Hoge frequentie van opname wegens schizofrenie bij Surinamers in Nederland niet veroorzaakt door meer immigratie van (pre)schizofrene patiënten j.p.a.m.bogers en j.t.v.m.de jong In Nederland is de frequentie van eerste opnamen voor schizofrenie bij mensen die geboren zijn in Suriname 25 maal zo hoog als bij mensen die in Nederland geboren zijn.1 Deze frequentie is over 1990 bepaald aan de hand van de gegevens van het Nederlands Patiëntenregister Intramurale Geestelijke Gezondheidszorg (PIGG).1 Er is door verschillende auteurs kritiek gegeven op de daarbij toegepaste methoden.2 3 De gepresenteerde getallen zijn echter indrukwekkend. De bevindingen stemmen bovendien overeen met Brits onderzoek. In GrootBrittannië is geconstateerd dat schizofrenie bij de AfroCaraïbische bevolking veel wordt gediagnosticeerd: bij eerste opname wordt de diagnose 3-7 maal zo vaak bij Caraïbische migranten gesteld als bij Britten.4-9 In een onderzoek met betere methodiek (prospectief onderzoek) werd voor de eerste generatie Caraïbische migranten een incidentie gevonden die 12-13 keer zo hoog en voor de tweede generatie zelfs 18 keer zo hoog was als die bij autochtone Britten.10 De tweede generatie allochtonen in Groot-Brittannië heeft thans een leeftijd bereikt waarop schizofrenie zich doorgaans openbaart. De emigratiestroom vanuit Suriname naar Nederland kwam vooral op gang in de tijd dat Suriname onafhankelijk werd (1975) en duurde tot het begin van de jaren tachtig.11 Dat is aanzienlijk later dan de periode waarin de migratie vanuit het Caraïbisch gebied naar GrootBrittannië vooral viel. Wanneer de situatie in Nederland zich net zo ontwikkelt als daar, dan is te verwachten dat binnen afzienbare tijd een groot aantal 2e-generatiemigranten met symptomen van schizofrenie in Nederland zal worden opgenomen. Om hierop te kunnen anticiperen is het belangrijk meer zicht te krijgen op factoren die dat veroorzaken. Verschillende ideeën zijn geopperd om de hoge incidentie voor schizofrenie bij Caraïbische mensen in Europese landen te verklaren.12 De verklaring volgens de positieve-selectiehypothese is dat Surinamers met schizofrenie meer naar Nederland emigreren dan niet-schizofrene Surinamers, met als gevolg relatief veel schizofrene Surinamers in de psychiatrische klinieken in Nederland. Wij onderzochten deze hypothese met als precieze formulering: de hoge frequentie van eerste opnamen voor schizofrenie bij Surinamers in Nederland wordt veroorzaakt door een grote emigratie van (pre)schizoRobert-Fleury Stichting, Veursestraatweg 185, 2264 EG Leidschendam. J.P.A.M.Bogers, psychiater. Vrije Universiteit, vakgroep Psychiatrie, Amsterdam. Prof.dr.J.T.V.M.de Jong, psychiater (tevens: Transcultural Psychosocial Organization, Amsterdam). Correspondentieadres: J.P.A.M.Bogers.
464
Ned Tijdschr Geneeskd 1998 28 februari;142(9)
samenvatting Doel. Beantwoorden van de vraag of positieve selectie van (pre)schizofrene Surinamers in Suriname vóór migratie naar Nederland de hoge frequentie van eerste opnamen wegens schizofrenie in Nederland kan verklaren. Opzet. Retrospectief. Plaats. ’s Lands Psychiatrisch Ziekenhuis Paramaribo (LPZ), Suriname. Methode. Met behulp van gegevens van het Centraal Bureau voor de Statistiek te Voorburg en van het Centraal Bureau Bevolking te Paramaribo werden het emigratie- (naar Nederland) en het remigratiepercentage voor de Surinaamse bevolking bepaald in de periode 1984-1990. Ook werd de remigratie geïnventariseerd. Uit het archief van LPZ te Paramaribo werden dossiers van (pre)schizofrene patiënten geselecteerd, bij welke patiënten vervolgens het migratiepatroon werd nagevraagd. Met de χ2-toets werd de betekenis van gevonden verschillen bepaald. Resultaten. Surinaamse (pre)schizofrene patiënten emigreerden niet méér naar Nederland (6,3%) dan de Surinaamse bevolking in het algemeen (9,6%); wel remigreerden zij meer naar Suriname dan de Surinaamse personen in het algemeen. Conclusie. De positieve-selectiehypothese dient te worden verworpen.
frene Surinamers van Suriname naar Nederland vergeleken met de Surinaamse bevolking in het algemeen. patiënten en methoden Patiënten. Bij het eerder genoemde registeronderzoek werd de frequentie van eerste opnamen voor schizofrenie in het jaar 1990 bepaald.1 Daarbij werd gebruikgemaakt van de frequentie van opnamen en persoonsgegevens in 1986-1990. Om ons onderzoek hierbij te laten aansluiten werden uit het archief van ’s Lands Psychiatrisch Ziekenhuis te Paramaribo, het enige psychiatrisch ziekenhuis in Suriname, dossiers geselecteerd van de patiënten die zich voor het eerst in de kliniek of op de polikliniek meldden in de periode 1984-1990 (eerste inclusiecriterium). De gedachte daarbij was dat patiënten uit die jaren naar Nederland konden zijn geëmigreerd en bij decompensatie en opname in een psychiatrische setting in 1990 werden geregistreerd en daarmee hadden bijgedragen aan de hoge frequentie die in dat jaar werd gevonden.1 Een tweede inclusiecriterium was dat in het dossier de diagnose ‘schizofrenie’ was vermeld of dat in het dossier duidelijk symptomen van schizofrenie werden beschreven. Patiënten die symptomen vertoonden van schizofrenie, maar bij wie de diagnose (nog) niet als zodanig was gesteld, noemden wij in dit onderzoek preschizofrenen. Omdat wij veronderstelden dat patiënten die in de po-
likliniek bekend waren beter in staat zouden zijn tot emigratie dan patiënten die in de kliniek opgenomen waren geweest, betrokken wij een groter aantal polikliniekdossiers bij het onderzoek dan kliniekdossiers (figuur). Tevens waren de dossiers van de polikliniek aanzienlijk sneller op grond van de diagnose te selecteren omdat deze dossiers zeer inzichtelijk waren. Kliniekdossiers. Uit het kliniekarchief, in omvang geschat op circa 2500 dossiers, werden van genoemde jaartallen 65 dossiers aselect getrokken (zie de figuur). Van deze kwamen 44 dossiers voor verder onderzoek in aanmerking op grond van de diagnose. Omdat 6 patiënten waren overleden en over 2 patiënten geen informatie werd verkregen, werden uiteindelijk 36 kliniekpatiënten opgenomen in het onderzoek. Polikliniekdossiers. De polikliniek was verdeeld in drie divisies. Het onderzoek vond plaats in die divisie waar patiënten met diverse problemen werden behandeld. Het aantal dossiers van het betreffende archief werd geschat op 3000. Binnen de andere divisies werden vooral patiënten met persoonlijkheidsproblemen of zeer langdurig psychotische patiënten met een beperkt sociaal steunsysteem behandeld. Uit gesprekken met behandelaars en op grond van dossieronderzoek bleek dat het onwaarschijnlijk was dat de laatsten geëmigreerd zouden zijn. Alle 1744 beschikbare dossiers van patiënten die zich in 1984-1990 binnen genoemde divisie hadden gemeld, werden bekeken. Op basis van de diagnostische criteria werden 144 dossiers geselecteerd. Omdat 3 patiënten waren overleden en er over 3 andere geen informatie werd verkregen, werden uiteindelijk 138 polikliniekpatiënten in het onderzoek betrokken (zie de figuur). Interview. Getracht werd de patiënten, behorende bij de voor het onderzoek geselecteerde dossiers, op te sporen en te interviewen. Patiënten of andere informanten werden in de kliniek of op de polikliniek bezocht. Indien dat nodig was, werden zij telefonisch, schriftelijk en via
de huisarts benaderd of door een huisbezoek op het laatst bekende adres opgespoord. Bij 66% van de in het onderzoek betrokken patiënten was de patiënt zelf de belangrijkste bron van informatie. In de overige gevallen werden betrouwbare andere bronnen gevonden (meestal naaste familie). Gegevens betreffende eventuele migratie werden gevraagd, evenals de psychiatrische voorgeschiedenis. Analyse. Aan de hand van immigratiecijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) over 19841990 en inwoneraantallen van Suriname van het Centraal Bureau Bevolking (CBB) te Paramaribo over die jaren werd bepaald welk percentage van de Surinaamse bevolking naar Nederland emigreerde in de periode 1984-1990.13 14 Het emigratiepercentage van de onderzoeksgroep als geheel, evenals van de groep indien verdeeld naar behandelsetting (kliniek/polikliniek) en diagnose (schizofrenie/preschizofrenie), werd vergeleken met het emigratiepercentage van de Surinaamse bevolking. Alle naar Nederland reizende Surinaamse patiënten werden in eerste instantie als emigranten beschouwd, terwijl zij waarschijnlijk niet altijd zo door het CBS werden geregistreerd: er konden bijvoorbeeld illegale migranten bij zijn of personen die slechts voor een kort bezoek kwamen. Aan de hand van remigratiecijfers van het CBS berekenden wij het aantal remigranten in de periode 19841990.13 Door het aantal remigranten te delen door het aantal emigranten werd bepaald hoe groot procentueel de remigratie was ten opzichte van de emigratie in genoemde periode. De gevonden percentages werden vergeleken met de χ2-toets. De positieve-selectiehypothese zou als bevestigd worden beschouwd als het emigratiepercentage van patiënten hoger was dan van de Surinaamse bevolking, de hypothese zou worden verworpen als dat percentage niet hoger was.
kliniekdossiers: circa 2500
polikliniekdossiers: circa 3000
aselecte steekproef uit de periode 1984-1990
selectie op basis van criterium: periode 1984-1990
65 dossiers
gemeld in periode 1984-1990: 1744 dossiers
screening op diagnose
screening op diagnose
‘(pre)schizofrenie’: 44
‘(pre)schizofrenie’: 144
informatie verzamelen
overleden: 6
voor onderzoek geselecteerd: 36
informatie verzamelen migratie onbekend: 2
overleden: 3
voor onderzoek geselecteerd: 138
migratie onbekend: 3
onderzoekspopulatie: 174
Selectie van Surinaamse patiënten op grond van (poli)kliniekdossiers in een onderzoek naar het verband tussen de diagnose ‘(pre)schizofrenie’ en migratie naar Nederland. Ned Tijdschr Geneeskd 1998 28 februari;142(9)
465
resultaten In totaal kwamen 179 patiënten, 38 van de kliniek en 141 van de polikliniek, voor een interview in aanmerking. Van respectievelijk 2 en 3 patiënten was geen betrouwbare informatie over het migratiepatroon te achterhalen, zodat de uiteindelijke onderzoekspopulatie bestond uit 174 patiënten (tabel 1). De gemiddelde leeftijd was 29,8 jaar (SD: 10,5; uitersten: 15-64). Emigratie. In de jaren 1984-1990 emigreerden 37.369 Surinamers naar Nederland.13 (De emigratiecijfers werden gecorrigeerd voor zogenaamde administratieve opnemingen (CBS); die betreffen migranten die zichzelf niet meldden bij de aangewezen instanties, maar van wie vanuit gegevens uit andere bestanden bekend is geworden dat zij emigreerden naar Nederland.) Gemiddeld had Suriname over die jaren 390.922 inwoners.14 Dat betekent dat in die jaren bijna 10% (9,6%) van de Surinaamse bevolking, eventueel tijdelijk, emigreerde naar Nederland. In tabel 2 zijn de resultaten van de analyse voor de diverse patiëntengroepen samengevat. Van alle onderzochte patiënten (n = 174) emigreerden er in de periode 1984-1990 11 naar Nederland, ruim 6%. Dat percentage verschilde niet significant van het percentage emigranten onder de totale Surinaamse bevolking. Van de steekproef van patiënten met schizofrenie (n = 122) emigreerden er 7 naar Nederland in 1984-1990, bijna 6%. Van de steekproef van patiënten met veel schizofrene symptomen, maar bij wie de diagnose ‘schizofrenie’ (nog) niet als zodanig was gesteld (n = 52), emigreerden 4 personen, bijna 8%. Voor de kliniekpatiënten was het percentage 0, voor de polikliniekpatiënten 8. Geen van deze te onderscheiden groepen emigreerde significant meer of minder naar Nederland dan de Surinaamse bevolking (zie tabel 2). Zoals eerder vermeld, werden alle naar Nederland reizende patiënten als emigranten beschouwd. Van de 11 reizigers vertelden echter 5 personen werkelijk als emigrant te zijn vertrokken; dat was bijna 3%, hetgeen significant minder was dan het percentage onder de Surinaamse bevolking (χ2 = 8,99; p = 0,003). Locatie en moment van eerste psychiatrische problemen. Bij 112 personen uit de onderzoeksgroep begon de psychiatrische stoornis in Suriname (64%), maar van dezen reisde niemand naar Nederland. In tabel 3 wordt duidelijk dat 17% van de onderzoeksgroep naar Nederland reisde na ziek te zijn geweest in Suriname. Intramurale hulp in Nederland. Geen van de patiënten was zeker in een Nederlandse kliniek opgenomen TABEL 1. Kenmerken van 174 Surinaamse psychiatrische patiënten naar diagnose en sekse
geslacht
met diagnose (%) ‘schizofrenie’
man vrouw totaal
466
89 33 122 (70)
totaal (%) ‘preschizofrenie’ 38 14
127 (73) 47 (27)
52 (30)
174 (100)
Ned Tijdschr Geneeskd 1998 28 februari;142(9)
TABEL 2. Emigratie naar Nederland van personen bij wie in Suriname de diagnose ‘(pre)schizofrenie’ werd gesteld, vergeleken met de emigratie in de algemene Surinaamse bevolking, 1984-1990
onderzoeksgroep n
totaal diagnose ‘schizofrenie’ ‘preschizofrenie’ kliniekpatiënten polikliniekpatiënten
vergeleken met Surinaamse bevolking*
aantal emigranten (%; 95%-BI)
χ2
p
174
11 (6,3; 3,6-11,3)
2,11
0,15
122 52 36
7 (5,7; 2,8-11,8) 4 (7,7; 3,1-19,7) 0 (0,0; –)
2,06 0,21 3,81
0,15 0,65 0,05
138
11 (8,0; 4,5-14,3)
0,40
0,53
95%-BI = 95%-betrouwbaarheidsinterval. *De emigratie onder de Surinaamse bevolking bedroeg 9,6%.
TABEL
3. (Pre)schizofrenie bij Surinamers en emigratie naar Nederland
begin van de symptomen: plaats en moment
aantal personen (%) (n = 174)
cumulatief %
in Suriname (niet geëmigreerd) in Nederland, na emigratie in Suriname, na remigratie
112 (64) 14 (8) 18 (10)
} }
in Suriname, voor emigratie in Suriname, tussen diverse bezoeken aan Nederland onbekend
21 (12) 8 (5) 1 (1)
82
17 1
geweest in 1990 en tevens niet in de periode 1986-1989 (als dat wel het geval was geweest, hadden zij kunnen bijdragen aan de frequentie van opname wegens schizofrenie in 1990 in Nederland).1 Van 3 patiënten (bijna 2%) waren deze gegevens onbekend en het was daarom niet uit te sluiten dat dezen wel tot de Nederlandse schizofrenieopnamen in 1990 behoorden; van 1 andere patiënt was de informatie ook onbekend, maar deze was zeker niet opgenomen geweest in 1990. Van de 11 emigranten uit tabel 2 werden 3 patiënten tijdens hun verblijf in Nederland in een psychiatrische kliniek opgenomen, maar niet in 1990. Remigratie. In de periode 1984-1990 remigreerden 11.541 Surinamers naar Suriname.13 (De remigratiecijfers zijn gecorrigeerd voor zogenaamde administratieve afvoeringen (CBS); dat betreft remigranten die zichzelf niet afmeldden bij de aangewezen instanties, maar van wie vanuit gegevens uit andere bestanden bekend is geworden dat zij remigreerden naar Suriname.) Ten opzichte van de emigratie in die periode (37.369) was dat 31%. Van de 11 geëmigreerde patiënten remigreerden 8 in dezelfde periode 1984-1990. Dat is 73% en significant meer dan remigratie van Surinamers in het algemeen (31%) (χ2 = 9,02; p = 0,003). beschouwing In dit onderzoek bleken Surinaamse patiënten met symptomen van schizofrenie niet méér naar Nederland te emigreren dan de inwoners van Suriname in het algemeen. Ook wanneer de onderzoeksgroep werd verdeeld
in kliniek- en polikliniekpatiënten of in schizofrene en preschizofrene patiënten bleek dat de diverse patiëntengroepen niet vaker emigreerden dan de bevolking. Het is waarschijnlijk dat patiënten die klinisch behandeling nodig hebben over het algemeen in een psychiatrisch slechtere conditie zijn dan patiënten die (aanvankelijk) poliklinisch kunnen worden behandeld. Zo is het tevens waarschijnlijk dat gediagnosticeerde schizofrenen duidelijker en ernstiger symptomen van hun ziekte vertonen dan patiënten die weliswaar bij schizofrenie passende symptomen vertonen, maar bij wie toch de diagnose (nog) niet gesteld is. Ook de eerste groep is psychiatrisch bezien waarschijnlijk in een slechtere conditie dan de laatste groep. Het lijkt alsof patiënten die in een redelijke psychiatrische conditie zijn meer emigreren dan zij die waarschijnlijk ernstiger psychiatrische symptomen hebben. Zeer waarschijnlijk zijn de laatsten door hun aandoening meer geïnvalideerd en daarmee minder in staat een reis over de oceaan te organiseren. Door hun beperkingen in het dagelijks bestaan ontbreekt het hun waarschijnlijk ook aan financiële middelen en steun van hun sociale omgeving. De procentuele verschillen tussen de genoemde patiëntengroepen geven een trend aan. De verschillen waren niet significant. De polikliniekpatiënten werden geselecteerd vanuit een polikliniek waar enerzijds patiënten met ernstige psychiatrische problemen worden behandeld, maar waar anderzijds niet de psychiatrisch meest geïnvalideerde patiënten kwamen. Het is waarschijnlijk dat emigratie naar Nederland voor chronisch psychotische patiënten op andere poliklinieken nog minder tot de mogelijkheden behoort. Een overschatting van het migratiepercentage van de patiënten vond plaats door alle reizigers als emigrant te beschouwen terwijl zij niet allen als zodanig bij het CBS geregistreerd zullen zijn (er zijn bijvoorbeeld illegalen onder en personen die hier kortdurend verblijven). Wij wilden echter mogelijk onbetrouwbare informatie over de reden van migratie niet laten leiden tot een onjuiste conclusie. Wanneer toch wordt uitgegaan van volledige betrouwbaarheid van de informatie over de migratie, ook na enkele jaren, dan emigreren patiënten zelfs significant minder dan de Surinaamse bevolking. Dat slechts 17% van de patiëntengroep na contact met de Surinaamse psychiatrie naar Nederland vertrok, ondersteunt deze bevinding (zie tabel 3). Het blijft wel mogelijk dat Surinamers die matig functioneren en zich onwel voelen, zonder contact te hebben gehad met de Surinaamse psychiatrie, hun heil in Nederland gaan zoeken. Na informatieve gesprekken met Surinaamse behandelaars in Suriname lijkt dat niet waarschijnlijk. Toch verdient dit nader onderzoek. Een criterium voor opname in de onderzoeksgroep was een eerste contact met de psychiatrie in Suriname in de periode 1984-1990. Deze jaartallen waren gekozen in de veronderstelling dat emigratie in deze periode zou moeten plaatsvinden om te kunnen bijdragen aan de frequentie in 1990, zoals eerder in dit tijdschrift gepubliceerd.1 Voor geen van de patiënten uit de onderzoeksgroep gold dat hun gegevens met zekerheid hadden bijgedragen aan de frequentie in 1990.
De diagnose ‘schizofrenie’ wordt niet gesteld bij zeer jeugdigen. In de onderzoeksgroep waren dus geen jeugdige patiënten opgenomen. Om de onderzoeksgroep te kunnen vergelijken met de Surinaamse bevolking kan het nuttig zijn een voor leeftijd gecorrigeerd emigratiepercentage voor de bevolking te berekenen met uitsluiting van leeftijden jonger dan 15 jaar. In de periode 1984-1990 emigreerden 28.485 Surinamers van 15 jaar of ouder naar Nederland.13 Over het aantal inwoners van Suriname met hetzelfde leeftijdscriterium zijn over die jaren geen exacte gegevens beschikbaar. Bij de volkstelling in Suriname in 1980 bleek 40% van de bevolking jonger dan 15 jaar. Bij eerdere volkstellingen was dat percentage nog hoger.15 Wanneer wij dit percentage gebruikten, bedroeg het voor leeftijd gecorrigeerde geschatte emigratiepercentage met uitsluiting van Surinamers jonger dan 15 jaar 12,1. De patiëntengroep, vergeleken met de Surinaamse bevolking van 15 jaar en ouder, emigreerde minder naar Nederland (χ2 = 5,53; p = 0,02). Dat gold tevens voor de groepen van gediagnosticeerde schizofrenen en kliniekpatiënten (respectievelijk χ2 = 4,69; p = 0,03 en χ2 = 4,98; p = 0,03). Uiteindelijk bleken de geëmigreerde patiënten meer te remigreren dan personen uit de algemene Surinaamse bevolking. Enerzijds dienen wij terughoudend te zijn bij het trekken van deze conclusie omdat het aantal patiënten gering is. Anderzijds was het percentage remigranten bij de patiënten significant hoger dan dat bij de Surinamers in het algemeen (p = 0,003). Deze bevinding wordt nog versterkt doordat het remigratiecijfer van alle remigrerende Surinamers ook betrekking had op personen die weliswaar in de periode 1984-1990 remigreerden, maar al in de jaren daarvóór emigreerden. Remigranten in de onderzoeksgroep waren altijd geëmigreerd in 1984-1990. Daardoor vond een relatieve overschatting plaats van het remigratiepercentage onder de algemene Surinaamse bevolking. conclusie Schizofrene patiënten en patiënten met symptomen van schizofrenie emigreren niet méér naar Nederland dan de Surinaamse bevolking in het algemeen. Zelfs lijken patiënten minder te emigreren en bovendien meer te remigreren dan de Surinamers in het algemeen. De positieve-selectiehypothese als verklaring voor de hoge frequentie van eerste opnamen voor schizofrenie bij Surinamers dient te worden verworpen. Wij danken B.Barrow, directeur, en K.I.R.Jadnanansing, psychiater, ’s Lands Psychiatrisch Ziekenhuis te Paramaribo, voor hun steun aan het onderzoek, dr.I.H.Komproe, psycholoog, voor statistisch advies, en dr.A.W.Goedhart, methodoloogstatisticus, Psychiatrisch Centrum Vogelenzang, Bennebroek, voor adviezen en hulp bij de verwerking van de gegevens. abstract High admission rates for schizophrenia of Surinamese in the Netherlands not caused by preferential immigration of (pre)schizofrenic Surinamese Objective. To answer the question whether positive selection of (pre)schizophrenic Surinamese in Surinam before emigraNed Tijdschr Geneeskd 1998 28 februari;142(9)
467
tion to the Netherlands can explain the high admission rates for schizophrenia of Surinamese in the Netherlands. Design. Retrospective research. Setting. ’s Lands Psychiatrisch Ziekenhuis (National Psychiatric Hospital) Paramaribo, Surinam (LPZ). Method. The Netherlands Central Bureau of Statistics in Voorburg and the Central Registry Office in Paramaribo provided data on emigration to the Netherlands of the Surinam population and on remigration. Files of (pre)schizophrenic patients were selected from the records of LPZ. Subsequently, these patients were traced and their pattern of migration was studied. Using the χ2 test the significance of observed differences was assessed. Results. Surinamese (pre)schizophrenic patients did not emigrate more frequently to the Netherlands (6.3%) compared with the Surinam population in general (9.6%) and they remigrated more frequently to Surinam than the Surinamese in general. Conclusion. The positive selection hypothesis must be rejected.
1
2
3
literatuur Selten JPCJ, Sijben AES. Verontrustende opnamecijfers voor schizofrenie bij migranten uit Suriname, de Nederlandse Antillen en Marokko. Ned Tijdschr Geneeskd 1994;138:345-50. Brook FG. Methodologische valkuilen. In: Culturen binnen psychiatriemuren III. Symposiumverslag. Oegstgeest: APZ Endegeest, 1995;49-53. Jong JTVM de. Methodologische valkuilen. In: Culturen binnen psychiatriemuren III. Symposiumverslag. Oegstgeest: APZ Endegeest, 1995;48-9.
4 5 6
7 8 9 10
11
12 13
14
15
Cochrane R. Mental illness in immigrants to England and Wales. Soc Psychiatry 1977;12:25-35. Rwegellera GG. Psychiatric morbidity among West Africans and West Indians living in London. Psychol Med 1977;7:317-29. Dean G, Walsh D, Downing H, Shelley E. First admissions of nativeborn and immigrants to psychiatric hospitals in South-East England 1976. Br J Psychiatry 1981;139:506-12. McGovern D, Cope RV. First psychiatric admission rates of first and second generation Afro Caribbeans. Soc Psychiatry 1987;22:139-49. Cochrane R, Bal SS. Mental hospital admission rates of immigrants to England. Soc Psychiatry Psychiatr Epidemiol 1989;24:2-11. Wessely S, Castle D, Der G, Murray R. Schizophrenia and AfroCaribbeans. A case-control study. Br J Psychiatry 1991;159:795-801. Harrison G, Owens D, Holton A, Neilson D, Boot D. A prospective study of severe mental disorder in Afro-Caribbean patients. Psychol Med 1988;18:643-57. Penninx R. De Nederlandse samenleving en haar immigranten. In: Jong J de, Berg M van den, redacteuren. Transculturele psychiatrie en psychotherapie. Lisse: Swets en Zeitlinger, 1996:11-20. Bogers J. De incidentie voor schizofrenie bij de Afro-Caribische bevolking in Europa. Praecox, periodiek PC Vogelenzang 1996;5:37-43. Centraal Bureau voor de Statistiek. Divisie Sociaal-Economische Statistieken. Buitenlandse migratie van personen met geboorteland Suriname naar geslacht en leeftijd op 31 december van de jaren 1984-1990. Voorburg: CBS, 1995. Centraal Bureau Bevolking. Afdeling Statistiek. Mid-Year-Cijfers van het aantal inwoners van Suriname van de jaren 1984-1990. Paramaribo: CBB, 1996. Centraal Bureau Bevolking. Afdeling Statistiek. Bevolkingsstatistieken; 5e Algemene Volkstelling 1980. Den Haag: Surinaamse Ambassade, 1997. Aanvaard op 9 oktober 1997
Casuïstische mededelingen
Coronairstenose na succesvolle radiotherapie wegens de ziekte van Hodgkin l.zevering, m.kofflard, c.griep en j.van der meulen In dit artikel beschrijven wij 3 mannelijke patiënten die voor hun 50e levensjaar ernstige angineuze klachten kregen. Met coronairangiografie werd bij allen een vernauwing van één van de coronairarteriën gezien, die een ongebruikelijke lokalisatie had. Bij geen van de 3 patiënten waren risicofactoren voor vroegtijdige coronairsclerose aanwezig: zij hadden geen hypertensie of diabetes mellitus. Wel hadden 2 patiënten een belaste familieanamnese voor coronairaandoening en 1 van deze 2 had in het verleden een matig verhoogde cholesterolconcentratie. Opvallend was echter dat zij alle 3 radiotherapie op het mediastinum hadden ondergaan wegens de ziekte van Hodgkin. Bij 2 patiënten was deze gevolgd door chemotherapie.
Merwede Ziekenhuis, Postbus 306, 3300 AH Dordrecht. Afd. Cardiologie: mw.L.Zevering, assistent-geneeskundige; M.Kofflard, cardioloog. Afd. Interne Geneeskunde: J.van der Meulen, internist. Daniël den Hoed Kliniek, afd. Radiotherapie, Rotterdam. C.Griep, radiotherapeut. Correspondentieadres: J.van der Meulen.
468
Ned Tijdschr Geneeskd 1998 28 februari;142(9)
samenvatting Drie mannelijke patiënten, 43, 41 en 44 jaar oud, hadden klachten van ernstige angina pectoris; 1 patiënt had ook een aortaklepstenose. Zij hadden 9-22 jaar eerder radiotherapie op het mediastinum ondergaan wegens de ziekte van Hodgkin. Coronairangiografie liet ernstige vernauwingen zien van het ostium van de rechter coronairarterie of de hoofdstam van de linker coronairarterie, waarna de patiënten werden behandeld met coronaire bypasschirurgie, aortaklepvervanging en (of) medicijnen. Deze 2 lokalisaties zijn zeer ongebruikelijk bij patiënten met angina pectoris, maar worden frequent gezien bij patiënten die op het mediastinum zijn bestraald. De pathogenese van de vernauwingen is niet exact bekend. Waarschijnlijk spelen de normale risicofactoren voor atherosclerose en de bij radiotherapie vrijkomende zuurstofradicalen, die via verschillende hypothetische mechanismen lokale stollingsactivering veroorzaken, een rol. Het schadelijke effect van de radiotherapie zou dus kunnen worden voorkomen door het geven van anti-oxidantia, maar waarschijnlijk wordt het therapeutische effect van de bestraling dan ook tenietgedaan. Rationele preventie van deze vaatlaesies zou zijn om de stralingsbelasting te beperken, de risicofactoren voor atherosclerose te behandelen en trombocytenaggregatieremmers (bijvoorbeeld acetylsalicylzuur) te geven.