Ik was marskramer, reizende handelaar met mijn handel op de rug. Van dorp naar dorp trekkend om mijn handelswaar te slijten Zo was ik deze keer in het hoge noorden beland en trok door dit verlaten gebied. Het pad was smal, links en recht waren uitgestrekte moerassen. Ik liep voorovergebogen tegen de wind, die hard en koud uit het noorden blies. Ik had spijt niet naar de dorpelingen te hebben geluisterd. Vanmorgen nog, bij mijn vertrek hadden ze mij bezworen deze weg niet te nemen. De verhalen over monsters, tovenarij en verdwenen mensen had ik geamuseerd aangehoord en verder mijn schouders opgehaald. Maar nu, joeg de harde wind de bewolking laag over de vlakte. Dampen uit het moeras werden in lange jachtige slierten meegevoerd door de wind. De potten op pannen boven op mijn bagage rammelde bij elke stap die ik zette. Ik voelde me onzeker en bespied. Het liefst zou ik zo stil mogelijk door dit onherbergzame oord zijn getrokken. "Ik word bespied", prevelde ik voor me heen. "Ach nee, ik verbeeld het me maar! Wie zou hier in godsnaam zitten wachten tot ik voorbij kom. Het komt gewoon door de plotselinge weeromslag"! Onvoorstelbaar, zo snel als het weer was omgeslagen! Kort geleden stond de zon nog aan een wolkeloze hemel en had ik genoten van de pracht van de natuur. De berken vertoonden al kleuren van de naderende herfst en de sneeuw op de verre bergtoppen stak scherp af tegen de blauwe hemel. Tussen de lage heuvels van de hoogvlakte glinsterden talrijke meren en meertjes in de laagstaande zon. Ik hoorde het gesnater van de ganzen die zich aan het verzamelen voor hun trektocht naar het zuiden. Het krioelde van de lemmingen. Soms zaten ze midden op het pad en leken maar met de grootste tegenzin opzij te gaan. Overal klonk hun gepiep. Elanden graasden aan de oever van een rivier, een vos was op lemmingenjacht
Maar nu, eenmaal hier, in het moeras leek de natuur te zwijgen. Alleen de harde noordenwind die plotseling was opgestoken deed de berkenboompjes en het struikgewas zwiepen in de wind. Naar mijn idee was het al laat, hoewel het hier op deze breedte niet echt donker wordt. Het werd het wel tijd een plek te zoeken om te rusten en iets warm te maken en een slaapplaats te zoeken. Maar waar? Hier was niets dan moeras. Zover het oog reikte "Geen wonder dat er hier mensen verdwijnen". Ik hield in en keek het pad af. Zag ik daar een geschikte plek om te overnachten? Daar was een heuvel die boven het eentonige en grauwe moeras uitstak. Ik versnelde mijn pas en zag dat ik geluk had. Het was een rotsachtige heuvel. Aan één kant, de zuidzijde, was een grote overhangende rots, die mij beschutting zou bieden tegen de koude noordenwind. Aan die zijde van de groeide ook wat bescheiden berkenboompjes beschut als ze waren tegen de noordenwind. Waarschijnlijk zou daar ook genoeg hout zijn te vinden voor een vuur. Ik haalde opgelucht adem toen ik de heuvel bereikte. Hier zou ik mijn kamp opslaan. De plek overtrof mijn verwachtingen en onder de overhangende rots liet ik de bagage van mijn rug glijden en strekte mijn lichaam, bevrijd van de last. Aan de houtskoolresten en geblakerde stenen te zien was op deze plek kennelijk al eerder een kampvuur gemaakt. Geroutineerd maakte ik met de stenen een geschikte haardplaats en zocht wat dor gras en takjes. Het vuur brandde snel en tevreden wreef ik in mijn handen. Gezien de omstandigheden had ik het niet beter kunnen treffen. Ik haalde uit mijn bagage wat ik nodig dacht te hebben voor de nacht. Er was voldoende droog gras om mijn slaapplaats wat comfortabeler te maken Ik pakte mijn keteltje, want ik had trek in koffie, maar dan moest ik wel schoon
water hebben ! Was hier wel water? Ik keek om me heen. Daar had ik niet aan gedacht. Ik had wel altijd wát water bij me maar dat was niet genoeg om koffie van te zetten "Ach, ik kan allicht even rondkijken, misschien vind ik wat, dan heb ik gelijk de boel verkend." Linksom, liep langs de rand van het moeras, om de heuvel heen en ontdekte tot mijn verbazing een bronnetje met kristalhelder water. Ik dronk er wat van. Niks mee mis. "Wonderlijk eigenlijk, rondom in de moerassen was niets anders dan zompig bruin veenwater te vinden en hier.... Ik haalde mijn schouders op. Nadat ik het keteltje met water had gevuld, vervolgde ik mijn verkenningstocht en klauterde omhoog. Bovenaan gekomen, gierde de wind weer om me heen. Ik was blij dat ik deze plek in deze verlaten streek had gevonden. Hoewel, verlaten? Ik had nog steeds het onbestemde gevoel niet alleen te zijn. "Onzin", hield ik mezelf voor, "waar zou in vredesnaam een ander zich moeten ophouden in dit koude en sombere moeras, dat zich naar alle kanten uitstrekt? Als er hier iemand was geweest dan zou het mij zeker niet ontgaan zijn. Een huivering trok over mijn ruggegraat. "Kom, laat ik maar weer teruggaan, voor het vuur weer uitgaat", dacht ik half luid voor me uit. Omzichtig klauterde ik weer naar beneden en schrok. Ik wás inderdaad niet alleen!. Een klein mannetje zat bij het vuur. Zijn hoofd was groot en rond en zo kaal als een biljartbal. Hij knikte vriendelijk naar mij en zijn mond was één glimlach tussen de oren. Want die mochten er wezen. Waren het dan toch geen onzin verhalen geweest, die de dorpelingen verteld hadden? Ze hadden verteld over dwergen, die rare streken uithaalden Dit was een dwerg, maar om nou te zeggen dat hij er gevaarlijk
uitzag?. Verbaasd knikte ik terug en groette hem. De dwerg beantwoordde mijn groet en zei: "Ik heb nog maar wat hout op het vuur gegooid, het brand lekker." "Nou niet direct", antwoordde ik, "waar kom jij in vredesnaam vandaan?" De dwerg maakte een handgebaar. "Ik woon hier, dit is mijn holm. In het midden. "Woon je hier?," Ik keek om me heen." Waar woon je dan, je wil toch niet zeggen dat je hier in de openlucht bivakkeert! De dwerg leek hem niet tehoren, maar zei: " Wat sta je daar nu, zo met dat keteltje, ik lust ook wel wat warms. Wat ga je maken?" "Koffie", zei ik. Het kereltje keek me verwachtingsvol aan. "Is dat lekker?" vroeg hij. "Het smaakt prima, maar je wil me toch niet vertellen dat je nog nooit geen koffie hebt gedronken?" zei ik verwonderd. "Nooit van mijn leven", antwoordde de dwerg. Ik bukte mij, deed nog wat hout op het vuur en schikte het wat zodat het keteltje er goed op zou blijven staan. Terwijl ik het keteltje op het vuur zette keek ik tersluiks naar de Dwerg, wat hem niet ontging, hij glimlachte. Ik ging bij het vuur op een grote kei zitten en wreef in mijn handen, die ik koesterde aan de warmte van het vuur. We zaten een poosje zwijgend bij elkaar, wat was ik nieuwsgierig. Ik keek rond en vroeg:"waar woon je dan?" "Daar". De dwerg wees naar de rotswand en plotseling was er op plaats waarheen hij wees een kleine houten deur. De dwerg grijnsde. "Of nee. Daar! " Hij wees weer en nu was het deurtje aan andere kant. Het mannetje had duidelijk plezier om de verbaasde uitdrukking op mijn gezicht. Op het laatst kraaide hij van plezier, want overal waarheen hij wees verscheen en verdween het deurtje. "Moet je nou eens kijken!" riep de kleine
illusionist," waar is het pad nou gebleven!?!" Snel keek ik om. Het was spoorloos verdwenen. De dwerg schaterde het nu uit. Hij vond het kennelijk dolkomisch. "Grappig hè", zei hij en wreef zich de tranen uit de ogen. "Ik vind het helemaal niet grappig", zei ik bits," jouw gevoel van humor is de mijne niet." De kleine lachebek reageerde niet op mijn woorden, maar zat nog een tijdje te grinniken en zei toen kort: "Je zou toch koffie zetten? Nou doe dat dan!". Geërgerd pakte ik de koffie, ik had geen idee wat ik van de dwerg moest denken, wat wilde ie van me? "Dan zal toch eerst het water moeten koken, ík kan niet heksen" , zei ik narrig terwijl ik het vuur wat oppookte. Het was een goed vuur stelde ik tevreden vast , want het water kookte al snel. Nauwkeurig deed ik de juiste aantal scheppen koffie in het borrelend water, liet de koffie even opkomen terwijl ik de heerlijke geur opsnoof. Daarna nam ik de ketel van het vuur. Nadat ik de koffie in een paar kroezen had geschonken, nam de dwerg er voorzichtig een slokje van en nog één. "Lekker", zei hij " ja, dat smaakt lekker. Zulke dingen kunnen jullie mensen wel , maar verder als ik jullie om een boodschap stuur dan wordt het niets. En dat terwijl mijn opdracht toch niet moeilijk is". Ik kreeg weer een onbehaaglijk gevoel. "Jullie mensen", zei ik, "wat bedoel je met jullie mensen?" Ik bespeurde minachting in de stem van Dwerg. Je denkt toch niet dat je de eerste bent die hier zijn kamp opslaat?", Hij wees naar het vuur en ik herinnerde me dat er resten waren geweest van eerdere vuren. Ik haalde mijn schouders op, "Over wat voor een opdracht heb je het?", vroeg ik verbaasd. De dwerg gooide nog wat hout op het vuur. "Eerst de koffie, dan praten we verder". Zwijgend dronken we onze koffie op, alleen het knappen van het vuur en het razen van de wind door het struikgewas verbrak de stilte. Ik vroeg me af hoe het verder moest. Dat kereltje had het over een opdracht
gehad. Hij moest weer denken, aan wat mensen in het dorp hem verteld hadden. Zou dit ventje erachter zitten, dat zou hem dan niet verbazen. Als die opdracht werkelijk wat met de verdwijningen te maken heeft, vond hij dat geen prettig idee. Maar ach, misschien haal ik voor niets van alles in mijn hoofd. Dacht dat ventje nou werkelijk dat ze naar deze plek terugkwamen. Die waren gewoon verder gegaan, tenzij.... Nou ja ik zou wel horen en me van de domme houden. "Dus ik kan hier vannacht wel blijven", probeerde ik, "dan vertrek ik morgen vroeg wel weer, want het volgende dorp is zeker nog een dag gaans ." "Je kan naar je dorp gaan, maar niet voor je mijn opdracht hebt uitgevoerd", zei de Dwerg" Het is een gevaarlijke opdracht, maar maak je geen zorgen, als je de opdracht volbrengt zal ik je rijkelijk belonen. Steels keek ik nog eens in de richting vanwaar ik gekomen was. De dwerg scheen mijn gedachten te raden en schudde het hoofd. "Nee, het pad is er niet meer, je kunt hier niet meer weg als ik dat niet wil. Je kunt alleen hier vandaan, als het gaat om de opdracht die ik je geef" Ik begreep dat ik weinig keus had. "Wat is die opdracht dan?" vroeg ik. "Als je nog wat hout op het vuur gooit en nog koffie inschenkt voor het koud wordt, dan zal ik je vertellen waarom en hoe je de opdracht moet uitvoeren". Ik deed wat mij werd gezegd en nam nog een slok van mijn koffie. Voor het eerst keek de Dwerg echt ernstig en hij begon te vertellen: "Honderden zomers geleden, toen ik nog een jonge dwork , want zo noemden wij onszelf, had ik de leeftijd bereikt dat ik me moest onderwerpen aan de Dworkmanriten. De riten die mij toegang zouden geven tot de geheimen van Dworkskil. Met succes, want ik was een veelbelovend Dworkjong en alle onderdelen van de riten voerde ik met
goed gevolg uit. Tot mijn laatste opdracht . Deze opdracht bestond uit het bewaken van het Zwaard van Dworkskil. Het Zwaard van Dworkskil was de bron van de magische kracht die het Rijk der Dworken bij elkaar hield. Dit moeras bestond nog niet. Integendeel, dit was het hart van Dworkskil, een welvarend land, dat zich over het hele Noordland uitstrekte. Wij Dworken werkten in groeven en mijnen waaruit we goud zilver en edelstenen dolven. De beste goud- en zilversmeden bewerkten dit alles tot de mooiste gebruiksvoorwerpen en sieraden. Wij ruilden deze kostbaarheden met handelaren voor graan, fruit en andere zaken omdat het land hier in het hoge noorden niet of niet voldoende landbouw producten opleverde en we geen vlees mochten eten ". "Wat een dwaasheid om zo'n belangrijk zwaard toe te vertrouwen aan een leerling, dat is toch onverantwoord!" riep ik uit. De Dwerg knikte slechts. "Zoals gezegd, ik had sterke toverkrachten en was een veelbelovend Dworkjong. Niet de eerste de beste en men verwachtte veel van mij. Bovendien achtte men het Zwaard zo midden in het rijk veilig en ach je weet, overmoed maakt wijzen dwaas". "En het scheen dat ze het gelijk aan hun kant hadden, ik had met mijn gezond verstand en mijn toverkracht, al diegene weerstaan, die het op het Zwaard en zijn Kracht uit waren. Totdat de Dienaar van de Draak Skuk kwam en mij op een slinkse wijze om de tuin leidde".
"Op een kwade dag stond een kind voor de toegang van de schatkamer te huilen. Snikkend vertelde het kind mij, zijn moeder te zijn kwijt geraakt. Ik vroeg het kind hoe zijn moeder heette, het gaf daar geen duidelijk antwoord op, maar ik dacht dat het kwam omdat het kind buiten zichzelf was vanwege het kwijtraken van zijn moeder. Mijn poging het kind te troosten had succes. "Op een kwade dag stond een kind voor de
toegang van de schatkamer te huilen. Snikkend vertelde het kind mij, zijn moeder te zijn kwijt geraakt. Ik vroeg het kind hoe zijn moeder heette, het gaf daar geen duidelijk antwoord op, maar ik dacht dat het kwam omdat het kind buiten zichzelf was vanwege het kwijtraken van zijn moeder. Ik probeerde het kind te troosten en dat lukte natuurlijk. Het leek zo'n schattig kind, maar ik wist niet dat ik een slang koesterde. De onbevangenheid die het kind uitstraalde, bracht het kind in mij weer tot leven en argeloos. Honderd uit vroeg het kind, wie ik was en wat ik deed. Ik vertelde dat ik de schatten van het Noordland bewaakte èn voegde ik er vol trots aan toe, ook het Zwaard van Dworkskil. Het kind vroeg mij of hij het Zwaard mocht zien want zijn moeder had hem daar zoveel over verteld. Ik bezweek voor de kinderlijke onschuld, alle listen had ik doorzien, maar deze niet, en liet hem de schatkamer zien, terwijl dat toch nadrukkelijk verboden was, maar ik was betoverd door de Dienaar en kon geen weerstand aan hem bieden, ik wist immers niet dat hij de gedaante van een kind had aangenomen. "Ach wee mij!" riep de Dwerg uit. De dwerg zweeg en keek peinzend in het vuur. Ik gooide nog wat hout op het vuur en had het waarachtig met 'm te doen. Gespannen wachtte ik wat het mannetje nog meer te vertellen had, hoewel ik kon raden hoe het zou aflopen. "Ik liet het kind ook het Zwaard zien en ik kon geen weerstand bieden toen het kind mij vroeg het Zwaard even te mogen vasthouden. "O, oo, ach wee mij schreeuwde de Dwerg plotseling uit, "hoe heb ik dat ooit kunnen doen! Ik was betoverd en zag het gevaar niet en gaf het kind het Zwaard"! Op dat moment liet de Dienaar van Skuk zijn ware gedaante zien. Ik was verlamd van schrik want ik begreep dat ik en mijn volk verdoemd waren". Het leek zo'n
schattig kind, zonder te beseffen dat ik een slang koesterde. De kinderlijke onbevangenheid, bracht het kind in mij weer tot leven en maakte mij argeloos. Honderd uit vroeg het kinf, wie ik was en wat ik deed. Ik vertelde dat ik de schatten van het Noordland bewaakte èn voegde ik er vol trots aan toe, ook het Zwaard van Dworkskil! Het kind vroeg mij of hij het Zwaard mocht zien want zijn moeder had hem daar zoveel over verteld. Ik bezweek voor de kinderlijke onschuld. Alles had ik doorzien, maar dit niet. Ik liet hem de schatkamer zien, terwijl dat toch nadrukkelijk verboden was, maar ik was betoverd door de Dienaar en kon geen weerstand aan hem bieden, ik wist immers niet dat hij de gedaante van een kind had aangenomen. "Ach wee mij!" riep de Dwerg uit. De dwerg zweeg en keek peinzend in het vuur. Ik gooide nog wat hout op het vuur en had het waarachtig met 'm te doen. Gespannen wachtte ik wat het mannetje nog meer te vertellen had, hoewel ik kon raden hoe het zou aflopen. "Ik liet het kind ook het Zwaard zien en ik kon geen weerstand bieden toen het kind mij vroeg het Zwaard even te mogen vasthouden. "Op dat moment liet de Dienaar van Skuk zijn ware gedaante zien. Ik was verlamd van schrik want ik begreep dat ik en mijn volk verdoemd waren". "O, o, ach wee mij", schreeuwde de Dwerg nogmaals uit, "hoe heb ik dat ooit kunnen doen! Ik was betoverd en zag het gevaar niet en gaf het kind het Zwaard"! Toen liet het kind zijn ware gedaante zien en hij bespotte me. "Dwaas die je bent, nu is het Zwaard van Dworkskil, het Zwaard van Skuk, die woont in de rokende bron midden op het eiland, dat midden in het Meer der Nevelen ligt. Machteloos was ik, want hij die het Zwaard draagt is onoverwinnelijk. Op mijn knieën smeekte ik, het Zwaard terug te geven, maar de Dienaar bespotte mij en vervloekte mijn arme volk en verdween naar het Noorden. Het laatste wat ik van hem hoorde was zijn
satanische lach die over ons arme land klonk. Met lood in de schoenen ben ik naar de Grote Wijze gegaan en heb verslag gedaan van het gebeurde. Een ieder begreep dat het ergste was gebeurd. De Raad van Wijzen werd bijeengeroepen en ik moest me verantwoorden voor mijn falen. Was ik een volwassen Dwork geweest, dan had men mij zeker gedood, maar men oordeelde dat mijn leermeesters mij een veel te belangrijke taak hadden toebedeeld. Daarom had men mij een, in hun ogen mildere straf opgelegd, om mij de kans te geven mijn fout weer ongedaan te maken. Waarom zij mij deze dwaze straf hebben opgelegd in plaats van onmiddellijk met man en macht te proberen het Zwaard terug te halen, dat begrijp ik nu nog niet. Maar een of andere oud gebod sloot dat uit. Dat noemde zich wijs en alwetend. Wisten zij niet dat nood de wet breekt!" "Had men mij maar gedood , riep de dwerg uit. "Gedoemd werd ik eeuwig op deze rots de schat te bewaken, in afzondering van mijn volk, totdat ik er op een of andere manier in zou slagen het Zwaard weer terug te brengen op de plaats waar het hoort, dus hier. Maar hoe. Dat wist ik niet, want ik mocht en kon geen moment deze rots verlaten Het eens zo welvarende Rijk der Dworken is uiteen gevallen en rond de rots ontstond een moeras dat groter en groter werd. Zo zat ik eeuwen in eenzaamheid op de rots. Het leek dat ik voor eeuwig gedoemd was op deze plaats te blijven. Tot op een dag de mens dit gebied doordrong, toen zag ik mijn kans schoon, het Zwaard weer terug te krijgen. Maar hoe moeilijk het is om de mens vrijwillig zover te krijgen het Zwaard te zoeken merkte ik al bij de eerste mens, ik had hem mijn verhaal verteld en beloofd hem rijkelijk te belonen als hij het Zwaard voor mij zou zoeken. Hij zei tegen mij dat
wel wilde doen, maar dat dan wel eerst die schat wel eens zou willen zien. Echter toen ik hem de schat toonde werd hij zo verblind door hebzucht dat hij mij trachtte te vermoorden. Nou dat viel hem tegen, zijn gebeente rust nog daar. De Dwerg knikte met zijn hoofd richting moeras. Op dat moment liet de Dienaar van Skuk zijn ware gedaante zien. Ik was verlamd van schrik want ik begreep dat ik en mijn volk verdoemd waren". Het leek zo'n schattig kind, zonder te beseffen dat ik een slang koesterde. De kinderlijke onbevangenheid, bracht het kind in mij weer tot leven en maakte mij argeloos. Honderd uit vroeg het kinf, wie ik was en wat ik deed. Ik vertelde dat ik de schatten van het Noordland bewaakte èn voegde ik er vol trots aan toe, ook het Zwaard van Dworkskil! Het kind vroeg mij of hij het Zwaard mocht zien want zijn moeder had hem daar zoveel over verteld. Ik bezweek voor de kinderlijke onschuld. Alles had ik doorzien, maar dit niet. Ik liet hem de schatkamer zien, terwijl dat toch nadrukkelijk verboden was, maar ik was betoverd door de Dienaar en kon geen weerstand aan hem bieden, ik wist immers niet dat hij de gedaante van een kind had aangenomen. "Ach wee mij!" riep de Dwerg uit. De dwerg zweeg en keek peinzend in het vuur. Ik gooide nog wat hout op het vuur en had het waarachtig met 'm te doen. Gespannen wachtte ik wat het mannetje nog meer te vertellen had, hoewel ik kon raden hoe het zou aflopen. "Ik liet het kind ook het Zwaard zien en ik kon geen weerstand bieden toen het kind mij vroeg het Zwaard even te mogen vasthouden. "Op dat moment liet de Dienaar van Skuk zijn ware gedaante zien. Ik was verlamd van schrik want ik begreep dat ik en mijn volk verdoemd waren". "O, o, ach wee mij", schreeuwde de Dwerg nogmaals uit, "hoe heb ik dat ooit kunnen doen! Ik was betoverd en zag het gevaar niet en gaf het kind het Zwaard"! Toen liet het kind zijn ware gedaante zien en hij bespotte me.
"Dwaas die je bent, nu is het Zwaard van Dworkskil, het Zwaard van Skuk, die woont in de rokende bron midden op het eiland, dat midden in het Meer der Nevelen ligt. Machteloos was ik, want hij die het Zwaard draagt is onoverwinnelijk. Op mijn knieën smeekte ik, het Zwaard terug te geven, maar de Dienaar bespotte mij en vervloekte mijn arme volk en verdween naar het Noorden. Het laatste wat ik van hem hoorde was zijn satanische lach die over ons arme land klonk. Met lood in de schoenen ben ik naar de Grote Wijze gegaan en heb verslag gedaan van het gebeurde. Een ieder begreep dat het ergste was gebeurd. De Raad van Wijzen werd bijeengeroepen en ik moest me verantwoorden voor mijn falen. Was ik een volwassen Dwork geweest, dan had men mij zeker gedood, maar men oordeelde dat mijn leermeesters mij een veel te belangrijke taak hadden toebedeeld. Daarom had men mij een, in hun ogen mildere straf opgelegd, om mij de kans te geven mijn fout weer ongedaan te maken. Waarom zij mij deze dwaze straf hebben opgelegd in plaats van onmiddellijk met man en macht te proberen het Zwaard terug te halen, dat begrijp ik nu nog niet. Maar een of andere oud gebod sloot dat uit. Dat noemde zich wijs en alwetend. Wisten zij niet dat nood de wet breekt!" "Had men mij maar gedood , riep de dwerg uit. "Gedoemd werd ik eeuwig op deze rots de schat te bewaken, in afzondering van mijn volk, totdat ik er op een of andere manier in zou slagen het Zwaard weer terug te brengen op de plaats waar het hoort, dus hier. Maar hoe. Dat wist ik niet, want ik mocht en kon geen moment deze rots verlaten Het eens zo welvarende Rijk der Dworken is uiteen gevallen en rond de rots ontstond een moeras dat groter en groter werd. Zo zat ik eeuwen in
eenzaamheid op de rots. Het leek dat ik voor eeuwig gedoemd was op deze plaats te blijven. Tot op een dag de mens dit gebied doordrong, toen zag ik mijn kans schoon, het Zwaard weer terug te krijgen. Maar hoe moeilijk het is om de mens vrijwillig zover te krijgen het Zwaard te zoeken merkte ik al bij de eerste mens, ik had hem mijn verhaal verteld en beloofd hem rijkelijk te belonen als hij het Zwaard voor mij zou zoeken. Hij zei tegen mij dat wel wilde doen, maar dat dan wel eerst die schat wel eens zou willen zien. Echter toen ik hem de schat toonde werd hij zo verblind door hebzucht dat hij mij trachtte te vermoorden. Nou dat viel hem tegen, zijn gebeente rust nog daar. De Dwerg knikte met zijn hoofd richting moeras. Na deze gebeurtenis besloot ik het anders aan te pakken. Met mijn magische krachten legde ik paden door het moeras aan en zat hier als een spin in het web te wachten op hulp. Zo lokte ik ook jou hierheen en jij zult op weg gaan en proberen het Zwaard hier terug te brengen". De dwerg greep in zijn kiel en haalde een gouden fluit te voorschijn. "Hier", zei hij, "neem deze fluit, je zal hem zeker nodig hebben". Ik maakte een afwerend gebaar. "Ik kan geen fluit spelen, dit wordt mijn dood, dat mij dat nou net moet overkomen". Ja",zei de Dwerg, "dat zei ik toen ook, maar jij hebt je lot in eigen hand en als je doet wat ik zeg dan verbreek je mijn vloek en dan hoop ik rustig te kunnen sterven. Het klinkt misschien cynisch maar als je faalt zul je sterven, maar ik zal blijven leven en jij beseft niet wat erger is." Nou", dacht ik, "als ik kiezen mag..." "Neem de fluit in je handen zet hem aan je mond en je zal zien dat de fluit je vingers zal dwingen een melodie te maken, die melodie is voor jou de enige kans op overleven. Probeer maar eens". Ik deed wat mij gezegd werd en een betoverend mooie melodie klonk op. De Dwerg knikte goedkeurend. "Zie je wel. Neem
nu de fluit mee naar het Meer der Nevelen, want daar woont nog immer, Skuk, daar in de rokende poel, midden op het eiland, dat in het midden van het meer ligt". Ze namen allebei nog een laatste slok koffie die inmiddels lauw was geworden. Ik gooide nog eens wat hout op het vuur en huiverde. Was dat van de kou of vanwege zijn opdracht een draak te doden, hetgeen nog niemand was gelukt. Ik hield het maar op het laatste. "Als ik zo nodig dat Zwaard moet halen, hoe kom ik dan door het moeras"? Maak je geen zorgen" zei de Dwerg, "het enige pad leidt naar het meer" "Geen zorgen?" mopperde ik, "dat ik er kom is juist mijn grootste zorg". De Dwerg ging niet in op mijn opmerking in maar vervolgde zijn uitleg: "Als je bij het Meer der Nevelen bent aangekomen, neem je de fluit en speelt. Dan zal de veerman komen die je naar het eiland brengt. Schrik niet want de veerman is de Dienaar van Skuk, dezelfde die mij het Zwaard ontnam. Blijf spelen op je fluit want dat stemt de Dienaar mild. Bovendien zal hij je, dienaar van Skuk altijd naar het eiland brengen Skuk is namelijk gek op mensen" De dwerg grijnsde, maar ik kon zijn humor niet erg waarderen. "Ben je eenmaal op het eiland dan zal je een gouden ring vinden met een grote robijn erin. Raap hem op, maar doe hem niet om je vinger! Doe de ring niet om je vinger! Blijf spelen op je fluit! Want de draak zal dan zeker ontwaken en je doden. Als hij ontwaakt, moet je om die reden voortdurend blijven doorspelen. Door de klank van de fluit wordt hij betoverd en kan hij niets doen. Stop je met spelen, dan zal hij zich boven op je storten en je verscheuren. Loop daarom al spelend naar de bron en gooi de ring erin. Het water zal rood kleuren en de draak zijn macht over het Zwaard verliezen. Het Zwaard zal in je hand zijn. Pas op, Skuk zal je aanvallen, maar het Zwaard zal hem zeker doden. Ook de
Dienaar zal gedood worden. Neem dan de boot, roei terug en breng mij het Zwaard. En nogmaals ik zal je zeer rijk belonen!" Ik haalde mijn schouders op, "Ik moet het eerst nog allemaal zien. Als ik mag geloven wat je me verteld en ik hoor hoelang jij hier al op deze rots zit. Bovendien, als ik jou zou doden, dan ben jij toch ook uit de zorgen", redeneerde ik grimmig. De Dwerg schudde zijn hoofd: "Helaas kan dat niet, eerst moet het Zwaard terug in de standaard." "Je kan het proberen, want je hebt een mes in je hand, zei de dwerg. Maar ik zou wel oppassen, want het mes kan zich wel eens tegen jezelf richten". De Dwerg lachte zurig. Tot mijn verbazing merkte ik dat ik een mes in mijn hand hield. "Nou wat doe je?", vroeg de Dwerg, "Volgens mij heb je weinig keus". Ik hoorde niet wat hij zei, want ik merkte tot mijn verbazing, dat ik weer gewoon mijn kroes in mijn hand hield. "Ga nu", hoorde ik de ongeduldige stem van de dwerg. "Maar ik moet toch eerst wat eten", wierp ik tegen "Ga", zei de Dwerg, "hij die het zwaard zoekt, zal hongeren noch dorsten, noch vermoeid raken". Ik begreep dat ik niets anders kon doen dan te luisteren. Het moest, er was geen ontkomen aan. Waar moet ik heen?" vroeg ik. "Ga de weg verder die je gekomen bent, die voert je nu naar het Meer der Nevelen". Ik zag dat de Dwerg ging staan en ik volgde zijn voorbeeld. Angst en onzekerheid om hetgeen mij te wachten stond lag als een klem om mijn hart. Maar wat kon ik doen? De Dwerg haalde een gordel te voorschijn en gaf deze aan mij. "Doe deze gordel om, zodat je de Fluit en het Zwaard vrij kunt dragen en wanneer nodig, bij de hand hebt. Ga nu, ik hoop echt dat je terugkomt, want de last van mijn straf valt mij zwaar. Doe precies wat ik je heb gezegd en laat je niet leiden door de hebzucht die in je is, want vroeger of later zal die je zeker in het ongeluk storten! Ik keek onzeker naar de Dwerg, want ik wist dat ik maar te doen had wat hij zei. Wat kon
ik verder nog zeggen, ik wist het niet en wat onhandig deed ik de gordel om en stak de fluit daarin. Zenuwachtig.kuchend zei ik: "Nou, dan ga ik maar". De dwerg knikte hem bemoedigend toe. "Dat zou je kunnen doen. en ik raad je aan je bagage hier achter te laten, volgens mij zal je daar alleen maar last van hebben". Ik knikte en ging zwijgend op pad. De dwerg keek de Marskramer na tot deze in de verte was verdwenen. Hij hád het gevoel dat het deze vreemdeling zou lukken het Zwaard van Dworkskil terug te brengen, maar waarschijnlijk was de wens de vader van de gedachte. Mijn stemming was niet al te best toen ik eenmaal onderweg was. Liet ik mij op pad weg sturen door zo'n ventje? Ja dus, en ondertussen had ik niet eens kunnen uitrusten bij het vuur, even mijn ogen kunnen sluiten of zelfs maar wat eten. Integendeel: ik voelde nu weer de harde noordenwind in mijn gezicht. Gelukkig ging het lopen zonder mijn gebruikelijke bepakking mij veel lichter af, maar door de opdracht en de onzekerheid over wat mij te wachten stond, leek het of ik lood in mijn schoenen had. Kortom dit had niets weg van een genoeglijke avondwandeling, als ik daar al behoefte aan had gehad. Had ik maar naar die dorpelingen geluisterd......! Nu gaf ik zichzelf weinig kans hier levend uit vandaan te komen. Zo dwarrelde angst en zelfverwijt door mijn hoofd bij elke stap die ik tegen de wind optornde. Hoelang ik zo, als in een roes gelopen had, ik wist het niet. Pal noordwaarts, dat was het enige dat ik wist, als de wind tenminste niet was gedraaid. Ik probeerde door de dichter wordende mist heen het kaarsrechte smalle pad af te kijken. Er leek geen eind aan te komen. Ik merkte ook dat de wind, geleidelijk aan, was gaan liggen. Niet dat ik dat nou direct als een verbetering zag. Nee, in tegendeel, het moeras was nu bedekt met een kille, angstaanjagende mistdeken. Er was geen vogel te horen. Slechts het geluid
van de stenen die knarsten onder mijn schoenen verscheurde de doodse stilte. Ik moest me ontspannen, de angst van me af zetten. Zo dadelijk werd ik wakker en was het allemaal niets meer dan een boze droom geweest. Tot mijn verbazing merkte ik bij mijzelf geen spoor van vermoeidheid of honger. En toch haf ik hele dag nog niets gegeten. Opeens zag ik de contouren van de zon vuurrood door de mist heen, laag boven de horizon. Ik wist dat het middernacht was en merkte dat ik de aan de oever van het Meer der Nevelen was aangekomen. Het was nu windstil en de gloed van de noorderzon glansde op het spiegelgladde water en de nog steeds dichte mistflarden daarboven deden mij rillen. Het meer deed zijn naam alle eer aan. Ik keek de oevers van het meer af zover ik kon zien, maar het moeras ging naadloos over in het meer. Er was geen kans om langs die weg aan mijn gevaarlijke opdracht te ontkomen. Bovendien wat moest ik zonder mijn handelswaar, alles was wat ik op deze wereld bezat. Ik zou wel zien en haalde de fluit uit de gordel en nam hem in de hand en bekeek deze nog eens goed. Het was een prachtig instrument, kunstig bewerkt goud, ongetwijfeld eeuwen oud, nu ik de fluit zo in zijn handen had, voelde ik magische kracht die het bezat. Ik zette de fluit aan mijn lippen en schrok van het geluid, omdat het ruw de stilte verstoorde. Niet dat het lelijk klonk of zo, nee in tegendeel het was van een betoverende schoonheid, maar omdat ik bang was voor de gevolgen. Het duurde niet lang of er doemde een roeiboot op uit de mist. Een gestalte zat aan de riemen en liet deze met regelmaat, als was het op de maat van de muziek, in het water neerkomen. Mijn hart klopte in mijn keel en ik huiverde. Er was geen weg terug, ik moest verder. Rustig blijven, hield ik mezelf voor, luister maar naar de muziek. Ik sloot de ogen en de betoverende klank, gaf mij rust. God, dacht ik, met deze fluit zou ik gemakkelijker aan de kost komen dan met een vracht koopwaar op mijn rug. Toen ik mijn ogen weer opendeed zag ik dat de veerman al bijna bij me was.
Nog steeds speelde ik op de fluit en keek toe hoe de veerman geroutineerd, zonder op of om te zien, afmeerde. Zwijgend keek hij toe, terwijl ik achter in de boot plaatsnam. De fluit speelde door, ik gruwde toen ik hem recht aankeek en zijn dode ogen zag, de duivelse grijns maakte zijn mismaakte gelaat nog afschrikwekkender dan het al was. Ik wendde mijn ogen af en tuurde in de mist of ik al iets van een eiland zag. Het spiegelende oppervlak van het meer werd alleen maar gebroken door de slag van de riemen en de boeggolf van de boot. De klanken van de fluit droegen ver over het water, ritmisch klonk de slag van de veerman en zelfs het klotsen van de boeggolf leek zich te voegen in de muziek. De muziek overstemde de dreiging die rondom hing, maar daaronder bleef hij alom aanwezig. Zou het nog ver zijn naar het eiland? Vast niet, want de veerman was immers al snel op komen dagen. Plotseling begon mijn hart weer sneller te kloppen, want een klein, vlak oplopend eiland doemde uit de mist op. Een damp steeg op uit het midden. Rook ik zwavel? Wij naderde het eiland nu snel. Ik zag dat helemaal kaal was, op enkele boomstompen na, drie tot vier meter hoog. Het leken fossielen van wat ooit hoge bomen moeten zijn geweest. Ik begreep dat ik onmiddellijk moest handelen. Ik pakte de fluit en begon te spelen, dat gaf me in ieder geval de kans na te denken. Wat kon ik doen, de ring zat muurvast om mijn vinger! Ik kon hem zo zeker niet in de bron gooien of ik moest m'n vinger.... Brr. Nee.! Dat was wel de laatste wat ik zou doen. Bovendien, ik moest blijven doorspelen anders zou het monster zich op mij storten. Vol afschuw keek ik naar de draak die uit de poel was opgedoken. Zijn afschuwelijke hagedissenkop met schele gifgroene ogen, met daaronder het onverwacht slanke lijf met korte voorpoten. Skuk had een soort vleermuisvleugels waarmee hij zich in
evenwicht hield. Zijn achterpoten kon ik niet zien. Het was maar goed dat de magische fluit grotendeels op eigen kracht speelde want ik stond als aan de grond genageld. Ik kwam weer bij mijn positieven toen het monster begon te spreken. Nou ja spreken...., brullen!. "Wat kom je doen", brulde het monster, "heeft die dwerg nu jou weer gestuurd om mijn zwaard te stelen. En denk jij ook maar enige kans tegen mij te maken. Je bent nog niet eens je hebzucht de baas, want ik zie de ring al aan je vinger. Degene van wie jij de ring nam, was net zo hebzuchtig als jij en je bent er nu wel achter gekomen dat er hier na je dood niet veel van je overblijft. Amper wat om te kisten." Ik kwam weer een beetje tot mezelf toen ik merkte dat de klanken van de fluit hun uitwerking op de draak niet misten, want zijn lichaam wiegde op de muziek. De draak hervatte zijn gebrul "Niet dat ik het erg vind dat je zo stom bent, want ik heb net weer trek gekregen". Ik merkte dat ik, nu ik de dood letterlijk in de ogen keek, niet bang meer was. Ik had toch niets meer te verliezen. Brutaal riep ik: "Nou ik beloof je, dat ik nog zwaar op je maag zal liggen. Zie eerst maar dat je me krijgt!" Terwijl ik sprak, kon ik natuurlijk geen fluit spelen en Skuk stootte een oorverdovend gebrul uit, deed een snelle uitval in mijn richting, maar daar was ik op bedacht en had de fluit al in de aanslag. De fluitmuziek klonk, Skuk huiverde, richtte zich op en begon weer te wiegen op de toverklanken. b De versteende boomstammen hadden me op een idee gebracht. Ik gaf mezelf nog een kleine kans. Het Zwaard gaf, als ik het verhaal van de Dwerg mocht geloven macht, maar maakte je kennelijk niet zonder meer onkwetsbaar. Als ik nu eens probeerde Skuk te narren, door fluit te spelen en dan er weer eens mee op te houden. Hij zou machteloos staan te wiegen en vervolgens in razernij een uitval naar mij doen. Als het moest zou ik het een mooie tijd kunnen uithouden. Want had de Dwerg niet gezegd dat ik onvermoeibaar zou zijn? Misschien zou Skuk onvoorzichtig worden, want hebzucht mocht dan een
slechte eigenschap zijn, eigenwaan kon er ook mee door. Misschien zou Skuk onvoorzichtig worden, want hebzucht mocht dan een slechte eigenschap zijn, eigenwaan kon er ook mee door. Die eigenwaan kon ik wel begrijpen als ik om me heen keek en al die menselijke resten zag. Hoeveel kans had ik? Maar het viel te proberen. Ik hield op met spelen "Há. hé, jij bovenmaatse hagedis, zou je me niet verscheuren"?! Skuk deed een uitval: "Jij uitvaagsel", brulde hij, "hoe durf je me te tarten"! Maar ik begon alweer te spelen en daar ging de draak weer, wiegend op de toverklanken. Je stinkt behoorlijk uit je bek, volgens mij heb je verkeerde eetgewoontes", riep ik. En zo ging ik het hele eiland in het rond en nog eens en weer en telkens weer opnieuw Ik daagde Skuk uit, en liet hem alle kanten van het eiland zien. Het monster werd kwader en kwader en verhief zich uit de poel, vervaarlijk zwaaiend met zijn drakenstaart. Zijn toch wel reusachtige vleugels veroorzaakte zoveel wind dat het stof mij in de ogen waaide en kleinere botten van hun plaats bracht. Zolang ik speelde kon Skuk niets anders doen dan machteloos wiegen en schelden. Stopte ik echter, dan werden zijn uitvallen steeds doldriester en waren veel sneller dan je van zo'n groot monster zou verwachten. Het scheelde soms ook weinig of ik was er geweest. Ondertussen voelde ik dat mijn plan kon slagen en liep al treiterend en fluitend in de richting van zo'n puntige boomfossiel. Skuk hing klapwiekend boven mij. Wiegend op de muziek. Langzaam liep ik achterwaarts naar de boom. Bijna was ik er, toen gleed mijn linkervoet weg over een steen of bot en viel ik ruggelings achterover. Mijn hoofd kwam met een klap tegen de boomstronk en ik bleef versuft liggen.Ik begreep dat mijn laatste uur geslagen had want de fluit vloog uit mijn hand en viel buiten mijn
bereik op de grond. Skuk zag zijn kans schoon en liet een overwinningskreet horen, die ver over het meer galmde. "Nu heb ik je ongelukkige", brulde hij, en stortte zich in blinde woede op mijn gestalte. Maar in zijn razernij was Skuk de boom vergeten en spietste zich met zijn wijd opengesperde muil op de boom. De punt van de boom boorde zich dwars door zijn afschuwelijke kop heen. Juist op tijd kwam ik weer bij mijn positieven, sprong overeind en maakte me snel uit de voeten.Gelukkig maar, anders was ik alsnog verpletterd onder het enorme lichaam van de draak. Het groene drakenbloed stroomde uit de wijd open gesperde muil en met nog wat gerochel verdween het laatste leven uit Skuk. Daar lag het ontzielde, onoverwinnelijk geachte lichaam van Skuk .Op hetzelfde moment merkte ik dat de robijnen ring weer los om mijn vinger zat. Ik bedacht me geen ogenblik, liep naar de rokende poel en wierp deze in het gitzwarte stinkende water. Toen de ring het wateroppervlak raakte, begon het enorm te borrelen en werd het als bloed. Het Zwaard kwam met het handvest omhoog uit het bloed, want dat was het. Toen hield ik het Zwaard in mijn hand. Het water was als bij toverslag kristalhelder. Vol ontzag keek ik naar het Zwaard dat een ogenblik zwaar in mijn hand was, maar toen voelde ik de Kracht vanuit het Zwaard in mijn lichaam vloeien en ik besefte dat ik met dit Zwaard onoverwinnelijk was. Ik had de Macht. Een rauwe kreet welde vanuit mijn binnenste op, en hoorde die ver over het meer galm Ik keek om mij heen, het was me toch maar gelukt. Van al mijn voorgangers kon men hoogstens lijm maken! Het zwaard stak ik in de gordel en ik liep ,walgend vanwege de afgrijselijke stank, die om het reusachtige lichaam van het monster hing, op zoek naar de fluit. Deze had ik snel gevonden en raapte hem op. Gelukkig dat Skuk er niet bovenop gevallen was, want dan had ik ernaar kunnen fluiten. Ik moest wel even lachen om mijn grapje. Nu moest ik van het eiland af, maar hoe? Natuurlijk, de veerman, je bent veerman of je
bent het niet. Ik ging aan de oever van het meer staan en zette de fluit aan mijn lippen. De betoverende muziek klonk weer over het water. Ik dacht aan de veerman, die de Dienaar van Skuk was, ik moest wel op zijn hoede zijn voor die enge vent. Die zou het mij waarschijnlijk niet in dank afnemen dat ik Skuk gedood had. Ik zou wel zien, bovendien had ik het Zwaard. Het duurde niet lang of de Dienaar dook uit de mist op. Schijnbaar net zo onverstoorbaar als op de heenweg. Had hij dan niets gemerkt van wat er gebeurd was? Misschien was dat ook wel de invloed van de toverfluit. Hij naderde het eiland snel en meerde net als eerder, zonder op of om te kijken langs de oever af. Pas toen ik ophield met spelen, merkte de veerman wat er gebeurd was, met een snelle beweging was hij bij de dode Skuk. Toen ik zag hoe snel bij zijn dode meester was begreep ik dat hij ook zo snel bij mij kon zijn en trok het Zwaard. De Dienaar liet een doordringende kreet horen die door merg en been ging. "Meester, meester", jammerde hij. Toen draaide hij zich om en keek mij aan, ik huiverde. "Jij hebt mijn meester vermoord", krijste hij, "ik zal hem wreken met jouw bloed! Haa", riep ik, "kom dan maar hier, dan zal ik je hiermee kietelen", en ik stak het zwaard in de richting van de Dienaar. "Ja", gilde de Dienaar ," je bent een schurk, je hebt Zwaard ook nog gestolen". "Ho, ho", zei ik spottend, "ik heb hem gekregen, weliswaar nadat ik Skuk had gedood, maar eerlijk is eerlijk, eens gegeven, blijft gegeven". Opeens was de Dienaar verdwenen, met een snelle beweging draaide ik me om en zag een afschuwelijke vreemde vogel voor me staan. "De Griffioen" dacht ik. "Hier met het zwaard", krijste de lelijkerd. "Hier heb je het", zei ik en deed een stap naar voren. Het Zwaard trof de Dienaar dodelijk, zoals de Dwerg gezegd had. Daar lagen zij dan Skuk en zijn Dienaar en ik had hen overwonnen. Na nog een blik op het
levenloze tweetal te hebben geworpen liep ik snel naar de roeiboot, ik ging maar liever weg voor ze nog erger begonnen te stinken. Bovendien zij mochten zich eens bedenken en besluiten verder te leven, je weet het nooit met zulke lui. De boot lag gelukkig zoals de Dienaar hem had achtergelaten. Ik stapte in de boot en roeide met krachtige slagen weg. Weg van het eiland, dat al snel in de mist verdween. Verwonderd zag ik dat de zon nog steeds boven het eiland stond. Of de tijd was blijven stilstaan, maar ik gunde mij geen tijd voor bespiegelingen. Het Zwaard lag aan mijn voeten en ik kon er amper mijn ogen van afhouden. Wat was ik trots en vooral opgelucht, dat het allemaal zo was afgelopen Al spoedig bereikte ik de oever en begon aan de terugtocht door het moeras. Het laat zich raden dat de tocht mij lichter afging dan mijn heenreis. Mijn tred was licht en ik voelde mij onoverwinnelijk. Wilde ik dat zwaard nog wel teruggeven aan de Dwerg? Ik wist het niet. De Dwerg zat nog steeds bij het vuur en was blij verrast toen hij de Marskramer weer in de verte zag aankomen. Hij sprong op. Wat was hij blij. Het Zwaard was weer terug, het was deze mens dan toch gelukt het Zwaard aan Skuk te ontfutselen. Zijn schuld was ingelost, de vloek voorbij. Hoe het allemaal verder zou gaan was nu niet zo belangrijk, maar hij hoopte dat hij nu van taak verlost was en rustig kon sterven. Toen de Marskramer dichterbij was gekomen riep de Dwerg opgetogen: "Eindelijk de vloek opgeheven", Tranen van blijdschap biggelden over zijn wangen. "Ik zal je werkelijk rijk belonen Marskramer!" "Vertel! Wat is er gebeurd?" Zij gingen bij het vuur zitten en de Marskramer vertelde in geuren en kleuren hoe het hem was vergaan. Toen de Dwerg hoorde hoe Skuk verslagen was, klapte hij in zijn handen van bewondering. De tranen van ontroering stroomden hem opnieuw over de wangen. Alles was voorbij, de eeuwen van eenzaamheid en wachten. Zij zwegen even toen de Marskramer uitverteld was. De Dwerg ging staan en zei: "Geef mij het
Zwaard dan kan ik het terugbrengen op de plaats waar het behoort"! Ik stond nu ook op en trok het zwaard uit de gordel, maar voelde weer die kracht, een onbeheersbare hebzucht, die bezit nam van mijn lichaam. "Ik kan het zwaard niet meer uit handen geven, ik heb nu de macht", hoorde ik mijzelf zeggen. Toen de Dwerg dit hoorde werd hij waanzinnig van wanhoop en woede, hij sprong over het vuur heen in een wanhopige poging het Zwaard alsnog te bemachtigen. Arme Dwerg, het Zwaard, waarvoor hij zolang had geleefd om het zijn plaats te kunnen hergeven bij de schatten van Dworkskil, keerde zich tegen hem. Het Zwaard immers, keert zich tegen een ieder, die de drager belaagt. Tot mijn verbijstering zag ik dat het Zwaard het hart van de Dwerg doorboorde. Vergeefs probeerde ik het Zwaard nog terug te trekken, maar het was te laat. Ik slaakte een kreet van ontzetting, dit had ik niet gewild. Het lichaam van de Dwerg viel op het vuur en verteerde in één grote steekvlam. Toen hoorde ik een stem: "Dwaas, vervloekt zijt gij, die mijn trouwe bewaker doodde met uw hebzucht. Uw begeerte naar rijkdom en macht werden alleen maar versterkt door de robijnen ring en het Zwaard. Jouw hebzucht doodde niet alleen zijn bewaker maar het hele volk. Vervloekt zijt gij, Gij zult alles bezitten, het Zwaard, de Gouden Fluit en alle schatten van Dworfskil, tot in alle eeuwigheid. Eeuwig zul je de dag vervloeken dat je met je hebzucht een kans op een nieuw leven hebt vergooit en de kans te sterven" Ik verstijfde want de rots begon te schudden en weg te zinken in het moeras. Ik zag dat het deurtje in de rotswand nog openstond en vluchtte in paniek naar binnen.. Onmiddellijk sloot de deur zich achter mij en ik bevond mij een in een grote ruimte. Verlicht in een diffuus licht en in dat licht glinsterden duizenden diamanten en edelstenen. In
het midden van de ruimte stond de met diamanten afgezette standaard. Ik bedacht me dat dit de standaard voor het Zwaard van Dworfskil moest zijn. Zo snel mogelijk zette ik het Zwaard in de standaard, misschien kon ik daarmee het noodlot keren. Maar het was te laat. Ik voelde de rots steeds verder weg zinken in het moeras. Moedeloos ging ik in de grote zetel zitten, van de bewaker van het Zwaard. Ik begreep dat ik nu het Zwaard van Dworfskil, het Zwaard van de Marskramer mocht noemen. Dat de schatten van Dworfskil van mij waren. Maar ik had
niemand om mijn rijkdom mee te delen en niemand die afgunstig was om vanwege mijn rijkdom. En ik had het eeuwige leven, maar wat had ik daar nu aan. Nog altijd denk ik terug aan de tijd dat ik met mijn zware handel door de wereld trok. Een handel die misschien niet genoeg had opgebracht om van te blijven leven. maar één zekerheid had ik gehad. Ik was gestorven. Ik zucht..........