Logebroeders in de frontlinie van de Belgische politiek Vrijmetselarij blijft gehuld in een sfeer van geheimzinnigheid. In de ogen van sommigen zijn de loges nog steeds oorden van intriges waar hooggeplaatste heren in schootsvel samenkomen in met Egyptische symboliek beladen tempels om met duistere machinaties de wereld te besturen. De fantasie van sommige romanschrijvers – denk maar aan The Last Symbol van Dan Brown (2009) – houden dat beeld in leven. Zelfs een gerespecteerd filoloog, historicus en schrijver als Umberto Eco werkt daar graag aan mee. In zijn laatste (opmerkelijke) boek De begraafplaats van Praag (2011) haalt hij waarheid en fictie door elkaar over het ontstaan van de Protocollen van de Wijzen van Zion, het schoolvoorbeeld van een judomaçonniek complot omstreeks 1900. De werkelijkheid is toch wel heel anders. De opgemerkte artikelenreeks in De Standaard van begin 2012 hing een heel ander beeld op. Enkele logebroeders getuigden er heel open over hun motieven om bij één van de vier Belgische loges aan te sluiten. Antwoorden die steeds terugkwamen, waren verbondenheid, zoektocht en zingeving, telkens begrippen die we evenzeer met religie kunnen verbinden. Jozef Asselbergh, grootmeester van het Grootoosten van België, noemt het zelfs ‘niet-godsdienstige religiositeit’. Blijkbaar is de nood aan die zingeving zeer groot want in België is het aantal vrijmetselaars de voorbije jaren stelselmatig gestegen tot bijna 25.000. Volgens VUB-historicus Jimmy Koppen heeft dat succes vooral te maken met het parfum van discretie waarmee de loges in dit land zich nog steeds omgeven. Geheimzinnigheid versterkt nu eenmaal de aantrekkingskracht. Maar hoe valt dat dan te rijmen met het dalende aantal logebroeders in de meeste andere (vooral Angelsaksische) landen? In 2012 vormt de strijdbaarheid tegen kerk en religie in elk geval niet meer de trigger om tot de loges toe te treden, ook niet in het vroeger zo vrijzinnige Grootoosten van België (nog steeds de grootste strekking binnen de Belgische vrijmetselarij). Moeten we de aantrekkingskracht binnen
onze grenzen dan niet zoeken in de bijzondere plaats die de vrijmetselarij in de Belgische geschiedenis heeft ingenomen? Volgende historische terugblik kan misschien een antwoord bieden… Het begin Het ontstaan van de vrijmetselarij in België gaat terug tot 1721, toen in het Henegouwse Bergen de Parfaite Union Mons ontstond. De jaren nadien rezen in de meeste steden van de Oostenrijkse Nederlanden tientallen andere loges uit de grond. Vaak waren zij het initiatief van Britse officieren die tijdens de Spaanse Successieoorlog en de Zevenjarige Oorlog in onze contreien gestationeerd waren. Vergeet immers niet dat de vrijmetselaarsverenigingen in GrootBrittannië waren ontstaan uit herenclubs in Londen die op een vrije manier discussieerden over allerlei maatschappelijke problemen. Zij eigenden zich een ritueel instrumentarium toe dat terugging naar de wereld van de bouwvakkers: een hiërarchie van meesters/gezellen/leerlingen, de symboliek van de passer en de winkelhaak, het geloof in een ‘Opperste Bouwheer’, de bijeenkomsten in een ‘tempel’, de mens als ‘bouwsteen’.... Tijdens de tweede helft van de 18de eeuw kwamen de Belgische loges onder de invloed van de Grand Orient in Parijs. Dat Grootoosten ontwikkelde een vrijmetselarij die een meer antidogmatisch standpunt innam dan de logebroeders in Groot-Brittannië. Die revolutionaire ideeën sloten niet uit dat in de Nederlanden (net als overigens elders in Europa) naast de burgerij heel wat personen uit de adel en de clerus lid waren. De inspiratie op Le Grand Orient was ook niet zo verwonderlijk gezien de culturele oriëntatie op Frankrijk bij de toenmalige elite. De Franse bezettingsperiode deed de rest… De Belgische loges werden toen helemaal geïncorporeerd binnen Le Grand Orient de France, dat zich op godsdienstig vlak steeds meer vrijzinnig opstelde. De contacten met de Britse Lodges, die met de aanvaarding van een Opperste Bouwheer van het heelal een meer deïstisch standpunt innamen, deemsterden tijdens de Franse periode helemaal weg. Tijdens de Hollandse periode werden de Belgische loges opgenomen in het Grootoosten der Nederlanden, waarvan de Oranjeprins Frederik grootmeester was.
Allegorische tekening van de Vooruitgang als vrouw voorgesteld. Zij draagt in haar rechterhand de passer, symbool van de vrijmetselarij. Een priester en een militair proberen stokken in de wielen te steken (La Cigale, 1869)
Van
goedmoedige
organisaties … Het revolutionaire klimaat in Europa tijdens de jaren 1830-48 was bepalend voor de verdere geschiedenis van de vrijmetselarij in Europa. In België zou dat leiden tot een verdere radicalisering van de loges en de kerk. Het zou het land in 1879 met een diepe levensbeschouwelijke kloof opzadelen. Na het Congres van Wenen in 1815 verbond de kerk in Europa zich zonder aarzelen met de conservatieve kringen die elke verwijzing naar de Franse revolutie wilden uitroeien. Europa moest opnieuw een continent worden waar de vorsten in een gezamenlijk ‘concert’ de stabiliteit en de vrede bewaarden. Samen met de monarchie moest de kerk het morele referentiepunt vormen. Aanvallen op de autoriteit van
vorst en paus moesten dan ook met wortel en tak uitgeroeid worden. Precies die kritiek op het dogmatisme vormde het basisprogramma van het Grootoosten. De loge stond immers voor de vrije gedachte, de ontwikkeling van de geest, de ontplooiing van de wetenschap,… Ook voor progressieve katholieken vormde dat in die tijd een aantrekkelijke gedachte. Een lidmaatschap van tolerante organisaties zoals de loges vormde voor die jonge katholieken dan ook geen probleem. Ze troffen er gelijkgezinde liberalen aan met gelijkaardige ideeën over godsdienstvrijheid. Beide groepen vonden elkaar echter vooral terug in hun kritiek op de Hollandse koning Willem I. Het verzet tegen die ‘gemeenschappelijke vijand’ leidde tot het gekende unionisme van liberalen en katholieken in België. De revolutie van 1830 leidde tot een nieuwe staat waar liberalen en katholieken samen de regering vormden. Men mag immers niet vergeten dat er zich tussen beiden voorlopig nog geen strikte (partij)lijn bevond. In de loges ontmoetten liberaal gezinde industriëlen, politici en intellectuelen meer katholiek geïnspireerde gesprekspartners. Eén van de gezichten van dat Belgische unionisme was de Brusselse grootmeester Theodore Verhaegen, die in 1834 aan de basis lag van de oprichting van de vrije universiteit van Brussel. Verhaegen, nochtans een notoir liberaal, liet niet na om ostentatief aan de katholieke eredienst deel te nemen. Maar de golf van politiek liberalisme in Europa omstreeks 1830 bracht de conservatieve krachten opnieuw in het verweer. Vooral de paus bracht het nodige geschut in stelling om de moderne ideeën te veroordelen. Met de encycliek Mirari Vos (1832) hekelde hij het liberalisme en de religieuze onverschilligheid. In een tijd dat er van echte politieke partijen nog geen sprake was, voelden vooral de vrijmetselaarsloges zich geviseerd. In België bracht dat de katholieke logebroeders in een moeilijk parket, vooral toen kardinaal Sterckx in 1837 in een herderlijke brief het lidmaatschap van de kerk en de loge als onverenigbaar beschouwde. Het bracht er heel wat katholieken (bijvoorbeeld prins de Mérode) toe om de deur van de tempel achter zich toe te slaan. Op die manier evolueerden de loges tot verzamelplaatsen van liberaal denken, vrijzinnigheid en rabiaat antiklerikalisme. Meer nog, op een ogenblik dat er nog geen echte politieke partijen bestonden, vormden zij het forum bij uitstek voor de
liberale politici. Het was onder impuls van de Brusselse vrijmetselarij dat in 1841 de Société de l’Alliance werd opgericht, waaruit in 1846 dan de liberale partij zou ontstaan. Voortaan zouden loges en liberale partij een sterke verwevenheid vertonen. Dat betekende ook het einde van het geroemde Belgische unionisme. … naar rabiate papenhaters De polarisering tussen liberalen en katholieken kreeg tijdens de daaropvolgende jaren de vrije hand. Langs liberale zijde ging de Belgische vrijmetselarij in 1854 over tot een fundamentele wijziging van haar statuten: artikel 135, dat de behandeling van politieke en religieuze onderwerpen verbood, werd afgeschaft. Van de goedmoedige en filantropische clubs die de loges steeds waren geweest, bleef niet veel meer over. In 1872 ging het Belgische Grootoosten zelfs nog een stap verder. Het schrapte de verwijzing naar de ‘Opperbouwmeester van het Heelal’ en de aanvaarding van de ‘onsterfelijkheid van de zielen’. Voortaan luidde artikel 1 van de statuten: ‘De vrijmetselarij, cosmopolitisch en progressistisch instituut, stelt zich tot doel de waarheid te zoeken en de mensheid te vervolmaken. Ze steunt op vrijheid en verdraagzaamheid. Ze formuleert geen enkel dogma en roept er geen enkel in’. Daar waar vroeger bij de logebijeenkomsten de bijbel zich nog op een centrale plaats bevond, werd die nu uit de tempels gebannen. Het Belgische Grootoosten isoleerde zich daarmee overigens van de andere Grootloges in andere (vooral Angelsaksische) landen. Het is tekenend voor het Belgische radicalisme dat de Grand Orient de France pas in 1877 de stap naar de vrijzinnigheid zette. Die koerswijziging lag aan de basis van het schisma dat zich tot vandaag aftekent in de internationale vrijmetselarij. Met
Theodore Verhaegen (1796-1862)
de afwijzing van een transcendente verklaring voor het universum weken het Belgische en het Franse Grootoosten af van de lijn die sinds de oprichting van de eerste loges werd aangehouden. Die ‘irreguliere’ obediëntie vond vooral in het ‘Latijnse’ deel van Europa verspreiding. Reguliere loges bleven bestaan in protestantse gebieden: Britse eilanden en hun kolonies, Scandinavië, Noord-Amerika,…
Ongetwijfeld is de keuze voor vrijzinnigheid en antiklerikalisme in de hand gewerkt door de verwoede acties van de kerk zelf. Als reactie tegen de principes van de moderniteit (liberalisme, burgerrechten, democratie,…) had zich in een aantal landen immers een reactionaire strekking ontwikkeld die een Europa beoogde waarin de paus een toonaangevende (politieke) rol zou spelen. Die ultramontanen (letterlijk: zij die alle heil van over de bergen – d.w.z. Rome – verwachten) waren niet toevallig zeer actief in Frankrijk en België, precies die landen waar de vrijmetselarij radicaliseerde. Dat katholieke reveil kwam tot uiting in nieuwe encyclieken die dogma’s zoals de Onbevlekte Ontvangenis van Maria en de onfeilbaarheid van de paus lanceerden. Het hoeft niet te verwonderen dat dit geloofsoffensief de loges en de nauw verwante liberale politici danig op de zenuwen werkte. Langs katholieke zijde liet men niet na de logevergaderingen af te schilderen als goddeloze bijeenkomsten. De katholieke pers schreef met veel fantasie en vitriool over de intriges, de pikanterieën en de geur van solfer in de logetempels. Het was de tijd van wederzijdse pesterijen en onverdroten fanatisme. Een van de twistpunten draaide rond de burgerlijke begrafenissen en de weigering van de kerk om ongelovigen in gewijde grond te begraven. De kerk richtte op sommige begraafplaatsen aparte secties in voor die goddelozen (soms le trou des chiens genoemd). In Gent werd dat in de volksmond het ‘geuzenkerkhof’ genoemd. De toon van de artikels in de katholieke en de liberale kranten nam een zodanig verhitte toon aan dat het niet altijd eenvoudig is om de roddel en de kwaadsprekerij van de waarheid te onderscheiden. Zo verweten de katholieken de loges dat ze bewakingsdiensten organiseerden om de priesters te beletten binnen te dringen in het huis van een stervende logebroeder en zo te verhinderen dat hij in zijn laatste uur nog de sacramenten toegediend kreeg.
Binnenzicht van de tempel van het Grootoosten (interieur dateert van 1910). Let op de uitgebreide Egyptische aankleding en symboliek
Het hoogtepunt van de levensbeschouwelijke tegenstelling deed zich voor tijdens de schoolstrijd rond het lager onderwijs. In 1878 hadden de liberalen de verkiezingen gewonnen. Ze maakten van de gelegenheid gebruik om een onderwijswet door te drukken die de neutrale gemeentescholen moest versterken en de financiële middelen ontnam van de (katholieke) dorpsscholen. Kwade genius in de ogen van de katholieken was Pierre Van Humbeeck (1829-1890), een vooraanstaande vrijmetselaar uit Brussel. Voor hen was het de zoveelste bevestiging dat de loges het broeinest waren van antikatholicisme. De Schoolstrijd bracht het land op de rand van een burgeroorlog. Voor de Belgische vrijmetselarij betekende die periode het hoogtepunt van haar politieke invloed, maar tegelijk vormde het ook het begin van een interne verscheurdheid en twijfel over haar maatschappelijke functie. In 1884 verloren de liberalen de verkiezingen. De katholieken triomfeerden en vormden tot de Eerste Wereldoorlog homogene regeringen. De vrijmetselarij deelde mee in de klappen. In het nog steeds overwegend katholieke land had de anti-logepropaganda haar
werk gedaan. Ook onder de broeders zelf bestond er onenigheid en verwarring. Net als bij de liberale partij tekenden zich twee strekkingen af: enerzijds de gematigden of conservatieven die vooral bekommerd waren om het behoud van de bevoorrechte maatschappelijke positie van de rijke burgerij, en anderzijds de radicalen met een meer sociale reflex en voorstander van een gelaïciseerde samenleving. Het kwam in 1887 tot een breuk toen de radicalen zich onder leiding van Paul Janson (1840-1913) afscheurden en de Progessistische Partij oprichtten (de partij voor onder andere algemeen stemrecht, een betere sociale wetgeving en verplicht lager onderwijs). De jarenlange ervaringen in de loges had Janson tot die progressieve standpunten gebracht. Het waren dan ook roerige tijden in België. In Wallonië hadden zich nog maar net bloedige stakingen voorgedaan en in 1885 was de socialistische partij (BWP) opgericht. De sociale druk was zo groot dat de invoering van een algemeen stemrecht onvermijdelijk werd. Dat kwam er dan ook in 1893 (weliswaar in de vorm van een meervoudig stemrecht). De socialisten deden daarmee hun intrede in het parlement. Voor de radicale liberalen, die een minderheid vormden, was de keuze snel gemaakt. In 1894 zetten velen de stap naar de BWP (Janson, De Brouckère, Picard…). Die politieke en sociale ontwikkelingen maakten dat de Belgische vrijmetselarij haar unieke binding met de Liberale partij verloor. De voormalige radicalen (nu socialisten) bleven welkom in de tempels en in hun kielzog volgden rasechte socialistische voormannen zoals Emile Vandervelde en Camille Huysmans. De antimaçonnieke acties staken nadien bijwijlen nog de kop op. Het sterkte de logebroeders met connecties in de Liberale partij en de BWP enkel maar in hun antiklerikalisme. Het was een houding die nog diep in de 20ste eeuw zou nazinderen.
Verkiezingsaffiche van de antiklerikale Ligue antimaçonnique belge (1912). De loges worden voorgesteld als aanstokers van revolutie en anarchie die monarchie en rechtsstaat met de voeten treden.
Behoeders van de vrijzinnigheid? Omstreeks 1900 ontsnapte de vrijmetselarij evenmin aan een andere maatschappelijke ontwikkeling. Parallel met de ontvoogding van de arbeidersklasse nam ook de maatschappelijke druk voor vrouwenemancipatie toe. Dat lag in 1912 mee aan de basis van de oprichting van een Belgische afdeling van Le Droit Humain, een obediëntie die zich al vroeger van het Franse Grootoosten had afgescheurd. Ofschoon irregulier was Le Droit Humain niet zo rabiaat vrijzinnig, maar het was vooral een loge die zich onderscheidde doordat ook vrouwen konden toetreden.
De volgende decennia kon de Belgische vrijmetselarij niet meer de maatschappelijke invloed etaleren die ze tijdens de 19de eeuw had gekend. Tijdens de wereldoorlogen brandde de activiteit logischerwijze op een laag pitje. Meer nog, in de aanloop naar de Tweede Wereldoorlog maakten zij in ogen van de extreemrechtse propaganda deel uit van een groot judeomaçonniek complot dat de zuivere volksaard bedreigde. De van nature kritische ingesteldheid van de vrijmetselarij paste natuurlijk niet in een totalitair gedachtegoed. In totaal verloren een 60-tal vrijmetselaars het leven in een concentratiekamp en een 200-tal werden op een of andere manier het slachtoffer van het oorlogsgeweld. Het is echter niet altijd duidelijk of dat te maken had met hun activiteiten als vrijmetselaar. Na 1945 maakte de Belgische vrijmetselarij een jarenlange crisis door over de vraag of zij als irreguliere organisatie eindelijk niet uit haar internationaal isolement moest treden. Enkele loges vroegen om naar Angelsaksisch voorbeeld een meer deïstische koers te varen. In een dramatische stemmingsronde werd in 1959 met 80 tegen 22 beslist om alles bij het oude te laten. De 22 dissidente loges verenigden zich daarop in de Reguliere Grootloge van België. Zij sluiten sindsdien hun bijeenkomsten af onder de bescherming van de Opperbouwmeester en ze aanvaarden een bijbel in hun werkplaatsen. Ze wijzen echter elk dogma en geopenbaarde godsdienst af. Ze laten aan hun leden de gewetensvrijheid om te geloven of niet. Op die manier kreeg België opnieuw zijn reguliere obediëntie. Als we vrijmetselaars mogen geloven, hebben de loges een groot deel van hun antiklerikalisme en vrijzinnigheid verloren. Samen met de afnemende relevantie van de kerk verloor ook het 19de-eeuwse standpunt aan belang. Alhoewel zeker nog heel wat ‘papenhaters’ de tempels bezoeken, lijken de loges toch steeds meer agnostici te tellen. Wat zij wel behielden uit het verleden, is hun beslotenheid. Het is wellicht dat kenmerk dat er voor zorgt dat de loges hun aantrekkingskracht behouden tegenover zoekers naar zingeving. Alle strekkingen binnen de vrijmetselarij (Grootoosten van België, Reguliere Grootloge van België, Le Droit Humain en de Vrouwengrootloge sinds 1981) hebben de laatste jaren meegeprofiteerd van de revival. Hun discretie verhindert de vier Belgische obediënties niet om zich tot een bepaalde hoogte open te
stellen voor de buitenwereld. Niet alleen zijn er hun respectievelijke websites, maar samen beheren zij ook het Museum van de Vrijmetselarij in de Lakensestraat, dat enkele jaren geleden is vernieuwd. Het museum vertelt de bezoeker het boeiende verhaald van 300 jaar vrijmetselarij. Post Factum zorgde er voor dat op donderdag 26 april voor ons ook de deur van een tempel wordt geopend. Welke tempel dat zal zijn weten we nog niet. Dat blijft voorlopig een geheim… Geraadpleegde literatuur: Van den Abeele. De kinderen van Hiram. Vrijmetselaars en vrijmetselarij. Brussel, Roularta, 1991, 320 blz. Het geheim van de loge. In De Standaard, 28 januari – 1 februari 2012. De qui se moque-t-on? Caricatures d’hier et d’aujourd’hui de Rops à Kroll. Mariemont, Musée de Mariemont, 2001. P. Van Damme en S. Van de Perre. Zonder woorden? Een geschiedenis van België in spotprenten. Kalmthout, Pelckmans, 2011. www.museummacionicum.be (website van het Museum van het Belgisch Museum van de Vrijmetselarij) Patrick Praet