1
Historisch onderzoek van de graven in schip en toren van de Grote – of Sint Jacobskerk te Den Haag
aansluitend op rapport 0918 van de afdeling Archeologie van de dienst Stadsbeheer betreffende de archeologische begeleiding en opgraving bij de vloerrestauratie en het historisch onderzoek van de graven in de Grote- of Sint Jacobskerk in de gemeente Den Haag.
H.H.C. Vergouwen Voorburg, mei 2010
2 6.1 Historisch onderzoek algemeen Alle gegevens van de graven in schip en toren uit de transscriptie van de grafboeken van M.G. Wildeman van 1898 zijn overeenkomstig die van de graven in het koor in tabellarische overzichten geordend om deze meer inzichtelijk en toegankelijk te maken. De indeling van de gegevens van Wildeman is daarbij zoveel mogelijk aangehouden en daarbij zijn in koor en toren de volgende delen en subdelen onderscheiden (zie bijlage 1): -
Schip o Kruiswerken schip Eerste kruiswerk Tweede kruiswerk Derde kruiswerk Vierde (halve) kruiswerk o Kapellen schip Geestkapel Assendelftkapel Cosmaskapel Bootkapel
-
Toren
code S code KW code EKW code TKW code DKW code VKW code KS code GKA code ASA code CKA code BKA code T
Bijna alle ruimte in schip en toren is evenals de ruimte in het koor bestemd voor graven, in beginsel uitgaande van een verdeling in regels en (standaard-)grafplaatsen (zie bijlage 2 en 3). De regels lopen opeenvolgend gerangschikt van oost naar west. De grafplaatsen in de regels zijn genummerd van noord naar zuid. De kruiswerken in het schip tellen drie tot zes regels met elk dertig (standaard-)grafplaatsen. Bij het in kaart brengen van de graven in de kruiswerken zijn de spaarzame resultaten van archeologisch onderzoek in de zuidbeuk van het schip betrokken. De Geestkapel telt drie regels met elk drie (standaard-)grafplaatsen en de toren vier regels met elk zes tot acht (standaard-) grafplaatsen. In de Assendelft-, Cosmas- en Bootkapel is er geen sprake van een opbouw in regels, maar worden alleen grafkelders aangeduid in grootte variërend van drie tot zes (standaard-) grafplaatsen. De graven in schip en toren zijn anders dan in het koor altijd voor een substantieel deel eigendom van de kerk gebleven en als huurgraven geëxploiteerd. Weliswaar zijn of waren alle graven in de kapellen van het schip particulier bezit, maar omvat het kerkelijk eigendom in de kruiswerken 25 tot 50% van alle graven en is het in de toren zelfs 75%. De gegevens betreffende eigendom, overboeking en gebruik van de graven zijn niet alleen aangevuld met familierelaties en maatschappelijk rollen zoals op het koor, maar geven bij het schip ook vaker nadere informatie over (ambachtelijke) beroepen, woonstraten en/of gevelstenen van woonhuizen van de overledenen. Evenals bij het koor zijn de grafboeken slordig, inconsequent en incompleet, maar voor het schip lijkt dit in nog sterkere mate te gelden dan voor het koor. Geprobeerd kan worden met informatie uit andere kerkelijke bronnen (zoals kostersrekeningen) deze onvolkomenheden nader te onderzoeken en waar mogelijk te beperken. Een dergelijk onderzoek is nog niet uitgevoerd.
3 6.2 Overzicht resultaten onderzoek schip en toren 6.2.1 Grafkenmerken Het gehele schip, bestaande uit kruiswerken en schipkapellen, telt bijna 670 grafplaatsen en grafeenheden (zie bijlage 4). Het overgrote deel daarvan bevindt zich in de kruiswerken (94%), dus het aandeel van de schipkapellen is maar gering (6%). Het gehele schip bevat, als de onbekwame grafeenheden (30 stuks of 4% van alle grafeenheden) buiten beschouwing wordt gelaten, 529 graven van verschillende grootte totaal bestaande uit bijna 640 grafeenheden. Anders dan in het koor is het grootste deel hiervan, 416 stuks bestaande uit 420 eenheden, zandgraf (63% van alle grafeenheden) en het resterende deel, 113 graven bestaande uit 219 eenheden, keldergraf (33% van alle grafeenheden). De toren telt 28 grafplaatsen en eenheden. Aannemende dat de fundatie van de toren de graven niet onbekwaam maakt en dat er geen grafkelders voorkomen bevat de toren 28 zandgraven (bijlage 5). De grootte van de graven in schip vertoont meer variatie dan in het koor. De zandgraven variëren in grootte van 0,5 tot 2 eenheden en de grafkelders van 1 tot 28 eenheden. De beperkte breedte van de zeven halve zandgraven is grotendeels aan het tweede register ontleend en voor het overige gebaseerd op de ruimte en het gebruik van de naastgelegen graven, veelal een combinatie van een zandgraf en een keldergraf. Van de grafkelders is, afgemeten aan het aantal eenheden, een derde deel (34%) enkelvoudig, een vierde deel (23%) 1,5 tot 2,5 eenheid groot en telt bijna de helft van de keldergraven(42%), aanzienlijk meer dan in het koor, drie of meer eenheden. De grotere keldergraven in grootte variërend van drie tot zes eenheden liggen in het eerste kruiswerk, de Assendelftkapel, de Cosmaskapel en de Bootkapel (zie bijlage 6). De drie grotere keldergraven in het eerste kruiswerk behoorden toe aan de families Cloot/Heemskerck/Soetens, het Weeshuijs en de families Brundt/Hoogh/Gilles/Roode/ Schiphorst/Visser-Feyth. De zes grotere keldergraven in de schipkapellen behoorden toe aan de familie Van Assendelft/later de kerk, de familie Van Schuylenburch, de familie Emants en de familie Diert van Melissant. De grootste keldergraven in het vierde kruiswerk betreffen een kelder ter grootte van 24 eenheden, die toebehoorde aan de familie Van der Werve en een kelder ter grootte van 28 eenheden, genaamd de ‘gemeene Nieuwe Kelder’ van de kerk. Het aantal vermeldingen van afdekkingen met tegels, schalen en/of zerken is bijna nihil. Minder dan een vierde deel van alle grafkelders (22%) is volgens de geraadpleegde bron veelal na 1830 met een gewelf afgesloten of dichtgewelfd. Daarnaast zijn volgens verstrekte legaten ook op eerdere momenten enkele keldergraven zonder fysieke middelen voor een beperkte of voor onbeperkte tijd gesloten. Bij een nadere beschouwing van de delen van het schip (bijlage 4a en 4b) blijkt dat de schipkapellen alleen grafkelders en geen zandgraven hebben en dat bij de kruiswerken, uitgaande van het aantal grafeenheden, de verhouding tussen zandgraven en keldergraven sterk varieert (zie bijlage 7 en 8). Het aantal door zandgraven ingenomen eenheden in het tweede en derde kruiswerk is relatief hoog (85 resp. 78%), maar het aantal grafkeldereenheden is relatief laag (11 resp. 17%). Het aantal door grafkelders ingenomen eenheden in het eerste en vierde kruiswerk is relatief hoog (40 resp. 62%), terwijl het aantal zandgrafeenheden relatief laag (54 resp. 34%) is. Het grote aantal keldereenheden
4 in het vierde kruiswerk wordt voornamelijk bepaald door de twee daarin aanwezige grote grafkelders van de familie Van der Werve en van de kerk. De omvang van grafkelders in de schipkapellen is relatief groter dan in de kruiswerken (69 resp. 35% drie of meer eenheden). Het aantal dichtgewelfde kelders in kruiswerken en schipkapellen is relatief gezien nagenoeg gelijk (22 resp. 21%).
6.2.2 Begravingen In het schip, bestaande uit kruiswerken en schipkapellen, zijn van 1620 tot 1830 volgens de geraadpleegde bron ruim 2000 doden begraven (zie bijlage 9). Het aantal begravingen in de toren was volgens dezelfde bron nihil (bijlage 10). In werkelijkheid moet het aantal veel hoger zijn want in Register I van de begravingen in het schip ontbreken van de periode 1620 tot 1650 gegevens van bijna alle schipkapellen en ontbreken over de periode 1650 tot 1728 gegevens van het gehele schip, net zoals bij het koor. Bovendien zijn de begravingen in de Nieuwe Kelder, die na 1737 in het vierde kruiswerk van het schip gemaakt is, in Register II en VI helemaal niet vermeld. Van de graven in de toren ontbreken alle gegevens vanaf 1728 uit Register II en VI en moet bij de summiere gegevens zonder begravingen tot 1728 uit Register I de vraag worden gesteld of gezien de torenfunderingen deze graven wel te gebruiken waren. Bij de analyses van de begravingen in het schip zijn in om die reden alle wel vermelde begravingen in de periode van 1650 tot 1728 (62) buiten beschouwing gelaten. Bovendien zijn de begravingen tot 1728 in de graven van het vierde kruiswerk van het schip waaruit de Nieuwe Kelder is samengesteld (49) vanwege het ontbreken van gegevens over de begravingen in de Nieuwe kelder na 1737 ook niet in de beschouwing meegenomen. Met deze uitsluitingen resteert een totaal aantal beschouwde begravingen in schip gedurende de jaren 1620-1649 en 1728-1830 van ongeveer 1900, omgerekend 14 per jaar of ruim 1 per maand, gemiddelden die bijna gelijk zijn aan die van het gehele koor. Het totale aantal in de grafboeken geregistreerde begravingen per jaar was in de periode 1620-1649 met 34 per jaar het hoogst en in de periode 1800-1829 met 6 per jaar het laagst. Gemiddeld per grafeenheid betekent dat een begraving per 43 jaar, met een maximum in de periode 1620-1649 van een begraving per 18 jaar en een minimum in de periode 1800-1829 van een begraving per 101 jaar. Gedurende de gehele periode 1620-1829 zijn volgens de grafboeken, als de jaren 1650-1729 buiten beschouwing blijven, in elke grafeenheid van het schip gemiddeld 3 doden begraven, de helft van wat in het koor is geconstateerd. Het aandeel kinderen (leeftijd tot 18 jaar) in het totale aantal begravingen in het schip bedroeg gemiddeld 12%, iets meer dan de helft van het percentage kinderbegravingen in het koor. Van alle begraven kinderen was 13% doodgeboren en 4% ongedoopt. In de periode 1620-1629 was het kinderaandeel in de begravingen nihil of niet als zodanig in de grafboeken vermeld. Het aandeel in de periode 1728-1829 was steeds hoger dan 20% met een maximale waarde van 34% in de periode 1775-1799.
5 Bij een nadere beschouwing van de kruiswerken en kapellen van het schip (bijlage 9a en 9b) blijkt dat het aantal in de grafboeken geregistreerde begravingen per grafeenheid in de kapellen in de periode 1728-1829 met één per 27 jaar duidelijk hoger geweest is dan in de kruiswerken met één per 43 jaar. In de kapellen varieerde het aantal begravingen per grafeenheid van één per 23 jaar (1775-1799) tot één per 31 jaar (1728-1749). De begravingen per grafeenheid in de kruiswerken varieerden veel sterker van één per 17 jaar (1620-1649) tot één per 124 jaar (1800-1829). Binnen de kruiswerken valt verder op dat het aantal begravingen per grafeenheid gaande van koor naar toren een afnemende trend vertoont. Het gemiddelde aandeel kinderen in de begravingen varieerde bij de kruiswerken in de periode 17281829 van 22% (1728-1749) tot 38% (1775-1799). Bij de schipkapellen varieerde het aandeel van 10% (1750-1774) tot 19% (1775-1799). Een opmerkelijk kindergraf is het al eerder vermelde grotere keldergraf van het Weeshuijs aan het eind van de tweede en de derde regel in het eerste kruiswerk. Evenals bij het koor zijn bij de begravingen in het schip veel bijzonderheden toegevoegd over familierelaties, huwelijkse staat, beroepen en maatschappelijke functies, maar meer dan bij het koor zijn ambachtelijke beroepen vermeld. Het betreft merendeels mannelijke beroepen zoals goudsmith, backer, wagemeester, messemaecker, glaesmeester, leydecker, turfcruijer, sackedrager, metselaer, coperslager, vleyshouder, bouckbinder en schijlder, maar ook vrouwelijke beroepen zoals naaijvrouw, dienstmaecht, kaascoopster, vroetvrou en appelcoopster. Verder zijn veel verwijzingen aangetroffen naar woonstraten van overledenen, zoals op ’t Spoij, op de Turffmarckt, opte Verweelde Burchwal, in de Baghijnestraet, op de Plaets, int Lam met groen en aan de Wagebrugge, maar ook naar woonhuizen waarvan de namen gewoonlijk in gevelstenen terug te vinden waren zoals in de Groene Pluym, int Vosken, in de Lelij, in de Gepaerelde Ketinck, in de Cat, in de Spaerpot en in de Fonteyn.
6 6.2.3 Koop en overboeking van graven en zerken Van de 529 graven in het schip (kruiswerken en schipkapellen) en van de 28 graven in de toren zijn totaal 32 koop- en verkooptransacties bekend (zie bijlage 11), aanzienlijk minder dan in het koor. De graven in schip en toren zijn anders dan in het koor voor een substantieel deel eigendom van de kerk gebleven en als huurgraven geëxploiteerd. Weliswaar waren alle graven in de kapellen van het schip particulier bezit, maar omvat het kerkelijk eigendom rond 1750 in de kruiswerken 25 tot 50% van alle graven en is het in de toren zelfs 75% (zie bijlage 12). Koop- en verkooptransacties hebben daardoor slechts betrekking op 352 van de 557 graven in schip en toren. Het aantal gegevens van transacties is tevens beperkt vanwege de onvolledigheid van alle Registers in verschillende perioden zoals al bij de begravingen in de vorige paragraaf is aangegeven. Van de 444 zandgraven in schip en toren zijn slechts 3 koop- en verkooptransacties aangetroffen. De transacties hebben plaatsgevonden in de periode 1675-1777 en de gemiddelde koopsom bedroeg fl. 235. Anders dan bij het koor lijkt de kostprijs van de zandgraven zich niet te onderscheiden van de grafkelders. Van de 113 grafkelders in het schip zijn 29 koop- en verkooptransacties bekend. De transacties hebben plaatsgevonden in de periode 1668-1803, met een piek in de periode 1728-1749. Ongeveer drie vierde deel van alle transacties betreft enkelvoudige grafkelders. Het resterende deel betreft grafkelders van twee, drie en vier eenheden. Om de prijs van alle grafkelders met elkaar te kunnen vergelijken zijn oneigenlijke kostenelementen (overboeken) zoveel mogelijk eruit gehaald en zijn daarna de kosten per grafeenheid bepaald. Vervolgens zijn de kosten per eenheid van alle transacties met elkaar en met die van het koor vergeleken (zie grafisch overzicht, bijlage 13). De prijzen van de grafkelders in het schip vertonen net zoals bij het koor een in de tijd gestadig dalende lijn, met een licht herstel in de periode 1750-1789 en met een zeer grote spreiding. De gemiddelde prijs ligt met fl. 170 bijna 23% lager dan in het koor, maar het verschil groeit naarmate de tijd vordert. Ligt in de periode 1650-1727 de gemiddelde prijs in het schip met fl. 300 nog 17% lager, in de perioden 1728-1740, 1750-1789 en 1790-1829 groeit dat verschil met gemiddelde prijzen van respectievelijk fl. 170, fl. 195 en fl. 55 naar 23%, 28% en 31%. Bijna alle koop- en verkooptransacties hebben plaatsgevonden in de kruiswerken van het schip. De particuliere graven in de kapellen zijn uitgezonderd die in de Geestkapel langdurig in handen van dezelfde families gebleven. Bij een nadere beschouwing zijn geen opmerkelijke prijsverschillen tussen de kruiswerken onderling vastgesteld. Transacties van zerken in het schip en toren zijn in de grafboeken niet aangetroffen. De kosten van overboeken zijn, zoals ook al in het koor was geconstateerd, omstreeks 1740 verlaagd van fl. 25 per grafeenheid naar fl. 12. Het lagere tarief van overboeking is volgens de in de grafboeken aangetroffen gegevens voor het eerst in 1738 in het schip toegepast. Geconstateerd dat enkele keren zonder motivatie van deze standaardtarieven is afgeweken is en dat kerkmeesters van overboekingkosten waren vrijgesteld.
7 6.2.4 Kosten en legaten onderhoud graven De particuliere grafeigenaren moesten voor het op hoogte brengen van de ingezakte graven door de kerk periodiek een bijdrage aan de kerk betalen. In het schip is in de periode 1723-1728 17 maal van een dergelijke bijdrage melding gemaakt en moest daarvoor per enkel graf fl. 7 worden betaald (zie bijlage 14). Andere onderhoudsbijdragen in het schip en toren zijn niet aangetroffen. Vooruitlopend op de sluiting van alle graven per 1 januari 1830 zijn 6 graven door de eigenaren voor een periode van 20 tot 40 jaar of voor eeuwig gesloten. De sluitingen gingen gepaard met de verstrekking van een legaat aan de kerk om het graf gedurende de aangegeven periode gesloten te houden en te onderhouden. De gemiddelde waarde van de legaten bedroeg ruim fl. 500. Bij tijdelijke sluitingen varieerde het legaat van fl. 4 tot fl. 50 per jaar en was gemiddeld fl. 18 per jaar. Het legaat voor de eeuwige sluiting bedroeg fl. 300. De hoogte van de legaten in het schip is in alle opzichten een factor 3 of meer lager dat in het koor. Kosten van begravingen in schip en toren zijn in de grafboeken niet gevonden.
6.2.5 Publieke oproepen, veilingen en schenkingen Tussen 1789 en 1793 heeft de kerk via couranten 5 maal eigenaren opgeroepen zich te melden om aan hun onderhoudsverplichtingen te voldoen. Het betrof slechts een 3-tal graven in de kruiswerken en Geestkapel en niet bekend is of deze oproepen enig resultaat hebben gehad (bijlage 15). Wel is bekend dat de kerk in de periode 1759 tot 1798 een 4-tal andere graven gelegen in de kruiswerken publiekelijk heeft laten verkopen in de Castelenije van de Hove van Holland, mogelijk nadat de grafeigenaar niet meer aan zijn onderhoudsverplichtingen had voldaan of het graf om andere reden weer eigendom geworden was van de kerk. In de grafboeken is in elk geval vermeld dat eigenaren tussen 1763 en 1821 een 8-tal graven en in 1834 nogmaals 2 graven aan de kerk geschonken hebben. Het grootste deel hiervan, 6 graven, zijn tussen 1767 en 1781 geschonken door vrouwe Susanna Louisa Huygens, dochter en erfgename van Constantijn Huygens IV. De kerk heeft, voor zover bekend, geen van deze door schenking verkregen graven weer verkocht. Naast schenkingen heeft de kerk tevens door ‘inname’ graven verworven. In 1737 heeft de kerk 13 graven in het vierde kruiswerk van eigenaren ‘ingenomen’, om in combinatie met de 15 graven die de kerk op deze locatie al in bezit had een ‘gemeene Nieuwe Kelder’ te maken. Tenslotte heeft de kerk een 4-tal graven in de kruiswerken aan personen geschonken, die zich bijzonder verdienstelijk hadden gemaakt voor de kerk. Het betrof in 1631 aan schilder Van der Maes voor extraordinaire werken in de kerk, in 1632 aan griffier Bots voor goede diensten bij rentmeester Slichtenhorst van de kerk, in 1660 aan weduwe Cousland van koster Van der Burch, ‘uyt oorsake als bij acte donatie’ en in 1763 aan Van der Maes, contrarolleur van de kerk.
8 6.3 Graven Huygens 6.3.5 Overige graven Huygens in kruiswerken schip De naam van de familie Huygens is niet alleen verbonden met graven in het koor, maar ook met zeven graven in de kruiswerken van het schip (zie bijlage 2 en 3, graven gemerkt met letter H). Het betreft zes zandgraven (vier enkele en twee dubbele) en een (dubbele) grafkelder, die in eerste instantie na het overlijden van zijn schoonvader Phillips Doublet door vererving in bezit gekomen zijn van Constantijn Huygens IV. Na zijn overlijden in 1739 zijn deze graven eigendom geworden van zijn dochter Susanna Louisa Huygens, die tot 1764 gehuwd was met baron Willem van Wassenaer en die in 1785 kinderloos is gestorven. Zoals in de vorige paragraaf is aangegeven heeft Susanna Louisa Huygens nog tijdens haar leven in 1767 en 1781 de zes zandgraven die zij in de kruiswerken van het schip bezat aan de kerk geschonken. De dubbele grafkelder is pas in 1781 overgeboekt op naam van Susanna Louisa Huygens en niet bekend is naar wie na haar overlijden in 1785 dit graf is overgegaan. Het grafboek vermeldt nog slechts dat in 1791 Pieter van den Brande in het graf is begraven en dat op een onbekend moment daarvoor of daarna het graf is geruimd, alle kisten zijn gesloopt en de beenderen in het graf zijn gelegd. De selectie basisoverzichten van de graven familie Huygens in het koor is aangevuld met de gegevens van de graven waaraan de familienaam is verbonden in de kruiswerken van het schip (bijlage 16).