Verhalen van Leven met Psychische Problemen
HOOFDSTUK 1: Verhalen van Leven met Psychische Problemen 1.1. Onderzoeksmethodologie Om de doelgroep in kaart te brengen en verdere gegevens te verzamelen over hun aanwezigheid in initiatieven arbeidstrajectbegeleiding en arbeidszorg in Oost-Vlaanderen, geven we eerst een kwantitatieve verwerking weer van de verzamelde registratiegegevens (cf. 1.1.1.). Daarna gaan we dieper in op het kwalitatieve, narratieve onderzoek (cf. 1.1.2.), met de bedoeling de insidersperspectieven van de geselecteerde participanten te vatten en hun achtergrond en voornaamste kenmerken te situeren.
1.1.1. Kwantitatieve Zoom 1.1.1.1. Selectie van de doelgroep Via exploratie van het registratiesysteem van ATB Oost-Vlaanderen werd – in nauwe samenwerking met de projectgroep – de volledige doelgroep van mensen met psychische problemen met betaald werk in beeld gebracht. Om de aanwezigheid van deze doelgroep in arbeidstrajectbegeleiding en arbeidszorg in Oost-Vlaanderen na te gaan, hanteerden we volgende twee inclusiecriteria: 1. Betaalde tewerkstelling bekomen hebben via trajectbegeleiding bij ATB Oost-Vlaanderen en het eraan gelinkte netwerk van initiatieven, inclusief initiatieven arbeidszorg. Informatie over het al dan niet hebben van betaald werk is slechts beschikbaar tot 3 maanden nadat het traject door ATB werd afgesloten. Op het kritieke moment van aanmelding bij een initiatief binnen het netwerk van ATB of arbeidszorg hadden deze personen een (nog) niet uitgeklaard toekomstperspectief op het overgangsmoment van investeren in (betaald) werk/opleiding. 2. Een zekere stabiliteit verworven hebben in het omgaan met ‘ernstige, chronische psychische problemen’ volgens het recovery-gedachtengoed 1. In afwezigheid van een psychiatrische diagnose in de ATB-databank, spreken we in wat volgt over personen met psychische problemen indien zij naar ATB/arbeidszorg doorverwezen werden vanuit een psychiatrisch
1
Volgens de ‘recovery’-definitie kunnen mensen met psychische problemen op hun eigen unieke manier (leren) omgaan met de brede aspecten van leven met een psychische beperking. Recovery moet gezien worden als een levenslang proces met eerlijke ups en downs, niet als einddoel op zich (cf. Borg & Kristiansen, 2004; Kristiansen, 2005a, 2005b).
11
Hoofdstuk 1
ziekenhuis of indien zij volgens de inschatting van hun (traject)begeleider een ‘psychische handicap’ hebben. Het cliëntvolgsysteem van ATB werd aan de hand van beide zoekcriteria doorzocht, rekening houdend met de gegevens die beschikbaar waren op 1 juni 2006. Als referentieperiode gebruikten we de periode van 1 januari 2002 tot 31 december 2004. Sinds 2002 houdt ATB Oost-Vlaanderen zeer nauwgezet en gericht een cliëntvolgsysteem bij, waarin op een betrouwbare manier gegevens verzameld worden alle personen in arbeidstrajectbegeleiding en arbeidszorg. Omdat de registratiesystemen (cliëntvolgsystemen) van ATB en arbeidszorg niet geïntegreerd zijn, worden de resultaten afzonderlijk weergegeven voor respectievelijk ATB (cf. tabel 1 en 2) en arbeidszorg (cf. tabel 3). Bij de interpretatie van de resultaten is het belangrijk rekening te houden met het feit dat de vermelde aantallen voor ATB niet slaan op ‘het aantal personen’ dan wel op ‘het aantal trajecten’. Soms gebeurt het immers dat cliënten twee keer binnen hetzelfde jaar een nieuw traject hebben opgestart dat bekend is bij ATB. De gegevens over arbeidszorg hebben echter betrekking op unieke personen. Een kleine minderheid van de personen die geregistreerd werden in het cliëntvolgsysteem van arbeidszorg, werden ook geregistreerd in de databank van ATB (n=140; 7.8%). Zoals we verder zullen aantonen, betreft dit voor de helft personen met een psychische handicap (3.9%).
1.1.1.2. Aanwezigheid van de doelgroep in arbeidstrajectbegeleiding Tussen januari 2002 en december 2004 werden ruim 2000 trajecten geregistreerd binnen ATB Oost-Vlaanderen (cf. tabel 1). Ruim een derde van deze trajecten (35.4%) resulteerde drie maanden na afloop van het arbeidstraject in betaald werk, overwegend op de reguliere arbeidsmarkt (65.3%). Anderzijds kan een vrij grote groep (32.2%) aan de slag in een beschutte werkplaats. Minder dan 10% van de geregistreerde trajecten in arbeidstrajectbegeleiding, betrof personen die doorverwezen werden vanuit een psychiatrisch ziekenhuis. Volgens het oordeel van de trajectbegeleiders was echter in ruim een kwart van de gevallen sprake van personen met een ‘psychische handicap’ (27.9%).
12
Verhalen van Leven met Psychische Problemen
Tabel 1: Voorkomen van psychische problemen en betaalde tewerkstelling bij geregistreerde trajecten Arbeidstrajectbegeleiding (ATB) tussen 1 januari 2002 en 31 december 2004 (n=2092)
Psychische problemen Doorverwijzing vanuit psychiatrisch ziekenhuis Geregistreerd met psychische handicap Betaalde tewerkstelling (3 maanden na afsluiten traject) waarvan betaalde tewerkstelling in een sociale werkplaats in een beschutte werkplaatsen op de reguliere arbeidsmarkt
Aantal
%
186 583
8.9 27.9
740
35.4
19 238 483
2.5 32.2 65.3
Nadere analyse maakt duidelijk dat er een aanzienlijke discrepantie bestaat tussen het aantal personen ‘met’ en ‘zonder’ psychische handicap met betaald werk (cf. tabel 2): bijna dubbel zoveel personen zonder psychische handicap hadden 3 maanden na afsluiten van het arbeidstraject een betaalde job (40 vs. 23.5%). Van degenen die doorstromen naar de arbeidsmarkt, komen er echter relatief meer personen met een psychische handicap in het normaal economische circuit terecht (63 vs. 76%).
Tabel 2: Vergelijking van het voorkomen van betaalde tewerkstelling (3 maanden na afsluiten van het traject) bij personen ‘met’ en ‘zonder’ psychische handicap (n=2092) Personen ‘zonder’ een psychische handicap
Personen ‘met’ een psychische handicap
Totaal
Aantal
%
Aantal
%
Aantal
%
Met betaald werk
603
40.0
137
23.5
740
35.4
in een sociale werkplaats
18
3.0
1
0.7
19
2.5
in een beschutte werkplaats
206
34.2
32
23.4
238
32.2
op de reguliere arbeidsmarkt
379
62.9
104
75.9
483
65.3
Personen ‘met een psychische handicap’ en een traject naar betaald werk zijn overwegend mannen: 77 mannen (56.2%) tegenover 60 vrouwen (43.8%). De meeste van hen zijn jonger dan 35 jaar; de grootse groep blijkt tussen 30 en 34 jaar oud. Er blijkt – op basis van de te verwachten normale verdeling – een opvallende ondervertegenwoordiging van geslaagde trajecten van personen met 13
Hoofdstuk 1
een psychische handicap in de leeftijdscategorie tussen 35 en 39 jaar. We hebben hier niet meteen een verklaring voor, maar het is een bevinding die allicht verdere aandacht verdient. Figuur 1: Leeftijdsverdeling van de personen met een psychische handicap met een traject naar betaald werk (n=137)
25 20 %
15 10 5 0 Leeftijd
< 20 jaar 20 - 24 jaar 25 - 29 jaar 30 - 34 jaar 35 - 39 jaar 40 - 44 jaar 45 - 49 jaar 50 - 54 jaar 55 - 59 jaar > 60 jaar
We kunnen dus besluiten dat ATB in iets meer dan één op drie gevallen haar doelstellingen (toeleiding naar werk) bereikt, maar dat deze toeleidingsfunctie beduidend minder vlot verloopt bij personen met psychische problemen. Bovendien zeggen deze cijfers niets over de duurzaamheid van deze tewerkstelling.
1.1.1.3. Aanwezigheid van de doelgroep in arbeidszorg Tussen januari 2002 en december 2004 werden bijna 1800 personen geregistreerd binnen arbeidszorg (cf. tabel 3). Slechts iets meer dan 5% van deze geregistreerde personen had drie maanden na afsluiting van het arbeidstraject betaald werk, zij het meestal wel in het reguliere circuit (65.5%). Binnen de cliëntenpopulatie van arbeidszorg blijkt bijna een derde (29.8%) rechtstreeks doorverwezen te worden vanuit een psychiatrisch ziekenhuis. Afgaande op de inschatting van de begeleiders zou zelfs bij 58.7% van deze cliënten sprake zijn van een psychische handicap.
14
Verhalen van Leven met Psychische Problemen
Tabel 3: Voorkomen van psychische problemen en betaalde tewerkstelling bij geregistreerde trajecten Arbeidstrajectbegeleiding (ATB) tussen 1 januari 2002 en 31 december 2004 (n=1794)
Psychische problemen Doorverwijzing vanuit psychiatrisch ziekenhuis Geregistreerd met psychische handicap Betaalde tewerkstelling (3 maanden na afsluiten traject) waarvan betaalde tewerkstelling in een sociale werkplaats in een beschutte werkplaatsen op de reguliere arbeidsmarkt
Aantal
%
535 1 053
29.8 58.7
29
5.4
1 9 19
3.5 31.0 65.5
Rekening houdend met de relatief minder succesvolle toeleiding van personen met een psychische handicap naar tewerkstelling verklaart de alomtegenwoordigheid van psychische problemen bij personen in arbeidszorg allicht de zeer beperkte tewerkstellingsgraad bij deze doelgroep. Anderzijds tonen deze cijfers aan dat betaalde tewerkstelling voor de doelgroep binnen arbeidszorg mogelijk is, maar misschien nog te weinig wordt nagestreefd/bereikt.
1.1.2. Kwalitatieve Zoom: Narratief Onderzoek met 10 Survivors 1.1.2.1. Doelgroep - participanten Het au sérieux nemen van het insiders perspectief van cliënten is cruciaal bij een eerste explorerende evaluatie van arbeidstrajectbegeleiding (Kiernan & Marrone, 1997). Binnen internationaal wetenschappelijk onderzoek werd de effectiviteit van case management (of trajectbegeleiding) tot nu toe nog zeer weinig geëxploreerd via het perspectief van de cliënt (Butterworth, Steere & Whitney-Thomas, 1997; Brun & Rapp, 2001). Ons narratief onderzoek wordt gesitueerd binnen de rijke traditie van kwalitatief onderzoek (Whitley & Crawford, 2005). De kwalitatieve onderzoeker probeert te achterhalen hoe onderzoeksparticipanten betekenis geven aan hun leven (Bleeker & Mulderij, 1984; Ferguson, Ferguson & Taylor, 1992; Bogdan & Biklen, 1998; Taylor, Bogdan & Lutfiyya, 1995; Taylor, 1996; Woods, 1999; Ferguson & Ferguson, 1995, 2000). Ideografische methoden van onderzoek (kwalitatieve analyse) worden gebruikt door sociale wetenschappers die er a priori van uitgaan dat wetenschappers en onderzoekssubjecten verwikkeld zijn in een sociale constructie van ‘de realiteit’ (Skrtic, 1995, 28). De gedeelde constructie van betekenis is een doorleefde kwalitatieve activiteit (Parker, 1999, 2).
15
Hoofdstuk 1
Bij het opzet van ons kwalitatief onderzoek selecteren we nauwgezet de mensen die aan ons onderzoek kunnen en willen participeren om hun insiders perspectieven gedetailleerd in kaart te brengen.
De twee co-onderzoekers zijn mensen die we zelf heel gericht gevraagd hebben om deel te nemen vanwege hun veerkracht, hun verregaand ziekteinzicht en vanwege hun rijke ervaringen met en kritische kijk op de geestelijke gezondheidszorg en het daarmee verbonden discours.
De overige acht mensen die aan het narratief onderzoek wilden participeren, vormden een kleine subgroep van alle personen met psychische problemen met betaald werk drie maanden na het afsluiten van hun traject. Allen zijn gekend binnen het cliëntvolgsysteem van ATB Oost-Vlaanderen en hadden een betaalde job (al dan niet in het normaal economisch circuit) op het moment dat ze gecontacteerd werden voor het onderzoek. Niet noodzakelijk betrof dit nog dezelfde job als bij het afsluiten van het arbeidstraject door ATB. Geen van de acht participanten was tijdens de laatste 6 maanden voorafgaand aan het onderzoek nog opgenomen, maar allen hadden ze – omwille van hun psychische problemen – wel nog regelmatig ambulante contacten met diensten en voorzieningen uit het brede veld van de geestelijke gezondheidszorg.
Voor de concrete selectie van de tien participanten wordt beroep gedaan op actieve trajectbegeleiders, die aan het project bijdragen via deelname aan een intervisiegroep. De geselecteerde cliënten worden eerst benaderd door de trajectbegeleider die hen oorspronkelijk heeft ondersteund bij hun zoektocht naar een geslaagde tewerkstelling. De vraag om aan het onderzoek te participeren wordt eerst grondig met de participant besproken door de trajectbegeleider die voor hen een vertrouwd figuur is. Dit wordt besproken, en eventueel groen licht wordt gegeven aan de onderzoekers aan de hand van een brief waarin om geïnformeerde toestemming (informed consent) werd gevraagd. Pas daarna, met toestemming van de mogelijke participant, worden contactgegevens doorgespeeld naar de onderzoekers en worden contacten gelegd.
Het narratief onderzoek wordt uitgevoerd door vijf onderzoekers (aangesteld wetenschappelijk onderzoeker samen met vier studenten), die op regelmatige basis onderling uitwisselen over opgedoken dilemma’s, ethische overwegingen,… Dit is een bewuste keuze van de onderzoekers die het onderzoek opvolgen. Er ontstaat op die manier voor zowel participanten als onderzoekers ademruimte en tijd om intensief met het narratief onderzoek bezig te zijn. We bespreken in 1.1.2.3. Narratief onderzoek met survivors verder de methodologische uitdagingen waarvoor we ons geplaatst zien.
16
Verhalen van Leven met Psychische Problemen
1.1.2.2. Tabel: hoe voldoen de verschillende participanten aan de twee inclusiecriteria?
MIRA, 53 jaar Huidige tewerkstelling: op pensioen, co-onderzoekster Problematiek: Ernstige psychische en fysieke verwaarlozing/mishandeling, chronische depressies, zelfmoordneigingen, crises. Na enkele traumatische en dramatische gebeurtenissen belandt Mira een periode in de gevangenis, waarna ze lange tijd (17 jaar) geïnterneerd wordt in de psychiatrie.
GEERT, 34 jaar Huidige tewerkstelling: administratief bediende in een bedrijf Problematiek: recent opname in psychiatrie wegens acute psychose met paranoïde wanen
KAREN, 31 jaar Huidige tewerkstelling: voormalig administratief bediende in bibliotheek, recent aangepaste tewerkstelling in het Ministerie van Financiën Problematiek: fysieke beperking (spastisch aan rechterkant), slecht gehoor, suikerziekte, recent opgenomen in psychiatrie wegens psychoses en depressies
MICHEL, 46 jaar Huidige tewerkstelling: verpleegkundige in een rust- en verzorgingstehuis Problematiek: ernstige alcoholverslaving, complicaties met identiteit als homosexueel, depressies/stemmingsschommelingen
ELS, 44 jaar Huidige tewerkstelling: werkt in een zetelfabriek Problematiek: chronische depressies na traumatische ervaringen, stemmingsschommelingen, eetproblemen, relatieproblemen en somatische overbezorgdheid MO, 31 jaar Huidige tewerkstelling: vrijwilligerswerk onder artikel 60 in initiatief arbeidszorg, drugspreventie bij jongeren, toekomstplannen (opstarten eigen zaak) Problematiek: gedragsproblemen, identiteitsproblemen met Marokkaanse familiale achtergrond, voorgaand ernstig drugmisbruik, dealen en herhaaldelijke gevangenisstraffen (ernstig strafblad)
17
Hoofdstuk 1
BRIGITTE, 37 jaar Huidige tewerkstelling: onderhoudsploeg bij firma (vast contract) Problematiek: ‘trager zijn’, ‘psychisch zal er wel wat aan de hand zijn, helemaal normaal ben ik ook niet’, ‘gezondheidsproblemen’ FRANCIS, 44 jaar Huidige tewerkstelling: beschutte werkplaats Problematiek: verstandelijke beperking, traumatische ervaringen (pesten op het werk), zelfmoordpogingen
KATRIEN, 37 jaar Huidige tewerkstelling: sorteerafdeling van tweedehandskledij in sociale werkplaats (werk staat momenteel weer op de helling) Problematiek: ADHD, traumatische ervaringen (vooral mishandeling) met herhaaldelijke opnames in psychiatrisch ziekenhuis als gevolg, grote stressgevoeligheid BORIS, 39 jaar Huidige tewerkstelling: co-onderzoeker, fulltime met vast contract bij initiatief van het ATB-netwerk Problematiek: manisch depressief
1.1.2.3. Narratief onderzoek met survivors “We are refusing to remain voiceless and powerless. We are no longer willing to let others speak for us, whether the experts are psychiatrists, lawyers, relatives or politicians. (…) Our expertise comes from our activist lives.” Ervaringsdeskundige Judi Chamberlin (1998), p.408
Het interdisciplinaire onderzoeksveld ‘disability studies’ wil een ander licht werpen op de huidige orthodoxe status van ‘handicap’. Disability studies tackelt het medische model en het rehabilitatiemodel (Secker et al., 2002) en ziet handicap vooral als een relationele, sociale, culturele en historische constructie (Pfeiffer, 2003; Rioux, 1997). Het discours van disability studies wint tijdens de afgelopen vier decennia wereldwijd veld binnen de sociale wetenschappen (Pfeiffer, 2003; Barnes & Mercer, 2003) en maakt recent ook in Vlaanderen zijn intrede (Van Hove, 2000; Roets & Van Hove, 2003; Devlieger et al., 2003; Goodley & Van Hove, 2005). Een toonaangevend figuur voor disability studies is de radicale postmodernist Michel Foucault (1965, 1978), die de sociale constructie van ‘afwijkende van de norm’ via het begrip ‘bio-power’ lanceert:
18
Verhalen van Leven met Psychische Problemen
“ Nothing that was not ordered in terms of generation or transfigured by it (...) did merit a hearing. It would be driven out, denied, and reduced to silence. Not only did it not exist, it had no right to exist and would be made to disappear upon its least manifestation – whether in acts or in words. (...) Modern puritanism imposed its triple edict of taboo, non-existence, and silence. ” Foucault in The History of Sexuality Volume I (1978), p.4
Foucault observeert dat de conceptualisering van het begrip ‘krankzinnigheid’ als deviantie en ziekte (en andere begrippen van ‘psychologische irrationaliteit’) élke dialoog verhindert (Chamberlin, 1998, 405). Een wereld van verschil wordt gecreëerd tussen wij en zij (Freire, 1972; Saleebey, 1997, Goodley, 2001). De consequenties voor mensen met psychische problemen zijn zeer ernstig. Deze (minderheids)groep heeft plots andere rechten gekregen dan ‘normale’ mensen (Chamberlin, 1998, 405), voor iedereen die afwijkt van de norm van ‘normale man’ (van Drenth, 2007). Onderzoek gekaderd binnen disability studies draagt bij tot de recente roep om (weer) in dialoog te treden met mensen met psychische problemen. Een postmoderne theoretische invalshoek (Corker, 1998, 1999; Danforth, 1997, 2001; Corker & French, 1999; Corker & Shakespeare, 2002) benadrukt het belang van de sociale constructie van kennis samen met mensen met psychische problemen (Wilson en Beresford, 2002). Dit haalt het creëren van ultieme waarheden over mensen radicaal onderuit. Disability studies introduceert het gebruik van (auto)biografische methodes/narratief onderzoek als gefundeerd wetenschappelijk onderzoek (Goodley, 1996, 1998, 2000a, 2000b; Ferguson et al., 1992; Ferguson & Ferguson, 1995, 2000; Clough & Barton, 1998; Atkinson & Walmsley, 1999; Bochner, 2001, 141; Goodley et al., 2004; Van Hove, Roets & Goodley, 2005): “ In order to understand the social production of life, we need people who story their lives to structure and give meaning which lends some insight into the experiences and realities of people as active human subjects. ” Booth & Booth (1996)
Zeer recent wordt de waarde benadrukt van narratief onderzoek met mensen met psychische problemen (Beresford, 2000; Wilson en Beresford, 2002; Chamberlin, 1997, 1998; Duckett, 2002; Wykes, 2003, Kristiansen, 2005; Borg & Kristiansen, 2005) waarbij hun discriminatie en exclusie als een gemarginaliseerde groep wordt aangekaart. Dit uitgangspunt kadert binnen het disability studies paradigma. Men gaat er van uit dat mensen met psychische
19
Hoofdstuk 1
problemen experts zijn om ons inzicht te verschaffen omtrent de werking van processen van exclusie, en dat dit best gebeurt aan de hand van het in kaart brengen van hun persoonlijke levenservaringen (Clough and Barton, 1998; Van Hove, 2000; Moore, 2000; Knox et al., 2000). Booth (1996, 239-240) zet een aantal karakteristieken en sterktes van narratief onderzoek op een rijtje:
Narratieven geven ons een kijk op wat er omgaat in mensen, omdat ze benaderd worden als experts over hun eigen leven. Hun levensverhalen geven inzicht in hun leefwereld, wat inspeelt op de verbeeldingskracht en het inlevingsvermogen van lezers.
Narratieven zijn geschikt om op een abstracte manier levenservaringen en wijsheid te vatten.
Narratieven helpen om ons opnieuw het individu (achter het label) te laten/leren zien, terwijl de zoektocht naar generalisatie vaak mensen uit beeld laat verdwijnen.
Narratieven laten ons toe bruggen te slaan tussen processen in de leefwereld van individuen en maatschappelijke processen. Door het leggen van verbanden tussen deze twee zijn we in staat connecties te maken met ervaringen van andere mensen (die behoren tot dezelfde minderheidsgroep) en thema’s te identificeren die collectief hout snijden voor een ruimere groep. De rode draden die we kunnen trekken doorheen de verschillende verhalen tonen hoe hun leven vorm gegeven wordt door wijdere maatschappelijke processen van exclusie. Ferrarotti (1981) heeft geobserveerd dat “the effort to understand biography in all its uniqueness becomes the effort to interpret a social system”.
Levensverhalen helpen ons om onze dagdagelijkse, sociaal geconstrueerde en bijgevolg complexe realiteit niet te reduceren tot een statisch, rationeel en gedetermineerd geheel. Deze manier van representatie is in staat recht te doen aan de ambigue en contradictorische manier waarop mensen hun leefwereld construeren, en aan hun actieve betekenisverlening.
Dankzij het bestuderen van sociologische processen kan het persoonlijke verhaal een weerspiegeling vormen van schending van mensenrechten op grote schaal en aanleiding geven voor een politiek debat (Aspis, 1997, 1999; Booth, 1996; Chappell, 1998). Onderzoek binnen het disability studies paradigma plaatst het insiders perspectief van de overlevenden van de psychiatrie op de voorgrond. De stem en het verhaal van ervaringsdeskundigen kan nieuwe
20
Verhalen van Leven met Psychische Problemen
epistemologische gronden bloot leggen (Wykes, 2003). Doloughan (2006) beschrijft het potentieel van narratieven om epistemologische horizon te verruimen en heeft het over het creëren van “the travelling mindset” in onderzoek, gekarakteriseerd door “receptivity, by which we mean an openness to new experiences and new places”. Doloughan stelt dit in scherp contrast met “the blinkered mindset”, die gekarakteriseerd wordt als “our world seems to shrink and we see less and less; we settle into a routine and our vision becomes selective”. In het kader van ons onderzoek is het dan ook onze bedoeling om het dominante begrip van “psychische problemen” kritisch in vraag te stellen. Tegen de achtergrond van deze ontwikkelingen, vormde het onze eerste uitdaging om als onderzoekers positie in te nemen en moeten we ons buigen over vragen zoals: hoe gaan we om met ‘voice’? Hoe gaan we om met de relatie tussen onderzoeker en participant? (zie Tregaskis & Goodley, 2005; Atkinson, 2005). Narratief onderzoek (onderzoek doen aan de hand van het construeren van levensverhalen) brengt inherent met zich mee dat de onderzoeker en het onderzoekssubject een hechte onderzoeksrelatie opbouwen, waarbij er veel intimiteit ontstaat bij het vertellen (Booth, 1996, 238). Een levensverhaal is het resultaat van een samenwerking waarbij de onderzoeker als klankbord fungeert voor de verteller, die oraal zijn leven (of welbewust gekozen delen daarvan) onthult. Bij het werken met biografische onderzoeksmethoden is het zo goed als onmogelijk om de persoonlijke achtergrond van de onderzoeker te ontkennen, omdat deze hoe dan ook doorheen het verhaal van de persoon die op de voorgrond gezet wordt, verweven zit. Whittemore et al. (1986 in Booth, 1996) benoemt dit proces van samenwerking en dialoog dan ook als “the creation of two minds working together: every life story is only one among many potential versions and each owes something to the particular relationship from which it springs”. Levensverhalen zijn met andere woorden uniek, niet alleen omdat de personen die ze vertellen uniek zijn maar ook omdat ze het resultaat zijn van het samen construeren van het verhaal met de onderzoeker (zie Roets & Goedgeluck, 2007). Lawrence-Lightfoot & Davis (1997, xv) beschrijven de kwalitatieve onderzoeksmethode ‘social science portraiture’ (portretkunst in de sociale wetenschappen), een narratief genre waarbij de onderzoeker met respect voor complexiteit en subtiliteit probeert unieke menselijke ervaringen, wijsheid en kennis te vatten. Het ‘portret’ wordt getekend en geplaatst in zijn sociale en culturele context, en gevormd door de rijke dialoog tussen het subject en de onderzoeker, waarbij onderling discours en vormgeving onderhandeld worden van het daaruit voortvloeiende narratief. Lawrence-Lightfoot & Davis (1997, 85 e.v.) wijzen ons daarbij op het veelzijdige balanceren dat van de kwalitatieve onderzoeker gevergd wordt bij het genuanceerd omgaan met ‘voice’ (stem),
21
Hoofdstuk 1
omdat dit epistemologische, ideologische en methodologische oriëntaties van de onderzoeker in zich draagt. Ze beschrijven hoe de onderzoeker al doende zes verschillende, maar toch gerelateerde en overlappende manieren hanteert om het verhaal en de stem van het subject tot hun recht te laten komen en samen zijn/haar levensverhaal te construeren: getuige zijn van, interpreteren, omgaan met vooronderstellingen, omgaan met autobiografisch verhaal, luisteren om stem te horen, (listening for voice), en in dialoog treden. In ons onderzoek werken de onderzoekers op een intensieve manier samen met de participanten aan het retrospectief in kaart brengen van hun levenspad en verhaal. Er wordt telkens uitgezocht waar, wanneer en hoe de participanten liefst/best hun verhaal kunnen vertellen. Er zijn veel onderlinge verschillen: sommige participanten opteren voor een formele omgeving omdat ze zich daar het veiligst voelden, anderen willen liefst op een informele manier, in alle vertrouwdheid thuis of in een zelf uitgekozen café of cafetaria hun verhaal doen. De onderzoekers laten de participanten altijd eerst vrijuit vertellen, zodanig dat flarden van de verhalen verzameld en aan elkaar geregen kunnen worden. Daarna worden de gesprekken uitgetypt en systematisch teruggespeeld, zodanig dat participanten zelf controle hebben/krijgen op hun verhaal en delen kunnen schrappen of toevoegen. De verhalen worden in coöperatie met de participanten chronologisch geordend. Er wordt bijzondere aandacht besteed aan kritieke elementen/momenten van motivatie in hun verhaal. Het traject naar tewerkstelling wordt door het intensief, retrospectief, narratief onderzoek gelinkt aan gebeurtenissen op gerelateerde levensgebieden, en de wisselwerking die trajectbegeleiding daarin geeft. Terugblikkend op het unieke onderzoeksproces dat de verschillende onderzoekers met de participanten doorleven, kunnen we allemaal stellen dat de relatie evolueerde van een participatorisch onderzoeksopzet naar een eerder emancipatorische onderneming (zie figuur 1, naar Goodley, 2005), waarbij kennis op een coöperatieve manier geconstrueerd wordt (zie Van Hove, 1999). Figuur 1: Participatorisch en emancipatorisch onderzoeksparadigma 1
Niet-participatorisch paradigma Onderzoeker leidt onderzoek(sproces)
22
2
Gedeelde constructie van kennis Participatorisch paradigma Onderzoeker nodigt uit
3
Actieonderzoek Emancipatorisch paradigma Co-onderzoeker leidt onderzoek(sproces)
Verhalen van Leven met Psychische Problemen
We geven hier een kanttekening weer die gemaakt werd door de trajectbegeleiders die betrokken zijn bij het onderzoeksproject, én door de narratief onderzoekers. De levensverhalen wijken soms (zelfs sterk) af van de objectieve realiteit van de trajectbegeleiding, en van de subjectieve realiteit van trajectbegeleiders. We hebben er expliciet voor gekozen de integriteit en waarde van de aan ons onthulde levensverhalen te respecteren, en plaatsen het objectief verloop van de trajectbegeleiding niet naast de levensverhalen. We kunnen immers onmogelijk het “echt en waar gebeurde” claimen, zoals Rinehart aanbrengt: “ The story, and the resultant involvement of the audience in the story, matters more than the matching of the story to what may have happened. ” Rinehart (2006), p.1046
Het, op élk moment, au sérieux nemen van het verhaal dat mensen ons vertellen blijkt bovendien cruciaal voor de vertrouwensrelatie met de participanten (en het slagen van het traject). Een citaat van één van onze participanten illustreert: “ En de mensen die achter ons komen, ik weet niet wat dat gaat worden. Hopelijk mag ATB nog lang bestaan en mogen zij nog heel veel mensen helpen. En naar mijn toedracht toe. Als ik mijn steentje daartoe kan bijdragen en daarin kan helpen door mijn verhaal te vertellen, dan is dat voor mij geen probleem. Zolang het verteld wordt zoals het werkelijk is. Die moet ge weergeven. Ook al is ze schrijnend, ook als is ze zwart, pikzwart. Ze is er. ” Brigitte
1.2. Levensverhalen 1.2.1. Mira (in samenwerking met Griet Roets) Ik bel Mira om te vragen of ik iets later mag komen. “Dat geeft niet, kom maar af, Ruuuuuth! [Mira heeft mijn naam zo onthouden, en blijft bij deze versie ook al laat ik af en toe vallen dat ik Griet heet] Ik ben thuis.”, zegt ze aan de telefoon. Als ik het hoekje om fiets in de sociale woonwijk met rode huisjes waar Mira en Henri hun stek gevonden hebben, komt hun witte Jack Russell wild de straat opgespurt. Als ik stop voor hun huis, springt hij blij blaffend rond mijn benen op. Mira trippelt welgezind achter hem aan. Ik mag mijn fiets tegen haar huismuur
23