Afdeling Vergunningverlening Pythagoraslaan 101 Postbus 80300 3508 TH Utrecht
BESCHIKKING van GS van Utrecht
Datum Nummer Uw brief van Uw nummer Bijlage
15 september 2009 2009INT247790 26 mei 2009 1
I.
BESLISSING
I.A.
Algemeen
Tel. 030-2589111 www.provincie-utrecht.nl
Team Referentie Doorkiesnummer Faxnummer E-mailadres Onderwerp
Milieubeheer B.A.M. van ‘t Hullenaar 030 – 258 2756 030 – 258 2990
[email protected] Wet Milieubeheer: beschikking H. Tyres v.o.f., Parallelweg 9-11 te Woudenberg
Gelet op het bepaalde in de Wet milieubeheer (hierna: Wm), het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (hierna: Activiteitenbesluit), de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), het Provinciaal Milieubeleidsplan 2009 - 2011 en op hetgeen onder hoofdstuk II en volgende wordt overwogen, besluiten wij: •
• • •
•
•
de door H. Tyres v.o.f. aangevraagde Wm-vergunning als bedoeld in artikel 8.1, lid 2 juncto 8.1, lid 1, onder b, van de Wm juncto Bijlage 1 van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (hierna: Activiteitenbesluit) te verlenen tot en met de expiratiedatum van de oprichtingsvergunning van 9 mei 2006 met nummer 2006WEM001716i; dat de bij deze beschikking behorende gewaarmerkte aanvraag deel uitmaakt van deze beschikking voor zover de voorschriften en beperkingen niet anderszins bepalen; aan deze Wm-vergunning de voorschriften en beperkingen te verbinden, zoals die in de bijbehorende bijlage zijn opgenomen; ingevolge artikel 8.24, lid 1, van de Wm op verzoek van de vergunninghouder tot intrekking van een aantal voorschriften van de op 9 mei 2006 (kenmerk 2006WEM001716i) aan H. Tyres v.o.f. verleende Wm-vergunning. Het betreft voorschrift 1.1.7 en voorschrift 1.1.8 inzake de eis dat er rondom de inrichting een dichte en stevige afrastering aanwezig moet zijn en dat onbevoegden geen toegang hebben tot het terrein van de inrichting; ingevolge artikel 8.24, lid 1, van de Wm op verzoek van de vergunninghouder tot wijziging van een aantal voorschriften van de op 9 mei 2006 (kenmerk 2006WEM001716i) aan H. Tyres v.o.f. verleende Wm-vergunning. Het betreft voorschrift 4.2.1 en voorschrift 4.2.2 inzake het maximaal vergunde aantal stuks autobanden en de mate van brandwerendheid van de scheidingswand tussen de inrichting en de ruimten van derden; deze beschikking bekend te maken op 22 september 2009.
Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
H. Tyres v.o.f. 1
beschikking d.d. 15 september 2009/ nr. 2009INT247790
II.
DE AANVRAAG
II.A. Beschrijving van de aanvraag Op 28 mei 2009 hebben wij een aanvraag van H. Tyres v.o.f. (hierna: de aanvrager) ontvangen om een vergunning voor het veranderen en in werking hebben van een inrichting of het veranderen van de werking daarvan ingevolge artikel 8.1, lid 2 juncto 8.1, lid 1, onder b, van de Wm juncto Bijlage 1 van het Activiteitenbesluit. De inrichting is gelegen aan de Parallelweg 9-11 te Woudenberg, kadastraal bekend onder gemeente Woudenberg, sectie G, nummer 837 (gedeeltelijk). De aanvraag om veranderingsvergunning en het verzoek tot een wijziging op grond van artikel 8.24, lid 1, van de Wm voorzien in de volgende veranderingen en verzoeken: De inrichting is uitgebreid met een elektrische heftruck en bijbehorende acculader ten behoeve van inpandig transport. Verzoek tot het intrekken van voorschrift 1.1.7 en voorschrift 1.1.8 van de oprichtingsvergunning. Deze voorschriften betreffen de eis dat er rondom de inrichting een dichte en stevige afrastering aanwezig moet zijn en dat onbevoegden geen toegang hebben tot het terrein van de inrichting. Op het buitenterrein zullen vanaf 1 juni 2009 geen brandbare goederen meer opgeslagen worden. Alle brandbare goederen zullen in het vervolg in afsluitbare containers op het buitenterrein, dan wel in de bedrijfshal opgeslagen worden. Verzoek tot het aanpassen van voorschrift 4.2.1 van de oprichtingsvergunning. In plaats van het maximaal vergunde aantal van 17.000 stuks personenwagenbanden zullen er binnen de inrichting in het desbetreffende brandcompartiment maximaal 8.500 stuks banden opgeslagen worden. Op het buitenterrein zullen maximaal 2.800 stuks banden in afsluitbare containers opgeslagen worden. Verzoek tot het aanpassen van voorschrift 4.2.2 van de oprichtingsvergunning. Als gevolg van het terugbrengen van het maximale aantal stuks banden in het brandcompartiment (bedrijfshal) kan ook de brandwerendheid van de scheidingswand tussen de inrichting en de ruimten van derden teruggebracht worden. Dit verzoek is nader onderbouwd met behulp van een vuurlastberekening. Op grond van categorie 28.4, onder a, 6º en categorie 28.4, onder b, 1º van bijlage I van het Inrichtingenen vergunningenbesluit milieubeheer (hierna: Ivb) zijn wij bevoegd gezag voor de inrichting.
II.B.
Aanleiding voor het indienen van de aanvraag
De aanleiding voor het indienen van de aanvraag om veranderingsvergunning ligt in het feit dat tijdens in het verleden uitgevoerde milieucontroles geconstateerd is dat een aantal noodzakelijke maatregelen en voorzieningen vastgelegd in de vigerende milieuvergunning nog niet gerealiseerd waren. Op 11 september 2006 is onder andere geconstateerd dat er overeenkomstig voorschrift 1.1.7 rondom de inrichting nog geen afrastering aanwezig is. Voorts is op 11 september 2006 geconstateerd dat er conform voorschrift 4.2.2 tussen de inrichting en de ruimten van derden nog geen scheidingswand aanwezig is met een weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag (WBDBO) van minimaal 240 minuten. Dezelfde tekortkomingen zijn nogmaals geconstateerd tijdens milieucontroles uitgevoerd op 21 augustus 2007, 7 november 2008 en 5 februari 2009. Naar aanleiding van de geconstateerde tekortkomingen is tussen de vergunninghouder en het bevoegd gezag overeenstemming bereikt tot het indienen van een verzoek tot wijziging en intrekking van een aantal vergunningvoorschriften bij beperking van de bandenopslag. De uitbreiding van de inrichting met een elektrische heftruck en bijbehorende acculader ten behoeve van inpandig transport is geconstateerd tijdens het vooroverleg bij het bedrijf op 27 maart 2009. Het bovenstaande heeft geleid tot het indienen van onderhavige aanvraag om veranderingsvergunning en het verzoek tot een wijziging op grond van artikel 8.24, lid 1, van de Wm.
Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
H. Tyres v.o.f. 2
beschikking d.d. 15 september 2009/ nr. 2009INT247790
II.C. Locatie van de inrichting en het bestemmingsplan De inrichting is gelegen op het industrieterrein ‘Parallelweg’ in Woudenberg. Op dit industrieterrein bevindt zich een aantal woningen van derden. De meest nabijgelegen woning ligt op een afstand van 28 meter. Ten westen van de inrichting is landelijk gebied gelegen. De Veluwsche Stoomtrein Maatschappij (VSM) verhuurt het desbetreffende deel van de bedrijfsloods aan aanvrager. In mei 2007 heeft de gemeente Woudenberg het terrein van de VSM gekocht in verband met plannen voor uitbreiding van het industrieterrein. Op thans onbekende termijn zal de inrichting derhalve gaan verdwijnen. De aanvraag voorziet in het verrichten van activiteiten die op grond van het ter plaatse geldende bestemmingsplan ‘Omgeving station’ niet zijn toegestaan. De strijd met het bestemmingsplan vormt voor ons echter geen aanleiding de aangevraagde milieuvergunning te weigeren, omdat de aangevraagde activiteiten reeds op 9 mei 2006 zijn vergund middels een oprichtingsvergunning.
II.D. Huidige vergunningsituatie De huidige vergunningsituatie omvat de volgende vergunning: Soort oprichtingsvergunning
III.
Datum 9 mei 2006
Nummer 2006WEM001716i
Bevoegd gezag GS van Utrecht
MILLIEUEFFECTRAPPORTAGE
III.A. M.e.r.-beoordelinsplicht De voorgenomen activiteit valt niet onder een categorie van de D-lijst bij het Besluit milieueffectrapportage waarvoor een m.e.r.-beoordelingsplicht geldt.
III.B. M.e.r.-plicht De voorgenomen activiteit valt niet onder een categorie van de C-lijst van het Besluit milieueffectrapportage.
Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
H. Tyres v.o.f. 3
beschikking d.d. 15 september 2009/ nr. 2009INT247790
IV.
PROCEDURE VAN DE AANVRAAG OM MILIEUVERGUNNING
IV.A. De aanvraag Ontvangst van de aanvraag Met betrekking tot het verzoek is de procedure ingevolge afdeling 3.4 van de Awb van toepassing. De aanvraag is door ons op 28 mei 2009 ontvangen is en is door ons ter informatie op 3 juni 2009 toegezonden aan betrokken bestuursorganen te weten: a. het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Woudenberg (afdeling Milieu en afdeling Bouwvergunningen); b. Waterschap Vallei & Eem te Leusden; c. de Regionale inspecteur VROM-inspectie Regio Noord-West te Haarlem. Geen aanvullende gegevens gevraagd Er zijn geen aanvullende gegevens gevraagd; de ingediende aanvraag is in behandeling genomen.
IV.B. Coördinatie Wm-vergunning en bouwvergunning De aanvrager heeft in de aanvraag om veranderingsvergunning aangegeven dat voor de realisatie van de brandwerende scheidingswand tussen de inrichting en aanpandige ruimten van derden geen bouwvergunning noodzakelijk is. Middels een toegevoegde bijlage (bijlage 2) bij de aanvraag is door de gemeente Woudenberg en de Brandweer Amersfoort schriftelijk op 28 april 2009 bevestigd dat geen bouwvergunning nodig is, gelet op de inpandige aanpassing en het feit dat de hoofddraagconstructie niet wordt aangetast. Coördinatie van de Wm-vergunning met een eventuele bouwvergunning is in dit geval dus niet aan de orde.
IV.C. Coördinatie Wm-vergunning en Wet verontreiniging oppervlaktewateren (Wvovergunning) Voor de aangevraagde activiteiten is geen Wvo-vergunning nodig. Coördinatie van de Wm-vergunning met de Wvo-vergunning is in dit geval dus niet aan de orde.
IV.D. Terinzagelegging De kennisgeving over de ontwerpbeschikking en bijbehorende stukken zijn gepubliceerd in een ter plaatse verschijnend regionaal weekblad op 7 juli 2009. Vervolgens hebben de aanvraag, ontwerpbeschikking en bijbehorende stukken gedurende zes weken terinzage gelegen, namelijk van 8 juli 2009 tot en met 18 augustus 2009. Naar aanleiding van de ontwerpbeschikking op de aanvraag zijn, binnen de door de wet gestelde termijn, geen adviezen ingekomen. Naar aanleiding van de ontwerpbeschikking op de aanvraag zijn, binnen de door de wet gestelde termijn, geen zienswijzen ingekomen.
Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
H. Tyres v.o.f. 4
beschikking d.d. 15 september 2009/ nr. 2009INT247790
V.
GROENE WETTEN
V.A.
Habitatrichtlijn (HR)
De Habitatrichtlijn heeft tot doel bij te dragen aan het waarborgen van de biologische diversiteit door het in stand houden van de natuurlijke habitatten en de wilde flora en fauna op het Europese grondgebied van de lidstaten (artikel 2, lid 1 van de Habitatrichtlijn). De richtlijn kent een tweeledig beschermingsregiem: - gebiedsbescherming; - soortenbescherming. Voor soortenbescherming geldt dat deze primair aan de orde dient te komen in het kader van de beoordeling of een ontheffing krachtens de Flora- en faunawet is vereist en kan worden verleend. Met de Natuurbeschermingswet 1998 is beoogd de gebiedsbeschermingsbepalingen uit de Habitatrichtlijn te implementeren. Binnen de provincie Utrecht zijn de volgende gebieden aangewezen als HR-gebied: • Botshol, nabij Abcoude; • Kolland en Overlangbroek, nabij Wijk bij Duurstede; • Amerongse Bovenpolder, nabij Amerongen; • Groot Zandbrink, nabij Leusden. De inrichting is niet gelegen in of nabij een habitatrichtlijn gebied. Het dichtstbijzijnde Habitatrichtlijngebied ‘Groot Zandbrink’ is gelegen op een afstand van circa 5 km. Op deze afstand zijn er geen effecten van de inrichting op het Habitatrichtlijngebied te verwachten. Een verdere beoordeling op grond van de Habitatrichtlijn is niet noodzakelijk.
V.B.
Natuurbeschermingswet 1998
De Natuurbeschermingswet 1998 heeft betrekking op gebiedsbescherming, en de Vogelrichtlijn is volledig in deze wet geïmplementeerd. De activiteit vindt niet plaats in of in de nabijheid van een beschermd natuurmonument en/of een Natura 2000-gebied als bedoeld in de Natuurbeschermingswet 1998. Het dichtstbijzijnde Natuurbeschermingswetgebied ‘Schoolsteegbosjes’ is gelegen op een afstand van circa 3,8 km. Er is dan ook geen sprake van een vergunningplicht ingevolge de Natuurbeschermingswet 1998.
V.C.
Flora- en faunawet
De Flora- en faunawet heeft betrekking op bescherming van individuele plant- en diersoorten. In de Flora- en faunawet is een verbod opgenomen tot het beschadigen, doden, vernielen, verontrusten en/of verstoren van beschermde plant- en diersoorten dan wel het beschadigen, vernielen en/of verstoren van de nesten, holen, voortplanting- en rustplaatsen van beschermende diersoorten. Dit houdt in dat als de oprichting of het in werking zijn van een vergunningplichtige inrichting leidt tot negatieve effecten op (voortplantings-, rust- en verblijfplaatsen van) beschermde soorten, ontheffing op grond van de Flora- en faunawet aangevraagd moet worden bij het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (hierna: LNV). Als het gaat om minder kwetsbare dier- of plantensoorten geldt op voorhand een vrijstelling van deze ontheffingsplicht. Hierbij geldt dan wel als eis dat gewerkt wordt volgens een door de Minister van LNV goedgekeurde gedragscode.
Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
H. Tyres v.o.f. 5
beschikking d.d. 15 september 2009/ nr. 2009INT247790
In het kader van onderhavige aanvraag om veranderingsvergunning en het verzoek tot wijziging van een aantal voorschriften achten wij het niet noodzakelijk om aanvullende voorschriften aan de milieuvergunning te verbinden op grond van de Flora- en faunawet, aangezien het een reeds bestaande inrichting betreft en de aangevraagde activiteiten reeds vergund zijn en voorts geen negatieve effecten zullen veroorzaken.
V.D.
Ecologische Hoofdstructuur
Door nieuwe natuur te ontwikkelen, kunnen natuurgebieden met elkaar worden verbonden. Zo kunnen planten zich over verschillende natuurgebieden verspreiden en dieren van het ene naar het andere gebied gaan. Het totaal van al deze gebieden en de verbindingen ertussen vormt de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) van Nederland. De provincies bepalen om welke gebieden het precies gaat. Deze gebieden worden meestal in het streekplan of het provinciaal omgevingsplan opgenomen. De aantasting van natuurwaarden moet primair aan de orde komen in het kader van planologische regelingen. Daarnaast blijft in het kader van de Wet milieubeheer in een vergunning ruimte voor een aanvullende toets. De inrichting is gelegen in een gebied aangewezen als Ecologische Hoofdstructuur. Het terrein van de inrichting maakt namelijk deel uit van de ecologische verbindingszone welke bestaat uit de voormalige spoorlijn tussen Amersfoort en Veenendaal. In onderhavig geval achten wij een aanvullende toets in de vorm van een ecologisch rapport/natuureffectbepalingsonderzoek niet noodzakelijk, aangezien het een reeds bestaande inrichting betreft en de aangevraagde activiteiten reeds zijn vergund en voorts geen negatieve effecten zullen veroorzaken.
VI.
ARTIKEL 8.8 TOT EN MET 8.11 WET MILIEUBEHEER
VI.A. Algemeen De artikelen 8.8 tot en met 8.11 van de Wm omvatten het toetsingskader voor de beslissing op de aanvraag. Hierna geven wij aan hoe de aanvraag zich tot het toetsingskader verhoudt. Hierbij beperken wij ons tot die onderdelen van het toetsingskader, die ook werkelijk op onze beslissing van invloed zijn.
VI.B. IPPC-richtlijn/Best beschikbare technieken Algemeen Richtlijn 96/61/EG van de Raad van de Europese Unie van 24 september 1996 inzake geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging - hierna: de IPPC-richtlijn - verplicht het bevoegd gezag een milieuvergunning op te stellen, die voldoet aan de in deze richtlijn geformuleerde eisen voor nieuwe en bestaande installaties. De IPPC-richtlijn is van toepassing op installaties/activiteiten die zijn opgenomen in Bijlage I van de Richtlijn. In de beoordeling van de milieugevolgen wordt de aanvraag getoetst aan de in de IPPC-richtlijn geformuleerde eisen. Dit betekent onder andere dat door de inrichting alle passende preventieve maatregelen (moeten) worden getroffen om verontreiniging van bodem, water en lucht te voorkomen dan wel te beperken door toepassing van de Beste Beschikbare Technieken (BBT), met inbegrip van maatregelen betreffende afvalpreventie en energiebesparing om aldus een hoog niveau van bescherming van het milieu in zijn geheel te waarborgen. Voor de beoordeling van de aanvraag worden zogenoemde BAT Reference Documents (= BREF's) opgesteld. Hierbij kan onderscheid worden gemaakt tussen zogenaamde verticale BREF's - deze zijn branche gebonden - en zogenaamde horizontale BREF's die branche overstijgend zijn. Voor een aantal activiteiten zijn deze BREF's in definitieve vorm en moeten dan ook worden toegepast bij de vergunningverlening.
Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
H. Tyres v.o.f. 6
beschikking d.d. 15 september 2009/ nr. 2009INT247790
Blijkens jurisprudentie behoren wij ook de eindconcept-BREF's en BREF's die nog niet zijn opgenomen in tabel 1 te betrekken bij de besluitvorming. Deze moeten immers worden beschouwd als documenten die een beschrijving bevatten van vergelijkbare processen, apparaten of wijzen van bedrijfsvoering die met succes in de praktijk zijn beproefd. De aangevraagde activiteiten alsmede de reeds vergunde activiteiten worden niet genoemd in bijlage I van de IPPC-richtlijn. Een aanpassing van art. 8.11 van de Wm is op 1 december 2005 in werking getreden, waarmee de IPPCrichtlijn is geïmplementeerd in de Nederlandse wetgeving. Beste beschikbare technieken Ingevolge artikel 8.11, lid 3, van de Wm dienen in het belang van het bereiken van een hoog niveau van bescherming van het milieu aan de vergunning voorschriften te worden verbonden, die nodig zijn om de nadelige gevolgen die de inrichting voor het milieu kan veroorzaken, te voorkomen of, indien dat niet mogelijk is, zoveel mogelijk - bij voorkeur bij de bron - te beperken en ongedaan te maken. Daarbij wordt ervan uitgegaan dat in de inrichting ten minste de voor de inrichting in aanmerking komende BBT worden toegepast. Wij hebben echter aan de hand van bestaande literatuur, de in de Regeling aanwijzing BBT-documenten genoemde Nederlandse informatiedocumenten en kennis van de aangevraagde activiteiten bij het verlenen van de vergunning de beste beschikbare technieken voorgeschreven. Met betrekking tot de aspecten voor de bepaling van de beste beschikbare technieken als genoemd in artikel 5a.1, lid 1 onder a tot en met k, van het Ivb merken wij op dat deze, gezien de aard van de aangevraagde wijzigingen, in het kader van deze veranderingsvergunning niet relevant zijn. De inrichting voldoet met betrekking tot de aangevraagde veranderingen - met inachtneming van de aan dit besluit gehechte voorschriften - aan de beste beschikbare technieken (BBT) ter voorkoming van emissies naar de lucht, de bodem, het water, geluidemissies, afvalpreventie, externe veiligheid en energiebesparing. Voor de overwegingen per milieuthema wordt verwezen naar de desbetreffende paragraaf.
VI.C. REACH De nieuwe Europese REACH (Registratie, Evaluatie en Autorisatie van Chemische stoffen) Verordening (EC) 1907/2006 vervangt stapsgewijs de huidige Europese richtlijnen en verordeningen over stoffen. 1 juni 2008 moet dit compleet zijn. Per 1 juni 2007 is REACH in werking getreden en is het grootste deel van de Wet milieugevaarlijke stoffen (Wms) vervallen. Per 1 juni 2008 is de Wms helemaal vervallen. REACH werkt rechtstreeks. Voor een deel van de op grond van REACH geregistreerde stoffen bestaat er een autorisatieplicht. Deze stoffen mogen niet zonder meer worden gebruikt. Uit de aanvraag blijkt dat er binnen de inrichting geen stoffen worden geproduceerd, gebruikt en/of geëmitteerd waarop REACH van toepassing is.
VI.D. Algemene maatregelen van bestuur Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Activiteitenbesluit) In artikel 8.1, lid 2, van de Wm is bepaald dat bij algemene maatregel van bestuur categorieën inrichtingen worden aangewezen waarvoor een vergunningplicht geldt.
Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
H. Tyres v.o.f. 7
beschikking d.d. 15 september 2009/ nr. 2009INT247790
In bijlage 1 bij het Activiteitenbesluit is een lijst met vergunningplichtige inrichtingen opgenomen, waarvoor de algemene regels gedeeltelijk van toepassing kunnen zijn. Voor deze inrichtingen moet een Wm-vergunning worden verleend. In artikel 8.1, lid 1, van de Wm is bepaald dat op inrichtingen, waar een installatie aanwezig is als bedoeld in bijlage 1 van de EG-richtlijn geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging (gpbv-installatie), de algemene regels niet van toepassing zijn. In artikel 1.4 van het Activiteitenbesluit wordt onderscheid gemaakt in een drietal typen inrichtingen te weten type A, B en C. Type A- en type B- inrichtingen vallen geheel onder de algemene regels en hebben geen vergunning (meer) nodig. Voor type C-inrichtingen blijft de vergunningplicht bestaan. Daarnaast is in artikel 1.4, lid 3, van het Activiteitenbesluit bepaald dat een beperkt aantal, in het Activiteitenbesluit genoemde activiteiten, ook van toepassing is op vergunningplichtige inrichtingen. Door vergunningplichtige inrichtingen moet voor deze activiteiten worden voldaan aan de regels zoals gesteld in het Activiteitenbesluit en de daarbij behorende ministeriële regeling. De voorschriften opgenomen in het Activiteitenbesluit zijn direct werkend en mogen dan ook niet in de Wm-vergunning worden opgenomen. Ingevolge artikel 1.10 van het Activiteitenbesluit dient voorafgaand aan het uitvoeren van deze activiteiten een melding bij het bevoegd gezag te worden ingediend. Onderhavige inrichting wordt genoemd in bijlage 1 onder categorie LL van het Activiteitenbesluit en is dan ook vergunningplichtig. Door ons is voorts vastgesteld dat voor de volgende activiteiten die binnen de inrichting plaatsvinden algemene regels van het Activiteitenbesluit, van toepassing zijn: • Artikel 3.1.3: Lozen van hemelwater, dat niet afkomstig is van een bodembeschermende voorziening; • Artikel 3.1.4: Lozen van huishoudelijk afvalwater. Voor de activiteiten genoemd in onderhavige aanvraag om veranderingsvergunning zijn echter geen algemene regels uit het Activiteitenbesluit van toepassing.
VII. LUCHT VII.A. Het wettelijke kader voor de bescherming van de lucht In de Wet milieubeheer zijn luchtkwaliteitseisen opgenomen en regels gesteld ten aanzien van de beoordeling en het beheer van de luchtkwaliteit. Tevens is een aantal besluiten en regelingen van kracht geworden. Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen wij vergunning verlenen, indien de concentratie in de buitenlucht van de in bijlage 2 van de Wm genoemde luchtverontreinigende stoffen (inclusief eventuele locale bronnen in de omgeving van de inrichting) vermeerderd met de immissie ten gevolge van de activiteiten binnen de inrichting (inclusief voertuigbewegingen van en naar de inrichting) lager is dan de grenswaarden, zoals vermeld in Bijlage 2 van de Wm. In deze bijlage zijn grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide, zwevende deeltjes (fijn stof, PM10), lood, koolmonoxide en benzeen gesteld. Tevens zijn in deze bijlage richtwaarden voor ozon en voor arseen, cadmium, nikkel en benzo(a)pyreen, gedefinieerd als het totale gehalte in de PM10 fractie, gegeven. Indien één of meer grenswaarden (dreigen te) worden overschreden, dan dient te worden bepaald of de bijdrage van de inrichting aan de concentratie in de buitenlucht groter is dan 1% van de grenswaarden zoals genoemd in Bijlage 2 van de Wm. Uitgezonderd van deze toetsing zijn de gevallen waarin de bijdrage van de aangevraagde activiteiten leiden tot een per saldo verbetering van de luchtkwaliteit. De toets, of aan artikel 5.16 van de Wm wordt voldaan, wordt uitgevoerd nadat de emissies voor zover mogelijk zijn beperkt overeenkomstig de Nederlandse emissierichtlijn lucht (NeR) en BREF's met de beste beschikbare technieken.
Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
H. Tyres v.o.f. 8
beschikking d.d. 15 september 2009/ nr. 2009INT247790
VII.B. De gevolgen van de aangevraagde activiteiten voor de lucht De maximale verwerkingscapaciteit aan banden alsmede het aantal in- en externe transportbewegingen blijven in de aangevraagde situatie gelijk ten opzichte van de reeds vergunde situatie. De opslagcapaciteit van het aantal in de bedrijfshal aanwezige banden neemt af ten opzichte van de reeds vergunde situatie. De aanvraag om veranderingsvergunning betreft voorts de uitbreiding van de inrichting met het inpandige gebruik van een elektrische heftruck en bijbehorende acculader.
VII.C. Beoordeling en conclusie De aangevraagde activiteiten leiden niet tot een toename van de emissies naar de lucht. De aangevraagde activiteiten zullen derhalve in de nabije omgeving van de inrichting niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden, zoals genoemd in Bijlage 2 van de Wm. Dit is in overeenstemming met artikel 5.16, lid 1, van de Wm.
VIII. GEUR VIII.A.
Algemeen
Het in de NeR omschreven algemene uitgangspunt van het geurbeleid is het zoveel mogelijk beperken van geurhinder en het voorkomen van nieuwe hinder. Dit uitgangspunt vormt samen met het toepassen van de BBT de kern van het nationale geurbeleid. In het landelijke geurbeleid is vastgelegd dat wij de uiteindelijke afweging maken waarbij wij rekening houden met alle relevante belangen om tot een duurzame kwaliteit van de leefomgeving te komen. Het geurbeleid bestaat uit de volgende uitgangspunten: a. als er geen hinder of kans op hinder is, zijn maatregelen niet nodig; b. als er wel hinder of kans op hinder is, worden maatregelen op basis van de BBT afgeleid; c. voor bepaalde branches is een toetsingskader voor geurhinder in een bijzondere regeling van de NeR opgenomen; d. de mate van hinder die nog acceptabel is, wordt vastgesteld door het bevoegd gezag. Voor het bepalen van het acceptabele hinderniveau geeft de NeR de hindersystematiek. Met behulp hiervan kan een situatie van geuroverlast worden beoordeeld. Toepassen van de hindersystematiek leidt tot een specifieke afweging voor een individuele situatie of tot het toepassen van een bijzondere regeling van de NeR.
VIII.B.
Beoordeling en conclusie
Voor de inrichting zijn geen processen aangevraagd waarvan bekend is dat zij geurhinder veroorzaken. Er is geen bijzondere regeling van toepassing. Ter voorkoming van eventuele geuroverlast van activiteiten als gevolg van bijvoorbeeld gebrekkig onderhoud of verwaarlozing van een afvalstoffenopslag hebben wij aan de oprichtingsvergunning verleend op 9 mei 2006 algemene voorschriften verbonden dat optreden tegen overlast van geur mogelijk maakt.
Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
H. Tyres v.o.f. 9
beschikking d.d. 15 september 2009/ nr. 2009INT247790
IX.
GELUID EN TRILLINGEN
IX.A. Algemeen De bedrijfsactiviteiten van de onderhavige inrichting hebben tot gevolg dat geluid wordt geproduceerd. Deze geluidsemissie wordt vooral bepaald door transportbewegingen van personenauto’s en vrachtauto’s op het buitenterrein van de inrichting. De aanvraag om veranderingsvergunning betreft onder andere de uitbreiding van de inrichting met een elektrische heftruck. Aangezien het een elektrische heftruck betreft die ten behoeve van inpandig transport gebruikt wordt, neemt de geluidsbelasting als gevolge van de aangevraagde veranderingen niet toe ten opzichte van de vergunde situatie.
IX.B. Conclusies Het aantal transportbewegingen van en naar de inrichting blijft gelijk ten opzichte van de vergunde situatie. De aangevraagde bedrijfsmatige activiteiten van de onderhavige inrichting hebben derhalve geen gevolgen voor de hoeveelheid geluid die vanwege de gehele inrichting wordt geproduceerd.
IX.C. Trillingen Gezien de aard van de activiteiten en de afstand tot de dichtstbijzijnde trillingsgevoelige bestemmingen is trillingshinder niet te verwachten. Een onderzoek naar trillingen achten wij daarom niet nodig. Ook achten wij het daarom niet nodig hierover voorschriften op te nemen.
X.
BODEM
X.A.
Het kader voor de bescherming van de bodem
Het (nationale) preventieve bodembeschermingbeleid is vastgelegd in de Nederlandse Richtlijn Bodembescherming (NRB) bedrijfsmatige activiteiten. Het ministerie van VROM heeft de NRB in overleg met vergunningverleners, onderzoeksinstellingen en bedrijfsleven opgesteld. Deze richtlijn is ontwikkeld om vergunningvoorschriften te uniformeren en harmoniseren. Met de NRB kunnen (voorgenomen) bodembeschermende maatregelen en voorzieningen binnen inrichtingen worden beoordeeld en kan de besluitvorming met betrekking tot een optimale bodembeschermingstrategie worden gestuurd. De NRB beperkt zich tot de normale bedrijfsvoering en voorzienbare incidenten. Bodembescherming ten behoeve van calamiteiten wordt in NRB-kader niet behandeld. Een eventuele calamiteitenopvang echter wel.
X.B.
De potentieel bodembedreigende activiteiten
De opslag en verlading van stort- en stukgoed, is een activiteit die genoemd is in hoofdstuk 3.3.3 onder 3.1 van deel A3 van de NRB. Het stort- en stukgoed dat binnen de inrichting wordt opgeslagen zijn autobanden en klein wit- en bruingoed (huishoudelijke apparaten). Autobanden zijn geen bodembelastende stoffen. De op- en overslag van autobanden beschouwen wij derhalve niet als bodembedreigende activiteit. De NRB is hierop dan ook niet van toepassing.
Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
H. Tyres v.o.f. 10
beschikking d.d. 15 september 2009/ nr. 2009INT247790
De afgedankte huishoudelijke apparaten die binnen de inrichting worden opgeslagen kunnen gevaarlijke en dus bodembelastende stoffen bevatten. Voor deze activiteit is bij de aanvraag om veranderingsvergunning geen bodemrisicochecklist (BRCL) gevoegd, aangezien de aangevraagde veranderingen hier niet op toezien. Wij hebben deze activiteit reeds bij de overwegingen tot het verlenen van de oprichtingsvergunning getoetst aan de NRB. De huishoudelijke apparaten worden op een vloeistofkerende vloer droog en overkapt opgeslagen. Volgens tabel 3.3.3 "Opslag en verlading stort- en stukgoed" van de NRB wordt met deze maatregelen een eindemissiescore van 1 bereikt. Met de aangevraagde activiteiten neemt de aard van de potentieel bodembedreigende activiteiten niet toe ten opzichte van de reeds vergunde situatie.
X.C.
Beoordeling en conclusie
Ten opzichte van de reeds vergunde situatie wijzigen de risico’s op bodemverontreiniging niet. In de vigerende beschikking d.d. 9 mei 2006 zijn reeds voldoende voorschriften in hoofdstuk 1, hoofdstuk 2 en hoofdstuk 5 opgenomen betreffende de bescherming van de bodem. Het actualiseren van de vigerende milieuvergunning voor het milieuaspect “bodem” achten wij derhalve niet noodzakelijk.
X.D.
Bodembelastingonderzoek
Het preventieve bodembeschermingbeleid gaat er van uit dat (zelfs) een verwaarloosbaar bodemrisico nooit volledig uitsluit dat een belasting van de bodem optreedt. Om die reden is altijd bodembelastingonderzoek noodzakelijk. Het bodembelastingonderzoek richt zich op de afzonderlijke activiteiten en de aldaar gebruikte stoffen. Bodembelastingonderzoek bestaat uit het vastleggen van de nulsituatie bodemkwaliteit voorafgaand aan, of zo spoedig mogelijk na, de start van de betreffende activiteit(en) en een vergelijkbaar eindsituatie bodemonderzoek na het beëindigen van de betreffende activiteit. Het nulsituatie onderzoek moet ten minste duidelijkheid verstrekken over: - de locatie van bemonsteringspunten rekening houdend met de mobiliteit van de gebruikte stoffen en de locale grondwaterstroming; - de wijze waarop de betreffende stoffen moeten worden gedetecteerd, bemonsterd en geanalyseerd; - de bodemkwaliteit ter plaatse van bemonsteringslocaties. De door middel van nulsituatie onderzoek vastgelegde bodemkwaliteit geldt als uitgangspunt bij de beoordeling of ten gevolge van de betreffende activiteiten bodembelasting heeft plaatsgevonden en of bodemherstel nodig is. Voor de inrichting is, zoals in de aanvraag om oprichtingsvergunning staat vermeld, een evaluatierapport sanering uitgevoerd. Het onderzoek is uitgevoerd vóór de inwerkingtreding van het Besluit bodemkwaliteit. Dit onderzoek is als bijlage bij de aanvraag om oprichtingsvergunning gevoegd. De gegevens van de bodem die hierin zijn vastgelegd beschouwen wij als nulsituatiebodemonderzoek. Hiermee is de kwaliteit van de bodem waarop de inrichting is gevestigd voldoende beschreven en ook vastgelegd. Het risico dat door de aangevraagde activiteiten in combinatie met de getroffen en te treffen voorzieningen een bodemverontreiniging ontstaat is (in combinatie met de gestelde voorschriften) verwaarloosbaar conform het gestelde in de NRB. Het is dan ook niet noodzakelijk dat de bodemkwaliteit tussentijds wordt gecontroleerd.
Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
H. Tyres v.o.f. 11
beschikking d.d. 15 september 2009/ nr. 2009INT247790
XI.
AFVALWATER
XI.A. Het kader voor de bescherming tegen verontreiniging door de lozing van afvalwater De aangevraagde activiteiten zijn niet Wvo-vergunningplichtig. Dit houdt in dat in de Wm-beschikking van 9 mei 2006 naast voorschriften ter bescherming van de doelmatige werking van het gemeentelijk riool en het verwijderen van slib uit dit riool, tevens voorschriften voor de doelmatige werking van de rioolwaterzuiveringsinstallatie van Waterschap Vallei & Eem en het oppervlaktewater waarop deze rioolwaterzuiveringsinstallatie haar effluent loost, zijn opgenomen. In de vergunning van 9 mei 2006 zijn ook voorschriften opgenomen die regelen dat er bij brand voldoende bluswateropvang aanwezig is ter bescherming van de riolering, de waterzuivering en het oppervlaktewater (naast bescherming van de bodem).
XI.B. Beoordeling en conclusie Ten opzichte van de reeds vergunde situatie wijzigt de lozingssituatie niet. In de vigerende beschikking d.d. 9 mei 2006 zijn reeds voldoende voorschriften in hoofdstuk 2 opgenomen betreffende de lozing van afvalwater op de gemeentelijke riolering. Voorts zijn in het Activiteitenbesluit en de bijbehorende ministeriele regeling voorschriften opgenomen die betrekking hebben op het lozen van afvalwater op de gemeentelijke riolering. Het actualiseren van de vigerende milieuvergunning voor het milieuaspect “afvalwater” achten wij derhalve niet noodzakelijk.
XII. ENERGIE XII.A. Energieverbruik Het kader voor het beoordelen van energie in de milieuvergunning Aanvrager wordt tot de kleinere energiegebruikende industrie gerekend. Daaronder vallen bedrijven met een jaarlijks energiegebruik van minder dan 0,5 PJ. De doelstellingen tot energiebesparing zijn gebaseerd op het idee dat energiegebruikende industrie alle kosteneffectieve maatregelen treft waarbij het rendement tenminste 15% bedraagt (terugverdientijd tot en met 5 jaar). Beoordeling en conclusie De Handreiking "Wegen naar preventie bij bedrijven" (Infomil, december 2005) en de Circulaire Energie in de milieuvergunning (InfoMil, oktober 1999) zijn als uitgangspunt genomen bij de beoordeling van het aspect energie. Uit de aanvraag om oprichtingsvergunning ingediend op 10 augustus 2005 bleek dat het jaarlijkse energieverbruik van aanvrager veel minder is dan 50.000 kWh en dat er geen aardgas of andere fossiele brandstoffen worden verstookt. Daarom zijn aan de oprichtingsvergunning geen voorschriften verbonden voor de beperking van energie. Ten opzichte van de reeds vergunde situatie wijzigt de situatie in het kader van onderhavige aanvraag om veranderingsvergunning op gebied van energie nauwelijks. Het energieverbruik van de elektrische heftruck leidt niet tot een noodzaak tot actualiseren van de vigerende milieuvergunning voor het milieuaspect “energie”.
Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
H. Tyres v.o.f. 12
beschikking d.d. 15 september 2009/ nr. 2009INT247790
XIII. AFVALSTOFFEN XIII.A.
Overwegingen voor afvalverwerkers
Het kader voor de toetsing doelmatig beheer van afvalstoffen Op grond van artikel 8.10 Wm kan de Wm-vergunning in het belang van de bescherming van het milieu worden geweigerd. Onderdeel van het begrip "bescherming van het milieu" is de zorg voor de doelmatig beheer van afvalstoffen. In artikel 1.1 Wm is aangegeven wat moet worden verstaan onder het doelmatig beheer van afvalstoffen. Op grond hiervan moeten wij rekening houden met het geldende afvalbeheersplan dan wel het bepaalde in de artikelen 10.4 en 10.5 van de Wm (artikel 10.14 van de Wm). De looptijd van het LAP 1 is op 3 maart 2009 verstreken. In afwachting van een nieuw LAP 2 dienen wij daarom rechtstreeks te toetsen aan de artikelen 10.4 en 10.5 van de Wm. Voor de invulling van deze toets aan deze artikelen maken wij gebruik van het LAP 1. De voorkeursvolgorde voor afvalbeheer zoals die in artikel 10.4 van de Wm is opgenomen en als volgt is samen te vatten: • het stimuleren van preventie van afvalstoffen; • het stimuleren van hergebruik/nuttige toepassing van afvalstoffen door het promoten van afvalscheiding aan de bron en nascheiding van afvalstromen. Afvalscheiding maakt produkthergebruik en materiaalhergebruik (nuttige toepassing) mogelijk en beperkt de hoeveelheid te storten of in een afvalverbrandingsinstallatie (AVI) te verbranden afvalstoffen; • het optimaal benutten van de energie-inhoud van afval dat niet kan worden hergebruikt (nuttig toepassen als brandstof); • het verwijderen van afvalstoffen door verbranding; • het verwijderen van afvalstoffen door storten. Een belangrijk aspect voor het bewerken van afvalstoffen is dat dit op een zo hoogwaardig mogelijke wijze plaatsvindt. Wij haken hiervoor aan bij de in het LAP 1 gehanteerde minimumstandaarden. De minimumstandaard geeft de meest laagwaardige wijze van be- en verwerking van de betreffende afvalstoffen, waarvoor nog vergunning verleend mag worden. Wanneer de minimumstandaard bestaat uit meerdere be- en verwerkingshandelingen bij meerdere inrichtingen kan voor de afzonderlijke bewerkingsstappen een vergunning worden verleend, als door middel van sturingsvoorschriften in de vergunning verzekerd is dat de betreffende afvalstof alle noodzakelijke be- of verwerkingshandelingen doorloopt die tot de minimumstandaard behoren. Uitsluitend opslaan Ingevolge het Besluit stortplaatsen en stortverboden afvalstoffen wordt de opslag van afvalstoffen voorafgaand aan verwijdering gezien als storten indien de tijdsduur van 1 jaar wordt overschreden. Indien de opslag voorafgaat aan nuttige toepassing van de afvalstoffen is deze termijn drie jaar. H. Tyres v.o.f. heeft op 10 augustus 2005 (met aanvullende gegevens op 20 januari 2006) aangevraagd om de volgende afvalstoffen uitsluitend op te slaan: autobanden; tweedehands huishoudelijke apparaten. In de vigerende oprichtingsvergunning van 9 mei 2006 is vastgelegd dat de termijn van opslag van autobanden maximaal 1 jaar is en de termijn van opslag van tweedehands huishoudelijke apparaten maximaal 3 jaar is.
Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
H. Tyres v.o.f. 13
beschikking d.d. 15 september 2009/ nr. 2009INT247790
In onderhavige aanvraag om veranderingsvergunning ingediend op 28 mei 2009 wordt met betrekking tot de opslag van afvalstoffen de volgende verandering aangevraagd. In plaats van het maximaal vergunde aantal van 17.000 stuks personenwagenbanden zullen er binnen de inrichting in het desbetreffende brandcompartiment maximaal 8.500 stuks banden opgeslagen worden. Op het buitenterrein zullen maximaal 2.800 stuks banden in afsluitbare containers opgeslagen worden. Met betrekking tot de opslag van tweedehands huishoudelijke apparaten vinden er in de aangevraagde situatie geen veranderingen plaats. Vergunningtermijn Vergunningen voor het opslaan en be- en verwerken van afvalstoffen mogen (behoudens in het geval sprake is van de activiteiten storten en/of afvalverbranding) slechts worden verleend voor een termijn van ten hoogste 10 jaar (Wm, art. 8.17, lid 2). De gevraagde Wm-vergunning kan worden verleend tot en met de expiratiedatum van de oprichtingsvergunning van 9 mei 2006 met kenmerk 2006WEM001716i. Conclusie Behoudens een vermindering van de opslagcapaciteit van autobanden vinden er voor het overige met betrekking tot het doelmatige beheer van afvalstoffen geen veranderingen binnen de inrichting plaats ten opzichte van de vergunde situatie. In de vigerende beschikking d.d. 9 mei 2006 zijn reeds voldoende voorschriften in paragraaf 2.6, hoofdstuk 3, hoofdstuk 4 en paragraaf 5.1 opgenomen betreffende doelmatig beheer, opslag, acceptatieen verwerkingsbeleid, administratieve organisatie en interne controle van afvalstoffen. Gelet op het bovenstaande zijn wij van mening dat de aangevraagde activiteiten in overeenstemming zijn met het bepaalde in de artikelen 10.4 en 10.5 van de Wm en daarmee bijdragen aan een doelmatig beheer van afvalstoffen.
XIV. EXTERNE VEILIGHEID XIV.A.
Algemeen kader
Het externe veiligheidsbeleid in Nederland is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van activiteiten voor de omgeving (mens en milieu). Het gaat hierbij om de risico's die verbonden zijn aan de opslag en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Bij H. Tyres v.o.f. worden geen grotere hoeveelheden gevaarlijke stoffen opgeslagen of gebruikt dan vermeld in de drempelwaardentabel. Ook bij ongewone voorvallen binnen dit bedrijf – anders dan bij brand, hetgeen in de volgende paragrafen wordt overwogen - is niet te verwachten dat gevaarlijke stoffen vrijkomen. Daarom is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI) voor de beoordeling van deze aanvraag niet relevant.
XIV.B.
Externe veiligheid en gevolgen voor het milieu bij brand
Algemeen In het kader van de externe veiligheid bij de opslag van autobanden is alleen de brandveiligheid van belang. Bij de beantwoording van de vraag of het belang van de bescherming van het milieu zich tegen vergunningverlening verzet is niet alleen relevant welke gevolgen voor het milieu een inrichting heeft bij normaal functioneren, maar moet ook in ogenschouw worden genomen welke calamiteiten zich binnen een inrichting kunnen voordoen waardoor nadelige gevolgen voor het milieu kunnen ontstaan. Het belang van het voorkomen dan wel beperken van nadelige gevolgen voor het milieu bij een brand valt volgens de vaste jurisprudentie onder de reikwijdte van de Wet milieubeheer (Wm).
Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
H. Tyres v.o.f. 14
beschikking d.d. 15 september 2009/ nr. 2009INT247790
Bij de toepassing van de artikelen 8.10 en 8.11 Wm heeft het bevoegde gezag een zekere beoordelingsvrijheid welke haar begrenzing vindt in hetgeen voortvloeit uit de meest recente algemeen aanvaarde milieutechnische inzichten. Wij hebben de leidraad “Beheersbaarheid van Brand 2007” met de bijbehorende “Deel 1: Methode BvB” van april 2007 van het Ministerie van Binnenlandse Zaken gehanteerd bij de inkleding van deze beoordelingsvrijheid. Deze leidraad vervangt het brandbeveiligingsconcept “Beheersbaarheid van brand” en het bijbehorende “Reken- en beslismodel”, beide uit 1995. In deze nieuwe geactualiseerde publicatie van de methode zijn de ervaringen bij het gebruik van de eerdere publicatie verwerkt. Het sluit beter aan bij begripsbepalingen van het Bouwbesluit 2003 en heeft een duidelijker gedefinieerd toepassingsgebied. Ten slotte is de toegankelijkheid ervan verbeterd. Brandende autobanden zijn moeilijk te blussen. Ook moet rekening worden gehouden met een snelle branduitbreiding. Blusmiddelen zijn moeilijk op de brandhaard te brengen vanwege de holtes in de banden en de vrije ruimte tussen de banden bij de opslag. Zeker in het beginstadium is sprake van een zeer heftige brand. Vlamtemperaturen van ca. 1.000 ºC behoren tot de normale verwachtingen. De tweede fase in de brand heeft een relatief lage brandsnelheid. Dit wordt veroorzaakt doordat de porositeit van een bandenstapel sterk afneemt. De banden smelten en zakken onder hun eigen gewicht in elkaar. Branddoorslag en brandoverslag kunnen met name optreden in de eerste fase. Uitgangspunt bij autobandenbrand is het bestrijden van de brand door het afvoeren van autobanden, wat neerkomt op het wegnemen van de brandstof. In sommige situaties is dat echter niet meer mogelijk, bijvoorbeeld bij een (te) late melding of een zeer snelle uitbreiding van de brand. De inzet van de brandweer zal zich in eerste instantie niet richten op het blussen, maar hoofdzakelijk op het voorkomen van uitbreiding, een inzet derhalve buiten het brandcompartiment. Prioriteit ligt bij het voorkomen van uitbreiding van de brand, omdat bij volledige verbranding van hetgeen al in brand staat de geringste hoeveelheden schadelijke stoffen vrijkomen. Het is dus van groot belang om het aantal banden en de grootte van het brandcompartiment in combinatie met de brandveiligheidsvoorzieningen in ogenschouw te nemen. Beheersbaarheid van Brand 2007 De leidraad “Beheersbaarheid van Brand 2007” is primair ontwikkeld vanuit de wens om branduitbreiding te beperken uit het oogpunt van beheersbaarheid. Op grond van de leidraad moeten de benodigde maatregelen en voorzieningen, die voor dit aspect in de vergunning moeten zijn opgenomen, erop gericht zijn dat een eventuele brand (nog) beheersbaar moet zijn bij aankomst van de brandweer. De brand kan dan door middel van een binnenaanval worden bestreden met één tankautospuit (TAS) zonder dat er brandoverslag kan plaatsvinden naar belendende percelen binnen een tijdbestek dat wordt bepaald door de hoogte van de piekvuurbelasting. Het uitgangspunt bij binnenopslag is een maximale vuurlast van 300 ton vurenhoutequivalent per brandcompartiment. Bij H. Tyres v.o.f. bedraagt de totale oppervlakte van diverse ruimten die met elkaar in verbinding staan circa 1.100 m² die tezamen als één brandcompartiment moeten worden gezien vanwege het ontbreken van een brandwerende constructie tussen de diverse ruimten. In de aanvraag om veranderingsvergunning is aangegeven dat er inpandig maximaal 8.500 stuks banden worden opgeslagen. Op het buitenterrein zullen maximaal 2.800 stuks banden in afsluitbare containers opgeslagen worden. De kans op ontbranden van banden in deze containers is echter verwaarloosbaar. Mocht er in een container toch brand ontstaan, dan is deze goed beheersbaar. De verbrandingswaarde van rubberbanden bedraagt ongeveer 28 MJ/kg, hetgeen bij een gewicht van ongeveer 3,5 kg van een personen-/bestelautoband neerkomt op 98 MJ per band. Dit is gelijk aan 5,2 kg vurenhout. Bij de aanvraag om veranderingsvergunning is als bijlage 6 een rapportage “Bepaling vuurbelasting” gevoegd. Deze rapportage is op 22 april 2008 opgesteld en op 13 mei 2009 gewijzigd onder ordernummer 8062 door Van Middendorp Bouwkundig teken- en adviesbureau uit Ederveen. Uit de rapportage blijkt dat de totale vuurbelasting (permanente vuurbelasting en variabele vuurbelasting) 58,2 kg vurenhout/m² oftewel 64,1 ton vurenhout-equivalent bedraagt. Dit ligt onder de maximale waarde van 300 ton vurenhout-equivalent uit de leidraad “Beheersbaarheid van Brand 2007”. Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
H. Tyres v.o.f. 15
beschikking d.d. 15 september 2009/ nr. 2009INT247790
Voorzieningen en maatregelen in geval van brand In de oprichtingsvergunning verleend op 9 mei 2006 zijn diverse voorschriften opgenomen betreffende voorzieningen en maatregelen ter voorkoming van brand en welke acties ondernomen dienen te worden in geval van brand. Het betreft in het kort: - Plaatsing van voldoende brandblusmiddelen met voldoende bluscapaciteit. - Afsluiten van het bedrijfspand om brandstichting te voorkomen. - Het aanbrengen van een brandwerende scheidingswand met een WBDBO van 240 minuten tussen de bandenopslagloods en de naastgelegen inrichting voor de verkoop van auto's. - Het creëren van opvang van bluswater. - Het weren van ontstekingsbronnen in de opslagruimte. - Er dient gezorgd worden voor een goede toegankelijkheid voor het materieel van de brandweer. - Het beperken van de maximale opslaghoogte. - Het beperken van de maximale opslaghoeveelheid. Met betrekking tot het aspect externe veiligheid betreft de veranderingsvergunningaanvraag het volgende: a. Verzoek tot het intrekken van voorschrift 1.1.7 en voorschrift 1.1.8 van de oprichtingsvergunning. Deze voorschriften betreffen de eis dat er rondom de inrichting een dichte en stevige afrastering aanwezig moet zijn en dat onbevoegden geen toegang hebben tot het terrein van de inrichting. b. Verzoek tot het aanpassen van voorschrift 4.2.1 van de oprichtingsvergunning. Dit voorschrift bepaald dat er in het brandcompartiment binnen maximaal 17.000 personenwagenbanden ofwel circa 220 ton vurenhoutequivalent aanwezig mogen zijn. c. Verzoek tot het aanpassen van voorschrift 4.2.2 van de oprichtingsvergunning. Dit voorschrift bepaald dat tussen de inrichting en de ruimten van derden een scheidingswand aanwezig moet zijn die een weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag (WBDBO) heeft van minimaal 240 minuten. Ad a. Het verzoek tot het intrekken van voorschrift 1.1.7 en 1.1.8 kunnen wij honoreren. Op het buitenterrein zullen vanaf 1 juni 2009 namelijk geen brandbare goederen meer los opgeslagen worden. Alle brandbare goederen zullen in het vervolg in afsluitbare containers op het buitenterrein dan wel in de bedrijfshal opgeslagen worden. Deze maatregel zullen wij als voorschrift aan deze vergunning verbinden. Ad b. In plaats van het maximaal vergunde aantal van 17.000 stuks personenwagenbanden zullen er binnen de inrichting in het desbetreffende brandcompartiment maximaal 8.500 stuks banden opgeslagen worden. Op het buitenterrein zullen maximaal 2.800 stuks banden in afsluitbare containers opgeslagen worden. Het verzoek tot het aanpassen van voorschrift 4.2.1 kunnen wij honoreren. Het verminderen van de opslagcapaciteit van autobanden heeft geen andere of grotere nadelige gevolgen voor het milieu dan die de inrichting volgens de vigerende milieuvergunning en de daaraan verbonden beperkingen en voorschriften mag veroorzaken. Het voorschrift 4.2.1 zullen wij derhalve aanpassen. Ad c. In plaats van een brandwerendheid van 240 minuten met de aanpandige ruimte van derden kan volstaan worden met een brandwerendheid van 60 minuten. Het verzoek tot het aanpassen van voorschrift 4.2.2 kunnen wij derhalve honoreren. Als gevolg van het terugbrengen van het maximale aantal stuks banden in het brandcompartiment (bedrijfshal) kan ook de brandwerendheid van de scheidingswand tussen de inrichting en de ruimten van derden teruggebracht worden. Dit verzoek is nader onderbouwd met behulp van een vuurlastberekening. Het voorschrift 4.2.2 zullen wij derhalve aanpassen.
Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
H. Tyres v.o.f. 16
beschikking d.d. 15 september 2009/ nr. 2009INT247790
XIV.C.
Beoordeling en conclusie
Gelet op de geringe kans dat brand ontstaat en de genomen maatregelen en voorzieningen om bij een eventuele brand te kunnen optreden zijn wij van mening dat de vergunning verleend kan worden, mits daaraan voorschriften zijn verbonden overeenkomstig het gestelde in paragraaf XIV.B.
XV. TOEKOMSTIGE ONTWIKKELINGEN XV.A. Algemeen In de aanvraag om veranderingsvergunning is onder andere vermeld dat de Veluwsche Stoomtrein Maatschappij (VSM) het desbetreffende gedeelte van de bedrijfsloods verhuurt aan H. Tyres v.o.f. In mei 2007 heeft de gemeente Woudenberg het terrein van VSM gekocht in verband met plannen voor uitbreiding van het bestaande industrieterrein Parallelweg in Woudenberg. Op thans onbekende termijn zal de inrichting derhalve gaan verdwijnen en plaats gaan maken voor nieuwbouw. Met betrekking tot aangevraagde veranderingen zijn nog geen toekomstige ontwikkelingen te verwachten.
XVI. METEN EN REGISTREREN XVI.A.
Algemeen
Voorschriften waarin wordt bepaald dat moet worden gemeten of aan de voorschriften wordt voldaan (artikel 8.11 van de Wet milieubeheer) zijn, niet aan deze vergunning verbonden, aangezien die niet op de aangevraagde veranderingen van toepassing zijn.
XVII. ARTIKEL 8.12b VAN DE WET MILIEUBEHEER XVII.A.
Algemeen
In de bijlage van deze veranderingsvergunning zijn onder paragraaf 1.1 voorschriften verbonden met betrekking tot het van toepassing zijn van eerdere vergunningen.
XVII.B.
Verspreiding verontreinigingen
Ten behoeve van het voorkomen dan wel zo veel mogelijk beperken van door de inrichting veroorzaakte verontreinigingen over lange afstand of grensoverschrijdende verontreinigingen (artikel 8.12b, sub e, van de Wm) zijn geen voorschriften in deze vergunning opgenomen, omdat dit gelet op de aangevraagde veranderingen niet van toepassing is.
Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
H. Tyres v.o.f. 17
beschikking d.d. 15 september 2009/ nr. 2009INT247790
XVII.C.
Bijzondere bedrijfsomstandigheden
Ten behoeve van het voorkomen dan wel zo veel mogelijk beperken van de nadelige gevolgen voor het milieu, die kunnen worden veroorzaakt door opstarten, lekken, storingen, korte stilleggingen, definitieve bedrijfsbeëindiging of andere bijzondere bedrijfsomstandigheden (artikel 8.12b, sub f, van de Wm) zijn geen voorschriften in deze vergunning opgenomen, omdat dit gelet op de aangevraagde veranderingen niet van toepassing is.
XVII.D.
Ongevallen
Ten behoeve van het voorkomen dan wel zoveel mogelijk beperken van ongevallen (artikel 8.12b, sub g, van de Wm), zijn geen voorschriften in deze vergunning opgenomen, omdat dit gelet op de aangevraagde veranderingen niet van toepassing is.
XVII.E.
Bedrijfsbeëindiging
Ten behoeve van het treffen van maatregelen om bij definitieve bedrijfsbeëindiging de nadelige gevolgen die de inrichting heeft veroorzaakt voor het terrein waarop zij was gevestigd, ongedaan te maken of te beperken voor zover dat nodig is om dat terrein weer geschikt te maken voor een volgende functie (artikel 8.12b, sub h van de Wm) zijn geen voorschriften opgenomen, omdat dit gelet op de aangevraagde veranderingen niet van toepassing is.
XVIII.
REACTIES OP DE ONTWERP-BESCHIKKING
XVIII.A. Zienswijze Naar aanleiding van de ontwerp-beschikking op de aanvraag zijn geen zienswijzen naar voren gebracht.
XVIII.B. Gedachtewisseling Naar aanleiding van de ontwerp-beschikking is geen verzoek om een gedachtewisseling bij ons ingekomen.
XVIII.C. Adviezen Naar aanleiding van de ontwerp-beschikking op de aanvraag zijn geen adviezen ingekomen.
XVIII.D. Wijzigingen ten opzichte van de ontwerp-beschikking Ten opzichte van de ontwerp-beschikking zijn geen wijzigingen aangebracht.
Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
H. Tyres v.o.f. 18
beschikking d.d. 15 september 2009/ nr. 2009INT247790
XIX. CONCLUSIE XIX.A.
Algemeen
Gelet op bovenstaande overwegingen ten aanzien van de gevolgen voor het milieu die de inrichting kan veroorzaken, bestaat er voor ons geen aanleiding de gevraagde vergunning in het belang van de bescherming van het milieu te weigeren. De mogelijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen worden voorkomen dan wel tot een acceptabel niveau worden beperkt door de aan deze vergunning verbonden voorschriften. Wij hebben derhalve besloten als weergegeven onder I.
XX. TERMIJN WAARVOOR DE WM-VERGUNNING WORDT VERLEEND XX.A. Algemeen Vergunningen voor het opslaan en be- en verwerken van afvalstoffen mogen (behoudens in het geval sprake is van de activiteiten storten en/of afvalverbranding) slechts worden verleend voor een termijn van ten hoogste 10 jaar (artikel 8.17, lid 2, van de Wm). De gevraagde Wm-vergunning kan worden verleend tot en met de expiratiedatum van de oprichtingsvergunning van 9 mei 2006 met kenmerk 2006WEM0017161.
XXI. AFSCHRIFTEN XXI.A.
Algemeen
Het origineel van deze beschikking te zenden aan H. Tyres v.o.f., Ringlaan 6, 3794 MV De Glind en een afschrift te zenden aan: -
burgemeester en wethouders van de gemeente Woudenberg, Postbus 16, 3930 EA Woudenberg; VROM-Inspectie Regio Noord-West (Noord-Holland, Utrecht en Flevoland), Kennemerplein 6-8, Postbus 1006, 2001 BA Haarlem; de heer J. Veldhuizen, Postbus 419, 3900 AK Veenendaal; het dagelijks bestuur van het Waterschap Vallei & Eem, Fokkerstraat 16, 3833 LD Leusden.
Gedeputeerde Staten van Utrecht, namens hen,
mr. J.L. Rosch Teamleider Milieubeheer (wnd) Afdeling Vergunningverlening
Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
H. Tyres v.o.f. 19
beschikking d.d. 15 september 2009/ nr. 2009INT247790
Beroepsmogelijkheid Tegen deze beschikking kan binnen zes weken na de dag van bekendmaking beroep worden ingesteld bij de afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Het beroep kan overeenkomstig het bepaalde in artikel 8:1 juncto art 7:1 van de Awb worden ingesteld door belanghebbenden die tijdig hun zienswijze over het ontwerpbesluit naar voren hebben gebracht of door belanghebbenden die geen zienswijze naar voren hebben gebracht maar die dat redelijkerwijs niet kan worden verweten of door belanghebbenden die zich niet kunnen vinden in de wijzigingen ten opzichte van de ontwerpbeschikking. Het beroep staat open voor belanghebbenden. Het beroepschrift moet worden ondertekend en moet ten minste de volgende gegevens bevatten: 1. de naam en het adres van de indiener; 2. de dagtekening; 3. een omschrijving van de beschikking waartegen het beroep is gericht; 4. de gronden van het beroep. Bij het beroepschrift moet zo mogelijk een afschrift van de beschikking waarop het geschil betrekking heeft, worden overgelegd. Het beroepschrift moet in tweevoud worden gezonden aan de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage. Voor indiening van een beroepschrift is € 150,- griffierecht verschuldigd voor een natuurlijke persoon en € 297,- voor een rechtspersoon. Indien beroep is ingesteld tegen deze beschikking kan ook om een voorlopige voorziening worden gevraagd indien onverwijlde spoed dat vereist. Het verzoek moet worden gedaan bij de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak. Daarbij is hetzelfde griffierecht opnieuw verschuldigd.
Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
H. Tyres v.o.f. 20
beschikking d.d. 15 september 2009/ nr. 2009INT247790
INHOUDSOPGAVE VOORSCHRIFTEN....................................................................................................................................................2 1.
ALGEMEEN .......................................................................................................................................................2 1.1. 1.2.
2.
BRANDVEILIGHEID/EXTERNE VEILIGHEID..........................................................................................3 2.1.
3.
EERDERE VERGUNNINGEN ............................................................................................................................2 ALGEMEEN ...................................................................................................................................................2 ALGEMEEN ...................................................................................................................................................3
ELEKTRISCHE HEFTRUCK..........................................................................................................................3 3.1. 3.2.
ALGEMEEN ...................................................................................................................................................3 IN WERKING HEBBEN VAN EEN ACCULADER..................................................................................................3
BIJLAGE: BEGRIPPEN............................................................................................................................................5
Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
H. Tyres v.o.f. 1
beschikking d.d. 15 september 2009/ nr. 2009INT247790
VOORSCHRIFTEN
1.
ALGEMEEN
1.1.
Eerdere vergunningen
1.1.1.
De volgende voorschriften, verbonden aan de op 9 mei 2006 met kenmerk 2006WEM001716i afgegeven beschikking, zijn ook op deze beschikking van toepassing, als waren zij hier letterlijk weergegeven (tenzij in de voorschriften van onderhavige beschikking anders is bepaald): de voorschriften uit hoofdstuk 1 tot en met hoofdstuk 5. de geluidsvoorschriften uit paragraaf 2.2, met dien verstande dat de in de voorschriften genoemde geluidsgrenswaarden gelden voor de gehele inrichting, inclusief de uitbreidingen en wijzigingen. 1.1.2.
Daar waar in voorschriften, genoemd in het vorige voorschrift, sprake is van “inrichting” moet worden gelezen “het gedeelte van de inrichting en de activiteiten waarop deze beschikking betrekking heeft”.
1.2.
Algemeen
1.2.1.
Voorschrift 1.1.7 uit de oprichtingsvergunning van 9 mei 2006 komt te vervallen. 1.2.2.
Voorschrift 1.1.8 uit de oprichtingsvergunning van 9 mei 2006 komt te vervallen. 1.2.3.
Voorschrift 4.2.1 uit de oprichtingsvergunning van 9 mei 2006 komt te vervallen. 1.2.4.
Voorschrift 4.2.2 uit de oprichtingsvergunning van 9 mei 2006 komt te vervallen.
Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
H. Tyres v.o.f. 2
beschikking d.d. 15 september 2009/ nr. 2009INT247790
2.
BRANDVEILIGHEID/EXTERNE VEILIGHEID
2.1.
Algemeen
2.1.1.
In het brandcompartiment binnen (bedrijfsloods) mogen maximaal 8.500 stuks autobanden aanwezig zijn. Buiten werktijd dient de bedrijfsloods te zijn afgesloten. 2.1.2.
Op het buitenterrein mogen maximaal 2.800 stuks autobanden in afsluitbare containers aanwezig zijn. Buiten werktijd dienen de containers te zijn afgesloten. 2.1.3.
Tussen de inrichting en de ruimten van derden moet een scheidingswand aanwezig zijn die een weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag (WBDBO) heeft van minimaal 60 minuten. De berekening hiervan moet plaatsvinden volgens NEN 6069. 2.1.4.
De constructie van de scheidingswand moet voldoen aan de beschrijving overeenkomstig de detailtekening welke onderdeel uitmaakt van bijlage 2 van de aanvraag om veranderingsvergunning.
3.
ELEKTRISCHE HEFTRUCK
3.1.
Algemeen
3.1.1.
Buiten werktijd moet de elektrische heftruck worden gestald op een vaste plaats binnen de inrichting.
3.2.
In werking hebben van een acculader
3.2.1.
Een acculader moet zijn geaard. Een acculader en accu's moeten overzichtelijk zijn opgesteld en altijd goed bereikbaar zijn. 3.2.2.
De batterij moet minstens eenmaal per jaar schoon worden gemaakt en worden onderhouden, om lekstromen te voorkomen. Periodiek onderhoud aan de batterij moet gebeuren door een hiervoor gecertificeerd bedrijf.
Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
H. Tyres v.o.f. 3
beschikking d.d. 15 september 2009/ nr. 2009INT247790
3.2.3.
Een acculader dient tegen aanrijding te zijn beschermd. 3.2.4.
Ontstekingsbronnen zoals hete oppervlakken, vlammen en vonken moeten worden vermeden in de omgeving van de acculader. 3.2.5.
Acculaders en accumulatorbatterijen moeten, indien zij geladen worden of in werking zijn, zijn opgesteld in een goed op de buitenlucht geventileerde ruimte. 3.2.6.
Tijdens het laden van accu's mag binnen 2 m afstand van de opstelplaats van de accu's niet worden gerookt en mag geen open vuur aanwezig zijn. Op de daartoe geschikte plaatsen moeten met betrekking tot dit verbod pictogrammen zijn aangebracht. 3.2.7.
Het laden van een accu met een acculader moet plaatsvinden boven een bodembeschermende voorziening.
Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
H. Tyres v.o.f. 4
beschikking d.d. 15 september 2009/ nr. 2009INT247790
BIJLAGE: BEGRIPPEN ** VOOR ZOVER EEN DIN-, NEN-, NEN-EN-, OF NEN-ISO-NORM, ...: Voor zover in een voorschrift verwezen wordt naar een DIN-, DIN-ISO, NEN-, NEN-EN-, NEN-ISO-, NVN-norm, AI-blad, BRL, CPR, PGS of NPR, wordt de uitgave bedoeld die voor de datum waarop de vergunning is verleend het laatst is uitgegeven met tot die datum uitgegeven aanvullingen of correctiebladen. Indien er sprake is van reeds bestaande constructies, toestellen, werktuigen en installaties is -de norm, BRL, CPR, PGS, NPR of het AI-blad van toepassing die bij de aanleg of installatie van die constructies, toestellen, werktuigen en installaties is toegepast, tenzij in het voorschrift anders is bepaald. Alle onderstaande verklaringen en definities zijn van toepassing op de in de voorschriften gebruikte benamingen en termen, aangevuld met, dan wel in afwijking van de in NEN 5880 (Afval en afvalverwijdering, Algemene termen en definities) en de NEN 5884 (Afval en afvalverwerking, termen en definities voor bouw- en sloopafval) gegeven verklaringen en definities. BESTELADRESSEN: publicaties zijn in ieder geval verkrijgbaar bij de onderstaande instanties: - overheidspublicaties zoals AI-bladen en CPR-richtlijnen bij: SDU Service, afdeling Verkoop Postbus 20014 2500 EA DEN HAAG telefoon (070) 378 98 80 telefax (070) 378 97 83 - PGS-richtlijnen zijn digitaal verkrijgbaar via www.publicatiereeksgevaarlijkestoffen.nl - DIN, DIN-ISO, NEN, NEN-EN, NEN-ISO, NVN-normen en NPR-richtlijnen bij: Nederlands Normalisatie-instituut (NEN), Afdeling verkoop Postbus 5059 2600 GB DELFT telefoon (015) 269 03 91 telefax (015) 269 02 71 www.nen.nl - BRL-richtlijnen bij: KIWA Certificatie en Keuringen Postbus 70 2280 AB RIJSWIJK telefoon (070) 414 44 00 telefax (070) 414 44 20 - InfoMil is het informatiecentrum in Nederland over milieu wet- en regelgeving. www.infomil.nl BODEMBESCHERMENDE MAATREGEL: Handeling in de vorm van controle of onderhoud van een voorziening of proces, om de kans op emissies of immissies te reduceren. BODEMBESCHERMENDE VOORZIENING: Een vloeistofkerende voorziening, een vloeistofdichte vloer of verharding of een andere doelmatige fysieke voorziening, ter voorkoming van immissies in de bodem. BRANDWERENDHEID: Het aantal minuten dat een constructie haar functie moet kunnen blijven vervullen bij verhitting; de brandwerendheid wordt bepaald volgens NEN 6069. BRANDWERENDHEID VAN BOUWDELEN: De tijd uitgedrukt in minuten, gedurende welke enig bouwkundig onderdeel van een gebouw zijn functie moet kunnen blijven vervullen bij verhitting, bepaald volgens NEN 6069. Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
H. Tyres v.o.f. 5
beschikking d.d. 15 september 2009/ nr. 2009INT247790
NEN: Een door het Nederlands Normalisatie-instituut (NEN) uitgegeven norm. NEN 6069: Experimentele bepaling van de brandwerendheid van bouwdelen en bouwproducten en het classificeren daarvan.
Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
H. Tyres v.o.f. 6
beschikking d.d. 15 september 2009/ nr. 2009INT247790