Hoofdstuk 9: De Belgische (partij) politiek 1. De politieke partijen en de klassieke Belgische breuklijnen (de verzuiling) A. Definitie en “wettelijk” statuut van partijen
Statuut van de politieke partijen zijn niet wettelijk geregeld. In de grondwet is niets bepaald over hun vorm / bestaansvoorwaarden o Er zijn nog geen partijen o Minder nood aan een partijstructuur, omdat de belangrijkste facties (de katholieken en de liberalen) kunnen steunen op de bestaande structuren van respectievelijk de Kerk en de Loge
“Ongeregeld”: o Nieuwe ideeën kunnen gemakkelijk resulteren in nieuwe partijen o Zich volgens haar eigen principes organiseren o Politieke acties door de partijen kunnen ontsnappen aan gerechtelijke vervolging
Raad van State kan alleen beslissen om bij wijze van sanctie de publieke geldkraan toe te draaien
18 november 2003: zaak tegen drie financieringsvzw’s van het Vlaams Blok (HvC geoordeeld): o Een partij is geen politieke instelling (niet het HvA bevoegd) o
Het Hof van Cassatie maakt een onderscheid tussen “de politieke instelling” en een “medium voor de werking van de politieke instelling” Enkele aspecten van het partijpolitieke leven toch regelen: De beperking en de controle van de verkiezingsuitgaven De financiering en de open boekhouding van de politieke partijen Ingegrepen in de kieswetgeving (bv een minimale kiesdrempel, kiesomschrijving)
Minimale elementen van een definitie: o Een vereniging: een minimumaantal leden is er niet, maar één man of één vrouw is niet genoeg o De leden van de partij zijn ideologisch gelijkgestemd: delen dezelfde principes o De uitdrukkelijke bedoeling hebben om deel te nemen aan de publieke macht
Amerikaans voorbeeld: o Een tweepartijenstelsel zorgt voor stabiliteit
België: o Meer dan een eeuw drie partijen geweest: De liberalen, de katholieken en de socialisten
=> verzuiling: het hele middenveld, het verenigingsleven, de sociale, gezondheids – en onderwijsvoorzieningen
Emine Özen – Geschiedenis samenvatting – Hoofdstuk 9
Pagina 1
B. Ontstaanstheorieën en functies
Het tot stand komen van een partij is een gevolg van de democratisering van de vertegenwoordiging De socio – economische benadering => vertrekt meer vanuit de feitelijke maatschappelijke situatie o Telkens wanneer zich nieuwe mogelijkheden voordoen, ontstaan er ook nieuwe problemen
Vier veel voorkomende tegenstellingen: o Religieuze (katholieken vs liberalen) o Etnische (Vlamingen vs Walen) o Economische (primaire, secundaire en tertiaire sector) o Werkgevers vs werknemers
Hoe meer nieuwe problemen rijzen, hoe meer tegengestelde visies mogelijk zijn Opdrachten van een politieke partij: o Expliciterend: gemakkelijke de ideeën expliciteren waarvoor de groep partijmensen staat
o
Mobiliserend: drukken uit voor welke belangen ze staan, de massa wordt gemobiliseerd. Uiteindelijk is het immers de bedoeling elk kiesgerechtigde te overtuigen
o
Rekruterend: uit de geïnteresseerden en geëngageerden rekruteert de partij haar kandidaten, haar partijfunctionarissen en politieke mandatarissen
o
Organisatorisch: zorgen voor cohesie in de groep
Toenemende professionalisering en specialisering (binnen elke partij specialisten!) “Electoralisering” => de hele partijwerking zwalpt van verkiezing naar verkiezing.
C. Summiere geschiedenis van de belangrijkste Belgische partijen 1. De liberalen
In het Nationaal Congres => meer katholieken dan liberalen o Wel samenwerking tussen liberalen en katholieken (onder invloed van Lammenais) Voor Lammenais zijn de liberale principes geen doctrine, maar een pragmatische eis o
De kerk => onderwijsvrijheid (na de onafhankelijkheid de Leuvense Rijksuniversiteit afschaffen en weer een katholieke instelling ervan maken)
Katholieken en liberalen hanteren in hun politieke handelingen uitsluitend het Frans Tussen het midden van de 19de eeuw en 1884 is liberalisme troef o Waalse staalindustrie (Cockerill) => België wordt een industriële topnatie o Handel krijgt alle kansen (naamloze vennootschappen oprichten wordt mogelijk) o De oude stedelijke octrooibelastingen worden afgeschaft o De arbeider moet steeds zijn werkmansboekje bij zich hebben om te bewijzen dat hij van zijn baas verlof kreeg het werk te verlaten o Werkrechtersraden (waarvan de voorzitter een werkgever is)
Van 1884 tot het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog o De liberalen behoren tot de oppositie
Emine Özen – Geschiedenis samenvatting – Hoofdstuk 9
Pagina 2
Tijdens het interbellum o Sociale problemen op het programma o De liberalen maken deel uit van de meeste coalities
Na de Tweede Wereldoorlog o De communisten als derde partij van het land o Onder invloed van de koningskwestie en de schoolstrijd worden enkele coalities aangegaan met communisten en socialisten
1970: een breuk binnen de PVV-PLP Einde ‘70 o Een ideologische herbronning (Guy Verhofstadt, in 1982 wordt hij de voorzitter van de PVV)
2. De socialisten
De socialisten vormen na de liberalen als tweede een partij in België Midden 19de eeuw tot WOI => de sociale kwestie bepaalt de politieke agenda 1857 in Gent: de eerste twee vakbonden worden opgericht (de Broederlijke Wevers en de Noodlijdende Spinners) o ! 1791 de wet Le Chapelier (het coalitieverbod) blijft gelden tot 1886
1877: de Vlaamsche Socialistische Arbeiderspartij opgericht o “De Belgische Socialistische Partij” => na een fusie met Brusselse groepen en na aansluiting met de Walen wordt ze vanaf 1885 de Belgische Werkliedenpartij (BWP) Verbruikscoöperatieven, mutualiteiten, volksapotheken o
Edward Anseele (1856 – 1938): de eerste Vlaamse socialist in de Kamer van Volksvertegenwoordigers
1919: eerste verkiezing volgens het algemeen enkelvoudig stemrecht
1935 Hendrik de Man wordt minister (de ontwerpen van het Plan van de Arbeid)
Achille van Acker (1898 – 1975): minister van Sociale Zaken en Eerste Minister => gaf vorm aan de Belgische sociale zekerheid
SP grijpt de “nieuwe” thema’s aan om kiezers te overtuigen, voor vrouwenrechten, tegen kernbommen, voor meer milieu –en natuurbehoud, …
3. De katholieken
De katholieken zijn vanaf de onafhankelijkheid sterk en politiek actief In de jaren 1860 ontstaan: een Federatie van Kiesverenigingen en Bond van Katholieke Kringen Charles Woeste ! Arbeidersbeweging (Daens!) o De pauselijke encycliek Rerum Novarum (1891) => de voorkeur aan corporatistische organisatie (maar de christelijke arbeiders ook toelaten lid te worden van een afzonderlijk vakbond van arbeiders of bedienden)
Emine Özen – Geschiedenis samenvatting – Hoofdstuk 9
Pagina 3
Vanaf de jaren 1880 groeit bonden en verenigingen In 1945 stichten politici de Christelijke Volkspartij en werken een vernieuwend programma uit 1965: de partij meer autonomie geven o 1968 Leuven Vlaams (de val van de regering van Gaston Eyskens) Gaston Eyskens ’60: schoolpact, onafhankelijkheid van Congo, Eenheidswet Leo Tindemans ‘70 Wilfried Martens ’80: besparingen, devaluatie van de Belgische frank, staatshervorming Jean-Luc Dehaene ’90: globaal plan & Sint-Michielsakkoorden van de vierde staatshervorming o 1999: Dioxinecrisis
4. De taalpartijen
De vrijheid van het gebruik der talen => volledig verfranste Belgische staat 1860: in Antwerpen de Meetingpartij (vooral mensen uit de middenklasse die bezwaren hebben tegen de verfranste elites en tegen het militaristische regeringsbeleid) 1989: het cordon sanitaire afsluiten o Nooit samen met extreem – rechts en ondemocratisch bestempelde partij (Vlaams Blok) politieke akkoorden sluiten / regeercoalities vormen 2000: de Liga voor de Rechten van de Mens & het Centrum voor Gelijkheid van Kansen en Racismebestrijding o Dagvaarding tegen drie financieringsvzw’s van de partij (Vlaams Blok) o Inbreuken op de Anti – discriminatiewet o Gerechtelijk staat het vast dat het Vlaams Blok een racistische partij is die aanzet tot discriminatie => een nieuwe partij => Vlaams Belang
5. De communisten
Na de WOII slagen de communisten toch even erin om deel uit temaken van de coalitieregering o Het extreme communisme door die regeringsdeelname geneutraliseerd
Na de oorlog en in tijden van Koude Oorlog kan de partij geen steun meer vinden in het communistische Rusland
2. De belangrijkste politieke evoluties A. Kerk en staat en het ideologische debat
Nooit echt een radicale scheiding van Kerk en staat geweest in België Art. 19 tot 21 Gw zijn vruchten van het “Monsterverbond” o Elke bemoeiing van de overheid met het kerkelijk leven opgeheven Toch blijven de bedienaren van de (erkende) erediensten betaald door de staat en is er ook financiële ondersteuning van de wereldlijke middelen van de Kerk
De rooms – katholieke Kerk is vandaag niet meer de enige erkende eredienst
Emine Özen – Geschiedenis samenvatting – Hoofdstuk 9
Pagina 4
De eerste schoolstrijd (1879 – 1884) betreft het lager onderwijs o De liberale regering schaft de subsidie van de vrije gemeentescholen af en verplicht de gemeenten een neutrale school op te richten (stijging belastingen) o Het godsdienstonderwijs wordt vervangen door moraal o ! 1884 de katholieke regering maakt de liberale schoolwet ongedaan
De tweede schoolstrijd (1954 – 1958) o Inkrimping van de subsidiëring aan het vrije, nu middelbare, onderwijs ten bate van nieuw op te richten rijksscholen o ! 1958 Schoolpact: een overeenkomst tussen de drie partijen, achteraf bekrachtigd door de wetgever)
!1973 Cultuurpact: o Een afspraak tussen alle grote partijen (alleen de Vlaamse Unie tekende niet), bevestigd bij nationale wet en uitvoering gegeven bij Vlaams decreet o De wettelijke bescherming van de ideologische en filosofische minderheden
B. Verdere uitbouw van de verzorgingsstaat via overlegdemocratie
Sociale wetten 1886 – 1889 en 1900 - 2010: o Beperking en verbod op bepaalde vormen van kinder – en vrouwenarbeid, arbeidsduurreglementeringen in bepaalde sectoren, codificatie en inspectie van de werkvoorwaarden
Vanaf 1919 vergaderen de eerste paritaire commissies en worden collectieve arbeidsovereenkomsten afgesloten De socialistische minister van Arbeid Hendrik De Man (1935) stelt in 1935 Plan van de Arbeid o Het terugdringen van de werkloosheid door het realiseren van grote openbare werken
C. Van Vlaamse ontvoogding tot federale staat 1. De taalkwestie
Flamingantisme: o De Commissie der Vlaamse Grieven 1856 o Naast het Frans ook de Vlaamse taal in Vlaanderen erkend zien
Terdoodveroordeling van de Vlaamse arbeiders Coucke en Goethals => het nemen van wetgevende maatregelen
1873 de eerste taalwet wordt afgekondigd, de taal van de strafprocedure o Vlamingen hebben het recht op een vervolging en procedure in hun eigen taal
1878: de wettelijke regeling van het taalgebruik in bestuursaangelegenheden o In Vlaanderen is de bestuurstaal in principe Vlaams, maar wie het wenst mag zich in het Frans uitdrukken tegenover de overheid (omgekeerd in Wallonië geldt niet)
1883 het officiële onderwijs o Vlaamse kinderen hebben recht op middelbaar onderwijs in de eigen taal
Emine Özen – Geschiedenis samenvatting – Hoofdstuk 9
Pagina 5
De Wet Coremans- De Vriendt (Gelijkheidswet van 1898) o Alle wetten, besluiten en verordeningen moeten zowel in het Frans als het Nederlands afgekondigd worden o Beide teksten verschijnen naast elkaar in het BS en hebben dezelfde authentieke kracht
1930: vernederlandsing Gentse universiteit
De gelijkheid voor Walen en Vlamingen wordt gerealiseerd door wetten van 1921 en 1932 op het taalgebruik in bestuurszaken Het territorialiteitsbeginsel wordt nu vastgelegd; o In Vlaanderen Vlaams, niet langer als mogelijkheid, maar als regel o Terwijl Vlaanderen dus vernederlandst, verfranst het Brusselse
1935: het gebruik der talen in gerechtszaken (wordt nog steeds uitdrukkelijk vermeld in elke Belgische rechterlijke uitspraak)
Tijdens het interbellum => stappen gezet naar de latere defederalisering o Compris des Belges (scheuring van België wordt afgewezen, maar de eentaligheid van beide landsdelen bevestigd)
1938: adviserende cultuurraden effectief opgericht
Tijdens WOII gaan een aantal Vlamingen in de collaboratie
1968: Leuven Vlaams
1970: grondwettelijk vastgelegd dat er vier taalgebieden zijn en dat de cultuurgemeenschappen een zekere bevoegdheid krijgen inzake taalaangelegenheden
2. De defederalisering
1968 – 1973 Gaston Eyskens: o Culturele autonomie wordt erkend o In de Grondwet verschijnen drie “cultuurgemeenschappen” met decreterende bevoegdheid o Leden van de taalgroepen van het Belgische parlement o De verkozenen hebben een dubbelmandaat o Gewesten bestaan in de Grondwet, maar hun bevoegdheden worden nog niet bepaald
(1977 – 1978 Egmont –en Stuyvenbergakkoorden: ) o Het naast elkaar bestaan van staat, gemeenschappen en gewesten o De akkoorden worden niet uitgevoerd
1980 – 1983 Wilfried Martens: o Ook de persoonsgebonden bevoegdheden worden aan de gemeenschappen toebedeeld o De gewesten krijgen nu vorm o De bijzondere wet tot hervorming der instellingen bepaalt de bevoegdheden en werking van deze instellingen o Gemeenschappen en gewesten hebben een decreetgevende raad en een executieve o Ook de Duitstalige Gemeenschap krijgt nu decreterende bevoegdheid
Emine Özen – Geschiedenis samenvatting – Hoofdstuk 9
Pagina 6
1988 – 1990 Wilfried Martens: o Zowel de gemeenschappen als de gewesten krijgen nu bijkomende bevoegdheden o De communautarisering van het onderwijs verschuift naar de deelstaten o Faciliteitengemeenten worden nu gebetonneerd o Het Brussels Hoofdstedelijk Gewest krijgt eindelijk ordonnantiegevende bevoegdheid
1993 Jean – Luc Dehaene: o De Sint – Michielsakkoorden worden onderhandeld o De financiering van de gemeenschappen en gewesten wordt herbekeken o Het dubbelmandaat wordt afgeschaft o De leden van gemeenschaps –en gewestraden worden voortaan rechtstreeks verkozen o De Grondwet wordt in 1994 opnieuw gecoördineerd o België is een federale staat geworden o Art. 35 Gw met overgangsbepaling
Guy Verhofstadt: o Uitbreiden van de bevoegdheden van gemeenschappen en gewesten o De financiering wordt aangepast o De defederalisering van het gemeentelijke en provinciale niveau o Gewesten krijgen een grotere autonomie
Zelf opzoeken zesde staatshervorming (!)
D. De rol van de vorst
1830 – 1831 Leopold I als koning o Biedt de beste garanties voor rust en orde
Leopold II eist enkele keren het ontslag van de regering Albert I WOI: tot 1930 zit hij steeds de ministerraad voor Leopold III: wil nog steeds zijn persoonlijke macht zoveel mogelijk gebruiken o Koningskwestie WOII
Boudewijn & Albert II => slechts een unificerende en matigende functie toegeschreven, geen reële macht
Koningskwestie: o Op de rand van de burgeroorlog
o
Voorlopig wordt het regentschap waargenomen door Leopols broer Weigert om de regering Pierlot naar Londen te volgen Had een rechtstreeks onderhoud met Hitler Huwelijk met een burgermeisje Hij neemt een zeer autoritaire houding aan tav regering en parlement
o
Boudewijn “mini – Koningskwestie” 1990
De Koning blijft een belangrijke symbolische rol vervullen o Hij vertegenwoordigt het land en straalt een zeker moreel gezag uit o Ook de bemiddelaar bij uitstek
Emine Özen – Geschiedenis samenvatting – Hoofdstuk 9
Pagina 7