Hoe zit het met de paarden? Een inpassing van de paardenhouderij op de Wageningse Eng.
Brouwer, E.J. Esch, van L.T.J. Houterman, J.M. Riemsdijk, van E.L.C. Zandberg, E.C.A.
Wageningen december 2011
Hoe zit het met de paarden? Een inpassing van de paardenhouderij op de Wageningse Eng.
Dit project is uitgevoerd in opdracht van Stichting Wageningse Eng. Wageningen, december 2011
Brouwer, E.J. Esch, L.T.J. van Houterman, J.M. Riemsdijk, E.L.C. van Zandberg, E.C.A.
Dankwoord Het project “Hoe zit het met de paarden?” hebben wij met veel plezier uitgevoerd in het kader van Academic Consultancy Training (ACT), een onderdeel binnen alle masterprogramma’s van Wageningen University. Wij hebben ons gedurende acht weken enthousiast ingezet om het maximaal haalbare uit het project te halen. Hier hebben ook verschillende personen buiten de projectgroep aan bijgedragen. Wij zijn onze coach, Dr. Josette Jacobs, ontzettend dankbaar voor haar grote toewijding en enthousiasme waarmee zij haar rol als coach heeft vervuld. Haar positieve instelling en ambitie bracht ons steeds een stuk verder in het proces. Onze opdrachtgever, Ir. Andries Middag, willen wij heel erg bedanken voor zijn betrokkenheid op het gebied van zowel de inhoud van het project als de uitvoering. Zijn snelle en heldere manier van feedback en advies geven zorgde ervoor dat het hele proces op een soepele manier verlopen is. Als expert heeft Dr. Ir. Gerda Casimir voor ons klaar gestaan om op zowel het gebied van onderzoeksmethoden als op het inhoudelijke vlak begeleiding te geven. Wij bedanken haar hartelijk voor het inbrengen van haar expertise. Wij zijn Drs. Rita Vrij enorm dankbaar voor het uitgebreid controleren van het concept rapport op het gebied van spelling en grammatica. Dit heeft een belangrijke bijdrage geleverd aan de correcte verwoording van alle geschreven stukken. Ten slotte willen wij alle personen hartelijk bedanken die hebben meegewerkt aan de interviews en de vragenlijsten. Zonder hen was het niet mogelijk geweest om de huidige situatie op de Wageningse Eng te inventariseren en vervolgens in kaart te brengen, dat één van de belangrijkste onderdelen binnen het project is. Dankzij alle bovengenoemde personen hebben wij een ontzettend leuke en leerzame periode achter de rug en wij zijn dan ook erg trots op het product dat tot stand is gekomen. Nogmaals, bedankt! ACT groep 877, Esther Brouwer Thomas van Esch Joyce Houterman Evine van Riemsdijk Lies Zandberg
i
Samenvatting De Wageningse Eng is een open landschapsgebied met zichtlijnen ten oosten gelegen van Wageningen. Het heeft zich eeuwen gekenmerkt als een gemengd akkerland en is rijk aan cultuurhistorische elementen. Dit is aan het veranderen. Van de 207 hectare die de Eng groot is, wordt nog maar 37 hectare gebruikt voor akkerbouw. De paardenhouderij heeft veel van dit grondgebruik overgenomen en tegenwoordig wordt minstens 39 hectare gebruikt als paardenweide. De groei van de paardenhouderij brengt zowel positieve als negatieve gevolgen met zich mee. Enerzijds zorgt het voor het behoud van het open landschap. Anderzijds draagt het bij aan de zogenaamde verrommeling. Om onder andere het open karakter van het landschap te bewaken en te bevorderen is Stichting Wageningse Eng (SWE) opgericht. Zij vertegenwoordigt de belanghebbenden van het gebied. Dit project is in opdracht van deze stichting uitgevoerd. Het project heeft als doel gehad om de wensen van de paardenhouders te inventariseren en de wensen vanuit verschillende perspectieven te waarderen. Deze zijn verzameld door middel van interviews en vragenlijsten. Met behulp van literatuurstudies, veldobservaties en expert interviews zijn de wensen vervolgens getoetst aan dierwelzijn, landschap inpassingsmogelijkheden en beleidsvoering. De wensen van de paardenhouders hebben voornamelijk betrekking op schuilmogelijkheden, afrastering, voeropslag en helderheid over het beheer van en beleidsvoering op de Eng. Het is in principe niet toegestaan om gebouwen te plaatsen op de Eng en dit zorgt vaak voor grote ergernis bij de paardenhouders. Beschutting voor paarden is geen wettelijk verplichte voorziening. Wel wordt de aanleg hiervan aangeraden door onderzoekers en deskundigen. Door middel van beschuttingsmogelijkheden kan het welzijn van de paarden op de Wageningse Eng verbeterd worden. Voor schuilstallen zijn verschillende constructies mogelijk, die zowel het welzijn van het paard kunnen vergroten als het aanzien van het landschap kunnen verbeteren. In het kader van dierwelzijn is tevens voer van goede kwaliteit vereist. Tevens vragen de paardenhouders naar alternatieve vormen van paardenvoeropslag. De meeste paardenhouders gaven aan dat de huidige opslagvorm niet in het landschap past. De opslag van het voer zou gecombineerd kunnen worden met de stalling voor het paard. Tevens zijn camouflagemogelijkheden, die het voer enigszins zouden kunnen verbergen, te bedenken. Daarnaast is het gebleken dat paardenhouders gemotiveerd zijn om aanpassingen te doen aan de afrastering langs de weide, wanneer er meer duidelijkheid is over regelgeving en richtlijnen. Dit kan een grote bijdrage leveren aan het cultuurhistorisch karakter van de Eng, de ecologische diversiteit en de openheid van het landschap. De paardenhouders zijn op dit moment de aangewezen groep die het landschap kan beïnvloeden. Een goede samenwerking tussen SWE en paardenhouders is hard nodig voor het behoud van het rustige en open karakter van de Eng.
ii
Summary The Wageningse Eng is an area on the east side of Wageningen. Centuries of small scale mixed agriculture have characterized the areas’ open landscape. It has beautiful vistas and has been classified as a cultural heritage. However, the agricultural area is shrinking rapidly. The area has a size of 207 hectares of which only 37 is still used for agriculture. At the moment 39 hectare is used as horse pastures and this type of land use will probably keep on growing. This can influence the characteristics of the area in a positive and a negative way. On the one hand, the horse pastures improve and maintain the open character of the landscape. On the other hand, the horse related facilities give the area an increasingly messy look. The municipality of Wageningen wants to preserve and improve the open character of the area. This is one of the reasons why Stichting de Wageningse Eng (SWE) was founded. SWE is a foundation that represents the stakeholder groups of the Eng. This study was commissioned by SWE. This project aimed to inventorize the horse owners’ opinions related to equine facilities and value this from different perspectives. The methodology consists of (expert) interviews, literature study and field observations. The results were framed according to animal welfare, policies and how they can be fitted in the landscape. The opinions of the horse owners were mainly about four themes; shelter, fencing, horse feed storage and clear communication about the management policies of the Eng. It is not allowed to build structures on the Eng, which makes accommodating shelter for horses and covered storage of horse feed in most cases not possible. Lack of shelter causes horse owners to worry about the wellbeing of their horses. Shelter for horses is not a legal obligation, however it is recommended by experts and scientists. Several types of shelter would be possible which could improve the wellbeing of the horse while also improving the look of the landscape. The shelters could be combined with the demand for a different way of horse feed storage. The current storage method is considered a nuisance in the landscape by most horse owners. Camouflage methods to disguise the horse feed could serve as an alternative solution to this problem. In addition, the study showed that horse owners are motivated to improve their fencing if clear policy would be made. Fencing, adapted to the cultural historic character of the Eng, would greatly improve the openness of the area and its ecological diversity. It is clear that at this point, the horse owners are an important group to help improve and maintain the landscape that the Eng offers. It is imperative that SWE and horse owners find a way to work together, to keep the Eng in its traditional state or improve it where possible.
iii
Inhoudsopgave Dankwoord .............................................................................................................................................................. i Samenvatting .......................................................................................................................................................... ii Summary ................................................................................................................................................................ iii Inhoudsopgave ...................................................................................................................................................... iv 1. Introductie .......................................................................................................................................................... 1 1.1 De Wageningse Eng en SWE ......................................................................................................................... 1 1.2 Probleemformulering en doelstelling ........................................................................................................... 2 1.3 Opzet van de catalogus................................................................................................................................. 2 2. De rol van paardenhouders in het landschap ..................................................................................................... 4 2.1 De paardenhouders en het landschap.......................................................................................................... 4 2.2 Paardenhouders op de Eng........................................................................................................................... 6 2.3 Advies ........................................................................................................................................................... 8 3. Beschutting ......................................................................................................................................................... 9 3.1 Behoeftes paard ........................................................................................................................................... 9 3.2 Situatie op de Wageningse Eng .................................................................................................................. 11 3.3 Schuilstallen ................................................................................................................................................ 13 3.4 Natuurlijke beschutting .............................................................................................................................. 18 3.5 Conclusie ..................................................................................................................................................... 20 4. Afrastering ........................................................................................................................................................ 22 4.1 Literatuur .................................................................................................................................................... 22 4.2 Huidige situatie op de Eng .......................................................................................................................... 26 4.3 Keuze van de paardenhouders ................................................................................................................... 29 4.4 Experts ....................................................................................................................................................... 31 4.5 Conclusies en advies .................................................................................................................................. 33 5. Voeropslag ........................................................................................................................................................ 37 5.1 Ruwvoer ...................................................................................................................................................... 37 5.2 Krachtvoer .................................................................................................................................................. 41 5.3 Conclusies en Advies................................................................................................................................... 41 6. Overige voorzieningen ...................................................................................................................................... 43 6.1 Individuele wensen ..................................................................................................................................... 43 6.2 Gemeenschappelijke voorzieningen ........................................................................................................... 44
iv
6.3 Collectieve landbewerking.......................................................................................................................... 45 6.4 Recreatiemogelijkheden ............................................................................................................................. 47 6.5 Conclusie en advies..................................................................................................................................... 48 7. Randvoorwaarden voor goede samenwerking tussen paardenhouders en Stichting Wageningse Eng .......... 49 7.1 Beleid .......................................................................................................................................................... 49 7.2 Communicatie............................................................................................................................................. 51 7.3 Belvedere .................................................................................................................................................... 52 7.4 Subsidies ..................................................................................................................................................... 55 Referenties ............................................................................................................................................................ 59 Bijlage A Methodologie......................................................................................................................................... 63 A1.1 Type project.............................................................................................................................................. 63 A1.2 Data bronnen en data collectie ................................................................................................................ 64 A1.3 Data-analyse ............................................................................................................................................. 67 A1.4 Wetenschappelijke aspecten ................................................................................................................... 68 Bijlage B Vragenlijsten Interviews......................................................................................................................... 70 B1 Interview voor het project ‘Hoe zit het met de paarden?’ .......................................................................... 70 11. Bent u eigenaar of gebruiker van enige voorzieningen m.b.t. paardenhouderij op .................................. 71 B2 Vragenlijst dierenarts .................................................................................................................................. 73 Bijlage C Kosten van verschillende soorten afrastering ........................................................................................ 75 Bijlage D Afkortingen ............................................................................................................................................ 77
v
vi
1. Introductie Dit project is in opdracht van Stichting Wageningse Eng (SWE) uitgevoerd en is gericht op de paardenhouderij in een gebied in Wageningen: de Wageningse Eng. De eerste paragraaf richt zich op de beschrijving van dit gebied en op SWE. Paragraaf 1.2 gaat in op het probleem en de doelstelling die tijdens het project centraal stonden. In de daaropvolgende paragraaf staat de opzet van deze catalogus beschreven.
1.1 De Wageningse Eng en SWE De Wageningse Eng is van oorsprong een middeleeuws bouwlandgebied gelegen in de provincie Gelderland tussen Wageningen en Bennekom. Het is een restant van een veel groter gebied dat is ontstaan over een periode van meer dan een millennium. Het landschap kenmerkt zich door de openheid van het gebied en de diversiteit van het landgebruik. Voor de gemeenten Ede en Wageningen is de Eng van groot belang voor zowel recreatie, bewoning, landbouw en het behoud van het traditionele landschap met cultuurhistorische waardeRenes 1. Het behoud van de cultuurhistorie is in toenemende waarde belangrijk geworden en punt van onderzoek sinds het eind van de vorige eeuw. Men ziet het traditionele landschap als een cultureel erfgoed dat bewaard en beschermd moet blijven 2. Door recente ontwikkeling is de Eng getransformeerd in een stadsrandgebied dat er aan bij heeft gedragen dat hier sportvelden en volkstuintjes voorkomen. Hoewel dit de diversiteit van het landgebruik vergroot, wordt tegelijk de openheid aangetast door de bouw van schuurtjes en sportkantines 1. In 2006 is op initiatief van Vereniging Mooi Wageningen een Belvedere project opgezet om de uitvoering van nieuwe ontwikkelingen zodanig te sturen dat de geschiedenis van het gebied wordt behouden 3. Ten tijde van de projectuitvoering telde de Wageningse Eng, met een oppervlakte van 237 hectare, 574 percelen in eigendom van 256 partijen. Voor een compleet beeld van de unieke waarden van het gebied hadden alle actoren een stem binnen het project. Zij kregen de mogelijkheid kennis en ideeën ten gehore te brengen met betrekking tot ontwikkelingen en het toekomstperspectief van het gebied. Dit project resulteerde in een basis welke gebruikt kan worden bij de uitvoering van toekomstige projecten. (Website SWE). In 2009 hebben Stichting Vrienden van de Eng en Stichting Vereniging van Eigenaren en Gebruikers van de Eng plaats gemaakt voor de oprichting van een nieuwe organisatie: Stichting Wageningse Eng. De stichting bestaat uit een kleine groep vrijwilligers. SWE streeft naar behoud, herstel en herkenbaar maken van de natuurhistorische waarden van de Wageningse Eng. Daarbij is speciale aandacht voor een open landschap dat mogelijkheden biedt voor de uitvoering van extensieve vormen van recreatie. SWE vertegenwoordigt de betrokkenen en eigenaren van het gebied, probeert in haar wensen te voorzien, maar streeft tegelijkertijd naar het behoud van het karakter van de Eng. (Website SWE). Een van de grotere groepen van eigenaren zijn de paardenhouders, welke voor bepaalde voorzieningen pleiten die mogelijk niet overeenkomen met de visie van SWE om het open landschap te behouden (SWE 2011, persoonlijke communicatie A. Middag, 31-102011). In Nederland is de toename van paarden en paardenhouders een punt van aandacht geworden, omdat het zowel een positieve als negatieve invloed op het landschap kan hebben 4. Aan de ene kant kan het de diversiteit van het landgebruik vergroten, maar aan de andere kant ervaren anderen het als verrommeling van het landschap 5.
1
1.2 Probleemformulering en doelstelling Toename van paarden en paardenhouderij in het landschap wordt ook wel “verpaarding” genoemd. Deze verpaarding kan positief worden ervaren doordat de toenemende hoeveelheid aan paarden in het landschap als vervanging wordt gezien van vroegere landgebruiken zoals landbouw. Echter, verpaarding van het landschap wordt vaker als negatieve ontwikkeling beschouwd vanwege de vermeende bijkomende verrommeling. Op de Wageningse Eng is paardenhouderij al enige jaren in opkomst: weilanden gebruikt voor paardenhouderij beslaan een relatief grote oppervlakte van de Eng. Dit houdt aan de ene kant het landschap open, zoals het van oorsprong in de Eng was, maar aan de andere kant kan dit zorgen voor een bepaalde vorm van verrommeling. Deze verrommeling wordt enerzijds veroorzaakt vanwege de behoefte aan voorzieningen vanuit de paardenhouders en anderzijds door het ontbreken van beleid vanuit SWE en de gemeente Wageningen. Om paarden te houden, hebben paardenhouders wensen voor bepaalde voorzieningen zoals een schuilstal. Omdat de gemeente en de SWE streven naar het behouden van een open landschap zijn veel van deze voorzieningen echter niet toegestaan. Daarnaast zijn wensen die de paardenhouders eventueel hebben vaak niet bekend bij SWE en de gemeente. Bovendien is er onvoldoende kennis aanwezig om de wens voor deze voorzieningen op nut en noodzaak te kunnen evalueren. Ook aan de kant van de paardenhouders heerst onduidelijkheid. Het is bij deze groep wel duidelijk dat er vrijwel niets is toegestaan. Wat wel mogelijk is, in welke vorm dan ook, is echter niet duidelijk. De paardenhouders hebben dan ook veel wensen voor voorzieningen ten behoeve van het welzijn van het paard. Het probleem dat binnen het project centraal staat is als volgt geformuleerd: SWE heeft een tekort aan kennis wat betreft paardenhouderij en dierwelzijn om een weloverwogen afweging te kunnen maken over de aanleg van voorzieningen voor paarden. Door de diversiteit aan gebruikers en hun wensen binnen het gebied is de kans op conflict niet uit te sluiten. Betrokken partijen zijn SWE en de paardenhouders. De belanghebbende partijen zijn de paardeneigenaren, recreanten, omwonenden en landeigenaren van de Wageningse Eng, de gemeente Wageningen, de provincie, het rijk en natuurlijk het paard. De doelstelling van dit project was het creëren van duidelijkheid over de rol van de paardenhouderij op de Eng. Betrokken en belanghebbende partijen moeten weten waar zij aan toe zijn en welke rechten en beperkingen gelden op gebied van paardenhouderij. Hiervoor was de verhouding tussen de paarden, mensen en het landschap op de Eng een belangrijk aspect. Ter informatie voor SWE was een overzicht van de wensen van paardenhouders van belang. Evenals een advies hoe met deze wensen kan worden omgegaan. Voor een effectieve benutting van de verkregen informatie, is gekozen voor de vorm van een catalogus om de resultaten weer te geven. Op deze manier wordt per onderwerp weergegeven wat de huidige situatie is, wat de wensen zijn en wat de mogelijkheden zijn om deze wensen in passen in de visie van SWE.
1.3 Opzet van de catalogus In deze catalogus komen verschillende onderwerpen aan bod met betrekking tot de paardenhouderij op de Wageningse Eng. Hoofdstuk 2 gaat in op de rol van de paardenhouders op de Eng: de mate waarin de paardenhouders op de Eng zijn vertegenwoordigd en welke rol zij hebben in relatie tot het landschap. De hoofdstukken 3 tot en met 6 zijn gebaseerd op de wensen en speerpunten die tijdens de interviews naar voren zijn gekomen: beschutting (hoofdstuk 3), afrastering (hoofdstuk 4), voeropslag (hoofdstuk 5) en
2
overige voorzieningen (hoofdstuk 6). Hierin worden, per wens, de uitkomsten van de literatuurstudie en de inventarisatie bij de paardenhouders besproken, en getoetst aan de visie van SWE over de Eng. In elk hoofdstuk worden conclusies getrokken en een advies gegeven. Hoofdstuk 7 staat in het kader van de regelgeving en communicatie met betrekking tot de paardenhouderij op de Eng, mogelijkheden voor subsidies en het Belvedere project. Door het gebruik van een catalogus-vorm wordt het mogelijk de hoofdstukken los van elkaar te lezen. De methodologie van de projectuitvoering en de vragenlijsten die zijn gebruikt voor de interviews zijn in de bijlage opgenomen. Voor de duidelijkheid is een lijst met verklaringen van de gebruikte afkortingen bijgevoegd.
3
2. De rol van paardenhouders in het landschap 2.1 De paardenhouders en het landschap De Wageningse Eng werd oorspronkelijk gebruikt voor akkerbouw. De naam Eng komt van Eng grasland, ook wel Dries genoemd, wat uitgeputte grond of vermoeid land betekent. De Eng werd vroeger gedurende twee jaar door boeren bewerkt, waarna men het land tien à twintig jaar liet rusten alvorens het weer te bewerken. In de loop van de tijd paste men steeds intensievere bemestings- en landbouwmethoden toe, om een steeds groter deel van de Eng te kunnen bebouwen met landbouwgewassen. De Eng heeft waarschijnlijk altijd deel uitgemaakt van de voedselvoorziening en heeft altijd een open karakter gehad 6.
Grondgebruik Eng (ha) 5 5 42
begraafplaats
18
boomkwekerij bos 37
10
bouwland overig grondgebruik paardenwei
39 50
volkstuin weiland
Fig. 2.1 Grondgebruik in hectare van de Wageningse Eng december 2011
Figuur 2.1 laat zien hoe tegenwoordig van de 207 ha op de Eng nog maar 37 ha worden gebruikt voor akkerbouw (Figuur 2.1 bouwland). De paardenhouderij heeft veel van het grondgebruik overgenomen en minstens 39 ha worden gebruikt als paardenweiden. De groei van de paardenhouderij is niet uniek voor de Wageningse Eng. Door heel Nederland neemt het aantal paarden in kleinschalige landschappen en bosrijke gebieden toe. Juist in dit soort landschappen maken mensen graag buitenritten vanwege de nabijheid van bos, natuur en landbouwgebied met veel rustige en onverharde wegen 7. Bovendien is de nog wel aanwezige akkerbouw ook veranderd. Veel van de streekgebonden gewassen, zoals tabak en hop, zijn verdrongen door maïsvelden. Deze maïs beperkt, met een hoogte van twee meter in de zomermaanden, het open karakter van het landschap 6.
4
Fig. 2.2 Verdeling van grondgebruik op de Wageningse Eng (Veldonderzoek november 2011, zie methode)
5
De paardenhouderij op de Eng is niet alleen in ha toegenomen. Ook de verspreiding van dit type landgebruik is erg hoog. Figuur 2.2 illustreert hoe over de hele Wageningse Eng paardenweiden voorkomen. De paardenhouderij is hiermee een belangrijke factor in het landschap waar rekening mee zal moeten worden gehouden. De groei van de paardenhouderij brengt zowel negatieve als positieve gevolgen met zich mee. Enerzijds zorgt het voor de zogenaamde verpaarding of verrommeling van het landschap. Men maakt vaak gebruik van kunstmatige artefacten of gebouwen in het landschap. Denk daarbij aan rijhallen, stapmolens en rijbakken. De paardenhouderij is voor toeschouwers ook niet altijd even overzichtelijk en bovendien is het onderhoud vaak niet goed geregeld. De spanning wordt vergroot doordat paardenhouders juist in gebieden zitten waar ook andere recreanten als fietsers en wandelaars veel gebruik van maken. Anderzijds kan de paardenhouderij ook een stimulans vormen voor het landelijk gebied. Nu de koeien steeds vaker het hele jaar door op stal staan, zorgen de paarden voor een verlevendiging in het landschap. Ontsluiting van een gebied voor fietsers en wandelaars kan samengaan met de aanleg van ruiterpaden en waar vroeger de akkerbouw zorgde voor een openheid in het landschap, kan de paardenhouderij die taak gedeeltelijk overnemen7,8.
2.2 Paardenhouders op de Eng Paardenhouders staan graag met hun paarden op de Eng. Van de vierentwintig ondervraagden noemen twaalf bereikbaarheid als een belangrijk punt om de paarden op de Eng te zetten. Zeven paardenhouders wonen op de Eng zelf, maar de anderen komen uit de directe omgeving. Het is voor hen prettig om elke dag bij de paarden te kunnen kijken. Paardenhouders waarderen het landschap van de Eng. Acht paardenhouders noemen het karakter van het gebied als reden voor een keuze voor de Eng. Men vindt het een mooi gebied met goede uitrijmogelijkheden. Van de vierentwintig ondervraagden geven dan ook negentien paardenhouders aan rekening te houden met het open karakter van De Eng bij de aanleg of het aanpassen van voorzieningen. Het open karakter is dus belangrijk voor deze paardenhouders. De ondervraagden keken bijvoorbeeld naar de gewassen die op de Eng worden verbouwd. Drie van hen spraken direct over de maïsvelden. Twee van hen waren negatief, vinden maïs lelijk en willen graag meer oorspronkelijke gewassen. Een ander geeft aan maïsvelden juist mooi te vinden, omdat het zorgt voor een verandering van hoogte en laagte in het landschap. De ondervraagden ergeren zich aan de verrommeling bij anderen. Daarbij geeft de sterke bewoording aan dat het mensen echt aan het hart lijkt te gaan. ‘Zelf ben ik een voorstander van die openheid. Ik ben ook nooit zo blij met die boomkwekerijen en die volkstuintjes, want ik vind zelf het ook een rotgezicht als overal plastic ligt, buizen en tonnen, dat ziet er niet uit.’ ‘Wat in het zicht ligt, maak dat uniform dat het niet zo’n zooitje wordt. Er zijn mensen hier die hebben afrasteringen daar zou ik me dood voor schamen. En oude troep in hun wei, daar kan je best iets aan doen.’ ‘Dit landschap hier dat vind ik heel divers maar ik vind het heel erg versnipperd. De paardenmensen doen het veel beter dan de kleine tuintjes, als je daar rond wandelt is het allemaal een puinhoop. Ik denk dat het allemaal veel beter kan. Wat zie je: blauwe tonnen, groene tonnen, een hokje hier een hokje daar, allemaal gereedschappen. Het is gewoon een puinhoop.’
Paardenhouders kijken ook kritisch naar zichzelf en geven aan dingen te willen veranderen. Kunt u een voorbeeld geven van verrommeling in het landschap?
6
‘Ja, hoge hagen, en eh...bij de sportvelden...he? En eh, mensen die in het landschap allemaal troep hebben staan...onder andere ik zelf ook. *Lacht*’
Wel moest daarbij altijd de afweging worden gemaakt tussen de functionaliteit en de esthetiek. Een afrastering moet bijvoorbeeld passen in het landschap, maar ook de paarden binnen houden en niet te duur zijn. Sommige paardenhouders geven aan dat ze bang zijn dat bij SWE die balans soms te veel de kant van de esthetiek opslaat. Zij benadrukten dat de functionaliteit van de Eng ook erg belangrijk is. ‘Wij zeggen dat op de wei altijd ook: We hebben de wei voor de paarden en niet de paarden voor de wei. En eigenlijk geldt dat voor mij voor de Eng ook. De Eng is er niet alleen maar om naar te kijken, maar het is ook een gebruiksartikel.’
Verboden waren volgens de paardenhouders niet altijd een goed middel om de verrommeling aan te pakken. Als bepaalde voorzieningen voor paardenhouders noodzakelijk zijn, maar worden verboden, gaat men alternatieven bedenken. Deze alternatieven zijn van simpele materialen ontworpen, omdat men niet voldoende zekerheid heeft om te investeren in duurdere materialen. Het is onduidelijk of een dergelijk alternatief mag blijven staan. ‘Dat maakt het er dus ook niet fraaier op. Het doet afbreuk aan hoe de Eng eruit ziet, want iedereen verzint zijn eigen oplossinkjes en dat ziet er vaak ook niet zo buitengewoon fraai uit. Het kan allemaal veel beter, maar ja, je gaat natuurlijk geen duizenden euro’s investeren in iets wat je weer moet afbreken.’
Paardenhouders gaven ook aan graag iets moois te willen neerzetten als dit legaal mogelijk is. Ze zijn dan bereid om daar zelf geld in te investeren. Dus als dat legaal zou worden zou je best bereid zijn om daar wat meer in te investeren? ‘Ja dat zou ik direct doen. Daar zou ik zeker wat geld voor uitgeven’ ‘Bijvoorbeeld van dat hout wat zo overhelt en een mooi pannendak ofzo, gewoon een beetje van die ouderwetse mooie gecarbolineumde zwarte stallen bijvoorbeeld. Naja, je kunt van alles bedenken wat er prachtig uitziet. Dus ik zou daar graag in willen investeren en daar gewoon iets moois neerzetten dat die paarden in de winter een dak boven hun hoofd hebben. Het hoeft echt niet iets te zijn dat gesloten is, maar als je maar twee of drie wanden erin hebt met een dak waar ze uit de wind en uit de regen kunnen staan, dat zou heel fijn zijn. Maar goed, dat mag niet en dus heb ik die *** (Red.: Alternatieve stalling) er maar neergezet.’
Een aantal ondervraagden benadrukte ook de positieve rol die de paardenhouderij speelt binnen het open landschap. De Eng werd vroeger voornamelijk gebruikt voor agrarische activiteiten zoals akkerbouw, die samenhingen met het open karakter van het gebied. Nu die functies zijn verdwenen, heeft de paardenhouderij die taak overgenomen. De ondervraagde paardenhouders vinden dat zij bijdragen aan het open landschap, maar willen dan ook beschikken over de voorzieningen om dit te kunnen doen. ‘De oorzaak ligt eigenlijk in, dat het gebied zijn binding heeft verloren, met het stedelijke. Vroeger had je natuurlijk Wageningen, dat stikte van de stadsboerderijtjes, tja die zijn allemaal gesloopt voor woningbouw. Daar waar er nog één staat is het of een café of men heeft het omgebouwd met een woonbestemming. Dus eh, dat is eigenlijk het probleem. Er is geen binding meer tussen het één en het ander.’ (…) ‘Dat je dus mensen hebt, het gebied blijft wel gebruikt worden. Dat gebruik is anders geworden. Daar hebben mensen wel weer voorzieningen voor nodig en daar geeft de gemeenschap geen ruimte voor.’(...) ‘Als goede rentmeesters moet je je voorzieningen in stand houden. Of moet je voorzieningen scheppen die je elders, als het ware, hebt laten afbreken.’( ...) ‘Je moet in dat gebied weer een bepaalde samenhang creëren, om het op een goede manier te kunnen beheren.’( ...) ‘Dat je weer binding krijgt met de bebouwing die er opstaat en het gebruik er van’
7
‘Maar even de paardenhouders weer, er zijn in de loop der jaren steeds meer paarden op de Eng gekomen. Vijftig jaar geleden was hier nergens grasland, dat was allemaal bouwland. Het waren allemaal gemengde bedrijfjes, op de Eng hadden ze bouwland en aan de andere kant van Wageningen, bij de Rijnsteeg, bij het binnenveld, daar lagen de weilanden. Die combinatie met daar het natte gedeelte waar gras groeit, en hier het droge gedeelte, waar eigenlijk geen gras goed kan groeien...Omdat de boeren steeds minder werden is er gezocht naar een oplossing van het gebruik van deze grond. Toen zijn de groentetuintjes hier gekomen en de “tuinierders”, en toen zijn de paarden gekomen. Dus, als je je afvraagt horen de paarden op de Eng? Neen. Vanuit de historie niet. Maar ja, wat neem je als uitgangspunt. Ga je nu zeggen, die boeren zijn allemaal, op een of twee na, verdwenen, die grond moet gebruikt worden, paarden is een alternatief. Dat is oogluikend toegestaan en nu kunnen ze niet meer terug. Maar een stap verder doen, door te zeggen, wij zorgen dat die paarden ’s winters ook beschut kunnen staan...nou die weg durven ze niet in te gaan.’
2.3 Advies De paardenhouderij is belangrijke gebruikersgroep van de Eng. Met 39 ha aan paardenweiden is deze groep verantwoordelijk voor minimaal 18,9% van het grondgebruik. De opkomst van de paardenhouderij in het landschap kan verrommeling met zich mee brengen. De ondervraagden op de Eng zijn zich hiervan bewust. Ze herkennen de verrommeling bij anderen en soms ook bij zichzelf. De openheid van het landschap is belangrijk voor deze paardenhouders en men is dan ook bereid verantwoordelijkheid te nemen. Voorwaarde is echter wel dat bij aanpassingen, ten behoeve van de esthetiek van het landschap, de functionaliteit niet uit het oog wordt verloren. De paardenhouderij op de Eng is echter niet alleen een bedreiging voor het landschap. Dit nieuwe type landgebruik is ook een aanvulling in het gebied. De paarden in de weiden zorgen voor een verlevendiging, zeker nu overal in Nederland koeien steeds vaker het hele jaar op stal staan. De Eng is van oorsprong een gebied met akkerlanden die het gebied een open karakter gaven. Door het verdwijnen en veranderen van deze bouwgronden wordt dit karakter bedreigd. Om te voorkomen dat de Eng dicht groeit, moest er een nieuwe vorm van grondgebruik komen. Wil men de openheid van het landschap behouden, zal een balans moeten worden gevonden tussen de esthetiek en functionaliteit van het landschap op de Wageningse Eng.
De paardenhouderij is zich bewust van het risico op verrommeling en is bereid maatregelen te nemen mits de functionaliteit niet uit het oog wordt verloren. Wil men het open karakter van de Eng bewaren, dan moet er een nieuw type grondgebruik komen ter vervanging van de oorspronkelijke akkerbouw. Paardenhouderij kan met paardenweiden een nieuwe invulling geven aan het landgebruik op de Eng.
8
3. Beschutting Hoofdstuk 3 beschrijft de noodzaak voor de aanwezigheid van beschutting voor paarden en de mogelijkheden hierin. Er wordt besproken wat in de literatuur over dit onderwerp gezegd wordt. Aan de hand van interviews en een op paarden gespecialiseerde dierenarts wordt gekeken hoe momenteel de situatie op de Eng is met betrekking tot schuilmogelijkheden. Aan de hand van de door de ondervraagden genoemde opties voor beschutting worden de verschillende mogelijkheden en ontwerpen besproken. Binnen deze ontwerpen wordt onderscheid gemaakt tussen natuurlijke beschutting, in de vorm van bomen, bosschages en heggen, en schuilstallen in vele ontwerpen. Tenslotte wordt op basis hiervan een advies gegeven over een goede inpassing van schuilmogelijkheden in de Wageningse Eng.
3.1 Behoeften paard 3.1.1 Weersomstandigheden Van nature komen paarden in veel verschillende gebieden op de wereld voor. Ze leven daar in grote sociale kuddes op de open vlaktes waar de meeste tijd per dag besteedt wordt aan foerageren 9. Omdat deze paarden in uiteenlopende klimaten voorkomen, zijn verschillende rassen ook aangepast aan verschillende weeromstandigheden. Paarden afkomstig uit de koude noordelijke streken zijn stevig gebouwd, hebben korte benen en een dikke vacht. Voorbeelden van deze koudbloedige paarden zijn ijslanders, friezen, haflingers en fjorden. Door kleinere extremiteiten en dikkere vacht kunnen deze dieren vrij goed tegen de kou. Daartegenover staan de paarden uit warmere streken, met slanke benen, ranker lichaam en een dunne vacht. Voorbeeld van deze soort is de Arabier. Met de ranke bouw en dunne vacht kunnen deze dieren gemakkelijker warmte kwijtraken10. De thermo-neutrale zone voor paarden is het gebied tussen de minimale en maximale temperatuurgrens waarbij het paard zijn interne lichaamstemperatuur stabiel kan houden zonder metabolische aanpassing. Beneden de ondergrens zal het paard warmte gaan produceren door een stijging van metabolische activiteit. Boven de bovengrens kan het paard warmte verliezen door verdamping van zweet (zie fig. 3.1.1). Over het algemeen kunnen gezonde, volwassen paarden temperaturen tussen -5 °C (onderste kritische temperatuurgrens) en 25 °C (bovenste kritische temperatuurgrens) verdragen11. Dit kan echter verschillen tussen rassen, leeftijden, conditie en varieert tevens per seizoen, per klimaat en is afhankelijk weersomstandigheden12. “Paarden zijn taaie dieren die niet vaak lange termijn consequenties ondervinden van het gebrek aan schuilmogelijkheden (in de klimaten waar ze meestal gehouden worden). Maar overleving alleen is geen goede maatstaaf voor het adequaat zorgen voor het welzijn van paarden.” (Heleski, 2005, eigen vertaling). 3.1.2 Onderste kritische temperatuurgrens Wanneer paarden in de vrije natuur leven trekken ze door een territorium op zoek naar water en voedsel. In de winter bij harde wind en regen zullen ze de luwte van bomen of heuvels opzoeken voor beschutting. Uit onderzoek is gebleken dat paarden niet zozeer bij lage temperaturen, maar wel bij harde wind en/of regen significant vaker beschutting opzoeken om afkoeling te voorkomen 12-14. De natte vacht bij aanhoudende regen veroorzaakt een hogere verdampingsemissie, waardoor veel lichaamswarmte verloren kan gaan. Hierdoor ligt in deze weersomstandigheden de onderste kritische temperatuurgrens hoger dan in droog en koud weer. Dit geldt voor zowel de warmbloedige, als koudbloedige rassen 14. Gedomesticeerde paarden, worden over het algemeen op afgesloten weides gehouden en hebben hierdoor vaak niet de mogelijkheid om een schuilplaats op te zoeken. Om ongemak te voorkomen en zorg te dragen
9
voor het welzijn van het paard zouden hier in schuilmogelijkheden voorzien moeten worden. Wanneer er een schuilstal aanwezig is kan 20% meer warmte bespaard worden, dan wanneer het paard in de open weide staat 12. Naast een schuilmogelijkheid kunnen paarden ook beschermd worden tegen koud weer door het opleggen van een deken of extra bijvoederen (bijvoeren zorg voor meer metabolische activiteit waarbij warmte vrijkomt). Echter bij erg guur en nat weer kan dit niet voldoende zijn en wordt het beste effect bereikt door een combinatie van dekens en schuilstallen 15.
Fig. 3.1.1 Effecten van kou-niveaus op lichaamstemperatuur (body core 16 temperature) en metabolische thermoregulatie (metabolic thermoregulation) .
3.1.3 Bovenste kritische temperatuurgrens Niet alleen regen en wind kunnen belastend zijn voor de paarden, ook de zon kan problemen opleveren. Zeker wanneer het in de zomer bij temperaturen boven de 25 °C en windstil is, zullen paarden moeite hebben met het kwijtraken van de warmte 17. Ook een ondervraagde dierenarts geeft aan dat elk paard beschikking moet hebben tot beschutting tegen de zon (Dierenarts Marieke van Rosmalen, persoonlijke communicatie, 8 december 2011). Schaduw geeft bescherming tegen de zon en daarmee ook tegen de hitte. Daarnaast hebben paarden in de schaduw minder last van vliegen en muggen 18. 3.1.4 Wetgeving en aanbevelingen Volgens de Nederlandse wetgeving moeten (paarden)eigenaren goed voor hun dier zorgen en onnodig ongemak of pijn moet worden voorkomen 19. Er staat echter niet dat een schuilstal in het weiland verplicht is. Toch zijn er veel organisaties die schuilstallen als een noodzakelijke basisbehoefte zien. In 1965 werd door de commissie Brambell de vijf vrijheden voor dieren opgesteld 20, waarvan er één ‘de vrijheid van fysieke en thermale ongemakken’ is. Aan de hand van de vijf vrijheden wordt de term welzijn als volgt gedefinieerd: “Welzijn is een mentale toestand van welbevinden, dat ontstaat als het dier in voldoende mate in zijn natuurlijke behoeften kan voorzien en waarbij het dier vrij is van pijn en andere ongemakken.” 21. De recentelijk verschenen ‘Gids voor goede praktijken’ 11 is gebaseerd op dit begrip van welzijn en de vijf vrijheden van Brambell. Het project was een initiatief van de Federatie van Nederlandse Ruitersportcentra (FNRS), Land- en Tuinbouw Organisatie (LTO) en Koninklijke Nederlandse Hippische Sportfederatie (KNHS) en werd al snel omarmd door de overheid (ministerie van Economische zaken, Landbouw en Innovatie) en de
10
Dierenbescherming. Eén van de twaalf richtlijnen die hieruit kwamen betreft de stalling en weides voor paarden. Hierin wordt gesteld dat een paard dat permanent buiten verblijft een schuilgelegenheid moet hebben tegen zon en andere weersinvloeden. Schuilstallen zijn uiterst geschikt om beschutting te geven maar ook een bosschage, bestaande uit bomen of struiken kan hiertoe dienen. Hierbij wordt echter wel de kanttekening gemaakt dat, wanneer dit door de overheid niet toegestaan is, op deze richtlijn een uitzondering gemaakt kan worden. Deze richtlijnen zijn nog geen wetten, maar vormen wel een intentie en een aanbeveling voor een manier waarop het algemeen welzijn van paarden in Nederland verbeterd kan worden 21. Beschutting voor paarden is geen verplichte voorziening. Wel wordt de aanleg hiervan aangeraden door onderzoekers en deskundigen. Door middel van beschuttingsmogelijkheden kan het welzijn van de paarden op de Wageningse Eng verbeterd worden.
3.2 Situatie op de Wageningse Eng Op dit moment is er onder de ondervraagden veel vraag naar schuilmogelijkheden. Van de vierentwintig Aanwezigheid schuilgelegenheden ondervraagden, hebben drie personen legale stalling, Legaal één daarvan staat op een eigen erf en is daarmee toegestaan. De andere twee ondervraagden hebben 2 3 Illegaal samen een weiland gepacht waar een stal in staat. 7 Deze staat er al jaren en wordt daarom gedoogd door Niets, wel gewenst de gemeente. Van alle ondervraagden heeft de helft 12 een illegale vorm van een schuilstal en zeven Niets, niet nodig in de huidige situatie personen hebben geen schuilstal maar zouden wel graag een stal willen. Twee personen onder de Fig.3.2 Aanwezige schuilgelegenheden ondervraagden hebben in de huidige situatie geen schuilstal nodig. Van deze twee individuen vindt één persoon het niet nodig, de andere is van mening dat de beschutting van het naastgelegen bos voldoende is. Zelfs alle eigenaren van de meer robuuste rassen, op één eigenaar na, willen graag een schuilmogelijkheid voor de paarden, omdat zij van mening zijn, dat bij veel regen en wind, zelfs deze paarden ongemakken door de kou kunnen ervaren. De dierenarts is van mening dat robuuste rassen het over het algemeen wel zullen redden, maar zij zullen bij extreem weer wat beschutting, in de vorm van bijvoorbeeld natuurlijke beschutting, wel prettig vinden (Dierenarts Marieke van Rosmalen, persoonlijke communicatie, 8 december 2011). In totaal hebben 22 van de 24 paardeneigenaren één of meerdere paarden van een robuust ras, dat wil zeggen ijslander, haflinger, fjord, shetlander, fries, welsh en dartmoor pony. Zeven van de vierentwintig paardeneigenaren houden minder robuuste rassen zoals het KWPN paard (Koninklijk Warmbloed Paardenstamboek Nederland) en de arabier. Onder deze categorie vallen ook de overige rassen en aanwezige veulens. ‘Het zijn paardenrassen (red.: robuuste rassen), ze komen uit de bergen en kunnen ontzettend goed tegen de kou, dat is helemaal niet het probleem (als het -20 graden is, het is helemaal geen probleem), maar wat wel vervelend is, en dat heb je vaak in de herfst, is als het non-stop regent of als het overdag regent en dan ’s
11
avonds krijg je nachtvorst. Dat zijn de momenten, dat nekt gewoon een paard. Vooral de nattigheid, het is niet de kou. Het is echt de regen in combinatie met de wind in het najaar.’
Het gebruik van winter- of regendekens kan voor betere bescherming van het paard zorgen. Bij hevige en langdurige regen worden echter zelfs deze dekens nat en vermindert het isolerend vermogen. Ook bij erg koude en harde wind menen paardenhouders dat een deken niet voldoende is. ‘Daar (red.: weiland zonder beschutting van bomen) merk je wel dat ze minder plezierig staan als er zo’n koude, harde snijdende wind is. Dan staan ze echt niet lekker, ook niet onder die deken. Dat zie je ook in die andere wei, ze zoeken meteen de beschutting van de bomen op.’
Naast de kou, is ook de beschutting tegen de zon een veelvoorkomende wens. Van de 24 ondervraagden geven er 16 aan dat ze een schuilmogelijkheid willen onder andere om het paard te beschermen tegen de zon. Juist de robuustere rassen hebben eerder last van de zon en hitte en zullen baat hebben bij schaduw. Wanneer in de zomer op het heetst van de dag geen schaduw in de wei valt, kunnen paarden het erg heet krijgen. De enige manier om ze hiertegen te beschermen is een mogelijkheid waarbij ze in de schaduw kunnen staan. ‘In de winter is het redelijk op te lossen met die regendekens en de stal (…). Maar ik vind het in de zomer met name, vind ik het eh, want als het dan 30 graden is dat vind ik pas echt vervelend, want mijn wei heeft helemaal geen schaduw hè en dat vind ik pas ècht vervelend.’
Niet alle paarden op de Wageningse Eng zijn in topconditie. In de paardenpopulatie zitten zieke, oude en hele jonge dieren en deze verliezen sneller warmte van gezonde volwassen dieren. Daarom geven 9 van de 24 paardeneigenaren gebrekkige gezondheid en/of leeftijd op als een van de redenen om een schuilgelegenheid nodig te hebben. De ondervraagden met een illegale schuilstal geven aan dat ze in de huidige situatie niet willen investeren in een mooie stal, omdat ze bang zijn dat ze hem weer weg moeten halen. Deze geïmproviseerde illegale schuilstallen zorgen voor verrommeling van het landschap. Mocht er wel een mogelijkheid komen om een legale stal neer te zetten, dan willen de ondervraagden zeker meedenken over een mooie passende stal en zijn ze bereid om hierin te investeren. ‘Persoonlijk vind ik zo’n stal (red.:huidige illegale schuilstal) ontzettend lelijk, ik vind het echt verschrikkelijk. Ik zou veel liever een prachtige authentieke Gelderse schuilstal neerzetten, zeg maar hoe het worden moet, ik zet het er wel neer.’
Veel paardenhouders op de Eng willen een schuilstal voor hun paard. Momenteel worden er illegale schuilstallen gebouwd, die verrommeling van het landschap kunnen veroorzaken. Mogelijkheden om legale en passende schuilstallen neer te zetten kan dit tegengaan.
12
3.3 Schuilstallen
Tabel 3.3.1 Oppervlakte en hoogte stalling benodigd per formaat en aantal paarden. Naar Zeitler-Feicht, 2004
Voorbeeld ras # paarden 2
Benodigde oppervlakte stal (m )
3.3.1 Mogelijkheden voor schuilstallen Voor schuilstallen zijn er veel ontwerpen en mogelijkheden. Over het algemeen is een schuilstal is een schuilmogelijkheid waarbij drie wanden (en eventueel een gedeelte van de vierde wand) gesloten zijn. Deze kunnen van verschillende materialen gemaakt worden, steen, hout, metaal en kunststof of een combinatie hiervan. Het is van belang dat de stal meerdere toegangsmogelijkheden heeft of dat de opening van de stal dermate groot is, dat dominante paarden andere paarden niet kunnen buiten sluiten door de ingang te blokkeren15. Bovendien moeten de schuilstallen voldoende oppervlakte hebben waarbij alle paarden in de schuilstal kunnen staan 22 (tabel 3.3.1). Voor bescherming tegen de regen heeft de stal een waterdicht dak. Om beschutting tegen de wind van de schuilstal te krijgen hoeft het paard niet per definitie in de stal te staan, ook rondom de stal wordt de wind gebroken zodat het paard beschut staat.
Hoogte stal:
Gemiddelde stokmaat (m) ijslander haflinger grote pony paard 1,35
1,45
1,55
1,65
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10
4,6 9,1 13,7 18,2 22,8 27,3 31,9 36,5 41,0 45,6
5,3 10,5 15,8 21,0 26,3 31,5 36,8 42,1 47,3 52,6
6,0 12,0 18,0 24,0 30,0 36,0 42,0 48,1 54,1 60,1
6,8 13,6 20,4 27,2 34,0 40,8 47,6 54,5 61,3 68,1
11
50,1
57,8
66,1
74,9
2,03
2,18
2,33
2,48
Eenvoudige schuilstal Een eenvoudige stal, met drie muurtjes en een dak, is in principe voldoende om paarden beschut te laten staan. Van deze stallen zijn er vele uitvoeringen mogelijk. Voorbeelden hiervan zijn stallen waarbij de voorkant geheel open is of juist gedeeltelijke gesloten en met een vlak dak of een puntdak (zie fig. 3.3.1). De stallen kunnen van uiteenlopende materialen gemaakt worden. Voor de landschappelijke inpassing is het gebruik van natuurlijke materialen zoals hout aan te raden. Eén van de ondervraagden noemt ook een begroeid dak als mooie toevoeging aan de stal. Dit ontwerp is een erg eenvoudige en vrij goedkope, maar ook een erg effectieve oplossing. Paarden zijn van oorsprong vluchtdieren en hebben daardoor een hoge behoefte aan om zich heen te kunnen kijken. Daarom is het mogelijk om een ‘kijksleuf’ aan te brengen boven schofthoogte (ter hoogte van het hoofd van het paard) langs de wanden van de hele stal om te voorzien in deze behoefte.
Fig. 3.3.2 Containerstal Bron: www.conflexverhuur.nl
Container Tot schuilstal verbouwde zeecontainers kunnen in één stuk op het weiland aangeleverd worden (zie fig. 3.3.2). Het is een relatief goedkope stal die weinig
Fig. 3.3.1Voorbeelden van kleine drie wandige schuilstal en grotere schuilstal met twee openingen. Aangepast naar MacCormack, 1991
13
onderhoud vergt en stevig is 23. Landschappelijk gezien is deze oplossing niet erg fraai; ondanks de groene kleur is het een erg storend element in een natuurlijk landschap. Een van de ondervraagden noemt dit als een goede optie om goedkoop een duurzame schuilstal aan te leggen. Een andere ondervraagde noemt dit juist als een constructie die geen optie is, omdat ze het erg lelijk vindt. Traditionele ontwerpen Voor een betere inpassing in het landschap en de cultuurhistorische waarden is er steeds meer aandacht voor het uiterlijk en ontwerp van de schuilstallen24. Zeker bij een landschap zoals de Wageningse Eng, waar men de cultuurhistorische waarden in stand wil houden, kan een traditioneel ontwerp uitkomst bieden. De stallen herinneren aan het vroegere gebruik door de boeren van de Eng, waarbij zij gebruik maakten van stallen en schuren van dergelijk ontwerp 6. Op deze manier is het ontwerp praktisch om te gebruiken als stal en ook esthetisch goed passend. De stalling kan ook weer een plaats bieden aan vogels zodat die er beschut kunnen nestelen. Door de juiste keuze van natuurlijke materialen kan gezorgd worden dat de schuur ecologisch en biologisch verantwoord is. Zeven van de ondervraagden zeggen dat ze zeker in het ontwerp van de stal willen investeren en een ontwerp dat voor deze regio traditioneel is, wordt vaak genoemd als een goed ontwerp dat zowel in het landschap past als functioneel voor de paarden is. Vooral het kapschuur ontwerp (zie fig. 3.3.3) wordt veel genoemd door de ondervraagden. Een van de ondervraagden kwam met het idee voor een schuilgelegenheid in de vorm van een ouderwetse hooimijt (zie fig. 3.3.4.).
Fig. 3.3.3 Kleine kapschuur. Bron: www.staatsbosbeheer.nl
Fig. 3.3.4 Hooimijt als schuilstal. Bron: www.houtstaal.nl
Kruisbeschutting In IJsland wordt beschutting, in de vorm van een kruis of ster, gebruikt om paarden te beschermen tegen weersinvloeden (zie fig. 3.3.5). Hierbij zijn het drie of vier muurtjes - met of zonder dak – die de paarden kunnen beschermen tegen wind uit alle hoeken (zie fig. 3.3.6) 15.Een nadeel hiervan is dat het, om droog te kunnen staan voor veel paarden, ook een erg groot kruis moet zijn. Immers, voor een minimale oppervlakte van 18 m2 voor 3 pony’s zal de oppervlakte die het kruis met dak beslaat minimaal 36 m2 moeten zijn, ervanuit gaande dat altijd slechts twee van de vier compartimenten uit de wind staan. Echter wanneer het voornamelijk gebruikt wordt als beschutting tegen de wind, dus zonder dak, dan is de minimale oppervlakte per paard minder belangrijk. De effecten van het breken van de wind zijn immers over een groter oppervlak te merken dan het oppervlak dat beslagen wordt door het kruis. Een groot voordeel is dat de verschillende compartimenten het mogelijk maken voor de minder dominante dieren om ook beschut te staan, wanneer het dominante dier ze niet toestaat
14
Fig. 3.3.5 Kruisbeschutting.Bron: MacCormack, 1991
in zijn compartiment. Ook de paardendierenarts noemt dit als een erg mooie manier om alle paarden tegelijk toegang te geven tot beschutting (dierenarts). A.
B.
C.
Fig. 3.3.6 Verschillende vormen van kruisbeschutting. A: Drie-armige kruisbeschutting. B:Vier-armige kruisbeschutting. C: Vier-armige kruisbeschutting met dak.
Tijdelijke, mobiele stalling of sleepstalling Een mobiele stalling is een stalling met een stalen, afbreekbaar frame. Met een waterdicht dak van zeil en zijwanden van winddicht gaas is het mogelijk om een windstille plaats te creëren voor de paarden waar ze toch door het gaas naar buiten kunnen kijken (zie fig. 3.3.7). Het is een erg praktische oplossing, maar ondanks de groene kleur is het geen heel mooi ontwerp. Een sleepstal geeft de mogelijkheid de stalling te verplaatsen om te voorkomen dat de grond rondom de stalling te drassig wordt en om te zorgen dat de stal altijd met de achterkant naar de wind staat (zie fig. 3.3.8). Een vereiste hiervoor is dat er beschikking is over een tractor om de stal te kunnen verplaatsen. Het grote voordeel van deze twee stallingen is het feit dat ze weggehaald kunnen worden. Zo kunnen de stallingen in de herfst en de winter in weide staan en in de lente en zomer weggehaald worden om eventuele negatieve effecten van de stalling op het landschap te beperken. Hierbij moet wel rekening gehouden worden met aanwezigheid van vervangende schaduwmogelijkheden in de zomer. Bijzonder mooi zou een optie zijn waarbij met een soort ‘bouwpakket’ van houten balken en schotten een tijdelijke herfst- en winterstal neergezet kan worden. Deze demonteerbare houten stal past beter in het landschap en zou zelfs naar traditioneel ontwerp gemaakt kunnen worden.
Fig. 3.3.7 Mobiele schuiltent met windbreekgaas. Foto Joyce Houterman.
Fig. 3.3.8 Mobiele sleepstal. De twee onderste balken fungeren als ‘glijbalken’ om de stal over de weide te verplaatsen. Bron: www.houtstaal.nl
Vaste vloer Wanneer paarden bij nat weer veelvuldig over een bepaald stuk van de weide lopen, zal daar modder ontstaan. Dit zal dus ook gebeuren in en rond de schuilstal, zeker wanneer hierin dagelijks gevoerd wordt. Twee van de ondervraagden noemen de wens voor een vaste vloer in en rondom de stal om dit te voorkomen. Zo is er, zelfs bij zeer natte grond, altijd een plek om droog op te staan en wordt een grote
15
modderpoel voorkomen. In wetenschappelijke artikelen Mejdell, 2005 en Zeilter-Feicht, 2004 wordt een droge bodem van de stal genoemd als een vereiste voor het welzijn voor paarden. Eén van de ondervraagden verteld dat het aanleggen van een vloer voorkomt dat de merries teveel urineren op de droge grond in de schuilstal.
Fig. 3.3.9 Schaduwdak.
Schaduwdak Eén van de ondervraagden beschreef een vrij eenvoudige manier om schaduw te verschaffen door het plaatsen van een schaduwdak (zie fig. 3.3.9). Dit is in de vorm van lange palen met daarboven donker vogelgaas gespannen (dit wordt normaliter gebruikt om over kuilbalen te leggen, zie paragraaf 5.1.5) . Het gaas houdt wel de zon tegen, maar geen wind of regen. Het voordeel van deze constructie is dat er nog steeds onder en boven het zeil langs gekeken kan worden zodat de openheid van het landschap behouden blijft. Het dak van gaas zorgt in de zomer voor de benodigde schaduw.
3.3.2 Overwegingen bij plaatsing van een schuilstal Langs bosrand: Door de stal in een bosrand of houtwal te verwerken, wordt de gehele stal beter beschut en is er ook sprake betere landschappelijke plaatsing. Zelfs door de stal voor een houtwal te zetten zal deze de zichtlijnen niet belemmeren en valt hij minder op7. Zichtlijn: Om de visuele openheid van het landschap te bewaren kunnen schuilstallen niet op zichtlijnen geplaatst worden. Er moet rekening gehouden worden met het reliëf van het gebied. Op hooggelegen punten in het gebied zal het plaatsen van een stal veel invloed hebben op het uitzicht. Aan de voet van een helling kan juist weer vanaf bijna elk punt over een stal heen gekeken worden 6. Windrichting: Voor het efficiëntste gebruik van de schuilstal is het belangrijk deze met de achterkant naar de meest voorkomende windrichting te zetten. De windrichting in Nederland die regen meebrengt is vooral zuidwesten wind, dit is ook de meest voorkomende windrichting. Koude wind komt vooral uit het noorden en oosten, dit is wind die in de winter veelal sneeuw meebrengt, in de zomer zorgt wind uit het oosten voor warme lucht. Omdat paarden voornamelijk last hebben van de combinatie van regen en wind is het raadzaam om vooral bescherming te bieden tegen deze zuidwester wind. De opening van de stalling kan daarom het beste naar oosten of zuidoosten geplaatst worden om de beste bescherming tegen de regen in combinatie met de wind te bieden. Ondergrondse stalling: Gedeeltelijk ondergrondse stallingen kunnen een bijzonder mooie uitkomst zijn om grote stallen onopvallend te verwerken in het landschap. Hierbij kan de stal geheel onder de grond geplaatst worden, maar door gebruik te maken van het reliëf ook gedeeltelijk ondergronds. Omdat de Wageningse Eng vrij hoog ligt op zandgronden, zal de stal geen wateroverlast hebben bij regen. Ondanks dat er in deze schuilstal weinig uitkijkmogelijkheden zijn, maken paarden hier bij slecht weer toch gebruik van. 3.3.3 Regelgeving Op dit moment is het in eerste instantie door de gemeente niet toegestaan te bouwen op de Eng. Echter, voor een bouwwerk dat geen gebouw is, bijvoorbeeld kruisbeschutting, kan een uitzondering gemaakt worden, mits deze niet hoger is dan 2,5 meter en goed in het landschap past (zie hoofdstuk 5). Daarnaast is het in geen enkel geval toegestaan de bodem te verstoren, dit geldt voor diepploegen, diepwoelen en dergelijke, maar ook voor ondergrondse bouwwerken 25. Ondergrondse stalling voor paarden is daardoor in principe uitgesloten. Het Belvedere project noemt een zoneringprincipe waarbij terughoudend met nieuwe
16
bouwwerken wordt omgegaan en alleen in bepaalde gevallen of zones hier een uitzondering op gemaakt kan worden. Als mogelijkheden voor de inpassing van nieuwe gebouwen wordt het plaatsen van gebouwen in bestaande beplantingen genoemd. Ook een aanvullend beplantingsvoorstel bij een aanvraag kan in bepaalde situaties tot een kwalitatieve meerwaarde leiden. Een paardeneigenaar kan, met een uitgedacht voorstel, een vergunning aanvragen voor een schuilstal. Door het legaliseren van passende schuilmogelijkheden kan de bouw van deze voorzieningen beter gereguleerd worden. Illegale schuilstallen hoeven op deze manier niet meer gedoogd te worden waarmee de verrommeling van het landschap tegen kan worden gegaan. SWE kan in dit proces de paardeneigenaren adviseren en waar nodig sturen. 3.3.4 Toetsing Visie SWE Het plaatsen van een schuilstal zal net als bij het plaatsen van natuurlijke beschutting in de meeste gevallen een negatief effect op de openheid van het landschap hebben. Het plaatsen van een schuilstal voor of in een houtwal, kan zorgen dat hij minder opvalt in het landschap, echter dit is in veel weilanden niet mogelijk. Ook op hooggelegen plaatsen heeft een schuilstal veel meer invloed op het landschap dan in de lagergelegen punten. Ook zichtlijnen moeten vermeden worden in de plaatsing van de stal. Door het gebruik van natuurlijke en ecologisch duurzame materialen kan voorzien worden in de visie van de SWE omtrent ecologische en biologische waarden in het landgebruik. Bovendien zorgen natuurlijke materialen voor een betere inpassing in het landschap. Het gebruik van traditionele ontwerpen voor de schuilstal kan een cultuurhistorische meerwaarde aan de stal en het gebied geven. Als laatste is er een ontwerp voor stalling waarbij het best aan de speerpunten van SWE voldaan. Ondergrondse stallingen behouden de openheid van het landschap en door de juiste materiaalkeuze en eventuele begroeiing van het dak kan ook voldaan worden aan biologische en ecologische aspecten. De ondergrondse stalling valt niet onder de traditionele ontwerpen en voegt dus niet toe aan het cultuurhistorische aspect. Echter wanneer juist geplaatst, zal de stal niet opvallen in het landschap en dus ook geen negatief effect hebben op het cultuurhistorische uiterlijk van de Wageningse Eng. Het wordt daarom aangeraden om te kijken naar mogelijkheden om een uitzondering te maken op het gemeentelijk bestemmingsplan omtrent bodemverstoring voor een (gedeeltelijk) ondergrondse schuilstal 25.
Veel verschillende constructies voor schuilstallen zijn mogelijk. Geschikte ontwerpen kunnen zijn: eenvoudige schuilstal, traditionele schuilstal, kruisbeschutting, schaduwdak en een tijdelijke mobiele stal. Het wordt geadviseerd om mogelijkheden voor ondergrondse stalling te onderzoeken. Aangeraden wordt om per locatie alle mogelijkheden te overwegen. Paardeneigenaren kunnen, met een uitgedacht plan, een vergunning aanvragen voor de plaatsing van een stal. SWE kan bij deze aanvragen adviseren en waar nodig sturen.
17
3.4 Natuurlijke beschutting 3.4.1 Mogelijkheden (bomen, bosschages, heggen, hagen) Een andere manier om beschutting tegen zowel zon als regen en wind te verschaffen, naast schuilstallen, is het tactisch plaatsen van natuurlijke beschutting. Bosschages, hagen en heggen, bestaande uit bomen en struiken kunnen hier voor dienen. Volgens een paardendierenarts is het aanplanten van bomen en heggen “een mooie en geschikte oplossing voor schaduw en tegen de wind en regen.” (Dierenarts Marieke van Rosmalen, persoonlijke communicatie, 8 december 2011). Hierbij is het van belang dat de planten niet giftig zijn, een dichte kroon hebben en bij voorkeur groenblijvend of niet bladverliezend zijn. Op deze manier kunnen ze dichtbij of in de paardenweide staan, zonder een gevaar te zijn voor de paarden. Met een dicht bladerdek zorgen de planten voor voldoende beschutting. Bij voorkeur wordt gebruik gemaakt van streekeigen beplanting vanwege het ecologische en cultuurhistorische aspect in het landschap. Daarnaast moet ook rekening gehouden worden met de meest voorkomende richting van de wind en de stand van de zon. Op het heetst van de dag staat de zon in het zuiden. Het heeft daarom geen zin om een heg voor schaduw aan de noordkant van de weide aan te leggen. Bosschage Op de Eng zijn bosschages aanwezig die beschutting verschaffen aan naastgelegen weides. Wanneer het een bos is met dicht op elkaar geplaatste bomen, breken deze ook in de winter de wind. Een nadeel van deze beschutting is dat, wanneer de wind van een andere kant komt, de bosschages geen beschutting geven. Heg Voor het planten van heggen zijn vooral de meidoorn en de beuk erg geschikt. Van oudsher werd de meidoorn gebruikt als veekering en als afrastering van de weilanden (zie fig. 3.4.1). De grote doornen aan de struiken verhinderen dat het vee ontsnapt, en, omdat het niet giftig is, kunnen dieren ervan eten zonder ziek te worden. Eén van de ondervraagden vindt dit echter erg vervelende planten, omdat de doorns voor lekke banden zorgen. Een ander nadeel dat genoemd wordt door de ondervraagden is dat ze erg snel groeien, waardoor veel onderhoud nodig is.
Fig. 3.4.1 Meidoornhaag Bron: www.vildaphoto.net
Een andere zeer geschikte hegplant is de beukhaag. Net zoals de meidoorn is het blad van de beuk niet giftig. Daarnaast verliest de beuk pas in april zijn blad, waardoor de struik ook gedurende de winter erg goed functioneert als windbreker (zie fig, 3.4.2). Vlechthagen zijn als andere optie genoemd door ondervraagden. Van oorsprong komen deze gevlochten heggen vooral voor rond akkers en weilanden van es- of enggebieden 26,27. Daarom is dit een cultuurhistorisch verantwoorde en bovendien effectieve manier om een heg aan te leggen in de Wageningse Eng. Om als beschutting te fungeren, moet de haag zo hoog zijn als de schofthoogte van het paard (vanaf de grond gezien is dit de hoogte tot onderaan de hals waar de rug begint), dit varieert van 1.35m bij de IJslander tot 1.65m bij een paard. Wanneer er al gebruik gemaakt wordt van een heg
Fig. 3.4.2 Beukenhaag in winter Bron: www.beuk-en-haag.nl
18
als afrastering, is het mogelijk om deze heg in een hoek van het weiland te verhogen tot de gewenste hoogte voor beschutting. De heg kan, bij gebruik van andere afrastering, ook losstaand in hoek van het weiland geplaatst worden. In hoofdstuk 4 wordt verder ingegaan op afrastering van het weiland. Solitaire boom In een weiland kan een solitaire boom met een grote brede kroon goed schaduw verschaffen aan de paarden in de weide. Door de schaduw zijn er minder vliegen en muggen en vinden de paarden ook verkoeling. Om het aantal solitaire bomen te beperken en ze het efficiëntste te planten kunnen ze het best tussen twee weides in staan, zodat de paarden in beide weides profiteren van de schaduw. Wanneer beschutting tegen wind en regen nodig is, zal een enkele boom niet afdoende zijn. Een dicht bladerdek kan enigszins beschutten tegen harde regen, maar de dieren zullen geen bescherming tegen de wind hebben. De keuze voor de juiste boomsoort is vrij belangrijk. Er moet rekening gehouden worden met giftigheid, groeisnelheid en dichtheid van bladerdak en grondsoort. Over de giftigheid van bomen voor paarden zijn de meningen verdeeld, daarom zullen wij in dit rapport hier niet verder op ingaan. Wel is het een belangrijk punt dat in overweging genomen moet worden bij de keuze voor een boom in de weide. 3.4.2 Regelgeving In het beleidsplan van de gemeente Bestemmingsplan Buitengebied Oost is geen sprake van restricties omtrent het planten van bomen in de Eng. Het Belvedere project6 echter, raadt het gebruik van een zoneringsprincipe aan voor de Wageningse Eng. Zij adviseren om in principe zeer terughoudend met houtige gewassen om te gaan en alleen in bepaalde gevallen of zones hier een uitzondering op te maken. Uitzonderingen die zij noemen zijn: erven, bomen als markeringen van kruispunten, hagen van maximaal 1 meter (buiten de erven), klimplanten bij gebouwen en bouwwerken, en bomen als onderdeel van een inrichtingsvoorstel waarbij er sprake is van een kwaliteitsverbetering. Het Belvedere project heeft aanbevelingen gegeven, dit zijn echter nog geen regels. 3.4.3 Toetsing Visie SWE Bomen, struiken en heggen kunnen de openheid van het landschap in gevaar brengen. Echter, wanneer op de juiste manier aangelegd, kan dit ook de diepte en openheid van het landschap benadrukken. Een solitaire boom in open weidevelden of een heg die in het verlengde van een zichtlijn loopt kan een diepte effect creëren. Ook moet er rekening gehouden worden met de glooiing van het landschap. Op een laaggelegen punt in het landschap zal beplanting minder snel het zicht beperken, terwijl op een oplopende helling een solitaire boom meteen veel invloed op de zichtlijn hebben. Cultuurhistorisch gezien werden heggen, naast als natuurlijke afrastering voor weidevelden, ook gebruikt als veekering om daarlangs het vee van en naar de stad te drijven. Meidoorn heggen langs deze wegen kunnen in deze tijd bezoekers van de Eng herinneren aan het vroegere gebruiksdoel van het gebied. Beplantingen in elke vorm bevorderen het de aanwezigheid van wilde dieren. In heggen en hagen kunnen kleine vogels en zoogdieren schuilplaatsen vinden en nestelen. Grotere dieren zoals uilen en roofvogels kunnen nesten bouwen in hoge bomen en deze gebruiken als uitvalsbasis om te jagen. Bomen en heggen kunnen zo de diversiteit van de fauna in het gebied bevorderen. Concluderend is het plaatsen van beplanting een mooie manier om beschutting in het landschap in te passen. Ook kan het bijdragen aan het cultuurhistorische karakter van de Eng en de ecologische diversiteit bevorderen. Wel moet in overweging genomen worden of planten kunnen voldoen aan de eisen die de paardenhouders eraan stellen, zoals voldoende beschutting tegen wind en regen en giftigheid. SWE kan adviseren bij aanvragen voor beplanting van paardenhouders.
19
Natuurlijke beschutting, in de vorm van heggen, bomen en bosschages, kan paarden bescherming bieden. Hierbij moet rekening gehouden worden met, streekeigenheid, eventuele giftigheid van de plant, dichtheid van het bladerdak en plaatsing. Natuurlijke beschutting kan op bepaalde locaties onopvallend in het landschap verwerkt worden.
3.5 Conclusies Extra schuilmogelijkheden, natuurlijk of in de vorm van een stal, zullen vrijwel altijd de openheid van het landschap in het gedrang brengen. Echter, volgens onderzoekers, paardeneigenaren en de dierenarts, kan het welzijn van paarden verbeterd worden door ze te beschermen tegen regen, wind en zon. Zoals treffend gezegd wordt in het artikel van Heleski (2005) kan een paard overleven zonder schuilmogelijkheid, “maar overleving alleen is geen goede maatstaaf voor het adequaat zorgen voor het welzijn van paarden.” (eigen vertaling van Heleski, 2005). Wanneer men aan dit advies wil voldoen moet ieder paard een mogelijkheid geboden worden om te schuilen. Paardeneigenaren kunnen een aanvraag doen om toestemming te krijgen voor het plaatsen van een schuilgelegenheid. SWE kan hierbij adviseren en sturen. Hierbij wordt de aanvraag specifiek per locatie en situatie beoordeeld. Daarbij moeten een aantal zaken in overweging genomen worden. Locatie van de schuilmogelijkheid: Op hooggelegen punten zal een beschuttingmogelijkheid meer invloed op het landschap hebben dan in laaggelegen gebieden. Wanneer de beschutting lager ligt, kan er van vrijwel alle kanten overheen gekeken worden. Hieraan gerelateerd zijn zichtlijnen die door het gebied lopen. Ondanks dat deze zichtlijnen nog niet vastgesteld zijn, moet hier toch rekening mee worden gehouden. Wanneer een weiland naast een houtwal of bosschage gelegen is, kan de schuilmogelijkheid hierin verwerkt worden, zodat hij minder opvalt in het landschap. Ook met ondergrondse plaatsing van stallingen kan een optimale verwerking in het landschap bewerkstelligd worden. Natuurlijke beschutting: Eventuele al aanwezige beplanting langs de weide kan beschutting en schaduw verschaffen. Echter wanneer het bosschage niet dicht genoeg is zal hij in de winter geen wind en regen tegenhouden. Ook de locatie van het bosschage ten opzichte van de weide is van belang vanwege de windrichting waaruit de wind komt (meestal komt wind in combinatie met regen uit het zuidwesten). Naast het gebruiken van al bestaande beplanting is het ook mogelijk om nieuwe bomen of struiken te plaatsen. Solitaire bomen, in of bij het weiland, kunnen schaduw geven, maar voor beschutting tegen regen en wind is deze oplossing niet voldoende. Een heg kan dan een betere oplossing bieden. Wanneer de heg hoger is dan de schofthoogte van het paard en een dicht bladerdek heeft kan deze goede beschutting geven tegen de wind, mits deze op de juiste locatie in de weide geplaatst wordt. Schuilmogelijkheden: Er zijn een aantal geschikte schuilstallen naar voren gekomen. Een eenvoudige stalling met drie wanden en een dak geeft genoeg beschutting om effectief te schuilen tegen de zon, wind en regen. Dit basisontwerp kan aangepast worden tot een voor dit gebied traditionele stal, zoals de kapschuur en de hooimijt. Op deze manier kan de stal een cultuurhistorische toevoeging zijn aan het landschap. Beschutting in de vorm van een kruis of ster heeft in principe geen dak nodig en kan door middel van de compartimenten beschutting geven aan alle dieren tegelijk. Mobiele stalling kan gebruikt worden wanneer de voorkeur gegeven wordt aan slechts een tijdelijke plaatsing van de stal gedurende de wintermaanden.
20
Materialen: De voorkeur wordt gegeven aan natuurlijke materialen voor schuilstallen. Hout moet bij voorkeur duurzaam en ecologisch verantwoord zijn. Voor dakbedekking kunnen verschillende materialen gebruikt worden. Een mooie ecologische suggestie is het gebruik van een dak met dakvegetatie. Een vaste vloer in de vorm van beton of tegels kan erge modder rondom de schuilstal voorkomen.
Overwegingen bij aanvraag beschutting Locatie Hoog- of laaggelegen gebied Zichtlijnen Openheid landschap op de locatie Ondergronds Natuurlijke beschutting Dichtheid bosschage Locatie t.o.v. weiland Solitaire boom, bosschage of heg Soort (giftigheid, blad, streekeigen)
Schuilmogelijkheden Eenvoudige stalling met drie wanden Traditionele stalling Tijdelijke, mobiele stalling Kruisbeschutting Materialen Natuurlijke materialen zoals hout Duurzame materialen Dakbedekking Vaste vloer
21
4. Afrastering Waar paarden worden gehouden, is sprake van afrastering. De diversiteit in afrasteringstrategieën, materiaalgebruik en kleurkeuze is groot. Besluit tot de aanschaf van een specifiek type afrastering is vooral gerelateerd aan de functionaliteit, de veiligheid en de uitstraling. Welke afrastering voldoet aan de wensen van de paardenhouder, is veilig voor het paard en past in een open landschap? In het kader van het actuele onderwerp ‘verpaarding’ van het landschap is het aspect afrastering punt van discussie. Diverse rapporten en informatiefolders beschrijven onderzoeken naar de huisvesting van paarden en de inpassing in het landschap. Hieronder valt tevens het aspect afrastering. Deze relevante literatuur en een inventarisatie van gerelateerde wetgeving wordt in dit hoofdstuk weergeven. Per instantie wordt gekeken naar de informatie die wordt vermeld over de diverse soorten afrastering. Vervolgens worden de resultaten uit de interviews en de gemailde vragenlijsten besproken. Afsluitend wordt een relatie gelegd tussen deze informatie en de visie van SWE, worden de mogelijkheden besproken en een advies gegeven.
4.1 Literatuur 4.1.1 Sectorraad Paarden (SRP) De SRP is een stichting die fungeert als aanspreekpunt voor en als spreekbuis van de paardensector richting de overheid. Zij behartigt de collectieve belangen van de paardensector in Nederland. Binnen de SRP werken verschillende partijen samen vanuit de categorieën sport, fokkerij en ondernemers. Hieronder vallen organisaties als de Koninklijke Nederlandse Hippische Sportfederatie (KNHS), het Koninklijk Warmbloed Paardenstamboek Nederland (KWPN) en de Federatie van Nederlandse Ruitersportcentra (FNRS) 28. In augustus 2011 heeft de SRP de ‘Gids voor Goede Praktijken’ uitgebracht, in opdracht van Staatsecretaris Bleker van het ministerie van Economie, Landbouw en Innovatie (EL&I). In deze gids, waarin artikelen in de Wet Dieren en onderliggende regelgeving zijn uitgewerkt, staat beschreven wat de richtlijnen zijn om het welzijn en de gezondheid van paarden te garanderen. Van de twaalf richtlijnen heeft de vijfde te maken met afrastering: “Stallen en weides zijn deugdelijk en veilig. Er zijn geen uitsteeksels of andere zaken waaraan een paard zich zou kunnen verwonden: Verbod op gebruik van prikkeldraad voor afrastering van paardenweiden. Er is een schuilgelegenheid aanwezig voor paarden die dag en nacht buiten verblijven (schuilstal of bosschage in de vorm van bomen of struiken).” 11. Hieruit is af te leiden dat de SRP vrij beknopt is, wanneer het gaat om de afrastering van de wei. Duidelijk is dat prikkeldraad niet gebruikt moet worden, maar onbekend is wat geldt als meest veilige en robuuste afrastering.
4.1.2 Alterra Wageningen UR Alterra Wageningen UR heeft in 2007, in opdracht van het toenmalige Ministerie van LNV, het rapport ‘Paardenhouderij in beeld; een verkenning naar de landschappelijke verschijningsvorm van de paardenhouderij’ uitgebracht, waarin adviezen worden verstrekt om de paardenhouderij beter in het landschap in te passen. Hierin wordt onder andere ingegaan op de inpassing van weilanden in het landschap. In gebieden waar de percelen door verkaveling in kleine stukken zijn opgedeeld, valt een omheining van hout erg op en dit geeft het landschap een volle uitstraling. In dergelijke situaties is een afrastering van wit koord
22
of groen breed schriklint minder opvallend. Een houten omheining kan bij voorkeur gebruikt worden in een kleinschalig landschap met relatief grote percelen 7. Over de link tussen paardenhouderij en verrommeling wordt in het rapport het volgende gezegd: “Als we de bevindingen van het veldwerk bezien dan valt op dat de paardenhouderij gedeeltelijk veroorzaker van verrommeling is, maar dat er ook zeer veel paardenhouderijen zijn die een harmonieus geheel vormen met de omgeving. Het gedetailleerder kijken naar de bedrijven laat zien dat ‘de paardenhouderij’ niet voor verrommeling zorgt, maar dat het bepaalde onderdelen zijn, in bepaalde situaties.” Het veldwerk waar hierin naar wordt gerefereerd is uitgevoerd in Twente, Brabant en aan de rand van de Veluwe. Paardenhouderijen kunnen als rommelig of druk worden gezien. Dit heeft vaak te maken met de manier waarop de locatie is georganiseerd zoals de indeling van de locatie en de beplanting. Met betrekking tot een open landschap is het volgende vermeld: “In de open landschappen zijn de mogelijkheden voor landschappelijke inpassing beperkt. In deze gebieden is het logisch de voorzieningen op de bouwkavel te concentreren.” De onderstaande punten die in het rapport zijn vermeld zullen wellicht interessant zijn voor de Eng om de paardenhouderij beter in te passen: Het inpassen van de paardenhouderij in het landschap wordt vergroot wanneer kleine stallen worden geplaatst in houtsingels en bosjes. Bebouwing/voorzieningen concentreren. Een grondwal kan worden gebruikt om een rijbak of stapmolen beter in het glooiende landschap in te passen. Een houten omheining of een natuurlijk ogende afrastering kan worden gebruikt voor omheiningen aansluitend op de besloten gebieden. Het gebruiken van lichte, minder opvallende afrasteringen: wit koord of groen schriklint. Het rapport geeft daarnaast aan, dat de gemeente de paardenhouderij kan sturen in aspecten als het tegengaan van verrommeling en het vestigen en/of uitbreiden van de paardenhouderij. Hiervoor kan worden gerefereerd aan een opgestelde visie op het gebied, middels het bestemmingsplan en de welstandsnota. De gemeente kan een adviserende/stimulerende rol hebben met betrekking tot de bouw van voorzieningen die streekeigen zijn en het aanleggen van beplanting die in het landschap past. Dit kan door middel van bijvoorbeeld persoonlijke benadering, lezingen op rijverenigingen en voorlichtingsbrochures. Door het voorlichten van paardenhouders kunnen zij gestimuleerd worden om de paardenhouderij zo goed mogelijk in het landschap in te passen 7. 4.1.3 Dierenbescherming Over de huisvesting van paarden wordt door de Dierenbescherming geadviseerd om “geen prikkeldraad of ander scherp materiaal” te gebruiken om de wei af te rasteren, in verband met het risico op ernstige verwondingen 29. In het ‘Het Paardenbesluit’, dat door de Dierenbescherming in januari 2011 is gepresenteerd, is een voorstel gedaan voor wetgeving om actie te ondernemen tegen wantoestanden in de paardenhouderij. In artikel 4.4 staat: “Prikkeldraad rond een verblijf waarin paarden worden gehouden, is verboden” 30. Dit punt wordt in de ‘Toelichting op het paardenbesluit’ nader geïllustreerd: “Paarden zijn vluchtdieren die ernstige verwondingen kunnen oplopen indien zij in een wei, paddock, veld en dergelijke worden gehouden dat omheind is met prikkeldraad. Het vervangen van prikkeldraad door alternatieve omheining is noodzakelijk om dit te voorkomen” 31. Punten uit Het Paardenbesluit zijn door de SRP gebruikt voor het opstellen van een eigen paardenwelzijnsplan 29. De Dierenbescherming geeft, net als de SRP, niet aan welke afrasteringen het meest wenselijk zijn voor een paardenwei. Duidelijk is wel dat prikkeldraad sterk wordt afgeraden.
23
4.1.4 Koninklijke Nederlandse Hippische Sportfederatie (KNHS) en Stichting Beheer Natuur en Landschap (SBNL) De KNHS werkt samen met SBNL aan het project ‘Zorg voor paard en landschap’. Het doel van dit project is om “particuliere paardenhouders te betrekken bij natuur- en landschap door concrete maatregelen te nemen, zoals aanleg en beheer van heggen, singels en kleine landschapselementen” 26. In het kader van dit project zijn vijf folders uitgebracht: Zorg voor Paard en Landschap Hekken, hagen en perceelsranden Landschappelijke inpassing gebouw en erf Financiering van natuur en landschap Natuurlijk begrazen Met betrekking tot de afrastering zijn de eerste drie folders bestudeerd. Hieruit komt naar voren dat paardenhouders bij de aanleg van voorzieningen naar de kenmerken van de betreffende streek rekening dienen te houden met: de beplanting de inrichting van de kavels type bouw kleuren duurzaamheid materiaal In de folders wordt vermeld dat prikkeldraad geen optie is als afrastering. De meest gebruikte typen afrastering zijn stroomlint, -koord en (houten) hekwerk. Koord of staaldraad vereist minder palen dan linten om de afrastering strak te kunnen plaatsen. Afrastering, bijvoorbeeld wit lint, dat slap hangt zorgt voor een verrommelde aanblik van het landschap. Verrommeling van het landschap kan worden voorkomen door het gebruik van het type afrastering. De kleur van de afrastering speelt ook een belangrijke rol. Wanneer hekken en linten wit van kleur zijn, vallen deze sneller op dan wanneer voor een neutrale kleur is gekozen, die aansluit op de kleuren van het landschap (bijvoorbeeld bruin of groen). Hiervoor kan koord, (bruin) lint of een houten hekwerk worden gebruikt. Deze typen afrasteringen zien er vaak fraai uit in het landschap en kunnen daarnaast goed gecombineerd worden met lijnvormige beplanting. Door deze beplanting kan een weiland visueel worden afgescheiden, dat ertoe leidt dat de feitelijke omheining subtieler kan worden. Tevens is deze keuze over het algemeen goedkoper dan een vaste afrastering. Voor de landschappelijke inpassing kan een heg mooi worden gevonden als natuurlijke afscheiding. Dit zal echter gecombineerd moeten worden met een hekwerk of afrastering wanneer het gaat om een veekering. Hagen zorgen, naast een afrasteringfunctie, tegelijkertijd voor beschutting tegen weerselementen en het aantrekken van ‘nieuw leven’, bijvoorbeeld bepaalde vogels (ecologische waarden). Een mogelijkheid is een vlechtheg, bij voorkeur met doorns zodat paarden niet geneigd zijn om van de heg te eten. Met stroomdraad kan enige afstand worden gecreëerd tussen de paarden en de beplanting. Het risico op eetschade kan op deze wijze worden verminderd 26. 4.1.5 Nederlands Hippisch Kenniscentrum (NHK) NHK heeft, op basis van het rapport “Tussen de oren” (Praktijkonderzoek Rundvee, Schapen en Paarden), aanbevelingen gedaan voor een veilige wei. Prikkeldraad wordt afgeraden in verband met verwondingen. Schrikdraad is onmisbaar als afrastering. Het ervoor zorgt dat paarden van de afrastering afblijven. Voor het
24
leiden van stroom worden verschillende materialen besproken: “Gegalvaniseerd glad draad werkt prima, maar heeft als nadeel dat de paarden het slecht zien. In combinatie met goed zichtbare materialen is het wel geschikt. Bijvoorbeeld bovenop een afrastering van hout of rubberband. Om het zichtprobleem op te lossen is schriklint gemaakt. Schriklint bestaat uit kunststof materiaal met daar doorheen gevlochten fijne ijzerdraadjes voor geleiding van de stroom. Het varieert in breedte van 1 tot 4 cm en wordt met speciale isolatoren bevestigd. Twee linten boven elkaar op hoogtes van circa 70 en 130 cm werkt goed” 32. Hout kan ook worden gebruikt om de afrastering zichtbaar te maken. Hardhout is kwalitatief goed, maar dit is duur. Rubberband is tevens een goede optie als afrastering, omdat dit vrij sterk materiaal is. Dit type afrastering heeft minder onderhoud nodig dan hout en moet net zoals hout gecombineerd worden met een schrikdraad 32 . 4.1.6 Koninklijk Warmbloed Paardenstamboek Nederland (KWPN) Het tijdschrift ‘In de Strengen’ wordt door het KWPN uitgegeven. Deze wordt gemaakt door hippische specialisten, zij schrijven over paardensport en fokkerij. In 2001 stond nummer 22 in het kader van veiligheid. Hierin is ook ingegaan op de veiligheid rond de wei. Er is geschreven dat prikkeldraad en glad stroomdraad, gevaarlijk en paard-onvriendelijk zijn. Palen met daarop breed schriklint wordt als een veilige afrastering beschouwd. Het lint moet minimaal vier centimeter breed zijn in verband met de zichtbaarheid voor het paard. Schriklint of –draad mag niet ontbreken in de afrastering. Voor een houten omheining kan het beste hardhout worden gekozen met daarop grenen of vurenhouten regels. Hardhout is kwalitatief goed, maar duurder dan grenen of vurenhout. Het gevaar van hardhout zijn de splinters die voor verwondingen kunnen zorgen wanneer een paard door de omheining heen breekt. Door dit hout te combineren met grenen of vurenhouten regels wordt de omheining veiliger en minder duur. Een alternatief voor hout is Beo-band. Dit is betaalbare, duurzame en veilige afrastering en daarnaast goed zichtbaar voor paarden 33. 4.1.7 Wetgeving In de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren staat niet beschreven welk type afrastering toegestaan is en welke niet. Er is geschreven dat voor het houden van dieren regels gesteld zijn over (onder andere) “de wijze waarop dieren worden gehouden en hun huisvesting” 34. In artikel 45 staat dat er regels zijn met betrekking tot de huisvesting van dieren, dit betreft onder andere de aanwezigheid en aard van afrasteringen 34. Hoewel geen bronnen te vinden zijn die dit kunnen bevestigen, is een grote kans aanwezig dat in de wet bepaald gaat worden dat prikkeldraad verboden is om als afrastering te gebruiken. De ondervraagde paardenhouders op de Eng gaan er vanuit dat er een verbod komt op het gebruik van prikkeldraad en die veronderstelling is ook in dit rapport gemaakt. 4.1.8 De Wageningse Eng Het is ook van belang om na te gaan wat in het verleden oorspronkelijk als afrastering op de Eng is gebruikt. In het boekje “Samenwerken op de Wageningse Eng. Terug- en vooruitblik op een Belvedereproces” is ingegaan op de geschiedenis van de Eng. Hierin staat dat aan de buitenzijde van de Eng (oostrand) een Wildgraaf heeft gelegen om de akkers tegen het wild te beschermen. Deze Wildgraaf bestond “uit een houtwal voorzien van droge greppels” 6.
25
4.2 Huidige situatie op de Eng 4.2.1 Prikkeldraad Prikkeldraad (zie fig. 4.2.1) moet weg: dit is noodzaak in verband met de te verwachten wetgeving. Het is echter ook een wens vanwege het veiligheidsaspect bij zes van de ondervraagden (dertien van de ondervraagden hebben (deels) prikkeldraad). Van de ondervraagden die prikkeldraad hebben, heeft één ondervraagde dit om de mensen buiten te houden, de paarden kunnen er zelf niet bij. Vier van de ondervraagden, die geen prikkeldraad als afrastering hebben, gaven aan zij dat bij een verandering van de afrastering geen prikkeldraad zouden nemen (indien Fig. 4.2.1 Prikkeldraad. Bron: er geen verbod op prikkeldraad zou komen) vanwege het gevaar voor de www.afrasteringspecialist.nl veiligheid van de paarden. Door één ondervraagde, die prikkeldraad als afrastering gebruikt, is aangegeven dat prikkeldraad de paarden wel binnen houdt, ondanks dat dit type afrastering niet als ideaal wordt gezien. Eén ondervraagde heeft aan de rand van zijn weiland prikkeldraad staan dat behoort tot het aangrenzende weiland dat van iemand anders is. Vanwege het veiligheidsaspect zijn daarom afstandsisolatoren geplaatst, zodat de paarden niet bij het prikkeldraad kunnen. Eén ondervraagde heeft prikkeldraad en zou dit het liefst er als eerste vanaf halen (het is echter niet zijn weiland). Hij heeft liever hout met lint of koord erboven. 4.2.2 Houten hekwerk Van de ondervraagden hebben vijf (deels) een houten hekwerk als omheining voor de wei (zie fig. 4.2.2). Van deze ondervraagden zien twee personen de houten omheining om de paarden echt ‘binnen’ te houden. Eén van deze personen gaf aan dat door het hout mensen ‘optisch’ uit de weide worden gehouden. Eén ondervraagde die in de huidige situatie hout als omheining heeft, ziet dit als de veiligste omheining, de kans dat paarden zich verwonden is bij hout minimaal. Diegene heeft de wens om een vlechthaag te planten om het perceel heen, zodat het hekwerk minder opvalt in het landschap. Een houten ingang om de paarden tegen te houden is het idee van een ondervraagde. Twee van de ondervraagde paardenhouders hebben geld over voor een (ecologisch verantwoord) kastanje houten omheining, omdat het erg mooi is en duurzaam. Een andere ondervraagde gaf aan dat hij graag een houten omheining zou willen, maar dat hij dit niet kan betalen. Eén ondervraagde ziet hout als mooi, veilig, maar erg duur. Ook gaf hij aan dat, wanneer hout als omheining wordt gebruikt, een stroomdraadje aan de binnenkant dient te worden geplaatst. Door diegene wordt een hek in combinatie met een haag als goede optie Fig. 4.2.2 Houten hekwerk. Bron: gezien: het hek is verborgen voor degene die aan de buitenkant staat, www.houtcompagnie.com maar de paarden worden binnen gehouden. Een andere ondervraagde ziet dit idee ook zitten, maar het moet passen bij het landschap. Hout wordt echter door één van de ondervraagden niet als fraai gezien, omdat een houten omheining het zicht beperkt. Twee ondervraagden vinden hout wel mooi, maar vinden het niet in de omgeving passen, doordat een ‘hokjesaanzicht’ wordt gecreëerd. Daarnaast vraagt het veel onderhoud. Ten slotte is met betrekking tot hekwerken door één
26
ondervraagde gesteld dat binnen de Eng geen ijzeren hekwerken moeten komen, hout is veel mooier en dat past beter. “…Ik zou niet gauw weten hoe het anders zou moeten, want je kan wel houten heiningen nemen bijvoorbeeld…vind ik waanzinnig lelijk, vind ik echt als de hele Eng met allemaal houten omheiningen dat zou ik echt heel erg lelijk vinden. Ik vind het moet dus een beetje onopvallend zijn en hout dat is natuurlijk het allermooiste voor paarden, maar niet zo esthetisch verantwoord en prikkeldraad is al helemaal ontzettend gevaarlijk.” Over houten hekwerken die de openheid van het landschap zouden belemmeren: “Nou...ik heb niet het idee dat dat veel stoort. Dan zijn er wel andere dingen!”
4.2.3 Lint en koord Door de paardenhouders op de Eng wordt vaak lint en/of koord gebruik als (onderdeel van de) afrastering. Dit wordt meestal gecombineerd met een ander soort afrastering, zoals schapengaas. Onder de ondervraagde paardenhouders wordt breed koord door één ondervraagde niet als sterk genoeg gezien. Een ander is bang dat de paarden door het draad lopen en bijvoorbeeld op de weg belanden. Daar staat tegenover dat één ondervraagde, die als huidige afrastering wit lint en wit draad met stroom, zwart/bruin lint en groene banden zonder stroom heeft, breed lint juist als veiliger ziet voor als de paarden op hol slaan en uitbreken. In sommige gevallen is de afrastering in een bepaalde kleur die goed in het landschap past. De afrastering van één ondervraagde is wit, zwart/bruin lint (de laatst genoemde kleur is buitenom gespannen) en wit draad. Het witte draad is aangeschaft, omdat dit in de aanbieding was. Esthetisch gezien maakt diegene het liefst gebruik van zwart/bruin lint, maar prijstechnisch gezien is dit niet mogelijk voor de hele afrastering. Eén ondervraagde gebruikt bruin lint, omdat dit mooier is. Het is duurder, maar ook duurzamer. Wit lint wordt gebruikt voor tijdelijke dingen (het is makkelijker op te rollen). Een andere ondervraagde heeft bruin lint dat op stroom kan als de paarden op de wei lopen. In een andere wei heeft diegene groen lint aan de buitenkant en wit lint binnen de wei. Groen/oranje lint aan de buitenkant van de locatie en wit koord wordt door één ondervraagde gebruikt als afrastering. Wit lint (zie fig. 4.2.3) wordt door zes ondervraagden gebruikt voor strookbegrazing, waarbij de paarden dagelijks toegang tot een nieuwe strook gras krijgen. Dit is een begrazing strategie welke wordt toegepast om de hoeveelheid beschikbaar gras te controleren of delen van het weiland te ontlasten. Een ondervraagde hield bewust rekening met het open landschap door het gebruiken van wit lint, metaaldraad en schapengaas als afrastering, omdat je daar doorheen kan kijken. Vier ondervraagden gebruiken wit draad of koord voor de afrastering, waarvan één dit Fig. 4.2.3 Strookbegrazing met witte afrastering en prikpaaltjes. Bron: gebruikt om de paarden echt binnen te http://paddockparadijs.actieforum.com houden. Wit lint wordt door drie personen gebruikt, één van die personen gebruikt dit omdat het praktisch is als tijdelijke afrastering. Drie ondervraagden hebben schrikdraad/lint met stroom (de kleur is niet
27
doorgegeven). Eén ondervraagde verklaarde schrikdraad als afrastering te hebben, omdat dit effectief is en de prijs speelde ook mee. “En iets waar ze wat mij betreft echt wat aan mogen doen is al mijn mede-paardeneigenaren die allemaal wel, slap hangende witte linten hebben. Dat vind ik dus echt storend voor het oog. Dat vind ik zo afschuwelijk. Dan denk ik, spreek die mensen er gewoon op aan of koop voor mijn part collectief donkergroen draad in. Het is vaak onnadenkendheid: je gaat naar de Welkoop en daar verkopen ze geen groen draad, daar verkopen ze toevallig alleen maar wit draad en dus haalt iedereen van dat lelijke witte draad. En als je mensen hebt die ook nog net voor het eerst een paard kopen, die spannen dat ook nog niet eens strak. Dan staat alles te flapperen. Dan kun je net zoveel mooie haagjes neerzetten, maar dit ontsiert zo vreselijk dat landschap. Daar mag je best op een leuke, ludieke manier wat van zeggen. Ik denk dat dat echt onwetendheid is.” “Ze zien het evengoed, het is niet zo dat je wit moet hebben of oranje omdat de paarden het beter zien. Dat maakt niet uit.”
4.2.4 Metaaldraad Zes ondervraagden gebruiken metaaldraad als afrastering (van twee personen is het bekend dat dit van het merk Gallagher® is, waarvan één het gebruikt als buitenomheining). Eén van de ondervraagden heeft de metaaldraad onder het witte koord ter hoogte van het schapengaas tegen het schuren. Het metaaldraad wordt door een andere ondervraagde gebruikt voor de strookbegrazing. Dit is veiliger dan koord voor veulens, doordat het niet in een lus kan trekken en het is ook mooier, doordat het minder opvalt. 4.2.5 Gaas Tien ondervraagden gebruiken schapengaas als afrastering. Eén van de ondervraagden heeft schapengaas, doordat er vroeger weinig keus was en er destijds schapen bij de paarden in de wei stonden. Twee andere ondervraagden hebben ook schapengaas als afrastering doordat er voorheen in die weide schapen zijn gehouden. Eén ondervraagde stelt dat het schapengaas vooral de pony’s binnen houdt. Schapengaas wordt door een andere ondervraagde gebruikt om de schapen zelf binnen te houden. Het schapengaas is echter wel gevaarlijk voor veulens, maar diegene weet momenteel geen alternatief (prikkeldraad is niet goed in verband met verwondingsgevaar en hout is lelijk, doordat dit het zicht beperkt). Een ondervraagde heeft kippengaas vanwege de konijnen en hazen die uit de bosrand komen (die naast het weiland ligt) en naar de een moestuin van de buurvrouw willen gaan. 4.2.6 (Vlecht)hagen, heggen Eén ondervraagde ziet zijn haag van meidoorn als natuurlijke wering die ook goed is voor het milieu (bescherming voor mussen). Voor deze haag (die een veekering is) is wel nog een draad gespannen, om mogelijk contact tussen voorbijgangers en de paarden te voorkomen (ook in verband met voeren door voorbijgangers). De meidoornhaag draagt ook bij aan de cultuurhistorische waarden. Eén ondervraagde vindt beplanting erg leuk en wil daar heel graag aan meewerken, vooral een meidoornhaag, maar ook fruitbomen. Hij heeft nu beplanting staan rond het stalletje, zodat dit wordt gecamoufleerd. Eén ondervraagde zou groene heggen als afrastering erg mooi vinden en zou deze ook zeker graag willen aanleggen als dat zou kunnen (ook denkende aan de ecologische waarden). Eén ondervraagde heeft struiken als afrastering. Er wordt gebruik gemaakt van meidoorn, dat groeit overal overheen en zorgt voor lekke fietsbanden. Deze ondervraagde is daarom de meidoorn aan het weghalen en zou graag willen meewerken aan het aanleggen van andere plantensoorten.
28
“Ik heb alleen maar klachten over die struiken, als je er met de fiets langsrijdt heb je een lekke band. (…) Iedereen hebt er gewoon problemen mee, niet met die struiken, maar ze groeien zo hard ze gaan alle kanten op, ze gaan omhoog, maar ook de zijkanten op. Dus je moet elk jaar als ik zeg moet ik ze laten snoeien dat geef helemaal niet, maar je hebt er veel onderhoud aan en ik wat heb je er nou aan? (...) Maar ik ben niet tegen nieuwe beplanting.”
Eén van de ondervraagden was van plan om de wei te voorzien van een meidoornhaag, maar dat is er nog niet van gekomen. Vlechtwerk (zie fig. 4.2.4) wordt door één ondervraagde heel mooi gevonden, maar het landschap blijft er niet open door, het wordt daardoor juist dicht/gesloten. Er zullen in dat geval Fig. 4.2.4 Vlechtheg. Bron: allemaal vakjes te zien zijn. Hagen en vlechtwerk (vooral meidoornhaag) is leuk, www.landschapselementen maar te duur. Het behoud van de ecologische waarden is belangrijk volgens één elburg.nl ondervraagde: behoud van struiken voor biodiversiteit. 4.2.7 Stroom Drie ondervraagden hebben op delen van de afrastering stroom staan. Acht ondervraagden hebben op alle afrastering stroom staan. Eén ondervraagde vindt dat schrikdraad noodzakelijk is om de paarden te begrenzen. Eén ondervraagde heeft wit lint met stroom, echter is dit op batterijen. “We hebben geen stroomaansluiting, het moet op batterijen, dat is in de winter wel ehm,. lastig” “Het werkt redelijk goed, de elektriciteit daar zitten we heel erg mee, omdat ‘ie in de winter niet doet he? Vanwege de batterijen.”
Deze persoon beaamt ook dat stroom nodig is om te voorkomen dat de paarden uitbreken. Stroom op basis van batterij is ook bij een andere ondervraagde aanwezig. Als de stroom uitvalt (wanneer de batterij leeg is), staat er nog prikkeldraad waar de paarden niet doorheen gaan. Eén ondervraagde heeft geen stroom op de afrastering omdat hij er niet van houdt.
4.3 Keuze van de paardenhouders 4.3.1 Motivatie voor het soort afrastering De afrastering is in de interviews naar voren gekomen als een onderdeel dat zowel op een negatieve als positieve manier kan bijdragen aan het landschap: het kan zorgen voor verrommeling of uniformiteit binnen het landschap. Het gebruik van veel verschillende soorten en kleuren afrastering en/of het niet netjes opzetten van de afrastering, zorgt voor een verrommelde aanblik. Een voorbeeld hiervan zijn witte, slaphangende linten. Aandacht voor uniformiteit in de soorten afrastering kan een positieve bijdrage leveren aan het landschap. Hiervoor kan gedacht worden aan het toestaan van een bepaalde of een selectie van afrastering. Een afrasteringselectie kan daarnaast ook bijdragen aan het behouden of het terugbrengen van de cultuurhistorie in het gebied. Een idee is het aanplanten van meidoornhagen voor streekeigen vormgeving. Eén ondervraagde heeft prikpaaltjes om stukken weiland af te zetten voor strookbegrazing in het kader van het paddock paradise systeem. De buitenheining bestond uit zwarte Gallagher paaltjes. Deze persoon is bewust bezig met de kleuren die worden gebruikt: de witte prikpaaltjes staan achter in het weiland, de donker gekleurde paaltjes voorin. Een andere ondervraagde houdt zich ook bezig met de kleuren van de afrastering: hij gebruikt schapengaas, stroomdraad en metaaldraad (vermijdt witte afrastering omdat dit teveel opvalt, stoort zich aan witte linten). Het opschuifhek heeft groene paaltjes en groen draad. De afrastering voldoet aan de wensen van de ondervraagden of zij zijn er tevreden over wanneer de afrastering:
29
geen verwondingen oplevert/veilig is: vijf keer genoemd. de paarden binnen houdt: drie keer genoemd. betaalbaar is: één keer genoemd. niet te veel opvalt: één keer genoemd. lang mee gaat/niet kapot gaat: één keer genoemd. functioneel is (echter liever neutrale afrastering): één keer genoemd. geen prikkeldraad is: één keer genoemd.
4.3.2 Kijk op richtlijnen, regelgeving en visie SWE Uit de inventarisatie bij één paardenhouder komt naar voren dat vanuit SWE regelgeving/richtlijnen moet komen over hekwerk/afrastering (duidelijkheid vanuit SWE). Nu worden geen investeringen gedaan uit angst dat het niet mag. Er moet een overzicht komen met wat gebruikt mag worden en waaruit gekozen mag worden. Deze persoon wil graag een eenheid vormen binnen de Eng met betrekking tot de afrastering. Indien vervanging nodig is van de omheining/de afrastering en het materiaal dat gebruikt mag worden duur is, dan kan dit stukje voor stukje vervangen worden, om zo tot een eenheid te komen. Er kan met de aanleg van voorzieningen moeilijk rekening gehouden worden met de visie, omdat er geen richtlijnen zijn. Men gaat pas handelen als er een probleem is. Met betrekking tot de cultuurhistorische waarden: het gebruik van de Eng is ook belangrijk, er dient te worden meegegaan met de eigen tijd (vooruitgang). Leef in het hier en nu: dit is het gebruik en daar moeten we voorzieningen voor treffen, als dat binnen de perken van wat mooi is en wat mensen nodig hebben blijft. Men kan niet blijven hangen in wat het was. Kortom, de Eng moet gebruiksvriendelijker worden, met richtlijnen. Er moet een eenheid gemaakt worden met betrekking tot welke afrasteringen en dergelijke gekozen wordt, dan maak je er één grote achtertuin van. Het lijkt de ondervraagde leuk om veel meer meidoornhagen in het gebied te krijgen. Twee ondervraagden lopen ieder tegen een onderdeel van de visie van SWE aan. Eén ondervraagde houdt niet bewust rekening met de cultuurhistorische waarden, omdat hij geen beeld heeft van de richtlijnen die hieraan verbonden zijn. De andere ondervraagde vindt dat er weinig aan groenbeheer (ecologische waarden) te doen valt, doordat er niets aangeplant mag worden. Eén ondervraagde heeft behoefte aan duidelijkheid omtrent de rechten van de huurder. Bij huren moet je altijd afwachten wat de verhuurder doet en waar hij verantwoordelijkheid voor neemt. In het geval van deze ondervraagde staan de houten afrasteringen bijvoorbeeld op instorten, maar dat is een te groot en duur project om zelf aan te pakken. “Niks mag, de mensen willen wat dus mensen doen maar wat en hopen dat het toch mag blijven.” “Het is nooit goed, het is nooit hetzelfde. Ik laat nu maar wat het is want dan is het goed. Nu doe je maar wat, het heeft geen houvast.” “Het is zo aan het verrommelen, doordat er geen beleid/richting is gebruiken de mensen het: pas je dan aan aan die gebruiken, luister naar wat de mensen nodig hebben en stel daar de regels op vast. Stel niet de regels op het verleden.” “Je motiveert mensen wanneer er een groep is met een krachtige leider en een visie: mensen zouden zich eraan moeten houden of erbij willen horen. Niet eindeloos vergaderen. Gemeente Wageningen handelt alleen maar uit wat niet mag. Zolang niemand er een probleem mee heeft, dan mag het.” Over de cultuurhistorische waarden en ecologische waarden: “We hebben ook een haag bijvoorbeeld geplant, en dan kijken we wel naar een meidoornhaag of iets wat passends is op de Eng. We zaten ook te kijken om bijvoorbeeld een nestkast voor een uil neer te zetten. We
30
zaten ons af te vragen of je daar nou ook een bouwvergunning voor nodig had. Dus daar zijn we ook wel mee bezig.” “Zelf ben ik een voorstander van die openheid. Ik ben ook nooit zo blij met die boomkwekerijen en die volkstuintjes want ik vind zelf het ook een rotgezicht als overal plastic ligt, buizen en tonnen, dat ziet er niet uit.”
4.4 Experts Als expert is een paardendierenarts gevraagd om haar mening te geven over de wensen en meningen die vanuit de paardenhouders naar voren zijn gekomen. De mening van de paardendierenarts valt onder ‘expert’, aangezien zij dit onderwerp bekijkt vanuit haar opleiding en ervaringen als dierenarts. Dierenartsen spelen bij verwondingen door afrastering een rol met betrekking tot de wondverzorging en -genezing van het paard en zullen daardoor in de loop van hun werkervaring de verwondingen door verschillende typen afrastering gezien en behandeld hebben. In de vragenlijst die naar de dierenarts is verstuurd zijn de wensen als ‘voorgestelde ontwerpen’ opgenomen, waar de dierenarts vervolgens daar haar mening over gaf. Dit format is in de tabel 3.1 verwerkt. Vervolgens wordt de inventarisatie bij drie andere experts weergegeven. Van deze drie experts zijn twee van hen tegelijk geïnterviewd, omdat zij beiden tien jaar geleden als groep met de paarden zijn verhuisd naar de Eng en samen gebruik maken van één locatie. Beiden hebben al lang ijslanders in hun bezit. De andere persoon die als expert is benaderd, geeft heel veel mensen op de Eng paardrijles en heeft daardoor waarschijnlijk een vrij goed beeld van wat de situatie op de Eng is. Net als bij de paardendierenarts, zijn ook bij deze drie experts de wensen en meningen van andere paardenhouders op de Eng met betrekking tot afrastering voorgelegd, waarover zij vervolgens hun mening geven. 4.4.1 Paardendierenarts In tabel 3.1 zijn de voorgestelde onderwerpen zoals deze in de vragenlijst zijn opgenomen weergegeven met daarnaast de mening van de paardendierenarts. Tabel 4.1. Resultaten vragenlijst paardendierenarts
Voorgestelde ontwerpen voor de afrastering
Mening paardendierenarts
Metaaldraad met stroom: minder risico op beenverwondingen bij vastzitten, sterk en duurzaam, behoudt openheid in het gebied.
“Deze variant geeft ook nog wel eens verwondingen, gelukkig minder dramatisch dan prikkeldraad maar als een paard hierin vast raakt kan er ook een lelijke verwonding ontstaan.”
Brede banden met stroom: de bruine variant valt minder op en behoudt openheid in het gebied.
“Dit is een zeer geschikte variant om paarden achter te houden, weinig kans op blessures en toch voldoende. Houten hekken zijn ook zeer geschikt als afrastering alleen dan zal er een stroomdraad langs geplaatst moeten worden om echte uitbrekers tegen te houden.”
Houten hek: eventueel in combinatie met stroomdraad en/of vlechtheg (bijvoorbeeld een meidoornstruik). Kleine kans op uitbraak en verwondingen.
“Er zullen veel paarden zijn die in een vlechthaag bepaalde doorbraakmogelijkheden zullen gaan maken.”
‘Bij elke afrastering die er gekozen wordt zullen de paardeneigenaren het gras in het voorjaar strookje voor strookje aan hun paarden willen aanbieden. Om dit te doen zullen zij gebruik maken van prikpaaltjes en meestal wit lint wat verplaatsbaar is.’
31
4.4.2 Twee gebruikers van dezelfde wei die lang ervaring hebben met het houden van ijslanders De experts zien prikkeldraad niet als een ideale afrastering, maar het zorgt er wel voor dat het paard binnen blijft. Wanneer het prikkeldraad vervangen moet worden en er niets wordt veranderd aan de richtlijnen voor afrastering, zal dit worden vervangen door glad ijzerdraad. Dit is vrij eenvoudig te doen en qua kosten is het ook aantrekkelijk, maar het is niet de veiligste oplossing. Een houten omheining is mooi, veilig, maar erg duur. Wanneer een houten omheining wordt gebruikt, moet er altijd een stroomdraad bij geplaatst worden. De experts houden van een ouderwetse (vlecht)heg (meidoorn, gaspeldoorn, hulst) die niet teveel ruimte inneemt, die ze in Engeland ook veel hebben. Maar het is wel een grote klus om een (vlecht)heg stevig te krijgen. Het staat echter mooi, het is milieuvriendelijk, goed voor verschillende beestjes en het houdt de paarden binnen en mensen buiten. Het duurt lang voordat het een goede, stevige heg is (men schijnt rond de tien jaar te moeten rekenen voordat de takken helemaal in elkaar gegroeid zijn). Een heg in combinatie met een hek is een goede optie. Een heg wordt als veilig gezien, mits het goed stekelig is, dicht in elkaar gevlochten is en zwaar genoeg (de paarden gaan daar dan niet doorheen). In Engeland wordt hiervoor subsidie gegeven. Een alternatief voor de afrastering van de wei dat door de experts wordt genoemd, is Beo-band (zie fig. 4.4.1) of bruin breed schrikband. Hierop moet voldoende stroom staan en het band moet dicht bij elkaar gespannen worden. Beo-band is de betere van deze twee voor wat betreft de stevigheid, maar er moet wel stroom bij worden gezet en daarnaast is het niet heel fraai (beo-band is een kunststof afrastering, het is sterk, maar een nadeel is dat er geen stroom op kan. Het moet met een trekker gespannen worden en er zijn stevige hoekpalen voor nodig). Gallagher (grote fabrikant van elektrische afrasteringen) heeft volgens de experts hele goede kwaliteit producten voor de afrastering, geleiden het beste stroom, gaan lang mee, maar de producten zijn heel duur. Door de experts wordt ook het idee voorgelegd om de ingangen van weides die in elkaars verlengde liggen, te combineren door ze van hout te voorzien (aan de voorkant, langs de paden). De experts geven aan dat zij bereid zijn om te investeren. Het wordt belangrijk gevonden dat er uniformiteit komt in afrastering, schuilmogelijkheden en voeropslag. Fig. 4.4.1 Beo-band zwart. Bron: www.beo-band.nl Richtlijnen met subsidie zullen overtuigen om bijvoorbeeld de aanleg van een bepaalde afrastering door te voeren. Een belangrijk aspect van de afrastering is dat het veilig voor het paard is en dat dit het paard binnen houdt. ‘Aan stroom ontkom je niet, wat je ook voor afrastering aanlegt, je er moet altijd een stroomdraadje bij hebben staan.’ ‘Wat in het zicht ligt, maak dat uniform dat het niet zo’n zooitje wordt. Er zijn mensen hier die hebben afrasteringen daar zou ik me dood voor schamen. En oude troep in hun wei, daar kan je best iets aan doen.’
4.4.3 Instructrice van veel paardenhouders op de Eng Hoewel een houten omheining door de expert heel mooi wordt gevonden, veroorzaakt het gebruik van alleen maar hout op de Eng voor een hokjesaanzicht. Hout in combinatie met struiken kan heel leuk zijn,
32
maar het moet passen bij het landschap. De Eng is geen wildwalgebied, daardoor zou het waarschijnlijk niet passen. Indien dit wel ooit bestond, zou het weer terug gebracht moeten worden. Het moet echter wel blijken dat het de paarden voldoende tegenhoudt. Zwart rubber (dit is een afvalproduct) valt niet zo op. Dit kan bijvoorbeeld gebruikt worden voor de buitenomheining, daarvoor moet stroom gezet worden. Dit zou een van de veiligste constructies zijn. Maar als het kan gaan uitrekken, door bijvoorbeeld harde wind en/of veel sneeuw, is dit niet een ideale afrastering. Breed bruin lint is een optie, indien een dubbele omheining wordt geplaatst (de paarden raken gauw verstrikt in het schriklint). Schapengaas en staaldraad wordt door de expert als heel gevaarlijk gezien. “Staaldraad op stroom is echt het meest gevaarlijke wat je ongeveer kan doen, daar snijden ze echt hun been mee af.” “Met heel veel omheining en ook met prikkeldraad gaat het heel vaak wel goed, alleen als het fout gaat, gaat het goed fout.” “De ideale paardenomheining.. misschien bestaat die wel gewoon niet. Op zich valt er met elke omheining, vallen er hele vieze ongelukken te krijgen. Dat hou je.” “Een paard kan door bijna elke omheining heen als ze echt aan de kletter zijn.”
4.5 Conclusies en advies Op enkele aspecten liepen de meningen met betrekking tot afrastering uiteen en op andere aspecten waren deze meer gelijkgestemd. Over het algemeen wordt het gebruik van lichte/felle kleuren afrastering als storend ervaren in een open gebied, omdat dit afsteekt bij het landschap. Wit lint en wit draad wordt echter door veel ondervraagde paardenhouders gebruikt, doordat dit eenvoudig is om mee te werken, er stroom op gezet kan worden en doordat het gunstig is in prijs. Witte linten en draden kunnen wel snel voor een verrommelde aanblik zorgen, vooral wanneer dit niet strak gespannen staat. In de literatuur wordt wit koord als minder opvallend gezien in een open landschap. Om strookbegrazing mogelijk te maken is een eenvoudig te plaatsen en te verplaatsen afrastering nodig. Vaak worden hier prikpaaltjes voor gebruikt met stroomdraad of –koord. Het gebruiken van stroom wordt door vrijwel alle ondervraagde paardenhouders noodzakelijk bevonden. Daarom gaat de voorkeur uit naar (een combinatie met) een type afrastering waar stroom op kan worden gezet. Dit is niet alleen om te voorkomen dat de paarden uitbreken, maar ook tegen het bijten aan of schuren tegen de afrastering. Door de experts worden brede banden of linten met stroom als afrastering of een houten hekwerk in combinatie met stroom (en eventueel een heg) over het algemeen als veilig en stevig gezien. Het gebruik van een houten hekwerk kan (een deel van) het open aspect van een landschap ontnemen, doordat er moeilijk ‘doorheen te kijken is’. Deze omheining wordt echter wel door de meeste ondervraagde paardenhouders als stevig gezien, iets dat de paarden binnen de wei houdt. Ook vinden sommige ondervraagde paardenhouders deze omheining fraai, doordat dit natuurlijke materialen betreft en het qua kleur goed past in het landschap. Om het houten hekwerk minder op te laten vallen kan een (vlecht)haag langs het hekwerk worden geplaatst. Voor sommige ondervraagde paardenhouders kan een haag (bijvoorbeeld een vlechthaag of meidoornhaag) cultuurhistorische aspecten van het landschap versterken en/of terug brengen. Metaaldraad en gaas wordt door veel ondervraagde paardenhouders gebruikt. Dit is een type afrastering waar men “gemakkelijk doorheen kan kijken”. Deze afrasteringen worden echter niet door elke ondervraagde paardenhouder als veilig gezien. Prikkeldraad is ook een type afrastering dat over het algemeen als onveilig wordt gezien en dit komt ook in de bestudeerde literatuur naar voren. Een aantal ondervraagde paardenhouders zou het prikkeldraad om deze reden ook graag weg willen halen en het
33
vervangen door een andere afrastering. Het prikkeldraad moet echter hoe dan ook worden verwijderd vanwege het (naar alle waarschijnlijkheid) ingaan van een wettelijk verbod op prikkeldraad. Het inventariseren van de wensen, beweegredenen en meningen met betrekking tot afrastering van de wei bij paardenhouders op de Eng bracht naar voren dat de ondervraagden gemotiveerd zijn om aanpassingen te plegen indien hierover duidelijkheid is. Wanneer richtlijnen/regelgeving bestaat met betrekking tot afrastering, zijn vrijwel alle ondervraagde paardenhouders bereid om te investeren in afrastering. Nu wordt er vaak niet geïnvesteerd, vanwege het risico dat het uiteindelijk weg moet worden gehaald. Kortom, vrijwel alle ondervraagde paardenhouders willen graag een goede inpassing van de afrastering in het landschap en rekening houden met de cultuurhistorische waarden en willen hierin investeren. Een voorwaarde is wel dat de afrastering stevig/deugdelijk, goed te onderhouden en veilig en duurzaam is. Een degelijke afrastering is vaak duur, maar indien zekerheid bestaat over welke afrastering is toegestaan, zullen hiervoor de nodige investeringen worden gedaan, eventueel met hulp van een subsidie. Het in richtlijnen/regelgeving vastleggen welke afrasteringen toegestaan zijn, zorgt voor uniformiteit in het gebied. Indien door de paardenhouders uit meerdere afrasteringen kan worden gekozen, is sprake van uniformiteit en het kan ook zorgen voor diversiteit. Het geven van advies met betrekking tot afrastering is lastig, aangezien paardenhouders over het algemeen een hele eigen visie hebben op welke afrastering stevig, veilig en duurzaam is. Het lijkt typerend voor paardenhouders om alles op hun eigen manier te doen, op basis van hun eigen ervaringen en/of andere beweegredenen. Op basis van de aanwezige literatuur en de inventarisatie bij paardenhouders op de Eng kunnen de volgende typen afrasteringen worden overwogen (zie afbeeldingen 4.3.1a t/m 4.3.1f voor enkele weergaven van aanbevolen afrasteringen): Het gebruik van breed schriklint in natuurlijke kleuren (groen of bruin). Dit kan bijvoorbeeld Beo-band zijn, echter kan men hier niet ‘doorheen kijken’ en er moet schrikdraad bij worden geplaatst. Beo-band is zeer sterk materiaal, onderhoudsvrij, eenvoudig te monteren, veilig en duurzaam35. Het heeft de voorkeur dat de breedte van het lint tenminste vier centimeter is voor een goede zichtbaarheid voor het paard. Het plaatsen van een houten hekwerk (in combinatie met een stroomdraad) tegen een reeds aanwezige haag, heg of bosschage. Indien ook schapen worden gehouden, kan schapengaas worden toegevoegd aan de afrastering die voor het paard bedoeld is. Het gebruik van (vlecht)hagen of bosjes, bijvoorbeeld meidoornhaag, naast de afrastering op locaties die buiten de zichtlijnen vallen. Wat niet bij de inventarisatie naar voren is gekomen, maar wellicht een interessante optie kan zijn om naast de afrastering te plaatsen is een takkenril. Dit zal ook zorgen voor een natuurlijke uitstraling gezien de natuurlijke materialen en kleur. Wanneer beplanting wordt aangebracht moet erop worden gelet dat dit niet giftig is voor paarden. Het gebruik van natuurlijke kleuren (groen of bruin) voor palen waarop de afrastering wordt gespannen en de prikpaaltjes die worden gebruikt voor strookbegrazing. Het gebruik van een veer of een andere spanner om de linten en koorden/draden strak te spannen.
34
Afbeelding 4.3.1 a Breed bruin schriklint. Bron: www.horses.nl
Afbeelding 4.3.1b Beo-band groen. Bron: www.beoband.nl
Afbeelding 4.3.1c Houten omheining met stroomdraad. Bron: www.horsefriend.nl
Afbeelding 4.3.1d Vlechthaag van meidoorn. Bron: www.destentor.nl
Afbeelding 4.3.1e Takkenril. Bron: www.oudenburg.be
Afbeelding 4.3.1f www.equicenter.nl
Groene
prikpaal.
Bron:
35
In bijlage C is een indicatie van de kosten van verschillende soorten afrastering opgenomen. Het gebruiken van natuurlijk gekleurde afrastering waar men makkelijk ‘doorheen kan kijken’, draagt bij aan het open landschap aspect en is in overeenstemming met de visie van SWE. Het behouden en, indien mogelijk, aanplanten van streekeigen beplanting (hagen en bosjes) of het aanleggen van een takkenril steunt de ecologische waarden in het landschap. Om de cultuurhistorische waarden te behouden moet bij de beplanting worden gekozen voor de streekeigen varianten (in het hoofdstuk “beschutting” is reeds ingegaan op mogelijke beplanting).
36
5. Voeropslag Paardenvoeding is een belangrijk aspect van de paardenhouderij. Gezonde voeding draagt bij aan de gezondheid van het paard en is daarmee dus van belang voor het welzijn. Voor een dagelijkse beschikking over kwalitatief goed voer is een adequate voeropslag noodzakelijk. De verschillende eigenschappen van de grote varia aan beschikbare voersoorten is gerelateerd aan specifieke opslagstrategieën. In dit hoofdstuk zullen de aspecten voerkeuze, behoud van kwaliteit en de huidige situatie op De Eng worden toegelicht met betrekking tot het gangbare ruwvoer en krachtvoer. Aansluitend zal advies worden gegeven voor een nette inpassing van voeropslag in het open landschap.
5.1 Ruwvoer 5.1.1 Waarom ruwvoer? Paarden zijn herbivoren die van nature hun volledige voedingsbehoefte uit gras kunnen halen. In de paardenhouderij wordt tevens ruwvoer, in de vorm van hooi of voorgedroogd kuilgras (ook wel kuil genoemd), gevoerd, wanneer de grasvoorziening niet voldoet. Ruwvoer is een essentiële bron van vezels om het gespecialiseerde verteringsstelsel gezond te houden 36. In een studie naar ruwvoerbehoefte resulteerde een tekort aan vezel in het dieet in stoornissen van het gedrag en de fysiologie van het paard. De paarden hadden een natuurlijke motivatie om te zoeken naar vezelrijk hooi, wanneer ze hier een tekort aan hadden 37 . De ruwvoerbehoefte van een paard is 1,0-1,5% van het lichaamsgewicht. In geval van weidegang wordt het advies gegeven om een paard 0,5 kilogram hooi per 100 kg lichaamsgewicht te geven. Dit is een drievoud voor paarden die geen weidegang krijgen 38. In de Gids Voor Goede Praktijken, opgesteld in opdracht van Sectorraad Paarden, wordt de ruwvoerrichtlijn aangehouden van minimaal 1 kilogram droge stof per 100 kilogram lichaamsgewicht per dag. Deze behoefte vertaalt zich in minimaal 1,2 kilogram hooi of 1,3-1,8 kilogram kuilgras per 100 kilogram lichaamsgewicht per dag 11. De genoemde richtlijnen verschillen tussen de bronnen. De voedingswaarde van het ruwvoer is gerelateerd aan het exacte droge stof gehalte en de behoefte kan tussen paarden(rassen) verschillen. Tabel 5.1 geeft een schatting van de ruwvoerbehoefte voor paarden welke het jaar rond op het weiland worden gehuisvest en ruwvoer bijgevoerd krijgen wanneer de grasvoorziening niet voldoet. Na middeling van de broninformatie is hiervoor een richtlijn aangehouden van een bijvoerbehoefte van 1,1 kilogram hooi en 1,5 kilogram kuilgras per 100 kilogram lichaamsgewicht per dag. Hierbij is aangenomen dat de hoeveelheid bijgevoerd ruwvoer minimaal zal zijn in de zomer en maximaal zal zijn in de winter. In de paardenhouderij wint kuilgras de laatste jaren aan populariteit en vervangt hierdoor het traditionele hooi als ruwvoer voor paarden. In vergelijking tot hooi, is kuilgras gemakkelijker te produceren en op te slaan. Het specifieke productie- en conservatieproces verkleint de kansen op schimmelgroei, waardoor kwaliteit voor langere tijd behouden blijft 39. 5.1.2 Kwaliteit voor diergezondheid Bij diverse landbouwhuisdieren is reeds een verband gelegd tussen luchtwegaandoeningen en de blootstelling aan stof en schimmels 40-42. Bij inhalatie van endotoxinen uit stof kunnen afweermechanismen worden geactiveerd 42, die ontstekingen in de longen initiëren 40. Bij paarden kan dit leiden tot de chronische luchtwegaandoening COPD (chronic obstructive pulmonary diseases) 40. Ten behoeve van de gezondheid van het paard is het belangrijk dat de blootstelling aan stof en schimmels minimaal is 43. Het kwaliteitsbehoud
37
van ruwvoer kan geassocieerd worden met het productieproces, het verpakkingsproces, het verpakkingsmateriaal en de wijze van opslag 44. 5.1.3 Behoud van kwaliteit door verpakking en opslag Voor onverpakt hooi is een droge en geventileerde opslag belangrijk om schimmelgroei tegen te gaan 45, 46. Ten behoeve van behoud van kwaliteit kan hooi tevens op diverse manieren verpakt worden. Tussen de verpakkingsmethoden ‘geperst en luchtdicht ingepakt’ en ‘los in een polyetheen zak’ werd geen significant verschil in schimmelontwikkeling aangetoond 43. Onverpakte hooibalen zijn in diverse formaten te koop. Kleine balen wegen 18-25 kilogram en grote balen wegen 350-600 kilogram 47. Voor kuilgras is een luchtdichte wikkelverpakking belangrijk voor het behoud van een stabiel luchtklimaat om schimmelgroei tegen te gaan. Het verpakkingsfolie is gemaakt van een soort plastic, polyethyleen, welke in diverse kleuren geproduceerd wordt. Uit eerder onderzoek is gebleken dat de kleur van het verpakkingsfolie geen significante invloed op het behoud van voerkwaliteit of kans op schimmel had. Kwaliteit van kuilpakken werd het beste behouden wanneer de balen na productie en opslag niet meer verplaatst werden. De periode tussen verplaatsing en productie was positief gecorreleerd met kans op schimmel in de ingepakte kuil 44. In geval van transport zijn minstens 8 wikkellagen nodig voor behoud van een strakke en luchtdichte verpakking 39 . Beschadiging van de verpakking geeft zuurstof de kans om de baal in te treden en dat is voordelig voor schimmelgroei 48. In geval van lange termijn opslag verrichten vooral vogels schade aan de kuilverpakkingen. Verschillende preventiemethoden werden vergeleken in een studie van McNamara et al. (2002). Directe fysische barrières, zoals vogellijnen en vogelnetten hadden een beter effect dan afschrikmateriaal zoals ballonnen en schilderingen. Het gebruik van een vogelnet had een significant (P<0,05) effect op beschadiging door vogels bij lange termijn opslag 48. Schade aan kuilpakken als gevolg van het pikken van gaten in het folie door zwarte kraaien is een bekend probleem in Nederland 49. Dit werd eveneens genoemd door de ondervraagden: ‘Ja, kraaien heb je, en daar hadden we altijd erg veel last van. En dan waren halverwege het winterseizoen al die balen kuil aangevreten en dan kun je ze dus weggooien want dan gaan ze schimmelen en rotten.’
Het Faunafonds kent echter geen vergoeding toe aan deze vorm van schade, aangezien de pakken voldoende kunnen worden beschermd met afdekzeilen en vogelnetten 49. 5.1.4 Huidige situatie op de Eng De 24 ondervraagde paardenhouders voerden hun paarden aanvullend ruwvoer wanneer de grasopname niet voldeed aan de voedingsbehoefte. Vijf ondervraagden voerden alleen hooi, acht ondervraagden voerden alleen kuil en elf ondervraagden voerden beide. Eén ondervraagde voerde biologisch hooi. Zeven ondervraagden produceerden het hooi (deels) zelf. Figuur 5.1 geeft een overzicht ‘Het is net zo duur om wat te kopen, en dan kan je de wei beter wat rust geven, en eh, ja, dan kun je ze er wat langer op laten staan...’
38
Hooivoorziening
Ruwvoerkeuze
combi, 3
hooi, 5
eigen, 4 aankoop; 17
combi, 11 kuil, 8
Fig. 5.1 Verkrijgwijze (links) en ruwvoerkeuze (rechts) en van de ondervraagde paardenhouders op de Wageningse Eng
Hooi werd variërend onverpakt en verpakt opgeslagen. Het merendeel van de hooigebruikers gebruikte een plastic zeil om het hooi droog te houden en daardoor schimmel te voorkomen. Deze vorm van opslag voldeed niet volledig aan de wensen, want verschillende hooigebruikers hadden moeite om de kwaliteit van het hooi te behouden. Hierdoor werd in enkele gevallen met enige tegenzin kuilgras bijgevoerd. ‘Mijn paard verdraagt hooi eigenlijk beter dan kuil...’ ‘Het voer moet droog blijven, anders is het snel verrot of beschimmeld en kun je het niet meer gebruiken ‘ ‘Hooi wordt snel schimmelig en stoffig onder een dekzeil, daarom voeren we ’s winters kuilgras en kopen we hooi indien nodig in kleine porties.’
In enkele interviews werd de voorkeur uitgesproken voor een overkapte hooiopslag met ventilatiemogelijkheden. Bij voorkeur een opslag op locatie in verband met de dagelijkse behoefte en het gewicht van de hooibalen. Vier van de ondervraagden zag ook mogelijkheden in een collectieve voeropslag. Dit wordt in hoofdstuk 6 Overige voorzieningen nader toegelicht. ‘Ik wil eigenlijk liever hooi, maar dat is een beetje lastig inderdaad, omdat je het nergens onder kan zetten (…) Tja, als wij een kapschuur zouden hebben, dan zou je het er gewoon onder kunnen zetten, maar dat kan hier niet’ ‘Het ideale zou zijn om een hoge open schuur, een kapschuur waar je en je hooi in kan zetten, en waar je paarden in kunnen staan als beschutting.’
Kuilgras werd in alle gevallen aangekocht en de balen werden verpakt geleverd. Daardoor hadden de paardenhouders geen invloed op het productie- en verpakkingsproces. Het gewicht van de balen varieerde van ongeveer 400 tot 600 kilogram. De kuilpakken werden één a twee keer per jaar aangekocht en na levering niet meer verplaatst. De eerste levering vond over het algemeen kort na het productieproces in het najaar plaats. De eventuele tweede partij werd aan het einde van de winter geleverd. De opslag van de kuilpakken varieerde tussen paardenhouders. Acht van de ondervraagden dekten de kuilpakken af met een plastic zeil of zwart vogelnet om verpakkingsschade door vogels tegen te gaan. Motivatie voor de kleurkeuze van het zeil was bij de meeste gebruikers gerelateerd aan het camouflerende effect. ‘Onder een groen zeil valt de berg minder op.’
Alle ondervraagde kuilgrasgebruikers waren tevreden over het behoud van kwaliteit van het voorgedroogde kuilgras.
39
5.1.5 Voeropslag in het landschap De hoeveelheid ruwvoer varieerde per paardenhouder van minimaal 25 tot 45 hooibalen en 8 tot 26 kuilbalen per levering. Omdat het ruwvoer na levering niet meer werd verplaatst werd de partij op een vaste plaats opgeslagen. De grootte van de opslag was afhankelijk van het formaat en de hoeveelheid. Over de benodigde opslagruimte kan een schatting worden gemaakt aan de hand van gangbare productiematen. De geschatte opslagvolumes (m3) en oppervlakten (m2) voor de jaarlijkse ruwvoervoorziening van één paard, staan voor verschillende gewichtsklassen weergegeven in tabel 5.1. Hierin is onderscheid gemaakt tussen hooi en kuilgras en de gangbare verpakkingsstrategieën voor deze typen ruwvoer. De ruwvoerbehoefte is geschat als eerder beschreven in 4.1.1. Een kleine hooibaal met een gewicht van 25 kg en een formaat van 1,1 x 0,5 x 0,4 meter heeft een volume 0,22 m3 50. Met enige ruimte tussen de hooibalen voor een ventilatiemogelijkheid, kan globaal een richtlijn worden aangehouden van 4,5 kleine hooibalen per kubieke meter. De luchtdichte wikkelverpakkingen voor kuilgras zijn in diverse varianten en formaten verkrijgbaar. Gangbare formaten zijn een vierkant wikkelpak met afmetingen vanaf 1,20 x 0,70 x 1,00 meter en een ronde wikkelbaal met een diameter van 1,30 meter 51. Dit komt overeen met een benodigde opslag oppervlakte van 1,20 of 1,30 m2. Hiervoor kan globaal een richtlijn worden aangehouden van 1,25 m2 per wikkelpak. De mogelijkheid bestaat om wikkelpakken te stapelen waardoor de benodigde oppervlakte gehalveerd wordt. De toename in hoogte kan echter een bedreiging vormen voor het open landschap. Tabel 5.1 Ruwvoerbehoefte per gewichtsklasse. Als voorbeeld is een paardenras gekoppeld aan de gewichtsklasse. Het verschil in behoefte aan hooi en kuilgras heeft te maken met de droge stof gehalte van het ruwvoer. Voor opslag wordt onderscheid gemaakt tussen 25 kilogram hooibalen en 500 kilogram kuilgraspakken. Ruwvoerbehoefte Ras Gewicht*
Hooi per dag
Per jaar
Kuilgras per dag
Per jaar
(kg)
(kg)
(kg)
# balen (25 kg)
volume 3 (m )**
(kg)
(kg)
# balen (500 kg)
oppervlakte 2 (m ) **
Shetlander
225
2,5
904
Welsh pony
36
8,0
3,4
1.233
2,5
3,2
325
3,6
IJslander
1.306
52
11,5
4,9
1.781
3,6
4,5
375
Arabier
4,1
1.507
60
13,3
5,6
2.055
4,1
5,1
Haflinger
425
4,7
1.708
68
15,0
6,4
2.328
4,7
5,8
Fries/KWPN
525
5,8
2.109
84
18,6
7,9
2.876
5,8
7,2
600
6,6
2.411
96
21,2
9,0
3.287
6,6
8,2
* De rassen zijn als voorbeeld gekoppeld aan de gewichtsklassen. Gewichten kunnen in de praktijk afwijken van dit voorbeeld 52. ** Het opslagvolume is een schatting en kan voor iedere verpakkingsvorm variëren.
De ruwvoeropslag in het landschap kan een bedreiging vormen voor het open karakter. Bij weilanden gelegen aan de bosrand biedt de begroeiing mogelijkheden voor een gecamoufleerde opslag. In een open stuk zal een opslag snel opvallen. Een bouwwerk voor hooiopslag zal, net als een schuilstal of opslagschuur, ongewenst aandacht kunnen trekken. Echter, in het kader van behoud van cultuurhistorische waarden kan gekozen worden voor de bouw van een historisch ontwerp dat functioneert als hooiopslag. Voorbeelden van geherintroduceerde gebouwen zijn de tabaksschuur in Amerongen, de schaapskooi in Heidestein en de hooimijt in Den Haag 53,54. In het kader van behoud van een open landschap zal een miniatuurversie overwogen kunnen worden.
40
‘Ja eh wat je kan verbeteren is iets laags en iets dichts ofzo’
De opslag van wikkelpakken met voorgedroogd kuilgras kan een rommelig beeld geven in het open landschap. In het gebied werden kuilpakken aangetroffen met een variatie in foliekleur, voornamelijk in groentinten. Wanneer de kuilpakken waren bedekt met een zeil of een net, functioneerde dit tevens als camouflage van de opslag in het landschap (zie Fig. 5.1). Enkele ondervraagden ervoeren de kleurvariatie van kuilpakken en beschermde zeilen door het landschap als storend en rommelig. ‘Ik zou het zelf eh wat netter willen eh eigenlijk. Ik kan me voorstellen dat het ook wel eens mensen wat irriteert hoor’.
Geen van de ondervraagden gaf aan bezwaar te hebben tegen de zwarte vogelnetten.
Fig. 5.1 Opgeslagen wikkelpakken met voorgedroogd Kuilgras. Links: Lichtgroen folie, onbedekt. Rechts: folie, bedekt met een zwart vogelnet als bescherming tegen vogelschade. Foto: Joyce Houterman en Evine van Riemsdijk
5.2 Krachtvoer Naast ruwvoer, kan krachtvoer gevoerd worden als toevoeging aan het dieet. In geval van een onderhoudsdieet, dat wil zeggen wanneer het dier over het algemeen weinig hoeft te presteren, is het dagelijkse krachtvoer advies 0-0,5 kilogram per 100 kilogram lichaamsgewicht 38. Negentien van de ondervraagde paardenhouders voerden krachtvoer bij. Over het algemeen werd het krachtvoer opgeslagen in plastic tonnen voor het behoud van de kwaliteiten en tegen ongedierte. Bij enkelen werden deze tonnen in een afsluitbare houten kist geplaatst. Op deze manier konden buitenstaanders en de paarden niet bij het krachtvoer. Alle ondervraagde krachtvoergebruikers waren tevreden over de manier van krachtvoeropslag.
5.3 Conclusies en Advies 5.3.1 Ruwvoer Ruwvoer is een essentieel element in paardenvoeding. Ten behoeve van het welzijn van het paard is behoud van ruwvoerkwaliteit belangrijk. Kwaliteit van onverpakte hooibalen blijft optimaal behouden wanneer deze droog en geventileerd worden opgeslagen. In het buitengebied zou een enigszins verhoogd bouwwerk met 3 wanden en overkapping voldoende functioneren. In geval van kleine hooibalen, hoeft dit gebouw niet de capaciteit voor een gehele jaarvoorraad te hebben. Kleine balen kunnen op een andere plek worden opgeslagen en regelmatig vervoerd worden naar de wei. Hiervoor zou een miniatuurversie van een historisch bouwwerk kunnen voldoen. Dan valt te denken aan een tabaksschuur, schaapskooi of hooimijt. Mogelijk is een combinatie van voeropslag en schuilmogelijkheid uitvoerbaar zodat slechts één bouwwerk geplaatst hoeft te worden.
41
Voor de opslag van hooi is een droge en geventileerde voorziening gewenst. Voor de uitvoering kan gedacht worden aan een miniatuurversie van een cultuurhistorisch bouwwerk zoals een tabaksschuur, schaapskooi of hooimijt.
Voorgedroogd kuilgras kan buiten opgeslagen worden dankzij de ontwikkeling van een verpakkingstechniek met plastic folie. Dit functioneert optimaal zolang de ruwvoerpakken met minimale frequentie verplaatst worden. Daarvoor is belang bij een vaste opslagmogelijkheid waar de ruwvoerpakken van levering tot gebruik bewaard kunnen worden. De kleuren van het verpakkingsfolie en het veelal gebruikte beschermende zeil kunnen een verstorend effect hebben in een open landschap. Door middel van een collectieve inkoop van de wikkelpakken kan uniformiteit in foliekleur gestuurd worden. Daarnaast kan de foliekleur gecamoufleerd worden door de kuilpakken te bedekken met een zwart vogelnet. Deze vervangt in dat geval het plastic zeil als bescherming tegen schade door vogels. Wikkelpakken met voorgedroogd kuilgras kunnen buiten opgeslagen worden. Door de pakken te bedekken met een zwart vogelnet is het folie beschermt tegen vogelschade. Deze bedekking functioneert tevens als camouflage van het opvallend gekleurde folie in het open landschap.
5.3.2 Krachtvoer Alle paardenhouders waren tevreden over de krachtvoeropslag en het behoud van kwaliteit. De ondervraagden gaven geen aanleiding voor verder onderzoek naar krachtvoeropslag. Enkele krachtvoergebruikers plaatsen de plastic opslagtonnen in een afsluitbare houten kist. Deze manier van opslag functioneert als extra afweer tegen ongedierte en heeft tevens een camouflerende werking. Dit ontwerp kan in het kader van het tegengaan van verrommeling geadviseerd worden aan andere krachtvoergebruikers. Krachtvoer wordt bij voorkeur in plastic tonnen opgeslagen voor behoud van kwaliteit en tegen ongedierte. De tonnen kunnen in een afsluitbare houten kist worden geplaatst voor een gecontroleerd beheer. Deze kist camoufleert ook de krachtvoeropslag in het landschap.
42
6. Overige voorzieningen Drieëntwintig ondervraagden waren tevreden over de huidige situatie en de beschikbare voorzieningen. Eén ondervraagde was ontevreden en stelde de vraag of er daadwerkelijk sprake kon zijn van voorzieningen op de Eng. De meeste paardenhouders hadden bewust voor De Eng gekozen als huisvestingslocatie voor hun paard. Hierdoor waren zij over het algemeen positief en niet veeleisend wat betreft voorzieningen. Van volledige tevredenheid was echter nog geen sprake en de ondervraagden hadden een diversiteit aan wensen voor in de toekomst.
6.1 Individuele wensen 6.1.1 Water Zoals in de vorige hoofdstukken besproken is, waren de meest voorkomende wensen met betrekking tot voorzieningen in de wei, gerelateerd aan de aspecten beschutting, afrastering en voeropslag. Vijf van de ondervraagden voelde zich onthand door de afwezigheid van een watervoorziening. Zij hadden de wens dat in de toekomst een watervoorziening wordt aangelegd in de vorm van een vaste aansluiting. Eén ondervraagde opperde de aanleg van een waterpoel. Voor de aanleg van een vaste wateraansluiting kan doorgaans een aanvraag worden gedaan via de website van Centraal Meldpunt Aansluitingen: www.aansluitingen.nl 55. Mogelijk zal de situatie op de Eng afwijken, waardoor iedere individuele aanvraag aandachtig overwogen moet worden. In 2010 is de aanleg van watervoorzieningen in de vorm van putten of een waterleiding punt van aandacht geweest bij SWE. Om onduidelijke reden is deze zogenoemde prioriteit na studie en overleg vervallen 56. 6.1.2 Materiaalopslag Het merendeel van de ondervraagden verwijderde dagelijks mest uit het weiland. Dit deden zij om de levenscycli van paardenwormen te onderbreken, ten behoeve van de gezondheid van het paard. Deze strategie ging gepaard met een reduceerde regelmaat waarin de paarden ontwormd dienden te worden. Voor de dagelijkse mest verwijdering en andere onderhoudswerkzaamheden aan de weiden is gereedschap en ander materiaal nodig. Ook voor het uitvoeren van hobbymatige activiteiten door de paardenhouders is materiaal, zoals tuigage, nodig. Voor behoud van kwaliteit en ter preventie van diefstal wensten vijf ondervraagden een, al dan niet afsluitbare, opslagmogelijkheid bij het weiland. Dit zou volgens enkelen tevens gecombineerd kunnen worden met een voertuig- of voeropslag. ‘Nou, ik zou het leuk vinden als ik op dat plekje daar een schuurtje zou kunnen neerzetten, van acht bij vier ofzo, acht bij drie, en dan het liefst in de vorm van een hooiberg ofzo,’
De ondervraagden waren over het algemeen tevreden over de individuele voorzieningen. Wensen ten behoeve van het gebruikersgemak was de aanleg van een watervoorziening op percelen waar deze ontbrak en de mogelijkheid voor een, al dan niet afsluitbare materiaalopslag.
43
6.2 Gemeenschappelijke voorzieningen 6.2.1 Gezamenlijke opslag Vier van de ondervraagden wilden een gezamenlijke voeropslag die dan voornamelijk voor kleine hooibalen gebruikt zou worden. Vier anderen wensten alleen een algemene materiaalopslag. Een dergelijke opslag zou centraal op de Eng geplaatst kunnen worden. Een van de ondervraagden stelde voor dat gezamenlijke opslagplaatsen geclusterd kunnen worden op aaneengrenzende percelen. ‘Tja, kijk als er ergens op de Eng een opslagplaats was waar iedereen zijn eigen spullen zou kunnen hebben, dat zou je kunnen zeggen, iedere week haal ik wat baaltjes. Dat zou ideaal zijn (…) Je kunt het zo achter in de auto gooien.’
6.2.2 Collectief materiaalbeheer Zes van de ondervraagden wensten een collectief materiaalbeheer. Een van hen zag een voordeel in het collectief beheren van landbouwmachines. Vier ondervraagden wilden graag een algemene trekker. Beide voorstellen zouden de mogelijkheid voor een eigen landbewerking geven. Nu worden werkzaamheden als maaien, schudden en slepen vaak uitbesteed aan loonwerkers. ‘Het zou mooi zijn als we met elkaar deze machines kunnen bezitten, beheren en gebruiken op de Eng (nabuurschap).’ ‘Een gezamenlijke trekker zou wel wat zijn’
Twee van de ondervraagden wilden graag een algemene trailer. Deze wensen kwamen spontaan naar voren tijdens de interviews. Andere ondervraagden hebben geen van deze bovengenoemde aspecten genoemd. Dit kan worden verklaard door de open vraagstelling, waarin de ondervraagden in de gelegenheid werden gesteld om eigen ideeën voor voorzieningen in te brengen. Mogelijk zijn meerdere paardenhouders geïnteresseerd collectief materiaalbeheer. Hierover kan een verdere inventarisatie onder paardenhouders duidelijkheid geven. 6.2.3 Noodstal voor zieke paarden Door de afwezigheid van stalletjes op De Eng wilden vier van de ondervraagden een gezamenlijke noodstal die gebruikt kan worden voor zieke paarden. Voor het uitvoeren van deze wens moet echter rekening worden gehouden met diverse aspecten. Zo moeten extra voorzieningen worden aangelegd als water en stroom. Bovendien moet een reglement en beheerplan worden opgesteld voor het gebruik van de stal. Dieren met een besmettelijke ziekte vormen een bedreiging voor andere dieren, zeker wanneer deze een verzwakte weerstand hebben. De opname zou voor ieder ziektegeval geadviseerd en goedgekeurd moeten worden door de dierenarts. Voor spoedgevallen zonder besmettingsrisico zou een algemene stal wel zinvol kunnen zijn. Hier kan het dier in de gaten worden gehouden in een gecontroleerd klimaat. Echter, bij ernstige gevallen wordt door paardenhouders de voorkeur gegeven aan opname in een paardenkliniek. In geval van minder ernstige gevallen zou het paard tijdelijk bij een dichtbij gelegen pensionstal gehuisvest kunnen worden. Drie ondervraagden waren tegen een gemeenschappelijke noodstal. Een van de genoemde argumenten was: ‘Als onze paarden ziek zijn dan willen ze gewoon bij elkaar staan en willen niet ergens op een vreemde plek in een stalletje in hun eentje staan, daar worden ze alleen maar zieker van.’
De aanleg van een noodstal is een ingewikkeld proces. Voordat stappen worden ondernomen, zullen diverse overwegingen gemaakt moeten worden. Hiervoor moet duidelijk worden wanneer en hoe een noodstal
44
daadwerkelijk functioneel is, waar deze geplaatst dient te worden, wat de capaciteit moet zijn en welke voorzieningen worden aangelegd. Daarbij moeten ook de alternatieven worden geëvalueerd. 6.2.4 Geen interesse in gemeenschappelijke voorzieningen Acht van de ondervraagden gaven aan dat ze gebruik zouden willen maken van gemeenschappelijke voorzieningen. Tien van de ondervraagden wilden absoluut geen gemeenschappelijke voorzieningen. Hiervoor werden verschillende argumenten aangedragen. Drie ondervraagden verwachtten problemen tussen paardenhouders wanneer voer gezamenlijk werd opgeslagen. Verschil in mening zou kunnen leiden tot onderlinge irritaties. Een deel van de tegenstanders was tevreden over de huidige situatie en zag geen toegevoegde waarde in een gezamenlijke opslag of materiaalbeheer. ‘Gemeenschappelijke voorzieningen zullen te ver weg liggen om handig te zijn’ ‘We hebben alles wat we nodig hebben...’ ‘Ik heb gewoon mijn eigen toko (…) Dus ik heb eigenlijk helemaal geen zin in een gemeenschappelijke voorziening.’
Het samenwerken met andere paardenhouders was niet gewenst bij enkele ondervraagden. ‘Ik geloof er niet in, mensen zijn zo op zichzelf...’ ‘Nee, graag eigen baas blijven (...) nee maar daar heb ik gewoon geen behoefte aan bepaal het zelf graag’. ‘Ik doe het zelf, dan kun je het doen wanneer je het wil. Je hoeft geen rekening met anderen te houden.’
De meningen over gemeenschappelijke voorzieningen waren verdeeld. De ondervraagden die geen voordeel zagen in algemene voorzieningen waren tevreden over de huidige situatie. De acht geïnteresseerden hadden overeenkomstige ideeën. Deze groep heeft baat bij een inventarisatie naar de animo voor de verschillende wensen. Hiervoor is het opstarten van een communicatieorgaan een eerste stap. Uitwisseling van informatie en ideeën kan leiden tot een actieplan voor het aanleggen van gemeenschappelijke voorzieningen. De meningen over gemeenschappelijke voorzieningen voor paardenhouders op De Eng liepen uiteen. Tegenstanders waren reeds tevreden en hadden hier geen behoefte aan. Voorstanders hadden verschillende ideeën voor de aanleg van nieuwe voorzieningen. Het samenbrengen van deze groep zou tot een vruchtbare samenwerking kunnen leiden.
6.3 Collectieve landbewerking 6.3.1 Mestinjectie De nieuwe mestwetgeving 2010-2013 geeft richtlijnen voor het uitrijden van drijfmest. Per 1 januari 2012 geldt een nieuwe ingangsdatum van het uitrijverbod voor drijfmest. Voor zandgrond is deze datum vervoegd van 1 september naar 1 augustus. In geval van bomenaanplant mag vaste mest wel worden gebruikt gedurende de winter 57. Achttien ondervraagden maakten jaarlijks gebruik van mestinjectie met runderen/of varkensgier. De frequentie hiervan varieerde van een tot twee keer per jaar. In de meeste gevallen was het injecteren van de mest kosteloos voor de paardenhouder. Dit gebeurde zonder kosten, omdat de leverancier, in het kader van de mestwetgeving, baat had bij een vergroting van landoppervlakte voor mestverspreiding. Sommige ondervraagden betaalden wel een vergoeding. Informatie-uitwisseling tussen de paardenhouders zou een voordeel kunnen opleveren om dergelijke kosten te drukken. Hoewel alle ondervraagden tevreden waren over de mestinjectie, werd het idee van een collectieve regeling bij de
45
meesten positief ontvangen. De verkorting van de uitrijdperiode van mest kan mogelijk problemen geven in de levering voor individuele percelen. In dat geval zou het aantrekkelijk zijn wanneer de leverancier meerdere percelen op een dag kan injecteren. Door middel van een goede communicatie tussen de paardenhouders kan hiervoor een plan gemaakt worden. 6.3.2 Mestafvoer Sinds 1 januari 2006 is de bedrijfsmatige paardenhouderij onderdeel van de nieuwe mestwetgeving. Hobbymatige paardenhouders vallen niet onder de meststoffenwet. Een paardenhouder is hobbyist wanneer deze maximaal zeven paarden of zeventien shetlanders in eigendom heeft zonder bedrijfsmatig doel. In de nieuwe mestwetgeving zijn geen richtlijnen opgenomen voor de manier van mestopslag. In de mestwet staat echter wel bepaald dat de mestopslag een capaciteit moet hebben voor de opslag van zes maanden. Indien hier niet aan kan worden voldaan, is een paardeneigenaar in het voordeel wanneer bewijs voor een correcte en regelmatige afvoerregeling getoond kan worden 58. De mest van de paarden werd voor verschillende doelen gebruikt. Acht ondervraagden composteerden de paardenmest om hiermee hun eigen land het volgende jaar te bemesten. Anderen waren hier volledig op tegen omdat hiermee de cyclus van paardenwormen in stand kan worden gehouden. Zij voerden de eigen paardenmest af en bemestten het weiland met runder- of varkensgier. Negen van de ondervraagden kon de paardenmest (gedeeltelijk) kwijt aan eigenaren van de omliggende volkstuinen. Veertien van de ondervraagden lieten de mest, variërend één tot drie keer per jaar, ophalen. Hiervoor werd een vast bedrag betaald. De paardenhouders waren niet ontevreden over de mestregeling. Een van de ondervraagden gaf aan interesse te hebben in de aanleg van een nette mestopslag bij de eigen wei. Een in het zicht liggende mestopslag zorgt voor verrommeling. Het frequent afvoeren van mest bij de paardenhouders zou hiervoor een oplossing kunnen bieden. Mogelijk kunnen, door middel van een collectieve afvoerregeling, de kosten van deze dienst gedrukt worden.
Fig. 6.1. Eenvoudige mesthoop. Foto Joyce Houterman
Fig. 6.2. Mestopslag in container. Foto Joyce Houterman
Gecomposteerde paardenmest kan gebruikt worden voor bemesting van de volkstuinen. Een individuele nette mestopslag en een frequente mestafvoer draagt bij in het tegengaan van verrommeling van het landschap. Een collectieve regeling voor diensten als landbewerking en mestafvoer kan de kosten voor de individuele paardenhouder drukken.
46
6.4 Recreatiemogelijkheden 6.4.1 Buitenritten over De Eng Alle ondervraagden hielden hun paarden voor recreatieve doeleinden, zoals rijden en mennen. De paarden werden hoofdzakelijk ingezet voor buitenritten in het gebied. De ondervraagden waren over het algemeen tevreden over de uitrijmogelijkheden op de Eng. Er was echter enige onduidelijkheid over het gebruik en onderhoud van de (ruiter)paden. Een betere verbinding en eventuele nieuwe aanleg van de paden kwam hierbij naar voren als wens. Nu wordt noodgedwongen gebruik gemaakt van bermen langs de grote wegen wat gevaarlijke situaties kan geven. Het aaneenschakelen van paden geeft de mogelijkheid tot tochten over het open landschap van de Eng. “Dat je bijvoorbeeld ook kan zeggen ik ga vandaag niet het bos in maar ik ga vandaag een rondje rond de Eng rijden (…) Een soort net, nou ja een pad wat gewoon rond liep.”
Het veelzijdige gebruik van de paden door diverse recreanten kan leiden tot onderlinge irritaties. Een van de ondervraagden gaf hiervoor de volgende verklaring: “Ik denk dat er ook heel vaak onbegrip is hoor”
Een duidelijk communicatie naar de recreanten over de ‘spelregels’ voor het gebruik van de paden zou dit weg kunnen nemen. Hierbij is het belangrijk dat de regels op een ludieke wijze worden overgebracht, om te voorkomen dat het gevoel van oplegging gecreëerd wordt. Uitleg over de verschillende vormen van recreatie en de gerelateerde aspecten van uitvoering kan onderling begrip kweken. Dit kan in de vorm van informatiepunten in het gebied of door middel van informatieve folders bij lokale sportverenigingen. Elf ondervraagden wensten een verbetering in het onderhoud van de paden. Zij stoorden zich aan de ongelijke of modderige ondergrond en versperring van de paden door zwervend hout. Voor deze groep was het niet duidelijke waar de verantwoordelijkheid voor het beheer lag en wie hier hiervoor benaderd kon worden. Een van de ondervraagden die regelmatig op de Eng reed zei: “Als die paden iets beter, iets mooier nog zouden zijn zou dat nog veel gaver zijn”.
Ter verbetering van de communicatie rondom het gebruik van de paden op De Eng zou een informatiebord een uitkomst kunnen bieden. De aandacht kan getrokken worden met een opvallende plattegrond waarop de beschikbare paden staan weergegeven. Daarop kan worden aangegeven welke verschillende vormen van recreatie op de betreffende paden uitgevoerd kunnen worden. Een informatieve tekst met illustraties kan uitleg geven over uitvoeringsaspecten, gerelateerd aan de specifieke recreatievorm. Dit kan vervolgens gekoppeld worden aan ‘spelregels’ voor het gebruik van de paden. Op deze manier weet iedere gebruiker waar hij/zij aan toe is en wat er te verwachten valt. Een toevoeging van contactgegevens op het bord kan mensen stimuleren om melding te maken wanneer de paden verslechteren of onrechtmatig worden gebruikt. 6.4.2 Training Twaalf van de ondervraagden gebruikten hun paarden voor het volgen en geven van lessen, al dan niet gecombineerd met het uitkomen in de paardensport. Voor deze intensievere vormen van recreatie is een trainingsgelegenheid gewenst. In de gangbare ruitersport wordt hiervoor gebruik gemaakt van een rijbak met de afmetingen 20x40 meter. In de hogere niveaus van dressuur dient de rijbak afmetingen van 20x60 meter te hebben. In de sportvorm die wordt uitgevoerd met IJslandse paarden is een ovaalbaan een gewenste voorziening. Door de ruimte en de bodemkwaliteit is het hondenveldje een populaire locatie op de Eng om met paarden te trainen. Hoewel daar geen sprake is van een omheining, zijn de ruiters zeer
47
tevreden. Het merendeel van de gebruikers werd vertegenwoordigd door beoefenaars van de ijslandersport en zij wensten dat deze locatie goed onderhouden blijft. Drie ijslanderhouders gaven te kennen dat zij een wens hebben voor een algemene ovaalbaan. Op de Eng is reeds een simpel ontwerp van een ovaalbaan uitgevoerd op particuliere grond. Volgens de eigenaar mag deze baan, in overleg en tegen een nader vast te stellen onderhoudsvergoeding, gebruikt worden door andere paardenhouders op de Eng. Ruiters met een lidmaatschap van de Gelreruiters maakten gebruik van de bijbehorende rijbak. Tijdens de gesprekken bleek echter dat het gebruik van deze mogelijkheid onzeker is voor de toekomst. Als wens noemden tien ondervraagden de aanleg van een algemene en centraal gelegen rijbak op De Eng. Enkelen voegden hier een voorkeur voor verlichting of zelfs een overkapping aan toe. Bij de gemeente moet voor de aanleg van de bodem en de bouw van een omheining een omgevingsvergunning aangevraagd worden 59. Om uit te zoeken of de aanleg van een algemene rijbak en/of ovaalbaan haalbaar is zal nog verder onderzoek moeten worden gedaan. Een verbetering van de paden, de infrastructuur en de communicatie zal het gebruik van de Eng met betrekking tot de visie ‘Ruimte voor verbrede functies’ in de vorm van extensieve recreatie ten goede doen. Een informatiebord voor de recreanten kan hierin ondersteuning bieden. Momenteel voldoen het hondenveldje en de rijbak van de Gelreruiters aan de behoeften van de paardenhouders voor de training van hun paarden. Wenselijk is dat in de toekomst een algemene rijbak en ovaalbaan wordt aangelegd.
6.5 Conclusie en advies Een intensievere samenwerking tussen de paardenhouders zou voordeel op kunnen leveren voor deze groep gebruikers van De Eng. Meerdere paardenhouders hebben gelijkgestemde ideeën voor de aanleg en het onderhoud van voorzieningen. Het opstarten van een actief communicatieorgaan zou vanuit SWE gestimuleerd kunnen worden. Mogelijk zouden zij contactpersonen kunnen aanstellen voor een effectieve communicatie tussen de groep paardenhouders en SWE. Het is echter niet de taak van SWE om de, door paardenhouders gewenste, algemene voorzieningen op te starten. Indien voor een bepaalde voorziening genoeg animo is, kunnen betrokkenen hiervoor een plan opzetten. Dit zal niet eenvoudig zijn en SWE kan mogelijk helpen door middel van advisering en enige sturing. Indien uitvoering vervolgens mogelijk blijkt, dienen de paardenhouders zelf verantwoordelijkheid te nemen voor diverse aspecten zoals aanleg, beheer, onderhoud en kostenverdeling van de voorziening. Hierin kan SWE wel een ondersteunde functie vervullen. Voor een goed verloop en langdurig succes zal een goede organisatie belangrijk zijn. SWE kan een actieve rol spelen bij het opstarten van een actief communicatieorgaan tussen de paardenhouders op De Eng. Een groep van samenwerkende paardenhouders kan vervolgens plannen maken en ontwerpen aandragen voor algemene voorzieningen. Hierbij kan SWE aanvullend adviseren, sturen en ondersteunen.
48
7. Randvoorwaarden voor goede samenwerking tussen paardenhouders en Stichting Wageningse Eng Hoofdstuk 7 beschrijft de regelgeving en communicatie met betrekking tot de paardenhouderij op de Wageningse Eng. De mogelijkheid voor SWE en paardenhouders voor ontwikkeling van de Eng ten behoeve van paard, mens en landschap, wordt besproken. Op welke wijze dit conform de wetgeving van de overheid en de visie van SWE zou kunnen is tevens punt van aandacht. Daarbij wordt gekeken welke rol subsidies en het resultaat van het Belvedere project hierbij kunnen spelen. Dit zal resulteren in het creëren van randvoorwaarden voor samenwerking tussen SWE en de paardenhouders, om de landschapskwaliteiten van de Eng te versterken.
7.1 Beleid 7.1.1 Beleidskader Het ruimtelijk beleid op rijksniveau heeft de leidraad ‘ruimte maken, ruimte delen’. Wageningen valt, in het nationaal ruimtelijk beleid, in de Vijfde Nota over de Ruimtelijke Ordening, onder het regionale stedelijke netwerk ‘Wageningen-Ede-Rhenen-Veenendaal’. Binnen dit stedelijk netwerk is de vraag naar ruimte om te wonen en werken groot en bedreigt open ruimten zoals de Eng. Een evenwicht wordt gezocht tussen sociaaleconomische ontwikkeling en het behouden van de ruimtelijke kwaliteiten. Op provinciaal niveau valt de Wageningse Eng onder de Ruimtelijke Verordening- Nationaal Landschap dat een onderdeel is van de Ruimtelijke Verordening Gelderland van december 2010. Dit beleid biedt de ruimte om gemeenten vrij te laten ruimtelijke aspecten naar eigen inzicht te regelen. Voorheen diende het college van Gedeputeerde Staten alle bestemmingsplannen goed te keuren. De nieuwe benadering met het oog op het landschap heeft als leidraad behoud door ontwikkeling, dat wil zeggen ontwikkeling die in het landschap past moet zorg dragen voor behoud van het nationaal landschap 60. Het regionaal niveau kent geen bindend bestuursorgaan, wel hebben de regio’s Wageningen, Ede, Rhenen en Veenendaal een samenwerkingsverband, waar onder andere de behoefte voor ruimtelijke afstemming centraal in staat. Dit samenwerkingsverband is in mindere mate van belang voor de Eng vanwege haar ligging en functie 61. Voor de Wageningse Eng, op lokaalniveau, geldt al 16 jaar het bestemmingplan Landelijk Gebied Oost dat is vastgesteld in oktober 1995. De gemeente Wageningen is gestart met het maken van een nieuw bestemmingsplan en heeft in november 2011 een concept-kadernota Buitengebied Oost uitgebracht. Hierin wordt de vrijheid, die geboden wordt door de provincie, gedeeltelijk gebruikt. Het biedt meer ruimte voor bebouwing dan het huidige bestemmingsplan. Maar dit nieuwe bestemmingsplan zal onderhevig zijn aan het Structuurplan 2003. De vrijheid gegeven door Provincie Gelderland blijft daardoor beperkt. Het is niet mogelijk inhoudelijk in te gaan op het nieuwe bestemmingsplan Landelijk Gebied Oost. Er wordt nog aan gewerkt en zal op zijn vroegst verschijnen in de zomer van 2012. 7.1.2 Huidige regelgeving De paardenweiden in de Eng vallen onder Gebied met Bijzondere Landschappelijke Waarden in het vigerende bestemmingsplan. In dit gebied is alleen bebouwing toegestaan onder bepaalde voorwaarden. Het is niet mogelijk om zonder toestemming van de Gemeente Wageningen bouwwerken te plaatsen, zoals stalling voor paarden en grondbewerking is ook aan regels gebonden. Overtreding van deze regelgeving wordt bestraft.
49
Het bestemmingsplan biedt twee uitzonderingen voor een verenigingsaccommodatie voor de ruitersport. De voorwaarden zijn: De maximale oppervlakte is niet meer dan 50 m2 De goothoogte bedraagt niet meer dan 2.5 m Het bouwwerk moet voldoen aan de landschappelijke inpassing Er mogen maximaal 2 accommodaties zijn Er moet worden voldaan aan de huidige milieuwetgeving m.b.t mestopslag Een tweede uitzondering geldt voor bouwwerken die geen gebouwen zijn. Deze mogen een maximale hoogte hebben van 2.5 m en moeten van goede landschappelijke inpassing zijn. Dit is bijvoorbeeld een stapmolen. In geen enkel geval is het toegestaan de bodem te verstoren, dit geldt voor diepploegen, diepwoelen en dergelijke, maar ook voor ondergrondse bouwwerken. Het aanleggen van ondergrondse stalling voor paarden is hierdoor niet toegestaan 25. 7.1.3 Alternatieven De nieuwe bestuursstructuur van de Eng biedt nieuwe mogelijkheden. Naast SWE is de Territoriale Adviescommissie Wageningse Eng (TAWE) actief. Een groep van vijf mensen, gekozen door de gemeente, adviseert over nieuwe ontwikkelingen op de Eng. Iedere aanvraag van het bouwen van een stal en/of ander bouwwerk ten behoeve van het paard wordt individueel beoordeeld door TAWE. Toestemming wordt alleen verleend als het bouwwerk niet ten koste gaat van het open landschap, de cultuurhistorie en de ecologische waarden van het gebied. Als TAWE de aanvraag niet accepteert wordt de gemeente geadviseerd om geen toestemming te geven tot het verlenen van de vergunning. Helaas heeft geen van de ondervraagde paardenhouders aangegeven deze constructie op de hoogte te zijn, terwijl er dus wel degelijk mogelijkheden zijn voor het bouwen van voorzieningen voor het paard. Immers, het niet mogen bouwen van welk bouwwerk dan ook vervalt als er zorg, tijd en energie in het ontwerpen van een stal wordt gestoken. Een goed ontwerp voor een goedgekozen locatie in een weiland zou best mogelijkheid kunnen worden (P. Roza, lid van TAWE, persoonlijke communicatie, 13 december 2011). Dit vergt echter wel inspanning van de paardenhouders en SWE. Het zou de paardenhouders duidelijk moeten worden dat zij kunnen rekenen op de steun van SWE betreffende de aanvraag voor een stal of ander bouwwerk. SWE zou paardenhouders moeten adviseren over het bestaan van deze regelgeving en begeleiding moeten bieden bij de aanvraag en het ontwerp van een bouwwerk. Een overzicht met randvoorwaarden en ontwerpen zou een ideaal middel zijn om deze boodschap over te brengen op de paardenhouder. Er moet ook verwacht kunnen worden van de paardenhouder om zijn/haar creativiteit de vrije loop te laten en zelf interessante ideeën aan te dragen. Deze ideeën zouden vervolgens kunnen worden toegevoegd aan de catalogus. Een catalogus met randvoorwaarden en ontwerpen die door SWE en paardenhouders aangevuld kan worden zou een ideaal middel zijn om mogelijke ideeën voor bouwwerken ten behoeve van het paard te delen.
50
7.2 Communicatie 7.2.1 Beleid/Visie en SWE Om tot uitvoering van concrete plannen te komen is goede communicatie tussen SWE en paardenhouders van groot belang. Van de vierentwintig ondervraagden gaven elf aan niet tot gedeeltelijk bekend te zijn met de visie van SWE en waren dan ook niet op de hoogte van het bestaan van de website van SWE. ‘Ik hoor helemaal niks van ze. Ik heb geen idee waar ze mee bezig zijn.’ Dus weinig zichtbaar zijn ze? ‘Ehm, onzichtbaar. Voor mij.’
Deze elf ondervraagden verkrijgen informatie over de plannen van gemeente en SWE met betrekking tot de Eng via derden of lokale nieuwsbladen. Er is onwetendheid over de intenties van SWE, men weet niet dat de SWE er voor de gebruikers is en niet alleen maar voor de gemeente Wageningen. Van de ondervraagden die wel wisten wat SWE is en doet, gaven er zeven aan dat duidelijke richtlijnen over wat wel en niet mag ontbreken. `Kijk als je je gemeenschap laat weten wat er wel en wat er niet kan, dan weet men wat men kan doen.`
Na verscheidene projecten meegemaakt te hebben, hebben drie ondervraagden het vertrouwen in SWE, gemeente, uitgevoerde projecten en toekomstige projecten volledig opgezegd. Zij hadden weinig zien veranderen en verwachten dit ook niet te zien gebeuren in de toekomst. `Er wordt al zo lang gepraat en gepraat en gepraat. Tonnen aan publiek geld zijn er verspild aan allerhande inspraaksessies, voorstellen, ideeën etc., maar het heeft tot niets geleid. Er is geen boom geplant, geen haag gepoot en geen besluit genomen, laat staan dat er een fatsoenlijk bestemmingsplan is gemaakt. Ik wens jullie veel succes met deze inventarisatie, maar zolang er onwil is bij de gemeente Wageningen en bij een groot deel van de deelnemende partijen in de diverse overleggremia, zal ook dit onderzoek waarschijnlijk tot niets leiden. Helaas`. ‘Nou, weet je, er worden geen beslissingen meer genomen, en dat is natuurlijk een gemeentetaak. (...). En nu is het, we zijn al twintig jaar bezig met een bestemmingsplan te veranderen...nu moet het voor volgend jaar klaar zijn geloof ik...tja he? Dus in twintig jaar gebeurt er niks.’
Met behoud van het open landschap waren alle ondervraagden bekend, dertien van hen gaven aan hier graag rekening mee te houden. Deze visie bestaat immers al jaren. Hierover werd wel door zes ondervraagden opgemerkt dat het aan richtlijnen ontbreekt. Twee van hen vonden dat SWE en gemeente wat dat betreft een voorbeeldfunctie zou moeten innemen. `Weet je wat de Stichting en de gemeente moeten doen? Een goed voorbeeld geven!` ‘Nou dat ze een voorbeeld geven. Kijk, ze willen een open Eng. De gemeente is eigenaar van de sportvelden en de hagen die er om heen staan. De korfbal vereniging, die heeft een jaar of tien terug, een veld er bij gekregen. Daar heeft men bomen aangeplant, aan de voorkant, aan de noordkant. Nou, inmiddels is dat weer zes, zeven meter hoog. Nou dan zeg ik: als je wilt dat je burgers bomen weghalen, hier en daar...geef dan zelf het goede voorbeeld!’
7.2.2 Aanbeveling Er is een duidelijk gebrek aan communicatie tussen de partijen geconstateerd. De ondervraagde paardenhouders vroegen om duidelijkheid over regelgeving en over de rol van SWE. Uit de interviews blijkt dat de ondervraagden op drie cruciale punten niet op de hoogte waren. Deze punten zijn:
51
Het bestaan van SWE zelf en haar rol met betrekking tot de paardenhouders Huidige regelgeving met betrekking tot bouwwerken op de Eng Toekomst van de Eng, visie van SWE
De aanbeveling is om beter te communiceren naar de paardenhouders wat SWE doet, wil doen en op welke wijze en voor welke dingen SWE te benaderen is. Ook blijkt een website voor velen niet het juiste medium. Aangezien meerdere paardenhouders aangegeven hadden informatie over SWE te verkrijgen via lokale nieuwsbladen, lijkt een traditioneel medium zoals een nieuwsbrief meer wenselijk. Om SWE meer zichtbaar te maken voor de paardenhouders lijkt een nieuwsbrief een geschikter medium dan een website.
7.3 Belvedere 7.3.1 Belvedere: Behoud door Ontwikkeling Behoefte aan cultuurhistorisch beleid Eeuwenlang is het Nederlandse landschap aan veranderingen onderhevig geweest. De ontstaansgeschiedenis heeft daarbij overal haar eigen unieke en karakteristieke sporen achtergelaten. Bij nieuwe ontwikkelingen wordt hier echter lang niet altijd rekening mee gehouden. De tegenstelling tussen meegaan met de tijd en behoud van historische identiteit lijkt daarbij veelal onoverbrugbaar. Dit is echter niet noodzakelijk. In de beleidsnota Belvedere uit 1999 werd gezocht naar een middenweg. Hierin streeft men naar ‘behoud door ontwikkeling’. Het Belvederegedachtegoed benaderde de manier waarop men met erfgoed kan omgaan bij ruimtelijke opgaven. De nota wilde beleidsmakers, marktpartijen, cultuurhistorische en ruimtelijke beroepsgroepen op nieuwe ideeën brengen over de wijze waarop zij met het verleden omgaan. Op deze manier hoopte men de cultuurhistorische identiteit een sterkere, richtinggevende rol toe te kennen in de inrichting van de ruimte. Het belangrijkste doel was daarbij om een bijdrage te leveren aan het behoud van cultuurhistorisch erfgoed, maar tegelijkertijd wilde men daarnaast een impuls geven aan een kwaliteitsvollere inrichting van de ruimte. Het tempo en de schaal van de aanpassingen van onze omgeving aan nieuwe behoeften was immers zo groot geworden, dat het effect er van vernietigend kon zijn. Als er geen bewust cultuurhistorisch beleid werd gevoerd, werd de unieke, in vele eeuwen opgebouwde kwaliteit, overschaduwd door de herinrichting van de ruimte. Vervlakking en verschraling van de diversiteit van de leefomgeving waren daarbij een reëel gevaar 62, 63. Uitgangspunt De essentie van Belvedere is zo in drie punten uiteen te zetten. Allereerst wil men onroerend goed duurzaam verankeren in stad en land. Dit zou men ook wel de materiële dimensie kunnen noemen. Als tweede wil men verbindingen leggen tussen cultuurhistorie en ruimtelijke ontwikkeling. Dit is de instrumentele dimensie. Als laatste hoopt men verbindingen te kunnen leggen tussen cultuurhistorie en archeologie aan de ene kant en ontwerpers en planologen aan de andere kant. Dit is de professionele dimensie. Het Belvedere gedachtegoed is daarbij bewust in 1999 niet in de nieuwe wet- en regelgeving vormgegeven. In plaats daarvan heeft men gekozen voor een strategie van inspiratie en verleiding, waarbij men het reeds bestaande instrumentarium wilde benutten. Professionals werden daarbij gevraagd om inhoudelijke ideeën te ontwikkelen over de manier waarop in de praktijk cultuurhistorie en specifieke ruimtelijke opgaven vormgegeven zouden kunnen worden. In de Nota werd gepleit voor een andere werkwijze en houding van professionals, waarbij het Rijk
52
voorwaarden zou creëren om deze nieuwe ideeën en werkwijzen verder te ontwikkelen en er mee te experimenteren. In het kader van het project Belvedere is daarbij een overzicht gemaakt van de cultuurhistorisch meest waardevolle geachte steden en gebieden in Nederland. Het uitgangspunt was dat geen enkel gebied of stad cultuurhistorisch waardeloos is. Op basis van criteria zoals zeldzaamheid, gaafheid en representativiteit vanuit archeologisch, historisch-(steden)bouwkundig en historisch-geografisch oogpunt heeft men aangegeven welke gebieden van bijzondere waarde zijn 62, 63. 7.3.2 De paardenhouderij en het Belvedere project Belvedere project Toen de Wageningse Eng ondanks de bescherming van het bestemmingsplan begon te verrommelen zijn in 2005, op initiatief van Vereniging Mooi Wageningen, alle partijen bij elkaar gekomen om te kijken hoe de verschillende functies een passende inrichting konden krijgen. Dit gebeurde binnen het project Wageningse Eng 4D. Het werd een project waarin gebruikerspartijen en gemeente de gebruiksfuncties van de historisch waardevolle Wageningse Eng op elkaar afstemmen, zó dat het historische landschap zou worden versterkt 64. Een van de resultaten was een ontwerpcatalogus met daarin richtlijnen en ontwerpvoorbeelden. In 2008 zou dit prototype worden uitgewerkt tot een definitieve versie. Op basis van het concept werkte de gemeente aan een kwaliteitskader voor het gemeentelijke beleid, waaronder het nieuwe bestemmingsplan. De catalogus is echter tot op dit moment niet afgemaakt. Het project leidde wel tot de uiteindelijke oprichting van SWE. De partijen tekenden in een intentieverklaring om tot een structurele vorm van samenwerking te komen. De gebiedsorganisatie is geïnspireerd op de manier waarop oude buurtschappen werkten 6. Paardenhouders Van de vierentwintig paardenhouders gaven er dertien aan rekening te houden met cultuurhistorische aspecten. Eén van de gegeven redenen is dat men het leuk vindt als de geschiedenis zichtbaar wordt in het gebied. ‘En ik vind het best leuk als ze dingen zoals zo’n wildwal weer opnieuw aanleggen, dan denk ik, ja dat hoort hier, dat zat er altijd...’
Vaak wordt cultuurhistorie gezien als een middel om het gebied te verfraaien. ‘Persoonlijk vind ik zo’n stal ontzettend lelijk, ik vind het echt verschrikkelijk. Ik zou veel liever een prachtige authentieke Gelderse schuilstal neerzetten, zeg maar hoe het worden moet, ik zet het er wel neer. Ik ben er natuurlijk heel veel mee bezig. Ik zie vaak, ook als ik op vakantie ben, of wat ik in het landschap zie, zie ik stallen staan, die zijn gewoon een genot voor het oog, die zijn gewoon mooi.’
Bij dit soort argumenten is het niet altijd duidelijk of het werkelijk gaat om de geschiedenis van het gebied zichtbaar te maken. Soms lijkt het slechts een middel te zijn om onder het mom van cultuurhistorie toch een schuur te kunnen krijgen. Een andere paardenhouder is daar duidelijker in. ‘Het is zo aan het verrommelen, doordat er geen beleid/richting is gebruiken de mensen het: pas je dan aan aan die gebruiken, luister naar wat de mensen nodig hebben en stel daar de regels op vast. Stel niet de regels op het verleden.’
Hoewel in de interviews niet direct is gevraagd naar het Belvedere project komen ondervraagden hier (indirect) toch op terug. Bij het vragen naar cultuurhistorische elementen krijgen de interviewers tegenvragen over wat deze elementen precies inhouden. Men wil weten wat dan het referentiepunt is.
53
‘Tja dat is betrekkelijk, dat hangt er van af welke historie ze willen handhaven...’
In één geval wordt er direct kritiek gegeven op het Belvedere project. ‘Dat heeft 6000 euro gekost en er is niks meegedaan, dat is doodzonde’ ‘Er is heel veel uitgekomen, met de resultaten gebeurt niks, tja, we hebben nu een stichting...’ ‘Tja, de Stichting Wageningse Eng is er uit gekomen, en ja, die laten ook weer allerlei onderzoekjes doen...oh en we hadden een “oogstfeest”’
7.3.3 Risico’s van het Belvedere gedachtengoed Misbruik van geschiedenis Het Belvederebeleid is een kind van zijn tijd. Juist in deze periode van grote verandering is geschiedenis immers weer helemaal terug van weggeweest. In een wereld die met de dag lijkt te veranderen is het verleden een vast baken geworden waaraan men zich vastklampt om niet ten onder te gaan in de stroom van internationalisering en horizonverbreding. De vraag is echter of men hierbij werkelijk geïnteresseerd is in het verleden, of dat men slechts een beeld van het verleden creëert voor eigen doeleinden. Terecht heeft de historicus van Deursen gewaarschuwd voor het zich verdiepen in het ‘verwante verleden’, alleen om waarden te bevestigen die wij voor onze tijd belangrijk vinden. Dit is een gevaar dat ook in het tot uitwerking brengen van het Belvederegedachtegoed op de loer licht. Recht doen aan het verleden komt daarbij niet altijd op de eerste plaats 65. Tekort aan kennis Uit de geschiedenismotor van de Volkskrant, Het Historisch Nieuwsblad en Andere Tijden bleek in 2008 dat voor een test gebaseerd op de historische canon voor het basisonderwijs men een gemiddelde van een 5,2 scoorde 66. Emeritus hoogleraar geschiedenis H. Blom zegt op 11 januari 2011 in Trouw ‘Het publiek smacht naar geschiedenis, maar er is geen kennisbasis, geen referentiekader waarin een en ander een plek kan vinden. Het blijft hangen in de incidentele en af en toe hype-achtige sfeer.’ 67. Dit is verontrustend, omdat hierdoor de basis voor de selecties die binnen Belvedereprojecten noodzakelijk is, lijkt te ontbreken. Hoe kan men verantwoorde keuzes maken wanneer men moet bepalen welke delen van de cultuurgeschiedenis van belang zijn om in een ontwerp te verwerken? En is het wel werkelijk mogelijk om zonder een gedegen historische kennis recht te doen aan het verleden bij het opnieuw invullen van de ruimte? 7.3.4 Advies Is Belvedere op de Eng nu een succes of een mislukking? Het antwoord is niet eenduidig. In het project is een oprechte poging gedaan om de cultuurhistorie op unieke wijze een rol te laten spelen bij het ontwikkelen van een nieuw ruimtelijk ontwerp en nieuwe planvorming. Tegelijkertijd mist een duidelijke methodiek en theoretische inkadering van de wijze waarop men te werk gaat. In een eeuwenoud cultuurlandschap zullen altijd keuzes gemaakt moeten worden wanneer men bepaalt wat bewaard wordt en wat er zal verdwijnen. Dit is onoverkomelijk. Maar het is wel noodzakelijk dat men goed nadenkt over de wijze waarop men deze keuzes maakt, waardoor men zich laat bepalen en wat de drijfveren zijn. Dit ontbreekt op dit moment te veel. Een van de paardenhouders merkte daar terecht over op: ‘Tja, dan kom je weer op het punt, wat zijn de uitgangspunten, is dat 50 jaar geleden, is het 100 jaar geleden...is het nog verder geleden?’
54
Voor een deel probeert men dit te ondervangen door het opstellen van visies en concepten, maar of dit voldoende zal zijn valt nog te bezien. Het gevaar ligt immers op de loer dat door de verbrokkeling van beleid, unieke en waardevolle onderdelen over het hoofd worden gezien en daardoor verdwijnen. Tegelijkertijd is het ontbreken van een goede kennis van de geschiedenis bij het merendeel van de Nederlandse bevolking een groot gemis. Hoe kan cultuurhistorie een leidende factor zijn, wanneer men nauwelijks historisch besef heeft? Zeker wanneer de burger een steeds belangrijkere rol gaat spelen bij het beheer van de Eng. Ontwikkel een duidelijke methodiek en theoretische inkadering om cultuurhistorie in het landschap in te passen. Zorg voor een goed gefundeerd historisch besef bij de mensen die cultuurhistorie gebruiken als leidende factor in beleidsvorming.
7.4 Subsidies 7.4.1 Input en output georiënteerde subsidies Subsidiestelsels kunnen in twee groepen worden verdeeld; input en output georiënteerde subsidies. Input georiënteerde subsidies zijn gebaseerd op de aanname van een corresponderende stroom tussen, in dit geval, de paardenhouderij en de maatschappij. De aanname is dat als de maatschappij investeert in de paardenhouderij door middel van subsidies, de baten automatisch terug zullen stromen naar de gemeenschap. Dit vormt een rechtvaardiging voor het gebruik van het publieke budget voor de paardenhouderij. Een input georiënteerde subsidie gebruikt belastinggeld om te compenseren voor een min of meer ongespecificeerde stroom van externe effecten 68. Output georiënteerde subsidies zijn een tegenreactie op de input georiënteerde subsidies en zijn gebouwd op een stevigere theoretische basis. In dit type subsidiestelsel wordt aan de wensen van de maatschappij voldaan door middel van ‘producten’. Vaag geformuleerde maatschappelijke baten worden omgezet in specifiek uitkomsten. Men geeft geen subsidie voor ‘verbeteren van landschappelijke kwaliteiten’, maar voor het neerzetten van een aantal meter van een bepaald type hekwerk. Er worden contractuele afspraken gemaakt waarbij een afgesproken prijs wordt betaald door consumenten (maatschappij) voor een specifiek product dat moet worden geleverd 68. 7.4.2 Effectiviteit en Efficiëntie Een subsidiestelsel is het best te beoordelen door te kijken naar het effect en de efficiëntie van de regeling. Het effect van een subsidieregeling kan worden beschreven als de mate waarin een regeling in staat is geweest om de gestelde doelen te bereiken. Het kan worden gemeten door te kijken naar de resultaten van een programma 69. Stel, SWE wil met een subsidieregeling de aankoop van kastanje houten hekken stimuleren. Het doel van de regeling is dan om na afloop meer kastanje houten hekken in het landschap te zien. De effectiviteit van deze regeling is dan te meten door het aantal kastanje houten hekken voor en na de regeling met elkaar te vergelijken. Een effectieve subsidieregeling hoeft echter niet automatisch een goede subsidieregeling te zijn. Het probleem van effectiviteit is namelijk dat het heel moeilijk is om aan te tonen dat een bepaald resultaat daadwerkelijk een effect is van de subsidieregeling. Het is bijvoorbeeld lastig om te bewijzen dat paardenhouders zonder subsidie niet alsnog waren overgegaan tot de aanschaf van kastanje houten hekken. Daarom moet bij de beoordeling van een subsidieregeling ook worden gekeken naar de efficiëntie. Efficiëntie kan worden gedefinieerd als het vermogen om de gewenste resultaten te behalen met een minimum aan
55
energie, tijd en hulpbronnen. De term hulpbronnen slaat in dit geval op de hoeveelheid geld die aan subsidie wordt uitgegeven om een bepaald effect te behalen. In het eerder genoemde voorbeeld is de hulpbron de hoeveelheid geld die als subsidie wordt gebruikt om meer kastanje houten hekken in het landschap te krijgen. Een goede subsidieregeling moet dus zowel effectief als efficiënt zijn 68. Efficiëntie zou kunnen worden bereikt door paardenhouders eigen verantwoordelijkheid te geven. Vergoed bijvoorbeeld in plaats van een volledig kastanje houten hekwerk, slechts 20% van de kosten en laat de overige 80% door de paardenhouders zelf betalen. Op die manier stimuleer je de paardenhouder de kosten laag te houden en efficiënt in te kopen. In theorie is de efficiëntie van een subsidie goed te meten. Het is slechts een kwestie van het vergelijken van alle kosten en baten van het stelsel. Hierbij wordt er echter vanuit gegaan dat we leven in een wereld van perfecte informatie. In de realiteit is het vaak moeilijk om precies uit te zoeken welke kosten en baten betrokken zijn. Bovendien heeft men ook te maken met de factor tijd. Sommige kosten of baten worden pas na een groot aantal jaren zichtbaar. Daarnaast kan het heel moeilijk zijn om monetaire waarden te geven aan bepaalde kosten en baten. Wat is een open landschap bijvoorbeeld waard en hoe koppel je daar een prijskaartje aan 70? Output georiënteerde subsidies vermijden dit probleem enigszins, door gebruik te maken van contracten waarin wordt beschreven welke handelingen verricht moeten worden om de subsidie te ontvangen. Er is een contractuele overeenkomst over welke prijs moet worden betaald door de maatschappij om een bepaald product te ontvangen. Het is op deze manier duidelijk wat de baten en wat de kosten zijn. Toch moeten deze contractuele overeenkomsten ook aan een aantal randvoorwaarden voldoen om efficiënt te kunnen zijn 68. 1. Allereerst moet er alleen contractueel gebruik van publieke hulpbronnen worden gemaakt als de baten direct gekoppeld zijn aan prestaties van de paardenhouderij. Hierbij wordt een direct onderscheid gemaakt tussen de effecten en de prestaties van de paardenhouderij. De effecten bestaan uit de stroom van externe effecten die ook zonder de paardenhouderij kunnen bestaan. De paardenhouders kunnen bijvoorbeeld bomen langs hun weiland hebben staan die zuurstof produceren. Deze bomen zouden ook zonder de paardenhouderij zuurstof produceren. Het produceren van zuurstof is dan niet direct gekoppeld aan prestaties van de paardenhouderij. Er moet in dit geval geen contractuele subsidie komen waarbij de paardenhouderij betalingen krijgt voor de productie van zuurstof. 2. Een twee voorwaarde is dat de prestaties resulteren in diensten en producten die nog niet zijn onderworpen aan bestaande markten. Geef geen subsidie voor de aanschaf van kastanje houten hekken als Hotel De Wageningse Berg ook bereid is om de paardenhouders hiervoor te betalen. 3. Soevereiniteit is een belangrijk derde punt. Zowel de paardenhouderij als SWE moet de vrijheid hebben om te kiezen wel of niet deel te nemen aan de subsidieregeling. De gemeente moet een paardenhouder niet dwingen om een gesubsidieerd hek aan te schaffen. Dan kan men hen net zo goed dwingen om een ongesubsidieerd hek aan te schaffen. 4. Als vierde is het belangrijk dat de paardenhouderij alleen subsidie krijgt voor dingen waarbij ze mensen (fysiek) kunnen uitsluiten. Activiteiten die wettelijk verplicht zijn moeten niet worden gesubsidieerd. Het heeft geen zin om gemeenschapsgeld uit te geven om iets te bereiken dat de paardenhouder al verplicht is om uitvoeren. Men moet de paardenhouder ook niet subsidiëren voor CO2 compensatie vanwege de bomen langs een weiland. De paardenhouders kunnen er namelijk niet voor zorgen dat de bomen ophouden met de opname van CO2. Er is geen fysieke uitsluiting mogelijk.
56
5. Als laatste voorwaarde is het belangrijk dat beide partijen worden gecontroleerd. Zonder controle is er geen zekerheid dat de partijen hun verantwoordelijkheid nemen. De subsidieverlener moet controleren dat de paardenhouder zijn taken nakomt. De paardenhouders moeten op hun beurt controleren of de subsidieverlener de in het contract beschreven taken nakomt. Dit klinkt voor de hand liggend, maar is een heel belangrijk aspect. Zonder controle zijn er namelijk ook geen consequenties als een van de partijen besluit zijn verantwoordelijkheid niet te nemen 68. 7.4.3 Paardenhouders De paardenhouders stonden positief tegenover alternatieve voorzieningen die beter bij de visie en missie van de SWE passen. Van de vierentwintig ondervraagde paardenhouders gaven er zeven aan dat een subsidies zeker een stimulans zou kunnen vormen voor de aanleg of aanpassingen van bepaalde voorzieningen. Vaak gaf men dan aan zelf ook voor een deel van de kosten op te willen draaien. ‘Als je een ander type hekwerk wil neerzetten, ga dan bepalen wat je mooi vindt, en geef daar subsidie op, maak het aantrekkelijk voor de eigenaren, maar ook economisch, om dat aan te schaffen. ... Je kunt beter met een wortel werken dan met een stok. ...Maar het moet niet voor niets zijn. Laat het 100 euro per 100 meter zijn, dan kun je pakweg zeggen: 20 euro subsidie, 80 euro zelf betalen. Want je blijft eigenaar, het blijf eigendom, alleen wordt het aantrekkelijker om dan juist dat type aan te kopen.’ ‘Dat wil ik bijvoorbeeld graag neerzetten, kastanje hout he? Dat is duurzaam, zonder dat het behandelt hoeft te worden. Dat vind ik best mooi, daar heb ik best geld voor over, om het mooier te maken. ... Dus dan zou ik best willen overleggen wat voor hen het prettigste is en wat voor mij dan acceptabel is.’
Niet alle paardenhouders die we spraken waren zo positief over de subsidies. Van de ondervraagde paardenhouders gaven er vier aan volledig tegen subsidies te zijn. Anderen waren niet zo stellig maar hadden ook hun twijfels. Allereerst vonden ze het vaak niet nodig om geld van buitenaf in voorzieningen te steken. Paardenhouders zouden zelf voldoende middelen hebben om te investeren. Ze waren hier ook toe bereid, mits ze meer zekerheid krijgen. ‘Mensen die echt wat willen, die hebben daar ook geld voor over. Misschien om het plan te maken, maar de uitvoering niet...Weet je wat de Stichting en de gemeente moeten doen? Een goed voorbeeld geven! En verdere subsidies, nee, daar ben ik echt tegen.’ ‘Ik denk dat de meeste mensen die op de Eng bezig zijn op zich geld genoeg hebben, anders zouden ze geen stuk land huren en zo’n dure hobby er op nahouden. Dan kunnen ze ook gaan hardlopen. Dus ik denk dat subsidies zeker niet nodig zijn. Maar je zou bijvoorbeeld wel iets kunnen doen misschien met collectief inkopen. En voorlichting: mensen daarin meenemen en makkelijk maken.’ Over de schuilstal: ‘Tja, legaal dan kun je iets moois neerzetten, en dan is het ook het geld waard. En nu zit je toch ook, als ik het neerzet moet ik het straks weer weghalen...’ ‘Laat het maar uniformer worden, dat kan je denk ik bereiken door een subsidie.’
Daarnaast hadden sommige paardenhouders het gevoel met een subsidie hun zelfstandigheid te verliezen. Zou u open staan voor een subsidie om iets aan te passen? ‘Neen. Ik wil graag eigen baas blijven. ... Daar heb ik gewoon geen behoefte aan, dat bepaal ik graag zelf.’
57
7.4.4 Advies De paardenhouders denken verdeeld over het gebruik van subsidies. Er zijn twijfels, omdat men meent dat paardenhouders op de Eng vermogend genoeg zijn om eigen geld te investeren in voorzieningen. Ook is men soms bang zelfstandigheid te verliezen. Anderen zien het juist wel als een stimulans om in aanpassingen of specifieke voorzieningen, die passen binnen de visie van SWE, te investeren. Als SWE kiest om gebruik te maken van subsidies is het belangrijk dat gemaakte kosten niet volledig worden vergoed. Op deze manier stimuleert men de paardenhouders efficiënt aankopen te doen en de kosten laag te houden. Bovendien geven de paardenhouders zelf ook aan bereid te zijn om voor een deel van de kosten op te draaien. Ook is het belangrijk dan men kiest voor een output georiënteerde subsidie. Hierbij moet een contract worden gesloten tussen de paardenhouder en SWE. In dit contract moet duidelijk worden geformuleerd welke diensten of producten de paardenhouder moet leveren en welke betaling daar tegenover staat. Dit contract moet aan vijf voorwaarden voldoen om efficiënt te kunnen zijn. Voldoet een subsidie regeling aan deze voorwaarden dan is zij nog niet automatisch efficiënt. Het zijn slechts randvoorwaarden waar op zijn minst aan moet worden voldaan wil het efficiënt kunnen zijn. De overige voorwaarden zullen per individuele subsidieregeling afzonderlijk moeten worden vastgesteld. Bij toepassing van een subsidieregeling: Kies voor een effectieve en efficiënte output georiënteerde subsidie, 1. die alleen baten subsidieert die direct gekoppeld zijn aan de paardenhouderij, 2. die alleen prestaties van de paardenhouderij subsidieert die nog niet zijn onderworpen aan een bestaande markt, 3. met soevereiniteit voor zowel SWE als de paardenhouderij, 4. die alleen diensten en producten subsidieert waarbij de paardenhouderij de mogelijkheid heeft tot (fysieke) uitsluiting, 5. met controle van zowel SWE als de paardenhouderij op naleving van het contract 6. en waarin de paardenhouders zelf een deel van de kosten betalen.
58
Referenties 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11
12 13 14 15 16 17 18 19
20 21 22
RENES, J. 1993. De Wageningse Eng : Geschiedenis en waarden van een bedreigd cultuurlandschap. Eemvallei, 2, 61-80. ANTROP, M. 2005. Why landscapes of the past are important for the future. Landscape and Urban Planning, 70, 21-34. DE JONGE, I. J. M. 2004. Projectplan Wageningse Eng 4D. WIELEN, P. & KISTENKAS, F. H. 2008. Paardenhouderij en landschap, hoe pakken gemeenten het op? VEENEKLAAS, F. R., DONDERS, J. L. M., SALVERDA, I. E. & AGRICOLA, H. J. 2006. Verrommeling in Nederland, Wettelijke Onderzoekstaken Natuur & Milieu. WINTJES, A., BALSTER, D., MEIJER, J. & DE JONGE, J. 2006. Samen werken op de Eng, Terug en vooruitblik op een Belverdereproces. Wageningen: WING Proces Concultancy. WINDT, N. P. & OLDE LOOHUIS, R. 2007. De paardenhouderij in beeld: een verkenning naar de landschappelijke verschijningsvorm van de paardenhouderij. WINDT, N. P. 2007. De paardenhouderij in beeld: Inspirerende voorbeelden van paardenhouderij met landschappelijke kwaliteit. MCGREEVY, P. 2004. Equine behavior, Saunders. LANGLOIS, B. 1994. Inter-breed variation in the horse with regard to cold adaptation: a review. Livestock Production Science, 40, 1-7. Sectorraad Paarden. 2011. Gids voor Goede Praktijken versie 1.0 [Online]. Beschikbaar: http://www.sectorraadpaarden.nl/uploads/gids-voor-goede-praktijken-augustus-versie-1.01.pdf [Geraadpleegd 15 december 2011]. CYMBALUK, N. F. 1994. Thermoregulation of horses in cold, winter weather: a review. Livestock Production Science, 40, 65-71. HELESKI, C. R. & MURTAZASHVILI, I. 2010. Daytime shelter-seeking behavior in domestic horses. Journal of Veterinary Behavior: Clinical Applications and Research, 5, 276-282. MEJDELL, C. M. & BØE, K. E. 2005. Responses to climatic variables of horses housed outdoors under Nordic winter conditions. Canadian journal of animal science, 85, 307-308. MACCORMACK, J. A. D. & BRUCE, J. M. 1991. THE HORSE IN WINTER - SHELTER AND FEEDING. Farm Building Progress, 10-13. CURTIS, S. E. 1983. Perception of thermal comfort by farm animals. Farm Animal Housing and Welfare, 59-66. FRASER, A. F. 1992. The behaviour of the horse, CAB International. WARAN, N. 2002. The welfare of horses, Springer. Landbouw Natuur en Voedselkwaliteit. 2011. Gezondheids- en welzijnswet voor dieren [Online]. Beschikbaar: http://wetten.overheid.nl/BWBR0005662/HoofdstukIII/Afdeling4/Artikel45/geldigheidsdatum_ 27-11-2011 [Geraadpleegd 9 december 2011]. COUNCIL, F. A. W. 1993. Report on priorities for animal welfare research and development, Farm Animal Welfare Council. Nederlands Hippisch Kenniscentrum. z.d. Welzijn [Online]. Beschikbaar: http://nhk.nl/index_dossier_welzijn.php [Geraadpleegd 14 december 2011]. ZEITLER-FEICHT, M. 2004. Kritische Betrachtung der Leitlinien zur Beurteilung von Pferdehaltungen und Winteraussenhaltung von Pferden. DTW. Deutsche tierärztliche Wochenschrift, 111, 120-123.
59
23
24 25 26 27
28 29 30
31
32 33 34
35 36 37 38
39 40
41
60
Conflexverhuur. z.d. P02-Schuilstal nieuw [Online]. Beschikbaar: http://conflexverhuur.nl/index.php?id=producten&cat=1&subcat=1 [Geraadpleegd 13 december 2011]. Stichting Levende Have. 2009. Schuilstallen in het buitengebied [Online]. Beschikbaar: http://www.knhs.nl/objects/00012202.pdf [Geraadpleegd 1 december 2011]. WAGENINGEN, G. 1995. Bestemmingsplan Buitengebied Oost Wageningen. In: WAGENINGEN, G. (ed.). Wageningen. KNHS. 2009. Zorg voor Paard en Landschap [Online]. Beschikbaar: http://knhs.nl/objects/00003504.pdf [Geraadpleegd 8 december 2011]. Erven van Utrecht. z.d. Engenlandschap [Online]. Beschikbaar: http://www.landschaperfgoedutrecht.nl/erven-van-utrecht/mijn-streekeigen-erf/engen-enkampenlandschap/engenlandschap#elementen01 [Geraadpleegd 15 december 2011]. Sectorraad Paarden. z.d. Organisatie Schema [Online]. Beschikbaar: http://www.sectorraadpaarden.nl/organisatieschema.html [Geraadpleegd 8 december 2011]. Dieren Bescherming. 2009. Huisvesting [Online]. Beschikbaar: http://paarden.dierenbescherming.nl/huisvesting [Geraadpleegd 8 december 2011]. Dieren Bescherming. 2011. Het Paardenbesluit: Januari 2011 [Online]. Beschikbaar: http://www.dierenbescherming.nl/fileupload/bibliotheek/paardenbesluit/DB_Paardenbesluit_d ef.pdf [Geraadpleegd 8 december 2011]. Dieren Bescherming. 2011. Toelichting op het paardenbesluit: Januari 2011 [Online]. Beschikbaar: http://www.dierenbescherming.nl/fileupload/bibliotheek/paardenbesluit/DB_Paardenbesluitto elichting_def.pdf [Geraadpleegd 8 december 2011]. Nederlands Hippisch Kenniscentrum. z.d. Een veilige wei [Online]. Beschikbaar: http://edepot.wur.nl/161743 [Geraadpleegd 9 december 2011]. VAN RIJN, M. 2001. Veiligheid rond de wei [: veiligheidsspecial]. In de strengen : het Nederlandse sportpaard / Warmbloedpaardenstamboek in Nederland, 63, 26-29. Landbouw Natuur en Voedselkwaliteit. 1992. Gezondheids- en welzijnswet voor dieren [Online]. Beschikbaar: http://lexius.nl/gezondheids--en-welzijnswet-voor-dieren/artikel3 [Geraadpleegd 8 december 2011]. BEO-band. z.d. Weideafrastering [Online]. Beschikbaar: http://www.beoband.nl/weideafrastering.htm [Geraadpleegd 14 december 2011]. BRANDI, R. A. & FURTADO, C. E. 2009. Nutritional and metabolic importance of fiber in the horse diet. Revista Brasileira de Zootecnia, 38, 246-258. ELIA, J. B., ERB, H. N. & HOUPT, K. A. 2010. Motivation for hay: Effects of a pelleted diet on behavior and physiology of horses. Physiology & behavior, 101, 623-627. Hofland, L.J. z.d. Algemene voerrichtlijnen [Online]. Beschikbaar: http://www.pavo.nl/advies/algemeen/algemene+voerrichtlijnen [Geraadpleegd 9 december 2011]. MÜLLER, C. 2005. Fermentation patterns of small‐bale silage and haylage produced as a feed for horses. Grass and Forage Science, 60, 109-118. POMORSKA, D., LARSSON, L., SKÓRSKA, C., SITKOWSKA, J. & DUTKIEWICZ, J. 2007. Levels of Bacterial Endotoxin in Air of Animal Houses Determined with the Use of Gas ChromatographyMass Spectrometry and Limulus Test. Annals of Agricultural and Environmental Medicine, 14, 291-298. COLLINS, M. & ALGERS, B. 1986. Effects of stable dust on farm animals-a review. Veterinary research communications, 10, 415-428.
42
43
44
45
46 47 48
49 50 51 52
53 54
55
56
57
58
59
SIMONEN-JOKINEN, T., MAISI, P., TERVAHARTIALA, T., MCGORUM, B., PIRIE, S. & SORSA, T. 2006. Direct activation of gelatinase B (MMP-9) by hay dust suspension and different components of organic dust. Veterinary immunology and immunopathology, 109, 289-295. GARLIPP, F., HESSEL, E. F., VAN DEN HURK, M., TIMMERMAN, M. F. & VAN DEN WEGHE, H. F. A. 2010. The Influence of a Particle Separation Technology on the Generation of Airborne Particles from Different Roughages and Bedding Materials Used for Horses. Journal of Equine Veterinary Science, 30, 545-559. MCENIRY, J., FORRISTAL, P. D. & O'KIELY, P. 2011. Gas composition of baled grass silage as influenced by the amount, stretch, colour and type of plastic stretch-film used to wrap the bales, and by the frequency of bale handling. Grass and Forage Science, 66, 277-289. GREENHILL, W., COUCHMAN, J. F. & DE FREITAS, J. 1961. Storage of hay. III.—effect of temperature and moisture on loss of dry matter and changes in composition. Journal of the Science of Food and Agriculture, 12, 293-297. GREGORY, P., LACEY, M. E., FESTENSTEIN, G. & SKINNER, F. 1963. Microbial and biochemical changes during the moulding of hay. Journal of General Microbiology, 33, 147. Souman Agro. z.d. Hooi [Online]. Beschikbaar: http://www.souman-agro.nl/hooi.htm [Geraadpleegd 12 december 2011]. MCNAMARA, K., O'KIELY, P., WHELAN, J., FORRISTAL, P. D. & LENEHAN, J. J. 2002. Preventing bird damage to wrapped baled silage during short-and long-term storage. Wildlife Society Bulletin, 809-815. Faunafonds. 2011. Kuilvoer, sillage, pakken en rollen [Online]. Beschikbaar: http://www.faunafonds.nl/index.asp?p=231 [Geraadpleegd 14 december 2011]. Voergoed Fourage. z.d. Assortiment Ruwvoer [Online]. Beschikbaar: http://www.voergoed.nl/ruwvoer.php [Geraadpleegd 15 december 2011]. Loonbedrijf Westerveld. 2011. Grasoogst [Online]. Beschikbaar: http://loonbedrijfwesterveld.nl/Grasoogst.html [Geraadpleegd 15 december 2011]. Dierenkliniek Vrieselaar. 2011. Wat weegt een paard of een pony? [Online]. Beschikbaar: http://www.dierenklinieklemmer.nl/info_paard/gewichten/index.html [Geraadpleegd 15 december 2011]. Stichting het Utrechts Landschap. z.d. Tabaksschuur Amerongen [Online]. Beschikbaar: http://www.utrechtslandschap.nl/?RubriekID=2101 [Geraadpleegd 13 december 2011]. Wateringse Veldpost. 2006. Stadsboerderij krijgt hooimijt Samenwerking is sleutel tot succes! [Online]. Beschikbaar: http://www.wateringseveldpost.nl/Buitenleven/stadsboerderij-krijgthooimijt-samenwerking-is-sleutel-tot-succes.html [Geraadpleegd 13 december 2011]. Vitens. z.d. Hoe kan ik een (nieuwe) aansluiting aanvragen? [Online]. Beschikbaar: http://www.vitens.nl/MijnVitens/Lists/ISS%20veelgestelde%20vragen/detail.aspx?ID=22 [Geraadpleegd 15 december 2011]. Stichting Wageningse Eng. 2011. Bestemmingsplan buitengebied [Online]. Beschikbaar: http://www.wageningseeng.nl/Projecten/ProjectenSWE/tabid/375/Default.aspx [Geraadpleegd 15 december 2011]. CZAV. 2011. Nieuwe mestwegeving 2010-2013 [Online]. Beschikbaar: http://www.czav.nl/dynamisch/bibliotheek/318_0_NL_Nieuwe_mestwetgeving_2010_2013.pdf [Geraadpleegd 14 december 2011]. KNHS. 2006. Mestwet [Online]. Beschikbaar: http://www.knhs.nl/news.asp?pCatID=228&CatID=340&ppCatID=&ID=234&style=0&zoomstyle =0&men [Geraadpleegd 13 december 2011]. KNHS. 2006. Bouwen en bouwvergunningen [Online]. Beschikbaar: http://www.knhs.nl//news.asp?ID=83 [Geraadpleegd 14 december 2012].
61
60
61 62 63
64
65 66
67
68
69 70 71 72 73
74 75
76
62
Provincie Gelderland. 2010. Ruimtelijke Verordening Gelderland [Online]. Beschikbaar: http://www.ruimtelijkeplannen.nl/documents//NL.IMRO.9925.PV000030003/pt_NL.IMRO.9925.PV00003-0003.xml [Geraadpleegd 12 december 2011]. RAAT, R. & NIENHUIS, H. J. D. 2003. Structuurplan Wageningen, Wageningen/Amersfoort, BügelHajema adviseurs. FEDDES, F. 1999. Nota Belvedere: Beleidsnota over de relatie cultuurhistorie en ruimtelijke inrichting. In: RIJK, H. (ed.). Den Haag. EERDEN, M., LUITEN, E., VAN DER ZANDE, A., KOLEN, J. & DURING, R. 2008. Op historische gronden : erfgoed in een context van ruimtelijk ontwerp, planning en democratie, Utrecht, Projectbureau Belvedere. Belvedere. 2008. Project Wageningse Eng 4D [Online]. Beschikbaar: http://www.belvedere.nu/page.php?section=08&pID=5&mID=3&prID=401 [Geraadpleegd 15 december 2011]. DEURSEN, A. T. V. B., M 1991. De eeuw in ons hart, Franeker, Van Wijnen. Giesen, P. 2008. Nederlander heeft weinig kaas gegeten van historie [Online]. de Volkskrant. Beschikbaar: http://www.volkskrant.nl/vk/nl/2686/Binnenland/article/detail/885241/2008/03/26/Nederland er-heeft-weinig-kaas-gegeten-van-historie.dhtml [Geraadpleegd 15 december 2011]. Trouw. 2011. Interesse voor geschiedenis is een hype [Online]. Beschikbaar: http://www.trouw.nl/tr/nl/4324/Nieuws/archief/article/detail/1844197/2011/01/11/Interessevoor-geschiedenis-is-een-hype.dhtml [Geraadpleegd 14 december 2011]. BLUM, A. & SCHANZ, H. 2002. From Input-Oriented to Output-Oriented Subsidy Schemes and Beyond–Theoretical Implications of Subsidy Systems in Forestry. Financial Instruments of Forest Policy, 15. OTTITSCH, A. A theoretical framework for the evaluation of financial instruments of forest policy. 2002. 29-42. SLANGEN, L. H. G., LOUCKS, L. A. & SLANGEN, A. H. L. 2008. Institutional economics and economic organisation theory: an integrated approach. DE VAUS, D. A. 2001. Research design in social research, Sage Publications Ltd. VERSCHUREN, P., DOOREWAARD, H., POPER, R. & MELLION, M. J. 2010. Designing a research project, The Hague, Eleven International Publishing. INFORMATIE EN KENNISCENTRUM, V., PRAKTIJONDERZOEK RUNDVEE, S. E. P., PRAKTIJKONDERZOEK, V. & LIVESTOCK RESEARCH WAGENINGEN, U. R. Kwantitatieve informatie veehouderij ... / Informatie en Kenniscentrum Veehouderij. Ede: Informatie en Kenniscentrum Veehouderij. BTN de Haas. z.d. Afrasteringsartikelen [Online]. Beschikbaar: http://www.btndehaas.nl/landvee-agrarisch/afrasteringsartikelen [Geraadpleegd 14 december 2911]. Horsefriend. z.d. Aluminium draad; 1.8mm dik in combinatie met ring isolatoren op de houten omheining (0) [Online]. Beschikbaar: http://www.horsefriend.nl/artikel/Omheiningen/Houten_omheining/Houten_omheining/11.Al uminium_draad;_1.8mm_dik_in_combinatie_met_ring_isolatoren_op_de_houten_omheining.h tml [Geraadpleegd 14 december 2011]. Equi Center Ruitersport. z.d. Prikpalen [Online]. Beschikbaar: http://www.equicenter.nl/contents/nl/d121_instappalen.html [Geraadpleegd 14 december 2011].
Bijlage A Methodologie Dit hoofdstuk beschrijft de methodologie die is gebruikt voor het uitvoeren van het project. Binnen het project staat een praktisch vraagstuk centraal dat op een wetenschappelijke manier is benaderd. Het project bestaat uit een literatuurstudie en empirisch onderzoek. Voor de literatuurstudie is gebruikt gemaakt van wetenschappelijke literatuur, rapporten, informatiefolders, websites en dergelijke. De literatuurstudie vormt de theoretische basis van het project. De eerste paragraaf gaat in op het type project dat is uitgevoerd. De geraadpleegde bronnen voor het verkrijgen van data worden weergegeven, evenals de manier waarop de data is verzameld (paragraaf 1.2). Vervolgens komt in paragraaf 1.3 de methode voor het analyseren van de data aan bod. Ten slotte worden de wetenschappelijke aspecten van het project toegelicht in paragraaf 1.4.
A1.1 Type project Het type project dat is uitgevoerd, is te beschrijven als een case study. Een case kan worden gezien als het object van studie, datgene waarover informatie wordt verzameld 71. De paardenhouders op de Wageningse Eng vormen binnen dit project de case. Gebaseerd op De Vaus (2001) kan een aantal aspecten worden benoemd dat van toepassing is op dit project (op de case study): Beschrijvende en evaluerende case study. Voor dit project is de huidige situatie van de paardenhouders op de Eng beschreven: de situatie zoals deze op het moment van het project is, is gekarakteriseerd. De beschrijving van de huidige situatie is vervolgens geëvalueerd en er zijn suggesties gedaan om (aspecten van) de situatie, indien van toepassing, te verbeteren. In dit geval zijn dat suggesties met betrekking tot de wensen van de paardenhouders. Enkele case study. Binnen het project staat één case centraal (een enkele case als object van studie). Dit betreft de Wageningse Eng, waarbij specifiek is gericht op de paardenhouders. Een case die bestaat uit componenten (‘embedded’ case study). De Eng kan worden gezien als geheel: één gebied waar allerlei activiteiten plaatsvinden, verschillende (groepen) mensen wonen en/of gebruik van maken enzovoort. Dit is een holistische benadering. In het project staat echter een bepaalde groep mensen centraal, de personen die paarden houden op de Eng. Deze groep mensen wordt gezien als een component van het geheel en daarom betreft het een ‘embedded’ case study. In de case study is zowel het verleden, heden als de toekomst betrokken. De beslissingen die in het verleden zijn gemaakt zijn geïnventariseerd (bijvoorbeeld de keuze van de locatie: het houden van een paard/paarden op de Eng). Daarnaast is de huidige situatie en zijn de wensen voor de toekomst in kaart gebracht. Het project is kwalitatief van aard. Er is een interpretatieve benadering van de verkregen data, de bestudering van de onderwerpen is aan de hand van de context en er is een beschouwing van subjectieve meningen die de geïnterviewde personen inbrengen.
63
A1.2 Data bronnen en data collectie Voor het empirische gedeelte van het onderzoek zijn data vergaard en vervolgens geanalyseerd. Om de data te verzamelen, zijn verschillende bronnen gebruikt, deze worden in de eerste sub paragraaf beschreven. In de daaropvolgende sub paragraaf wordt de data analyse beschreven. A1.2.1 Data bronnen Voor de beantwoording van de sub vragen en de onderzoeksvraag die voor het project zijn opgesteld, is gebruik gemaakt van een combinatie van verschillende bronnen waaruit data zijn verzameld. Verschuren en Doorewaard (2010) hebben bronnen gedefinieerd waaruit data kunnen worden verkregen: individuele personen, media, realiteit, documenten en literatuur. Om toegang te krijgen tot deze bronnen kunnen meerdere methoden worden gebruikt. Deze staan in figuur A1.1 weergegeven.
Fig. A1.1 Methoden voor toegang tot bronnen
72
De bronnen en methoden die zijn gebruikt voor de uitvoering van het project zijn dik omkaderd. Aan individuele personen zijn vragen gesteld door het uitvoeren van interviews of het opsturen van een vragenlijst. Naast het interviewen van de paardenhouders, is ook een lid van de Territoriale Advies Commissie geïnterviewd, die zich heeft bezig gehouden met het ontwerpen van stallen. Ook media behoren tot een gebruikte bron. Naar aanleiding van het project ‘Zorg voor paard en landschap’, dat een onderdeel was van de uitzending Drenthe Nu op RTV Drenthe op 24 november 2011 is contact opgenomen met dhr. Kleijn, projectleider Ontwerpstudio voor Natuur & Landschap. De realiteit is een ‘bron’ die is gebruikt voor het vergaren van informatie. Door het uitvoeren van veldwerk binnen de Wageningse Eng zijn waarnemingen gedaan die de huidige situatie in kaart brengen. Deze zijn directe ‘metingen’. Voor de uitwerking van relevante theorie met betrekking tot de verschillende onderwerpen die in het project voorkomen, zijn meerdere documenten geraadpleegd. Hieronder vallen documenten die door SWE zijn verstrekt (rapporten, presentaties, kaarten van het gebied en dergelijke) evenals documenten die zijn verkregen via websites. Daarnaast zijn voor de literatuurstudie wetenschappelijke artikelen gebruikt, waarbij verschillende zoekmethoden zijn ingezet. Het Standskantoor is bezocht om het vigerende bestemmingsplan in te zien.
64
A1.2.2 Data collectie Individuele personen Door SWE zijn de contactgegevens verstrekt door een persoon die een groot netwerk heeft van paardenhouders op de Eng. Zij functioneert ook in de Raad van Advies. Nadat met deze persoon contact is opgenomen, zijn van veel paardenhouders de contactgegevens verstrekt. Eén paardenhouder had zich reeds via de site aangemeld om aan het project mee te doen. Met de personen van wie de contactgegevens bekend waren, is contact opgenomen per telefoon om te vragen of hij/zij bereid was om mee te werken aan het project door een interview af te leggen. Er zijn ook contactgegevens van paardenhouders verkregen vanuit de interviews zelf: aan de geïnterviewden is gevraagd of zij andere paardenhouders kennen die wellicht ook mee zouden willen werken met het project. Er is getracht een gevarieerde groep aan geïnterviewden samen te stellen. Daarom zijn zoveel mogelijk paardenhouders geselecteerd die ieder andere typen paarden of rassen hebben. Dit zorgt ervoor dat verschillen in wensen en beweegredenen, die mogelijk gerelateerd zijn aan het type paard of het ras naar voren komen. In een periode van twee weken zijn de interviews afgenomen en de vragenlijsten verstuurd. In totaal zijn achttien interviews afgenomen, waarvan twee diepte-interviews (één interview van deze interviews was met twee personen tegelijk), vier ingevulde vragenlijsten per e-mail verkregen en één vragenlijst via de e-mail van de dierenarts verkregen. De vragenlijst die is verstuurd naar de dierenarts bestond uit de uitgewerkte wensen op basis van de afgenomen interviews met de paardenhouders. De interviews hadden gemiddeld een tijdsduur van een uur. De personen aan wie vragen zijn gesteld voor het verkrijgen van informatie, zijn geïnterviewd (face-to-face) of hebben per e-mail een vragenlijst ontvangen (de personen die zijn geïnterviewd of een vragenlijst hebben ingevuld worden in het rapport de “ondervraagden” genoemd). Een vragenlijst is opgestuurd wanneer het niet mogelijk was om een afspraak te maken voor een interview. Op deze manier is alsnog de gewenste informatie verkregen. De interviews hebben thuis plaatsgevonden of op locatie (met locatie wordt de wei waar de geïnterviewde zijn/haar paard houdt en/of eigenaar van is bedoeld). In tweetallen zijn de individuele interviews afgenomen. Het interview is telkens door één persoon uitgevoerd en de andere persoon notuleerde en stelde indien nodig ook vragen. Met toestemming van de geïnterviewde zijn de interviews opgenomen door middel van een voice recorder en zijn foto’s genomen van (delen van) de locatie waar de paarden worden gehouden. Zowel de interviews, opnames en foto’s zijn anoniem verwerkt: in het rapport komt niet naar voren welke ondervraagde wat heeft gezegd en/of hoe zijn/haar locatie eruit ziet. De vragenlijst die is gebruikt voor de interviews bestaat uit open en semigestructureerde vragen. Bij de semigestructureerde vragen was een aantal mogelijke antwoorden weergegeven (voor de interviewer), met een mogelijkheid om andere antwoorden in te vullen wanneer dat nodig is. De interviews zijn opgezet met als doel de wensen, beweegredenen en meningen van de paardenhouders te inventariseren. In bijlage B1 is de vragenlijst die tijdens de interviews werd gebruikt weergegeven. Dit is de vragenlijst die is aangepast na het voltooien van de eerste paar interviews. Na het uitvoeren van die interviews bleek dat kleine aanpassingen van enkele vragen gedaan moesten worden om het interview voor de interviewer zelf duidelijker te maken met betrekking tot de opzet. De aanpassingen zijn derhalve niet van grote invloed geweest, het betrof ondersteuning voor de interviewer.
65
Bij drie personen (waarvan twee personen tegelijk aan het interview deelnamen) is een zogenaamd diepteinterview afgenomen. Hierbij zijn de vragen gesteld zoals deze in de standaard interviewvragenlijst opgesteld waren, maar is ook gevraagd naar de mening over de wensen en voorstellen die vanuit de voorgaande ondervraagden naar voren zijn gekomen. Deze diepte-interviews zijn om die reden als laatste gepland in de reeks aan interviews. De twee personen met wie het diepte-interview tegelijk is gehouden zijn geselecteerd op basis van de ervaring met de paardenhouderij op de Eng (en specifiek met het voor een lange tijd houden van ijslanders). De andere persoon is geselecteerd omdat zij veel mensen op de Eng paardrijles geeft. Daarnaast is een vragenlijst opgesteld met de uitgewerkte wensen die na het houden van alle interviews gemaakt kon worden. Deze vragenlijst is naar een paardendierenarts uit de regio van de Eng gestuurd (deze vragenlijst is in bijlage B2 te vinden). De paardendierenarts heeft de rol van expert in het project gezien de opleidingsachtergrond en werkervaringen. Er is gekozen om interviews af te nemen, omdat de wensen en beweegredenen van paardenhouders op deze manier het beste achterhaald konden worden: een open stijl met het stellen van vragen is aangehouden met genoeg ruimte om door te vragen (onder andere om meer duidelijkheid en/of toelichting te verkrijgen) of om vragen te stellen die niet van te voren opgesteld, zijn maar interessant waren om voor te leggen. Hierdoor kreeg de geïnterviewde de gelegenheid om zijn/haar wensen, gedachtes, meningen en beweegredenen met betrekking tot de paardenhouderij op de Eng aan te geven. Een andere bron waaruit informatie is verkregen is een interview met een lid van de Territoriale Advies Commissie die tevens stallen heeft ontworpen. Dit interview had een open stijl van het stellen van vragen. Als voorbereiding op het interview zijn enkele vragen en thema’s opgeschreven om als leidraad te dienen tijdens het gesprek. Media Aan dhr. Kleijn (die betrokken is bij het project Paard & Landschap in Drenthe) is gevraagd of relevante literatuur, projectvoorstellen of andere vormen van informatie beschikbaar is dat ook voor het project over de Wageningse Eng gebruikt kan worden. In een reactie op dit verzoek is naar een boek verwezen dat betrekking heeft op het paard en het landschap. Realiteit Om een kaart van het hele gebied te maken met de bijbehorende activiteiten op locaties binnen de Eng is veldwerk verricht en zijn de waarnemingen verwerkt met behulp van ArcGIS 10. SWE had een digitale polygonenkaart van het landgebruik van 2005 en een digitale lijnenkaart met kadastrale gegevens beschikbaar gesteld. Door middel van fietstochten is onderzocht waar de paardenweiden liggen en de hoeveelheid en typen paarden die zich op de Eng bevinden. Deze gegevens zijn toegevoegd aan de grondgebruikkaart van 2005, waardoor een nieuwe kaart is ontstaan. Eveneens is, daar waar afwijking van het grondgebruik van 2005 werd geconstateerd, genoteerd en veranderd op de digitale kaart. Sommige polygonen op de grondgebruikkaart van 2005 kwamen niet overeen met de perceelgrootte en perceelomtrek, zoals die aangegeven waren op de kadasterkaart en geobserveerd werden in het veld. Deze zijn gewijzigd en aangepast naar de juiste perceelgrootte en perceelomtrek. Op basis van deze nieuw gecreëerde kaart werd het mogelijk een schatting te maken van de oppervlakte van de weilanden waarin paarden worden gehouden en het aantal paarden op de Eng.
66
Documenten De voor het project gebruikte documenten zijn verkregen via SWE of zijn opgezocht via websites. Op en via verschillende websites was vrij veel informatie te vinden over het houden van paarden en ook was het mogelijk om rapporten te downloaden. De informatie op de websites en de rapporten was echter vaak niet gebaseerd op wetenschappelijke literatuur. Desondanks zijn enkele bronnen wel gebruikt voor het project vanwege het betrekken van verschillende perspectieven op de paardenhouderij en landschappelijke inpassing. Deze gebruikte informatie en rapporten zijn grotendeels afkomstig van organisaties die zich richten op de paardenhouderij, paardensport, de bescherming en het welzijn van dieren enzovoort. De doelstelling van deze organisaties is over het algemeen paardenhouders te voorzien van belangrijke informatie met betrekking tot het paard. De instellingen die in eerste instantie het belang van de ruiter en ruitersport beogen, zullen wellicht een ander standpunt hebben ten aanzien van het paard en dierwelzijn dan de dierenorganisaties. Er is rekening gehouden met de subjectiviteit van de informatie verkregen van deze organisaties. Ook zijn gemeentelijke beleidsstukken en provinciale beleidstukken gebruikt. Deze zijn verkregen op de website van gemeente Wageningen en provincie Gelderland. Het bestemmingsplan is ingezien op het Standskantoor Wageningen bij loket Ruimte. Literatuur Voor de literatuurstudie zijn artikelen via verschillende zoekmethoden verkregen: het zoeken op trefwoorden (en eventueel selecteren van onderwerp gebieden) in wetenschappelijke ‘zoekmachines’ zoals Web of Science en Google Scholar, alsook het opzoeken van artikelen waar naar verwezen is of uit geciteerd is in de gevonden artikelen via de zoekmachine.
A1.3 Data-analyse Na het selecteren van de databronnen en het vergaren van de data, is de data geanalyseerd om conclusies te kunnen trekken uit het empirisch onderzoek. De uitgevoerde interviews zijn verwerkt door het uitwerken van de notities die door de notulist zijn gemaakt evenals het afluisteren van de opnamen. De uitwerkingen zijn in een Word bestand verwerkt waarin de vaste thema’s terugkwamen die ook centraal stonden tijdens de interviews. In de catalogus wordt naar de geïnterviewde paardenhouder gerefereerd met ‘hij’. Dit is om de anonimiteit van de geïnterviewden te waarborgen. De informatie uit alle interviews is tevens heel beknopt in een Excelbestand gezet, waarbij, in het geval van de semigestructureerde vragen met nummers kon worden gewerkt, wanneer een bepaald antwoord is gegeven. Vervolgens heeft ieder teamlid van gemiddeld vier interviewuitwerkingen de doelen, wensen en middelen samengevat. Dit is daarna samengevoegd en uitgewerkt op de flip-over. Hiermee is een totaalplaatje samengesteld van de wensen die de geïnterviewde paardenhouders hebben. Doordat er tijdens de interviews bepaalde thema’s sterk naar voren kwamen zijn deze als leidraad genomen voor de verwerking van de interviews alsook de opzet van de catalogus. De kaart is geanalyseerd met behulp van Microsoft Excel. De tabel met daarin de informatie over het geobserveerde grondgebruik is geëxporteerd van ArcGIS naar Excel om berekeningen te vergemakkelijken. Deze tabel bevat alle informatie over de polygonen die in de kaart te zien zijn zoals oppervlakte, omtrek, x-y coördinaten en het type grondgebruik. Door de totale oppervlakte van de polygonen op te tellen, is de
67
grootte van de Eng bepaald. De totale oppervlakte van de polygonen die de paardenweides aangeven, gaf informatie over het percentage grondoppervlak dat wordt gebruikt door paardenhouders in de Eng. Deze tabel is niet toegevoegd in het rapport vanwege de grootte en de gelimiteerde informatie die het bevat. In totaal telt de tabel 477 rijen en 8 kolommen. De documenten en wetenschappelijke literatuur zijn geanalyseerd door het samenvatten van de relevante informatie met betrekking tot de onderscheiden thema’s. Alle informatie over een bepaald onderwerp is samengevoegd zodat de informatie elkaar ondersteunt en/of verschillende perspectieven of resultaten laat zien.
A1.4 Wetenschappelijke aspecten Validiteit De validiteit van een project kan worden gesplitst in interne en externe validiteit. De interne validiteit is de mate waarin de structuur van het project het toelaat dat dubbelzinnige conclusies uit de resultaten kunnen worden getrokken. De mogelijkheid om dergelijke dubbelzinnige conclusies uit de resultaten te trekken kan worden gereduceerd door het bijhouden van veranderingen door de tijd of door het maken van vergelijkingen tussen vergelijkbare groepen. Hoe meer door de structuur van het project de mogelijkheid tot het trekken van alternatieve interpretaties wordt gereduceerd (dit kan echter niet helemaal geëlimineerd worden), des te sterker de interne validiteit van het onderzoek wordt 71. Binnen dit project is gestreefd om zoveel mogelijk paardenhouders op de Eng te interviewen. Uiteindelijk zijn 26 personen ondervraagd (24 paardenhouders en één paardendierenarts) door middel van interviews of een vragenlijst die per e-mail is verstuurd. Ook is een lid van de Territoriale Advies Commissie geïnterviewd die zich heeft bezig gehouden met het ontwerpen van stallen. Een contactpersoon van het project “Zorg voor paard en landschap” is benaderd voor informatie en tevens is er een bezoek gebracht aan de gemeente. De interne validiteit is versterkt door het selecteren van meerdere paardenhouders op de Eng (met verschillende typen paarden of rassen) voor het afnemen van de interviews en het opsturen van vragenlijsten. Op deze manier is een completer beeld verkregen van de wensen die vanuit de paardenhouders komen. Al deze personen hebben met elkaar gemeen dat ze paarden houden en dat ze hun paarden op de Eng houden. Naast de inventarisatie bij de paardenhouders, zijn ook andere personen betrokken bij het project. Dit zorgt voor de verhoging van de interne validiteit. Externe validiteit is de mate waarin de resultaten van het onderzoek kunnen worden gegeneraliseerd buiten het betreffende onderzoek. De waarde van een onderzoek kan dalen wanneer de bevindingen alleen van toepassing zijn op de mensen in het betreffende onderzoek. In het geval van een hoge mate van externe validiteit is het aannemelijk dat de resultaten van het onderzoek ook van toepassing zijn bij een bredere generalisatie. Om de resultaten van het onderzoek (breder) te generaliseren, moeten er representatieve onderzoeksgroepen worden gebruikt. 71. Dit project heeft zich specifiek gericht op de Wageningse Eng. Het open landschap komt echter niet alleen op de Wageningse Eng voor, maar ook elders in Nederland en in het buitenland. Indien op die plaatsen zich ook een situatie voordoet waarbij de wensen van de paardenhouders in het beleid van dat gebied ingepast moet worden, kunnen de resultaten van dit project gegeneraliseerd worden. Dit versterkt de externe validiteit van het project.
68
Betrouwbaarheid Het onderzoekontwerp van het project is betrouwbaar wanneer de gebruikte manier van het uitvoeren van het project dezelfde resultaten oplevert indien het project op andere momenten opnieuw wordt uitgevoerd. Voor het project zijn verschillende bronnen voor het verkrijgen van data gebruikt: interviews, expertbijeenkomsten, media, de bestudering van het gebied de Eng, documenten en literatuur. Door het gebruiken van verschillende bronnen en methodes is de betrouwbaarheid van het project vergroot. Met betrekking tot de interviews zijn de vragen voor het afnemen van de interviews op die manier opgesteld, dat een kleine tot geen kans bestaat dat deze op verschillende manieren kunnen worden geïnterpreteerd. De opzet van het doel van alle vragen is uitvoerig binnen het projectteam besproken. Het blijft desondanks altijd mogelijk dat de ondervraagde de volgende keer een ander antwoord geeft als het interview opnieuw wordt afgenomen of de vragenlijst opnieuw wordt ingevuld. Het formuleren van vragen waarvan het antwoord beïnvloed zou kunnen worden door het humeur of de stemming van de ondervraagde persoon is vermeden. Representativiteit Door het selecteren van zoveel mogelijk paardenhouders voor het afnemen van interviews of het mailen van de vragenlijst en het raadplegen van meerdere andere bronnen, is ernaar gestreefd dat de databronnen representatief zijn.
69
Bijlage B Vragenlijsten Interviews B1 Interview voor het project ‘Hoe zit het met de paarden?’ Introductie Gebiedsorganisatie Stichting Wageningse Eng (SWE) treedt op namens de belangen en gebruiksfuncties van gebruikers, eigenaars en bewoners van de Wageningse Eng. Een opvallend aspect van het gebied is de paardenhouderij en SWE vertegenwoordigt daarom ook de groep paardenhouders. Het is voor SWE echter nog niet precies duidelijk wat nu de belangen en gebruiksfuncties van deze groep zijn en hoe daarmee kan worden omgegaan. Daarom voeren studenten van Wageningen University in opdracht van de SWE in november en december 2011 het project ‘Hoe zit het met de paarden?’ uit. Formele afspraken Met het verwerken van de resultaten uit de interviews worden de persoonlijke gegevens zoals namen en adressen buiten beschouwing gelaten. De mogelijkheid bestaat echter dat door de beschrijving van de situatie associatie kan worden gelegd met een bepaalde locatie. Indien akkoord wordt gegeven door de geïnterviewde wordt het interview opgenomen. □ Akkoord □ Niet akkoord De geïnterviewde stelt zich na dit interview beschikbaar voor eventuele informatieverschaffing gedurende het project. □ Ja Telefonisch / e-mail: □ Nee Datum: Naam: Tel nr: Locatie: Interviewers: 1. 2.
Tijd:
Paardenhouder op de Wageningse Eng. 1. Hoe lang woont u al op de Wageningse Eng? □ ≤ 5 jaar □ 6 - 10 jaar □ 11 – 20 jaar □ > 20 jaar □ Ik woon niet op de Wageningse Eng Toelichting: 2. Houdt u paarden (al dan niet in eigendom) op de Wageningse Eng? □ Ja □ Wel van plan □ Niet meer Motivatie (waarom wel/geen paarden, waarom op de Eng, wel/geen eigendom): a. Hoeveel paarden en welke rassenvariatie? Veulens?
70
b. Hoe lang houdt u al paarden/heeft u paarden gehouden? Algemeen: Op de Eng: c. Voor welk gebruiksdoel worden de paarden gehouden? 3. Weidegang a. Welk type afrastering gebruikt u voor de wei? □ Draad wit lint / groen lint / witte draad / metaaldraad / wit koord / prikkeldraad o Stroom? Ja / nee □ Gaaswerk schapengaas / konijnengaas / kippengaas / vast (heras) □ Hout □ Kunststof □ Overig b. Voldoet deze afrastering aan uw wensen? Waarom wel/niet? 4. Schuilmogelijkheden/beschutting a. Zijn er schuilmogelijkheden/beschutting aanwezig in de huidige situatie? Zo ja in welke vorm? / Zo niet, waarom niet? b. Is deze keuze gerelateerd aan het type paarden dat u houdt? c. Heeft u een eigen idee voor een ontwerp? 5. Voeropslag a. Welk type voer krijgt uw paard? b. Produceert u uw eigen (ruw)voer? c. Koopt (ruw)voer aan? - Hoe vaak per jaar: - Hoeveelheid: 6. Op welke manier wordt het voer opgeslagen? 7. Bent u tevreden over de voeropslag? 8. Hoe vaak verwijderd u mest a. Uit de wei: b. Van de mesthoop: 9. Wordt de wei bemest? Op welke manier? 10. Met welke strategie worden de paarden ontwormt?
11. Bent u eigenaar of gebruiker van enige voorzieningen m.b.t. paardenhouderij op de Eng? *Maakt de eigenaar zelf gebruik van de voorziening met eventuele eigen paarden? 12. Bent u tevreden met de aanwezige voorziening(en)? Waarom wel niet? (bv grootte/ligging/conditie/bereikbaarheid)
71
13. Andere voorzieningen a. Heeft u wensen voor andere voorzieningen m.b.t. paardenhouderij? b. Is deze keuze gerelateerd aan het type paarden dat u houdt? c. Hoe denkt u over gemeenschappelijke voorzieningen?
Beleid SWE SWE streeft naar behoud, herstel en herkenbaar maken van de natuurhistorische waarden van de Wageningse Eng. Daarbij is speciale aandacht voor een open landschap dat mogelijkheden biedt voor de uitvoering van extensieve vormen van recreatie. SWE vertegenwoordigt de betrokkenen en eigenaren van het gebied, probeert in haar wensen te voorzien, maar streeft tegelijkertijd naar het behoud van het karakter van de Eng. 1.Bent u op bekend met SWE en op de hoogte van het beleid van SWE voor behoud van een open landschap? □ Ja □ Gedeeltelijk □ Nee Motivatie: 2. Voorzieningen versus beleid SWE 3. Houdt u bij de aanleg van voorzieningen rekening met □ De openheid van het landschap □ Biologisch landgebruik □ Cultuur historische waarden □ Ecologische waarden (groenbeheer) Toelichting: 4. Heeft u zelf ideeën voor alternatieven die passen binnen het beleid van SWE? a. Zou een subsidie u kunnen motiveren tot het aanpassen van de huidige voorzieningen en/of opzetten van nieuwe voorzieningen om zogenoemde ‘verrommeling’ van het landschap tegen te gaan? (bv omheining) b. Zo ja, waar zou de subsidie aan moeten voldoen? c. Bent u momenteel bekend met relevante subsidies?
Overig Is er nog iets wat u wilt toevoegen aan het interview?
72
B2 Vragenlijst dierenarts
PROJECT: PAARDENHOUDERIJ OP DE WAGENINGSE ENG Momenteel voeren studenten in opdracht van Stichting Wageningse Eng (SWE) een project uit met aandacht voor de paardenhouderij op de Wageningse Eng. Het project is opgezet om de wensen en behoeften van de paardenhouders in kaart te brengen. Tijdens de interviews met paardenhouders is de vraag naar later genoemde voorzieningen duidelijk naar voren gekomen. De aanleg van deze voorzieningen kan echter in strijd zijn met het beleid en de visie van Stichting Wageningse Eng (SWE). Voor een duidelijk besluit zal voor iedere wens het nut en noodzaak moeten worden geëvalueerd en waar nodig worden onderscheiden. De geïnterviewden hebben hun wensen reeds toegelicht en deze motivaties staan tussen haakjes achter de voorstellen. De geïnterviewden verschilden over sommige onderwerpen duidelijk van mening welke mogelijk waren gebaseerd op eigen theorieën en persoonlijke beleving. Dit maakt het niet gemakkelijk om een praktische oplossing aan te dragen welke daadwerkelijk voorziet in noodzakelijke behoeften met betrekking tot het welzijn van het paard. Ons project zal uiteindelijk resulteren in een advies voor SWE ter verbetering van het paardwelzijn op de Wageningse Eng. Een sterke onderbouwing zal de mogelijkheid op daadwerkelijke aanpassingen vergroten. Daarom ontvangen wij graag uw toelichting bij onderstaande punten om duidelijk te krijgen 1) Of aanleg van de voorziening daadwerkelijk van noodzaak is voor het welzijn van de paarden? 2) In welke vorm de voorziening voldoende tot optimaal functioneert? Bij voorkeur met een vaktechnische/wetenschappelijke onderbouwing, maar eigen ervaringen zijn ook zeker welkom.
Schuilmogelijkheden: Wat heeft een paard echt nodig? Wens paardenhouders: In de zomer beschutting tegen de zon: In de winter beschutting tegen wind en regen (i.c.m. vorst): Eigen voorziening: opvangen en behandelen van zieke paarden: Collectieve voorziening: isolatie/quarantaine van zieke paarden. (algemene stalling mogelijkheid voor paardenhouders op de Eng in geval van ziekte) Voorgestelde ontwerpen: Mobiele en/of afbreekbare stal met 3 wanden van windbreekgaas en een dak van zeil. (goedkoop, verplaatsbaar, periodiek gebruik): Vaste stal, 3 kanten dicht. (stevig, duurzaam): Ster of kruisbeschutting, al dan niet met dak. (IJslands ontwerp:) Overdekt schaduwdak: een zeil op palen: Aanplanten van bomen en struiken:
Voeropslag: Hoe blijft de kwaliteit van ruwvoer behouden? Wens paardenhouders: Onverpakt hooi: droog opgeslagen in een (kap)schuur met ventilatiemogelijkheden. (tegen schimmel): Verpakt kuil: goed ingepakt maar mag minder opvallend. (behoud kwaliteit maar lelijk voor het oog): Voorgestelde ontwerpen:
73
Kapschuur. (ventilatie hooi): Dichte schuur. (tabakschuur): Combinatie afgesloten voeropslag/schuilmogelijkheid:
Afrastering: Wat voldoet aan veiligheid voor het paard? Wens paardenhouders: Prikkeldraad vervangen voor veiligere afrastering (metaaldraad, hout) met aandacht voor uniformiteit in het gebied.: Sterke buitenheining welke de paarden tegenhoudt als de stroomvoorziening niet werkt: Duurzame omheining welke bestand is tegen verschillende weertypes: Voorgestelde ontwerpen: Metaaldraad met stroom (minder risico op beenverwondingen bij vastzitten, sterk en duurzaam, behoudt openheid in het gebied): Brede banden met stroom (de bruine variant valt minder op en behoudt openheid in het gebied): Houten hek (evt icm stroomdraad en/of vlechtheg (bv meidoornstruik)) (Kleine kans op uitbraak en verwondingen):
Overige vragen Wat is uw mening over de algemene welzijnsstatus van de paarden op de Wageningse Eng? Vind u het nodig dat alle paarden een schuilmogelijkheid tot hun beschikking moeten hebben? Heeft u zelf ideeën om het paardwelzijn in het gebied te verbeteren die nog niet genoemd zijn? Zijn er voorzieningen t.b.v. paardwelzijn welke momenteel een prioriteit moeten zijn? Heeft u naar aanleiding van deze vragen nog opmerkingen of is er iets dat u wilt benadrukken? Bedankt voor uw medewerking!
74
Bijlage C Kosten van verschillende soorten afrastering In het tijdschrift “Kwantitatieve informatie veehouderij” is een hoofdstuk gewijd aan de kostenberekening van verschillende aspecten die met paardenhouderij te maken hebben. Het overzicht van de prijzen die hierin zijn vermeld met betrekking tot afrastering is als volgt: Voedingsapparaat* Isolatoren 4 cm breed schriklint** Hoek/steun isolatoren 4 cm breed schriklint Schriklint 1,25 cm breed wit Schriklint 2 cm breed wit Schriklint 4 cm breed wit/groen Schriklint 4 cm breed bruin Paal eco Paal hout Poortgrepen set (boven en onder draad)
€ 250,- tot 800,€ 0,80 € 2,54 € 0,10 € 0,17 € 0,28 € 0,32 € 24,95 € 7,49 € 8,33
Toelichting: “De prijzen van de afrastering (excl. 19% BTW) zijn per ha en per meter op basis van 10 ha grond met vierkante percelen van 1 ha (lengte afrastering 5200 m bij 10 ha), inclusief paaltjes en bevestiging en tien poorten. De prijs per hectare is exclusief voedingsapparaat.” * Prijs afhankelijk van aantal ha en de lengte van de afrastering. ** Prijs per strekkende meter lint in €. Prijzen schriklint bij gemiddelde kwaliteit. Norm: Afrastering, investering materiaal per ha (520 m): Schriklint 2 cm breed € 780 Schriklint 4 cm breed € 905 Levensduur: afrastering met schriklint 4 cm breed: 5 jaar. De jaarkosten zijn dan ± € 180,- per ha excl. plaatsen en voedingsapparatuur 73. Lint en draad: Zowel lint als draad is duurder in een natuurlijke kleur (groen of bruin) dan in wit. Bruin schriklint van Gallagher (4 centimeter breed en 200 meter lang) kost € 124,36. Deze is ook verkrijgbaar in het groen. De kosten zijn lager als deze variant lint in het wit wordt gekocht, namelijk € 99,90. 200 meter bruin schriklint van een willekeurig ander merk kost € 55,58. In het wit is deze € 53,56. Groen schrikkoord (6 millimeter breed en 200 meter lang) kost € 42,44. Deze kost in het wit € 40,41 74. Beo-band Beo-band biedt verschillende breedtes aan en is verkrijgbaar in de kleuren zwart, groen en wit. Zes centimeter is de minimale breedte en deze kost € 1,15 per meter. Een aluminium strip die een Beo-band van zes centimeter aan de palen bevestigt kost € 0,45 per stuk. Roestvrijstalen schroeven waarmee deze strippen op de palen worden gezet kosten € 14,75 per doos van 200 stuks. Een bandspanner kost € 9,75’35. Houten hekwerk Er zijn vele soorten en ontwerpen houten hekwerken. Voor een hekwerk met een schrikdraad zoals deze in afbeelding 4.3.1c staat weergegeven, is de prijs op aanvraag. Om een indicatie van de kosten van een
75
(willekeurig gekozen) houten hekwerk te geven: een hekwerk met ronde palen en twee ronde regels (stelhoogte ca. 140 cm) kost € 15,47 per strekkende meter 75. Prikpaaltjes Prikpaaltjes kosten tussen € 1,50 en € 4,00, dit geldt voor zowel de groene als de witte variant 76
76
Bijlage D Afkortingen FNRS KNHS KWPN NHK SBNL SRP SWE TAWE
Federatie van Nederlandse Ruitersportcentra Koninklijke Nederlandse Hippische Sportfederatie, het Koninklijk Warmbloed Paardenstamboek Nederland Nederlands Hippisch Kenniscentrum Stichting Beheer Natuur en Landschap Sectorraad Paarden Stichting Wageningse Eng Territoriale Adviescommissie Wageningse Eng
77
78
79