Afdeling Vergunningverlening Pythagoraslaan 101 Postbus 80300 3508 TH Utrecht
BESCHIKKING van GS van Utrecht
Datum Nummer Uw brief van Uw nummer Bijlage
15 september 2009 2009INT247784 16 maart 2009 en 11 mei 2009 09.009 en 09.015 1
I.
BESLISSING
I.A.
Algemeen
Tel. 030-2589111 www.provincie-utrecht.nl
Team Referentie Doorkiesnummer Faxnummer E-mailadres Onderwerp
Milieubeheer B.A.M. van ‘t Hullenaar 030 – 258 2756 030 – 258 2990
[email protected] Wet Milieubeheer: beschikking Van Vliet Groep Milieu-Dienstverleners, Groot Mijdrechtstraat 31-35 te Mijdrecht
Gelet op het bepaalde in de Wet milieubeheer (hierna: Wm), het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (hierna: Activiteitenbesluit), de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), het Provinciaal Milieubeleidsplan 2009 - 2011 en op hetgeen onder hoofdstuk II en volgende wordt overwogen, besluiten wij: •
• • •
•
de door BV Van Vliet Groep Milieu-Dienstverleners aangevraagde Wm-vergunning als bedoeld in artikel 8.1, lid 2 juncto 8.1, lid 1, onder b, van de Wm juncto Bijlage 1 van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (hierna: Activiteitenbesluit) te verlenen tot en met de expiratiedatum van de oprichtingsvergunning van 12 december 2006 (met nummer 2006WEM005143i); dat de bij deze beschikking behorende gewaarmerkte aanvraag deel uitmaakt van deze beschikking voor zover de voorschriften en beperkingen niet anderszins bepalen; aan deze Wm-vergunning de voorschriften en beperkingen te verbinden, zoals die in de bijbehorende bijlage zijn opgenomen; ingevolge artikel 8.22, lid 1 en 2, van de Wm tot actualisering van een aantal voorschriften van de op 12 december 2006 (kenmerk 2006WEM005143i) aan Bos Container verleende Wm-vergunning. Het betreft voorschrift 2.4.5, voorschrift 2.4.6, voorschrift 2.4.7 en voorschrift 2.4.9 waarin onder andere verwezen wordt naar de term “PBV-Verklaring Vloeistofdichte Voorziening”. Per 1 oktober 2008 is deze term echter komen te vervallen; ingevolge artikel 8.22, lid 1 en 2, van de Wm tot actualisering van een aantal voorschriften van de op 12 december 2006 (kenmerk 2006WEM005143i) aan Bos Container verleende Wm-vergunning. Het betreft voorschrift 3.1.20 en voorschrift 3.1.21 waarin onder andere verwezen wordt de term “Bouwstoffenbesluit”. Met de inwerkingtreding van het Besluit bodemkwaliteit op 1 januari 2008 is echter het Bouwstoffenbesluit komen te vervallen;
Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
BV Van Vliet Groep Milieu-Dienstverleners 1
beschikking d.d. 15 september 2009/ nr. 2009INT247784
•
•
•
•
II.
ingevolge artikel 8.22, lid 1 en 2, van de Wm tot intrekking van een aantal voorschriften van de op 12 december 2006 (kenmerk 2006WEM005143i) aan Bos Container verleende Wm-vergunning. Het betreft onder andere voorschrift 3.3.1 waarin eisen staan vermeld voor een activiteit die met de inwerkingtreding van het Activiteitenbesluit op 1 januari 2008 van rechtswege onder de algemene voorschriften van het Activiteitenbesluit valt; ingevolge artikel 8.23, lid 1, van de Wm tot ambtshalve wijziging van een aantal voorschriften van de op 12 december 2006 (kenmerk 2006WEM005143i) aan Bos Container verleende Wm-vergunning. Het betreft voorschrift 2.4.4 en voorschrift 2.4.5 waarin onder andere verwezen wordt naar voorschrift 2.4.2. Het voorschrift 2.4.2 is echter op 2 december 2008 (kenmerk 2008INT233443) ingetrokken en vervangen door voorschrift 2.1.1; ingevolge artikel 8.23, lid 1, van de Wm tot ambtshalve wijziging van een aantal voorschriften van de op 12 december 2006 (kenmerk 2006WEM005143i) aan Bos Container verleende Wm-vergunning. Het betreft voorschrift 3.14.3 en voorschrift 3.14.4 waarin per abuis verwezen wordt naar voorschrift 3.13.2 in plaats van voorschrift 3.14.2; deze beschikking bekend te maken op 23 september 2009.
DE AANVRAAG
II.A. Beschrijving van de aanvraag Op 16 maart 2009 hebben wij een aanvraag van BV Van Vliet Groep Milieu-Dienstverleners (hierna: de aanvrager) ontvangen voor een vergunning voor het veranderen en in werking hebben van een inrichting of het veranderen van de werking daarvan ingevolge artikel 8.1, lid 2 juncto 8.1, lid 1, onder b, van de Wm juncto Bijlage 1 van het Activiteitenbesluit. De inrichting is gelegen aan de Groot Mijdrechtstraat 31 - 35 te Mijdrecht, kadastraal bekend onder gemeente Mijdrecht, sectie B, nummer 2768. De aanvraag om veranderingsvergunning voorziet in de volgende veranderingen en verzoeken: Voor het reinigen van voertuigen en containers beschikt BV Van Vliet Groep MilieuDienstverleners over één uitpandige wasplaats direct gelegen naast de werkplaats. Vanwege de verbetering van de arbeidsomstandigheden is ervoor gekozen om een scheiding aan te brengen tussen mens en langsrijdend verkeer. Het reinigen van containers, welke voornamelijk gebruikt worden voor de inzameling van swill en (flessen)glas, vindt voortaan inpandig plaats. Het afvalwater van het reinigen van de containers wordt via een slibgoot en de bestaande oliewater-slib-afscheider geloosd op het gemeentelijk vuilwaterriool. Het betreft geen nieuwe afvalwaterstroom, maar alleen een andere wijze van afvoer van genoemde afvalwaterstroom. Het opgevangen hemelwater afkomstig van de weegbrug wordt middels een pomp geloosd op de bestaande riolering op het terrein en via de bestaande olie-water-slib-afscheider geloosd op het gemeentelijk vuilwaterriool. Deze afvalwaterstroom was niet in de oprichtingsvergunning met kenmerk 2006WEM005143i benoemd, maar deze lozing vindt al wel plaats sinds de aanleg van de weegbrug. Actualiseren van de plattegrondtekening van de inrichting opgenomen in bijlage 14 van de aanvraag behorende bij de oprichtingsvergunning. Naamswijziging van de inrichting in: BV Van Vliet Groep Milieu-Dienstverleners locatie Mijdrecht (voorheen Bos Container). Een aantal kleine aanpassingen zijnde het vervallen van een rioleringsstrengen op het terrein, het verplaatsen van de fietsenstalling, het verplaatsen van de buffertank ten behoeve van de sproei-installatie, het gebruik van een kantoor als kantine, verplaatsing van opslagvakken voor afvalstoffen en het vervallen van de overheaddeur en een schuifdeur bij het overslagstation. Deze wijzigingen zijn aangegeven op de geactualiseerde tekening zoals eerder genoemd.
Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
BV Van Vliet Groep Milieu-Dienstverleners 2
beschikking d.d. 15 september 2009/ nr. 2009INT247784
Op grond van categorie 28.4, onder a, 1º, 5º en 6º en categorie 28.4, onder b, 1º en 2º van bijlage I van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer (hierna: Ivb) zijn wij bevoegd gezag voor de inrichting.
II.B.
Aanleiding voor het indienen van de aanvraag
De aanleiding voor het indienen van de aanvraag om een veranderingsvergunning is de in januari 2009 door de KAM-manager van BV Van Vliet Groep Milieu-Dienstverleners gestelde vraag of voor de nieuwe inpandige wasplaats voor containers een melding verandering inrichting, dan wel een aanvraag om een veranderingsvergunning ingediend moet worden. De overige wijzigingen binnen de inrichting ten opzichte van de vergunde situatie zijn geconstateerd tijdens het vooroverleg bij het bedrijf op 16 april 2009. Het bovenstaande heeft geleid tot het indienen van onderhavige aanvraag om veranderingsvergunning. Naast het in behandeling nemen van de aanvraag om veranderingsvergunning maken wij gebruik van de mogelijkheid om met toepassing van de artikelen 8.22 en 8.23 van de Wet milieubeheer een aantal voorschriften aan de aan vergunninghoudster verleende oprichtingsvergunning te actualiseren en ook te vervallen en indien van toepassing te vervangen door nieuwe voorschriften. In artikel 8.22 Wm gaat het om de actualiseringplicht voor het bevoegd gezag. Het bevoegd gezag moet namelijk regelmatig ambtshalve bezien of de beperkingen en voorschriften nog toereikend zijn. Artikel 8.23 Wm geeft het bevoegd gezag de bevoegdheid om, ambtshalve of op verzoek van derden, beperkingen of voorschriften aan te vullen, te wijzigen of in te trekken of om alsnog beperkingen of voorschriften aan een vergunning te verbinden. Met het wijzigen en actualiseren van een aantal voorschriften van de vigerende milieuvergunning wordt ons inziens de grondslag van onderhavige aanvraag om een veranderingsvergunning niet verlaten. Voorts ontstaat door het wijzigen en actualiseren van een aantal voorschriften geen andere inrichting dan thans is aangevraagd.
II.C. Locatie van de inrichting en het bestemmingsplan De inrichting is gelegen op het bedrijventerrein ‘Mijdrecht’ in Mijdrecht. Op dit bedrijventerrein bevinden zich een aantal woningen van derden. De meest nabijgelegen woning ligt op een afstand van circa 20 meter. De aanvraag voorziet in het verrichten van activiteiten die op grond van het ter plaatse geldende bestemmingsplan ‘Bedrijventerreinen Mijdrecht en Vinkeveen’ zijn toegestaan. Het vigerende bestemmingsplan is op 29 januari 2009 gewijzigd vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente De Ronde Venen en vormt voor ons geen aanleiding de aangevraagde milieuvergunning te weigeren, mede omdat de aangevraagde activiteiten reeds op 12 december 2006 respectievelijk 2 december 2008 vergund zijn middels een oprichtingsvergunning respectievelijk veranderingsvergunning.
II.D. Huidige vergunningsituatie De huidige vergunningsituatie omvat de volgende vergunningen: Soort lozingsvergunning
Datum 5 december 2006
oprichtingsvergunning 12 december 2006 veranderingsvergunning 2 december 2008
Nummer 2006.210724 2006WEM005143i 2008INT233443
Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
Bevoegd gezag Waterschap Amstel, Gooi en Vecht (p/a Waternet) GS van Utrecht GS van Utrecht
BV Van Vliet Groep Milieu-Dienstverleners 3
beschikking d.d. 15 september 2009/ nr. 2009INT247784
III.
MILLIEUEFFECTRAPPORTAGE
III.A. M.e.r.-beoordelinsplicht De voorgenomen activiteiten vallen niet onder een categorie van de D-lijst bij het Besluit milieueffectrapportage waarvoor een m.e.r.-beoordelingsplicht geldt.
III.B. M.e.r.-plicht De voorgenomen activiteiten vallen niet onder een categorie van de C-lijst van het Besluit milieueffectrapportage.
IV.
PROCEDURE VAN DE AANVRAAG OM MILIEUVERGUNNING
IV.A. De aanvraag Ontvangst van de aanvraag Met betrekking tot het verzoek is de procedure ingevolge afdeling 3.4 van de Awb van toepassing. De aanvraag is door ons op 16 maart 2009 ontvangen en is door ons ter informatie op 19 maart 2009 toegezonden aan betrokken bestuursorganen te weten: a. het college van burgemeester en wethouders van de gemeente De Ronde Venen; b. de Regionale inspecteur VROM-inspectie Regio Noord-West te Haarlem; c. Waterschap Amstel, Gooi en Vecht (uitvoeringsorganisatie: Waternet, afdeling Planadvies en Vergunningen) te Amsterdam. Aanvullende gegevens gevraagd In verband met het ontbreken van een aantal gegevens hebben wij naar aanleiding van een locatiebezoek op 16 april 2009 de aanvrager op 4 mei 2009 in de gelegenheid gesteld om uiterlijk 1 juni 2009 de aanvraag aan te vullen. Deze gegevens hebben wij op 12 mei 2009 ontvangen en zijn op 15 mei 2009 door ons ter informatie toegezonden aan bovengenoemde betrokken bestuursorganen. De termijn voor het geven van de beschikking is opgeschort met de periode die de aanvrager nodig heeft om de aanvraag aan te vullen (art. 4:15 van de Awb). In dit geval is de termijn voor het geven van de beschikking opgeschort met 8 dagen.
IV.B. Coördinatie Wm-vergunning en bouwvergunning De aanvrager heeft in de aanvraag om een veranderingsvergunning aangegeven dat voor de realisatie van de veranderingen geen bouwvergunning noodzakelijk is. Coördinatie van de Wm-vergunning met een eventuele bouwvergunning is in dit geval dus niet aan de orde.
IV.C. Coördinatie Wm-vergunning en Wet verontreiniging oppervlaktewateren (Wvovergunning) Een aantal van de aangevraagde activiteiten zijn tevens Wvo-vergunningplichting. Aanvrager heeft bij ons op 16 maart 2009 (definitieve aanvraag) en 12 mei 2009 (aanvullende gegevens) tezamen met de aanvraag om een Wm-vergunning, een aanvraag om een Wvo-vergunning ingediend. De startdatum voor beide procedures is 16 maart 2009.
Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
BV Van Vliet Groep Milieu-Dienstverleners 4
beschikking d.d. 15 september 2009/ nr. 2009INT247784
Beide aanvragen zijn gecoördineerd behandeld. Wij hebben de aanvragen en de (ontwerp) beschikkingen gezamenlijk verzonden, ter inzage gelegd, gepubliceerd en bevorderd dat bij de beoordeling van de aanvragen inhoudelijke afstemming tussen de beschikkingen heeft plaatsgevonden.
IV.D. Terinzagelegging De kennisgeving over de ontwerpbeschikking en bijbehorende stukken zijn gepubliceerd in een ter plaatse verschijnend regionaal weekblad op 8 juli 2009. Vervolgens hebben de aanvraag, ontwerpbeschikking en bijbehorende stukken gedurende zes weken terinzage gelegen, namelijk van 9 juli 2009 tot en met 19 augustus 2009. Naar aanleiding van de ontwerpbeschikking op de aanvraag zijn, binnen de door de wet gestelde termijn, geen adviezen ingekomen. Naar aanleiding van de ontwerpbeschikking op de aanvraag zijn, binnen de door de wet gestelde termijn, wel zienswijzen ingekomen.
V.
GROENE WETTEN
V.A.
Habitatrichtlijn (HR)
De Habitatrichtlijn heeft tot doel bij te dragen aan het waarborgen van de biologische diversiteit door het in stand houden van de natuurlijke habitatten en de wilde flora en fauna op het Europese grondgebied van de lidstaten (artikel 2, lid 1 van de Habitatrichtlijn). De richtlijn kent een tweeledig beschermingsregime: - gebiedsbescherming; - soortenbescherming. Voor soortenbescherming geldt dat deze primair aan de orde dient te komen in het kader van de beoordeling of een ontheffing krachtens de Flora- en faunawet is vereist en kan worden verleend. Met de Natuurbeschermingswet 1998 is beoogd de gebiedsbeschermingsbepalingen uit de Habitatrichtlijn te implementeren. Binnen de provincie Utrecht zijn de volgende gebieden aangewezen als HR-gebied: • Botshol, nabij Abcoude; • Kolland en Overlangbroek, nabij Wijk bij Duurstede; • Amerongse Bovenpolder, nabij Amerongen; • Groot Zandbrink, nabij Leusden. De Habitatrichtlijngebieden de ‘Bennekomse Meent’, de ‘Nieuwkoopse Plassen en de Haeck’ en ‘Luustenbuul en Koekoeksche Waard’ liggen weliswaar buiten de provincie Utrecht, maar grenzen er wel aan. De inrichting is niet gelegen in of nabij een habitatrichtlijngebied. Het dichtstbijzijnde Habitatrichtlijngebied ‘Nieuwkoopse Plassen en de Haeck’ is gelegen op een afstand van circa 4,5 km. Het dichtstbijzijnde Habitatrichtlijngebied ‘Botshol’ binnen de provincie Utrecht is gelegen op een afstand van circa 5,1 km. Op deze afstanden zijn er geen effecten van de inrichting op de Habitatrichtlijngebieden te verwachten. Een verdere beoordeling op grond van de Habitatrichtlijn is niet noodzakelijk.
Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
BV Van Vliet Groep Milieu-Dienstverleners 5
beschikking d.d. 15 september 2009/ nr. 2009INT247784
V.B.
Natuurbeschermingswet 1998
De Natuurbeschermingswet 1998 heeft betrekking op gebiedsbescherming, en de Vogelrichtlijn is volledig in deze wet geïmplementeerd. De activiteit vindt niet plaats in of in de nabijheid van een beschermd natuurmonument en/of een Natura 2000-gebied als bedoeld in de Natuurbeschermingswet 1998. Het dichtstbijzijnde Natuurbeschermingswetgebied ‘Schraallanden Utrecht-West’ is gelegen op een afstand van circa 5,5 km. Er is dan ook geen sprake van een vergunningplicht ingevolge de Natuurbeschermingswet 1998.
V.C.
Flora- en faunawet
De Flora- en faunawet heeft betrekking op bescherming van individuele plant- en diersoorten. In de Flora- en faunawet is een verbod opgenomen tot het beschadigen, doden, vernielen, verontrusten en/of verstoren van beschermde plant- en diersoorten dan wel het beschadigen, vernielen en/of verstoren van de nesten, holen, voortplanting- en rustplaatsen van beschermende diersoorten. Dit houdt in dat als de oprichting of het in werking zijn van een vergunningplichtige inrichting leidt tot negatieve effecten op (voortplantings-, rust- en verblijfplaatsen van) beschermde soorten, ontheffing op grond van de Flora- en faunawet aangevraagd moet worden bij het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (hierna: LNV). Als het gaat om minder kwetsbare dier- of plantensoorten geldt op voorhand een vrijstelling van deze ontheffingsplicht. Hierbij geldt dan wel als eis dat gewerkt wordt volgens een door de Minister van LNV goedgekeurde gedragscode. In het kader van onderhavige aanvraag om veranderingsvergunning achten wij het niet noodzakelijk om aanvullende voorschriften aan de milieuvergunning te verbinden op grond van de Flora- en faunawet, aangezien het een reeds bestaande inrichting betreft en de aangevraagde activiteiten reeds vergund zijn en voorts geen negatieve effecten zullen veroorzaken.
V.D.
Ecologische Hoofdstructuur
Door nieuwe natuur te ontwikkelen, kunnen natuurgebieden met elkaar worden verbonden. Zo kunnen planten zich over verschillende natuurgebieden verspreiden en dieren van het ene naar het andere gebied gaan. Het totaal van al deze gebieden en de verbindingen ertussen vormt de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) van Nederland. De provincies bepalen om welke gebieden het precies gaat. Deze gebieden worden meestal in het streekplan of het provinciaal omgevingsplan opgenomen. De aantasting van natuurwaarden moet primair aan de orde komen in het kader van planologische regelingen. Daarnaast blijft in het kader van de Wet milieubeheer in een vergunning ruimte voor een aanvullende toets. De inrichting is niet gelegen in of nabij een gebied aangewezen als Ecologische Hoofdstructuur. In onderhavig geval achten wij derhalve een aanvullende toets in de vorm van een ecologisch rapport/natuureffectbepalingsonderzoek niet noodzakelijk, aangezien het een reeds bestaande inrichting betreft en de aangevraagde activiteiten reeds vergund zijn, voorts geen negatieve effecten zullen veroorzaken en de inrichting niet in of nabij de Ecologische Hoofdstructuur ligt.
VI.
ARTIKEL 8.8 TOT EN MET 8.11 WET MILIEUBEHEER
VI.A. Algemeen De artikelen 8.8 tot en met 8.11 van de Wm omvatten het toetsingskader voor de beslissing op de aanvraag. Hierna geven wij aan hoe de aanvraag zich tot het toetsingskader verhoudt. Hierbij beperken wij ons tot die onderdelen van het toetsingskader, die ook werkelijk op onze beslissing van invloed zijn. Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
BV Van Vliet Groep Milieu-Dienstverleners 6
beschikking d.d. 15 september 2009/ nr. 2009INT247784
VI.B. IPPC-richtlijn/Best beschikbare technieken Algemeen Richtlijn 96/61/EG van de Raad van de Europese Unie van 24 september 1996 inzake geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging - hierna: de IPPC-richtlijn - verplicht het bevoegd gezag een milieuvergunning op te stellen, die voldoet aan de in deze richtlijn geformuleerde eisen voor nieuwe en bestaande installaties. De IPPC-richtlijn is van toepassing op installaties/activiteiten die zijn opgenomen in Bijlage I van de Richtlijn. In de beoordeling van de milieugevolgen wordt de aanvraag getoetst aan de in de IPPC-richtlijn geformuleerde eisen. Dit betekent onder andere dat door de inrichting alle passende preventieve maatregelen (moeten) worden getroffen om verontreiniging van bodem, water en lucht te voorkomen dan wel te beperken door toepassing van de Beste Beschikbare Technieken (BBT), met inbegrip van maatregelen betreffende afvalpreventie en energiebesparing om aldus een hoog niveau van bescherming van het milieu in zijn geheel te waarborgen. Voor de beoordeling van de aanvraag worden zogenoemde BAT Reference Documents (= BREF's) opgesteld. Hierbij kan onderscheid worden gemaakt tussen zogenaamde verticale BREF's - deze zijn branche gebonden - en zogenaamde horizontale BREF's die branche overstijgend zijn. Voor een aantal activiteiten zijn deze BREF's in definitieve vorm en moeten dan ook worden toegepast bij de vergunningverlening. Blijkens jurisprudentie behoren wij ook de eindconcept-BREF's en BREF's die nog niet zijn opgenomen in tabel 1 te betrekken bij de besluitvorming. Deze moeten immers worden beschouwd als documenten die een beschrijving bevatten van vergelijkbare processen, apparaten of wijzen van bedrijfsvoering die met succes in de praktijk zijn beproefd. De aangevraagde activiteiten alsmede de reeds vergunde activiteiten worden niet genoemd in bijlage I van de IPPC-richtlijn. Een aanpassing van art. 8.11 van de Wm is op 1 december 2005 in werking getreden, waarmee de IPPCrichtlijn is geïmplementeerd in de Nederlandse wetgeving. Beste beschikbare technieken Ingevolge artikel 8.11, lid 3, van de Wm dienen in het belang van het bereiken van een hoog niveau van bescherming van het milieu aan de vergunning voorschriften te worden verbonden, die nodig zijn om de nadelige gevolgen die de inrichting voor het milieu kan veroorzaken, te voorkomen of, indien dat niet mogelijk is, zoveel mogelijk - bij voorkeur bij de bron - te beperken en ongedaan te maken. Daarbij wordt ervan uitgegaan dat in de inrichting ten minste de voor de inrichting in aanmerking komende BBT worden toegepast. Wij hebben echter aan de hand van bestaande literatuur, de in de Regeling aanwijzing BBT-documenten genoemde Nederlandse informatiedocumenten en kennis van de aangevraagde activiteiten bij het verlenen van de vergunning de beste beschikbare technieken voorgeschreven. Met betrekking tot de aspecten voor de bepaling van de beste beschikbare technieken als genoemd in artikel 5a.1, lid 1 onder a tot en met k, van het Ivb merken wij op dat deze, gezien de aard van de aangevraagde wijzigingen, in het kader van deze veranderingsvergunning niet relevant zijn. Bij ons besluit hebben wij de aanvraag en de door ons voorgeschreven maatregelen ter voorkoming, dan wel ter beperking van emissies door toepassing van de beste beschikbare technieken getoetst aan de hand van de volgende informatiedocumenten die zijn opgenomen in tabel 2 van de bijlage bij de Regeling aanwijzing BBT-documenten: Nederlandse Richtlijn Bodembescherming (NRB), juni 2003. Handboek WVO-vergunningverlening, mei 1999. Standaardisatie Wvo-vergunningen, mei 2003. Lozingseisen Wvo-vergunningen, november 2005.
Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
BV Van Vliet Groep Milieu-Dienstverleners 7
beschikking d.d. 15 september 2009/ nr. 2009INT247784
De inrichting voldoet met betrekking tot de aangevraagde veranderingen - met inachtneming van de aan dit besluit gehechte voorschriften - aan de beste beschikbare technieken (BBT) ter voorkoming van emissies naar de lucht, de bodem, het water, geluidemissies, afvalpreventie, externe veiligheid en energiebesparing. Voor de overwegingen per milieuthema wordt verwezen naar de desbetreffende paragraaf.
VI.C. REACH De nieuwe Europese REACH (Registratie, Evaluatie en Autorisatie van Chemische stoffen) Verordening (EC) 1907/2006 vervangt stapsgewijs de huidige Europese richtlijnen en verordeningen over stoffen. 1 juni 2008 moet dit compleet zijn. Per 1 juni 2007 is REACH in werking getreden en is het grootste deel van de Wet milieugevaarlijke stoffen (Wms) vervallen. Per 1 juni 2008 is de Wms helemaal vervallen. REACH werkt rechtstreeks. Voor een deel van de op grond van REACH geregistreerde stoffen bestaat er een autorisatieplicht. Deze stoffen mogen niet zonder meer worden gebruikt. Uit de aanvraag blijkt dat er binnen de inrichting geen stoffen worden geproduceerd, gebruikt en/of geëmitteerd waarop REACH van toepassing is.
VI.D. Algemene maatregelen van bestuur Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Activiteitenbesluit) In artikel 8.1, lid 2, van de Wm is bepaald dat bij algemene maatregel van bestuur categorieën inrichtingen worden aangewezen waarvoor een vergunningplicht geldt. In bijlage 1 bij het Activiteitenbesluit is een lijst met vergunningplichtige inrichtingen opgenomen, waarvoor de algemene regels gedeeltelijk van toepassing kunnen zijn. Voor deze inrichtingen moet een Wm-vergunning worden verleend. In artikel 8.1, lid 1, van de Wm is bepaald dat op inrichtingen, waar een installatie aanwezig is als bedoeld in bijlage 1 van de EG-richtlijn geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging (gpbv-installatie), de algemene regels niet van toepassing zijn. In artikel 1.4 van het Activiteitenbesluit wordt onderscheid gemaakt in een drietal typen inrichtingen te weten type A, B en C. Type A- en type B- inrichtingen vallen geheel onder de algemene regels en hebben geen vergunning (meer) nodig. Voor type C-inrichtingen blijft de vergunningplicht bestaan. Daarnaast is in artikel 1.4, lid 3, van het Activiteitenbesluit bepaald dat een beperkt aantal, in het Activiteitenbesluit genoemde activiteiten, ook van toepassing is op vergunningplichtige inrichtingen. Door vergunningplichtige inrichtingen moet voor deze activiteiten worden voldaan aan de regels zoals gesteld in het Activiteitenbesluit en de daarbij behorende ministeriële regeling. De voorschriften opgenomen in het Activiteitenbesluit zijn direct werkend en mogen dan ook niet in de Wm-vergunning worden opgenomen. Ingevolge artikel 1.10 van het Activiteitenbesluit dient voorafgaand aan het uitvoeren van deze activiteiten een melding bij het bevoegd gezag te worden ingediend. Onderhavige inrichting wordt genoemd in bijlage 1 onder categorie LL van het Activiteitenbesluit en is dan ook vergunningplichtig. Door ons is voorts vastgesteld dat voor de volgende activiteiten die binnen de inrichting plaatsvinden algemene regels van het Activiteitenbesluit, van toepassing zijn: • Artikel 3.1.3: Lozen van hemelwater, dat niet afkomstig is van een bodembeschermende voorziening; • Artikel 3.1.4: Lozen van huishoudelijk afvalwater; • Artikel 3.3.2: Het wassen van motorvoertuigen of onderdelen van motorvoertuigen. Voor deze activiteiten zijn in deze vergunning geen voorschriften opgenomen. Er moet worden voldaan aan de eisen gesteld in het Activiteitenbesluit. In de huidige oprichtingsvergunning is voor het wassen van motorvoertuigen of onderdelen van motorvoertuigen een voorschrift opgenomen. Het betreft voorschrift 3.3.1. Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
BV Van Vliet Groep Milieu-Dienstverleners 8
beschikking d.d. 15 september 2009/ nr. 2009INT247784
Met de inwerkingtreding van het Activiteitenbesluit op 1 januari 2008 is dit voorschrift echter overbodig en onnodig bezwarend geworden voor de inrichting. Ingevolge artikel 8.22, lid 1 en 2, van de Wm besluiten wij derhalve tot intrekking van het voorschrift van de op 12 december 2006 (kenmerk 2006WEM005143i) aan Bos Container verleende Wm-vergunning. In het kader van de veranderingsvergunning verleend op 2 december 2008 zijn op verzoek van de inrichtinghoudster voorschriften aangepast en ingetrokken die onder andere betrekking hadden op het in werking treden van het Activiteitenbesluit. Dit heeft aanleiding gegeven om op 2 december 2008 voorschrift 2.5.6 van de oprichtingsvergunning met kenmerk 2006WEM005143i in te trekken. De overige voorschriften van paragraaf 2.5 van de oprichtingsvergunning zijn gericht op de bescherming van de bodem, bescherming van het rioolstelsel of bescherming van de werking van de rioolwaterzuivering. Het in werking treden van het Activiteitenbesluit geeft geen aanleiding om deze voorschriften in te trekken. Overeenkomstig artikel 3.3, lid 2, van het Activiteitenbesluit vindt het lozen van hemelwater dat niet afkomstig is van een bodembeschermende voorziening slechts dan plaats in een vuilwaterriool, indien het op of in de bodem, in een openbaar hemelwaterstelsel of in het oppervlaktewater lozen van dat hemelwater redelijkerwijs niet mogelijk is. In onderhavige aanvraag om veranderingsvergunning is onder andere aangevraagd om het opgevangen hemelwater afkomstig van de weegbrug middels een pomp te lozen op de bestaande riolering op het terrein van de inrichting en vervolgens via de bestaande olie-water-slibafscheider te lozen op het gemeentelijk vuilwaterriool. Deze afvalwaterstroom was per abuis niet als zodanig benoemd in de oprichtingsvergunning van 12 december 2006. De activiteiten op een weegbrug zijn niet genoemd in de Nederlandse Richtlijn Bodembescherming en beschouwen wij daarom niet als een bodembeschermende voorziening. Volgens artikel 3.3, lid 2, van het Activiteitenbesluit mag het hemelwater afkomstig van de weegbrug slechts in uitzonderlijke gevallen op een vuilwaterriool geloosd worden. Artikel 6.18, lid 1, van het Activiteitenbesluit stelt echter dat artikel 3.3, lid 2, van het Activiteitenbesluit niet van toepassing is ten aanzien van lozingen die zijn aangevangen vóór de inwerkingtreding van dat artikel oftewel 1 januari 2008. In onderhavig geval betreft het een lozing van hemelwater afkomstig van de weegbrug, die al geruime tijd en dus ook voor 1 januari 2008 plaatsvond. Het bevoegd gezag kan overeenkomstig artikel 6.18, lid 2, van het Activiteitenbesluit bij maatwerkvoorschrift bepalen dat het lozen in het vuilwaterriool van afvloeiend hemelwater dat niet afkomstig is van een bodembeschermende voorziening, dat reeds plaatsvond voorafgaand aan de inwerkingtreding van artikel 3.3, binnen een in dat maatwerkvoorschrift gestelde termijn wordt gestaakt. Gezien de aard van de lozing afkomstig van de weegbrug en het feit dat hierbij eventuele zanddeeltjes en andere bezinkbare bestanddelen in het milieu kunnen geraken, gaan wij niet over tot een verbod op het lozen in het vuilwaterriool, maar vergunnen wij de reeds bestaande lozingssituatie hetgeen in overeenstemming is met de lozingsvergunning van het Waterschap Amstel, Gooi en Vecht.
VII. LUCHT VII.A. Het wettelijke kader voor de bescherming van de lucht In de Wet milieubeheer zijn luchtkwaliteitseisen opgenomen en regels gesteld ten aanzien van de beoordeling en het beheer van de luchtkwaliteit. Tevens is een aantal besluiten en regelingen van kracht geworden.
Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
BV Van Vliet Groep Milieu-Dienstverleners 9
beschikking d.d. 15 september 2009/ nr. 2009INT247784
Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen wij vergunning verlenen, indien de concentratie in de buitenlucht van de in bijlage 2 van de Wm genoemde luchtverontreinigende stoffen (inclusief eventuele locale bronnen in de omgeving van de inrichting) vermeerderd met de immissie ten gevolge van de activiteiten binnen de inrichting (inclusief voertuigbewegingen van en naar de inrichting) lager is dan de grenswaarden, zoals vermeld in Bijlage 2 van de Wm. In deze bijlage zijn grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide, zwevende deeltjes (fijn stof, PM10), lood, koolmonoxide en benzeen gesteld. Tevens zijn in deze bijlage richtwaarden voor ozon en voor arseen, cadmium, nikkel en benzo(a)pyreen, gedefinieerd als het totale gehalte in de PM10 fractie, gegeven. Indien één of meer grenswaarden (dreigen te) worden overschreden, dan dient te worden bepaald of de bijdrage van de inrichting aan de concentratie in de buitenlucht groter is dan 1% van de grenswaarden zoals genoemd in Bijlage 2 van de Wm. Uitgezonderd van deze toetsing zijn de gevallen waarin de bijdrage van de aangevraagde activiteiten leiden tot een per saldo verbetering van de luchtkwaliteit. De toets, of aan artikel 5.16 van de Wm wordt voldaan, wordt uitgevoerd nadat de emissies voor zover mogelijk zijn beperkt overeenkomstig de Nederlandse emissierichtlijn lucht (NeR) en BREF's met de beste beschikbare technieken. De emissies naar de lucht ten gevolge van de aangevraagde activiteiten beoordelen wij volgens de systematiek van de NeR. Deze richtlijn, die de beste beschikbare technieken (BBT) voor het beperken van emissies naar de buitenlucht beschrijft, passen wij toe als toetsingskader voor de beoordeling en regulering van luchtemissies.
VII.B. De gevolgen van de aangevraagde activiteiten voor de lucht De aangevraagde verplaatsing van de reinigingsactiviteiten van containers van uitpandig naar inpandig heeft geen invloed op de stofemissie, aangezien deze activiteiten altijd in een natte omgeving en in dit geval dus ook inpandig geschieden. Ook de overige aangevraagde activiteiten leiden niet tot een toename van de emissies naar de lucht. De aangevraagde activiteiten zullen derhalve in de nabije omgeving van de inrichting niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden, zoals genoemd in Bijlage 2 van de Wm. Dit is in overeenstemming met artikel 5.16, lid 1, van de Wm.
VIII. GEUR VIII.A.
Algemeen
Het in de NeR omschreven algemene uitgangspunt van het geurbeleid is het zoveel mogelijk beperken van geurhinder en het voorkomen van nieuwe hinder. Dit uitgangspunt vormt samen met het toepassen van de BBT de kern van het nationale geurbeleid. In het landelijke geurbeleid is vastgelegd dat wij de uiteindelijke afweging maken waarbij wij rekening houden met alle relevante belangen om tot een duurzame kwaliteit van de leefomgeving te komen. Het geurbeleid bestaat uit de volgende uitgangspunten: a. als er geen hinder of kans op hinder is, zijn maatregelen niet nodig; b. als er wel hinder of kans op hinder is, worden maatregelen op basis van de BBT afgeleid; c. voor bepaalde branches is een toetsingskader voor geurhinder in een bijzondere regeling van de NeR opgenomen; d. de mate van hinder die nog acceptabel is, wordt vastgesteld door het bevoegd gezag. Voor het bepalen van het acceptabele hinderniveau geeft de NeR de hindersystematiek. Met behulp hiervan kan een situatie van geuroverlast worden beoordeeld. Toepassen van de hindersystematiek leidt tot een specifieke afweging voor een individuele situatie of tot het toepassen van een bijzondere regeling van de NeR.
Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
BV Van Vliet Groep Milieu-Dienstverleners 10
beschikking d.d. 15 september 2009/ nr. 2009INT247784
VIII.B.
Beoordeling en conclusie
Voor de inrichting zijn bij onderhavige procedure geen processen aangevraagd waarvan bekend is dat zij geurhinder veroorzaken. Ter voorkoming van eventuele geuroverlast van activiteiten als gevolg van bijvoorbeeld gebrekkig onderhoud of verwaarlozing van een afvalstoffenopslag hebben wij aan de oprichtingsvergunning verleend op 12 december 2006 algemene voorschriften verbonden die optreden tegen overlast van geur mogelijk maken. In deze beschikking verklaren wij deze voorschriften ook van toepassing op de aangevraagde veranderingen.
IX.
GELUID EN TRILLINGEN
IX.A. Algemeen De bedrijfsactiviteiten van de onderhavige inrichting hebben tot gevolg dat geluid wordt geproduceerd. Deze geluidsemissie wordt vooral bepaald door transportbewegingen van personenauto’s en vrachtauto’s op het buitenterrein van de inrichting. Voorts wordt de geluidsemissie bepaald door activiteiten in de vorm van opslag, overslag en behandeling van gevaarlijke afvalstoffen, bedrijfsafvalstoffen en daarop gelijkende huishoudelijke afvalstoffen. De aanvraag om veranderingsvergunning betreft niet de uitbreiding van geluidrelevante activiteiten, dan wel een uitbreiding of wijziging van de werktijden.
IX.B. Conclusies Het aantal transportbewegingen van en naar de inrichting en de aard van de bedrijfsmatige activiteiten blijft gelijk ten opzichte van de vergunde situatie. De aangevraagde bedrijfsmatige activiteiten van de onderhavige inrichting hebben derhalve geen gevolgen voor de hoeveelheid geluid die vanwege de gehele inrichting wordt geproduceerd. Ten aanzien van de geluidsbelasting, maximale geluidsniveaus en indirecte hinder is de situatie ons inziens nog steeds milieuhygiënisch aanvaardbaar.
IX.C. Trillingen Gezien de aard van de aangevraagde activiteiten en de afstand tot de dichtstbijzijnde trillingsgevoelige bestemmingen is trillingshinder als gevolg van de aangevraagde veranderingen niet te verwachten. Een onderzoek naar trillingen achten wij daarom niet nodig. Ook achten wij het daarom niet nodig hierover voorschriften op te nemen.
X.
BODEM
X.A.
Het kader voor de bescherming van de bodem
Het (nationale) preventieve bodembeschermingbeleid is vastgelegd in de Nederlandse Richtlijn Bodembescherming (NRB) bedrijfsmatige activiteiten. Het ministerie van VROM heeft de NRB in overleg met vergunningverleners, onderzoeksinstellingen en bedrijfsleven opgesteld. Deze richtlijn is ontwikkeld om vergunningvoorschriften te uniformeren en harmoniseren. Met de NRB kunnen (voorgenomen) bodembeschermende maatregelen en voorzieningen binnen inrichtingen worden beoordeeld en kan de besluitvorming met betrekking tot een optimale bodembeschermingstrategie worden gestuurd. Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
BV Van Vliet Groep Milieu-Dienstverleners 11
beschikking d.d. 15 september 2009/ nr. 2009INT247784
De NRB beperkt zich tot de normale bedrijfsvoering en voorzienbare incidenten. Bodembescherming ten behoeve van calamiteiten wordt in NRB-kader niet behandeld. Een eventuele calamiteitenopvang echter wel.
X.B.
De potentieel bodembedreigende activiteiten
Binnen de inrichting vinden overeenkomstig onderhavige aanvraag om veranderingsvergunning de volgende potentieel bodembedreigende activiteiten plaats: Binnen de inrichting vindt inpandig reinigen van containers plaats en niet uitpandig, zoals in de vigerende oprichtingsvergunning is vastgelegd. Het afvalwater van het reinigen van de containers wordt via een slibgoot en een bestaande oliewater-slib-afscheider geloosd op het gemeentelijk vuilwaterriool. Het opgevangen hemelwater afkomstig van de weegbrug wordt middels een pomp geloosd op de bestaande riolering op het terrein en via de bestaande olie-water-slib-afscheider geloosd op het gemeentelijk vuilwaterriool. De opslag van afvalstoffen in een aantal opslagvakken vindt op een andere locatie plaats dan in de vigerende oprichtingsvergunning is vastgelegd. In de aanvraag is een tabel opgenomen waarin van de aangevraagde bodembedreigende activiteit “wasplaats containers” de emissiescore en de eindemissiescore bepaald is aan de hand van de NRBsystematiek. De desbetreffende activiteit is genoemd in paragraaf 3.3.4 ‘Procesactiviteiten /-bewerkingen’ van deel A3 van de NRB. Voor de overige aangevraagde bodembedreigende activiteiten is bij de aanvraag om veranderingsvergunning geen bodemrisicochecklist (BRCL) gevoegd. Wij hebben deze activiteiten reeds bij de overwegingen tot het verlenen van de oprichtingsvergunning getoetst aan de NRB. Met de aangevraagde activiteiten neemt echter de aard en omvang van de potentieel bodembedreigende activiteiten niet toe ten opzichte van de reeds vergunde situatie.
X.C.
De in de aanvraag opgenomen maatregelen en voorzieningen ter bescherming van de bodem
In de aanvraag zijn maatregelen en voorzieningen opgenomen om bodemverontreiniging te voorkomen. Het betreft een vloeistofdichte voorziening ter plaatse van de inpandige wasplaats van containers. Voorts is in de aanvraag vermeld dat vergunninghoudster deze vloeistofdichte voorziening binnen een termijn van 6 maanden laat keuren door een gecertificeerde instelling en dat visuele inspectie geschiedt overeenkomstig CUR/PBV-aanbeveling 44. Het afvalwater van het reinigen van de containers wordt via een slibgoot en de bestaande olie-water-slibafscheider geloosd op het gemeentelijk vuilwaterriool. Volgens tabel 4.2 ‘(Half) open proces of bewerking’ van de NRB wordt met deze maatregelen en voorzieningen een eindemissiescore van 1 bereikt. De maatregelen met betrekking tot de overige aangevraagde potentieel bodembedreigende activiteiten zijn reeds in de vergunningvoorschriften van de oprichtingsvergunning van 12 december 2006 en veranderingsvergunning van 2 december 2008 opgenomen.
X.D.
Beoordeling en conclusie
Wij hebben de bij de aanvraag gevoegde bodemrisicogegevens beoordeeld en stemmen in met de opzet, de uitgangspunten en de resultaten. Uit de aanvraag om veranderingsvergunning blijkt dat voor alle (aangevraagde) bodembedreigende locaties het verwaarloosbaar bodemrisico wordt behaald.
Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
BV Van Vliet Groep Milieu-Dienstverleners 12
beschikking d.d. 15 september 2009/ nr. 2009INT247784
Bovendien dient binnen de gestelde termijn na het inwerking treden van deze beschikking de vloeistofdichte voorziening ter plaatse van de inpandige wasplaats voor containers geïnspecteerd en goedgekeurd te worden en te zijn goedgekeurd overeenkomstig CUR/PBV-aanbeveling 44. Ten opzichte van de reeds vergunde situatie wijzigen de overige risico’s op bodemverontreiniging niet. In de vigerende oprichtingsvergunning d.d. 12 december 2006 zijn reeds voldoende voorschriften in paragraaf 2.4 en paragraaf 2.5 opgenomen betreffende de bescherming van de bodem. Voorts is in hoofdstuk 2 van de veranderingsvergunning d.d. 2 december 2008 een voorschrift opgenomen ter bescherming van de bodem. In deze beschikking verklaren wij deze voorschriften ook van toepassing op de aangevraagde veranderingen. Ingevolge artikel 8.23, lid 1, van de Wm besluiten wij voorts tot wijziging van een aantal voorschriften van de op 12 december 2006 (kenmerk 2006WEM005143i) aan Bos Container verleende Wmvergunning. Het betreft enkele voorschriften gerelateerd aan het milieuaspect “bodem”. Een nadere uitleg en motivatie is opgenomen in hoofdstuk XVIII “Artikel 8.22 en 8.23 van de Wet milieubeheer” van deze beschikking. Bij het stellen van de voorschriften hebben wij met het bovenstaande rekening gehouden.
X.E.
Bodembelastingonderzoek
Het preventieve bodembeschermingbeleid gaat er van uit dat (zelfs) een verwaarloosbaar bodemrisico nooit volledig uitsluit dat een belasting van de bodem optreedt. Om die reden is altijd bodembelastingonderzoek noodzakelijk. Het bodembelastingonderzoek richt zich op de afzonderlijke activiteiten en de aldaar gebruikte stoffen. Bodembelastingonderzoek bestaat uit het vastleggen van de nulsituatie bodemkwaliteit voorafgaand aan, of zo spoedig mogelijk na, de start van de betreffende activiteit(en) en een vergelijkbaar eindsituatie bodemonderzoek na het beëindigen van de betreffende activiteit. Het nulsituatie onderzoek moet ten minste duidelijkheid verstrekken over: - de locatie van bemonsteringspunten rekening houdend met de mobiliteit van de gebruikte stoffen en de locale grondwaterstroming; - de wijze waarop de betreffende stoffen moeten worden gedetecteerd, bemonsterd en geanalyseerd; - de bodemkwaliteit ter plaatse van bemonsteringslocaties. De door middel van nulsituatie onderzoek vastgelegde bodemkwaliteit geldt als uitgangspunt bij de beoordeling of ten gevolge van de betreffende activiteiten bodembelasting heeft plaatsgevonden en of bodemherstel nodig is. Voor het bodemonderzoek noodzakelijke werkzaamheden als vermeld in de Regeling bodemkwaliteit dienen te zijn uitgevoerd door een erkende instantie als bedoeld in het Besluit bodemkwaliteit. Voor de inrichting zijn, zoals in de aanvraag om een veranderingsvergunning staat vermeld, in het verleden diverse bodemonderzoeken uitgevoerd. Het betreft: - Rapport, Bodemonderzoek locatie Groot Mijdrechtstraat 31-35 te Mijdrecht, Bemin Bedrijfs Milieumanagement Nederland BV, 30 november 1995. - Aanvullend bodemonderzoek Locatie Groot Mijdrechtstraat 31-35 te Mijdrecht, kenmerk 31.8562.1, 14 januari 1999. - Rapport milieukundig bodemonderzoek Groot-Mijdrechtstraat 31-35 te Mijdrecht, rapportnummer 03034428/GG/rap1, IDDS milieu & techniek BV, 20 mei 2003. - Nader Bodemonderzoek Groot Mijdrechtstraat 31-35 te Mijdrecht, project 8355, Grondslag milieukundig adbiesbureau BV, 17 augustus 2004. De onderzoeken zijn uitgevoerd vóór de inwerkingtreding van het Besluit bodemkwaliteit.
Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
BV Van Vliet Groep Milieu-Dienstverleners 13
beschikking d.d. 15 september 2009/ nr. 2009INT247784
De gegevens van de bodem die hierin zijn vastgelegd beschouwen wij als nulsituatiebodemonderzoek. Hiermee is de kwaliteit van de bodem waarop de inrichting is gevestigd voldoende beschreven en ook vastgelegd. Dit geldt ook voor de locatie van de inpandige wasplaats. Het risico dat door de aangevraagde activiteiten in combinatie met de getroffen en te treffen voorzieningen een bodemverontreiniging ontstaat is (in combinatie met de gestelde voorschriften) verwaarloosbaar conform het gestelde in de NRB. Het is dan ook niet noodzakelijk dat de bodemkwaliteit tussentijds wordt gecontroleerd.
XI.
AFVALWATER
XI.A. Het kader voor de bescherming tegen verontreiniging door de lozing van afvalwater Op de lozing van afvalwater op een openbaar riool is de "Instructie-regeling lozingsvoorschriften milieubeheer" van toepassing. In het kader van deze regeling dienen voorschriften opgenomen te worden die gericht zijn op de kwaliteit en de kwantiteit van het te lozen bedrijfsafvalwater. De aangevraagde activiteiten zijn tevens Wvo-vergunningplichtig. Op grond van de instructieregeling moet, indien een Wvo-vergunning is vereist of algemene voorschriften krachtens de Wvo gelden, voorschriften worden opgenomen die gericht zijn op de bescherming van het openbaar riool of de bij een zodanig openbaar riool behorende apparatuur. Verder moeten voorschriften opgenomen worden, die bepalen dat het afvalwater van dien aard moet zijn dat de kwaliteit van het rioolslib er niet door wordt aangetast zodat de verwerking van dit slib niet wordt belemmerd. De genoemde voorschriften zijn reeds in de oprichtingsvergunning verleend d.d. 12 december 2006 opgenomen. Voorts is op 5 december 2006 een lozingsvergunning (kenmerk 2006.210724) ingevolge de Wet verontreiniging oppervlaktewateren verleend door Waternet namens Waterschap Amstel, Gooi en Vecht. Onderhavige aanvraag om een veranderingsvergunning betreft onder andere de volgende veranderingen welke (in)direct gerelateerd zijn aan het milieu-aspect “afvalwater”: Binnen de inrichting vindt inpandig reinigen van containers plaats en niet uitpandig, zoals in de vigerende oprichtingsvergunning is vastgelegd. Het afvalwater afkomstig van het reinigen van de containers wordt via een slibgoot en een bestaande olie-water-slib-afscheider geloosd op het gemeentelijk vuilwaterriool. Het betreft geen nieuwe afvalwaterstroom, maar alleen een andere wijze van afvoer van genoemde afvalwaterstroom. Voorheen vond het reinigen van de containers namelijk op de uitpandige wasplaats plaats. Het opgevangen hemelwater afkomstig van de weegbrug wordt middels een pomp geloosd op de bestaande riolering op het terrein en via de bestaande olie-water-slib-afscheider geloosd op het gemeentelijk vuilwaterriool. Deze afvalwaterstroom bestaat reeds lange tijd en is per abuis niet benoemd in de oprichtingsvergunning van 12 december 2006. Ten opzichte van de vergunde situatie komt een aantal rioleringsstrengen te vervallen. Een geactualiseerde rioleringstekening maakt derhalve onderdeel uit van de aanvraag om veranderingsvergunning.
Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
BV Van Vliet Groep Milieu-Dienstverleners 14
beschikking d.d. 15 september 2009/ nr. 2009INT247784
XI.B. Beoordeling en conclusie Ten opzichte van de reeds vergunde situatie wijzigt de lozingssituatie enigszins. In de vigerende beschikking d.d. 12 december 2006 zijn reeds voldoende voorschriften in paragraaf 2.5 opgenomen betreffende de bescherming van de bodem, bescherming van het rioolstelsel en de bescherming van de werking van de rioolwaterzuivering als gevolg van lozing van afvalwater op de gemeentelijke riolering. Deze voorschriften zijn ook van toepassing op de aangevraagde veranderingen. Voorts zijn in de lozingsvergunning van 5 december 2006 ingevolge de Wet verontreiniging oppervlaktewateren, het Activiteitenbesluit en de bijbehorende ministeriele regeling voorschriften opgenomen die betrekking hebben op het lozen van afvalwater op de gemeentelijke riolering. Het actualiseren van de vigerende milieuvergunning voor het milieuaspect “afvalwater” achten wij derhalve niet noodzakelijk. In deze beschikking zijn wel voorschriften opgenomen betreffende de inpandige wasplaats voor containers, aangezien deze bedrijfsmatige activiteit niet valt onder de algemene voorschriften van het Activiteitenbesluit en vanwege het feit dat in de vigerende milieuvergunningen geen adequate voorschriften hieromtrent waren opgenomen.
XII. ENERGIE XII.A. Energieverbruik Het kader voor het beoordelen van energie in de milieuvergunning Aanvrager wordt tot de minder grote energiegebruikende industrie gerekend. De Handreiking "Wegen naar preventie bij bedrijven" (Infomil, december 2005) en de Circulaire Energie in de milieuvergunning (InfoMil, oktober 1999) zijn als uitgangspunt genomen bij de beoordeling van het aspect energie. Beoordeling en conclusie Uit de aanvraag om oprichtingsvergunning ingediend op 13 december 2005 bleek dat het jaarlijkse energieverbruik van aanvrager meer bedraagt dan 50.000 kWh, maar dat de jaarlijkse energiekosten minder zijn dan 45.000 euro per jaar. Daarom zijn aan de oprichtingsvergunning voorschriften verbonden voor de beperking van energie in de vorm van een beperkt energiebesparingsonderzoek. Ten opzichte van de reeds vergunde situatie wijzigt de situatie in het kader van onderhavige aanvraag om een veranderingsvergunning op het milieu-aspect “energie” niet. Het actualiseren van de vigerende milieuvergunning voor het milieuaspect “energie” achten wij derhalve niet noodzakelijk.
XIII. AFVALSTOFFEN XIII.A.
Overwegingen voor afvalverwerkers
Het kader voor de toetsing doelmatig beheer van afvalstoffen Op grond van artikel 8.10 Wm kan de Wm-vergunning in het belang van de bescherming van het milieu worden geweigerd. Onderdeel van het begrip "bescherming van het milieu" is de zorg voor de doelmatig beheer van afvalstoffen. In artikel 1.1 Wm is aangegeven wat moet worden verstaan onder het doelmatig beheer van afvalstoffen. Op grond hiervan moeten wij rekening houden met het geldende afvalbeheersplan dan wel het bepaalde in de artikelen 10.4 en 10.5 van de Wm (artikel 10.14 van de Wm). De looptijd van het LAP 1 is op 3 maart 2009 verstreken. In afwachting van een nieuw LAP 2 dienen wij daarom rechtstreeks te toetsen aan de artikelen 10.4 en 10.5 van de Wm. Voor de invulling van deze toets aan deze artikelen maken wij gebruik van het LAP 1. Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
BV Van Vliet Groep Milieu-Dienstverleners 15
beschikking d.d. 15 september 2009/ nr. 2009INT247784
De voorkeursvolgorde voor afvalbeheer zoals die in artikel 10.4 van de Wm is opgenomen en als volgt is samen te vatten: • het stimuleren van preventie van afvalstoffen; • het stimuleren van hergebruik/nuttige toepassing van afvalstoffen door het promoten van afvalscheiding aan de bron en nascheiding van afvalstromen; • Door afvalscheiding wordt producthergebruik en materiaalhergebruik (nuttige toepassing) mogelijk en wordt de hoeveelheid afvalstoffen die moet worden gestort of in een afvalverbrandingsinstallatie (AVI) moet worden verbrand beperkt; • het optimaal benutten van de energie-inhoud van afval dat niet kan worden hergebruikt (nuttig toepassen als brandstof); • Het verwijderen van afvalstoffen door verbranding; • Het verwijderen van afvalstoffen door storten. Een belangrijk aspect voor het bewerken van afvalstoffen is dat dit op een zo hoogwaardig mogelijke wijze plaatsvindt. Wij haken hiervoor aan bij de in het LAP 1 gehanteerde minimumstandaarden. De minimumstandaard geeft de meest laagwaardige wijze van be- en verwerking van de betreffende afvalstoffen, waarvoor nog vergunning verleend mag worden. Wanneer de minimumstandaard bestaat uit meerdere be- en verwerkingshandelingen bij meerdere inrichtingen kan voor de afzonderlijke bewerkingsstappen een vergunning worden verleend, als door middel van sturingsvoorschriften in de vergunning verzekerd is dat de betreffende afvalstof alle noodzakelijke be- of verwerkingshandelingen doorloopt die tot de minimumstandaard behoren. Beoordeling en conclusie In de aanvraag om oprichtingsvergunning ingediend op 13 december 2005 is opgenomen welke (gevaarlijke) afvalstoffen er door de inrichtinghouder geaccepteerd, opgeslagen, be-/verwerkt en overgeslagen worden. Daarom zijn aan de oprichtingsvergunning voorschriften verbonden ten behoeve van het acceptatie- en verwerkingsbeleid (A&V-beleid) en administratieve organisatie en interne controle (AO/IC). Ten opzichte van de reeds vergunde situatie wijzigt de situatie in het kader van onderhavige aanvraag om veranderingsvergunning op het milieu-aspect “afvalstoffen” niet. Het actualiseren van de vigerende milieuvergunning voor het milieuaspect “afvalstoffen” achten wij derhalve niet noodzakelijk.
XIV. EXTERNE VEILIGHEID XIV.A.
Algemeen kader
Het externe veiligheidsbeleid in Nederland is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van activiteiten voor de omgeving (mens en milieu). Het gaat hierbij om de risico's die verbonden zijn aan de opslag en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Bij BV Van Vliet Groep Milieu-Dienstverleners worden geen grotere hoeveelheden gevaarlijke stoffen opgeslagen of gebruikt dan vermeld in de drempelwaardentabel. Ook bij ongewone voorvallen binnen dit bedrijf is niet te verwachten dat gevaarlijke stoffen vrijkomen. Daarom is het aspect externe veiligheid voor de beoordeling van deze aanvraag om veranderingsvergunning niet relevant.
XIV.B.
Beoordeling en conclusie
Ten opzichte van de reeds vergunde situatie wijzigt de situatie in het kader van onderhavige aanvraag om veranderingsvergunning op het milieu-aspect “externe veiligheid” niet. Het actualiseren van de vigerende milieuvergunning voor het milieuaspect “externe veiligheid” achten wij derhalve niet noodzakelijk.
Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
BV Van Vliet Groep Milieu-Dienstverleners 16
beschikking d.d. 15 september 2009/ nr. 2009INT247784
XV. TOEKOMSTIGE ONTWIKKELINGEN XV.A. Algemeen Er zijn ons geen redelijkerwijs te verwachten toekomstige ontwikkelingen bekend met betrekking tot de inrichting en het gebied waar de inrichting is gelegen.
XVI. METEN EN REGISTREREN XVI.A.
Algemeen
Voorschriften waarin wordt bepaald dat moet worden gemeten of aan de voorschriften wordt voldaan (artikel 8.11 van de Wet milieubeheer) zijn, niet aan deze vergunning verbonden. Registratie van dergelijke gegevens is dan ook niet aan de orde.
XVII. ARTIKEL 8.12b VAN DE WET MILIEUBEHEER XVII.A.
Algemeen
In de bijlage van deze veranderingsvergunning zijn onder paragraaf 1.1 “Eerdere vergunningen” voorschriften verbonden met betrekking tot het van toepassing zijn van eerdere vergunningen.
XVII.B.
Verspreiding verontreinigingen
Ten behoeve van het voorkomen dan wel zo veel mogelijk beperken van door de inrichting veroorzaakte verontreinigingen over lange afstand of grensoverschrijdende verontreinigingen (artikel 8.12b, sub e, van de Wm) zijn geen voorschriften in deze vergunning opgenomen. Dit omdat er naar aanleiding van de aangevraagde veranderingen geen verontreinigingen over lange afstand of grensoverschrijdende verontreinigingen te verwachten zijn.
XVII.C.
Bijzondere bedrijfsomstandigheden
Ten behoeve van het voorkomen dan wel zo veel mogelijk beperken van de nadelige gevolgen voor het milieu, die kunnen worden veroorzaakt door opstarten, lekken, storingen, korte stilleggingen, definitieve bedrijfsbeëindiging of andere bijzondere bedrijfsomstandigheden (artikel 8.12b, sub f, van de Wm) zijn geen voorschriften in deze vergunning opgenomen. Nadelige gevolgen veroorzaakt door opstarten, lekken, storingen, korte stilleggingen of andere bijzondere bedrijfsomstandigheden zijn ten gevolge van de aangevraagde veranderingen niet van toepassing.
XVII.D.
Ongevallen
Voorschriften, met als doel het voorkomen van ongevallen en het beperken van ongevallen van de gevolgen van ongevallen (artikel 8.12 b, sub g, van de Wm), zijn niet aan deze vergunning verbonden.
Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
BV Van Vliet Groep Milieu-Dienstverleners 17
beschikking d.d. 15 september 2009/ nr. 2009INT247784
XVII.E.
Bedrijfsbeëindiging
Ten behoeve van het treffen van maatregelen om bij definitieve bedrijfsbeëindiging de nadelige gevolgen die de inrichting heeft veroorzaakt voor het terrein waarop zij was gevestigd, ongedaan te maken of te beperken voor zover dat nodig is om dat terrein weer geschikt te maken voor een volgende functie (artikel 8.12b, sub h van de Wm) zijn in onderliggende oprichtingsvergunning verleend d.d. 12 december 2006 met kenmerk 2006WEM005143i voorschriften opgenomen. Derhalve achten wij het niet noodzakelijk hier in onderhavige veranderingsvergunning ook voorschriften voor op te nemen.
XVIII.
ARTIKEL 8.22 EN 8.23 VAN DE WET MILIEUBEHEER
XVIII.A. Algemeen kader Ingevolge artikel 8.22, lid 1 van de Wet milieubeheer moet het bevoegd gezag regelmatig beoordelen of de beperkingen waaronder een vergunning is verleend, en de voorschriften die aan een vergunning zijn verbonden, nog toereikend zijn gezien de ontwikkelingen op het gebied van de technische mogelijkheden tot bescherming van het milieu en de ontwikkelingen met betrekking tot de kwaliteit van het milieu. Na inzage van de vigerende milieuvergunningen is geconstateerd dat een aantal voorschriften verbonden aan deze vergunningen niet meer toereikend is en dat deze geactualiseerd moeten worden. Op grond van artikel 8.22, lid 2 van de Wet milieubeheer is het bevoegd gezag bevoegd de beperkingen waaronder de vergunning is verleend en de voorschriften die daaraan zijn verbonden te wijzigen, aan te vullen en in te trekken, voor zover blijkt dat de nadelige gevolgen die de inrichting voor het milieu veroorzaakt, gezien de ontwikkeling van de technische mogelijkheden tot bescherming van het milieu verder kunnen, of, gezien de ontwikkeling van de kwaliteit van het milieu, verder moeten worden beperkt. Op grond van artikel 8.23, lid 1 van de Wet milieubeheer kan het bevoegd gezag beperkingen waaronder een vergunning is verleend, en voorschriften die daaraan verbonden zijn, wijzigen, aanvullen of intrekken, dan wel alsnog beperkingen aanbrengen of voorschriften aan een vergunning verbinden in het belang van de bescherming van het milieu.
XVIII.B. Overwegingen ten aanzien van de wijziging Ingevolge artikel 8.22, lid 1 en 2 juncto artikel 8.23, lid 1, van de Wm besluiten wij tot wijziging en actualisering van een aantal voorschriften van de op 12 december 2006 (kenmerk 2006WEM005143i) aan Bos Container (thans BV Van Vliet Groep Milieu-Dienstverleners) verleende Wm-vergunning. Met het wijzigen en actualiseren van een aantal voorschriften van de vigerende milieuvergunning wordt ons inziens de grondslag van onderhavige aanvraag om een veranderingsvergunning niet verlaten. Voorts ontstaat door het wijzigen en actualiseren van een aantal voorschriften geen andere inrichting dan thans is aangevraagd. De wijziging en actualisering betreft de volgende voorschriften uit de oprichtingsvergunning van 12 december 2006. Voorschrift 2.4.4 en 2.4.5: In deze voorschriften wordt onder andere verwezen naar het voorschrift 2.4.2. Voorschrift 2.4.2 is echter met een veranderingsvergunning op 2 december 2008 ingetrokken en vervangen door voorschrift 2.1.1. Voorschrift 2.4.4 en 2.4.5 zullen wij derhalve intrekken en vervangen door twee nieuwe voorschriften. In onderhavig geval voorschrift 2.1.1 en 2.1.2.
Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
BV Van Vliet Groep Milieu-Dienstverleners 18
beschikking d.d. 15 september 2009/ nr. 2009INT247784
-
-
-
-
Voorschrift 2.4.5, 2.4.6, 2.4.7 en 2.4.9: In deze voorschriften wordt onder andere verwezen naar de term “PBV-Verklaring Vloeistofdichte Voorziening”. Per 1 oktober 2008 is deze term echter komen te vervallen. In plaats van een PBV-Verklaring Vloeistofdichte Voorziening is het voldoende om voor de desbetreffende bodembeschermende voorziening een goedgekeurd inspectierapport opgesteld door een door het bevoegd gezag erkende deskundige voorhanden te hebben. Voorschrift 2.4.5, 2.4.6, 2.4.7 en 2.4.9 zullen wij derhalve intrekken en vervangen door vier nieuwe voorschriften. In onderhavig geval voorschrift 2.1.2 tot en met 2.1.5. Voorschrift 3.1.20 en 3.1.21: In deze voorschriften wordt onder andere verwezen naar de term “Bouwstoffenbesluit”. Met de inwerkingtreding van het Besluit bodemkwaliteit op 1 januari 2008 is echter het Bouwstoffenbesluit komen te vervallen. Voorschrift 3.1.20 en 3.1.21 zullen wij derhalve intrekken en vervangen door twee nieuwe voorschriften. In onderhavig geval voorschrift 3.1.1 en 3.1.2. Voorschrift 3.3.1: Dit voorschrift stelt eisen aan de wasplaats ten behoeve van het reinigen van motorvoertuigen of onderdelen daarvan. Met de inwerkingtreding van het Activiteitenbesluit op 1 januari 2008 valt deze activiteit echter van rechtswege onder de algemene voorschriften van het Activiteitenbesluit, zodat voorschrift 3.3.1 overbodig is en ingetrokken kan worden. Voorschrift 3.14.3 en 3.14.4: In deze voorschriften wordt per abuis verwezen naar voorschrift 3.13.2 in plaats van voorschrift 3.14.2. Voorschrift 3.14.3 en 3.14.4 zullen wij derhalve intrekken en vervangen door twee nieuwe voorschriften. In onderhavig geval voorschrift 3.1.3 en 3.1.4.
XVIII.C. Beoordeling en conclusie In het belang van de bescherming van het milieu en in het belang van de handhaafbaarheid en actualiteit van de vigerende vergunningvoorschriften achten wij het noodzakelijk om enkele voorschriften in te trekken dan wel te wijzigen of te vervangen.
XIX. REACTIES OP DE ONTWERP-BESCHIKKING XIX.A.
Zienswijze
Naar aanleiding van de ontwerp-beschikking op de aanvraag zijn zienswijzen naar voren gebracht door: BV Van Vliet Groep Milieu-Dienstverleners, postbus 1298, 3430 BG Nieuwegein, blijkens de poststempel op de envelop, op 14 juli 2009 per post bezorgd en niet later dan een week na afloop van de termijn door ons ontvangen, namelijk op 15 juli 2009. De zienswijzen zijn binnen de wettelijke termijn naar voren gebracht en worden in behandeling genomen. Samenvatting zienswijze De zienswijzen van BV Van Vliet Groep Milieu-Dienstverleners luiden kort samengevat als volgt: Voorschrift 4.1.7 In voorschrift 4.1.7 wordt gesteld dat de te reinigen containers moeten zijn ontdaan van lading alvorens met het nat-reinigen van een container wordt begonnen. Dit kan bijvoorbeeld door een container leeg te vegen. Dit voorschrift is volgens BV Van Vliet Groep Milieu-Dienstverleners niet uitvoerbaar en gaat in tegen de huidige praktijk van het reinigen van de containers. Nu is de werkwijze dat een container met swill in de kantelaar wordt geplaatst. De inhoud van de container wordt middels de kantelaar in een grote container gekieperd. De container wordt al hangend in de kantelaar inwendig gereinigd waarbij het water met de aanwezige restanten ook in de grote container terecht komt. Daarna wordt de container op de grond geplaatst en wordt het uitwendige van de container gereinigd. Het nat-reinigen van de container is er juist op gericht om de ladingsrestanten te verwijderen. Het is dan ook praktisch niet uitvoerbaar om (alle) lading te verwijderen, voordat wordt begonnen met het nat-reinigen. Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
BV Van Vliet Groep Milieu-Dienstverleners 19
beschikking d.d. 15 september 2009/ nr. 2009INT247784
Aangezien in een milieuvergunning alleen voorschriften opgenomen mogen worden in het kader van de bescherming van het milieu, dit doel met voorschrift 4.1.7 niet is aangetoond en niet wordt bereikt en het voorschrift praktisch niet uitvoerbaar is, verzoekt BV Van Vliet Groep Milieu-Dienstverleners om voorschrift 4.1.7 te schrappen. Voorschrift 4.2.1 en voorschrift 4.2.6 In voorschrift 4.2.1 wordt gesteld dat bedrijfsafvalwater afkomstig van de inpandige wasplaats door een slibvangput en een olie-afscheider wordt geleid voordat vermenging met bedrijfsafvalwater uit andere ruimtes plaatsvindt. Daarnaast wordt in voorschrift 4.2.6 aangegeven dat bedrijfsafvalwater afkomstig van de inpandige en de uitpandige wasplaats door een controlevoorziening wordt geleid voordat vermenging met bedrijfsafvalwater uit andere ruimtes plaatsvindt. Zoals in de aanvraag aangegeven beschikt BV Van Vliet Groep Milieu-Dienstverleners over één oliewater-afscheider en één controlevoorziening, waar alle potentiële verontreinigde bedrijfsafvalwaterstromen over geleidt worden, voordat dit water op het openbaar riool wordt geloosd. BV Van Vliet Groep Milieu-Dienstverleners beschikt niet over een aparte OWS-afscheider en een aparte controlevoorziening, waar het afvalwater afkomstig van de wasplaats over wordt geleid, voordat vermenging met andere bedrijfsafvalwaterstromen plaatsvindt. Uit voorschrift 4.2.1 en 4.2.6 blijkt dat hetgeen in de aanvraag is aangegeven blijkbaar wordt geweigerd. Uit de considerans is niet gebleken waarom een aparte OWSafscheider en controlevoorziening nodig is. Tevens wordt in voorschrift 2.1 van de WVO-vergunning aangegeven dat BV Van Vliet Groep Milieu-Dienstverleners dient te beschikken over één meetpunt waar alle waterstromen in samenkomen. Aangezien dit aspect al in de WVO-vergunning wordt geregeld, verzoekt BV Van Vliet Groep Milieu-Dienstverleners dan ook om voorschrift 4.2.1 en 4.2.6 te schrappen, of om deze twee voorschriften in overeenstemming te brengen met de aanvraag en de WVO-vergunning. Voorschrift 4.3.3 In voorschrift 4.3.3 wordt gesteld dat de aanwezige vloeistofdichte vloer binnen een termijn van 6 maanden na het in werking treden van de vergunning door een deskundig inspecteur dient te worden geïnspecteerd. Dit aspect wordt geregeld in voorschrift 4.3.2. Deze zinsnede kan dan ook uit voorschrift 4.3.3 worden geschrapt (waarbij de eerste zin van voorschrift 4.3.3 samengevoegd kan worden met voorschrift 4.3.2). Reacties op zienswijze Met betrekking tot de bovengenoemde zienswijzen wordt door ons het volgende overwogen: Voorschrift 4.1.7 Het desbetreffende voorschrift 4.1.7 van deze veranderingsvergunning luidt letterlijk als volgt: “Te reinigen containers moeten zijn ontdaan van lading. Alvorens met het nat-reinigen van een container wordt begonnen moeten de eventueel in de container aanwezige ladingresten worden verwijderd (bijvoorbeeld door vegen). Dit veegvuil moet op ordelijke en nette wijze worden bewaard en afgevoerd.” Bij de beoordeling van de aanvraag om milieuvergunning is ervan uitgegaan dat de inhoud van de te reinigen containers grotendeels uit vaste ladingresten bestaat, die gemakkelijk eerst met een veger verwijderd kunnen worden. Nadere beoordeling van de procesbeschrijving, ingediend op 15 juli 2009, maakt echter duidelijk dat het praktisch onmogelijk is om alle lading uit de te reinigen containers te verwijderen alvorens men overgaat tot het nat-reinigen. Ook de term “veegvuil” in voorschrift 4.1.7 is ons inziens in deze context ongelukkig gekozen. Het desbetreffende voorschrift is opgenomen met als doel om, in het kader van de bescherming van het milieu, de hoeveelheid water die nodig is om de containers te reinigen, tot een minimum te beperken. Immers hoe minder ladingrestanten er in de te reinigen containers achterblijven na deponering middels de kantelaar in de grote container, des te minder water er nodig is om de ladingrestanten middels een hogedrukreiniger te verwijderen. De bescherming van het milieu staat voorop bij het opstellen van de milieuvoorschriften. Het doel van voorschrift 4.1.7 is hierboven vermeld. Van het schrappen van het voorschrift kan derhalve in onderhavig geval geen sprake zijn. Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
BV Van Vliet Groep Milieu-Dienstverleners 20
beschikking d.d. 15 september 2009/ nr. 2009INT247784
Om een optimale bescherming van het milieu tegen onnodig watergebruik te bieden, kan ons inziens het voorschrift 4.1.7 dusdanig gewijzigd worden dat de eventueel in de container aanwezige ladingresten zoveel mogelijk worden verwijderd alvorens met het nat-reinigen van een container wordt begonnen. De huidige manier van werken, zoals in de zienswijze van BV Van Vliet Groep Milieu-Dienstverleners weergegeven, komt dan overeen met het desbetreffende voorschrift. Het desbetreffende voorschrift 4.1.7 van deze veranderingsvergunning komt als volgt te luiden: “Alvorens met het nat-reinigen van een container wordt begonnen, moeten de eventueel in de container aanwezige ladingresten zoveel mogelijk worden verwijderd.” In de beschikking en de overwegingen is ons inziens voldoende tegemoet gekomen aan deze zienswijze. De zienswijze is derhalve gedeeltelijk gegrond. Voorschrift 4.2.1 en 4.2.6 Het desbetreffende voorschrift 4.2.1 van deze veranderingsvergunning luidt letterlijk als volgt: “Het bedrijfsafvalwater afkomstig van de inpandige wasplaats voor containers moet, voordat vermenging met bedrijfsafvalwater uit andere ruimten plaatsvindt, door een slibvangput en een olie-afscheider worden geleid”. In voorschrift 4.2.6 staat letterlijk vermeld: “Bedrijfsafvalwater afkomstig van de inpandige wasplaats en de uitpandige wasplaats moet, voordat vermenging met bedrijfsafvalwater uit andere ruimten plaatsvindt, een controlevoorziening doorlopen, die zodanig is uitgevoerd dat op een eenvoudige wijze representatieve steekmonsters kunnen worden genomen”. Uit de aanvraag om veranderingsvergunning en de bijbehorende plattegrondtekening blijkt dat de volgende afvalwaterstromen via de slibvangput, olie-afscheider en controlevoorziening op de gemeentelijke riolering geloosd worden. Het betreft verontreinigd hemelwater van het terrein, afvalwater afkomstig van de beide wasplaatsen (inpandig en uitpandig) en hemelwater afkomstig van de weegbrug. In het verleden was er binnen de inrichting één uitpandige wasplaats ten behoeve van het reinigen van voertuigen en containers aanwezig. Lozing van afvalwater afkomstig van deze uitpandige wasplaats vond plaats via één olie-water-slibafscheider en één controlevoorziening. In onderhavige aanvraag is sprake van dezelfde lozing van afvalwater via dezelfde olie-water-slibafscheider en controlevoorziening. Het enige verschil is dat er nu één uitpandige wasplaats voor voertuigen en één inpandige wasplaats voor containers binnen de inrichting aanwezig is. Ons inziens voldoet de aangevraagde situatie nog steeds aan de Beste Beschikbare Technieken, zodat de bescherming voor het milieu voldoende gewaarborgd is. Om onduidelijkheid te voorkomen zal de volgende tekstpassage uit voorschrift 4.2.1 en voorschrift 4.2.6 verwijderd worden, aangezien deze voor verwarring kan zorgen. Het betreft: “voordat vermenging met bedrijfsafvalwater uit andere ruimten plaatsvindt”. Ook zal uit voorschrift 4.2.6 de tekstpassage “en de uitpandige wasplaats” verwijderd worden, aangezien dit aspect reeds voldoende in het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer geregeld is. Met het aanpassen van de genoemde voorschriften wordt ons inziens overeenstemming bereikt met de aangevraagde situatie en de voorschriften uit de lozingsvergunning. De zienswijze is derhalve gegrond. Voorschrift 4.3.3 Het desbetreffende voorschrift 4.3.3 van deze veranderingsvergunning luidt letterlijk als volgt: “Als bewijs van vloeistofdichtheid van een vloeistofdichte vloer, verharding of bedrijfsriolering moet een goedgekeurd inspectierapport aan het bevoegd gezag kunnen worden getoond. Hiertoe moeten de reeds aanwezige vloeren, verhardingen of bedrijfsrioleringen, ter plaatse van de inpandige wasplaats voor containers met bijbehorende bedrijfsriolering, binnen een termijn van 6 maanden na het in werking treden van deze vergunning, aan de hand van CUR/PBV-aanbeveling 44, worden geïnspecteerd door een Deskundig Inspecteur.” Uit vergelijking tussen de inhoud van voorschrift 4.3.2 en de tweede zinsnede van voorschrift 4.3.3 blijkt dat deze beide zinnen hetzelfde betekenen en zodoende ons inziens onnodig belastend/bezwarend voor de inrichtinghouder zijn opgenomen. Om herhalingen van verplichtingen in voorschriften te voorkomen, zullen voorschrift 4.3.2 en voorschrift 4.3.3 conform de zienswijze worden aangepast. Voorts zal in voorschrift 4.3.2 verwezen worden naar het daartoe krachtens het Besluit bodemkwaliteit aangewezen normdocument, zoals dat ook in voorschrift 4.3.4 en voorschrift 4.3.5 is gebeurd. De zienswijze is derhalve gegrond. Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
BV Van Vliet Groep Milieu-Dienstverleners 21
beschikking d.d. 15 september 2009/ nr. 2009INT247784
XIX.B.
Gedachtewisseling
Naar aanleiding van de ontwerp-beschikking is geen verzoek om een gedachtewisseling bij ons ingekomen.
XIX.C.
Adviezen
Naar aanleiding van de ontwerp-beschikking op de aanvraag zijn geen adviezen ingekomen.
XIX.D.
Wijzigingen ten opzichte van de ontwerp-beschikking
Ten opzichte van de ontwerp-beschikking zijn een aantal wijzigingen aangebracht. Naar aanleiding van de ingebrachte zienswijzen zijn namelijk voorschrift 4.1.7, voorschrift 4.2.1, voorschrift 4.2.6, voorschrift 4.3.2 en voorschrift 4.3.3 uit de ontwerp-beschikking aangepast (zie paragraaf XIX.A).
XX. CONCLUSIE XX.A. Algemeen Gelet op bovenstaande overwegingen ten aanzien van de gevolgen voor het milieu die de inrichting kan veroorzaken, bestaat er voor ons geen aanleiding de gevraagde vergunning in het belang van de bescherming van het milieu te weigeren. Uit de bovenstaande overwegingen volgt ook dat de vigerende vergunningvoorschriften moeten worden gewijzigd, aangevuld dan wel vervangen op grond van artikel 8.22 en 8.23 van de Wet milieubeheer. De mogelijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen worden voorkomen dan wel tot een acceptabel niveau worden beperkt door de aan deze vergunning verbonden voorschriften. Wij hebben derhalve besloten als weergegeven onder I.
XXI. TERMIJN WAARVOOR DE WM-VERGUNNING WORDT VERLEEND XXI.A.
Algemeen
Vergunningen voor het opslaan en be- en verwerken van afvalstoffen mogen (behoudens in het geval sprake is van de activiteiten storten en/of afvalverbranding) slechts worden verleend voor een termijn van ten hoogste 10 jaar (artikel 8.17, lid 2, van de Wm). De gevraagde Wm-vergunning wordt verleend tot 31 januari 2017. Dit is de datum waarop de onderliggende oprichtingsvergunning verleend d.d. 12 december 2006 met kenmerk 2006WEM005143i verloopt.
Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
BV Van Vliet Groep Milieu-Dienstverleners 22
beschikking d.d. 15 september 2009/ nr. 2009INT247784
XXII. AFSCHRIFTEN XXII.A.
Algemeen
Het origineel van deze beschikking te zenden aan BV Van Vliet Groep Milieu-Dienstverleners, postbus 1298, 3430 BG Nieuwegein en een afschrift te zenden aan: -
burgemeester en wethouders van de gemeente De Ronde Venen; VROM-Inspectie Regio Noord-West (Noord-Holland, Utrecht en Flevoland), Kennemerplein 6-8, Postbus 1006, 2001 BA Haarlem; Waterschap Amstel, Gooi en Vecht (p/a Waternet, afdeling Planadvies en Vergunningen), Postbus 94370, 1090 GJ Amsterdam.
Tevens hebben wij deze beschikking openbaar gemaakt op het internetdomein van de provincie Utrecht: http://www.provincie-utrecht.nl.
Gedeputeerde Staten van Utrecht, namens hen,
mr. J.L. Rosch Teamleider Milieubeheer (wnd) Afdeling Vergunningverlening
Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
BV Van Vliet Groep Milieu-Dienstverleners 23
beschikking d.d. 15 september 2009/ nr. 2009INT247784
Beroepsmogelijkheid Tegen deze beschikking kan binnen zes weken na de dag van bekendmaking beroep worden ingesteld bij de afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Het beroep kan overeenkomstig het bepaalde in artikel 8:1 juncto art 7:1 van de Awb worden ingesteld door belanghebbenden die tijdig hun zienswijze over het ontwerpbesluit naar voren hebben gebracht of door belanghebbenden die geen zienswijze naar voren hebben gebracht maar die dat redelijkerwijs niet kan worden verweten of door belanghebbenden die zich niet kunnen vinden in de wijzigingen ten opzichte van de ontwerpbeschikking. Het beroep staat open voor belanghebbenden. Het beroepschrift moet worden ondertekend en moet ten minste de volgende gegevens bevatten: 1. de naam en het adres van de indiener; 2. de dagtekening; 3. een omschrijving van de beschikking waartegen het beroep is gericht; 4. de gronden van het beroep. Bij het beroepschrift moet zo mogelijk een afschrift van de beschikking waarop het geschil betrekking heeft, worden overgelegd. Het beroepschrift moet in tweevoud worden gezonden aan de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage. Voor indiening van een beroepschrift is € 150,- griffierecht verschuldigd voor een natuurlijke persoon en € 297,- voor een rechtspersoon. Indien beroep is ingesteld tegen deze beschikking kan ook om een voorlopige voorziening worden gevraagd indien onverwijlde spoed dat vereist. Het verzoek moet worden gedaan bij de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak. Daarbij is hetzelfde griffierecht opnieuw verschuldigd.
Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
BV Van Vliet Groep Milieu-Dienstverleners 24
beschikking d.d. 15 september 2009/ nr. 2009INT247784
INHOUDSOPGAVE VOORSCHRIFTEN....................................................................................................................................................2 1.
ALGEMEEN .......................................................................................................................................................2 1.1. 1.2.
2.
MILIEUASPECTEN EN -COMPONENTEN .................................................................................................3 2.1.
3.
BODEM .........................................................................................................................................................3
SPECIFIEKE BEDRIJFSONDERDELEN/ACTIVITEITEN .......................................................................4 3.1.
4.
EERDERE VERGUNNINGEN ............................................................................................................................2 ALGEMEEN ...................................................................................................................................................2
ALGEMEEN ...................................................................................................................................................4
INPANDIGE WASPLAATS VOOR CONTAINERS .....................................................................................4 4.1. 4.2. 4.3.
ALGEMEEN ...................................................................................................................................................4 VOORZIENINGEN LOZINGEN PLANTAARDIGE OF DIERLIJKE OLIËN OF VETTEN ...............................................6 BODEMBESCHERMENDE VOORZIENINGEN .....................................................................................................6
BIJLAGE: BEGRIPPEN............................................................................................................................................9
Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
BV Van Vliet Groep Milieu-Dienstverleners 1
beschikking d.d. 15 september 2009/ nr. 2009INT247784
VOORSCHRIFTEN
1.
ALGEMEEN
1.1.
Eerdere vergunningen
1.1.1.
Hoofdstuk 1, hoofdstuk 2 en hoofdstuk 3 van de voorschriften behorende bij de oprichtingsvergunning van 12 december 2006 zijn van toepassing op de veranderingen verleend in onderhavige vergunning, tenzij in de onderhavige voorschriften anders is bepaald. 1.1.2.
Hoofdstuk 1, hoofdstuk 2, hoofdstuk 3 en hoofdstuk 4 van de voorschriften behorende bij de veranderingsvergunning van 2 december 2008 zijn van toepassing op de veranderingen verleend in onderhavige vergunning, tenzij in de onderhavige voorschriften anders is bepaald. 1.1.3.
Daar waar in voorschriften, genoemd in voorschrift 1.1.1 en 1.1.2, sprake is van “inrichting” moet worden gelezen “het gedeelte van de inrichting en de activiteiten waarop deze beschikking betrekking heeft”.
1.2.
Algemeen
1.2.1.
Voorschriften 2.4.4 tot en met 2.4.7, voorschrift 2.4.9, voorschrift 3.1.20, voorschrift 3.1.21, voorschrift 3.3.1, voorschrift 3.14.3 en voorschrift 3.14.4 uit de oprichtingsvergunning van 12 december 2006 komen te vervallen. In onderstaande tabel zijn in de eerste kolom de vervallen voorschriften uit de oprichtingsvergunning verleend d.d. 12 december 2006 opgenomen. In de tweede kolom zijn de nieuwe voorschriften uit onderhavige veranderingsvergunning opgenomen. Vervallen voorschriften uit oprichtingsvergunning van 12 december 2006
Nieuwe voorschriften uit onderhavige veranderingsvergunning
Voorschrift 2.4.4 Voorschrift 2.4.5 Voorschrift 2.4.6 Voorschrift 2.4.7 Voorschrift 2.4.9 Voorschrift 3.1.20 Voorschrift 3.1.21 Voorschrift 3.3.1 Voorschrift 3.14.3 Voorschrift 3.14.4
Voorschrift 2.1.1 Voorschrift 2.1.2 Voorschrift 2.1.4 en 2.1.5 Voorschrift 2.1.2 Voorschrift 2.1.3 Voorschrift 3.1.1 Voorschrift 3.1.2 Activiteitenbesluit Voorschrift 3.1.3 Voorschrift 3.1.4
Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
BV Van Vliet Groep Milieu-Dienstverleners 2
beschikking d.d. 15 september 2009/ nr. 2009INT247784
2.
MILIEUASPECTEN EN -COMPONENTEN
2.1.
Bodem
2.1.1.
Regenwater afkomstig van de in voorschrift 2.4.1 van de oprichtingsvergunning verleend d.d. 12 december 2006 en voorschrift 2.1.1 van de veranderingsvergunning verleend d.d. 2 december 2008 genoemde vloeistofdichte voorzieningen dient zonder dat verspreiding over niet-vloeistofdichte terreingedeelten plaatsvindt, afgevoerd te worden naar het vuilwaterriool. 2.1.2.
Alle in voorschrift 2.4.1 van de oprichtingsvergunning verleend d.d. 12 december 2006 en voorschrift 2.1.1 van de veranderingsvergunning verleend d.d. 2 december 2008 genoemde vloeistofdichte vloeren of verhardingen dienen, overeenkomstig het daartoe krachtens het Besluit bodemkwaliteit aangewezen normdocument beoordeeld en goedgekeurd te worden door een instelling, die daartoe beschikt over een erkenning op grond van dat besluit. Het bewijs van het beoordelen en goedkeuren van een vloeistofdichte voorziening moet worden bewaard in het milieulogboek. 2.1.3.
Een vloeistofdichte vloer of verharding wordt ten minste eens per zes jaar beoordeeld en goedgekeurd overeenkomstig voorschrift 2.1.2. 2.1.4.
Degene die de inrichting drijft draagt zorg voor: a. reparatie en regelmatig onderhoud van de vloeistofdichte vloer of verharding overeenkomstig onderdeel A4 van de NRB, en b. een jaarlijkse controle van de bodembeschermende voorziening overeenkomstig bijlage D behorende bij CUR/PBV-aanbeveling 44. Toelichting: In CUR/PBV-aanbeveling 44 is een checklist voor deze bedrijfsinterne controle opgenomen. De Deskundig Inspecteur is verplicht de vergunninghoud(st)er te instrueren over het uitvoeren van de bedrijfsinterne controles.
2.1.5.
Een vloeistofdichte vloer of verharding wordt opnieuw beoordeeld en goedgekeurd overeenkomstig voorschrift 2.1.2, indien de reparatie, het regelmatig onderhoud of de controle, bedoeld in voorschrift 2.1.4, niet of niet overeenkomstig dat voorschrift is uitgevoerd of indien een tijdens een controle geconstateerd gebrek niet is gerepareerd.
Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
BV Van Vliet Groep Milieu-Dienstverleners 3
beschikking d.d. 15 september 2009/ nr. 2009INT247784
3.
SPECIFIEKE BEDRIJFSONDERDELEN/ACTIVITEITEN
3.1.
Algemeen
3.1.1.
Partijen groter dan 25 m³ mogen alleen worden geaccepteerd indien analyse resultaten op basis van NEN 5740 of het Besluit bodemkwaliteit zijn bijgevoegd. Geaccepteerde partijen grond van meer dan 10 m³ mogen niet langer dan 1 week op het terrein van de inrichting worden opgeslagen. 3.1.2.
Grond moet vóór afvoer worden uitgekeurd overeenkomstig het Besluit bodemkwaliteit, tenzij deze wordt afgevoerd naar een erkend verwerker. 3.1.3.
Het in voorschrift 3.14.2 van de oprichtingsvergunning verleend d.d. 12 december 2006 bedoelde onderzoek moet worden uitgevoerd overeenkomstig het protocol voor gecombineerd bodemonderzoek als opgenomen in de publicatie Bodemonderzoek milieuvergunning en BSB. De analyse van de monsters moet plaatsvinden door een laboratorium dat een kwaliteitsborgingssysteem hanteert dat gebaseerd is op de Europese Norm NEN.EN 45.001 (Algemene criteria voor de beoordeling van beproevingslaboratoria). Van deze normstelling mag worden afgeweken in overleg met en na goedkeuring door het bevoegd gezag. 3.1.4.
De resultaten van het in voorschrift 3.14.2 van de oprichtingsvergunning verleend d.d. 12 december 2006 bedoelde onderzoek moeten door of namens vergunninghoudster worden overgelegd aan het bevoegd gezag ten minste vier weken voordat het gebruik van de inrichting wordt beëindigd.
4.
INPANDIGE WASPLAATS VOOR CONTAINERS
4.1.
Algemeen
4.1.1.
Het reinigen van containers met stoom of met water onder verhoogde druk moet plaatsvinden op een speciaal daarvoor bestemde wasplaats of in een daarvoor bestemde wasruimte. Het reinigen moet op een zodanige wijze plaatsvinden dat zich geen waternevel buiten de inrichting kan verspreiden. 4.1.2.
Oliën, vetten, modder of verontreinigd water mogen niet over de rand van de vloer van een wasplaats of een wasruimte worden geschrobd of gespoten.
Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
BV Van Vliet Groep Milieu-Dienstverleners 4
beschikking d.d. 15 september 2009/ nr. 2009INT247784
4.1.3.
Vloeibare brandstof voor een hogedrukreiniger moet zijn opgeslagen in een tank, die constructief deel uitmaakt van de hogedrukreiniger. De brandstoftank mag geen grotere inhoud hebben dan 50 liter, moet van een doelmatige constructie zijn en zodanig zijn afgeschermd, dat de inhoud onder normale omstandigheden geen hogere temperatuur kan krijgen dan 40 °C. 4.1.4.
Een branderinstallatie voor vloeibare brandstof van een hogedrukreiniger moet zodanig zijn ingericht en worden onderhouden, dat over het gehele regelbereik een nagenoeg rookloze verbranding wordt verkregen. Als vloeibare brandstof mag slechts gasolie, dieselolie of petroleum worden gebruikt. 4.1.5.
Een brandstoftank van een hogedrukreiniger mag voor ten hoogste 95 % zijn gevuld. 4.1.6.
De uitmonding van een afvoerleiding voor verbrandingsgassen van een niet-verplaatsbare hogedrukreiniger moet zodanig zijn gesitueerd dat deze gassen buiten de inrichting geen hinder veroorzaken. 4.1.7.
Alvorens met het nat-reinigen van een container wordt begonnen, moeten de eventueel in de container aanwezige ladingresten zoveel mogelijk worden verwijderd. 4.1.8.
Aan bederf of rotting onderhevige ladingresten moeten zodanig worden opgeslagen dat van deze ladingresten afkomstige geur zich niet buiten de inrichting kan verspreiden. Daartoe moeten deze ladingresten worden bewaard in een vloeistofdichte vuilcontainer waarvan het deksel behoudens tijdens het vullen, gesloten moet zijn. 4.1.9.
Een wasplaats moet bestaan uit een constructie die bestand moet zijn tegen beschadiging door containers of andere fysieke negatieve invloeden. Een wasplaats moet zijn vervaardigd van materiaal dat bestand is tegen de inwerking van de gebruikte reinigingschemicaliën en van het vervuilde waswater. De vloer van een wasplaats moet vloeistofdicht zijn en afwaterend zijn gelegd naar een afvoerput of afvoergoot. De afvoerput of afvoergoot moet vloeistofdicht zijn, vloeistofdicht aansluiten op de vloer en vloeistofdicht aansluiten op de bedrijfsriolering. 4.1.10.
De afvoer van het van een wasplaats afkomstige (afval)water moet plaatsvinden via een vloeistofdicht rioleringssysteem. 4.1.11.
Er moeten voorzieningen zijn getroffen om te voorkomen dat (afval)water van de wasplaats op het omringende terreingedeelte kan komen of dat regenwater van het omringende terreingedeelte op de wasplaats kan komen. 4.1.12.
Een wasplaats moet schoon worden gehouden. Een afvoerput of afvoergoot moet, zo dikwijls als dit voor de goede werking daarvan noodzakelijk is, worden gereinigd. Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
BV Van Vliet Groep Milieu-Dienstverleners 5
beschikking d.d. 15 september 2009/ nr. 2009INT247784
4.2.
Voorzieningen lozingen plantaardige of dierlijke oliën of vetten
4.2.1.
Het bedrijfsafvalwater afkomstig van de inpandige wasplaats voor containers moet door een slibvangput en een olie-afscheider worden geleid. 4.2.2.
De slibvangput en de olie-afscheider waardoor bedrijfsafvalwater wordt geleid moeten zo vaak als nodig, maar ten minste éénmaal per jaar deskundig worden gereinigd en op eventuele lekkage gecontroleerd. Een schriftelijk bewijs van de laatste reiniging en controle moet in de inrichting aanwezig zijn. 4.2.3.
Na elke lediging dient de olie-afscheider direct volledig gevuld te worden met schoon water. 4.2.4.
Sanitair afvalwater mag niet door voorzieningen zoals een slibvangput of een olie-afscheider worden geleid. 4.2.5.
Van het schoonhouden van de slibvangput en de olie-afscheider moet een logboek worden bijgehouden. 4.2.6.
Bedrijfsafvalwater afkomstig van de inpandige wasplaats voor containers moet een controlevoorziening doorlopen, die zodanig is uitgevoerd dat op een eenvoudige wijze representatieve steekmonsters kunnen worden genomen. Toelichting: Voor een goede bemonstering moet de diameter van een put ten minste 20 cm bedragen en moet deze zodanig gedimensioneerd zijn dat er ten minste 5 liter afvalwater permanent in blijft staan. Bij voorkeur ligt de instroomzijde van de put 10 cm hoger dan de uitstroomzijde.
4.2.7.
Een controlevoorziening moet altijd goed toegankelijk zijn. 4.2.8.
Het te lozen bedrijfsafvalwater moet op eenvoudige wijze kunnen worden bemonsterd.
4.3.
Bodembeschermende voorzieningen
4.3.1.
Het bodemrisico van de inpandige wasplaats voor containers moet door het treffen van doelmatige maatregelen en voorzieningen voldoen aan bodemrisicocategorie A zoals gedefinieerd in de NRB.
Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
BV Van Vliet Groep Milieu-Dienstverleners 6
beschikking d.d. 15 september 2009/ nr. 2009INT247784
4.3.2.
Uiterlijk 6 maanden na het in werking treden van deze vergunning dient de vloer op tekening met werknummer 2009004, bladnummer 01S, laatstelijk gewijzigd 2-3-2009 behorende bij de aanvraag om vergunning aangegeven met “wasplaats containers” met bijbehorende bedrijfsriolering beoordeeld en goedgekeurd te worden door een Deskundig Inspecteur conform CUR/PBV-aanbeveling 44 dan wel overeenkomstig het daartoe krachtens het Besluit bodemkwaliteit aangewezen normdocument. Toelichting: Bij bedrijfsrioleringen onder vrij verval is bij de beoordeling overeenkomstig CUR/PBV-aanbeveling 44 een bepaald lekverlies toegestaan. Een Deskundig Inspecteur is een persoon die tenminste voldoet aan de eisen van deskundigheid en onafhankelijkheid, zoals omschreven in Kiwa/PBV-Rapport WF 98-01 "Deskundigheidseisen inspecteur bodembeschermende voorzieningen". Een goedgekeurd inspectierapport wordt verkregen door de inspectie uit te laten voeren door een bij Stichting ODI/VDV aangesloten bureau of door een op basis van BRL-1151 gecertificeerd bedrijf.
4.3.3.
Als bewijs van vloeistofdichtheid van een vloeistofdichte vloer, verharding of bedrijfsriolering moet een goedgekeurd inspectierapport aan het bevoegd gezag kunnen worden getoond. 4.3.4.
Een vloeistofdichte vloer, verharding of bedrijfsriolering wordt ten minste eens per zes jaar beoordeeld en goedgekeurd overeenkomstig het daartoe krachtens het Besluit bodemkwaliteit aangewezen normdocument door een instelling, die daartoe beschikt over een erkenning op grond van dat besluit. 4.3.5.
Indien een vloer, verharding of bedrijfsriolering na inspectie niet als vloeistofdicht kan worden aangemerkt, moeten de door de inspecteur in het inspectierapport geadviseerde herstelmaatregelen binnen de eveneens in het rapport aangegeven termijn worden uitgevoerd. Na uitvoering van de herstelwerkzaamheden moet opnieuw een inspectie overeenkomstig het daartoe krachtens het Besluit bodemkwaliteit aangewezen normdocument door een instelling, die daartoe beschikt over een erkenning op grond van dat besluit, worden uitgevoerd. 4.3.6.
Degene die de inrichting drijft draagt zorg voor: a. reparatie en regelmatig onderhoud van de vloeistofdichte vloer of verharding overeenkomstig onderdeel A4 van de NRB, en b. een jaarlijkse controle van de bodembeschermende voorziening overeenkomstig bijlage D behorende bij CUR/PBV-aanbeveling 44. Toelichting: In CUR/PBV-aanbeveling 44 is een checklist voor deze bedrijfsinterne controle opgenomen. De Deskundig Inspecteur is verplicht de vergunninghoud(st)er te instrueren over het uitvoeren van de bedrijfsinterne controles.
4.3.7.
De uitgevoerde inspecties moeten worden geregistreerd. Hierbij kan gebruik worden gemaakt van de checklist opgenomen in CUR/PBV-aanbeveling 44.
Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
BV Van Vliet Groep Milieu-Dienstverleners 7
beschikking d.d. 15 september 2009/ nr. 2009INT247784
BIJLAGE: BEGRIPPEN ** VOOR ZOVER EEN DIN-, NEN-, NEN-EN-, OF NEN-ISO-NORM, ...: Voor zover in een voorschrift verwezen wordt naar een DIN-, DIN-ISO, NEN-, NEN-EN-, NEN-ISO-, NVN-norm, AI-blad, BRL, CPR, PGS of NPR, wordt de uitgave bedoeld die voor de datum waarop de vergunning is verleend het laatst is uitgegeven met tot die datum uitgegeven aanvullingen of correctiebladen. Indien er sprake is van reeds bestaande constructies, toestellen, werktuigen en installaties is -de norm, BRL, CPR, PGS, NPR of het AI-blad van toepassing die bij de aanleg of installatie van die constructies, toestellen, werktuigen en installaties is toegepast, tenzij in het voorschrift anders is bepaald. Alle onderstaande verklaringen en definities zijn van toepassing op de in de voorschriften gebruikte benamingen en termen, aangevuld met, dan wel in afwijking van de in NEN 5880 (Afval en afvalverwijdering, Algemene termen en definities) en de NEN 5884 (Afval en afvalverwerking, termen en definities voor bouw- en sloopafval) gegeven verklaringen en definities. BESTELADRESSEN: publicaties zijn in ieder geval verkrijgbaar bij de onderstaande instanties: - overheidspublicaties zoals AI-bladen en CPR-richtlijnen bij: SDU Service, afdeling Verkoop Postbus 20014 2500 EA DEN HAAG telefoon (070) 378 98 80 telefax (070) 378 97 83 - PGS-richtlijnen zijn digitaal verkrijgbaar via www.publicatiereeksgevaarlijkestoffen.nl - DIN, DIN-ISO, NEN, NEN-EN, NEN-ISO, NVN-normen en NPR-richtlijnen bij: Nederlands Normalisatie-instituut (NEN), Afdeling verkoop Postbus 5059 2600 GB DELFT telefoon (015) 269 03 91 telefax (015) 269 02 71 www.nen.nl - BRL-richtlijnen bij: KIWA Certificatie en Keuringen Postbus 70 2280 AB RIJSWIJK telefoon (070) 414 44 00 telefax (070) 414 44 20 - InfoMil is het informatiecentrum in Nederland over milieu wet- en regelgeving. www.infomil.nl BEDRIJFSRIOLERING: Voorziening voor de afvoer van bedrijfsafvalwater vanuit de inrichting naar een openbare riolering of een andere voorziening voor de inzameling en het transport van afvalwater. BEVOEGD GEZAG: Gedeputeerde Staten. BODEMBESCHERMENDE MAATREGEL: Handeling in de vorm van controle of onderhoud van een voorziening of proces, om de kans op emissies of immissies te reduceren. BODEMBESCHERMENDE VOORZIENING: Fysieke voorziening die de kans op emissies of immissies reduceert. BODEMRICISOCATEGORIE A: Verwaarloosbaar bodemrisico. Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
BV Van Vliet Groep Milieu-Dienstverleners 8
beschikking d.d. 15 september 2009/ nr. 2009INT247784
CUR/PBV: Stichting civieltechnisch centrum uitvoering, research en regelgeving/Projectbureau Plan Bodembeschermende Voorzieningen. CUR/PBV-AANBEVELING 44: Beoordelingscriteria van vloeistofdichte voorzieningen (Stichting CUR). CUR/PBV-AANBEVELING 51: Milieutechnische ontwerpcriteria voor bedrijfsrioleringen. NRB: Nederlandse Richtlijn Bodembescherming bedrijfsmatige activiteiten. RISICO: De mate van ongewenste gevolgen van een activiteit in relatie met de kans dat deze zich voordoen. VERWAARLOOSBAAR BODEMRISICO: Situatie waarin door goede afstemming van maatregelen en voorzieningen. VLOEISTOFDICHT: De situatie waarbij een vloeistof de niet met vloeistof belaste zijde van een bodembeschermende voorziening niet bereikt. VLOEISTOFDICHTE VLOER: Vloeistofdichte vloer van bewezen kwaliteit inclusief 100% opvang en/of gecontroleerde afvoer alsmede een adequaat inspectie- en onderhoudsprogramma. VLOEISTOFDICHTE VOORZIENING: Effectgerichte voorziening die waarborgt dat, onder voorwaarde van doelmatig onderhoud en adequate inspectie en/of bewaking, geen vloeistof aan de niet met vloeistof belaste zijde kan komen.
Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
BV Van Vliet Groep Milieu-Dienstverleners 9
beschikking d.d. 15 september 2009/ nr. 2009INT247784