22
Omschrijving der seinen en seinmiddelen.
Toepassingsvoorschriften.
HOOFDSTUK III.
HOOFDSTUK III.
Seinen op niet bepaalde plaatsen te geven.
Seinen op niet bepaalde plaatsen te geven.
Sein 5. Veilig.
Sein 5.
De trein staat achter vrij. Des daags:
23
14. Dit sein wordt in de volgende gevallen gegeven: Des nachts:
De beambte beweegt een groen licht De beambte toont eene ontrolde loodrecht op en neer. groene vlag.
a. indien aan den treindienstleider of aan den wachter van een post op een station kenbaar gemaakt moet worden, dat een goederentrein, nadat deze op een station tot stilstand is gekomen, achter vrij staat; b. om den beambte, die het onder a bedoelde sein gegeven heeft, kenbaar te maken, dat dit sein begrepen is.
24
Omschrijving der seinen en seinmiddelen.
Toepassingsvoorschriften.
25
Sein 6. Langzaam rijden.
sein 6 a.
De trein moet langzaam rijden.
15. (1) Dit sein dient om aan te geven, dat een gedeelte van den spoorweg tijdelijk niet met de grootste normaal ter plaatse toegelaten snelheid bereden mag worden. (2) Het L-bord wordt geplaatst op een afstand van ten minste 700 m vóór het begin, het A-bord bij het begin en het E-bord bij het einde van het gedeelte, dat langzaam bereden moet worden. Het L-bord is aan de achterzijde grijs, het toont aan die zijde des nachts twee witte sterhchten. (3) Op enkel spoor worden de langzaamnjden-borden zoodanig geplaatst, dat de machinist het L- en het A-bord rechts en het E-bord links van den trein ziet; het A-bord voor de eene treinnchting is tegelijkertijd E-bord voor de andere tremnchting en omgekeerd. Het A-bord toont op enkel spoor zoowel des daags als des nachts aan de achterzijde het beeld van het E-bord en omgekeerd. (4) Op dubbel spoor worden de langzaamrijden-borden zoodanig geplaatst, dat de machinist deze rechts van den trein ziet. Voor elk spoor dat langzaam bereden moet worden, wordt een stel borden geplaatst. Het A-bord toont op dubbel spoor des daags aan de achterzijde het beeld van het E-bord en omgekeerd, des nachts toonen, behoudens het onder (5) genoemde geval, het A- en het E-bord aan de achterzijde één wit sterlicht. Komen de borden echter te staan naast een spoor, dat in de tegengestelde richting bereden wordt, dan mogen, indien daardoor verwarring zou kunnen ontstaan, op de achterzijde van het A- en het E-bord geen letters zichtbaar zijn. Voor een trein, die verkeerd spoor rijdt, worden dus des daags het begin en het einde van het langzaam te berijden gedeelte door een bord links van den trein en des nachts door een wit sterhcht links van den trein kenbaar gemaakt. (5) Wordt het spoor, waarop langzaamrijden-borden betrekking hebben, volgens aanschrijving tijdelijk als enkel spoor bereden, dan worden de borden zoo spoedig mogelijk geplaatst (en des nachts verlicht) als voor enkel spoor onder (3) is voorgeschreven, met dien verstande echter, dat zij alle aan ééne zijde van het spoor kunnen worden aangebracht.
6 a. (Langzaamrijden-borden). Het door een A- en een E-bord begrensde gedeelte van den spoorweg moet langzaam bereden worden. Des nachts: Des daags: Aan het L-bord twee gele lichten Een rond geel bord met witten rand, waarop de letter L (langzaam) m schuin boven elkaar. zwart. [L-bord]. Aan het A-bord één geel licht. Vervolgens een rond geel bord met witten rand, waarop de letter A (aanvang) in zwart. [A-bord]. Daarna een rond groen bord met Aan het E-bord één groen licht. witten rand, waarop de letter E (einde) in wit. [E-bord]. Op enkel spoor.
26
Omschrijving der seinen en seinmiddelen.
Op dubbel spoor.
Toepassingsvoorschriften.
27
(6) Op de stations mag zoo noodig van het vorenstaande worden afgeweken. (7) De grootste snelheid, waarmede het door een A- en een E-bord begrensde gedeelte mag worden bereden, bedraagt — tenzij uitdrukkelijk eene andere snelheid is voorgeschreven — 30 km in het uur. De toegestane snelheid wordt op het L-bord kenbaar gemaakt door middel van zwarte cijfers op witten grond. Indien alleen Voor de locomotief eene snelheid van minder dan 30 km m het uur is vastgesteld, dan geldt voor het overige gedeelte Van den trein eene snelheid van ten hoogste 30 km in het uur. In alle andere gevallen geldt de toegelaten snelheid voor den geheelen trein. (8) Is de snelheid, waarmede tusschen het A- en het E-bord gereden mag worden kleiner dan 30 km in het uur, en is deze kleinere snelheid nog niet bekend gemaakt of kan sein 6 a „langzaam rijden" nog niet getoond worden, dan wordt de naderende trein eerst door middel van sein 8 „onveilig" tot stilstand gebracht [T.V.S. 18 h en £].
6 b. Des daags: De beambte toont een ontrolde gele vlag
Des nachts: De beambte toont een geel licht.
Seinen 6 b en 6 c. 16. (1) Deze seinen kunnen worden gegeven: a. indien sein 8 „onveilig" op eemgen afstand te voren moet worden aangekondigd; b. indien een voorsem tot twijfel aanleiding kan geven of afwezig is en daarbij met de zekerheid bestaat, dat aan een bijbehoorenden hoofdseinpaal sein 12 „veilig" wordt getoond; c. indien door storing de voorseinpaal sein 14 „veilig" of sein 15 „waarschuwing" toont, terwijl aan den hoofdsempaal of aan de hoofdsempalen, waarop het voorsein betrekking heeft, sein 11 „onveilig" wordt getoond. (2) Sein 6 c „langzaam rijden" mag slechts getoond worden, indien het met mogelijk is sein 6 b „langzaam rijden" (dagsein) te toonen.
28
Omschrijving der seinen en seinmiddelen.
6 c (dagsein). De beambte houdt den arm op schouderhoogte zijwaarts uitgestrekt.
Toepassingsvoorschriften.
29
30
Omschrijving der seinen en seinmiddelen.
31
Sein 7.
Sein 7. Oprijden. De trein mag nadat hij vóór den seinpaal, waaraan sein 11 „onveilig' getoond wordt, gestopt heeft, dezen „onveilig" toonenden seinpaal voorbijrijden tot de plaats, waar sein 7 wordt getoond. Des daags:
Toepassingsvoorschriften.
Des nachts:
De beambte beweegt naar de zijde De beambte beweegt naar de zijde van den trein een geel licht loodrecht van den trein een rechthoekig geel bord met witten rand loodrecht op op en neer. en neer.
17. (1) Dit sein kan gebruikt worden, indien, door storing of na stilstand van den trein voor den innj- of afstandssempaal bij verkeerd spoor of bij tijdelijk enkel spoor rijden, sein 12 „veilig" niet kan worden getoond. (2) Indien sein 7 „oprijden" getoond wordt, rijdt de machinist op tot de plaats, waar dit sein wordt gegeven. Daar worden aan den machinist mondeling inlichtingen verstrekt. (3) Dit sein wordt niet gegeven, indien het tot misverstand aanleiding zou kunnen geven, b.v. in het geval, dat het zou kunnen worden opgevolgd door den machinist van een trein, voor welken het niet bestemd is.
Toepassingsvoorschriften.
Omschrijving der seinen en seinmiddelen.
33
Sein 8 a.
Sein 8. Onveilig.
18. Dit sein wordt, indien het bevel tot stoppen niet door sein 11 „onveilig" kan worden gegeven, toegepast in de volgende gevallen:
De trein moet tot stilstand worden gebracht of de trein staat achter niet vrij. i a.
a. indien een onveilig sein, dat aan een hoofdseinpaal getoond moet worden, tot twijfel aanbiding kan geven, of afwezig is;
Des daags:
Des nachts:
De beambte zwaait met eene ontrolde roode vlag, of indien deze met aanwezig is, met eemg ander voorwerp (eene gele of groene vlag mag hiervoor niet gebezigd worden).
De beambte zwaait cirkelvormig met rood licht, of indien dit niet aanwezig js, met wit licht (geel of groen licht mag hiervoor niet gebezigd worden).
b. indien sein 3 „alarm" weerklinkt; c. indien een trein het gedeelte van een spoor, waarop zich slechts één trein mag bevinden, berijdt, terwijl vermoed kan worden, dat de voorafgaande trein dit gedeelte nog niet verlaten heeft; d. indien op enkel spoor een trein komt uit de richting, tegengesteld aan die, waarvoor sein l „aankondiging" is ontvangen; e. indien op dubbel spoor door den machinist van een trein, die verkeerd spoor rijdt, de voorgeschreven fluitseinen [T.V.S. 71 (1) ƒ] niet worden gegeven, of des nachts sein 40 b „frontsein" op den trein ontbreekt; ƒ. indien aan den trein eene onregelmatigheid wordt waargenomen, welke gevaar kan opleveren. In de onder b tot en met ƒ genoemde gevallen worden bovendien zoo dicht mogelijk bij de plaats, waar sein 8 a „onveilig" getoond wordt, klappers gelegd (sein 8e „knalsem"); £. indien op enkel spoor, of bij tijdelijk enkel spoor rijden, nadat sein l „aankondiging" is ontvangen, dit sein ook weerklinkt voor een trein uit de tegengestelde richting, zonder dat een trein is voorbijgereden, of zonder dat het eerstgegeven sein is herroepen. Voor zoover de wachter niet de zekerheid heeft verkregen, dat de treinen door de voorliggende posten zullen worden opgehouden, wordt als volgt gehandeld: de wachter legt nabij den post klappers (sein 8 e „knalsein"), loopt den trein waarvoor hij die zekerheid niet heeft verkregen, of indien dit voor geen van beide treinen het geval is, den trein, dien hij het laatst kan verwachten zoover mogelijk tegemoet en toont dezen sein 8 a „onveilig", terwijl bovendien zoo dicht mogelijk bij de plaats waar dit sein getoond wordt, klappers worden gelegd (sein 8 e „knalsein");
86. Des daags: Eene ontrolde roode vlag of een rood licht.
Des nachts: Een rood licht.
,' t-
34
Omschrijving der seinen en seinmiddelen.
8 c (dagsein). De beambte houdt beide armen m de hoogte.
Toepassingsvoorschriften.
*. Men de snelheid, die bij ha t„„„e„ „„ „•„ 6 „ of rijden tusschen het A- en het E UrJ j
- J«n 30 U i„ he, „ur [TV S ,5 7)1 ni« „„ den „«hinis, behnd geml T, k. d.e»sei„ i. rf !ein 59
..langzaam
7' u ^'^ "="" ' """" '"^ »*
ie b»„, d«
trein
8 J. Des daags: Een rechthoekig rood bord met witten rand.
Des nachts: Aan het bord een rood licht.
o. om aan
te
geven, dat de trein achter niet vrij
«
36
Omschrijving der seinen en seinmiddelen.
Toepassingsvoorschriften.
37
Seinen 8 b en 8 c. 19. (1) Sein 8 b „onveilig" wordt getoond: a. als aanwijzing, dat een trein op een bepaalde plaats op een station moet stoppen; b. indien het niet mogelijk is om sein 8 a „onveilig" te toonen. (2) Sein 8 c „onveilig" mag slechts getoond worden, indien geen duidelijker dagsem kan worden getoond.
Sein 8 d. 20. Dit sein wordt, indien het bevel tot stoppen niet door sein 11 „onveilig" kan worden gegeven, behalve in het geval, genoemd onder 18 m, slechts toegepast in de volgende gevallen: a. als aanwijzing, dat een spoor of wissel tijdelijk met berijdbaar is; b. ter beveiliging van een of meer op een spoor in herstelling staande voertuigen.
ie.
Sein 8 e.
Eén of meer knallen (knalsein).
21. (1) Dit sein wordt gegeven: a. in de gevallen, waarin zulks in T.V.S. 18 is bepaald; b. indien de gelegenheid ontbreekt om het sein „onveilig" door andere seinmiddelen te geven; c. ingevolge bijzondere mistvoorschnften [zie L.T.R.].
Een knalsein wordt gegeven door het ontploffen van één of meer op de spoorstaaf geplaatste kloppers.
(2) Voor het geven van sein 8 e „knalsein" worden ten minste twee klappers op eenigen afstand van elkander op eene der spoorstaven geplaatst ten einde rekening te houden met de mogelijkheid, dat een klapper niet ontploft. (3) Zoolang de reden, waarom sein 8 e „knalsein" wordt gegeven blijft bestaan, worden de klappers, wanneer een trein daarover gereden is, weder door andere vervangen. Sein 8/. Met den hoorn of de mondfluit. Meermalen drie korte tonen (• • •)•
22. Dit sein wordt gegeven in alle gevallen, waarin het nuttig kan worden aangewend om een trein tot stoppen te brengen.
38
Omschrijving der seinen en seinmiddelen.
Toepassingsvoorschriften.
Sein 9. Trein is afgebroken.
Seinen 9 a en 9 b.
Aanwijzing, dat de trein is afgebroken.
23. (1) Sein 9 a „trein is afgebroken" dient om den machinist er opmerkzaam op te maken, dat de trein afgebroken is. Het wordt zoo noodig door den wachter van den volgenden post herhaald.
9 a.
Des daags:
Des nachts:
De beambte maakt met beide armen De beambte toont snel afwisselend eene cirkelvormige beweging. wit licht en geen licht.
9 b. Des daags: De treinbeambte maakt met den arm eene cirkelvormige beweging.
Des nachts: Als sein 9 a.
39
(2) Wordt het sein, dat de trein is afgebroken, door een Ireinbeamble gegeven, dan wordt gebruik gemaakt van sein 9 b „trein is afgebroken". Het wordt door de andere trembeambten overgenomen, totdat het den machinist bereikt.
Omschrijving der seinen en seinmiddelen.
Toepassingsvoorschriften.
Sein 10. Vertrekken.
Sein 10.
De trein moet vertreden.
24. Dit sein wordt op stations gebruikt voor het doen vertrekken van treinen aangewezen voor reizigersvervoer van een langs een reizigersperron gelegen spoor alsmede voor andere treinen, indien dit is voorgeschreven en geldt rechtstreeks voor den machinist.
Des daags:
Des nachts:
Een groen licht wordt loodrecht op De vertrekstaf, d.w.z. een staf, met eene ronde wit en groene schijf, wordt en neer bewogen. omhoog gehouden.
41