ben ik
23
toch zelf gaan zoeken, bij zaken langs gaan, gewoon binnen lopen. Bij deze werd ik aangenomen” (Hafid). “Ik vind dat je je zelf altijd moet bewijzen. Nee, heb je, ja kan je krijgen. Wat mijn strategie is geweest? Ik denk het niet opgeven en soms opdringerig zijn. Als je een mailtje hebt verstuurd, gelijk bellen. Ik heb zojuist een mail verstuurd, heeft u hem ontvangen en heeft u hem gezien. Gewoon doorbellen. En als je nee te horen krijgt, vragen of je het toch een keer mag proberen. Dit heb ik gedaan, toen ik een stageplek aan het zoeken was. Ik heb 42 sollicitaties gestuurd en één bedrijf heeft terug gereageerd, maar ik vond het bedrijf niets. Ik ben naar de ABN AMRO gegaan. Ik heb een gesprek gevoerd met een man en hij vertelde mij dat ik al een week te laat was. Toen heb ik mijn situatie verteld over de 42 sollicitaties en één reactie, die ik hierop heb gekregen. Ik heb aangegeven, dat ik mijn stage in een goed bedrijf wilde doen en vroeg of ze mij een kans wilden geven. Ik gaf aan, dat ik geen vergoeding wilde. Hij vond het knap van mij, dat ik niet gelijk op stage ging bij een bedrijf die ik niet wilde, maar meteen op zoek was naar een betere bedrijf. Hierdoor heeft hij mij een kans gegeven” (Hatice). Bilal, opgeleid tot jongerenwerker, kwam naar Rotterdam omdat hij dacht dat hij daar meer kans zou maken. “Ik had gehoord op het nieuws dat het qua criminaliteit in het westen van het land groter was. Dus ik dacht: hoe meer criminaliteit hoe meer begeleiding er nodig is. Maar tot mijn verbazing zit het hier in Rotterdam ook niet goed in die branche. Ik ben nu bezig met mijn kansen in de sociale-welzijnswereld en als ik een aanbod krijg op een baan in een ander gebied sta ik daar ook voor open” (Bilal). Odil ziet wel dat een zekere volharding nodig is maar vindt het moeilijk dit op te brengen. “Op internet, uitzendbureau, ik schrijf brieven. Het neemt wel veel tijd want jij moet langs gaan. 80 procent van de 100 zegt gewoon nee. Dan moet je echt door, door, doorgaan” (Odil). 3.1.3 Discrim inatie We hebben de jongeren op een open wijze gevraagd of er jongeren zijn die het extra moeilijk hebben op de arbeidsmarkt, die nog moeilijker aan een baan kunnen komen dan anderen. Verschillende respondenten zeggen daarop dat er sprake is van discriminatie op basis van etnische afkomst. “Eerst begint het met je achternaam. Als je echt wilt, dan kom je wel binnen. Maar je moet net dat stapje extra doen. Nu op het werk moet je ook dat extra stapje zetten. Als je dan die erkenning krijgt die je verdient, vind ik het niet erg” (Metin).
24
“Ik wil niet heel negatief zijn, maar er zijn ook momenten dat er wordt gekeken naar je achtergrond, zoals geloof en ras. Dat soort dingen spelen ook wel een grote rol. Dus, ik denk wel dat er een beetje wordt gediscrimineerd. Dat geloof ik wel” (Erol). “Het zijn voornamelijk Nederlandse studenten die wel een baan hebben nu. Ik wil niet de slachtofferrol aannemen. Maar ik heb betere resultaten dan hen, ik had goeie cijfers, ik zou dan eerder aangenomen moeten worden. (…) Wij zijn de eersten die er onder moeten lijden. Het is net als bij een ui. De buitenste laag is iets bruiner. Als je een ui gaat pellen is eerst de bruine laag aan de beurt. Ik zou dit wel graag terugzien in het rapport” (Hicham). De meeste jongeren kunnen geen concrete eigen ervaringen van discriminatie noemen. Ze vermoeden het, zien dat autochtone jongeren wel een baan weten te vinden of krijgen een raar gevoel bij een gesprek. Drie respondenten toetsen hun veronderstellingen als ze steeds maar geen reacties op hun brieven krijgen. “Ik had een keertje gesolliciteerd op een vacature in Breda. Ik had twee keer gesolliciteerd: eenmaal met mijn eigen naam, eenmaal met een andere naam, de Hollandse naam van een vriend. Zelfde cv en ook als woonplaats Rotterdam opgegeven. Bij mijn eigen naam werd ik afgewezen omdat het te ver zou zijn. Bij de Hollandse naam ben ik ook niet aangenomen maar ik was wel langer in gesprek. Ik werd geselecteerd voor een telefoongesprek. Toen heb ik eerlijk gezegd dat de persoon niet bestond. De vrouw aan de telefoon schrok er in eerste instantie van maar kon er later wel om lachen” (Hicham). De jongere wordt niet bevorderd naar de volgende ronde. Ook Abdessalam heeft deze ervaring bij een sollicitatie: alleen ‘Stefan’ wordt opgebeld. Adem doet deze test drie keer. Bij zijn eerste sollicitatie wordt hij gebeld, en neemt de telefoon op met zijn eigen Turkse naam. “De vrouw aan de andere kant van de lijn: Spreek ik nu met Wesley of niet? Ik zei toen: ‘ja en nee: goh, ik solliciteerde eerst onder mijn eigen naam en toen werd ik niet gebeld. Nu heb ik alleen mijn naam veranderd en word ik wel gebeld, kun je me dat uitleggen?’ Zij kon geen antwoord geven, ging flink stotteren. Toen zei ik: ‘het doet er niet toe, in zo’n bedrijfscultuur wil ik niet werken’. De tweede keer dat ik twee brieven stuurde werd ik helemaal niet gebeld. De derde keer ging het exact hetzelfde: alleen Wesley werd gebeld” (Adem). Adem weet nu waar hij aan toe is. Hij laat echter geenszins het hoofd hangen. “Het was een experiment voor mijzelf, ik wilde het weten. (…) Ik ga door. Ik ben geen opgever. Als ik ga opgeven, wat moet ik dan met de toekomst doen? Ik kan in mijn hok gaan schuilen en huilen dat ik gediscrimineerd wordt maar daarmee krijg je geen brood op de plank. Het enige dat een allochtoon kan doen, is het tegendeel bewijzen: dat zie ik als een plicht aan mijzelf” (Adem).
25
Respondente Zeynep komt wel door de ronde van sollicitatiebrieven heen, maar als ze dan op gesprek komt ontstaat er meteen een rare sfeer. Ze denkt zelf dat dat aan haar hoofddoek ligt. “Ik heb 2 jaar actief naar werk gezocht en ben uitgenodigd voor gesprekken. In het begin hebben ze aangegeven, dat mijn cv goed was en dat ik er geschikt voor was. Totdat ik naar het gesprek moest gaan. Wanneer ik in het bedrijf was, begonnen ze al te stotteren van “ohh, was jij het”. Aan het eind van de dag, hoorde ik dat mijn cv toch niet goed was. Allemaal van die rare redenen heb ik te horen gekregen, terwijl het in de middag goed was, en na het gesprek niet nadat ze mijn gezicht zagen” (Zeynep). Metin merkt op dat hij in de commerciële wereld niet aan de bak kwam, terwijl hij minder last van zijn allochtone afkomst heeft in de bouwsector. “De commerciële wereld is anders dan de bouw. In principe is die eerlijker. Dat is mijn eigen ervaring. Daar is het: laten zien wat je kan, dáár wordt je op beoordeeld” (Metin). De jongeren geven aan last te hebben van het huidige publieke debat, waarin Marokkaanse jongeren veelal negatief worden afgeschilderd. Het haat zaaien van de PVV jegens de islam wordt een aantal keer genoemd. Sommige jongeren stellen dat de media een onjuist beeld schetsen en daarmee bijdragen aan negatieve beeldvorming. Adem wijst er bijvoorbeeld op dat het zelfde nieuws item op de Duitse of Turkse tv totaal anders wordt gebracht dan op de Nederlandse. En als het bijvoorbeeld op het nieuws over moslims gaat, zie je vaak mensen met boerka’s op de achtergrond in beeld, terwijl er in Nederland maar heel weinig moslims een boerka dragen. De jongeren denken dat veel autochtonen al hun informatie over allochtonen uit de media halen, omdat ze zelf niet met allochtonen te maken hebben. “Ik denk, de mensen zoals de bedrijfsleiders of de mensen die de mensen moeten aannemen, die hebben denk ik ook niet zoveel ervaringen met buitenlanders. Die zitten gewoon elke dag in kantoor en die gaan naar de garage, stappen de auto in en rijden meteen naar huis. Het enigste wat ze kennen is misschien wat ze op tv zien en wat ze horen” (Abellilah). Bij de tweede focusgroep die we houden vraagt een van de deelnemers op een vrij provocatieve manier: ‘zeg nou zelf, jij zou toch ook nooit een van ons aannemen?’. Als we zeggen net een iemand uit de wijk te hebben aangetrokken als assistent in het onderzoek kijkt hij verward, alsof hij de informatie niet goed kan plaatsen. Tegelijkertijd zeggen meerdere jongeren dat zij geen autochtone vrienden hebben. Hun ‘matties’ komen uit de eigen etnische groep, of zijn jongens uit de buurt met een andere etnische achtergrond. Ze gaan wel met autochtonen om op het werk, op school of op een stageadres, maar het contact blijft op de vlakte: van vriendschap is
26
geen sprake. Andere jongeren geven overigens wel aan een gemêleerde vriendengroep te hebben, of een autochtone goede vriend7. Een van deze jongeren wijst er op dat de verdraagzaamheid wel van twee kanten moet komen: sommige jongeren met discriminatie-ervaringen die hij kent ontploffen onmiddellijk bij elk akkefietje. Sommige jongeren noemen op de vraag welke jongeren het extra moeilijk hebben op de arbeidsmarkt etnische afkomst helemaal niet. Zij leggen de nadruk op: jongeren zonder startkwalificatie, ouderen boven de 40 jaar, jongeren met een onverzorgd uiterlijk, jongeren die zichzelf niet kunnen presenteren en mensen die (te) verlegen of bescheiden zijn. “Een onverzorgd uiterlijk ook; die mensen hebben het moeilijker. Als je bij de Zara werkt en je bent niet heel knap dan werk je in het magazijn. Ik denk dat de buurt ook wel meespeelt: ‘oké die komt niet echt uit een goeie buurt’ zeg maar” (Marcellis). “Ja, ik denk toch wel de jongeren die er niet verzorgd uitzien. Een voorbeeld: jongens die een baard hebben, die slecht zijn aangekleed. Deze mensen moeten meer letten op hun uiterlijk. Uiterlijk speelt een hele grote rol” (Erol). “Als je een bescheiden persoon bent, dan kom je er niet” (Adem). “Hoe stiller je bent in deze maatschappij hoe minder kans je hebt op werk” (Hatice). “Je moet je ook representatief opstellen en je moet jezelf kunnen verkopen. Als je dat niet kan sluiten er heel veel deuren” (Bilal). Christa denkt dat bij haar tatoeages een rol spelen. Zij heeft al diverse malen te horen gekregen dat zij alleen welkom is als zij lange mouwen draagt. Aan sommige jongeren die het onderwerp discriminatie niet aanroeren vragen we op de man af of ze denken dat er sprake is van discriminatie. Twee van hen - beiden met een duidelijk herkenbare allochtone achtergrond – willen daar niets van weten. Frances heeft niet het gevoel dat hij gediscrimineerd wordt vanwege zijn huidskleur. Het is hem niet opgevallen, hij heeft overal gewerkt. Ook niet omdat hij uit Bloemhof komt. Hij gelooft daar niet in. “Dat zeggen ze alleen maar, ze hebben veel praatjes, want dan hoef je niks te doen. Of je kans maakt hangt af van: 1. je taalkennis, 2. je flexibiliteit en 3. je diploma. Je kan niet verwachten dat je met een niveau 2 diploma aan komt kakken en dan assistent manager wordt” (Frances).
Dit onderwerp kwam in de interviews spontaan ter sprake. We hebben er niet systematisch naar gevraagd. 7
27
“Ik denk dat het probleem echt ligt bij het jeugd. Zij zijn kieskeurig. Mensen die zeggen dat ze geen werk kunnen vinden, liegen” (Behsat). 3.1.4 Averechtse effecten van de verzorgingsstaat De sociale zekerheid is in Nederland sterk gericht op het terug begeleiden van jongeren naar school of werk. Allerlei maatregelen moeten ervoor zorgen dat jongeren met weinig kansen op de arbeidsmarkt niet in de bijstand terecht komen, maar er alles aan doen hun kansen te vergroten, met economische zelfstandigheid als uiteindelijk doel. Voor jongeren zonder startkwalificatie betekent dit terug naar school. Een aantal respondenten merkt echter op dat de strenge criteria in het sociale zekerheidsstelsel het bereiken van hun doel in de weg staat en hun kansen eerder inperken dan doen toenemen. Zij hebben bijvoorbeeld te maken met een leeftijdsgrens van 27 jaar voor het recht op studiefinanciering. Velen van hen doen langer over hun schoolcarrière, vanwege migratie op latere leeftijd, een taalachterstand, tijdelijke terugkeer naar het land van herkomst, veelvuldig stapelen, verkeerde studiekeuze of een periode in (jeugd)detentie. Als zij dan eenmaal de juiste opleiding hebben gevonden lukt het niet iedereen om deze voor hun 27ste af te ronden. Hicham geeft een ander voorbeeld van ‘onbegrijpelijke’ regelgeving: een werkloze vriend die ingeschreven is bij het Jongerenloket vindt zelf een gesubsidieerde baan, maar mag daar dan niet op solliciteren omdat hij nog niet lang genoeg ingeschreven staat: de baan is bedoeld voor jongeren die langer werkloos zijn. Een andere respondent (Abdessalam) weet na vele omzwervingen waaronder criminele activiteiten en een periode van detentie, eindelijk wat hij wil: treinmachinist worden. Hij haalt al zijn testen (fysiek, psychologisch, reactievermogen en intelligentie) behalve één: een test waarbij (op tempo) de kennis van Nederlandse synoniemen wordt getoetst. De jongere spreekt vloeiend en accentloos Nederlands en maakt tijdens het interview de indruk juist een verbaal sterk en communicatief persoon te zijn. Het zakken voor deze test betekent echter direct dat hij niet wordt toegelaten voor de opleiding, er is geen mogelijkheid zijn kennis van synoniemen te verbeteren en het opnieuw te proberen. En Christa heeft volgens haarzelf alleen maar een Wajong-uitkering gekregen omdat dat het makkelijkste was voor de gemeente. Ze werd namelijk moeder onder haar 18de en had daarom geen recht op bijstand voor alleenstaande ouders. Met studiefinanciering zou ze het niet redden: haar afwezige ouders hebben een hoog inkomen maar weigeren bij te dragen. Deze jonge moeder voelt zich nu gevangen in de Wajong en denkt dat dit haar kansen op de arbeidsmarkt beperkt. Ook onderstaande casus laat zien hoe een alleenstaande moeder in haar plannen om uit de bijstand te raken bepaald niet wordt geholpen door de regels van de sociale zekerheid. Casus 2 Dolores komt op haar 14de in Nederland terecht, omdat haar alleenstaande moeder voor de liefde van Ecuador naar Nederland verhuist. In Ecuador zit ze op een middelbare school met als richting ICT. In Nederland gaat zij eerst een tijd naar de
28
Internationale Schakel Klas, voordat zij het VMBO instroomt. Als zij aan de MBO-2 opleiding Zorg en Welzijn begint is ze relatief oud. Ze trouwt en krijgt twee kinderen. Een van hen heeft behoorlijk zware astmatische klachten, net als zij zelf. Haar man heeft een fulltime baan en Dolores werkt ’s avonds en in de weekenden een aantal dagdelen in Diergaarde Blijdorp. Zij vindt dit een leuke baan en het voor de kinderen een goede oplossing dat ze bij hun vader thuis kunnen blijven als zij werkt. Samen verdienen ze een goed inkomen. Na een tijd stopt Dolores met werken en begint zij met een MBO-3 opleiding: met haar diploma vindt ze geen werk in de zorg en ze wil daarom graag doorleren. Halverwege deze opleiding besluiten zij en haar man echter te scheiden. Het lukt haar niet om in deze turbulente tijd haar opleiding goed te vervolgen. Nu haar privé situatie meer tot rust is gekomen, is zij te oud voor studiefinanciering. Dolores is nu 27 jaar, heeft twee schoolgaande kinderen en leeft van een alleenstaande-ouder uitkering. Ze houdt erg van mensen en voelt zich nutteloos en eenzaam thuis. Ze zou graag werken in de verzorging van of hulp aan andere mensen. Het is moeilijk voor haar om als alleenstaande ouder zo’n baan te vinden omdat de meeste banen in de zorg flexibiliteit ten aanzien van de werktijden vereisen. De sociale dienst stimuleert haar te werken en doet diverse aanbiedingen die aansluiten bij haar MBO-2 diploma. Dit betreft echter steeds schoonmaakwerkzaamheden. Zij probeert alles dat haar wordt aangeboden maar wordt steeds ziek. Vanwege haar zware astma lukt het haar niet om bijvoorbeeld schoon te maken bij oudere mensen, die veel stof, kleedjes en kranten verzamelen. Werk in de verzorging kan zij niet vinden, en omdat zij een alleenstaande moeder is wil zij niet elke ochtend of avond voor of na kantoortijd kantoren schoonmaken omdat de kinderen dan thuis zijn. Zij volgt vrijwillig allerlei trajecten die naar werk zouden kunnen leiden, maar steeds staat een praktische reden een baan in de weg. Zo ontmoet ze iemand die haar als kraamhulp zou willen inhuren. Ze kan onder schooltijd werken en het feit dat haar Nederlands niet perfect is wordt niet erg gevonden. Ze moet dan wel haar rijbewijshalen, zodat ze met een auto van de zaak langs de gezinnen kan. Dolores neemt rijlessen maar zakt de eerste keer voor haar examen. Ze heeft daarna geen geld om een tweede keer examen te doen. Ze probeert een regeling te treffen zoals een voorschot dat dan zal worden ingehouden op haar eerste salaris, of dat zij met de fiets of het openbaar vervoer zal reizen, maar dat lukt niet. Ze kan het geld ook van niemand lenen. Recent is ze een oppasservice aan huis gestart. Ze heeft alle daarvoor benodigde papieren zoals goedkeuring door de GGD in huis en is ingeschreven bij een bemiddelingsbureau voor oppasmoeders. Ze biedt flexibele tijden en dagen aan, en brengt onder de aandacht dat haar huis geschikt is voor kinderen met astmatische problemen. Ze heeft momenteel één klant, en heeft een tweede klant nodig om uit de uitkering te komen. Aangezien deze respondente al jaren in de bijstand zit, en diverse trajecten mislukt zijn, lijkt het zinvol om haar bij de uitbouw van haar oppasservice te ondersteunen. De nieuwe klantmanager van de Sociale Dienst heeft echter geen vertrouwen in haar plannen en zet haar onder druk dit op te geven en vrijwilligerswerk als schoonmaakster (in ruil voor haar uitkering) te accepteren. De sociale dienst lijkt op het standpunt te staan dat zij haar voldoende kansen hebben aangeboden, passend bij haar opleiding. Dat is conform de regels, maar haar kans om uit de uitkering te raken zal hierdoor niet
29
toenemen. Dolores zou baat kunnen hebben bij de training van de Buzinezzclub, maar ook daarvoor is zij te oud.
3.2
De reproductie van sociale ongelijkheid op m esoniveau
3.2.1 Fam ilie en sociaal netwerk Uit sommige voorbeelden is al duidelijk geworden dat het opgroeien in een (kans)arme familie de kansen op het gebied van onderwijs en arbeid in de weg staan. Meerdere respondenten geven aan dat hun ouders hen niet hebben gesteund in hun ontwikkeling en er ook geen andere familieleden waren die zich over hen hebben ontfermd. Christa wordt bijvoorbeeld op 15-jarige leeftijd alleen thuis achter gelaten, wanneer haar (autochtone) ouders in Thailand een nieuw leven opbouwen. Op 16-jarige leeftijd is zij een alleenstaande moeder. Vincent gaat vanaf zijn 12de niet meer naar school, maar zwerft door de stad. Dit met goedkeuring van zijn moeder die hij omschrijft als ‘apart’ omdat ze school niet belangrijk vond. Daarbij: ze werkte elke middag en avond in een café dus ze was toch niet thuis om toezicht te houden. De jongere wordt mishandeld door moeders’ nieuwe vriend en bestrijdt de pijn al vanaf jonge leeftijd met softdrugs. Nu is hij, ruim tien jaar later, afgekickt en zijn leven op orde aan het brengen. Lloyd vertelt dat hij en zijn broertje altijd door zijn opa en oma zijn opgevoed. Zij lieten hun huis en werk op de Antillen achter om de jongens in Nederland een betere toekomst te geven. Ze waren toen echter al op leeftijd en snapten niet goed hoe het in Nederland allemaal werkte. De jongen werd gepest op school en vanwege de gedragsproblemen die hij daardoor ontwikkelde naar het speciaal onderwijs gestuurd. Opa en oma kaarten het pesten op school niet aan, maar luisterden naar het advies van school. Door het pesten kropt hij zijn agressie op en op de middelbare school wordt hij meerdere malen van school verwijderd vanwege vechtpartijen. Nu is hij tot rust gekomen en heeft hij het gevoel onnodig veel jaren verloren te hebben. Ook in de focusgroep met Pitch010 zegt een jongere dat zijn ouders veel van hem houden maar totaal geen vat op hem hadden toen hij ontspoorde. Zijn ouders zijn in de zeventig; zij willen hem wel helpen maar begrijpen de samenleving en het leven van jongeren nu onvoldoende. Deze jongen is in de problemen terecht gekomen en heeft daardoor zijn HBO opleiding moeten afbreken. Omdat hij schulden heeft zoekt hij een leerwerktraject waarin hij geld verdient en toch wat diploma’s kan halen. Odil verhuist in zijn leven meerdere malen van moeder naar vader en weer terug, en woont om beurten in de Dominicaanse Republiek of in Nederland. De strategie lijkt daarbij te zijn dat degene die op dat moment geen werk heeft, het kind moet nemen. De meeste andere respondenten lijken te zijn opgegroeid in een steunend en zorgzaam gezin. Sommige jongeren lijkt het echter geheel aan een netwerk te ontbreken, dat in materiële zin kan helpen met geld voor boeken of een lening voor een rijbewijs. Een gebrek aan geld staat dan verder leren in de weg. Ook in casus 1
30
en 2 zien we het gebrek aan middelen voor relatief kleine uitgaven carrière kansen in de weg staan. 3.2.2 Opgroeien in een krachtwijk De jongeren in dit onderzoek zijn allemaal opgegroeid in krachtwijken Bloemhof, Afrikaanderwijk, Hillesluis, Middelland of de wijken daar omheen. Welk effect heeft het opgroeien in deze wijken op de jongeren? Veel respondenten brengen het grootste gedeelte van hun tijd in de wijk door. Met name de respondenten in Rotterdam-Zuid neigen ernaar in hun buurt te blijven. Hier wonen hun familie en vrienden, vinden hun dagelijkse activiteiten plaats, en voelen ze zich thuis. Adem geeft aan dat hij zich zowel in Turkije als in Nederland een outsider voelt, maar in Bloemhof voelt hij zich op zijn gemak. Met name Bloemhof wordt ook als een wijk met een sterke sociale cohesie ervaren, met een zeker beschermend en helpend effect. “We blijven meestal in Rotterdam Zuid, daar is waar we ons het meest thuis voelen” (Behsat). “En naast mijn werkzaamheden breng ik graag tijd door in de vereniging bij mij in de buurt. Ik ben meestal met mijn vrienden en meestal zitten we te poolen. Zoals ik net al ook zei; de belangrijkste plek voor mij is in de buurt van de moskee en verenigingen waar veel van mijn vrienden graag uithangen. Dat soort plekken eigenlijk, je hebt er meer in Delfshaven” (Erol). We hebben in dit onderzoek slechts een klein aantal meisjes geïnterviewd, en deze meisjes wonen allemaal in Delfshaven, tegen het stadscentrum aan. Deze meisjes zijn niet zozeer ‘in de wijk’ te vinden, maar thuis of in het stadscentrum. Ze geven aan dat ze alleen ‘in de wijk’ zijn als ze in huis zijn, boodschappen moeten doen of naar de metro lopen. “Het is heel vreemd. ik woon in een achterstandswijk en ik ken de mensen nauwelijks. Ik ken wel mijn buurman en buurvrouw en maak ook een praatje met ze. De mensen die ik ken zijn allemaal hoogopgeleid: minimaal hbo tot universitair. Dat komt omdat je de meeste mensen leert kennen op school en op werkvloer”(Hatice). “Meestal ben ik thuis, maar om de twee weken gaan we wel eens naar de bioscoop of de stad in met vriendinnen. Dat doe ik in Rotterdam stad. Daarnaast ben ik met een thuisstudie gestart. (…). Ik ben alleen thuis in mijn wijk. Voor de rest doe ik niet veel in mijn eigen wijk” (Fatma). We weten niet of meisjes in Rotterdam-Zuid dit ook doen, of toch meer tijd in hun wijk doorbrengen. Als dat laatste het geval is, dan doen ze dat vermoedelijk meer binnen dan buiten: ze zijn niet aanwezig in de openbare ruimte of bij projecten of voorzieningen voor jongeren.
31
Flink wat jongeren geven aan dat de buurten worden gekenmerkt door de aanwezigheid van hangjongeren. Geweld en criminele jongeren worden ook genoemd. Jongeren die daar niets (meer) mee te maken willen hebben, hebben daar last van. Christa heeft het gevoel dat ze kansloos is, omdat ze alleen maar slechte wijken kent en omringd wordt door ‘jongeren met een bepaald niveau’ terwijl zij zelf heel anders is. Domingos heeft zich nooit tot criminaliteit aangetrokken gevoeld, maar vindt het wel schrijnend om te zien hoeveel deze jongeren hebben, terwijl hij het met zo weinig moet doen. En onderstaande jongere heeft kattenkwaad uitgehaald toen hij een jaar of 13 was. De politie kwam langs, en daarna kreeg hij thuis de wind van voren. “Ik wil niet meer in de buurt omgaan met mensen die in de problemen komen. Ik groet ze wel maar niet dat ik daar ga staan. (…) Ik wil gewoon normaal zijn en geen politie of justitie aan de deur” (Kwame). Nu is hij niet zozeer bang voor de politie, maar wel voor zijn moeder. Diverse andere jongeren geven aan niet meer bij bepaalde groepjes te gaan staan, omdat ze niet met deze jongeren geassocieerd willen worden. Dat is soms lastig, omdat ze wel met elkaar zijn opgegroeid en uitgenodigd worden om erbij te komen. Sommige jongeren blijven daardoor liever meer binnen. Een enkeling noemt dat ‘jammer’ omdat hij verder niets te doen heeft, een ander vindt het getuigen van volwassenheid om niet meer op straat te hangen: ‘daar ben ik nu echt te oud voor’. De jongeren die niet op straat te vinden zijn en zich verre van de criminaliteit houden worden ‘de serieuze jongeren’ genoemd. Het gaat niet alleen om het omgaan met deze groepen maar ook om het imago dat de wijk daardoor krijgt. “Ik vind dat de jongeren in de wijk Bloemhof een achterstand hebben vergeleken met andere wijken in de stad. We worden er dagelijks mee geconfronteerd dat de jongeren die in Bloemhof wonen criminelen zouden zijn” (Hafid). Andere jongeren geven aan dat als je opgroeit in Bloemhof, je minder kansen hebt vanwege het niveau van de mensen om je heen en omdat de scholen slechter zouden zijn. Daarnaast hebben jongeren volgens sommigen door de concentratie van armoede en allochtonen in deze wijken een onrealistisch beeld van de samenleving. “Er zijn teveel mensen die opkijken naar de verkeerde dingen. Ze hebben een verkeerd beeld van de samenleving. Nederlanders zijn veel strikter, de kinderen moeten bijvoorbeeld met 18 de deur uit. Wij allochtonen kunnen tot heel late leeftijd bij onze ouders blijven wonen. Dat zien ze hier niet” (Idriss).
32
Deze respondent wordt geïnterviewd in een theehuis. Zelf werkt hij en komt hij zo nu en dan even buurten. Maar andere jongeren brengen volgens hem de hele dag hier door. “Blijven hangen in plekken als deze schiet niet op. Het wordt een soort verslaving, je moet elke dag hier zijn” (Idriss). Thuis verzorgd en gepamperd worden tot aan het huwelijk, wordt door een andere jongere ook genoemd als slecht voor zijn zelfstandigheid. Adem is 25 en woont nog bij zijn ouders. Vanaf zijn 21ste wil hij al op zichzelf wonen, maar dat kan hij niet betalen van zijn bijbaan. Voor huurhuizen geldt hetzelfde als voor werk: je moet er jaren op wachten en komt niet aan de beurt. Als hij de kans had gehad een goedkope woning te huren dan had hij dat gedaan. “Het is beter om op jongere leeftijd op jezelf te wonen. Autochtone jongeren leren zo koken” (Adem). Hij kan zelf helemaal niet koken, en als hij wat probeert in de keuken dan doet zijn moeder het al voor hem. Eigenlijk wil hij zijn eigen kinderen later niet zo opvoeden. Jongeren wijzen er ook op dat in deze wijken een subcultuur bestaat waarin veel belang wordt gehecht aan merkkleding, dure auto’s en de juiste spullen. Yohannes laat bijvoorbeeld tijdens het interview zijn Prada cap van 200 euro zien en beweert dat iedereen in Delfshaven zulke kleren heeft. Als je ze niet hebt dan ben je ‘niemand’. Deze subcultuur wordt gevoed door de beeldvorming op straat en in videoclips en dergelijke. “Dit is het tijdperk van de hebbedingetjes: mensen kijken op tegen een mooie auto en niet tegen iemand met een diploma die cum laude is afgestudeerd. Het begint al bij de kleding. Ze willen liever gaan werken voor merkkleding dan op school zitten”(Idriss). “De jongeren van nu zijn kieskeuriger geworden, die willen wel alle mooie schoenen en kleren, maar als het op werken aankomt dan willen ze geen vakken vullen. Ze willen liefst dat het geld uit de lucht komt vallen, maar zo lukt het natuurlijk niet. Ze moeten gewoon solliciteren en een goede houding hebben, zo kunnen ze aan een baan komen” (Behsat). Een professional die jongeren begeleidt, bevestigt dit en noemt het volgende voorbeeld. Hij ondersteunende beroepshalve een jong alleenstaand meisje dat zwanger was en schulden had. Aangezien zijn eigen laatste kind net uit de babykleren was, wilde hij haar deze kleertjes geven. Zij rolde daarop met haar ogen en zei dat ze alles nieuw wou hebben. Later zag hij haar door de wijk lopen met de baby in de duurste kinderwagen die er is. Jongeren lijken een onrealistisch idee te hebben over wat ze te besteden hebben, en velen van hen hebben schulden.
33
Professionals noemen in een eerder deelonderzoek (Work Package 3) twee belangrijke bronnen voor het ontwikkelen van een criminele loopbaan: de wijk en de ouders. In de wijk is een crimineel netwerk beschikbaar zodra je de drempel van je voordeur overstapt, en in sommige gevallen is zelfs dat niet nodig. Ouders dragen bij door weg te kijken als hun tieners thuis dure telefoons laten zien of dure merkkleding in de wasmand gooien. Een (Marokkaanse) jongere beaamt dit. “Kijk, sommige families hier in Nederland, Marokkaanse families, die tolereren het als het ware. Die kijken door de vingers, als het ware, van oké mijn zoon doet het. Ja whatever, dan hebben wij weer wat geld” (Abdessalam). Volgens enkele professionals verlagen zij de drempel ook door kinderen als ze jonger zijn steeds hun zin te geven als zij snoep of speelgoed willen hebben. Als deze kinderen tieners worden, kunnen de ouders niet meer voldoen aan de materiële wensen van hun kinderen, en aangezien deze geen ‘nee’ hebben leren accepteren, zorgen zij nu zelf voor wat zij denken dat hen toekomt (Tan & Spies 2014a). Dit kan vaak niet op legale wijze. Omdat in de wijken van dit onderzoek criminaliteit zo pregnant aanwezig is, en op meerdere manieren van invloed is op een reguliere school- en werkloopbaan besteden we er hieronder een aparte paragraaf aan. 3.2.3 De verlokkingen van een crim inele carrière Volgens iedereen die we spreken is er maar één manier om snel geld te verdienen, en die optie is ruim voor handen in beide onderzoeksgebieden. “Ik zeg je eerlijk: die Marokkaanse jongens in deze wijk willen niet werken. Ze willen snel geld verdienen. Dat begint vroeg, met 16, 17 jaar. Op die leeftijd zat ik op school. Maar dan willen ze al niks meer” (Frances). “Als ik het over de allochtone jongeren uit Bloemhof heb, zijn het vaak dromers. Ze zijn bezig met kleding en dure spullen en willen snel geld verdienen. Daarvoor moet je in een crimineel circuit zitten. Dat lukt misschien tien keer, en de elfde keer wordt je fataal. Dan word je opgepakt en heb je niks meer. Je hebt geen diploma’s, een slechte naam en je boetes beginnen op te lopen” (Bilal). Dit is precies hoe het bij Odil gaat. Hij werkt in een sap-fabriek maar vindt dat hij veel te weinig betaald wordt voor de inspanning die hij moet leveren. Hij ziet jongens in zijn buurt die een Mercedes rijden en dure merkkleding hebben. Hij kent het wereldje al van de Dominicaanse Republiek waar hij enkele jaren woont nadat hij in Nederland van school is gestuurd. Hij vraagt wat rond en rolt makkelijk het criminele circuit in. Hij zoekt vooral een snellere manier om aan geld te komen, zodat hij ook luxe spullen kon kopen. Zijn vriend Domingos zegt daarop: “Geld maakt mensen gek”. Uiteindelijk wordt hij gepakt en moet een paar dagen zitten. De politie vindt
34
nauwelijks bewijs maar de jongere schrikt voldoende om de criminaliteit achter zich te laten. De jongeren komen niet alleen op de criminaliteit af, het criminele circuit komt ook op hen af. “Op straat heb je soms van die mannetjes die je willen oplichten. En dan gaan ze zeggen van wil je voor ons werken, dit dat, dan moet je pakketjes ophalen, moet je je handtekening zetten, dan halen we je uit het systeem” (Jeffrey). De respondent verwijst naar handel in mobiele telefoons. Jongeren sluiten een of meerdere telefoonabonnementen af op hun naam en staan de telefoons af aan ‘de mannetjes’ in ruil voor 50 euro. Deze beloven hun naam te verwijderen uit de BKRregistratie, hetgeen natuurlijk niet gebeurt. De jongere zit daarna vast aan een duur abonnement. Respondent Domingos zit om deze reden al jaren in de schuldsanering. Sommige jongeren geven aan dat ze moeite moeten doen om uit de buurt te blijven van criminaliteit en dat het ook anders af kan lopen. “Ja, we proberen het gewoon een beetje leuk te houden, weet je. En het lukt in principe wel, maar je gaat merken van, oké: ik heb werk nodig, ik heb nieuwe schoenen nodig, ik heb kleren nodig, ik moet mezelf onderhouden. Dus in principe ga je op zoek naar werk en als je dat niet doet, dan ga je wel thuiszitten en ga je zeg maar de vervelende dingen denken. Of dan ga je op een andere soort pad belanden. En dat is wat wij het liefst niet willen, dus wij willen gewoon doorzetten op school, diploma’s halen, bedrijf openen en zeg maar doorzetten” (Stirling). Deze jongen heeft een vriendengroep die elkaar probeert ‘positief te houden’. Ze proberen andere jongeren aan hun initiatief te verbinden, maar dit valt niet mee. Een andere jongere vertelt dat zijn vriendschap met een religieuze jongen hem er waarschijnlijk van weerhouden heeft het verkeerde pad te kiezen. “Kijk toen ik ging werken, kwam ik om vijf uur thuis, ging ik even een uurtje slapen, ik ging naar buiten even een peukje roken, ging weer naar binnen. Maar als jij geen werk hebt, ga je 12 uur naar buiten, kom je half twaalf ’s nachts weer naar huis, ga je weer slapen, word je weer wakker, heel de dag gaat hetzelfde. Dan heb je elke keer hetzelfde ritme. En wat gebeurt er: na een tijdje raak je gewend aan die ritme. En dat wil zeggen: je hebt werk, wil je niet meer gaan, wil je uitslapen tot 12 uur… Kijk ik ben met hem bevriend geraakt, ik ben dagelijks bij de moskee. We staan om 6 uur ‘s ochtends op, gaan bidden, ontbijten en brengen dan de hele dag in de moskee door. Ik voel me heel goed, ik ben elke dag vrolijk gelukkig en als ik bij de andere kant zou zitten, zou ik misschien nou al in aanraking zijn gekomen met justitie, politie, dit en dat” (Ozkan).
35
Onderstaande casus laat zien hoe een jongen die op zich best kansrijk is, toch in de criminaliteit belandt. Daarbij lijkt doorslaggevend te zijn dat het criminele alternatief zo makkelijk voorhanden was. Casus 3 Abdessalam komt uit een prima familie. Zijn vader is in de jaren tachtig naar Nederland gekomen en heeft sindsdien altijd hard gewerkt voor zijn gezin. Er zijn geen geldzorgen. Abdessalam heeft een gemengde vriendengroep waarvan sommigen aan de universiteit studeren. Zijn broer en vrienden houden net als hij van gamen. Vanaf zijn 16de heeft hij meerdere bijbaantjes als pizzakoerier en bij de groenteveiling. Op zijn 18de en 19de werkt hij als commercieel medewerker bij de DSB bank waar hij telefonisch bankproducten verkoopt. Deze baan bevalt wederzijds prima. Zijn ouders willen in de zomer echter zes weken vakantie doorbrengen in Marokko en de jongere kan maar twee weken vrij krijgen. Onder geen beding wil moeder dat hij alleen in Nederland blijft. Misschien helpt het niet dat zij hem een keer mobiel belt en zijn telefoon door een onbekend meisje wordt opgenomen… Hij gaat mee naar Marokko maar verliest daarmee zijn baan. Hij denkt na terugkomst wel weer snel iets anders te kunnen vinden maar omdat de banken dan omvallen is hier geen sprake van. Hij wil een opleiding gaan doen maar heeft dan geen inkomen tot aan september. Uiteindelijk komt hij in de drugs terecht. Hij wordt opgepakt voor dealen en moet 1,5 jaar zitten. Hoe is hij er toe gekomen? “Eehm… de opleidingen die ik wou volgen kon je pas in september volgen dus het was eigenlijk… Een bijbaan had ik niet, dus zo gezegd, het was eigenlijk best wel een uitweg, een manier om te overleven. Want het was of helemaal niks hebben of eeh… ja, wat hebben. (…)Nee, ik daarvoor heb ik nooit wat stupids gedaan. Kijk, ik was een beetje jong en hoe noemen ze dat nou… beetje koppig. Het enige wat door m’n hoofd ging was geld en overleven en eeh ja… stoer doen deed ik niet echt, want ik was niet een patser of zo, want ik sloeg niet met geld, maar ik was wel iemand die hield van geld hebben, natuurlijk, dat gaf mij… tenminste, het gaf mij zekerheid. Want dat gevoel van zekerheid was het enige wat ik wou. Een dag opstaan en niet weten waar je het geld vandaan halen moest, dat gaf me… ja, ik weet niet, het bracht me tot dat wat er is gebeurd op een gegeven moment. Achteraf als je volwassen wordt ga je natuurlijk denken van waarom? Stel dat ik dan rijk was geworden met drugs verkopen, dan zouden je kinderen en je kleinkinderen ook als het ware van het geld leven en dat beeld, dat perspectief dat stond me niet aan. Ik dacht: liever hard werken. Dan maar weinig verdienen en kunnen overleven, dan rijk leven en eeh…”. Zijn trotse en gelovige vader heeft altijd hard en eerlijk werken benadrukt en zegt hem dat ook al had hij miljoenen, als het door criminaliteit verkregen was zou hij nog geen cent aannemen. Als hij uit detentie komt doet hij veel zwaar en vies werk in de haven, dat volgens hem zelfs Polen niet willen doen. Hij lijkt hiermee zijn schaamte te willen afwassen en het vertrouwen van zijn familie te willen herwinnen. Het voelt goed om eerlijk werk te doen en dat zijn ouders nu trost op hem zijn. Hij heeft nu veel spijt van wat hij gedaan heeft.
36
Sommige jongeren die zich in het verleden aan criminele activiteiten schuldig hebben gemaakt, verwijzen naar deze periode als een tijd van jeugdige zonde: op enig moment realiseren ze zich dat dit niet is hoe ze willen leven. Anderen lijken er vooral niet zo goed in en stoppen ofwel omdat ze bang zijn of omdat ze gepakt worden. “Ik zag: of je wordt een keer gepakt, of je wordt doodgemarteld. Het is gewoon niet echt fijn gevoel. Je doet het om te overleven. Je begint klein maar hoe groter hoe meer gevaar. En dan denk je aan McDonalds en Praxis enzo en daar zit zekerheid in dan ga je aan school denken” (Odil). In dit kader hoorden we geregeld: ‘Ik wil een rustig leven en niet de hele tijd achterom hoeven kijken’. Een regulier leven wordt aantrekkelijker. “Ja, ik voelde me niet meer op mijn gemak. Toen zei ik ik ga uitkering nemen, beetje rustig. Ja ja, ik moest toch eten maar ik dacht als ik mijn uitkering heb, heb ik toch eten en ik hoef niet achterom te kijken” (Odil). Anderen beweren echter dat een criminele carrière een alternatief is voor hard werkende jongeren die in reguliere arbeid niet aan de bak komen. De maatschappij is daar mede debet aan. “Kijk, ik ken echt wel veel mensen die echt wel willen werken maar ze komen niet aan de bak. Veel jongeren die vijf zes keer worden afgewezen zeggen ‘fuck it’. Waarom zou je vijf zes keer je best doen als je met criminaliteit binnen één dag gelijk geld kan verdienen. Je probeert andere manier, maar ja, ze dwingen jou, je wordt nergens aangenomen. Wat moet je dan, moet je zonder geld blijven zitten? Als jij bij elk uitzendbureau te horen krijgt ja je cv wordt op een stapel gelegd, wij bellen jou wel, als er interesse is in jou ga je het horen, let op je mailbox.. Als je tegen elke jongeren zo… Die jongen denkt: oooi.. bekijk het maar met je bende.. Vandaag heb ik mijn geld. Ik ken jongens die werken, hard werken, criminele dingen doen van 10 uur s avonds tot 5 uur ‘s ochtends. Wou je zeggen dat die niet voor een baas kunnen werken van 9 tot 5? Maar ze willen geld zien, het gaat om geld. Al de jongens die ik ken zijn gewoon harde werkers. Maar ja, ze werken op de verkeerde manier. Ik zeg jou eerlijk, ik heb een vriendin, ik ben nu al richting de drie jaar aan het gaan met haar. Als ik haar niet had was ik ook allang die kant op gegaan” (Yohannes). Ook een jongere die meedoet aan de focusgroep bij Pitch010 verzucht dat als het hem zo moeilijk wordt gemaakt om aan werk en inkomen te komen, hij wel gedwongen wordt het criminele pad weer in te slaan. Zijn probleem is vooral dat hij na een periode van detentie geen Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) kan laten zien. Hij wil wat van zijn leven maken en op het rechte pad blijven, maar het wordt hem zo moeilijk gemaakt dat hij eigenlijk wel gedwongen wordt weer op een oneigenlijke manier aan geld te komen.
37
3.2.4 Lokale organisaties en projecten voor jongeren In de wijken en in de stad zijn verschillende organisaties die de taak hebben jongeren te helpen bij het vinden van werk. Deze kunnen niet op veel enthousiasme van onze respondenten rekenen. Vooral het Jongerenloket en de uitzendbureaus moeten het ontgelden. “Hoe ik het zie, het Jongerenloket en alles: we gaan daar heen om geholpen te worden, maar zij doen in feite hetzelfde als wij. Wij kunnen geen werk vinden maar zij kunnen het ook niet vinden. En dat wordt er echt gezegd van ga maar een maand lang je ding doen. Krijg je geen ondersteuning, geen hulp, maar na die maand moet je weer terugkomen. Daar lopen heel veel jongens tegenaan” (Hakim). “Ja, om de papieren bij elkaar te rapen is eigenlijk niet zo moeilijk. Maar zoals ik al zei: wat ze kunnen bieden is eeh… Het is niks. En als je ze wat anders vraagt, waar je echt wat aan hebt, dan zeggen ze van, ja, daar moet je gewoon zelf achteraan gaan. Als je een opleiding wil doen, dan zeggen ze van: dat moet je zelf gaan betalen. Maar ja, waarvan?” (Abdellilah). “Ik heb ervaring met het inschrijven bij uitzendbureaus, ik sta zelfs nog steeds ingeschreven bij uitzendbureaus, maar het heeft voor geen meter geholpen. Ze hebben toen gezegd dat ik het van hun nog zou horen en zo ben ik weer naar huis toe gestuurd. UWV: Je wordt niet persoonlijk geholpen, met dit kan je beter doen, dit zijn de bedrijven waar je misschien een kans hebt, of pas je CV aan. Zoiets heb ik niet meegekregen. Het was puur op internet vacatures zoeken, maar dat doe ik zelf ook gewoon thuis” (Zeynep). In Feijenoord is de re-integratiedienst Cre-In als project actief onder de naam Feijenoord Werkt. Dit is een door de gemeente gesubsidieerd initiatief met als doel de bewoners van Feijenoord te ondersteunen bij het vinden van werk. Ook is er vlak bij Feijenoord een dependance van het Jongerenloket die het jongeren op Zuid makkelijker moeten maken langs te komen. De meningen over deze diensten zijn verdeeld. “Feijenoord Werkt maakt veel beloftes en doen niks. Ik wil ze niet afkraken. Ze sturen elke week vacatures . Ze hadden een email gestuurd over werk om zonnepanelen te plaatsen. Was per direct en een 1-jaar contract. Ik had direct gereageerd om een afspraak te maken. Toen was het: ‘we moeten nog kijken wie de opleiding gaat betalen’. Opeens was het een misschien. Ik ben geen jojo!!” (Metin). Deze jongere is zo verbolgen en zo assertief dat hij er in slaagt iemand van de gemeente mee te krijgen naar een gesprek met Feijenoord Werkt hierover.
38
“Deze organisaties zeggen: ik ben hier om jou te helpen. Dat is groot. Dan moet je ook echt helpen. Daar irriteer ik mij aan. Ze moeten bescheiden zijn in hun beloften” (Metin). Dolores is dankbaar voor de ondersteuning door Feijenoord Werkt en de trajecten die zij via hen uit kon proberen. Ze voelt zich ook gerespecteerd en serieus genomen. Het heeft er echter niet toe geleid dat ze echt een stap verder is gekomen. In het Feijenoord stadion, De Kuip, zetelt het project Citysteward dat jongeren naar werk probeert te begeleiden door hen een traject te bieden met onder andere een training in sociale vaardigheden, omgangsvormen, een cv maken en solliciteren. Tevens biedt Citysteward de mogelijkheid certificaten te halen (VCA, EHBO) waarmee zij in de bouw kunnen solliciteren. “Ik ben Citysteward dankbaar voor de VCA en de energie die ze in me hebben gestoken en in de andere jongens. Maar verder: wat hebben ze gedaan? Ze hebben niet de criminaliteit opgelost. Ze hebben niet de werkloosheid opgelost. Ze komen wel met veel bombarie binnen” (Metin). Kemal is toch wel een stuk verder gekomen. “Ja, die sollicitatietraining heeft me wel gered, want mijn CV zag er helemaal niet uit. Zelfs mijn telefoonnummer was van vijf telefoons terug” (Kemal). Het lijkt er op dat jongeren die in principe zelf hun best doen om aan werk te komen teleurgesteld zijn in deze organisaties. De ‘kansen’ die ze in de aanbieding hebben worden niet interessant gevonden (bijvoorbeeld schoonmaakwerk, Roteb) en als ze interessant zijn dan leiden ze niet naar een baan maar alleen naar een korte periode van (vrijwilligers)werk om werkervaring op te doen. Daarna zijn de jongeren weer terug bij af, en mag een nieuw groepje jongeren deze zelfde ervaring gaan opdoen. Het helpt hen dus niet verder. Tegelijkertijd voelen ze zich niet serieus genomen (leren vuilnis ophalen als je een HBO diploma hebt) en irriteren ze zich aan deze sociale professionals. Ze klagen dat zij een ‘9 tot 5 mentaliteit’ hebben en alleen voor hun inkomen werken, ze zijn niet echt geïnteresseerd in jongeren. Sommige jongeren zeggen: ‘ze zijn alleen maar in deze business voor hun subsidies’. De vraag is of deze werkloze jongeren wel tot de doelgroep van deze organisaties (zouden moeten) behoren. In feite valt er voor hen inderdaad niet veel te halen. Jongeren die niet zelfredzaam zijn, geen cv hebben, aan de hand genomen moeten worden of bijvoorbeeld als emailadres voor sollicitaties ‘
[email protected]’ voeren, hebben wel baat bij de begeleiding. Ex-deelnemer Metin legt echter fijntjes uit dat hij dit soort jongeren niet aantrof bij Citysteward. Hij verklaart zijn eigen deelname als volgt: ‘ik heb hen nodig om gratis mijn VCA te halen, en zij hebben mij nodig om hun slagingspercentage te halen’. Meer ex-deelnemers zeggen dat zij vooral voor de certificaten zijn gaan meedoen en op deze wijze proberen hun kansen
39
te vergroten. Op tijd komen, beleefd zijn, mensen aankijken als je tegen hen praat: dat konden ze allemaal al lang. Anderen zijn echter positiever en zien het meer als een mogelijkheid tot groei en jezelf leren kennen. Marcellis geeft aan geleerd te hebben wat assertiever te zijn en in zijn baan meer op de voorgrond te treden en te laten zien wat hij in huis heeft. Daardoor heeft hij nu een fulltime in plaats van een parttime contract . Een professional die jongeren begeleidt bij re-integratietrajecten begrijpt de kritiek wel. Hij vertelt dat zijn organisatie jonge mensen met problemen op bijna alle leefgebieden kan helpen, of het nu om huisvesting of schulden, verslaving of onderwijs gaat. Maar dat ene grote probleem waar hij ze niet bij helpen kan is ‘werk’. De organisatie die in Feijenoord-Midden wel op enthousiasme mag rekenen is Dock. Diverse jongeren noemen dat ze blij zijn met de jongerenwerkers van Dock. Ze noemen hen bij de voornaam, vaak ook in afkorting, en lijken hen goed te kennen. Door hen voelen ze zich gehoord en geholpen. “Ja, je hoort vooral jongerencoaches. Daar kom je voor in aanmerking als een jongerenwerker vindt dat iemand dit nodig heeft. De jongerencoaches adviseren de jongeren dan om bijvoorbeeld naar het jongerenloket te gaan enzo.. Heel veel jongeren weten niet waar ze terecht kunnen of schamen zich” (Bilal). De jongerenwerkers stralen ook uit dat ze om de jongeren en de buurt geven. De jongeren in Feijenoord-Midden zijn misschien niet zo tevreden met de organisaties die er zijn, maar vergeleken met Middelland zijn daar tenminste nog organisaties. De vraag aan welke organisaties zij iets hebben, beantwoorden de jongeren uit Delfshaven vooral met ‘welke organisaties bedoel je?’. “Ik denk dat, dat er niet is. Ik heb er nooit naar gezocht. Ik weet dat er wel uitzendbureaus zijn en heb me ook ingeschreven, maar ben nog nooit teruggebeld. Het is wel opvallend dat je niet door zo’n bureau wordt gebeld, je bent jong en het is vakantie?” (Hatice). “Zover ik het weet, zijn er geen diensten en organisaties bij mij in de buurt die jongeren zouden kunnen helpen bij het vinden van werk. Ik heb heel lang naar zulke organisaties gezocht, niet alleen in mijn buurt, ook buiten mijn buurt” (Zeynep). “Eigenlijk zijn er geen organisaties die mij kunnen helpen met het zoeken van werk, of ik weet niet dat ze bestaan. Misschien moeten ze wel meer reclames maken, anders zou ik het wel weten. Aan welke instanties heb je wat? Aan de buurthuizen, hier kom je ook mensen tegen die je kunt vragen of ze mensen kennen die personeel nodig hebben. Ik weet wel dat ze in Rotterdam Zuid een project zijn begonnen, Feijenoord Werkt. Het project houdt in dat ze werk zoeken voor werkloze mensen. Dat zouden ze ook in Delfshaven kunnen doen” (Fatma).
40
Voor beide onderzoekswijken geldt: veel sociale en culturele voorzieningen zijn recent gesloten, als gevolg van bezuinigingen. Respondenten noemen plaatsen waar jongeren samen kwamen voor een praatje of initiatieven waardoor jongeren wat energie kwijt konden met sport. Nu verzamelen deze mensen zich op straat. Sommige buurthuizen zijn nog wel open maar trekken nu een heel ander publiek waardoor de respondenten zich niet meer thuis voelen. Zo zou onderstaand buurthuis zijn overgenomen door jongeren die alleen maar zitten te blowen. “Ja, ik woon daar vlakbij. In één van die huizen rondom het buurthuis. Daarom ben ik daar ook vaak bij buurthuis Irene. Maar toen was (naam jongerenwerker) er nog niet. Toen was de zaal nog open, de jongerenruimte. Dan bestelden we wel een pizza en keken we film. Het was net alsof je thuis was. Maar toen werd alles gesloten. De zaal bleef wel open, en toen kwamen er jongens uit andere buurten en toen werd het chaos. Daarna is de zaal ook gesloten” (Bilal). Veel jongeren klagen dat er helemaal niets meer te doen is in hun wijk. De enige ontmoetingsplekken zijn bij zelforganisaties of in de moskee. “Ik tref mensen bij de Turkse Vereniging. Maar de jongerenvereniging is gesloten en nu hebben andere jongeren geen plek meer om elkaar te ontmoeten” (Mustafa). Dit is uiteraard niet bevorderlijk voor de integratie en het contact tussen verschillende groepen. 3.3
De reproductie van sociale ongelijkheid op m icroniveau : effecten van werkloosheid op individuen
Werkloosheid kan allerlei gevolgen hebben: weinig inkomen, schulden, geen mogelijkheid om het ouderlijk huis te verlaten en zelfstandig te wonen, verveling, stress over de toekomst en het gevoel stil te staan. Sommige 25-jarigen wonen nog steeds bij hun ouders. Hicham vertelt dat hij graag een volgende stap zou zetten in zijn relatie, maar geen geld heeft voor een bruiloft. Omdat ze moslim zijn, mogen zijn verloofde en hij niet samenwonen voordat ze getrouwd zijn. Als hij een baan krijgt, moet hij eerst zijn studieschuld afbetalen, dan sparen voor een woning, en dan pas kan hij trouwen. Behoorlijk wat jongeren voelen zich depressief of zijn somber over hun toekomst. Dolores voelt zich gestrest en verdrietig over haar situatie, vraagt zichzelf de hele tijd af waarom dit haar overkomt, en praat nu met een psycholoog over haar zorgen. Anderen delen dit gevoel. Ze zijn dankbaar voor de uitkering die ze ontvangen of de steun die ze van hun familie krijgen – veel jongeren hebben ouders, oudere broers of zussen, of een tante die hen wat geld geven. Maar het helpt hen niet verder. “Het is slecht. Ik krijg er stress en hoofdpijn van. Ik heb nu een kind; ik wil hem een goede toekomst geven” (Frances).
41
“Geld is niet echt het probleem omdat mijn ouders me helpen. De toekomst is het probleem: ik weet niet waar ik heen ga” (Abdessalam). “Als je wakker wordt, wil je gaan en iets doen. Je wilt iets uit de dag halen… maar wat?” (Abdellilah). “Je verveelt je, maar je maakt ook dingen mee. Maar het is doelloos en dat geeft geen goed gevoel. Als je werkt weet je hoe je dag er uit ziet en dat je na je werk kunt ontspannen en bovendien weet je hoeveel geld je hebt aan eind vd maand. (…). Politie houdt je ook in de gaten, je voelt je niet lekker. Je hebt niks gedaan maar ze kijken naar je van je doet niks, je kan dit gaan doen, je bent gevaarlijk” (Odil). Respondent Yohannes vertelt dat hij soms in de coffeeshop rondhangt om wiet te roken. Hij houdt daar niet van omdat hij op die manier veel geld kwijt raakt. “Je moet ook iets te drinken bestellen. Het is niet dat ik gierig ben! Maar zo gauw je je drankje op hebt halen ze het weg. Je ziet er gek uit als je geen drankje hebt. Anderen vragen je: heb je geen geld ofzo? Dat doen ze express. En dan krijg je honger, wil je iets eten. Heb je geen zin om helemaal naar huis te gaan omdat je te stoned bent om te fietsen of de metro te nemen. Dan koop je ergens eten buiten de deur, wat duurder is. Dan wil je poolen of flipperen.. kost ook geld” (Yohannes). Gevraagd naar de reden waarom hij daarheen gaat als hij het er niet leuk vindt, vertelt hij dat hij gek wordt als hij helemaal geen plan heeft voor de dag. “Als ik in de coffeeshop ben, betekent dat dat ik helemaal niks te doen heb. De avond ervoor heb ik zitten denken: wat ga ik morgen doen? Dus het betekent dat ik helemaal geen plannen heb. Op een gegeven moment ga ik naar buiten omdat ik gek wordt. Ik heb echt een programma voor de dag nodig omdat ik anders gek wordt!!” (Yohannes). Respondenten proberen allerlei dingen om te voorkomen dat ze in een negatieve spiraal terecht komen: “Ik heb een positieve natuur, ik kijk naar degenen die het slechter hebben en wacht rustig op mijn kansen” (Hicham). “Ik ben het soort persoon die denkt: maar ík ga er komen. Ik houd vol. Ik geef niet op” (Adem). “Maar ik blijf positief, absoluut! Uiteindelijk maakt dat je sterker. Ik zal nooit mijn hoop verliezen” (Abdessalam). “Met mijn visie en hoe ik het tot nu toe heb aangepakt denk ik niet dat het een groot probleem zal zijn om aan werk te komen” (Behsat).
42
Hoe brengen jongeren hun tijd door? Kwame vertelt dat hij erg lui is geworden en de hele dag computer spelletjes doet en snacks eet. Hij is erg aangekomen en is er nu klaar mee en aan het sporten om weer af te vallen. Frances brengt zijn kind naar het kinderdagverblijf, maakt het huis schoon en doet boodschappen. Daarna heeft hij niets te doen. Soms gaat hij voetballen, maar in wezen verveelt hij zich. Een andere jongere vindt zichzelf veel te oud om op straat te hangen en verwoordt het als volgt: “Ik probeer mijn tijd op een positieve manier te verdoen” (Abdessalam). Veel respondenten vertellen dat ze op internet naar banen zoeken, en soms mensen in hun netwerk aanspreken om erachter te komen of er ergens iets vrij komt. Uitzendbureaus vinden ze niet zinvol, daar horen ze nooit iets van terug. Sommige jongeren doen vrijwilligerswerk of zijn betrokken bij activiteiten die in de buurt georganiseerd worden. Anderen moeten een paar dagen vrijwilligerswerk doen voor de gemeente, als tegenprestatie voor hun uitkering (schoonmaken, vuil ophalen). Mannelijke respondenten noemen verder sport en spel als hun positieve activiteiten, onder andere voetbal, fitness, pool biljart, computer spelletjes. Veerkracht: individuele verschillen in willen en kunnen De casussen hieronder maakt duidelijk dat er verschillen zijn tussen jongeren wat betreft hun ambities en de mate waarin zij beschikken over hulpbronnen. Beiden zijn uitgevallen uit het onderwijs en zitten nu op de wijkschool. Casus 4 Jayden heeft niet veel geluk in zijn schoolcarrière en zijn persoonlijke achtergrond. Zijn ouders komen naar Nederland als hij nog een baby is. Ze werken beiden in laag betaalde banen. Zijn vader heeft daarnaast nog wat zwart werk in de weekenden om het gezin van zes personen te onderhouden. Jayden begint met VMBO, maar valt al snel terug naar een lager niveau. Nadat hij dit succesvol heeft afgesloten wil hij weer doorgaan op het hogere niveau. Maar dan krijgt zijn vader een ongeluk en worden er medische missers gemaakt in het ziekenhuis. Dit wordt uiteindelijk pas na enkele herstel operaties toegegeven, waardoor zijn vader verbitterd raakt. Zijn vader kan niet langer het fysieke werk doen dat hij voor het ongeluk deed. Hij krijgt een arbeidsongeschiktheidsuitkering die lager is dan zijn voormalige loon. Belangrijker is dat hij ook het aanvullende zwarte werk niet meer kan doen, waardoor het gezin in financiële moeilijkheden komt. Jayden besluit te gaan werken om te helpen met het gezinsinkomen. Hij begint in een magazijn van 9 tot 5. Daarna neemt hij ook nog een tweede baantje als pizza-koerier, tot 9 uur ‘s avonds. Dit doet hij vanaf zijn 17e meer dan een jaar lang, en spaart wat geld. Zijn ouders besluiten terug te gaan naar de Antillen, omdat het levensonderhoud daar goedkoper is en omdat ze hun vertrouwen in de Nederlandse samenleving verloren hebben. Jayden moet met zijn ouders mee. Hij gaat op de Antillen terug naar het VMBO maar slaagt niet. Nu is Jayden 22 jaar en net weer terug in Nederland, waar hij bij zijn oudere zus die hier is achter gebleven woont. Jayden heeft geen inkomen en leeft van zijn spaargeld. Hij
43
heeft geen startkwalificatie en is net begonnen op de wijkschool waar hij graag begeleid wil worden naar een duaal traject (leren en werken), zodat hij wat geld kan verdienen terwijl hij verder leert. Casus 5 Jeffrey is 18 jaar en woonde bij zijn ouders, maar sinds enkele weken woont hij zelfstandig. Volgens de coördinator van het project waar hij in zit, gaat het om een begeleid zelfstandig wonen project vanuit de jeugdhulpverlening, waar hij zit vanwege zijn softdrugsverslaving. Jeffrey is er trots op dat hij niet werkt. “Ik woon bijna heel mijn leven hier in deze ghetto. Ik heb nog nooit ook maar één euro verdiend met werken”. Hij zit nu op de wijkschool, maar vandaag gaat hij niet. “We doen nu een stage, en vandaag moeten we achtertuinen van mensen opruimen. Nou, ik heb die man mijn vinger gegeven en ben naar huis gegaan. Ik ben geen exgedetineerde, dit is werk voor ex-gedetineerden!”. Mogelijk staat hij ingeschreven voor beroepsonderwijs komend jaar, maar hij weet het niet zeker. Voordat hij naar de wijkschool ging zat hij in het reguliere onderwijs maar haalde hij zijn eindexamens niet. Hij wilde daar eigenlijk niet zijn, maar schreef zich in voor de studiefinanciering. “Toen was ik een tijdje niet gemotiveerd om terug te gaan naar school, dus ik deed wat de meeste mensen doen: thuis chillen.” Hij heeft één of andere uitkering, maar het is niet helemaal duidelijk wat voor uitkering – ‘lang verhaal’ – en wordt ondersteund door jongerenwerkers. Hij voelt geen noodzaak om te werken. Alles wat hij zou willen voor de toekomst, doet hij al: muziek en foto’s maken. “Ja mijn pa heeft daar altijd al van gehouden, dus het zit in principe in mijn genen om dat te kunnen. Ik heb het nooit geleerd, ik kan het gewoon. M'n pa heeft altijd de spullen gehad, dus ik heb altijd dure camera’s gehad, dus daarmee heb ik een beetje leren werken dan, mooie plaatjes geschoten en m’n pa is ondertussen vakfotograaf en ik ga ook een beetje die kant op, de professional fotografie”. Hij voelt ook geen behoefte om een fotografie-opleiding te doen, hij doet het liever als hobby. “M’n pa heeft thuis een fotostudio en dan regel je een paar meisjes en maak je een paar leuke foto’s!”. Hij claimt ook dat hij muziek componeert: “Nee ik zit thuis met m’n boxjes aan, keyboardje aan. Het is niet echt dat ik gemaakte muziek speel, maar het is meer dat ik nieuwe muziek componeer”. In school is hij niet geïnteresseerd: “Ja, school is gewoon, voor mij gewoon, ja, ik weet echt niet, maar school is gewoon shit vind ik”. Hij zegt dat toen hij op school zat, hij slimmer was dan alle anderen. Hij had de beste cijfers, en kon alles met zijn handen op zijn rug. Maar zijn examens heeft hij niet gehaald. Gevraagd hoe dit kan, zegt hij: “Omdat mijn motivatie omlaag gaat als ik onder mij niveau moet werken”. Gevraagd naar wat hij nodig heeft voor zijn toekomst, zegt hij dat hij niets nodig heeft: “Ik heb een moeder en ik heb in principe alles wat ik nodig heb, want ik heb een dure spiegelreflexcamera, ik heb thuis een dikke computer staan, een dikke set boxen en een dikke keyboard eraan, en zelfs ja, m’n koelkast is al vol, ik heb alles”. Moeder vult de koelkast: “Zij heeft net eten gekookt thuis, dat ga ik straks ophalen.” Jeffrey is niet alleen, er zijn meer jongeren zoals hij. Kees bijvoorbeeld, een werkloze schooluitvaller, geeft toe dat hij soms een baan aanbod afslaat.
44
“Ja, tuurlijk worden er soms dingen aangeboden. Maar dat zijn geen leuke of interessante banen. Ik begin aan een baan met de gedachte dat ik dit voor de rest van mijn leven moet doen. En dan wil ik een toekomst zien en nut zien in het werk dat ik verricht. Wanneer ik geen voordeel zie in het werk doe ik het niet” (Kees). Er lijken ook autoriteitsproblemen te zijn. Verschillende jongeren zeggen dat ze er niet tegen kunnen als iemand hun baas is, of als ze niet met rust gelaten worden om hun ding te doen. Eén jongere vertelt dat zijn leraar hem meer aansprak dan andere leerlingen. Als hij zich op zijn stoel omdraaide, zei de leraar daar meteen iets van, terwijl hij dat niet deed als anderen dat deden. “Ik zag gewoon duidelijk dat de leraar net anders was tegen mij. Hij zette net wat meer druk op mij dan tegen de anderen. Als ik effe m’n stoel omdraaide of als ik even aan het praten ben, dan weet ik wel van als anderen het doen is niks aan de hand. Zo zijn we uit elkaar gegroeid en kijk, dat heeft mij weer belemmerd in mijn opleiding. Daardoor heb ik m’n diploma niet kunnen halen” (Hakim). “Eeh… Ja ik werd geboycot eigenlijk door de bewakers daar… Ik… Persoonlijk kan ik er niet tegen als mensen anders tegen mij gaan doen en andere mensen, zeg maar, gewoon hun ding laten doen en dan precies op mij gericht zijn. (…) Ik heb met mijn mentor gesproken, maar mijn mentor zegt tegen de bewaker van maak maar een cv of zo, of tenminste, maak maar een, hoe kun je dat noemen, maak maar een verslag ervan. En dat vond ik ook helemaal niet leuk en dat heb ik ook met m’n mentor besproken. Maar hij vindt dat er een verslag gemaakt moet worden. Toen dacht ik van: weet je wat, laat dit. Toen ben ik gewoon weggegaan van school en ik zoek gewoon een andere school. Ik zet gewoon door met m’n leven. Want ik heb geen Albeda nodig, tenminste, ik heb geen bewaker nodig die aan m’n hoofd zeurt. (…) Het is gewoon van, weet je wat: ik ben gewoon liever niet in zijn buurt, dan ben ik daar gewoon weg, voordat er dingen fout gaan. Het is gewoon niet leuk. Ik wil wel gewoon iets bereiken in m’n leven en als het zo moet, gaat het niet lukken” (Stirling). Een andere jongere zat op een werkervaringsplaats, maar had een teamleider met een verkeerde blik. “Er was een teamleider en die had het echt op mij gemunt. Soms heb je iemand die jou niet aan kan kijken, ik ging gewoon hoofd naar beneden, hoofd opzij. Een keer bleef hij mij gewoon aankijken. Gewoon, ik voelde gewoon slecht. Hij gaf me ook een slechte blik. Toen kwam hij naar me; ja jij werkt gewoon traag, jij kan hier niet meer werken. terwijl, ik werkte gewoon goed. Hij wou een smoesje verzinnen. Hij deed of het zijn bedrijf was. Je hebt allemaal teamleiders, maar speciaal hij had het op mij gemunt. Het was onterecht, maar ja, je kan niet alles” (Odil). Kemal erkent zijn eigen rol. Hij zegt ook dat als het werk niet leuk is, hij er meteen vandoor gaat.
45
“Ja, sommige dingen liggen ook aan mij. Dan ben ik niet aanwezig, of wil ik niet komen. Want van oktober tot januari kon ik ook uitslapen. En toen moest ik hier opeens negen uur ’s ochtends zijn. Daar had ik wel moeite mee. Ik heb wel mijn best gedaan om op tijd te komen, maar soms kwam ik pas ’s middags aan. (…). En als ik dat dan heb gedaan en ik kom daar aan en het werk is niet leuk, dan ga ik toch weer weg” (Kemal). We vroegen de respondenten die werk hebben hoe zij hieraan gekomen zijn. Hun antwoorden zijn als volgt samen te vatten: - ze werkten er al vanaf jonge leeftijd en hebben die baan jarenlang gehouden - ze konden steeds kleine stappen zetten (bijvoorbeeld beginnen als schoonmaakster in een kantoor voor één uur per week en uiteindelijk een volledige administratieve baan hebben) - ze kenden iemand die er al werkte - ze gaven niet op: niet solliciteren via internet maar persoonlijk langs gaan, afgewezen worden voor een stageplek maar zich daar niet bij neerleggen en proberen iemand persoonlijk te spreken te krijgen, langzaam hun competenties en netwerk uitbouwen. “Heel veel mensen in mijn omgeving zijn ook werkloos, niet alleen de jongeren maar ook de oudere mensen. Weet je wat het is, je hebt mensen die actief zijn die komen vaak sneller aan een baan. Die zijn meestal afgestudeerde mensen en zijn ook proactieve mensen, maar mensen die een beetje laag opgeleid zijn, die zijn meestal wat luier en die verwachten dat zo’n baan moet komen uit de lucht. Dat soort mensen, zijn vaak de luiere mensen” (Erol). “Ik denk dat mensen niet aan een baan komen, omdat ze in een slachtoffer rol blijven hangen. Dat mensen zeggen dat ze niet worden aangenomen door bepaalde redenen. Ik vind dat je je zelf altijd moet bewijzen” (Hatice). “Ik ben een persoon, met een grote eer. Ik wil geen last zijn voor mijn ouders, ik ben ook niet vies van werk. Het maakt mij ook niet uit wat voor werk, als het een beetje goed betaald dan doe ik het. Zo ben ik bij dit werk geëindigd. Als je niets anders te doen heb, en als dat het enige is om aan geld te komen, moet je die gewoon pakken en niet kieskeurig zijn” (Behsat). Als je geen opleiding hebt en je wilt toch aan het werk.. “… dan moet je alles accepteren. Dan doe je maar ondergewaardeerd werk. Heb je geen doel, dan moet je acceptatie hebben. Dan ga je Roteb doen. Dan wordt je financiële positie beter, kun je betere huisvesting krijgen en heb je meer rust. Op gegeven moment heb je zin om iemand te worden die in kantoor werkt. Je moet ergens beginnen. Die begin is er niet. Daar hebben ze geen zin in. Het allerbelangrijkste ligt bij een ieder zelf. Sommigen kun je niet bereiken, welke middelen je ook gebruikt” (Idriss).
46
“Als je iets wilt en je blijft op je kont zitten dan gebeurt er niets. Als je iets wilt en je er voor gaat, dan kan alles. Daar geloof ik echt in, dat dat kan” (Roy). “Als ik mensen zie die een hele goede baan hebben, dan denk ik ja dat wil ik ook! Maar als ik kijk naar jongeren om me heen, die doen zo lang erover om op school op een hoger niveau te komen. Je gaat dan misschien nog even zoeken naar werk, maar als dat niet lukt, dan val je toch op het verkeerde pad. Bij mij was dat niet het geval, ik wist al heel vroeg wat ik wou. Ik denk dat het per persoon verschillend is. De een lost zijn problemen wel op, de ander niet. De één leent heel veel en krijgt een schuld. Ik denk dat het beter is dat jongeren daar beter over geïnformeerd worden, voordat ze een hele schuld hebben” (Virgil). Onderstaande casus laat zien hoe een jongere uit Delfshaven gestaag bouwt aan haar carriere. Casus 6 Hatice is een heel gedreven jonge vrouw die een HBO-opleiding doet, voltijd op een kantoor werkt en daarnaast ‘ avonds en in het weekend met vriendinnen een bedrijfje runt in de aankleding voor bruiloften en evenementen. Haar eerste baan krijgt ze via haar moeder, die dan een gesubsidieerde baan heeft bij een museum. Wanneer ze daar hulp zoeken, stelt haar moeder haar dochter voor. Vanwege de economische crisis is er een reële kans dat Hatice haar baantje bij het museum kwijt zal raken. Zo komt ze via een vriendin op een administratiekantoor te werken waar ze als schoonmaakster voor één uur in de week begint. Uiteindelijk stroomt ze daar door naar een administratieve baan, waar ze nu fulltime werkt. Ze is gewend hard te werken, daarom kijkt ze om zich heen naar andere mogelijkheden. In haar Turkse gemeenschap gaan steeds meer meisjes trouwen, en ze praten alleen nog maar over bruiloftsplannen. Hatice besluit daar iets mee te gaan doen. Ze begint met twee vriendinnen bedank-cadeaus te maken, die ze via een website aanbieden. Hier blijkt niet veel markt voor te zijn: mensen vinden het te duur. “Toen kwamen we op het idee van witte duiven. De opa van mijn vriendin heeft witte duiven die hij traint. We vroegen hem wat hij ervan zou vinden als wij duiven zouden kopen en hij die zou trainen, zodat we die mee zouden kunnen nemen naar bruiloften. Vervolgens gebruikten we social media om ideeën te krijgen om onze producten en diensten uit te breiden, met een prijs voor het beste idee”. Inmiddels kunnen de vriendinnen van alles verzorgen dat met de aankleding van een bruiloft te maken heeft. Hatice gebruikt de pauzes van haar kantoorbaan om daarvoor in de stad spulletjes te zoeken. Soms lukt het haar zelfs om naar het stadhuis te gaan voor de huwelijkssluiting van haar klanten. De avonden en weekenden gebruikt ze voor haar eigen bedrijf. Alles wat ze verdienen gebruiken de vriendinnen om te investeren in het bedrijf. Hatice is momenteel zeven dagen per week in touw, maar wil het volgend jaar rustiger aan doen omdat ze dan meer tijd aan haar studie wil kunnen besteden.
47
4
Sociale innovatie
In deze paragraaf beschrijven we wat respondenten zeggen over bestaande projecten en initiatieven, en welke mogelijkheden ze zien om de kansen van jongeren in achterstandswijken te vergroten. Vervolgens kijken we naar individuele ‘overlevingsstrategieën’ en manieren waarop ondersteuning daarop afgestemd kan worden. Meningen over bestaande projecten De meeste initiatieven en organisaties zijn gevestigd in Rotterdam-Zuid. Jongeren beoordelen de projecten en initiatieven die ze kennen aan de hand van (directe) resultaten. Ze vinden het belangrijk om serieus genomen te worden, dat professionals laten zien dat ze oprecht in hen zijn geïnteresseerd. Over verschillende projecten en organisaties wordt positief gesproken, o.a. ambulant jongerenwerk, de Slinger, de Buzinezzclub, de Wijkschool. Andere projecten en organisaties die genoemd worden, zijn Citysteward, Feijenoord Werkt en het Jongerenloket. De meeste jongeren hebben het gevoel door deze organisaties niet echt geholpen te worden, omdat ze geen directe verbetering merken in hun situatie. Sociaal innovatieve ideeën van jongeren zelf De respondenten kennen weinig sociale innovaties. Wanneer we ze vragen naar innovatieve ideeën om hun situatie te verbeteren, komen ze over het algemeen met manieren waarop bestaande diensten verbeterd of uitgebreid zouden kunnen worden, of met algemene aanbevelingen met betrekking tot de rol van de media, politiek en met elkaar samenleven in de multi-culturele samenleving. Innovaties die genoemd worden, zijn een website die door een vriend van één van de respondenten is gemaakt, waar je je kunt registreren en bedrijven je schoolresultaten kunnen zien. Diezelfde vriend is ook een stichting gestart die schoolboeken betaalt voor jongeren die dat zelf niet kunnen. Een andere innovatie die genoemd wordt is Urban Family, een initiatief van een groep jongeren die door de gemeente ingehuurd kan worden voor klusjes in de wijk, oorspronkelijk geïnitieerd en begeleid door het jongerenwerk en nu zelfstandig aan het worden. Twee respondenten (Stirling en Justin) willen met een groep vrienden met verschillende vaardigheden investeren in opleidingen om uiteindelijk samen een bedrijf te beginnen. Ondersteuningsideeën die respondenten noemen zijn: - ondernemerschap stimuleren, mensen helpen om zelfstandige te worden - jongeren direct in contact brengen met werkgevers zonder allerlei tussenpersonen - niet investeren in jongeren die niet gemotiveerd zijn, en dubbel investeren in degenen die dat wel zijn - jongeren informeren over realistische mogelijkheden en een realistische toekomst
48
-
aanvragen van subsidies eenvoudiger maken (de ondersteuning die geboden wordt is te ingewikkeld) meer informatie over en begeleiding bij studiekeuze, zowel jongeren zelf als hun ouders allochtone jongeren voortrekken in het bieden van kansen doorzetten: niet opgeven!
Individuele situaties en maatwerk Zowel uit de analyse van ongelijkheid als uit de ideeën voor ondersteuning komt naar voren dat een effectieve aanpak vraagt om een mix van interventies op verschillende niveaus: maatschappij, directe sociale omgeving, en individu, oftewel: macro-, meso- en microniveau. Een belangrijke, impliciete aanbeveling van de respondenten is meer maatwerk. Uit hun verhalen is duidelijk dat behoeften uiteenlopen, dat verschillende jongeren verschillende vormen van ondersteuning nodig hebben op weg naar zelfredzaamheid. Hieronder hebben we een typologie uitgewerkt waarmee we deze diversiteit van verschillende ‘typen’ jongeren en hun verschillende ondersteuningsbehoeften zichtbaar maken. Deze typologie kan gebruikt worden om verschillende typen jongeren en verschillende typen interventies of benaderingen te matchen, en om gebieden (witte vlekken) te vinden waar behoefte is aan sociale innovatie. De twee analytische dimensies die we gebruiken, ‘kunnen’ en ‘willen’, ofwel competenties en motivatie, staan centraal in bijna alle sociale beleid. Hierin liggen verschillende mensbeelden besloten, verschillende manieren om problemen te definiëren, en verschillende soorten oplossingen. Op de ‘competentie’-dimensie hebben we respondenten geplaatst naar hun (door de onderzoekers) geschatte mate van zelfredzaamheid (van laag naar hoog): de mate waarin zij zich zelfstandig redden, gebruik makend van wat ze kunnen en de steun van hun sociale netwerk (zie bijlage figuur 1). Op de ‘motivatie’-dimensie hebben we respondenten geplaatst naar de richting waarin zij hun situatie willen verbeteren: integratie in de ‘mainstream’ samenleving en haar waarden, door mee te bewegen in de richting waarin de sociale zekerheid hen probeert te duwen (namelijk laaggeschoold werk), versus alternatieve oplossingen door ‘hun eigen weg’ te gaan in een richting die uiteen kan lopen van ondernemerschap tot alternatieve economie (bijvoorbeeld ruilsystemen), subculturele levensstijlen of criminaliteit. Deze typologie kan gebruikt worden om verschillende soorten ondersteuning te onderscheiden: empowerment (mensen in hun kracht zetten), leren en begeleiden, sociaal kapitaal opbouwen (investeren in het sociale netwerk), matching (bijvoorbeeld gericht banen zoeken voor een jongere), kansen bieden, en ondernemerschap en co-creatie stimuleren en mogelijk maken.
49
Cursief: analytische dimensies Vet: beleid en interventies Normaal: type individu
Motivatie: integratie in dominante samenleving via school en/of baan Leren, begeleiden, netwerk opbouwen; m atching Weinig competenties en ondersteunend sociaal netwerk Em powerm ent: m otivatie, com petenties en sociaal netwerk ontwikkelen
Gemotiveerd voor maatschappelijke integratie, maar ondersteuning nodig
Overleven van dag tot dag, opportunistisch. Hoop opgegeven; te weinig competenties, netwerk en motivatie om te veranderen
Gemotiveerd en klaar voor een baan zonder verdere ondersteuning
Gericht op ‘alternatieve’ manieren om vooruit te komen, met voldoende competenties en/of steun uit sociaal netwerk
Kansen bieden
Veel competenties en ondersteunend sociaal netwerk
Ondernem erschap en co-creatie stim uleren en faciliteren
Opgeven of ‘alternatieve’ vormen van integratie nastreven W etshandhaving Het doel van deze typologie is niet om mensen in een hokje te stoppen. Het is bedoeld als hulpmiddel om verschillende soorten ‘overlevingsstrategieën’ te verbinden aan verschillende typen beleid of interventies, inclusief sociale innovaties. De typologie moet uiteraard dynamisch gezien worden – mensen kunnen veranderen. De eerste casus die in dit rapport beschreven is, kan gezien worden als een voorbeeld voor het type rechtsboven: gemotiveerd en klaar voor een baan zonder verdere ondersteuning. Deze jongeren hebben vooral een kans nodig, en misschien wat steun om gemotiveerd te blijven bij teleurstellingen. De tweede en derde casussen die beschreven zijn, kunnen gezien worden als voorbeelden voor het type linksboven: gemotiveerd om mee te doen in de mainstream samenleving, maar ondersteuning nodig om hun competenties en/of sociale netwerk te ontwikkelen. De vierde casusbeschrijving kan gezien worden als een voorbeeld van het type linksonder: bij de dag levend, opportunistisch, in dit geval vooral vanwege een gebrek aan motivatie en activering vanuit het sociale netwerk. De weg naar zelfredzaamheid vraagt ambitie, de ontwikkeling van competenties en een
50
ondersteunend (en niet pamperend) sociaal netwerk. Andere jongeren binnen dit type die niet dezelfde mate van steun krijgen uit het gezin, zouden ook crimineel actief kunnen zijn, ook al zijn ze misschien niet de meest competente criminelen. Jongeren in het type rechtsonder kunnen gezien worden als de meest innovatieve in hun ‘overlevingsstrategie’. Ze willen dingen op hun eigen manier doen, ook als de sociale zekerheid hen hier niet in steunt of zelfs tegenwerkt. De zesde casusbeschrijving is hiervan een voorbeeld, evenals de casus hieronder. Casus 7 Roy is een drop out. Hij heeft school nooit leuk gevonden. Zijn vader werkt in de creatieve sector en zijn moeder is Zumba en aerobics instructeur. Zijn ouders hebben nooit moeite gedaan hem op school te houden, omdat ze erin geloofden dat hij het op een andere manier toch wel zou maken. Hij beschrijft zichzelf als iemand met een levendige en bubbelige persoonlijkheid, altijd de clown spelend. School stond hem in de weg. Als tiener vindt hij het leuk om “dingen uit een ruimte te verwijderen zonder dat andere mensen dat in de gaten hadden”, zoals hij zijn kleine criminaliteit eufemistisch beschrijft. Hij vindt het leuk om te proberen slimmer te zijn dan de politie. Als hij aan zijn slachtoffers denkt, vindt hij het echter vaak zielig en geeft hij de spullen anoniem terug. Als hij gepakt wordt, besluit hij om zijn behoefte aan spanning en sensatie te bevredigen met een acteer cursus. Bij wijze van alternatieve straf werkt hij in een muziekstudio. Wanneer de subsidie daar ophoudt, begint hij samen met zijn vrienden zijn eigen studio. Het geld dat hij met acteren verdient, investeert hij in huizen in het buitenland. Hij heeft nu een goed inkomen uit de verhuur van deze huizen en uit acteren, en hij investeert geld dat hij verdient met het produceren van muziek in zijn studio. Roy draait ook projecten voor kinderen en jongeren uit de buurt. Ondersteuning van jongeren ‘rechtsonder’ zou kunnen bestaan uit het stimuleren en faciliteren van de ontwikkeling van eigen initiatieven. Wanneer dit ondernemerschap zich buiten de grenzen van de wet beweegt, zoals bij drugshandel of andere vormen van criminaliteit, zijn deze individuele ‘alternatieve’ strategieën niet sociaal van karakter (dat wil zeggen: het gaat niet om sociale innovatie) en is handhaving nodig – wat overigens ook weer op verschillende manieren kan. Dit betekent dat sociale innovatie die gebaseerd is op nieuwe, alternatieve ‘overlevingsstrategieën’ (rechtsonder), een dunne lijn bevat tussen strategieën die sociaal van karakter zijn (sociale innovatie), en strategieën die dat niet zijn. Innovatieve benaderingen zijn mogelijk op al deze gebieden, en voor alle doelgroepen. Echter, de ‘drijvende kracht’ achter de ontwikkeling van deze sociale innovatie zullen in de meeste gevallen niet jongeren zelf zijn, met uitzondering van degenen in het type ‘rechtsonder’.
51
5
Conclusies
De (re)productie van sociale ongelijkheid, en daardoor ook van sociale innovatie, kan plaatsvinden op verschillende, met elkaar verbonden niveaus: 1. Macro-niveau: toegang tot hulpbronnen zoals geld, huisvesting, opleiding en werk. De strategie om sociale ongelijkheid op dit niveau te bestrijden is om kansen te creëren door op één of andere manier hulpbronnen te herverdelen. 2. Meso-niveau: een al dan niet ondersteunend netwerk van familie, vrienden, buren enzovoort. De strategie om op dit niveau sociale ongelijkheid te bestrijden, bestaat uit het versterken van het sociaal kapitaal en van sociale banden. 3. Micro-niveau: individuele competenties, motivatie en ‘habitus’ (routines, gewoontes), ofwel de persoonlijke kracht om aan de maatschappij bij te dragen en de eigen situatie te verbeteren. De strategie om op dit niveau sociale ongelijkheid te bestrijden, bestaat uit empowerment via het ontwikkelen van competenties en/of motivatie. 4. Wisselwerking: de mate waarin micro-, meso- en macroniveau (sub)optimaal met elkaar verbonden zijn. De strategie om sociale ongelijkheid te bestrijden bestaat vanuit dit perspectief uit het zo goed mogelijk koppelen van specifieke individuele krachten aan specifieke maatschappelijke behoeften en mogelijkheden. Bijvoorbeeld het matchen van specifieke individuele krachten en beperkingen aan een specifieke baan. Ieder individu in zijn of haar sociale netwerk is anders, en ook elke baan is anders wat betreft inhoud en sociale omgeving. Door de juiste match te zoeken, de speld in de hooiberg, worden individuele kansen niet bepaald door problemen, maar door mogelijkheden. Uit statistische gegevens (o.a. Centrum voor Onderzoek en Statistiek; zie Spies & Tan 2013) blijkt dat jongeren die opgroeien in achterstandswijken in het algemeen minder mogelijkheden en kansen hebben, en een minder ondersteunend sociaal netwerk (gezin, buurt) hebben. Maar deze omstandigheden lijken niet iedereen op dezelfde manier te raken. De mechanismes die sociale ongelijkheid reproduceren, zijn niet voor iedereen hetzelfde. Verschillende jongeren hebben zo hun eigen ideeën over welke ondersteuning goed voor hen zou zijn. De typologie die we hierboven presenteerden kan helpen om verschillende vormen van ondersteuning beter af te stemmen op de behoeften van verschillende typen jongeren.
52
6
Bijlagen
6.1
Biografische gegevens respondenten Leeftijd
Geslacht
Naam (pseudoniem)
Etniciteit
Opleidingsniveau
Arbeidsmarkt status
Type
Dolores
27
V
Ecuador Migratie met 14 jr
MBO-2, MBO-3 niet af door scheiding en problemen
Werkloos
LB (links boven)
Frances
25
M
Frans Guyana Migratie met 18 jr
MBO-4
Werkloos
RB (rechts boven)
Hicham
25
M
Marokko
HBO
Deeltijd werk
RB
Ozkan
19
M
Turkije
VSV-er
Werkloos
LB
Bulent
22
M
Turkije
MBO-4
Werkloos
RO (rechts onder)
Jeffrey
18
M
Suriname
VSV-er, nu wijkschool
Werkloos
LO (links onder)
Abdessalam
24
M
Marokko
VSV-er
Werkloos
LB
Abdellilah
27
M
Marokko
MBO-3
Werkloos
RB
Hakim
23
M
Marokko
VSV-er
Deeltijd werk
RB
Stirling
18
M
Antillen Migratie met 4 jaar
VSV-er
Werkloos
RB
Justin
21
M
Antillen Migratie met 20 jaar
Praktijkonderwijs niet afgemaakt (VSV-er)
Werkloos
LB
Marcellis
25
M
Dominicaanse Republiek Antillen
MBO-3
Voltijd werk
RB
Christa
21
V
Nederland
VSV-er, nu wijkschool
Werkloos
LB
Vincent
22
M
Nederland
VSV-er, nu wijkschool
Werkloos
LB
Clifton
20
M
Suriname
VSV-er, nu wijkschool
Werkloos
LO
53
Anouar
18
M
Marokko
VSV-er, nu wijkschool
Werkloos
LB
Jayden
22
M
Antillen Migratie met 1 jaar
VSV-er,nu wijkschool
Werkloos
LB
Lloyd
20
M
Antillen Migratie met 5 jaar
VSV-er, nu wijkschool
Werkloos
LO
Wensley
21
M
Dominicaanse Republiek Migratie met 17 jaar
VSV-er, nu wijkschool
Werkloos
LO
Kwame
21
M
Ghana Migratie met 4 jaar
Startkwalificatie
Deeltijd werk
RB
Metin
22
M
Turkije
MBO-3
Voltijd werk
RB
Kemal
20
M
Turkije
VSV-er
Werkloos
LB
Bilal
28
M
Marokko
MBO-4 (twee opleidingen)
Werkloos
RB
Kees
21
M
Nederland
VSV-er
Werkloos
LO
Marciano
19
M
Suriname/ Antillen
Startkwalificatie
Deeltijd werk
LB
Virgil
21
M
Suriname
MBO-4, nu HBO
Deeltijd werk
RB
Yohannes
22
M
Ethiopia Migratie met 3 jaar
VSV-er
Werkloos
RO
Odil
24
M
Dominicaanse Republiek
VSV-er, nu MBO-2
Werkloos
LO
Domingos
22
M
Kaap Verdië
VSV-er, nu praktijkschool
Werkloos
LO
Brahim
25
M
Marokko
VSV-er
Werkloos
LO
Idriss
27
M
Marokko
HBO
Zelfstandige
RO
Hafid
19
M
Marokko
VSV-er, nu MBO-2
Werkloos
LB
Roy
26
M
Suriname/ Antillen
VSV-er
Zelfstandige
RO
Aydin
23
M
Turkije
Startkwalificatie, nu HBO
Deeltijd werk
RB
Adem
25
M
Turkije
Startkwalificatie, nu HBO
Deeltijd werk
RB
Behsat
25
V
Turkije
Startkwalificatie, nu HBO
Deeltijd werk
RB
Esra
22
V
Turkije
Startkwalificatie, nu HBO
Werkloos
RB
54
Meryem
21
V
Turkije
Startkwalificatie, nu HBO
Deeltijd werk
RB
Hafid
20
M
Marokko
VSV-er
Werkloos
LB
Youssef
21
M
Marokko
Startkwalificatie
Deeltijd werk
RB
Hatice
25
V
Turkije
Startkwalificatie, nu HBO
Voltijd werk + eigen bedrijf
RB
Mustafa
22
M
Turkije
Startkwalificatie, nu HBO
Deeltijd werk
RB
Erol
24
M
Turkije
MBO-4
Voltijd werk
RB
Zeynep
23
V
Turkije
MBO-4
Deeltijd werk
RB
Fatma
22
V
Turkije
MBO-4
Werkloos
LB
6.2
Typologie van respondenten
Hieronder plaatsen we onze respondenten in onze typologie. Iedere respondent is afzonderlijk beoordeeld door twee onderzoekers, en dit is besproken om tot intersubjectiviteit te komen.
Ambitie: integratie in de dominante samenleving via school en/of baan
Weinig competenties en ondersteunend sociaal netwerk
Dolores, Ozkan, Abdessalam, Justin, Christa, Vincent, Clifton, Anouar, Kemal, Marciano, Hafid, Hamid, Fatma
Jeffrey, Clifton, Lloyd, Wensley, Kees, Odil, Domingos, Brahim
Frances, Hicham, Abdellilah, Hakim, Striling, Marcellis, Kwame, Metin, Bilal, Virgil, Aydin, Adem, Behsat, Esra, Meryem, Youssef, Hatice, Mustafa, Erol, Zeynep
Veel competenties en ondersteunend sociaal netwerk
Bulent, Yohannes, Idriss, Roy
Opgeven of ‘alternatieve’ vormen van integratie nastreven
55
6.3
Literatuur
Dekker, F. (2013). Bankzitten. Jeugdwerkloosheid in Nederland. Den Haag: Boom Lemma uitgevers. Spies, H. (1998). Uitsluitend voor jongeren? Arbeidsmarktbeleid en het ontstaan van een onderklasse. Utrecht: Uitgeverij Jan van Arkel. Spies, H. & Vanschoren, J. (2005). Maatschappelijke participatie. Handboek voor trajectbegeleiders sociale activering, arbeidsintegratie en activerende hulpverlening. Utrecht: Uitgeverij Jan van Arkel. Spies, H. (2008). Natuurlijk willen risicojongeren leren. Methodiekbeschrijving. Utrecht: Uitgeverij Jan van Arkel. Spies, H. & Tan, S. (2013). Cities in their national context: Rotterdam. Symptoms and causes of inequality affecting young people. Tan, S. & Spies, H. (2014a). Citispyce WP3 Report on “Fieldwork I”. Rotterdam. Tan, S. & Spies, H. (2014b). WP4 Report on “Fieldwork II”. Rotterdam.
56
57