hoofdstuk 9
Belastingen
Belastingen
189
Inleiding Een volgend thema waarop de keuze van samenlevingsvorm een invloed heeft, zijn de belastingen. Of men kiest om te huwen, wettelijk of feitelijk samen te wonen kan gevol gen hebben op de te betalen belastingen. Het inkomen van een natuurlijk persoon is onderworpen aan de personenbelasting. Iedere partner wordt tijdens een bepaald aan slagjaar in de personenbelasting afzonderlijk belast op zijn netto belastbaar inkomen van het voorgaande jaar (inkomstenjaar). In het aanslagjaar 2012 bijvoorbeeld wordt men belast op alle inkomsten die men in 2011 heeft ontvangen1.
1 De bedragen en tarieven die we in dit hoofdstuk zullen hanteren, gelden allemaal voor het inkomstenjaar 2011, aanslagjaar 2012.
Belastingen
Vóór 2004 kende de fiscus slechts twee soorten belastingplichtigen: gehuwden en alleen staanden. Sinds 2004 wordt daarnaast een bijkomend onderscheid gemaakt tussen feitelijk samenwonenden, die het fiscaal statuut van alleenstaanden hebben, en wettelijk samenwonenden, die fiscaal als gehuwden worden behandeld. Alle fiscale regels met betrekking tot gehuwden gelden sinds deze aanpassing automatisch ook voor de wet telijk samenwonenden. De wettelijk samenwonende partners hebben fiscaal dezelfde status als de echtgenoten en de schrapping van het wettelijk samenwonen bij de burger lijke stand staat op dit vlak gelijk met een echtscheiding. Wettelijk samenwonenden vormen fiscaal gezien dus ook een gezin. Wettelijk samenwonende partners en gehuwden ontvangen samen een gemeenschappelijke belastingaangifte maar worden toch afzon derlijk belast. Op de voorbereidende belastingaangifte vindt men twee kolommen voor de afzonderlijke aangifte van de echtgenoten of wettelijk samenwonende partners. De linkerkolom is bestemd voor de man of voor de oudste bij koppels van hetzelfde geslacht en de rechterkolom is bestemd voor de vrouw of de jongste bij koppels van hetzelfde geslacht. Iedere echtgenoot wordt belast op zijn eigen inkomsten en op de helft van de
191
inkomsten die gemeenschappelijk zijn, zoals de huurinkomsten van een woning. Om na te gaan wat eigen is en wat gemeenschappelijk zal men bij gehuwden kijken naar het huwelijksvermogensstelsel (cf. hoofdstuk 2, 2). Wettelijk samenwonenden hebben geen gemeenschappelijk vermogen en worden dus afzonderlijk belast op hun eigen inkomsten. Dit is dus vergelijkbaar met gehuwden die geopteerd hebben voor het huwelijksstelsel ‘scheiding van goederen’. Inkomsten uit goederen die tot de onverdeeldheid behoren, worden bij elke partner voor de helft belast. Feitelijk samenwonende partners krijgen elk een afzonderlijke aangifte. Elke feitelijk samenwonende partner wordt belast op zijn eigen inkomsten en er bestaat geen gemeenschappelijk vermogen. Feitelijk samenwonenden hebben bijgevolg fiscaal het zelfde statuut als alleenstaanden. In de praktijk kan dit tot moeilijkheden leiden, bij voorbeeld indien twee feitelijk samenwonende partners een gemeenschappelijke lening hebben afgesloten om samen een woning aan te kopen. Indien men hiervoor een fiscaal voordeel wil genieten, moeten de leninglasten (betaalde intresten en terugbetaald kapi taal) dan verdeeld worden over twee verschillende aangiftes (cf. hoofdstuk 8, 2.2). In principe zou er geen verschil mogen zijn tussen de te betalen belasting van twee feitelijk samenwonende partners en twee gehuwde of wettelijk samenwonende partners. In de praktijk zullen we echter merken dat er toch nog steeds belangrijke verschillen zijn op fiscaal vlak. Dit zal ervoor zorgen dat in bepaalde situaties de keuze voor een bepaalde samenlevingsvorm een fiscaal voordeel kan opleveren, waardoor sommige vor men van samenleven ook louter fiscaal geïnspireerd zijn.
1
Gemeenschappelijke aangifte
Gehuwden en wettelijk samenwonenden ontvangen een gemeenschappelijke belasting aangifte en er wordt, niettegenstaande zij afzonderlijk belast worden, een gemeenschap pelijke belastingaanslag gevestigd. De belastingen worden per partner apart berekend en op het einde worden de verschuldigde belastingbedragen samengevoegd tot één bedrag. In het vakjargon duidt men het feit dat partners op hun eigen inkomsten worden belast aan met de term ‘decumul’. Vanaf het inkomstenjaar dat volgt op het jaar van het huwelijk of het jaar van het afleggen van de verklaring van wettelijke samenwoning moeten echtgenoten en wettelijk samenwonenden een gemeenschappelijke aangifte invullen. Voor het inkomstenjaar waarin men gaat wettelijk samenwonen of huwt, ont vangt men echter nog een afzonderlijke aangifte.
192
In een voorbeeld ziet er dat als volgt uit:
Een koppel gaat in de loop van 2011 wettelijk samenwonen. Voor de aangifte van de inkomsten in het jaar 2011 (inkomstenjaar) krijgen beide partners in 2012 (aanslag jaar) nog een apart aangifteformulier van de belastingdiensten. In 2013 zullen zij voor het aangeven van de inkomsten van 2012 een gemeenschappelijk aangiftefor mulier ontvangen.
Ook tijdens het jaar van echtscheiding, beëindiging van de wettelijke samenwoning of scheiding van tafel en bed worden beide echtgenoten of wettelijk samenwonenden als alleenstaanden beschouwd. Niet de datum van het echtscheidingsvonnis maar die van de overschrijving in de registers van de burgerlijke stand is bepalend. Als een partner in de loop van het jaar overleden is, dan moet men in principe voor dat jaar eveneens een afzonderlijke aangifte indienen. Men heeft dan wel de keuze tussen een gemeenschappelijke aanslag of een afzonderlijke aanslag. Doorgaans is een gemeenschap pelijke aanslag voordeliger indien slechts één van de partners een belastbaar inkomen heeft, omdat men dan gebruik kan maken van het huwelijksquotiënt (cf. 4). De betere belastingberekeningsprogramma’s berekenen de meest voordelige combinatie. Feitelijk samenwonende partners worden als fiscaal alleenstaanden aanzien en ontvangen een afzonderlijke aangifte. Een gezamenlijke belastingaangifte heeft als voordeel dat er in bepaalde gevallen fiscale optimalisatie mogelijk is tussen de partners, wat bijgevolg niet kan als men feitelijk samenwoont. Fiscale optimalisatie bestaat erin dat men de belastingaftrek vrij mag verdelen over beide partners, zodat men er voordeel uit kan halen door de belastingafdruk toe te passen bij de partner met het hoogste inkomen en bijgevolg ook de hoogste aanslagvoet.
Hoe worden inkomsten belast?
In principe worden alle nettoinkomsten van iedere partner globaal belast. Dit betekent dat alle inkomsten worden opgeteld. Deze inkomsten bestaan uit inkomsten van onroerende goederen, roerende goederen en kapitalen, beroepsinkomsten en diverse inkomsten. De eigen inkomsten zijn in de eerste plaats de beroepsinkomsten. Dit is niet enkel het loon, maar ook het pensioen, de werkloosheidsuitkering of een ander vervangingsinkomen. Andere inkomsten moeten partners vaak onder elkaar verdelen. Dat zal onder andere gebeuren met de inkomsten van vastgoed (bijvoorbeeld het kadastraal inkomen van de woning waarin men woont en de ontvangen huurinkomsten), de roerende inkomsten (bijvoorbeeld intresten en dividenden van een gemeenschappelijke effectenrekening) en
Belastingen
2
193
sommige diverse inkomsten (bijvoorbeeld meerwaarden op onroerende goederen). Het principe is dat de inkomsten belast worden bij de partner van wie het inkomen eigen is. Bij huwelijkspartners wordt gekeken naar het huwelijksvermogensstelsel om te bepalen wat eigen is en wat gemeenschappelijk is. Indien de inkomsten niet aan één bepaalde partner kunnen worden toegewezen, dan behoren ze tot de onverdeeldheid en wordt iedere partner op de helft van de inkomsten belast. Om na te gaan wie in aanmerking komt voor belas tingverminderingen is het belangrijk te weten wie belast wordt op de inkomsten. De bere kening van de te betalen belasting op deze inkomsten wordt voor iedere partner afzon derlijk gemaakt. De nettoinkomsten worden opgeteld en belast volgens progressieve schijven. Om de belastbare nettoinkomsten te bepalen verminderen we het bruto inko men met de sociale bijdragen en de forfaitaire of bewezen beroepskosten. Het belastbaar inkomen wordt opgedeeld in verschillende opeenvolgende schijven. Iedere inkomens schijf wordt progressief opgevuld van laag naar hoog. Op een hogere schijf van het inkomen betaalt men een hoger belastingtarief. De inkomensschijven worden elk jaar geïndexeerd en de belastingtarieven kunnen ook aan wijzigingen onderhevig zijn. De inkomensschijven en belastingtarieven voor het inkomstenjaar 2011 zien er als volgt uit: Tabel 9.1: Marginale aanslagvoet
Schijven van nettobelastbaar inkomen
Marginale aanslagvoet (Aanslagjaar 2012, inkomsten 2011)
1,00 euro tot 8 070,00 euro
25 %
8 070,01 euro tot 11 480,00 euro
30 %
11 480,01 euro tot 19 130,00 euro
40 %
19 130,01 euro tot 35 060,00 euro
45 %
35 060,01 euro en meer
50 %
Op een netto belastbaar inkomen van 25 000 euro bijvoorbeeld betaalt men 2 017,50 euro op de schijf tot 8 070 euro (25 %), 1 023 euro (30 %) op de volgende schijf tus sen 8 070 euro en 11 480 euro, 3 060 euro (40 %) op de schijf tussen 11 480 euro en 19 130 euro en ten slotte 2 935 euro (45 %) op de schijf tussen 19 130 euro en 25 000 euro. In totaal betaalt men bij een netto belastbaar inkomen van 25 000 euro 9 035,50 euro aan belastingen, zonder rekening te houden met de belastingvrije sommen.
Het belastingtarief waaraan de hoogste schijf van het inkomen belast wordt, noemt men de marginale aanslagvoet. In het bovenstaande voorbeeld bedraagt de marginale aanslag voet 45 %. De verschuldigde belasting wordt verminderd met belastingverminderingen en vermeerderd met de gemeentebelasting. Een deel van het netto belastbaar inkomen wordt vrijgesteld van belastingen, dit noemt men de belastingvrije som. De belastingvrije sommen worden aangerekend op de opeenvolgende inkomensschijven, te beginnen met 194
de laagste. Bij echtgenoten en wettelijk samenwonenden worden de bijkomende belas tingvrije sommen voor kinderen ten laste toegerekend op de belastbare grondslag van de echtgenoot of wettelijk samenwonende met het hoogste inkomen. Iedere belastingplich tige heeft een vrijgestelde som van 6 570 euro (inkomstenjaar 2011) op zijn eigen inko men. Het belastingvoordeel bedraagt 25 % van 6 570 euro of 1 642,50 euro. Dit bedrag wordt elk jaar geïndexeerd. Alleenstaanden, feitelijk samenwonenden, wettelijk samen wonenden en gehuwden ontvangen allemaal dezelfde belastingvrije som. Op het vlak van de basis-belastingvrije-som bestaat er dus geen discriminatie. Voor inkomens lager dan 24 410 euro per jaar wordt deze basis-belastingvrijesom verhoogd tot 6 830 euro (inkom stenjaar 2011). Indien de belastbare grondslag van één van de echtgenoten of wettelijk samenwonenden kleiner is dan 6 830 euro (inkomstenjaar 2011), dan wordt het saldo van de belastingvrije som overgedragen naar de andere echtgenoot of wettelijk samen wonende partner. Dit is niet mogelijk bij feitelijk samenwonenden. Er bestaan bovendien bijkomende belastingvrije sommen voor kinderen en andere per sonen ten laste. Een zelfde kind mag nooit ten laste worden genomen door meerdere personen, tenzij bij fiscaal co-ouderschap waarbij de partners elk de helft van de bij komende belastingvrije som voor de kinderen ten laste in rekening brengen. Bij echtge noten en wettelijk samenwonenden worden de bijkomende belastingvrije sommen voor kinderen ten laste toegerekend op de belastbare grondslag van de echtgenoot of wette lijk samenwonende met het hoogste inkomen. Bij het invullen van de aangifte mogen de partners zelf aangeven wie van beide het kind ten laste neemt en bijgevolg de functie van gezinshoofd vervult. Tabel 9.2: Bijkomende belastingvrije sommen voor kinderen ten laste Bijkomende belastingvrije sommen
Aanslagjaar 2012, inkomsten 2011
1 kind
1 400 euro
2 kinderen
3 590 euro
3 kinderen
8 050 euro
Per kind boven het
13 020 euro 4de
+ 4 970 euro
Bij feitelijke koppels kan een kind van de ene partner ten laste genomen worden door de andere partner op voorwaarde dat deze dit kind hoofdzakelijk ten laste heeft. Concreet betekent dit dat de andere partner de onderhoudskosten voor meer dan de helft betaalt. Dit kan gebeuren indien de ouder van het kind zelf geen of weinig inkomen heeft en geen onderhoudsuitkeringen ontvangt. Bijgevolg betaalt deze ouder geen belas tingen en zou het belastingvoordeel van de belastingvrije som verloren gaan indien de andere partner het kind niet ten laste zou nemen.
Belastingen
4 kinderen
195
Om ten laste te kunnen zijn moet men op 1 januari van het aanslagjaar deel uitmaken van het gezin, mag men niet bezoldigd worden door diegene van wie men ten laste is en mag men geen bestaansmiddelen genoten hebben die bepaalde grenzen overschrijden (cf. hoofdstuk 11, 1). Om beschouwd te worden als kind ten laste mag men in 2011 maar over een maximumbedrag aan bestaansmiddelen beschikken van 2 890 euro netto. Kinderen van alleenstaanden worden als ten laste beschouwd zolang hun inkomen in 2011 minder dan 4 170 euro netto bedraagt. Bij feitelijk samenwonende koppels, die fiscaal als alleenstaande worden beschouwd, ligt de grens van de bestaansmiddelen waar over een persoon ten laste mag beschikken dus 1 280 euro (inkomstenjaar 2011) hoger dan bij wettelijk samenwonenden of gehuwden. Een kind van een feitelijk samenwonend koppel mag bijgevolg meer verdienen voordat het zijn statuut van ‘fiscaal ten laste’ ver liest. De inkomsten van kinderen jonger dan 18 jaar, met uitzondering van de beroeps inkomsten van de kinderen en de ontvangen onderhoudsuitkeringen, worden bij feitelijk samenwonende koppels voor de helft samengevoegd met de inkomsten van elke ouder. Bij gehuwde en wettelijk samenwonende ouders die gezamenlijk worden belast, worden de inkomsten aangegeven in hun gemeenschappelijke aangifte. Beroepsinkomsten en ontvangen onderhoudsuitkeringen van kinderen worden in hun eigen naam belast. Bovendien geniet een belastingplichtige die als alleenstaande wordt belast en één of meer kinderen ten laste heeft in 2011 een bijkomende belastingvrije som van 1 400 euro die niet van toepassing is bij kinderen van gehuwden en wettelijk samenwonende part ners. Vermits iedere alleenstaande ouder recht heeft op deze bijkomende belastingvrije som, is de werkelijke belastingvermindering voor kinderen ten laste hoger bij feitelijk samenwonenden dan bij echtgenoten of wettelijk samenwonenden, omdat feitelijk samenwonenden als fiscaal alleenstaanden worden beschouwd. Met een voorbeeld kunnen we dat als volgt illustreren (2011):
196
Jan en Ann zijn gehuwd en hebben twee kinderen ten laste. Beide partners beschik ken over de basis-belastingvrije-som van 6 570 euro. Voor de twee kinderen hebben zij een bijkomende belastingvrije som van 3 590 euro, die Jan in dit voorbeeld in rekening zal brengen bij zijn inkomen. De belastingvrije som voor Jan bedraagt dan 10 160 euro en voor Ann 6 570 euro. Indien Jan en Ann feitelijk samenwonen met twee kinderen ten laste en Jan neemt de kinderen ten laste, zal de belastingvrije som van Jan verhogen met 1 400 euro, wat de totale belastingvrije som voor Jan op 11 560 euro brengt. De belastingvrije som van Ann blijft 6 570 euro. Bijgevolg wordt er bij Jan 1 400 euro bijkomend vrij gesteld van belastingen, wat een belastingbesparing zou opleveren van ongeveer 428 euro. Indien Jan en Ann feitelijk samenwonen en elk een kind ten laste zouden nemen, bedraagt de belastingvrije som zowel voor Ann als voor Jan 9 370 euro, wat
voor hen samen een belastingbesparing oplevert van 528 euro in vergelijking met de situatie waarbij ze gehuwd zijn. Bijgevolg worden wettelijk samenwonenden en gehuwden benadeeld met betrekking tot de bijkomende belastingvrije som en de toegelaten bestaansmiddelen voor kinderen ten laste. De grens van bestaansmiddelen ligt hoger bij feitelijk samenwonenden. De belastingvermindering op basis van de belastingvrije sommen mag niet hoger zijn dan de werkelijk te betalen belastingen. Er zullen met andere woorden geen terugbetalingen gebeuren op basis van de belastingvrije sommen. Hierop bestaat er echter een uitzonde ring: indien de belastingvermindering voor de kinderen niet volledig kan worden verre kend met de verschuldigde belastingen, dan heeft men recht op een terugbetaalbaar belastingkrediet dat in 2011 beperkt is tot 400 euro per kind ten laste. Indien de belast bare grondslag van de ene echtgenoot of wettelijk samenwonende partner ontoereikend is voor de belastingvrije sommen, mag het saldo van de belastingvrije sommen toegere kend worden op de belastbare grondslag van de andere echtgenoot of wettelijk samen wonende. Dit is niet mogelijk bij feitelijk samenwonenden. Bij gehuwden en wettelijk samenwonenden worden de bijkomende belastingvrije sommen automatisch toegewezen aan de echtgenoot of wettelijk samenwonende partner met het hoogste inkomen. Indien het hoogste inkomen van de huwelijkspartners of wettelijk samenwonenden een buitenlands inkomen is, kan de bijkomende belastingvrije som voor kinderen en andere personen ten laste niet worden toegekend. Feitelijk samenwonenden kunnen kiezen op welk inkomen de bijkomende belastingvrije sommen voor kinderen en andere personen ten laste worden aangerekend. Een feitelijk samenwonend koppel waar bij één van de partners een buitenlands inkomen geniet, kan de bijkomende belasting vrije sommen wel in rekening brengen bij het Belgische inkomen, wat een voordeel oplevert ten opzichte van wettelijk samenwonenden of gehuwden.
Ook vervangingsinkomens zoals een werkloosheidsuitkering of een ziekte-uitkering genie ten een belastingvermindering (cf. hoofdstuk 11, 2).
Belastingen
Voor het jaar waarin men huwt of wettelijk samenwoont, wordt men fiscaal nog als alleenstaande beschouwd en dus afzonderlijk belast. Indien de partner voor het jaar van huwelijk of wettelijke samenwoning netto minder dan 2 890 euro bestaansmiddelen had (inkomstenjaar 2011), mag men dit aanduiden op het aangifteformulier en geniet van een verhoging van de belastingvrije sommen met 1 400 euro (inkomstenjaar 2011). Bij feitelijk samenwonenden is dit niet mogelijk omdat zij fiscaal altijd als alleenstaanden belast blijven.
197
Energiebesparende uitgaven voor een woning geven recht op een belastingvermindering van 40 % van de uitgaven met een maximum van 2 830 euro per jaar en per woning (inkomstenjaar 2011). Bij uitgaven die betrekking hebben op bijvoorbeeld zonnepanelen of een zonneboiler ligt de maximumgrens op 3 680 euro (inkomstenjaar 2011). De ver mindering wordt aan iedere (mede)eigenaar of huurder toegestaan op de door hem betaalde werken in verhouding tot zijn aandeel in de woning. Bij echtgenoten en wet telijk samenwonende partners wordt de vermindering aan hen beiden toegestaan in verhouding tot hun gezamenlijk aandeel in de woning. De gezamenlijke belastingvermin dering wordt vervolgens in de belastingberekening tussen de beide echtgenoten of wet telijk samenwonenden verdeeld in verhouding tot ieders belastbaar inkomen. Voor echt genoten en wettelijk samenwonenden heeft het geen belang vanuit welke rekening de uitgaven zijn betaald (gemeenschappelijk of eigen) opdat ze beiden vermindering zou den kunnen genieten. Bij feitelijk samenwonenden is er slechts recht op vermindering voor beide partners indien zij beiden een aandeel hebben in de woning en de uitgaven betaald werden vanuit een gemeenschappelijke rekening ofwel wanneer de beide part ners ieder vanuit hun eigen rekening de uitgaven hebben betaald. De vermindering wordt bij feitelijk samenwonenden berekend op die eigen uitgaven. Daarnaast zullen ook bepaalde uitgaven, zoals een storting voor een fiscaal pensioen spaarcontract, een belastingvermindering opleveren (cf. hoofdstuk 10, 1). De bedrijfsvoorheffing is een voorschot op de belastingen dat berekend wordt op de beroepsinkomsten. Het is een voorafbetaling van de verschuldigde persoonlijke belastin gen. Deze voorheffing bestaat bijna volledig uit inhoudingen op het loon die door de werkgevers aan de belastingdienst worden doorgestort. Feitelijk samenwonenden worden fiscaal als alleenstaanden beschouwd. Indien zij kinderen ten laste hebben wordt de verhoging van de belastingvrije som verrekend in een vermindering van de bedrijfsvoor heffing. Gehuwden en wettelijk samenwonenden met kinderen ten laste komen hiervoor niet in aanmerking. Indien een beroepsactiviteit aanleiding geeft tot een verlies, zal dit afgetrokken worden van het eventuele positieve resultaat van de andere beroepsinkomsten. Als de inkomsten van één van de partners niet volstaan om deze beroepsverliezen aan te zuiveren, mag het saldo bij gehuwden en wettelijk samenwonenden verrekend worden met de inkom sten van de andere partner. Dit is echter niet mogelijk bij feitelijk samenwonenden. Het verlies dat in een belastbaar tijdperk niet kan worden afgetrokken omdat de inkomsten onvoldoende zijn, kan steeds overgedragen worden naar het volgende belastbaar tijd perk.
198
3
Aansprakelijkheid belastingschuld
Ondanks het feit dat iedere echtgenoot afzonderlijk wordt belast, kan men toch aanspra kelijk gesteld worden voor elkaars belastingschulden. Voor deze aansprakelijkheid moet men nagaan of de echtgenoten gehuwd zijn met gemeenschap van goederen (wettelijk stelsel of algehele gemeenschap) of met scheiding van goederen. Echtgenoten gehuwd met scheiding van goederen zijn niet aansprakelijk voor de belastingschuld op de eigen inkomsten van hun huwelijkspartner. Bij scheiding van goederen zijn alle eigen goederen en inkomsten in principe beschermd tegen inbeslagname voor de belastingschulden van de partner. Hiervoor moet men wel kunnen bewijzen dat de goederen wel degelijk eigen zijn en niet werden aangekocht met de inkomsten van de partner die belastingschulden heeft. Bij echtgenoten gehuwd met gemeenschap van goederen (wettelijk stelsel of alge hele gemeenschap) zijn de belastingschulden wel gemeenschappelijk. Wanneer het gaat om belasting op persoonlijk verworven inkomsten, kan de belasting niet ingevorderd worden door beslag te leggen op de eigen goederen van de andere echtgenoot voor zover er uiteraard eigen goederen zijn. Het is echter niet altijd eenvoudig om te bewijzen dat bepaalde goederen eigen zijn. Eigen goederen bij echtgenoten die gehuwd zijn onder het wettelijk stelsel, zijn alle goederen die men bezat vóór het huwelijk en die men tijdens het huwelijk ontvangt via erfenis of schenking (cf. hoofdstuk 2, 2). Ook na een feite lijke scheiding blijft men aansprakelijk voor de belastingschuld van de echtgenoot. Indien men wordt aangesproken voor de betaling van de belastingschulden van zijn ex-echtgenoot kan men echter wel bezwaar indienen. Na de wettelijke echtscheiding kan men enkel worden aangesproken voor de belasting van de ex-echtgenoot die nog betrek king heeft op de inkomstenjaren waarin men gehuwd was. In geval van een feitelijke scheiding kan men echter niet meer worden belast op inkomsten van meer dan twee jaar na de feitelijke scheiding.
Bij gehuwden die uit de echt scheiden, geldt er een onderhoudsplicht. De ex-echtgenoot die de onderhoudsplicht betaalt, kan 80 % van het bedrag van de uitkering fiscaal aftrek ken. De ex-echtgenoot die het bedrag ontvangt, moet dit aangeven bij zijn of haar inkomsten en wordt hierop belast. Dit is niet van toepassing bij feitelijk en wettelijk
Belastingen
Wettelijk samenwonenden worden op het vlak van de aansprakelijkheid voor de belas tingschuld gelijkgesteld met echtgenoten gehuwd met scheiding van goederen en zijn dus niet aansprakelijk voor de belastingschuld op de inkomsten van hun partner. Feitelijk samenwonende partners kunnen in principe nooit aansprakelijk gesteld worden voor elkaars belastingschuld. In de praktijk is dit vaak wel het geval omdat de hele inboedel over het algemeen een onverdeeldheid betreft waarbij men niet exact kan bewijzen wie nu precies eigenaar is van welk goed.
199
samenwonenden. Bij samenwonenden bestaat er geen verplichte onderhoudsplicht. Eventuele vrijwillige onderhoudsuitkeringen zijn bij samenwonenden niet fiscaal aftrek baar maar worden ook niet belast.
4
Huwelijksquotiënt
Bij echtgenoten of wettelijk samenwonenden waarbij één van de partners over een gering of helemaal geen beroepsinkomen beschikt, kan een deel van het inkomen worden over gedragen naar de partner zonder of met een laag inkomen. Dit zorgt voor een verlaging van de totale verschuldigde belastingen omdat een deel van het inkomen wordt overge dragen van een hogere belastingschijf van de partner met het hoogste inkomen naar een lagere belastingschijf bij de partner die minder of niets verdient. Dit stelsel heet nog steeds huwelijksquotiënt, maar mag dus ook toegepast worden bij wettelijk samenwo nenden, aangezien zij in de personenbelasting volledig gelijkgesteld worden met gehuw den. Feitelijk samenwonenden kunnen van deze regeling geen gebruikmaken, waardoor deze samenlevingsvorm een fiscaal nadeel oplevert bij feitelijk samenwonenden waarvan één van de partners niet werkt of weinig verdient. Het principe van het huwelijksquotiënt bestaat erin dat, indien één van de partners geen of een zeer laag inkomen heeft, er 30 % van het inkomen van de meest verdienende partner kan overgedragen worden naar de andere partner met een maximum van 9 470 euro (inkomstenjaar 2011). Dit bedrag wordt elk jaar geïndexeerd. Men spreekt van een laag inkomen indien één van de partners een netto belastbaar beroepsinkomen heeft dat lager is dan 30 % van de beroepsinkomsten van beide echtgenoten of wettelijk samen wonende partners samen. Op die manier wordt het inkomen van de niet- of weinigverdiener dus opgetrokken tot maximum 30 % van het gezinsinkomen, met als maximum 9 470 euro (inkomstenjaar 2011). Een deel van het inkomen van de ene echtgenoot of wettelijk samenwonende partner dat valt in een hogere belastingschijf, komt via de toepassing van het huwelijksquotiënt terecht bij de andere echtgenoot of wettelijk samenwonende partner met een lagere marginale aanslagvoet. We tonen de werking van het huwelijksquotiënt aan aan de hand van een voorbeeld:
200
Kristof en Christine zijn gehuwd of wettelijk samenwonend en hebben geen kinderen. Christine heeft een beroepsinkomen van 25 000 euro en Kristof heeft geen inkomen. We passen het huwelijksquotiënt toe en bijgevolg wordt er 30 % van het inkomen van Christine van 25 000 euro (= 7 500 euro) overgedragen naar Kristof. Indien het huwe lijksquotiënt niet zou toegepast worden, zou Christine een marginale aanslagvoet hebben van 45 %, nu daalt haar marginale aanslagvoet naar 40 %. Kristof is op zijn inkomen van 7 500 euro een marginale aanslagvoet verschuldigd van 25 %. Zonder de
toepassing van het huwelijksquotiënt in 2011 zou het koppel 7 134,50 euro aan belastingen betalen. Door de toepassing van het huwelijksquotiënt wordt het inko men van Christine over beide partners verdeeld en worden beide delen apart belast tegen lagere tarieven. De te betalen belastingen bedragen dan 4 108,50 euro, wat een belastingbesparing oplevert van 3 026 euro. Indien slechts één van de partners over een beroepsinkomen beschikt, is wettelijk samen wonen of huwen inzake personenbelasting interessanter dan feitelijk samenwonen omdat men op die manier een belastingvermindering via het huwelijksquotiënt kan genieten. Bovendien ontvangt de partner die over geen inkomen beschikt dankzij het huwelijksquo tiënt toch een inkomen, waardoor ook hij een pensioenspaarcontract of een levensverze kering met belastingvermindering kan afsluiten. Om de belastingvermindering voor het pensioensparen of het langetermijnsparen te genieten, moet men immers over een inko men beschikken en belastingen verschuldigd zijn (cf. hoofdstuk 10, 1). De fiscus zal het huwelijksquotiënt automatisch toepassen, behalve wanneer daardoor de verschuldigde belastingen hoger zouden zijn. Gezien vandaag beide partners meestal verplicht zijn om een volwaardig inkomen te verwerven om de financiële stabiliteit van het gezin te waar borgen, komt het huwelijksquotiënt in de praktijk steeds minder voor.
Toekenning aan de meewerkende partner
Zelfstandigen (uitbaters van nijverheids-, handels- en landbouwondernemingen) en beoe fenaars van vrije beroepen die gehuwd of wettelijk samenwonend zijn, kunnen tot 30 % van hun zelfstandig nettoberoepsinkomen toekennen aan de meewerkende echtgenoot of wettelijk samenwonende partner. Door deze toekenning van een meewerkinkomen kan, net zoals bij het huwelijksquotiënt, een overdracht gebeuren van inkomen belast aan een hogere aanslagvoet naar inkomen belast aan een lagere aanslagvoet. Dat brengt een belangrijke belastingbesparing met zich mee. Hier gelden wel meer voorwaarden dan bij het huwelijksquotiënt. De echtgenoot of wettelijk samenwonende partner moet de zelf standige partner werkelijk helpen in de uitoefening van de zelfstandige activiteit en mag zelf niet over een nettoberoepsinkomen beschikken dat hoger is dan 12 300 euro (inkom stenjaar 2011). De toekenning aan de meewerkende partner wordt door de fiscus niet automatisch toegepast, men moet hiervoor op de belastingaangifte een aantal zaken invul len. Ook de toekenning aan de meewerkende echtgenoot komt, gezien de gewijzigde gezinssituaties waar men dikwijls opteert voor twee volwaardige inkomens, minder voor. Een feitelijk samenwonende partner die zijn partner helpt in zijn zelfstandige beroepsac tiviteit komt niet in aanmerking voor deze regeling. Als alternatief zou men de partner een loon kunnen uitkeren als werknemer dat dan aftrekbaar is als beroepskost.
Belastingen
5
201
6
Financiële rekeningen
6.1
Fiscale vrijstelling spaarrekening
Op een gewone spaarrekening geniet men vrijstelling van belastingen op de intresten tot een bepaald vastgesteld bedrag. Indien partners gemeenschappelijke spaarrekeningen hebben, is het belangrijk om na te gaan in welke mate de intresten vrijgesteld zijn van belastingen. Voldoet een gewone spaarrekening aan de voorwaarden om belastingvrijstelling te genie ten, dan zijn de eerste 1 770 euro per belastingplichtige vrijgesteld van belastingen (inkomstenjaar 2011). Indien er meer intresten worden uitgekeerd, zal er door de finan ciële instelling op het excedent een roerende voorheffing van 15 % worden aangerekend. Betreft het een gezamenlijke rekening op naam van beide echtgenoten of wettelijke samenwonenden, dan wordt het vrijgestelde bedrag verdubbeld tot 3 540 euro. Het betreft al de rekeningen van de echtgenoten of wettelijk samenwonenden en van de kinderen jonger dan 18 jaar samen. Het excedent van de intresten van alle gewone spaar rekeningen samen, boven de 3 540 euro, moet men aangeven in de belastingaangifte en hierop zal afzonderlijk 15 % personenbelasting worden aangerekend, te vermeerderen met de gemeentebelasting. Feitelijk samenwonende koppels met kinderen worden als alleenstaanden belast. Bij hen geniet elke rekening apart een fiscale vrijstelling van 1 770 euro, ook een gemeenschappelijke rekening, wat een nadeel inhoudt in vergelij king met wettelijk samenwonenden en gehuwden. Indien zij echter een attest bijvoegen van de verdeling van de intresten over de beide feitelijk samenwonende partners hebben zij ook recht op een vrijstelling van tweemaal 1 770 euro.
6.2
Individuele en gemeenschappelijke rekeningen
Om de gemeenschappelijke uitgaven van de ongehuwd samenwonende partners en echtgenoten gehuwd onder het stelsel van scheiding van goederen te financieren, kun nen zij samen bij een bankkantoor een gemeenschappelijke zichtrekening openen. Doorheen de relatie storten de partners op deze rekening elk op regelmatige basis een bijdrage. Met het geld van deze rekening kunnen de partners hun courante uitgaven betalen, alsook de uitgaven waarover ze in het eventuele samenlevingscontract over eengekomen zijn dat ze van de gemeenschappelijke rekening betaald zullen worden (cf. hoofdstuk 3, 3.1). Alle gemeenschappelijke kosten (boodschappen, huur, nuts voorzieningen, wagen …) kunnen met deze rekening betaald worden. Voor echtgeno ten gehuwd volgens het wettelijk stelsel of met het stelsel van algehele gemeenschap van goederen is de verdeling onder individuele en gemeenschappelijke rekeningen 202
minder van belang aangezien daar automatisch sprake is van een gemeenschappelijk vermogen dat verder gaat dan enkel de gemeenschappelijke financiële rekening. De gemeenschappelijke rekening is een gewone bankrekening die wordt geopend op naam van de beide partners. Het is uiteraard ook mogelijk om samen een andere finan ciële rekening te openen, zoals een spaarrekening of een effectenrekening. Bij het afsluiten van de rekening wordt bepaald wie van de partners zijn akkoord moet geven om verrichtingen met de middelen van de rekening uit te voeren. Men kan er bij voor keur voor opteren om de beide partners volledige volmacht te geven, zodat ze verrich tingen kunnen uitvoeren zonder de toestemming van de andere partner.
Deze drie opties hebben hun voor- en nadelen en zoals bij heel wat thema’s is het onmo gelijk om de ideale keuze aan te duiden. Afhankelijk van de persoonlijke situatie zal een koppel een keuze maken uit deze drie opties. Zo heeft de eerste optie, waarin de partners elk een afzonderlijke individuele rekening aanhouden, als voornaamste voordeel dat men op die manier vermijdt dat één van de partners beduidend meer van het gemeenschap pelijke geld uitgeeft dan de andere partner. Een bijkomend voordeel van dit stelsel bestaat erin dat het bij beëindiging van de relatie elke discussie vermijdt. De middelen op de eigen rekeningen blijven eigendom van de respectievelijke partners. Daartegenover brengt het ontbreken van een gemeenschappelijke rekening een aantal belangrijke nade len met zich mee. Bij iedere uitgave zal moeten gekozen worden of ze betaald wordt van de rekening van de ene partner, dan wel van de rekening van de andere partner. Het gevaar van dit stelsel is dan ook dat alle uitgaven die eigenlijk gemeenschappelijk zijn door één van de partners betaald worden. Dit terwijl in principe steeds de beide partners moeten delen in de gezinsuitgaven. Om bepaalde voordelen en belastingverminderingen te genieten, moeten beide partners kunnen aantonen dat ze beiden wel degelijk hebben betaald. Indien een uitgave echter wordt betaald met de eigen rekening van één partner is het mogelijk dat de andere partner niet voor een belastingvermindering of een ander voordeel in aanmerking komt.
Belastingen
Veel koppels hebben hun geld verspreid over meerdere rekeningen bij verschillende financiële instellingen. Het beheer van al deze rekeningen is moeilijk en bovendien erg duur. Met betrekking tot de verdeling van de betalingen over de gemeenschappelijke en de individuele rekeningen zijn er voor het koppel in principe drie verschillende opties mogelijk: > twee individuele rekeningen; > één gemeenschappelijke rekening; > twee individuele rekeningen en één gemeenschappelijke rekening.
203
De tweede optie, waarbij enkel één gemeenschappelijke rekening afgesloten wordt en geen individuele rekeningen, heeft als belangrijkste voordeel dat alle discussies over wie wat moet betalen achterwege blijven. Beide partners betalen in dit stelsel alles samen, zonder dat ze daar telkens toestemming moeten voor geven. Tegenover dit voordeel staat het nadeel dat in dit stelsel meer kans bestaat op spanningen in de relatie wanneer één van de partners beduidend meer uitgeeft dan de andere, wanneer het inkomen van de ene partner hoger is dan dat van de andere, of wanneer een combinatie van die twee factoren zich voordoet. Bovendien brengt dit stelsel moeilijkheden met zich mee bij een beëindiging van de relatie. In dat geval is het moeilijk om te bepalen welke middelen van wie zijn. Er wordt verondersteld dat beide partners voor 50 % eigenaar zijn van de gelden op de rekening, tenzij er in een samenlevingscontract andere afspraken gemaakt zijn. In de derde oplossing worden er in totaal drie rekeningen afgesloten. Beide partners hebben een individuele rekening waarvan ze volledig eigenaar zijn en blijven. Daarnaast wordt nog een gemeenschappelijke rekening afgesloten waarvan ze in principe beiden voor 50 % eigenaar zijn. Aangezien er hier sprake is van drie rekeningen zal deze optie praktisch de meest complexe en op het gebied van de kosten ook vaak de duurste oplos sing zijn. Daartegenover staat het voordeel dat deze optie de voordelen van de twee vorige opties combineert. Alle kosten voor de gemeenschappelijke huishouding kunnen betaald worden met de gemeenschappelijke rekening, terwijl beide partners een eigen rekening blijven bezitten waarmee ze eventuele persoonlijke uitgaven kunnen finan cieren. Bij een beëindiging van de relatie behouden beide partners het geld op hun eigen rekening. De middelen op de gemeenschappelijke rekening worden 50/50 verdeeld, ten zij er in het samenlevingscontract een andere afspraak gemaakt is. Indien men een grote som erft, is het niet aan te raden om dit bedrag op de gemeenschap pelijke rekening te storten. Als één van de partners komt te overlijden of de relatie wordt beëindigd, zal het geld dat op de gemeenschappelijke rekening staat in principe 50/50 worden verdeeld, waardoor de helft van het geërfde bedrag zal terechtkomen bij de ex-partner of langstlevende partner. Partners die op latere leeftijd gaan samenwonen, houden hun rekeningen best geschei den. Zo vermijden ze betwistingen met bijvoorbeeld kinderen uit een vorige relatie. Voor de kleine huishoudelijke kosten kunnen ze werken met een gemeenschappelijke reke ning die ze regelmatig spijzen.
204
Echtgenoten en wettelijk samenwonenden kunnen na het overlijden van hun partner beschikken over de helft van de tegoeden op de bankrekeningen, met een maximum van 5 000 euro en niet hoger dan de helft van de beschikbare saldo’s van de zicht- en spaar rekeningen, gemeenschappelijk of in onverdeeldheid, waarvan de overledene of zijn echtgenoot titularis of co-titularis is of waarvan de wettelijk samenwonende partner co-titularis is. Deze beperkingen gelden voor de rekeningen van alle banken samen. Vroeger werden zowel de bankrekeningen van de overledene als die van de langstlevende geblokkeerd na het overlijden van één van de gehuwde of wettelijk samenwonende part ners. Het afgehaalde geld kan dienen om de dagelijkse uitgaven te doen en wordt als voorschot beschouwd op de erfenis. Wie meer dan 5 000 euro afhaalt, wordt automatisch geacht de erfenis te hebben aanvaard, ook als er meer schulden zijn dan bezittingen. Hierdoor vervalt de mogelijkheid om een erfenis te aanvaarden onder het voorrecht van boedelbeschrijving of om te verwerpen. Bij feitelijk samenwonenden geldt deze regeling uiteraard niet. De rekeningen van de langstlevende feitelijk samenwonende zullen niet geblokkeerd worden bij het overlijden van zijn partner.
7
Opname in een verzorgingsinstelling
Belastingen
De definitieve opname van de gehuwde of wettelijk samenwonende partner in een ver zorgingsinstelling, bijvoorbeeld een rusthuis, kan fiscaal gelijkgesteld worden met een feitelijke scheiding. Concreet betekent dit dat gehuwden of wettelijk samenwonende partners vanaf het jaar volgend op het jaar van opname in de instelling afzonderlijk als alleenstaanden zullen belast worden. De kosten van de verzorgingsinstelling zijn voor 80 % aftrekbaar van het totale inkomen van de andere partner die niet is opgenomen in een verzorgingsinstelling, vanaf het jaar dat volgt op dat van de opname, omdat deze kosten beschouwd worden als onderhoudsuitkering. Bijgevolg kunnen de kosten voor een groot deel fiscaal in mindering gebracht worden. De kosten zijn enkel aftrekbaar indien het om een definitieve en duurzame opname gaat en de onderhoudsplichtige de kosten van de instelling betaalt met zijn eigen inkomsten omdat de opgenomen partner niet beschikt over voldoende inkomsten om de kosten zelf te dragen. Feitelijk samenwonende partners kunnen van deze regeling niet genieten.
205
8
Besluit
Op het vlak van de personenbelasting is de wettelijke samenwoning de meest flexibele vorm. Zowel de registratie als de schrapping van de wettelijke samenwoning zijn admi nistratief eenvoudig en goedkoop. Men kan afhankelijk van de inkomenssituatie de wet telijke samenwoning verwerven of schrappen. Samenwonende éénverdienersgezinnen hebben er alle belang bij om zich te laten registreren als wettelijk samenwonenden om zo het huwelijksquotiënt te kunnen toepassen. Wettelijk samenwonenden en gehuwden worden benadeeld wat betreft de bijkomende belastingvrije sommen en de toegelaten bestaansmiddelen voor kinderen ten laste. In hoofdstuk 11 dat handelt over de sociale zekerheid zullen we merken dat ook op het vlak van de bijzondere bijdrage voor de sociale zekerheid de wettelijk samenwonenden en gehuwden ook benadeeld worden. Echtgenoten die gehuwd zijn met gemeenschap van goederen (wettelijk stelsel of algehele gemeenschap) zijn bovendien aansprakelijk voor elkaars belastingschuld. Men zou moeten kunnen komen tot een gezinsneutrale belasting waarbij alle fiscale discriminaties tussen gehuwden, wettelijk samenwonenden en feitelijk samenwonenden worden weggewerkt. Een volledige gelijkschakeling is op korte termijn echter niet mogelijk omdat er heel wat juridische, politieke en praktische belemmeringen zijn.
206