Het Volkshuis 100 jaar De arbeidsbeweging in Wageningen
geschreven en samengesteld door
Dik Nas
Inhoud Bergopwaarts ........................................................................................... 5 Wageningen .............................................................................................. 7 De groei van een groene kennisstad • Middelen van bestaan • Enige industrialisatie • Centrum van onderwijs
De negentiende eeuw ............................................................................... 11 Armoede en werkloosheid • Evolutie op z’n Wagenings • Sociale beweging en revolutie in Europa • Economische crisis • Gaslicht • Cholera
Vroege organisaties .................................................................................. 21 ‘Van eigen brood is ’t voordeel groot’ • Tijdelijke Voorzorg • Algemeene Nederlandsche Typografenbond • Uitsluiting • Johannes Theodorus Scheepers • Hoop op ‘verbroedering tusschen heeren en gezellen’ • Verplicht lidmaatschap • Wageningsche Werkliedenvereeniging • Nut en Genoegen
Het steenovenvolk ..................................................................................... 31 Plattelandsbevolking • De ontwikkeling van de baksteenindustrie in Wageningen Van veldoven tot ringoven • Het steenovenvolk • Verzet • Eendracht maakt Macht • Anthonius Johannes Winterink • Wie (tegen)spreekt zal ook niet eten • De roerige jaren twintig
De sigarenmakers ..................................................................................... 45 Inlandse tabak • De zwijnderij • Kinderarbeid • De sigarenmakerij • De Nederlandsche Sigarenmakers en Tabaksbewerkersbond • Werkgelegenheid • Voor een fatsoenlijk bestaan • De R.K. Tabaksbewerkersbond
Rond de oprichting van het Volkshuis ....................................................... 57
© Dik Nas / Het Volkshuis Wageningen 2004 Dit boek is in opdracht van het bestuur van de Stichting Het Volkshuis te Wageningen geschreven en samengesteld door Dik Nas ter gelegenheid van het 100-jarig bestaan van het Volkshuis in 2006. De inhoud en opzet van het boek is tot stand gekomen in samenspraak met de jubileumcommissie van het Volkshuis bestaande uit Dik Masdorp, Jans Schepers, Ben Brouwer, Dora van Os (†), Henk Blankestijn en Henk Slegten, regiobestuurder FNVOost. Later werden Rinus Tazelaar als voorzitter en Chris Sonnema, Louis Razoux Schultz, Cock Diemers, Joop van der Klift en Jan Bakker toegevoegd.
Vormgeving: Marjolein de Vette/Grafisch Ontwerp, Wageningen Druk: Grafisch Service Centrum van Gils, Wageningen
Sally Lindeman • Voor het Algemeen Kiesrecht • De SDAP maakt zich sterk voor een volkshuis • De gemeenteraadsverkiezingen van 1901 en 1905 • Comité tot oprichting van een Volkshuis • ‘Om in rust te kunnen verpozen na den arbeid’ • De gemeenteraadsverkiezingen van 1906 • De zangvereniging • Voor de raad en in het algemeen • Kiesrechtmeeting in Wageningen • Het Rooie Dorp • Gemeenteraadsverkiezingen 1917 en 1919 • Urgentieprogram • St. Jozef • De Wageningse Bestuurdersbond • Roomse en rode coöperatie;
Voor ieder vak een eigen bond ................................................................ 79 Vaktrots • Meubelmakers • Timmerlieden, metselaars en opperlieden • Schilders • Staking bij Wageningse bouwbedrijven • Metaalbewerkers • Berend van den Berg • Spoorwegarbeiders • Bootwerkers • Voeding en genotmiddelen • Brouwersgezellen • Leerlooiers • Wasserijpersoneel • Winkelpersoneel
De typografen ........................................................................................... 95 De grafische industrie in Wageningen • Viermaal is typo’s recht • Het contract verworpen
Wageningen een onderwijs/ambtenarenstad ..........................................101 Een koninklijk begin • Een Hoogere burgerschool met driejarige cursus en voortgezet landbouwonderwijs • Station voor Bakkerij en Maalderij • Marin • Volksonderwijs • t Nut • Onderwijzersgezelschappen • NOG • Hulponderwijzers • Leerplichtwet van 1900 • Onderwijzeressen • Een waaier aan organisaties van ambtenaren • Weduwe en wezen • Het Pensioenverbond • Bond van Nederlandsche Gemeentewerklieden
De crisisjaren .............................................................................................117 De winter van 1929 • Lombok • Steuntrekken • Werkverschaffing • Crisis en loonsverlaging in de bouw • De SDAP in de crisisjaren • Loonsverlaging middels arbitrage
Wederopbouw en ingroei ........................................................................ 127 Gewelddadig intermezzo • Nog even SDAP • Wederopbouw van het landbouwonderwijs • Cultuur voor het volk • De ‘doorbraak’ in Wageningen • Sociale woningbouw • ANSTB-afdeling Wageningen • Willem Weg • ANB-afdeling Wageningen • Een nieuw Volkshuis • Willem Straatman • ‘De kisten op tafel’ • Via NOV naar ABOP • ANMB-afdeling Wageningen • Cees Kooyman • Inspraak • Gemeenteraadsverkiezing 1958 • 1 Mei • Jonge Strijd • 25 jaar NKGB-Wageningen • Net een gewoon bedrijf • Democratisering • Vrouwenbond NVV • Breedspoor •
De industrie verdwijnt ............................................................................. 157 De laatste staking in de steenindustrie • De teloorgang van de steenovens • Schimmelpenninck… Ha fijn die kende ik • De Nude en het einde • Veel grafici in Wageningen • Oliecrisis • Uitgedrukt
Fusie van bonden ................................................................................... 165 Fusies • De FNV • Rinus Tazelaar • AbvaKabo • FNV Bouw • Geurt Folmer • FNV Bondgenoten • KIEM • Er is er geen zonder vlekje •
Het einde van een tijdperk ..................................................................... 191 Het mislukte Uiterwaardenplan • Programcollege • Vakbondshuizen aan de Sportstraat • Een stad in een stad • Terug naar verantwoordelijkheid • Blankestijn: bouwer • Driemaal is scheepsrecht • Rooie Vrouwen • Bestek ’81 • Boos op Koos • Het einde van Het Volkshuis • Waarin Wageningen bijzonder is
Archieven en literatuur ............................................................................ 209 Archieven • Literatuur • Periodieken
Index ....................................................................................................... 215
Bergopwaarts Op 1 januari 1906 begint het Nederlands Verbond van Vakverenigingen (NVV) zijn werkzaamheden. Precies een hafjaar eerder is het verbond opgericht in de Burcht, het kantoor van de Algemeene Nederlandsche Diamantbewerkersbond (ANDB) aan de huidige Henri Polaklaan, te Amsterdam. De Burcht is thans de huisvesting van het Nederlands Vakbonds-museum. Niet alleen de FNV, als opvolger van het NVV na een fusie met het NKV in 1976, viert in 2006 een eeuwfeestje, dat doet ook Het Volkshuis te Wageningen al ziet het er niet naar uit dat het gebouw dat thans aan de Vergersweg staat er nog lang zal staan. Hoe markant het jaar 1906 ook is voor de Wageningse arbeidersbeweging het is niet het begin van organisatie onder de Wageningse werklieden. Het begin van die geschiedenis ligt pakweg een halve eeuw eerder. De ontwikkeling van de Wageningse arbeidersbeweging is als het ware de spiegel van de economische ontwikkeling van de stad gedurende de 19e een 20ste eeuw. De opkomst en ontwikkeling van de vakbeweging loopt parallel met de opkomst en vaak ook ondergang van voor Wageningen belangrijke bedrijven en bedrijfstakken. Denk daarbij maar aan de baksteenindustrie, de sigarenindustrie en de grafische industrie. Met de teloorgang van deze bedrijfstakken verdwijnt ook een belangrijk draagvlak voor de industriële vakbeweging. De ontwikkeling van de Wageningse arbeidersbeweging toont zowel qua tijd als in vorm belangrijke overeenkomsten met die van de arbeidersbeweging in andere delen van Nederland. Er is echter ook een atypische ontwikkeling. De aanwezigheid van een belangrijk en groot onderwijsinstituut met daaraan verbonden onderzoeksinstellingen in een naar verhouding kleine plaats, met een naar verhouding omvangrijk aantal ambtenaren en wetenschappers, geeft een geheel eigen karakter aan de Wageningse samenleving en daarmee ook aan de Wageningse arbeidersbeweging. Het bestuur van Het Volkshuis heeft gemeend dat met het verdwijnen van Het Volkshuis het de moeite waard is de geschiedenis van Het Volkshuis, dat toch 5
bijna een eeuw lang het ‘huis van de arbeid’ voor Wageningen is geweest, alsook de geschiedenis van de arbeidersbeweging, waarbinnen zij een pilfunctie vervulde vast te leggen. Het Volkshuis mag dan als gebouw verdwijnen de bijdrage die ze leverde, waardoor arbeiders werknemers en werknemers medewerkers konden worden, verdwijnt nooit. Het Volkshuis bood werklieden de kans om in sociaal-economisch en politiek opzicht bergopwaarts te gaan. Het bestuur van Het Volkshuis, de vertegenwoordigers van de FNV (bonden) en PvdA zijn bijzonder blij dat Dik Nas, een bevlogen schrijver en historicus, spit- en schrijfwerk heeft verricht voor dit boek. Dankzij zijn werk wordt de geschiedenis van Het Volkshuis en haar grondleggers onvergetelijk. Wageningen, 3 juni 2004 Dik Masdorp, voorzitter Volkshuisbestuur Jans Schepers, laatste voorzitter van de FNV Wageningen Henk Slegten, voorzitter PvdA Wageningen
6
Wageningen De groei van een groene kennisstad Het aanzien van Wageningen wordt voor een belangrijk deel bepaald door de aanwezigheid van onderwijs- en onderzoekinstellingen op het gebied van agro- en ecokennis. De stichting Kennisstad Wageningen (KSW) waarin onderzoek- en onderwijsinstellingen, provincie, gemeente en bedrijfsleven samenwerken heeft tot doel het imago van Wageningen als groene kennisstad te versterken. Maar Wageningen is meer dan alleen een stad waar je kunt studeren. Naast het netwerk van onderwijs, onderzoek en kennisintensieve bedrijvigheid is er een hoog voorzieningenniveau. De binnenstad is een ontmoetingsplek voor winkelend en uitgaand publiek. Wageningen heeft slechts een beperkt grondgebied en de stad heeft in belangrijke mate zijn grenzen bereikt. Uitbreiding voor wonen of werken is vooral nog mogelijk door ‘inbreiding’ terwijl uitbreiding buiten de bebouwde kom slechts beperkt kan plaatsvinden. Hoe belangrijk het Wageningse Universiteit en Researchcentrum (WUR) voor Wageningen is blijkt uit de overeenkomst tussen gemeente en WUR in 2003 om 40 hectare grond van de WUR te gaan ontwikkelen. Op de voormalige proefvelden kunnen honderden huizen worden gebouwd. Met het uitgeven van de grond wordt in 2006 een start gemaakt. De WUR besteedt de opbrengsten aan de verdere ontwikkeling van haar ‘kennisdorp’ De Born. De overeenkomst tussen gemeente en WUR is een typisch voorbeeld van een win-win situatie. Wageningen, wat zoveel schijnt te betekenen als ‘nederzetting aan stilstaand water’, wordt al in de steentijd bewoond. Er zijn overblijfselen uit de Romeinse en de Frankische tijd aangetroffen. Al in de Middeleeuwen is Wageningen een plaats van betekenis. Stadsrechten worden in 1263 toegekend. Toch moet over de omvang van de plaats geen al te grote voorstelling worden gemaakt. Gedurende de 16e en 17e eeuw telt Wageningen niet veel meer dan 800 inwoners. Eerst in het midden van de 18e eeuw zien we enige bevol7
kingsgroei. De 19e eeuw wordt betreden met circa 1.400 ingezetenen. Gedurende de 19e eeuw groeit Wageningen stevig. In het midden van de eeuw overschrijdt de gemeente het aantal van 5.000 inwoners. Daarvan woont 40% in de stad. Begin 20e eeuw telt de gemeente zo’n 9.000 inwoners. De beroepsbevolking bestaat uit: keuterboeren, landarbeiders, steenfabriekarbeiders, sigarenmakers en winkeliertjes. Welvarend is de stad niet ondanks de aanwezigheid van de steen- en sigarenindustrie. De bevolking vertienvoudigt na 1800 tot 14.000 zielen in 1937 De groei zet nu stevig door, de bevolking verdubbelt nog eens in minder dan veertig jaar. In 1973 is het inwonertal 28.140. Na de millenniumwisseling neigt de omvang van de bevolking naar 35.000 (34.745 op 1 januari 2003). De bevolking van Wageningen is overwegend hervormd van gezindte. In 1859 zijn circa 4.000 – ruim 75% – van de ruim 5.200 inwoners lidmaat van de Nederlands Hervormde kerk. De Rooms Katholieke kerk kan rond de 1.100 inwoners tot haar aanhang rekenen, ofwel zo’n 21%. In 1930 behoort 54% tot de Hervormde kerk. De R.K.-kerk doet het nog steeds met een aandeel van 21% en dat is meer dan het aantal buitenkerkelijken (14%). Veertig jaar later is de aanhang van de R.K.-kerk qua aandeel nog ongeveer gelijk, maar die van de Hervormde kerk verder gedaald tot 36%. De buitenkerkelijken vormen nu de tweede groep met een aandeel van ruim 26%.
staansbron in de Franse tijd betekent armoede en ellende. In de loop van de 19e eeuw verandert aan deze situatie maar weinig. Landbouw en veeteelt zijn de hoofdbronnen van bestaan, de tabak blijft het hoofdproduct en de handel daarin praktisch de enige handel die de stad kent. De plaatselijke handel op week- en jaarmarkten is van geringe betekenis. Voor de aanvang van de 19e eeuw is er in Wageningen geen nijverheid die produceert voor een ruimere markt dan de stad zelf. Uit een brief van de burgemeester van Wageningen aan de Gouverneur van de provincie Gelderland in 1817 krijgen we een overzicht van de werkgelegenheid die de nijverheid biedt. In de oliemolens werken vier mensen. In de houtzaagmolen en de runmolen elk twee werknemers evenals in de touwslagerij. Verder twee leerlooiers, twee hoedenmakers, twee wevers en twee kuipers. Verder zijn er nog enige bouwvakkers, een loodgieter, een zadelmaker, een smid, een aantal kleermakers en schoenmakers en ten slotte 140 landarbeiders. Al met al omvat de nijverheid hooguit 40 arbeidsplaatsen. De brief verschaft ook enig inzicht in de daglonen. De bouwvakkers worden het beste betaald. Zij verdienen 80 cent per dag. De wevers en de kuipers zijn het slechts af, zij moeten het doen met de helft. In 1819 is er ook nog sprake van een pottenfabriek, maar die is van weinig betekenis.
Enige industrialisatie Middelen van bestaan Gedurende eeuwen vertoont Wageningen het beeld van een stadje, bewoond door enige handswerklieden, door boeren en enkele landeigenaren. Door de compacte bouw en door de bestuurlijke inrichting vertoont de plaats stedelijke kenmerken. In het midden van de 17e eeuw neemt de tabak de eerste plaats in. Het grootste deel van de bevolking is direct bij de verbouw betrokken als bewerker of eigenaar van de grond. De bloeiende handel in tabak levert belangrijke inkomsten op voor de stedelijke kas. Neringen en ambachten spelen slechts een ondergeschikte rol. Er bestaan slechts twee gilden. Het kramersgilde omvat ook de enkele ambachtslieden, zoals de smeden en een zadelmaker, die de stad telt. De leden van het snijdersgilde moeten een zware strijd voeren om het hoofd boven water te houden. De welvaart van de stad is in hoge mate afhankelijk van de tabak. Het opdrogen van deze be8
Wageningen ten westen van Arnhem aan de Rijn gelegen houdt zich in het midden van de 19e eeuw voornamelijk bezig met landbouw, tabaksteelt, vervaardigen van stenen, pannen en Keuls aardewerk, leerlooierijen zeepziederij. In 1851 werken er bij de twee steenfabrieken 80, bij de twee pannenfabrieken 51 en bij de pottenfabriek 13 werknemers. De leerlooierij heeft acht werknemers en de vier sigarenfabrieken gezamenlijk circa 20. Over de werkgelegenheid bij de zeepziederij ontbreekt het ons verder aan informatie. In pakweg 30 jaar is de werkgelegenheid in de nijverheid gegroeid van circa 40 tot ruim 170 werknemers. Aan de hoogte van de lonen is niet veel veranderd. De hoogst betaalden komen aan een gulden per dag, maar de meeste moeten het doen met een dagloon van 40 tot 60 cent. In 1860 houdt de Gelderse Maatschappij van Landbouw haar provinciale tentoonstelling in Wageningen, die zowel door ingezetenen als door niet-Wageningers wordt bezocht. Uit het overzicht van de tentoonstelling komen we nog het een en 9
ander te weten. De twee boekdrukkerijen die de stad telt floreren, terwijl naar het wekelijkse Nieuws- en Advertentieblad wordt uitgekeken zowel in als buiten de stad. Er is een voor die tijd voldoende aanbod van onderwijs. Er is gewoon lager, uitgebreid lager en middelbaar onderwijs. Naast de Latijnse school, twee instituten voor jonge heren, een instituut voor jonge juffrouwen treffen we de stads-, kost- en dagschool aan. Daarnaast zijn er een stadsburgerschool, een stadsarmenschool, een diaconieschool voor hervormden en een stads- en een particuliere bewaarschool. De sigarenfabriek ‘La Industria’ verschaft aan veel werknemers werk. Er zijn twee steen- en panovens, een pottenfabriek, een leerlooierij, twee touwslagerijen, twee windkorenmolens, een stoomkorenmolen, een scheepstimmerwerf en een likeurstokerij. Tussen 1876 en 1881 beëindigen de pottenbakkerij, de touwslagerijen en de likeurstokerij hun activiteiten. De Rijnhaven is goed geoutilleerd en de wekelijkse warenmarkt (woensdagmorgen) heeft een streekfunctie.
Centrum van onderwijs
10
Door de komst van de Rijkslandbouwschool in 1876 zal Wageningen uitgroeien tot een onderwijs- en dienstencentrum. Er ontstaat een geheel eigen ‘arbeidsmarktstructuur’ afwijkend van die in de regio. In 1973 telt het instituut ca. 3.500 studenten en is het het grootste agrarisch-wetenschappelijk centrum van Europa met tal van autonome researchinstituten. Bekend zijn beide botanische tuinen: het Arboretum ‘De Dreijen’ en het Belmonte-Arboretum. In de gemeente zijn verder de Stichting voor Bodemkartering en het Nederlands Scheepsbouwkundig Proefstation gevestigd. Er is een HBO-opleiding voor huishoudkunde en een bakkersvakschool die later een MBO-opleiding voor de horeca zal worden. Van de beroepsbevolking is in 1960 3% werkzaam in de landbouw, 37% in de industrie, 60% in de dienstensector. De gemeente Wageningen is niet volledig ‘zelfvoorzienend’ in werkgelegenheid. In 1971 vindt ruim 26% van de beroepsbevolking buiten de gemeente werk. In 2001 is meer dan de helft van de beroepsbevolking werkzaam in de kennissector. Qua leeftijdsopbouw, opleiding en sociaal-culturele interesse heeft Wageningen een bijzondere bevolkingssamenstelling. Eén op de vijf inwoners is student. De bijzondere bevolkingsopbouw komt ook tot uiting in het woningbestand van Wageningen. De gemeente telt per 1 januari 2003 12.481 woningen. Daarnaast zijn er nog 4.847 wooneenheden voor studentenhuisvesting.
De negentiende eeuw Armoede en werkloosheid Op zondag 18 januari 1795 steekt Stadhouder Willem V met zijn gezin de Noordzee over om zijn heil in Engeland te zoeken. Hij wijkt uit voor de Franse troepen die met steun van het Bataafse Legioen de Republiek bezetten. Nederland is weliswaar een republiek, maar de feitelijke machthebber is een erfelijk potentaat uit het huis van Oranje-Nassau, die traditioneel de titel van ‘stadhouder’ draagt. Met een aantal staatsgrepen, de laatste nog in 1787, hebben de stadhouders hun macht stap voor stap uitgebouwd, zodat de Willemen IV en V vrijwel het gezag van een monarch hebben. In de jaren tachtig van de 18e eeuw wordt, mede door het economische verval, aan die macht geknaagd. De patriotten, een verbond van achtergebleven en ontevreden groepen, maken het de ‘monarch’ zo moeilijk dat deze de hulp vraagt van zijn zwager Frederik Willem II van Pruisen. De Pruisische vorst is welwillend genoeg om troepen te sturen. De macht van stadhouder Willem V wordt daarmee - althans voorlopig - hersteld. De laatste zeven jaren van de Republiek zijn de jaren van gespannen rust van een politiestaat. De Patriotten verwelkomen de Fransen als bevrijders en roepen de bevolking op zich de vriendschap van het Franse heldenvolk waardig te tonen. Rond de in tal van plaatsen geplante vrijheidsboom wordt gefeest met zang en dans. De patriottische sympathiebetuiging is het begin van de Franse tijd. Een periode die zich kenmerkt door verslechtering van de toch al niet rooskleurige economie. Er ontstaat een enorme werkloosheid en een ontstellende armoede die een schaduw werpt over de met zoveel enthousiasme geplante vrijheidsboom. Aanvankelijk is er nog sprake van een zekere onafhankelijkheid door het stichten van de Bataafse Republiek die onder leiding staat van de patriotten. Met Frankrijk wordt een verdrag gesloten waardoor de Republiek een bondgenoot wordt van Frankrijk in de oorlog met o.a. Engeland. De Engelsen beantwoorden dit met het blokkeren van de Nederlandse kust en de havens. De 11
Bataafse Republiek neemt de verplichting op zich 25.000 man Franse militairen te huisvesten en te voeden. Voor de kosten van de ‘bevrijding’ moet honderd miljoen francs worden betaald. Het land wordt hierdoor zowel letterlijk als figuurlijk leeggegeten. Door de kust-blokkade worden de verbindingen met de gebieden overzee afgesloten en komen de Nederlandse havens nagenoeg stil te liggen. Het gevolg voor handel en nijverheid laat zich raden. De werkloosheid groeit almaar en steeds meer mensen uit de lagere bevolkingsgroepen zijn aangewezen op liefdadigheid. In de winter van 17981799 telt bijvoorbeeld Amsterdam 80.000 behoeftige op een totaal van 200.000 inwoners. Zes jaar later is zelfs de helft van de Amsterdamse bevolking bedeeld. Met nog meer geestdrift dan bij hun komst wordt het vertrek in 1813 - van de Fransen gevierd. Enkele dagen na zijn terugkeer - 30 november 1813 - wordt erfprins Willem Frederik de eerste koning van het Koninkrijk der Nederlanden. Opmerkelijk is de tegengestelde gang van zaken. Worden veel Europese landen van monarchie een republiek, Nederland wordt van republiek een monarchie.
sant, vordert hij ook alle beschikbare kaarten op van de provincies Gelderland, Utrecht en Holland om zijn zegetocht goed voorbereid voort te kunnen zetten. Voor alle zekerheid worden ook de voorraden levensmiddelen bij de neringdoenden in de gemeente opgenomen. De generaal reorganiseert de gemeentelijke organisatie in vijf departementen. Eerst nadat de Fransen de stad hebben bezet komt in Wageningen de revolutie opgang. Een vijftiental burgers, zelf noemen ze zich ‘het beste gedeelte der burgerij’, besluit, naar het voorbeeld van Arnhem, een Comité Revolutionair in te stellen. Een strategie om de omwenteling van de macht te bewerkstelligen wordt afgesproken. Op 31 januari wordt achtereenvolgens medewerking gevraagd aan de Franse commandant en de burgerij bijeengeroepen in de kerk om de wisseling van de macht af te kondigen. Als dat achter de rug is wordt het te hoop gelopen volk vanuit de raadszaal toegesproken door een venster. Erg revolutionair klinkt het allemaal niet en in het Comité Revolutionair worden zelfs een aantal lieden opgenomen uit het oude gemeentebestuur. Een
Propaganda voor Vrouwenkiesrecht
Revolutie op z’n Wagenings De revolutie van 1795 gaat niet helemaal onopgemerkt aan Wageningen voorbij. De stad is prinsgezind en de patriottische onlusten van 1786 en 1787 passeren Wageningen geruisloos en ook in 1795 is er geen merkbare patriottische aanhang. Onder de burgerij zijn geen uitgesproken revolutionaire elementen. Een Comité Revolutionair bestaat aanvankelijk niet en evenmin een zogenaamde Vaderlandsche Sociëteit. Deze instellingen, elders de ‘broedplaatsen’ van het patriottisme, worden eerst later in Wageningen opgericht. De Franse troepen trekken op de middag van 16 januari 1795 bij Lexkesveer de Rijn over. Het gemeentebestuur, over de komst van de Franse troepen goed geïnformeerd, laat zich door uitgezette suppoosten op de hoogte houden van de vordering van het Franse leger. Een comité van ontvangst gaat de Fransen tegemoet om hen mee te delen dat het gemeentebestuur genegen is hen te ontvangen op het gemeentehuis. De stad geeft zich zonder slag of stoot over en de Franse commandant laat weten als vriend en niet als vijand te zijn gekomen. De schijn dat alles in pais en vree bij het oude kan blijven, wordt vrijwel onmiddellijk verstoord door de Franse generaal met de afkondiging dat het Franse muntstelsel wordt ingevoerd en, en pas12
Vaderlandsche Sociëteit, ten behoeve van alle “ware vaderlanders” ziet eerst het licht op 13 april, met als zinspreuk:
“Steeds vrij, gelijk, vereend te leven, Is ’t grote doel daar wij naar streven.”
De zachte omwenteling ten spijt, het overgrote deel van de bevolking is niet ingenomen met de nieuwe omstandigheden. Het blijft aanvankelijk beperkt tot minachting voor het nieuwe gemeentebestuur slechts tot uitdrukking gebracht in woord en gebaar. Eerst op 4 september komt de ontevredenheid echt naar buiten. Het Comité Revolutionair heeft op die dag een volksvergadering bijeengeroepen in de kerk om te stemmen over een nationale conventie. De talrijke menigte wordt zo ‘opdringerig’, er wordt zelfs een steen in de richting van de preekstoel gegooid, dat het Comité zich genoodzaakt ziet onverrichter zake de kerk te ontvluchten. Velen verlaten daarop eveneens de kerk om in de stad aan de huizen van de patriotten ‘baldadigheden’ te begaan. De burgerij ‘in het geweer gekomen’ is te klein in aantal om het tegen de menigte op te kunnen nemen. Van een aantal van hen wordt het geweer gewoon afgepakt. Als de volgende dag de richter in hotel ‘De Wereld’ enige be-stuursaangelegenheden tracht te regelen, dringt het volk ongenood binnen en scandeert: “Voor den donder Oranje boven” en eist het schenken van oranjebitter. Aan de onrust wordt bijgedragen door het feit dat het die dag ook geërfdendag is waardoor er in Wageningen veel volk op de been is uit de omliggende dorpen Bennekom, Lunteren, Renkum en Ede. De Wageningse richter wendt zich tot het provinciaal bestuur voor bijstand. Franse troepen, honderd man infanterie en vier ruiters, worden richting Wageningen gedirigeerd. De Vrijcorpsen uit Arnhem en Tiel doen met elk honderd man ook een duit in het zakje. Na in Veenendaal de inwoners te hebben ontwapend worden in Wageningen een aantal van de ‘raddraaiers’ gearresteerd, voor zover ze het hazenpad niet hebben gekozen. Voor de leden van de Vrijcorpsen lijkt het erop dat ze vooral, naast natuurlijk het feit dat ze zich tonen als goede vaderlan-ders, uit zijn op een verzetje dat nog beloond wordt ook. Er is genoeg bier en het ‘loon’ bedraagt vijftien stuivers per dag. Van de vier jaar koninkrijk onder Lodewijk Napoleon en aansluitend de drie jaar Franse bezetting is niet zo heel veel te merken in Wageningen. Het gevoeligst is nog de aanslag op de tabaksteelt. Door het continentaal stelsel, het antwoord van Napoleon op de Engelse blokkade kan er geen Amerikaanse 14
tabak worden ingevoerd. Een kans voor de inlandse tabak, ware het niet dat de regering de handel van tabak aan zich trekt. Alle tabak moet worden afgeleverd in de magazijnen van de ‘tabaksregie’. In de hoop en verwachting er toch iets aan de te kunnen verdienen wordt door enige Wageningse heren het initiatief genomen ook in Wageningen een magazijn voor tabak te stichten. Obligaties ter waarde van f 50 worden aan de man gebracht en de tabaksboeren krijgen voor elke 50 kilo tabak 10 cent te betaald. De Franse tabaksregie wordt bereid gevonden het magazijn te huren. Begin 1813 kan het magazijn aan de Binnenbleek in gebruik worden genomen. Maar terzelfder tijd vindt Napoleon zijn Waterloo en de Franse verdwijnen uit ons land. Het fonkelnieuwe magazijn blijft ongebruikt. De kleine boeren krijgen hun dubbeltjes terug, de heren zelf zien hun investering in rook opgaan. De leegstand van het magazijn leidt tot verval. In 1874 valt het gebouw onder de slopershamer.
Sociale beweging en revolutie in Europa Op 27 juli 1830 loopt het volk van Parijs te hoop. Net zoals bij de bestorming van de Bastille in 1789 is de Parijse Juli-Revolutie niet uitsluitend een Franse aangelegenheid, maar een eerste uiting van onvrede die heerst in belangrijke delen van Europa. Oproerige bewegingen zijn er in België, Duitsland, Oostenrijk, Italië, Zwitserland en Polen. Het laten opgaan van België, in het Koninkrijk der Nederlanden, een gewrocht van het Weense Congres om een buffer tegen Frankrijk te vormen, is geen succes en houdt al na 15 jaar op te bestaan. De Juli-opstand in Parijs geeft de stoot tot het Belgische verzet. Deze draagt op een aantal plaatsen, onder meer te Brussel, een sterk democratisch karakter. Het zijn voornamelijk werklieden die deelnemen aan de straatgevechten en de Nederlandse troepen de stad uitdrijven. De actiefste onder hen zijn republikeinen. In Duitsland en Oostenrijk is er voor het eerst sprake van een burgerlijke revolte. In een aantal steden komt het tot oproer. Het is vooral de Duitse revolutionaire periode die, onbedoeld, een aanzet is tot het internationalisme. Vele Duitsers die zich niet met het autocratische bestuur van één van de vele staatjes die Duitsland dan nog rijk is kunnen verenigingen vluchten en komen voornamelijk in Zwitserland en Frankrijk terecht. Eenmaal gevrijwaard voor de vervolgingswoede trachten zij vanuit het gastland invloed uit te oefenen op de Duitse politieke verhoudingen. In verschillende plaatsen 15
Economische crisis
De olieman
worden legale - en vaker nog illegale - verenigingen opgericht, die streven naar een radicale verandering in de sociaal-maatschappelijke verhoudingen. Sympathi-santen en vertrouwenslieden worden geworven en er ontstaat een net van steunpunten met helpers en propagandisten in de belangrijkste plaatsen langs de verkeers- en handelsroutes van West-Europa. De zo ontstane kleine plaatselijke groepen blijven geruime tijd op zichzelf aangewezen ook al komen er wel berichten van de centrale bondsleiding. In cursusbijeenkomsten, waar vooral wordt gesproken over politiek, geschiedenis, aardrijkskunde en maatschappelijke vraagstukken, zoekt men antwoorden op de sociale problemen van verleden en heden. Duitse politieke vluchtelingen, in meerderheid ambachtsman, student of vrije beroepsbeoefenaar, zijn het actiefst in de internationale propaganda voor het democratisch-republikeins vrijheidsstreven en in de emancipatiestrijd van de werklieden. Door de uitwisseling tussen de verschillende nationaliteiten ontdekken deze werklieden alras, dat ertussen hen geen wezenlijke tegenstelling bestaat en dat ze een gemeenschappelijk belang delen. Onder de elite van de arbeidende bevolking ontwikkelt zich een klassenbewustzijn dat tot internationalisme leidt. Dit internationalisme baseert zich op de gedachte dat alle volken in harmonie met elkaar kunnen leven, zonder dat daarbij de culturele eigenwaarde en bodemgebondenheid wordt ontkend. 16
In alle West-Europese landen zijn de jaren 1843-‘48 jaren van groot gebrek en zwa-re ellende. In 1843 is er een economische crisis; daarna zijn er slechte oogsten. In 1845 en 1846 heerst er aardappelziekte; in 1846 is er een malaria-epidemie en in de winter van 1847 een griepepidemie. In 1847 is er een nieuwe economische crisis en er heerst een enorme werkloosheid. Er zijn 470.000 bedeelden op een bevolking van circa drie miljoen zielen. Ruim 15%! Door het nijpend te kort aan voedsel dreigt hongersnood. Het tekort aan het voornaamste volksvoedsel: de aardappel, doet ook de prijzen van graan en andere levensmiddelen stijgen. Het gebruik van jenever stijgt sterk, door het valse begrip dat in jenever ook voeding zit en de maag vult. Natuurlijk helpt jenever vooral om, al is het maar kortstondig, de ellende te verge-ten. In Nederland is de economische crisis vooral het gevolg van het ontbreken van een industriële ontwikkeling en daardoor een gebrek aan werk. Het gebrek aan voedsel leidt tot oproer en plundering. De tweede helft van de jaren veertig van de 19e eeuw zijn jaren van diepe armoede en groot gebrek bij de onderste lagen van de bevolking. De 19e eeuw is voor de arbeidersbevolking van Wageningen een periode van zwarte armoede, bedeling, slechte huisvesting, huisindustrie, ziekte en hoge sterftecijfers. Vooral de steenindustrie dwingt, door haar seizoenmatige karakter en slechte betaling, belangrijke delen van de bevolking de hulp van de publieke liefdadigheid in te roepen. In sommige jaren moet ruim 10% van de bevolking een beroep doen op de steun. Breekt er een besmettelijke ziekte uit, dan stijgt het sterftecijfer, in 1865 zelfs tot 28,3%. De jaren rijgen zich aaneen zonder dat er veel verandert. Het gemeentebestuur beklaagt zich in 1887 dat de zorg voor de armen steeds zwaarder wordt. Als omstreeks 1890 de tabak volledig van de velden is verdwenen komt ook een deel van de burgerij in de problemen. De Wageningse landbouw die zich gedurende eeuwen heeft geconcentreerd op de tabak moet omschakelen. Bij aanvang van de 20e eeuw is in Wageningen, een stad met dan ruim 9.000 inwoners, de landbouw nog steeds een belangrijk middel van bestaan. Aardappelen, rog-ge en haver zijn nu de voornaamste producten. Tuinbouw is er slechts voor de plaatselijke behoefte, de rundveestapel is gering, schapen zijn er slechts weinig, maar het fokken van varkens en de pluimveeteelt nemen enigszins toe. Aan intensivering van het agrarisch bedrijf wordt weinig 17
gedaan. De handel is van zeer geringe betekenis en de haven wordt slechts aangedaan door een gering aantal kleine schepen.
Gaslicht De eerste openbare verlichting te Wageningen stamt uit de winter van 17241725. Het zijn op palen geplaatste lantaarns. Later worden er ook lantaarns met ijzeren armaturen aan de gevels bevestigd. In 1837 worden deze lantaarns vervangen door schildlantaarns, zogenaamde réverbères. Deze lantaarns zijn maar kort in gebruik geweest, want als spoedig worden ze ‘ingehaald’ door de moderne gasverlichting. Begin 1857 krijgt Wageningen een door particulieren opgericht gasverlichtingsbedrijf. Met de stad wordt een overeenkomst met een looptijd van twintig jaar afgesloten voor het verlichten van de stad. Op 11 september 1857 kan men voor het eerst in Wageningen zijn (gas)licht opsteken. In 1860 worden de straten en pleinen verlicht door een vijftigtal gaslantaarns en is een aantal woningen en het merendeel van de winkels voorzien van gaslicht.
Cholera De meest gevreesde ziekte in de 19e eeuw is de cholera, naast de tering en - vooral in Zeeland - malaria. De cholera komt in vlagen en is zeer besmettelijk. Medici kunnen slechts gissen naar de oorzaak. Wel zeven keer teistert de gevreesde ziekte de bevol-king in de 19e eeuw. In de zwaarste epidemie, die van 1848–‘49, komen meer dan 22.000 van de pakweg drie miljoen inwoners die ons land dan telt door de cholera om het leven. Alle cholera-epidemieën tussen 1832 en 1867 tezamen vergen tegen de 70.000 slachtoffers. De eerste epidemie in 1832-‘33 maakt, door de onbekendheid, de meeste indruk. Het is opvallend dat de ziekte in Nederland zwaarder toeslaat dan in de omringende landen. Kennelijk zijn hier de woningen en de hygiëne nog slechter dan elders. Plaatsen met veel bedeelden worden zwaar getroffen. Een reisverslag uit 1832 vermeldt: “Waar straten vuilnisbelten en riolen zijn; waar hui-zen en hutten een ondragelijke walm bevatten; waar voedsel bestaat uit aardappelen met azijn; waar mannen, vrouwen en zelfs kinderen zijn uitgemergeld door de jenever en brandewijn, slaat ‘De Ziekte’ zonder erbar18
men toe.” De cholera is een acute, door een bacterie veroorzaakte, besmettelijke darmziekte. De haard is te vinden in de Gangesdelta, waarvandaan de ziekte zich met enige regelmaat naar Europa en Nederland verbreidt. In Europa wordt de ziekte veelal verspreid via besmet drinkwater. De cholera is een ziekte van armoede en gebrek aan hygiëne. Nadat Robert Koch in 1883 wist aan te tonen dat een bacil cholera veroorzaakt, is er een vaccin tegen de ziekte gevonden. Belangrijker echter voor de bestrijding van de ziekte zijn: betrouwbaar drinkwater, goede fecaliënafvoer en een behoorlijke persoonlijke hygiëne. In het midden van de 19e eeuw is er nog geen sprake van een behoorlijke drinkwatervoorziening en zijn de straten en grachten nog gewoon open riolen. Wageningen ligt tussen Rijn, Grebbeberg en Wageningse Berg, in het laaggelegen, drassige gebied van de Gelderse Vallei. Het zijn leraren van de Rijkslandbouwhogeschool die waarschuwen, dat de bebouwde kom van Wageningen staat op een verrotte bodem. Het water uit de stadspompen komt uit een sterk vervuilde grond en is een bron van infectieziekte. Lekkende beerputten, het ontbreken van een tonnenstelsel en de vele mesthopen zijn de veroorzakers van de vervuiling. Er bestaat een boekje met richtlijnen waaraan de in juni 1832 ingestelde Wageningse commissie zich stipt houdt. De aandacht van de gemeenteraad wordt gevestigd op de pompen, de goten en de riolen – voor zover aanwezig – die goed moeten worden doorgespoeld en de noodzaak de huizen goed schoon te houden. Zo zijn er ook voorschriften voor het eten: weinig groenten wel rundvlees, maar voorzichtig met kippen en ganzen want die kunnen ziek zijn. Met instemming van de gemeenteraad, die vindt dat aangeschaft moet worden wat nodig is als maar de grootst mogelijke zuinigheid in acht wordt genomen, richt de commissie een noodhospitaal in. In oktober wordt het hospitaal in gebruik genomen als de eerste cholerapatiënt zich meldt. Het aantal patiënten blijft tot vier beperkt, van wie er overigens wel drie sterven. In 1892 wordt Europa opnieuw geteisterd door een cholera-epidemie. Als de ziekte ook de Nederlandse grenzen bereikt laat de Inspectie van het Geneeskundig Staats-toezicht de gemeenten weten dat zij in bezit moeten zijn van een inrichting of lokaliteit waarin besmettelijk zieken verpleegd kunnen worden. De gemeenteraad van Wageningen besluit om de barak die bij het ziekenhuis aan de Molenstraat staat te gebruiken. De barak is ruim, fris en wel ingericht en al eerder gebruikt voor het verzorgen van besmette patiënten. Aan de gevolgen van de epidemie wordt dus aandacht besteed, maar 19
Wageningen is nog niet toe aan het wegnemen van de veroorzakers. Het kost enige jaren van voorbereiding voordat op 15 april 1898 de drinkwaterleiding in gebruik kan worden genomen. Het rioolstelsel komt pas in de jaren twintig van de 20e eeuw tot stand. De gemeente geeft wel uitgebreide voorschriften om met hygiëne en het gebruik van gekookt water de ziekte te voorkomen. Mocht je onverhoopt toch ziek worden dan zijn er tips hoe te handelen. Er wordt een gezondheidscommissie ingesteld die de hygiënische omstandigheden in Wageningen moet inspecteren. De commissie komt in november 1892 met conclusies. De afvoer van huisvuil schiet te kort, de straten zijn vervuild, er is onvoldoende afvoer van fecaliën en het drinkwater uit de stadspompen is slecht. Het zijn allen haarden voor besmetting met cholera. Wageningen komt er gelukkig goed vanaf. Er zijn geen slachtoffers bekend van de cholera-epidemie van 1892. De angst voor de ziekte is echter wel de aanzet tot verbetering van de hygiëne in de stad met het oog op de volksgezondheid.
20
Vroege organisaties ‘Van eigen brood is ‘t voordeel groot’ Het duurt in Wageningen tot 1846 eerdat er iets aan werklozenzorg wordt gedaan. De aanzet wordt gegeven door het Departement Wageningen der Maatschappij tot Nut van ’t Algemeen. Het Departement Wageningen is opgericht op 13 oktober 1807 en is daarmee op Zutphen na het oudste in Gelderland. ’t Nut besluit een commissie in te stellen die moet onderzoeken hoe werk kan worden verschaft aan werklieden die in de wintermaanden geen werk hebben. Natuurlijk moet het gaan over en nuttig en goedkoop werk. De commissie onderzoekt en stelt daarna een reglement op waaraan voldaan moet worden door de ‘winter werkbehoevende’. De vereniging die wordt opgericht krijgt de naam Winterwerkvereeniging onder de zinspreuk: ‘van eigen brood is ‘t voordeel groot’. Het bestuur bestaat uit louter heren. De vereniging is wel voor, maar niet door de werklieden. ‘Eigen brood’ in de zinspreuk moet letterlijk worden opgevat, want de vereniging is wel bedoeld als werkverschaffing, maar niet voor bedeling. De uitkering aan de werklozen gebeurt uit de opbrengst van de gemaakte producten en uit giften door derden. De werkzaamheden in de beginperiode van de Winterwerkvereeniging bestaan uit bezembinden voor de mannen en de jongens en uit kousen en sokken breien door de meisjes en de vrouwen. Wat later komt daar het hakken van kachelhoutjes en sneeuwruimen bij. De verdienste in de beginjaren is niet bekend, maar in 1896 is die ?0,60 per dag. De vereniging is dan al twaalf jaar zelfstandig en onder de vleugels van ’t Nut vandaan. In 1891 wordt de naam veranderd in Vereeniging der Wageningse Werkverschaffing, de zinspreuk blijft gehandhaafd. De werkzaamheden breiden zich uit. Er worden nu ook grindhorren en rietmatten gemaakt. Met het uitpluizen van afgedankt touwwerk van de marine wordt ‘grondstof’ verkregen voor het slaan van ‘nieuw’ touw. De rietmatten vinden een welkome aftrek bij de steenfabrieken. 21
De werkverschaffing moet zich zoveel mogelijk zelf bedruipen, maar krijgt ook subsidie van de gemeente Wageningen, de Vier Gilden en het ’t Nut. Op 26 september 1896 wordt niet alleen het 50-jarig bestaan gevierd, maar ook de eerste steen gelegd voor een eigen gebouw aan de Harnjesweg. De Wageningse werkverschaffing bestaat tot 1934. In het verslag van de vergadering waarin tot opheffing wordt besloten staat het volgende te lezen: “Aan de orde is een schrijven van de gemeente over aansluiting van de rietschuur aan de riolering. Daar de vereniging, omdat de rietmatten voor de kostende prijs niet meer te verkopen zijn en door de tijdsomstandigheden met de tegenwoordige werkliedenorganisaties geen behoefte meer bestaat, wordt een voorstel de schuur te verkopen, met algemene stemmen aangenomen.”
Tijdelijke Voorzorg De Code Pénal, een erfenis uit de Franse tijd, die een belemmering is voor het recht van organisatie, belemmert niet alleen de vorming van beroepsorganisaties, maar ook die van stands- en klassenorganisaties. De eerste werkliedenverenigingen komen daardoor pas tot stand na het Koninklijk Besluit van 1855, waarin de grondwetswijziging van 1848, voorzover het het recht van vereniging betreft is uitgewerkt. In de jaren vijftig van de negentiende eeuw zien vijf werkliedenverenigingen het levenslicht: ‘Concordia’ en ‘Vriendschap is ons Doel’ te Haarlem, ‘Eensgezindheid en Broederliefde’ te Bergen op Zoom, ‘Onderlinge Hulpreiking is ons doel’ te Breukelen en ‘Tijdelijke Voorzorg’ in Wageningen. Het zijn de eerste werkliedenverenigingen die ons land telt. Uit de namen valt op te maken dat deze werkliedenverenigingen niet tot doel hebben met de werkgevers te onderhandelen over arbeidsvoorwaarden. Deze verenigingen beogen de band tussen de werklieden onderling zowel als die met hun patroons te versterken door middel van onderling hulpbetoon, voorlichting en het organiseren van festiviteiten. In de jaren zestig van de 19e eeuw neemt het aantal werkliedenverenigingen gestaag toe.
Algemeene Nederlandsche Typografenbond De typografen, niet alleen in Nederland, maar ook elders in Europa, zijn koplopers bij het oprichten van vakorganisaties. De mechanisatie in het vak geeft de patroons de gelegenheid om met steeds meer leerjongens te werken wat uiteraard de lonen drukt terwijl tegelijkertijd de prijzen stijgen. Onderling Hulpfonds: Boekdrukkunst opgericht in 1861 te Amsterdam ten behoeve van steun aan werkloze vakgenoten belegt in oktober 1865 een openbare vergadering ter bespreking van het versturen van een adres aan de patroons met een verzoek om betere lonen. De brief, door 233 vakgenoten ondertekend, verzoekt in zeer beleefde bewoordingen: “dat door u, door middelen ter uwer keuze, de toestand des typograafs worde gebracht meer in overeenstemming met zijn volstrekte behoefte en de ere zijns vaks”. Deze eerste georganiseerde loonactie heeft weinig succes, maar inspireert in andere plaatsen de typografen tot soortgelijke actie. De Arnhemse typografenvereniging geeft daarop de stoot tot landelijke aaneensluiting. In 1866, op tweede paasdag, komen in Amsterdam 61 afgevaardigden van 12 typografenverenigin22
23
gen, samen 1430 leden tellend, bijeen om een looneis vast te stellen. Ze verlangen een weekloon van ?9,- bij een werkweek van zes dagen van tien uur. De eis betekent een loonsverhoging van 50%. Het lijkt fors, maar het is toch geen overdadige vraag. In de voorafgaande 25 jaar zijn de prijzen met 75% gestegen en de lonen met 20% verlaagd. Om de actie goed te kunnen voeren wordt de Algemeene Nederlandsche Typografen Bond (ANTB) opgericht, de eerste landelijke vakorganisatie in Nederland. Het zal vijf jaar duren voordat ook de sigarenmakers als goede tweede een landelijke vakorganisatie stichten. Actie geeft reactie, ook in het wereldje van de typografen. Nog voordat de ANTB een feit is lopen de drukkerspatroons te hoop tegen organisatie van hun werknemers. Ze richten een werkgeversvereniging op en geven een brochure uit waarin ze als antwoord aan de werknemers een soort vakopleiding aankondigen waarmee werknemers zich kunnen bekwamen tot “een degelijk, knap, zedelijk en verstandelijk ontwikkeld, vlug, flink en vrij werkman, bezield met liefde voor het vak zijner bestemming en gehecht met banden van trouw en genegenheid aan zijn patroon en diens belangen…” De moraal van het verhaal is duidelijk als de werknemer zich maar goed gedraagt dan komt het vanzelf wel goed; over de lage lonen geen woord. Van een loonsverhoging komt dan ook weinig terecht. Een enkele patroon biedt 25%, 12% direct en 13% later, maar dat later komt nooit en zelfs aan de toezegging van 12% wordt gemorreld.
Uitsluiting Leden van de ANTB moeten sterk in hun schoenen staan om het recht op organisatie hoog te houden. De werkgevers hanteren het principe van uitsluiting. Wie lid is van de bond riskeert het zijn baan te verliezen. H.C.A. Thieme, drukker en uitgever te Nijmegen, is de eerste die de zaak scherp speelt. Hij zet zijn personeel voor de keuze: bedanken voor de bond of op staande voet ontslag. Van de Weijer te Utrecht en G.J. Thieme te Arnhem, een van de grootste drukkerijen in die tijd, volgen vrijwel onmiddellijk dit voorbeeld. G.J. Thieme laat zelfs de deur open zetten, zodat wie de bond verkiest boven zijn werk direct kan vertrekken. Het hele personeel, met uitzondering van negen zetters, verlaat daarop de drukkerij. Thieme gaat naar Wageningen om nieuw personeel te werven. Hij slaagt daarin niet, niemand wenst als onderkruiper naar Arnhem te gaan. J. Wolfrat, medeoprichter en correspondent 24
van de afdeling Wageningen van de ANTB, houdt ’s avonds een gloedvol betoog en dringt er bij de leden op aan, dat niemand zich zou verlagen, om ter wille van het geld of andere voordelen afvallig te worden. Het is dan ook bijzonder bitter als nog dezelfde avond juist deze Wolfrat zich per brief aan Thieme aanbiedt met de bewering, “dat het met den bond toch niets gaf.” Wolfrat verzoekt in zijn brief aan Thieme stipte geheimhouding, maar de Arnhemse baas loopt er mee te koop, er op wijzend, dat de grootste schreeuwers zich zelf het eerst willen bergen. Als dit gedrag in Wageningen bekend wordt wil geen enkele typograaf werkzaam bij de firma A. van der Veen Oomkes meer werken met de ‘eedbreker’. Wolfrat krijgt ontslag, maar kan de volgende dag in Arnhem alweer aan de slag. Thieme slaagt erin de leeggevallen arbeidsplaatsen te bezetten en zo de staking te doen mislukken. Ook de stakingen in Nijmegen en Utrecht lopen stuk doordat de opengevallen plaatsen door onderkruipers worden bezet. De ANTB heeft het zwaar te verduren. Het ledental dat bij oprichting in 1866 748 bedraagt, loopt terug tot 274. Alleen de harde kernen in Amsterdam en Arnhem blijven de bond trouw. De afdeling Wageningen is begin 1867 opgericht op initiatief van de Arnhemmers door middel van een propaganda bezoek. Of de afdeling, die bij oprichting tien leden telt, nog voort bestaat na de verloren stakingen van 1867 is niet met zekerheid vast te stellen. Het is mogelijk dat de afdeling in een ‘sluimerbestaan’ verkeert als onderafdeling van Arnhem. Een kleine uitsluiting van typografen in Wageningen in 1870, omdat deze om een loonsverhoging hebben gevraagd, wijst op het bestaan van zoiets als een afdeling of tenminste op de aanwezigheid van een aantal bondsleden. De actie voor loonsverhoging heeft geen succes.
Johannes Theodorus Scheepers Johan Scheepers is geboren te Rheden op 25 september 1838. Hij is de zoon van Johanna Scheepers en een onbekende vader. Na de lagere school leert hij het vak van letterzetter. In 1862 werkt hij als typograaf, maar aanvaardt daarnaast een aanstelling als opzichter van de gemeentelijke bad- en zweminrichting te Arnhem. Scheepers is lid van de Arnhemse typografenvereniging Boekdrukkunst: de Grondzuil der Verlichting. In naam van deze vereniging doet Scheepers in februari 1866 een geslaagde oproep aan andere typografenverenigingen in Nederland om de lotsverbetering van de typografen ge25
zamenlijk te bespreken. Het resulteert in de oprichting op 1 juni 1866 van de eerste landelijke vakbond in ons land, de Algemeene Nederlandsche Typografenbond (ANTB). Scheepers wordt secretaris van de Arnhemse afdeling en slaagt er in bondsafdelingen in Nijmegen en Wageningen op te richten. Samen met de meubelmaker J.Th. Potharst stimuleert hij andere werklieden in Arnhem om zich op bredere basis te organiseren. Voor dit doel richten Scheepers en Potharst op 19 oktober 1869 te Arnhem de Algemeene Arbeidersvereeniging 'Hoop op Geregtigheid' op. Deze werkliedenvereniging is de koepel voor de verschillende vakorganisaties in Arnhem. Hoop op Geregtigheid is aanvankelijk zeer succesvol en kent een grote toeloop van leden. Scheepers is de eerste secretaris van deze vereniging en blijft dat tot aan zijn dood in 1882. Scheepers laat zich in de vroege Nederlandse arbeidersbeweging kennen als een gematigd figuur. Hij is een progressief-liberaal, die de voorkeur geeft aan een nationale stroming. Dit blijkt onder meer uit zijn toetreding tot het Comité ter bespreking der Sociale Quaestie op 30 oktober 1870. Vanwege het Comité spreekt Scheepers zich uit tegen het idee van een eigen vertegenwoordiging van de arbeidersklasse in het parlement. Voortkomend uit dit Comité, dat in 1880 wordt ontbonden, wordt op 18 mei 1879 het Comité voor Algemeen Stemrecht gesticht. Namens Hoop op Geregtigheid neemt hij deel aan dit nieuwe comité. De invloed van dit comité blijft echter gering. Kort na het ontstaan van een Nederlandse afdeling van de Eerste Internationale in 1869 toont Scheepers zich afkerig van een aansluiting van de typografenbond bij de Internationale. Met anderen, onder wie B.H. Heldt, heeft hij grote bezwaren tegen het antigodsdienstige element binnen de Internationale. Op basis van dit argument vindt hij de Internationale onaanvaardbaar. Hij hekelt de Internationale om haar politieke opvattingen. De Nederlandse arbeider dient zich, aldus Scheepers, niet met politieke kwesties te bemoeien. Met dit standpunt isoleert hij zich enigermate, zelfs in eigen kring. In plaats van internationale aaneensluiting geeft hij de voorkeur aan een louter nationale organisatie. Hij is van mening dat de arbeidersbeweging in Nederland nog te zwak is om zich internationaal te organiseren. In 1871 is Scheepers, als afgevaardigde van Hoop op Geregtigheid, naast Heldt en de Rotterdamse typograaf Th. de Rot, betrokken bij de oprichting van het nationaal ingestelde Algemeen Nederlandsch Werklieden-Verbond (ANWV). Hij wordt in het congresbureau gekozen en heeft vanaf omstreeks 1877 tot aan zijn overlijden zitting in de Algemeene Raad, die naast het Centraal 26
Bestuur functioneert. In deze jaren houdt Scheepers zich bezig met het consolideren van de bestaande activiteiten. Publicitair bepaalt hij zich tot artikelen in De Werkman en De Werkmansbode, het weekblad van het ANWV en de uitgave (van 1872 tot 1876) van De Batavier, een jaarboekje voor werklieden. Op 28 september 1876 treed hij in het huwelijk met Antonia Cornelia Berendina van Heumen, met wie hij een dochter en drie zoons krijgt. Scheepers is nog maar 43 jaar oud als hij op 26 januari 1882 overlijdt.
Hoop op ‘verbroedering tusschen heeren en gezellen’ In 1869 gloort er enige hoop. Vanwege het voornemen om de Zegelwet af te schaffen, een belasting op kranten, is er de hoop dat de werkloosheid onder zetters en drukkers spoedig ten einde zal zijn. Er gaan geruchten dat er in Amsterdam en Arnhem nieuwe dagbladen gaan verschijnen. En zowaar komen er besprekingen met de patroons op gang voor het vaststellen van een algemeen landelijk loontarief. Een uitnodiging aan de patroons om met de werknemers te overleggen heeft aanvankelijk succes, dat wil zeggen in verschillende steden willen de patroons wel praten over een in te voeren loontarief. Ook in Wageningen geven patroons en werklieden te kennen aan een algemene regeling mee te willen werken. De ANTB staat een loon van f 2,- per dag voor ogen. De Amsterdamse patroons delen mee dat tarief wel te willen betalen, mits dat overal gaat gebeuren. Het voornemen is om in alle plaatsen waar boekdrukkerijen zijn en een afdeling van de bond bestaat, een tariefcommissie in te stellen bestaande uit drie patroons en drie werklieden. In een aantal gemeenten, waaronder Wageningen, zijn de werklieden die zitting zullen nemen in de tariefcommissie al aangewezen. Het vertrouwen op een goed resultaat is alom aanwezig. In een manifest van de ANTB is te lezen: “De verbroedering tusschen de typografen onderling en tusschen heeren en gezellen, is thans geen droombeeld meer.” Helaas worden de hooggespannen verwachtingen beschaamd. Als de tariefcommissie te Amsterdam, die het voorbeeld moet zijn voor het hele land, voor de eerste maal bijeenkomt, laten de werkgevers verstek gaan. In Amsterdam breken stakingen uit, die weliswaar verlopen, maar wel een positief effect hebben op de lonen. Niet alleen in Amsterdam, maar ook elders stijgen de lonen uit vrees dat de stakingen an27
ders zullen overslaan. Van vakbondsactiviteiten in Wageningen wordt daarna weinig meer vernomen. In 1872 is er sprake van een correspondentschap. Of er een afdeling van de ANTB bestaat tussen 1872 en 1895 is niet duidelijk. Voor het eerst vernemen we weer iets van de afdeling, doordat ze vertegenwoordigd is op het bondscongres op 2 juni 1895 te Nijmegen. Een jaar later is er zelfs sprake van twee typografen verenigingen in Wageningen. Naast de afdeling van de ANTB verschijnt op het Nationaal Congres voor typografen, dat plaats vindt op 25 en 26 december 1896 in café Zincken te Amsterdam ook Door Samenwerking Eén een zieken- en ondersteuningsfonds opgericht op 1 januari 1891. De vereniging telt in 1893 23 leden. Er is een samenhang met de Arnhemse typografen vereniging met dezelfde naam. Zo’n samenhang met de ontwikkeling in Arnhem zagen we al eerder bij de ANTB. Tussen 1870 en 1900 is er nog een derde typografenorganisatie geweest. De typografen ziekenpot ‘Laurens Jansz. Koster’ is vooral met koppermaandag (de maandag na Driekoningen) actief, maar is geen vakvereniging.
Verplicht lidmaatschap Dankzij een onderzoek op initiatief van de ANTB in 1907 krijgen we weer enige informatie over de typografen in Wageningen. Er werken in dat jaar in Wageningen 38 letterzetters, van wie er veertien tussen de 12 en 17 jaar oud zijn, zeven tussen 17 en 23 jaar en zeventien zijn ouder dan 23 jaar. De laatste groep is volwaardig letterzetter en verdient gemiddeld per week f 8,62. Slechts in plaatsen als Dalfsen, Hoogeveen, Schagen en Veendam wordt minder betaald. Machinezetters en boekbinders komen in Wageningen niet voor, wel een vijftal boekdrukkers waaronder twee vakvolwassen werklieden die een loon van ?8,75 verdienen. Ook bij de boekdrukkers hangt Wageningen onder aan de loonschaal. In 1913 wordt het onderzoek herhaald en uit de resultaten blijkt dat er in dat jaar 39 grafici zijn in Wageningen onder wie 4 drukkers en 1 machinezetter. De handzetters zijn dus nog steeds de omvangrijkste groep. De vakvolwassen zetters verdienen nu gemiddeld f 9,50. Aan de hand van de ledenstatistiek van de ANTB kunnen we de grootte van de afdeling en ledenverloop bepalen. Zoals we al eerder zagen telt de afdeling in 1866/67 tien leden. Tot 1895 is het aantal leden onbekend. In dat jaar telt de ANTB te Wageningen 12 leden. In 1901 is het aantal leden gedaald tot vijf en dan vernemen we wederom een aantal jaren niets over de omvang 28
van het aantal leden in Wageningen. De grote sprong voorwaarts vindt in 1912-1913 plaats. De afdeling groeit dan in een klap van vijf naar 29 leden. Het afsluiten van een landelijke cao met daarin opgenomen een verplicht lidmaatschap zou hier wel eens de verklaring voor kunnen zijn.
Wageningsche Werkliedenvereeniging J.Th. Scheepers, typograaf en J.Th. Potharst, meubelmaker nemen samen in 1869 in Arnhem het initiatief tot oprichting van de Algemeene Arbeidersvereeniging ‘Hoop op Geregtigheid’ Potharst treedt op de eerste goed bezochte ledenvergadering op als spreker. Hij schetst het leven van de oppassende werkman die toch niet aan de armoede kan ontkomen. De levensmiddelen zijn te duur en de lonen te laag. De vakvereniging is hierop het antwoord. Potharst laat het niet alleen bij het gesproken woord, maar gaat ook op pad. Op zijn initiatief komen er werkliedenverenigingen tot stand in Velp, Brummen, Zutphen en Wageningen. Buiten het feit van oprichting is er over de Wageningse Werkliedenvereniging niets bekend.
Nut en Genoegen Op 20 februari 1885 komen een aantal jonge werklieden bijeen in de bovenzaal van café Berendsen aan de Markt en richten de werkliedenvereniging Nut en Genoegen op. Zoals de naam al suggereert kent de vereniging twee doelstellingen. Het genoegen krijgt vorm door het beoefenen van welsprekendheid en in het houden van voordrachten in proza en poëzie. Het nut is een ziekenkas. De bedoeling is de leden met een uitkering te steunen in geval van ziekte of ongeval. De kas verkrijgt zijn inkomsten uit de contributie van de leden en uit de opbrengsten van de voordrachten. De leden betalen zes cent contributie. Voor de toneelvoorstellingen wordt gerepeteerd in het kroegje van Mecheltje Iperenburg, die de drijvende kracht is achter de toneelvoorstellingen. Het gaat goed met de vereniging, na de start met 34 leden blijven nieuwe leden toestromen. In 1891 telt de vereniging zo ’n 100 en in 1928 zo’n 360 leden. De toneelvoorstellingen trekken volle zalen en door de groei van de vereniging – en daarmee een ruimere keus uit het aanbod van amateur toneelspe29
lers – groeit ook de kwaliteit van de voorstellingen. Bij begrafenissen wordt door de vereniging ondersteuning gegeven in geld en door middel van dragers. De leden van de vereniging zijn bij toerbeurt verplicht als drager op te treden. Om al te grote risico’s te vermijden is bij reglement bepaald dat om lid te kunnen worden je niet ouder mag zijn dan 36 jaar. Wil je op oudere leeftijd lid worden dan is ballotage vereist en een intreegeld van f 1,00. Een dokterstest kan door het bestuur worden verlangd. Tot het ziekenfonds worden alleen mannen toegelaten. Vrouwen van 16 jaar en ouder kunnen alleen lid zijn van de toneelvereniging. Bij ziekte wordt aan de leden gedurende tien weken een uitkering gedaan van f 3,- per week. In 1911 wordt de uitkering verhoogd tot f3,50, maar in 1917 weer verlaagd tot f3,00 per week. Deze verlaging zal ongetwijfeld ingegeven zijn vanwege de stevige groei van het aantal uitkeringen. Is het aantal uitkeringsweken rond 1900 gemiddeld 80 per jaar in 1917 zijn dat er 150. De ziekengelduitkering is daarna nimmer meer gewijzigd. Daar staat tegenover dat de contributie van zes cent per week ook heel lang ongewijzigd blijft. Eerst in 1926 wordt de contributie met twee cent per week verhoogd tot acht cent per week behoudens voor enkele oudgedienden, die zes cent mogen blijven betalen. Een tweede contributieverhoging van twee cent volgt in 1937. Het dubbeltje contributie moet ook in 1950 nog worden betaald, zij het dat de weekinning in een maandinning is omgezet. De belangstelling voor Nut en genoegen is echter tanende. Het aantal betalende leden bedraagt nog maar ruim 150. De vereniging heeft zeer lang bestaan en vrijwel tot aan zijn opheffing in 1982 uitkeringen versterkt. De verbeterde sociale verzekeringen maakten dat eigenlijk niet meer nodig, maar de symboliek en de traditie wilde men in stand houden. Nut en Genoegen komt aan zijn einde doordat de belangstelling terugloopt. De vereniging vergrijst en nieuwe aanwas is er niet meer. Jonge mensen hebben andere belangstellingen. Op vrijdag 7 mei 1982 wordt Wagenings oudst bestaande vereniging opgeheven. Op een tentoonstelling in ’t Hoekje op 25 en 26 juni worden archiefstukken tentoongesteld. Een waardig afscheid van een organisatie die zo velen plezier heeft verschaft en steun heeft geboden. Enige dagen na de tentoonstelling zijn het archief en enige attributen overgedragen aan het gemeentearchief. Het vaandel van Nut en Genoegen siert een wand in het museum De Casteelse Poort.
30
Het steenovenvolk Plattelandsbevolking De landbouw is als bron van bestaan in Nederland in de eerste helft van de 19e eeuw van overheersende betekenis. Omstreeks het midden van de eeuw werkt in Gelderland 55% van de mannelijke beroepsbevolking in de agrarische sector en zijn de schaarse industriële activiteiten voornamelijk daarop afgestemd. Op het platteland gaat het de arbeider in vergelijking met zijn lotgenoten in de stad beter. In een stad als Amsterdam is in 1852 22% van de bevolking bedeeld en enige jaren later zelfs ruim 31%. De schatting is dat tussen een kwart en een derde van de Nederlandse bevolking in het midden van de 19e eeuw van de bedeling leeft. Zo bezien gaat het op het platteland beter aangezien daar ‘slechts’ tussen de 8 en 15% zich in leven houdt dankzij de bedeling. Uit het verslag van de Commissie van Spijsverstrekking te Wageningen over 1854 blijkt dat er elke dag meer dan 700 maaltijden zijn versterkt terwijl het aantal inwoners ongeveer 4.000 is. Wie dat aantal omzet in een percentage zal ontdekken wat het aantal bedeelden betreft Wageningen het midden houdt tussen het platteland en de grote stad. Een van de redenen dat het de plattelander beter gaat is dat hij vaak een stukje land ter beschikking heeft om wat groente te verbouwen waarmee hij deels in zijn primaire levensbehoefte kan voorzien. Desondanks is de armoede groot en neemt zelfs nog toe door rondtrekkende werkzoekers die zich, meestaltevergeefs, in de agrarische sector als dagloner willen verhuren. De vroegindustriële baksteenfabricage vertoont qua karakter nauwe verwantschap met de landbouw. De steenovens staan buiten de steden of dorpen en zijn vanwege productiewijze en grondstofgebruik gelijk de boeren en de landarbeiders sterk grondgebonden. De nieuwe baksteennijverheid biedt aan werkloze landarbeiders werkgelegenheid. Aanvankelijk komen de steenfabriekarbeiders overwegend uit het agrarische milieu. Het is dan ook geen wonder dat de arbeidsomstandigheden in de baksteenindustrie vergelijkbaar 31
zijn met die van de minste arbeiders en keuters in de landbouw. Het is werken van zonsopgang tot zonsondergang en vaak met inzet van het hele gezin. Het lage loon dwingt ook vrouw en kinderen van de steenfabriekarbeider in de fabriek te werken om zo het karige loon wat aan te vullen.
De ontwikkeling van de baksteenindustrie in Wageningen De baksteenfabricage in de uiterwaarden bij Wageningen gaat terug tot de 13e eeuw. In 1240 laat Otto III van Gelre drie ovens bouwen voor bakken van stenen voor de vestingmuren. Mogelijk staan deze ovens in de waard waar nu het jachthaventerrein zich bevindt. De naam van de waard ‘Steenovensweert’ duid op de aanwezigheid van dit laatmiddeleeuwse bedrijf. Ook in latere eeuwen zijn er steenovens in de uiterwaarden te vinden. In 1837 is sprake van een nieuw begin met de oprichting van een tweetal bedrijven; de pannen- en estrikenfabriek de ‘Phoenix’ in de Nude en een steenfabriek aan de mond van de Rijnhaven, daar waar zich nu de jachthaven bevindt. Dat het echt een nieuw begin is getuigt de opgave die de gemeente aan de provincie doet in 1819: “Fabrieken bestaan er in de gemeente niet dan alleen een aarden- of pottenfabriek, die van weinig aanbelang is.” Het is J.M. Rosenik, een Wageninger die fortuin heeft gemaakt te Amsterdam, die de steenfabriek ‘De Steenovensweert’ opricht. Na enige jaren verkoopt Rosenik het bedrijf aan ene V.J. van Dolder die zo voortvarend laat afgraven dat de zomerdijk moet worden verlegd en een flink stuk van de waard aan de rivier moet worden prijsgegeven. Over de gevaarlijke situatie die ontstaat schrijft de hoofdingenieur van waterstaat Ferrand aan de gouverneur van de provincie Gelderland: “De kade, die daarenboven zeer slecht gemaakt is, bezwijkende, kan de rivier, geholpen door de gedane uitgravingen binnen de kade, zich over die lage gronden een weg banen, den Grebbedijk tot schaardijk maken, en zal dan het gehele gedeelte van den Benedenpolder van Wageningen door de rivier ingenomen worden”. In 1843 is de Engelsman Robert Bowles eigenaar van de Steenovensweert. Hij vindt een compagnon in de Waal Joannes Lans. Bowles en Lans stichten samen in 1848 de steenfabriek ‘De Bovenste Polder’. Het compagnonschap houdt slechts enkele jaren stand waarna het bedrijf wordt gesplitst: Bowles 32
Romantisch beeld van het werk bij een steenoven (Jetses)
wordt eigenaar van De Steenovensweert en Lans krijgt De Bovenste Polder. Gedurende de campagne in de zomermaanden werken bij beide bedrijven gezamenlijk circa 80 mensen. In 1862 vervangt Lans De Bovenste Polder door een nieuwe fabriek. In datzelfde jaar verzet hij zich - zonder succes - tegen de plannen van een Zwolse fabrikant om in ‘De Hooge Waard’ een steenfabriek te vestigen. Lans vraagt in 1875 vergunning om een stoommachine te mogen plaatsen in zijn fabriek. De machine komt er niet (of komt niet in bedrijf), want in het gemeenteregister staat de stoommachine niet vermeld. Het duurt tot 1880 eer in de Wageningse steenfabricage stoom wordt toegepast. De Steenovensweert heeft de primeur. Het is vermoedelijk de steenpers die van stoomtractie wordt voorzien. Ook de pannenfabriek in De Nude krijgt in 1880 een stoommachine, maar de machine blijft koud en wordt niet in bedrijf gesteld. Tegen het eind van de 19e eeuw komt de Steenovensweert in de problemen. De kleivoorraad bij het bedrijf is uitgeput. De snelle uitputting van de kleivoorraad vindt mede zijn oorzaak in de aanwending van de klei voor het opho33
gen van de Grebbedijk. In 1909 is de voorraad zo sterk geslonken dat de fabriek moet sluiten. De gemeente Wageningen koopt de grond, of misschien beter gezegd de put. In 1912 kan de jachthaven worden geopend. De Bovenste Polder met zijn drie veldovens wordt in 1881 overgenomen door H.D. Gideonse die het bedrijf zo’n twintig jaar in bezit zal hebben. Daarna wisselt de fabriek verscheidene malen van eigenaar om in 1921 in het bezit te komen van L.J. Duijs die in 1923 de veldovens laat afbreken en ze laat vervangen door een zigzagringoven. Aan het bezit van Duijs wordt in 1930 de steenfabriek De Hoge Waard, opgericht in 1862, toegevoegd. In 1876 gaat De Hoge Waard over in handen van het steenfabrikantengeslacht Mijnlieff, die er meer dan vijftig jaar de scepter zal zwaaien. Nadat Duijs de fabriek heeft gekocht laat hij ook hier de veldovens slopen en vervangen door een vlamoven. Tegen het eind van de 19e eeuw komen er nog drie steenfabrieken bij. In 1918 wordt de laatste, gerekend vanaf De Steenovensweert de zevende, steenfabriek van Wageningen in gebruik genomen. Op rij zijn dat in 1881 ‘De Blauwe Kamer’, in 1897 ‘De Plasserwaard’, in 1898 ‘De Maneswaard’ en tot slot in 1918 ‘De Koebongerd’. De Blauwe Kamer maakt een snelle groei door. Telt het bedrijf bij aanvang 40 werklieden in 1886 zijn dat er 95 en zes jaar later zelfs 120. De drie veldovens worden in 1918 vervangen door een ringoven. De Plasserwaard heeft twee veldovens en heeft in 1901 96 volwassen mannen en 16 jongens in dienst. De bloei van het bedrijf is slechts van korte duur want een jaar later is het werknemersbestand al gedaald tot 30 mannen en 16 kinderen. De Plasserwaard heeft meer dan de andere steenfabrieken te lijden van de malaise in de bouw. In 1918 zijn er nog slechts 8 werknemers in dienst en in 1920 is het gebeurd met het bedrijf. Als ware het een feniks verrijst tien jaar later op dezelfde plaats een nieuwe steenfabriek met de naam De Plasserwaard. De Maneswaard staat aan de overzijde van de rivier op het enige stukje Betuwe dat tot de gemeente Wageningen behoort. In 1915 telt het bedrijf 115 werknemers. In 1930, twee jaar nadat de vijf veldovens zijn vervangen door een vlamringoven, heeft de Maneswaard een primeur. Als eerste bedrijf in Nederland neemt het een droogpersinstallatie in gebruik. Tegenover de vele voordelen staat het niet te verwaarlozen nadeel dat de kwaliteit van de steen minder is. In de crisisjaren breekt die mindere kwaliteit het bedrijf op, zodat ze in 1936 de poort moet sluiten. De jongste steenfabriek De Koebongerd werkt van aanvang af met een ringoven, die in 1927 wordt gemoderniseerd tot vlamringoven. 34
Van veldoven tot ringoven Nog aan het begin van de 20ste eeuw is de veldoven het algemeen gebruikte oventype in de steenbakkerij. Een veldoven bestaat uit twee zware muren die op enige afstand evenwijdig aan elkaar staan met aan de onderkant tegenover elkaar liggende stookopeningen. Aan de buitenzijde staat tegen elke stookopening een zogenaamde stookhut. Tussen de muren worden, met uitsparing van stookkanalen, de rauwe stenen opgestapeld, waarna de boven-, tussen- en achterzijde wordt afgedekt. Als brandstof wordt steenkool gebruikt, al werd vroeger ook met turf gestookt. Het bakproces in een veldoven bedraagt acht weken. Omstreeks 1900 komt de zogenaamde ringoven in zwang, die economischer kan worden gestookt. De ringoven is een constructie waarin twee lange overwelfde en evenwijdig lopende kanalen aan beide uiteinde met elkaar verbonden zijn door een halfcirkelvormig kanaal. Het geheel vormt op die manier een doorlopende ellips. In de buitenmuur zijn op vaste afstanden poorten aangebracht waardoor de stenen in en uitgekruid kunnen worden. In een ringoven is een continu stook- en bakproces mogelijk. Er staan altijd poorten open voor het in dan wel uitkruien van de rauwe of gebakken steen. Een open poort zorgt tevens voor lucht ter afkoeling voor de zojuist gebakken steen. De koele lucht die strijkt over de hete stenen wordt zo voorverwarmd en geleid over de rauwe steen. Het bakproces vindt daardoor meer geleidelijk plaats en er wordt een meer homogene kwaliteit aan baksteen verkregen. Het vuur in een ringoven gaat als het ware rond van kamer tot kamer en zorgt daarmee voor een continu proces. De Plasserwaard en De Maneswaard worden in 1897 resp. 1898 nog voorzien van veldovens. De Wageningse steenfabrieken gaan allen tussen 1918 en 1930 over op een ringoven. De Hoge Waard is de laatste die deze modernisering doorvoert. De vlamringoven en de zigzagringoven zijn varianten op de ringoven waarmee een beter rendement kan worden gehaald.
Het steenovenvolk Het steenovenvolk verkeert zowel letterlijk als figuurlijk aan de rand van de maatschappij. Door armoede, gebrek aan scholing, slechte behuizing en in combinatie daarmee de kinderrijke gezinnen zijn zij een aparte groep, afzijdig van de plaatselijke gemeenschap. Hun isolement is wel het sterkst als ze 35
gehuisvest zijn op het fabrieksterrein, maar ook als dat niet het geval is zijn ze gehuisvest in de minste buurten afzijdig van de overige inwoners. De Wageningse steenbakkers wonen in de armoedigste huizen in de Mennonietenbuurt (ten westen van de Costerweg tussen Troelstraweg en Lawickse Allee) en in Lombok (nu Asterstraat e.o.). Wie overigens denkt dat de arbeiders die wonen bij de steenfabriek goedkoper uit zijn heeft het mis. Voor de tien woningen die op het terrein van De Blauwe Kamer staan wordt f 1,00 per week huur gerekend, met inbegrip van de huisbrandkolen “anders stelen ze die toch maar” aldus de steenfabrikant A.J. Bos. De gezeten burger houdt zich in de regel verre van het steenovenvolk en ook de gemeentebesturen zijn niet blij met hun aanwezigheid. De aanwezigheid van een omvangrijke groep steenarbeiders gaat gepaard met veel armoede, die vooral in de winter een aanzienlijke aanslag doet op de armenkas. De wel zeer cynische uitspraak van de steenfabrikant A.N. Costerus spreekt boekdelen “Arbeiders moest je ’s winters, net als bieten, in kunnen kuilen”. De arbeidsduur is aan het begin van de 20ste eeuw nog vrijwel ongelimiteerd en van kinderarbeid is nog veelvuldig sprake. Arbeidstijdverkorting is dan ook vanzelfsprekend een van de hoofdpunten in het streven van de arbeidersbeweging. Politiek en vakbeweging gaan hand in hand om tot verbetering te komen. Het SDAP kamerlid Jan Schaper dient op 24 december 1906 een motie in: “De Kamer, van oordeel dat, naast de grootst mogelijke beperking van den nachtarbeid en betere bescherming van kinderen en jeugdige personen, de wettelijke beperking van den arbeidsduur voor alle volwassen arbeiders, en wel tot tien uren per etmaal, gewenscht is, gaat over tot de orde van de dag.” De behandeling van de motie in de Tweede Kamer wordt almaar uitgesteld. De minister van Landbouw, Nijverheid en Handel wint ondertussen advies in terzake de arbeidsduur en wat daarmee samenhangt. Natuurlijk zijn bij deze advisering geen werklieden betrokken en om tegenwicht te geven wordt door de SDAP en het NVV gezamenlijk een enquête ingesteld onder de werkliedenverenigingen met als doel gegevens te verzamelen over de arbeidsduur, nachtarbeid en vrouwen- en kinderarbeid. De resultaten van de enquête worden in 1908 gepubliceerd. Door de Wageningse vereniging van steenbakkers wordt aan de enquête deelgenomen en daaraan danken we de volgende informatie. Bij de zes Wagenin-gse steenfabrieken werken in 1907 gezamenlijk 340 mannen en 15 36
vrouwen. Volgens de opgave werken er geen kinderen. De Wageningse steenbakkers werken gemiddeld 11 uur per dag. De arbeidsdag vangt aan om 5.00 uur en eindigt om 19.00 uur en wordt 4 á 5 maal onderbroken voor een schaft. Twee mannen moeten gedurende nacht de oven stoken. Er wordt gewerkt in een roulatiesysteem zodat om de vijfdagen twee man een nacht door moet werken. Gedurende de helft van het jaar wordt ook op zondag gewerkt. Gedurende de zomermaanden is er dus sprake van een werkweek van 77 uur. Diegene die een nacht moet doorgaan om de oven te stoken werkt zelfs meer dan 85 uur. Het uurloon in de zomermaanden is 9 cent per uur. Voor een ‘normale’ zomerse werkweek van 77 uur ontvangt een volwassen steenbakker derhalve de ‘vorstelijke’ beloning van f 6,93. De stokers krijgen voor de nachtelijke uren 2 cent per uur meer. Vrouwen verdienen per uur 6 cent. Niet alleen de duur van de arbeidsdag, maar ook de aard van het werk maakt dat het werk op een steenfabriek zwaar en schier ondragelijk is. Het is handwerk en daar brengt ook de mechanisatie aanvankelijk weinig verandering in.
Verzet Lange werktijden, lage lonen en slechte werk- en leefomstandigheden maken, dat ondanks hun zwakke positie, de werklieden in de baksteenindustrie tot protest en verzet komen. Met regelmaat is er sprake van arbeidsonrust bij een of meer van de steenovens. De meeste stakingen die voor 1920 plaats vinden gaan verloren. Ongeschoold en zonder behoorlijke leiding is het steenovenvolk in een conflict met hun werkgever in een nadelige positie. De staking verontrust de fabrikant niet of nauwelijks. Het ongeschoolde personeel vervangen is bij een ruime arbeidsmarkt een kwestie van hooguit een dag. Een arbeidsconflict waarbij het personeel deels of geheel het werk neerlegt wordt door de fabrikant vaak niet gezien als een staking. Naar zijn opvatting is het gewoon werkweigering en ontslaat hij de stakers op staande voet. Ontslag is sowieso een sanctiemaatregel. Het ‘de dijk’ opsturen is dan ook een gevleugelde uitdrukking. Het is zelden dat het gehele personeel van een fabriek in staking gaat, meestal betreft het kleine groepjes als kruiers, gravers of vormers. Eendracht is er zelden. Het aantal georganiseerden is gering en de directe financiële belangen zijn te divers. In de driekwart eeuw die verloopt 37
tussen 1890 en 1966 vinden er, voorzover kan worden nagegaan, 26 stakingen plaats bij de Wageningse steenfabrieken. De eerste staking vindt plaats in 1890 bij De Bovenste Polder en de laatste in 1966 bij De Koebongerd. Het omvangrijkst zijn de stakingen in het begin van de jaren twintig van de 20ste eeuw. Het merendeel van de conflicten gaan over loon, zowel ter verbetering als in verdediging tegen loonsverlaging. Op 16 april 1890 gaan de werklieden bij de Bovenste Polder in staking. Naar het zich laat aanzien is het een spontane uitbarsting zonder een directe aanleiding. De eis van de stakers is loonsverhoging. Na een dag wordt de staking zonder resultaat alweer opgeheven. Vermoedelijk heeft de werkgever, H.D. Gideonse, de stakers ontslagen en is dat voor de meeste genoeg aanleiding om de strijd op te geven. Tien van hen keren niet op het bedrijf terug. Of dat is omdat de werkgever ze niet meer in dienst neemt of dat ze zelf hun heil ergens anders zoeken is niet bekend. Het is opnieuw de Bovenste Polder waar op 22 april 1906 een staking uitbreekt. De staking is een verzet tegen een afgekondigde loonsverlaging van 2? cent de duizend stenen (van 15 naar 12? cent) als er vanaf de wal gekruid moet worden en met 5 cent de duizend als er over de krib moet worden gekruid (van 35 naar 30 cent). De staking begint onder de 12 man sterke kruiersploeg. Twee dagen later breidt de staking zich uit. De werkgever geeft opdracht aan de gravers en vormers om het kruiwerk te doen, maar deze weigeren dat en gaan ook in staking. In totaal staken er dan 31 werknemers. Op 10 mei wordt de staking volledig als ook de laatste zeven werknemers het kruiwerk weigeren en ook in staking gaan. Er bestaat nog steeds geen organisatie onder de steenfabriekarbeiders in Wageningen, die de staking kan steunen. Het NVV, nog geen halfjaar oud, steunt in de regel geen staking die niet met haar instemming is gestart en dan nog uitsluitend de eigen leden. Slechts bij uitzondering wordt aan ongeorganiseerde groepen steun verleend. Zo ’n uitzondering vormt deze staking. De werklieden van de Bovenste Polder krijgen die steun, omdat het een groep werknemers betreft “onder wie toen nog geen organisatie bestond.” Na 25 dagen staken wordt door de werkgever de loonsverlaging ingetrokken en gaan de werklieden weer aan de slag. De eensgezindheid onder de werknemers en de steun van een vakorganisatie zorgen voor een voor de werknemers succesvolle afloop. Nog tijdens de staking bij De Bovenste Polder is er ook sprake van arbeidsonrust op de Maneswaard. De sjouwers komen in verzet tegen de personele onderbezetting. Door de lage waterstand kunnen de schepen niet dicht ge38
noeg bij de fabriek komen en moet de kruier ver lopen met zijn kruiwagen beladen met steenkool. De tweede eis is een loonsverhoging. Op 10 mei staken de kruiers, maar nog diezelfde dag verloopt de strijd zonder dat enig succes is geboekt.
Eendracht Maakt Macht De organisatie van werknemers komt op het platteland trager op gang dan in de steden. Belemmeringen zijn een trage en gebrekkige communicatie, maar ook de plaatselijke normen en gewoonten. Het moeilijkst te organiseren zijn de ongeschoolde arbeiders. Vaak werken zij in een los dienstverband of zijn slechts gebonden voor een seizoen. Het is een heterogene steeds wisselende groep van werklieden afkomstig van het platteland met een lethargische levenshouding vol ongeloof en scepsis die niet of slechts met grote aarzeling tot organisatie zijn te brengen. In De Voorpost, het vakblad van de R.K. Steenfabrieksarbeidersbond ‘St. Stephanus’ schets voorzitter Hendrik Braam de situatie van vóór 1916 zeer kernachtig: “De organisatie had reeds een groot gedeelte van onze arbeidende bevolking bereikt, toen er nog een groep arbeiders slaafden en zwoegden in de steenindustrie, die van het vereenigingsleven niet het minste begrip hadden.” De eerste poging tot organisatie onder de steenovenarbeiders in Wageningen en Renkum zien we in 1902 als tijdens een staking bij Costerus te Renkum de Vereeniging van Steenbakkers en Pannenbakkersgezellen ‘Eendracht Maakt Macht’ wordt opgericht. De staking omvat 41 werknemers en duurt drie dagen. De staking gaat verloren, wat wil zeggen dat de aangekondigde loonsverlaging, als gevolg van de aanschaf van nieuwe machines, wordt doorgevoerd. De vereniging leidt een sluimerend bestaan tot in 1906 de al eerder genoemde staking bij de Bovenste Polder uitbreekt. Het is deze staking die de aanleiding is tot het oprichten van de Nederlandsche Bond van Steen- en Pannenbakkers met Wageningen als zetel. Naast afdelingen in Renkum en Wageningen ontstaan in de loop van 1906 nog afdelingen in Heerewaarden, Velp en Rheden. Eind 1906 heeft de bond circa 300 leden waarvan 160 te Wageningen. Het doel van de bond is: “De behartiging van de belangen van alle steen- en pannenbakkers en aanverwante vakgenoten in Nederland, zowel vrouwen als mannen. De contributie is tien cent per week. Drie cent gaat 39
naar de weerstandskas, twee cent wordt afgedragen aan het hoofdbestuur en vijf cent is voor het functioneren van de afdeling zelf. Na de aanvankelijke aanwas in 1906 groeit de bond niet meer. In 1907 vormt ze samen met de Nederlandsche Glasblazersbond de Nederlandsche Vereeniging van Glasen Aardewerkers (NVvGA), die zich op 1 januari 1908 aansluit bij het NVV. Volgens een opgave in de Staatscourant in 1906 komt er in dat jaar ook een Rooms-katholieke organisatie van steenfabriekarbeiders in Wageningen tot stand. Van deze organisatie zijn geen nadere gegevens bekend. Naar het schijnt gaat ze in 1916 op in de in dat jaar opgerichte Nederlandschen Rooms-Katholieke Steenfabrieksarbeiders ‘St. Stephanus’. Zeker is dat niet want in De Voorpost, het vakblad van St. Stephanus, komen we de afdeling Wageningen voor het eerst in 1919 tegen. De afdeling telt in dat jaar welgeteld drie leden! Een jaar later zijn dat er echter al tien.
Anthonius Johannes Winterink Een volhardend man in vakorganisatie en partij, dat mag je Toon Winterink wel noemen. Hij is de pionier van de organisatie van werknemers in de baksteenindustrie in Gelderland. Met veel vallen en opstaan slaagt hij er uiteindelijk in het steenovenvolk tot duurzame organisatie te brengen. Winterink is op 24 juli 1880 geboren te Rheden. Tot zijn elfde volgt hij onderwijs, maar dan is het werken geblazen op de steenfabriek. De jonge Winterink is niet tevreden met zijn kennis en volgt een algemene tuinbouwopleiding op de avondschool. De plattelandsomgeving waar hij opgroeit zal deze keus wel in de hand hebben gewerkt. De tuinbouwopleiding helpt hem echter niet om aan het werk op de steenfabriek te ontkomen. In 1906 komt op zijn initiatief de steenbakkersvereniging Sta Pal tot stand. Een jaar later sluit Sta Pal zich aan bij de zojuist opgerichte Algemeene Vereeniging voor Glas- en Aardewerkers (NVvGA). Winterink komt door deze aansluiting in het hoofdbestuur van de NVvGA. Het organiseren van steenfabriekarbeiders verloopt moeizaam en de NVvGA is in deze beroepsgroep niet erg succesvol. Sta Pal redt het niet en gaat in 1909 ter ziele. Het is waarschijnlijk Winterink die in het vakblad zuur constateert “dat de arbeiders de twaalf cent voor de contributie liever besteden aan de drank.” Op 26 maart 1911 komt in Wageningen een twaaftal werknemers bijeen om de situatie in de baksteenindustrie te bespreken. Onder het twaalftal be40
vinden zich naast Winterink, de voorzitter van de NVvGA S.P. Baart en J. Oudegeest en J. van der Tempel, voorzitter en secretaris van het NVV. De conclusie van het twaalftal is dat er een afzonderlijke organisatie moet komen voor de steenfabriekarbeiders. Gehoopt wordt dat een afzonderlijke organisatie wel zal slagen de steenbakkers te organiseren, daar waar de NVvGA, die meerdere beroepsgroepen tot zijn werkterrein rekent niet is geslaagd. Er wordt een voorlopig bestuur gevormd met Winterink als secretaris. De werkgever van Winterink, steenfabriek De Groot in Rheden, gooit echter roet in het eten door Winterink te ontslaan. Het ontslag kent geen ander motief dan dat de werkgever de vakbondsactiviteiten van Winterink niet ziet zitten. Op het werk van Winterink op de fabriek kan hij niets aanmerken. De collega’s van Winterink gaan in staking met als doel het ontslag ongedaan te maken. Door gebrek aan organisatie is er geen weerstandkas. Er moet met steunlijsten worden gewerkt, maar die brengen onvoldoende op, zodat het NVV moet bijpassen om de stakers van een uitkering te voorzien. De staking gaat verloren. De nieuwe organisatie voor steenfabriekarbeiders wordt in de kiem gesmoord. In 1917 treedt Winterink in dienst van de Nederlandsche Vereeniging van Fabrieksarbeiders (NVvFA) met als speciale opdracht de steenbakkers te organiseren. Het werkterrein van de steenfabrieken is daarmee verschoven van de NVvGA naar de NVvFA. Beide organisaties zijn zusterorganisaties aangesloten bij het NVV. Winterink en de NVvFA slagen in hun missie. Vanaf 1918 krijgt de organisatie onder de steenfabriekarbeiders vaste grond onder de voeten. Een aantal factoren speelt daarbij een rol. Met de overgang van veldoven naar ringoven wordt de werkgelegenheid die de bedrijfstak biedt meer stabiel, er kan nu gedurende het hele jaar worden gewerkt. De werkgevers in de baksteenindustrie hebben zich inmiddels hecht aaneengesloten, waardoor het besef van een gemeenschappelijke ‘vijand’ ontstaat en aan werknemerszijde de behoefte groeit om tegenwicht te kunnen bieden. De NVvFA die dan al een organisatie is met meer dan 9.000 leden kan dat tegenwicht bieden. In 1918 reist Winterink het land af om openbare bijeenkomsten met steenbakkers toe te spreken. De bijeenkomsten worden goed bezocht en slagen in hun doel: de organisatie versterken. Ook de afdeling Wageningen van de Nederlandsche Vereeniging van Fabrieksarbeiders dateert uit die tijd. Winterink is naast zijn vakbondsactiviteiten ook actief in de politiek. Hij is medeoprichter van de SDAP te Rheden, die er in 1917 in slaagt om twee zetels in de gemeenteraad te veroveren. Vier jaar later levert dat hem zelfs 41
een wethouderspost op. Winterink blijft werkzaam voor de vakbeweging tot 1940. In dat jaar treedt hij terug.
Wie (tegen)spreekt zal ook niet eten Actievoerders lopen een groot risico om ontslagen te worden. Dat er in Wageningen desondanks acties en stakingen zijn gevoerd toont de wanhoop aan waaronder het steenovenvolk leeft en werkt. De eisen van de stakers zijn in de regel bescheiden. De helft van alle stakingen kent geen groter eis dan behoudt van loon. En als er al sprake is van een eis tot loonsverhoging dan is dat vaak een reactie op de wens van de fabrikant dat er meer moet worden gepresteerd voor hetzelfde loon. Ontslag van een steenfabriekarbeider heeft verstrekkende gevolgen voor hem en zijn gezin. Meestal werken vrouw en kinderen mee op dezelfde fabriek. Met zijn ontslag kunnen die ook vertrekken. Als de betrokkene ook nog in een huis van de baas woont staat hij bovendien ook nog op straat. Het is tegen deze achtergrond waarin de langstdurende staking in Wageningen moet worden geplaatst. Op 11 november 1907 leggen 14 werknemers bij de Steenovensweert het werk neer uit protest tegen het ontslag van een collega. Eigenlijk kent dit conflict nog een prelude in een soortgelijk conflict bij de Bovenste Polder in oktober. Twee kruiers die woordvoeder zijn namens de hele groep kruiers worden om dat feit alleen ontslagen. De overige 12 kruiers gaan daarop in staking, maar hoewel er na 12 dagen staken een loonsverhoging van 5 cent per ton geloste steenkool uit het conflict voortkomt blijven de twee kruiers ontslagen. De staking bij de Steenovensweert, die 187 dagen duurt gaat ondanks de vastberadenheid van de stakers verloren. De hoofdeis, intrekken van het ontslag van de ontslagen werkman wordt door J.C. de Ridder, de eigenaar van het bedrijf, geweigerd. Ook de secundaire eis van loonsverhoging haalt het niet en de werknemers gaan na ruim een half jaar staken onverrichter zaken weer aan het werk. In het onrustige jaar 1907 is er eveneens in november nog een staking bij de Maneswaard met als doel een loonsverhoging af te dwingen. De 13 stakers geven het na zes dagen op zonder resultaat. Tornen aan het gezag van de baas is voor hen net zoiets als vloeken in de kerk. Na afloop van de staking in 1906 bij Costerus in Renkum verschijnt er in het werkgeversblad De Nederlandsche Klei-Industrie een ingezonden brief 42
waarin ongezouten wordt weergegeven waar de werknemers horen te staan en vooral waar ze moeten blijven staan: pet in de hand, nederig een verzoek indienen en verder maar afwachten. “Het gezag, hier gaat niets vanaf, moet hoog gehouden worden. Als het zoo ver mocht komen dat de arbeiders baas werden en deze de lakens uitdeelden, dan kunnen de patroons er het bijltje wel bij neerleggen, maar laat het aan de arbeiders nu en in het vervolg gezegd zijn, dan zullen de laatste de dupe worden. Hebben de arbeiders rechtmatige grieven, hetgeen ons in casu niet bekend is, welnu, dat zij op deze betamelijke wijze ter kennis brengen en dan twijfelen wij niet of die grieven zullen behoorlijk overwogen en zoo mogelijk uit den weg worden geruimd.” Het recht op organisatie is in de baksteenindustrie nog lang niet erkend en het zal nog een groot aantal jaren duren voordat de arbeidsvoorwaarden door middel van een cao worden geregeld.
De roerige jaren twintig De baksteenindustrie blijft de meest roerige bedrijfstak in de gemeente Wageningen. Welhaast elk jaar is er wel een conflict op de een of andere steenfabriek. Het onrustigste jaar is wel 1923. Gelijk al na nieuwjaar zit bij de Blauwe Kamer de kat in de gordijnen. Door een technische verandering in de bedrijfsvoering moeten nu vijf man in plaats van zeven zorgen voor de verwerking van de stenen. Deze werkverzwaring wordt niet geaccepteerd en het personeel 26 man sterk gaat in staking. De staking duurt 46 dagen, maar moet zonder resultaat worden opgegeven. Wellicht de omvangrijkste staking in de Gelderse baksteenindustrie is die van 1923. Het verhaal begint in Olburgen (toen gem. Steenderen nu gem. Bronckhorst) bij de steenfabriek Hoppe & van der Loo. Op 5 maart gaan 45 werknemers spontaan in staking tegen een afgekondigde loonsverlaging in de bedrijfstak. De eenzijdig afgekondigde maatregelen zijn dan ook niet mis: 25 tot 40% loonsverlaging en vijf uur per week langer werken. Hoewel de staking spontaan uitbreekt ligt de leiding van de acties bij de Nederlandsche Vereeniging van Fabrieksarbeiders, die aan het eind van de acties met 1149 leden is betrokken. Als blijkt dat na twee weken de stakers niet van plan zijn hun actie te stoppen komt er een tegenactie van werkgeverskant. Bij dertien bedrijven, met circa 43
1.000 werknemers, wordt uitsluiting toegepast. Dat leidt van werknemerszijde tot de reactie om nog 200 werknemers in staking te brengen. De reactie van werkgeverszijde is ingegeven door een afspraak die ze onderling hebben gemaakt in februari 1923, bij toeval dus vlak voor het uitbreken van deze staking, dat in geval van staking bij een van hen de anderen tot uitsluiting zullen overgaan. Het patroon van actie (uitsluiting) en reactie (staking) herhaalt zich op 9 april. Nu worden er bij dertien bedrijven 250 werknemers uitgesloten en 600 werknemers gaan in staking. Drie weken later, het heeft iets eentonigs, breiden beide partijen de acties nogmaals uit: uitsluiting elf bedrijven, 350 werknemers, staking elf bedrijven met 650 werknemers. Ondertussen zijn ook drie Wageningse bedrijven: De Bovenste Polder, De Blauwe kamer en De Koebongerd in staking. Het totale aantal werknemers dat bij de acties is betrokken bedraagt dan circa 3.000 bij zo’n 25 bedrijven. Deze bizarre strijd eindigt op 30 april met de afspraak dat om arbitrage gevraagd zal worden. De arbitrage uitkomst is een loonsverlaging van 10 á 15 % en geen werktijdverlenging. Nog altijd een stevige ingreep in het loon, maar heel wat bescheidener dan het werkgeversvoorstel. Opmerkelijk is wel dat een jaar later in de onderhandelingen voor een nieuwe cao de loonsverlaging weer geheel ongedaan kan worden gemaakt.
44
De sigarenmakers Inlandse tabak Wie van Amerongen richting Arnhem rijdt kan hier en daar nog een grote zwart geteerde houten tabaksschuur zien staan. Twee eeuwen lang is tabaksteelt voor kleine Gelderse boeren een bron van bestaan. De noordelijke Rijnoever, van Amerongen tot Wageningen, is één van de centra voor de teelt van ‘inlandse’ tabak. In de 17e eeuw vindt de tabaksplant van Zuid-Amerika, via Spanje, haar weg naar de Veluwe, de Betuwe en de Achterhoek. De in Nederland aanwezige tuinbouwkennis wordt aangewend voor het telen van tabak. De belangrijkste verbetering is het gebruik van broeibakken om het plantgoed op te kweken. Andere verbeteringen zijn het aanbrengen van ‘windschermen’ - hagen of bonenheggen rond de tabakspercelen - en het bouwen van speciale houten droogschuren met verstelbare ventilatieluiken. In de 18e eeuw geldt de zogenaamde ‘Hollandse methode’ in de tabaksteelt als de beste. Teelt en verwerking van tabak vergen het hele jaar door veel arbeid. Boerengezinnen inclusief kinderen en gebrekkige hebben daardoor een groot deel van het jaar werk. De eindverwerking vindt voornamelijk in Amsterdam plaats. Inlandse tabak wordt, al dan niet vermengt met import tabak, verwerkt tot kerf-, snuif- en pruimtabak. Het hoogtepunt van de teelt van inlandse tabak ligt in het begin van de 18e eeuw. In Wageningen is 40% van het bouwland - 250 hectare - rond de stad met tabak beplant terwijl één op de vijf gezinnen direct afhankelijk is van de tabaksteelt. In de 17e en begin 18e eeuw wordt de inlandse tabak gebruikt als pijptabak. Na 1725 komt het snuiven van zeer fijngemalen tabak in de mode. Later wordt Nederlandse tabak ook verkocht als pruimtabak en nadat in de 19e het roken van sigaren populair wordt, gaat veel tabak naar de sigarenfabrieken om verwerkt te worden in de goedkopere sigaren. Één soort tabak wordt gekweekt om als omblad voor sigaren gebruikt te worden. Door toenemende concurrentie van tabak uit Indië en de Verenigde Staten 45
neemt de omvang van de Nederlandse tabaksteelt gedurende de 19e eeuw steeds verder af. Rond 1850 wordt nog maar 85 hectare tabak verbouwd. Nog voor de aanvang van de 20e eeuw is het zo goed als afgelopen met de Wageningse tabakscultuur.
De zwijnderij Tabakstrippen is het verwijderen van de hoofdnerf uit het tabaksblad. Het is een zo slecht betaalde vorm van ‘huisindustrie’, dat het in de volksmond ‘de zwijnderij‘ wordt genoemd. Het tabaksstrippen wordt vrijwel uitsluitend uitgevoerd in Druten met omliggende dorpen, Harderwijk en Wageningen. In deze gemeenten heerst onder de werknemers een zo groot tekort aan welvaart, dat er steeds voldoende aanbod is van werkkrachten om tegen een laag loon thuis stripwerk te verrichten. In Harderwijk bestaat de bevolking voor een belangrijk deel uit vissersgezinnen met een wisselvallig inkomen. Druten en Wageningen zijn belangrijke productieplaatsen voor baksteen. Een groot deel van de bevolking verdient op de steenfabrieken hun brood, althans in de zomer. Doch in het winterhalfjaar en/of bij ongunstig weer of hoge waterstand staan de verdiensten stil. Vrijwel de enige manier om in die omstandigheden enig inkomen te verwerven is tabakstrippen. De in Wageningen gevestigde tabakshandelaren zijn de opdrachtgevers. Het strippen gebeurt thuis in de eenkamerwoning, die slaapkamer, woonkamer en werkruimte tegelijk is. Het hele gezin is bij de huisarbeid ingeschakeld. Kinderen moeten na schooltijd en ’s avonds meehelpen. Als ze onder het werk in slaap vallen worden ze met een natte doek of een hand met koud water in het gezicht hard tot de werkelijkheid teruggeroepen. Op de steenfabrieken wordt voornamelijk seizoensarbeid verricht. In de herfst is het grootste deel van de steenfabriekarbeiders werkloos. Alleen tijdens het voorjaar en zomer, de zogenaamde campagne, wordt het proces van steenfabricage volledig uitgevoerd. In de herfst wordt er alleen klei gegraven in de uiterwaarden tot dat die onder water komen te staan. Gedurende de winter wordt de voorraad rauwe steen wel gebakken, maar daar zijn niet veel werklieden bij nodig. Uit de loonstatistiek over 1904 blijkt dat in de twintig weken van de campagne de fabrieken gemiddeld vier dagen per week werken. De hele campagne duurt derhalve 80 dagen. Vrouwen en jeugdige personen werken uitsluitend gedurende de campagne. De helft van 46
de volwassen mannelijke werknemers werkt gedurende 225 of meer dagen per jaar. De overige werken gedurende 150 tot 225 dagen per jaar (16%) of zelfs minder dan 150 dagen (33%). ‘IJs en weder dienende’ is dus maar al te waar als het gaat om werk van de steenfabriekarbeiders. En wie niet werkt zal ook niet eten: “De winter houdt lang aan en de werkloosheid wordt steeds grooter, schraalhans wordt in veel gezinnen meer en meer keukenmeester en bittere armoede wordt geleden. Groot is het aantal armen dat aanklopt bij ‘t Comité van Weldadigheid, dat tracht te helpen waar het kan.” Er zijn ’s winters twee manieren om toch nog iets te verdienen. Zestig tot tachtig man kan terecht bij het Comité voor Werkverschaffing of tabaksbladeren strippen. Tabakstrippen lijkt een uitkomst als je geen werk en dus ook geen inkomen hebt. Maar tegenover de zeer schrale verdiensten staat een hoop narigheid. De Wageningse tabakshandelaren Koch en de De Voogt zijn exporteurs van gestripte Indische en Amerikaanse tabak naar Groot-Brittannië. Het invoerrecht bedraagt vier gulden de kilo en het loont dus zeer om de stelen en de nerven, die zo’n 35% van het gewicht uitmaken, er uit te halen. De beide handelaren zijn tot circa 1890 opkopers van inlandse tabak en nadat deze vanwege concurrentie is beëindigd stappen ze over op de handel in buitenlandse tabak. De overweging om dat vanuit Wageningen te blijven doen, toch geen voor de hand liggende plek voor de export op Engeland, heeft alles te maken met het loon. In de centra van de tabakshandel – Amsterdam en Rotterdam – zijn de lonen aanzienlijk hoger. In Wageningen is er in ieder geval ’s winters ruim voldoende aanbod van de allergoedkoopste arbeidskrachten: de werkloze fabrieksarbeider en zijn gezin. Met een kruiwagen wordt bij de tabakshandelaren vijftig of honderd kilo tabak opgehaald en mee naar huis genomen. De tabak wordt voor het strippen bevochtigd. Droge tabak scheurt gemakkelijk in. Het strippen is simpel werk waarvoor alleen enige handigheid is vereist. Het tabaksblad wordt aan de punt vastgepakt en daarna tegelijkertijd rond de hand gewonden en de steel er uitgetrokken. De losse bladhelften worden op beschadiging gesorteerd. Het strippen van een pond tabak levert 2 tot 21/2 cent op en een halve cent meer als de bladeren onbeschadigd zijn. Een werkdag van tien uur, waarin evenzoveel ponden tabak kunnen worden gestript, levert een inkomen van 25 cent op. Ter vergelijking: een boerenknecht en een kleigraver op de steenfabriek hebben een 47
dagloon van 80 cent en zelfs in de werkverschaffing wordt voor een zevenurige werkdag nog 60 cent betaald. De werkloze werknemer wordt weinig keus gelaten en moet het schamele loon wel aanvaarden want er is belangstelling genoeg. Tot aan de Eerste Wereldoorlog komt er geen verandering in het zeer lage loon. Onder degene die dit werk wel moeten aanvaarden is de armoede groot. Honger en kou zijn voor hen ‘normale’ verschijnselen.
Kinderarbeid Het geringe daggeld dat met tabakstrippen te verdienen valt noodzaakt het hele gezin, kinderen incluis, om mee te helpen. In de zomer wordt door zo’n zeventig gezinnen gestript. In de winter, wanneer het werk op de steenfabrieken is stil komen te liggen, wordt er door zo’n 150 tot 200 gezinnen een schamele cent met tabaksstrippen bijverdiend. Kinderen worden ’s morgens vroeg uit hun bed gehaald om bij te dragen in de eentonige arbeid. Na schooltijd is er geen tijd om te spelen. Tot ’s avonds laat moet er mee worden gewerkt. Alleen met veel handjes kan een verdienste van enige betekenis worden gerealiseerd.
Huisindustrie
De woning bestaat in de regel uit niet meer dan één vertrek waarin het hele gezin, vaak met zes of meer kinderen, de dag en de nacht doorbrengen. Tot de dagelijkse gang van zaken behoort ook het tabaksstrippen. De kleine ruimte waarin meerdere personen samen leven is toch al niet licht en luchtig en daar voegt het tabaksstrippen een nare tabaksgeur en tabaksstof aan toe. Het zijn de onderwijzers in het lager onderwijs die als eersten de aandacht vestigen op de slechte conditie waarin de kinderen verkeren. Zij alarmeren de arbeidsinspectie. Enige tijd later doet de gemeente dat eveneens. In 1904 sterven 14 kinderen uit de arbeidersbuurten aan de mazelen. De gemeentearts signaleert: “Zelfs kleine kinderen met deze ongezonde bezigheid [het strippen] worden belast. In de gezinnen hebben door gebrek aan zindelijkheid en zuivere lucht en door exploitatie van de kinderen, wier weerstandsvermogen verloren gaat, besmettelijke ziekten dikwijls een slepend of dodelijk verloop.” In 1901/’02 en 1906 onderzoekt de Arbeidsinspectie de omstandigheden in de huisindustrie waaronder het tabakstrippen te Wageningen. Conclusie van het onderzoek is, dat er in Wageningen onaanvaardbare omstandigheden zijn aangetroffen, maar dat die alleen kunnen worden opgelost door uitbreiding van de arbeidswetgeving. De arbeidswet biedt bescherming aan werknemers werkzaam in fabrieken en werkplaatsen, maar is niet van toepassing op de huisindustrie. Het verzet tegen dit onrecht bereikt een hoogtepunt in 1908 met de tentoonstelling over huisindustrie in Amsterdam. Op de tentoonstelling zijn verschillende vormen van huisindustrie te zien onder nauwkeurig nagebootste omstandigheden. Zo is er ook een Wageningse familie die in ‘hun eigen huiskamer’ tabakstrippen. De verontwaardiging over de slechte arbeidsomstandigheden is groot. Aan dergelijke ouderwetse praktijken als lange werkdagen en uitbuiting van werknemers moet een einde komen. De arbeidsinspectie daagt, misschien wel tegen beter weten in, op grond van de arbeidswet de tabakshandelaren Koch en De Voogt voor de rechter. Doel is om werknemers in de huisindustrie gelijkgesteld te krijgen met die in fabrieken en werkplaatsen. De kantonrechter te Wageningen stelt de arbeidsinspectie in het ongelijk en spreekt de ondernemers vrij. De huisvrouwen hebben geen dienstverband met de tabaksfirma’s en de kinderen verrichten geen fabrieksarbeid is zijn oordeel. Ook in hoger beroep wordt de eis van de Arbeidsinspectie verworpen. De Hoge Raad acht het van toepassing verklaren van de Arbeidswet in strijd met de bedoeling van de wetgever. Na afloop 49
van de rechtszaken ebt de belangstelling weg. De huisindustrie gaat onverminderd door. Het tabaksstrippen als huisindustrie vindt haar einde in de Eerste Wereldoorlog. De handel in tabak komt door de oorlog stil te liggen.
De sigarenmakerij De ‘zegetocht’ van de sigaar begint in het midden van de 19e eeuw. De ontwikkeling van de koloniale tabakscultuur in Nederlands-Indië doet de oude tabaksmarkten van Rotterdam en Amsterdam weer opbloeien. De Indische tabak leent zich uitstekend voor het maken van sigaren. Het aantal sigarenmakers in Nederland stijgt van minder dan 2.000 in 1850 tot 15.000 in 1890. De groei zet door tot meer dan 25.000 sigarenmakers ten tijde van de Eerste Wereldoorlog. Daarna zijn de hoogtijdagen van de sigaar voorbij en wint de sigaret, tot dan toe gezien als een product voor verwijfde dandy’s en vrouwen van lichte zeden, aan populariteit. De sigarenmaker van de tweede helft van de 19e eeuw is een apart en ook wel berucht soort werkman, die vaak een ongeregeld en zwervend bestaan leidt. Vrouwen en jonge kinderen strippen de tabak, terwijl de wat oudere jeugd werkt als bosjesmaker (degene die het omblad wikkelt om het binnengoed). Volwassenen werken tien tot twaalf uur per dag. Drankmisbruik – ook in de werkplaatsen - is eerder regel dan uitzondering. ‘Maandag houden’ komt regelmatig voor. De arbeidsverhoudingen in de sigarenmakerij zijn slecht. Werkonderbrekingen, arbeidsconflicten en verbeten stakingen zijn dan ook geen incidenten. Eerst in 1913 slagen de sigarenmakersbonden erin erkenning af te dwingen bij de werkgevers en wordt er een loonregeling ingevoerd die de arbeidsmarkt stabiliseert. Vóór die tijd houden veel sigarenmakers het slechts enkele weken bij een baas uit, waarna ze vertrekken om hun geluk elders te zoeken. De aard van het bedrijf leent zich daartoe. Sigarenbedrijfjes schieten overal in het land als paddestoelen uit de grond om bijna even vaak weer net zo snel te verdwijnen. Iedereen kan proberen in deze bedrijfstak de kost te verdienen. Er is geen grote vakkennis vereist en ook geen kapitaal. Tabak kan naar behoefte worden ingekocht, machines worden niet gebruikt en een bedrijfspand is niet vereist. Huisnijverheid, klein, midden- en grootbedrijf het bestaat allemaal naast en door elkaar.
50
Sigaren maken bij Schimmelpenninck
Nederlandsche Sigarenmakers en Tabaksbewerkersbond De afdeling van de Nederlandsche Sigarenmakers en Tabaksbewerkersbond (NSTB) in Wageningen dateert van 4 juli 1891. Helaas is het archief van de bond, vanwege de oorlogshandelingen op het eind van de Tweede Wereldoorlog, verloren gegaan. De oprichtingsdatum zowel als wie de eerste bestuursleden zijn berust op overlevering. De sigarenmakers P.J. Haitsma, C.C. Agelink en H. Peters behoren tot de oprichters en eerste bestuursleden van de NSTB te Wageningen. Het congres van de NSTB dat plaats vindt op 2 en 3 april 1899 besluit om een verspreid hoofdbestuur samen te stellen. Dat wil zeggen dat het hoofdbestuur niet langer wordt opgedragen aan het bestuur van één afdeling, maar dat het hoofdbestuur wordt samengesteld uit vertegenwoordigers uit verschillende afdelingen. Het dagelijks bestuur, bestaande uit 5 personen, zetelt in Amsterdam, terwijl Deventer, Groningen, ’s-Hertogenbosch, Rotterdam, Utrecht en Wageningen elk één hoofdbestuurder benoemt. Vanaf 1899 heeft er dus een Wageningse sigarenmaker zitting in het hoofdbestuur van de NSTB. Met zekerheid is het niet bekend wie dat is geweest. Op de jaarvergadering van de afdeling Wageningen in 1949 wordt stil gestaan bij 51
het overlijden van G. Hoogstraten. Hoogstraten is 60 jaar lid geweest van de NSTB. Hij is medeoprichter van de afdeling Arnhem en jarenlang bestuurslid van de afdeling Wageningen. Het is dus zeer waarschijnlijk dat hij de Wageningse hoofdbestuurder van de NSTB is geweest. Uit de beginjaren van de NSTB afdeling Wageningen is ons hoegenaamd niets bekend. In 1903 is ene Heitsma penningmeester van de afdeling. In 1906 telt de bond in Wageningen 70 leden. Daarna groeit de bond gestaag. In 1912 telt ze 106 leden en in 1920 342. De ontwikkeling laat een nauwe verwantschap zien met de groei aan werkgelegenheid in de sigarenindustrie in Wageningen. In de jaren dertig van de 20e eeuw is tegen de 60% van de werknemers in de sigarenindustrie georganiseerd bij de NSTB. Tegen de 20% is aangesloten bij de R.K. bond en verder zijn nog enigen lid van de christelijke en de syndicalistische organisaties.
Werkgelegenheid Het fabrieksmatig maken van sigaren ontwikkelt zich in Nederland vooral in de tweede helft van de 19e eeuw. Massaal gebruik van tabak is nog onbekend en er zijn maar weinigen die denken aan tabak als grondstof voor een product, dat zijn weg over de hele wereld zal vinden. Hillen’s Sigaren en Tabaksfabrieken te Delft rond 1790 en de firma Justus van Maurik te Amsterdam in 1794 zijn de pioniers van de sigarenindustrie. Daarna worden er vrijwel overal in het land sigarenfabrieken opgericht. De Nederlandse sigarenindustrie verwerft zich een naam in de wereld en reeds in 1898 wordt door de gezamenlijk sigarenindustrie 1,2 miljoen kilo sigaren geëxporteerd. Dat zal nog groeien tot 6 miljoen kilo in 1920, waarmee de vooroorlogse top is bereikt. In Wageningen heeft de in 1876 gevestigde Tabak- en Sigarenfabriek van de Fa. Opstelten & Co de primeur. In het midden van de 19e eeuw zijn er in Wageningen vier sigarenfabriekjes. Een halve eeuw later is dat aantal verdubbeld. In 1914 zijn het er tien. Volgens een onderzoek naar de arbeidsomstandigheden van de Nederlandse werknemer ingesteld door NVV en SDAP in 1907 werken er in Wageningen in de sigarenindustrie zo’n 100 mannen en 40 kinderen tussen 12 en 14 jaar. De fabrieken maken gebruik van thuiswerkers, maar daar komt door wetgeving in 1920 een einde aan. Het aantal bedrijven neemt daardoor af. De wet verbiedt het thuiswerken voor rekening van de fabriek. De fabriek van 52
W. Geurts & Co. – opgericht in 1901 – behoort tot de bedrijven die de wet ‘overleeft’. In 1920 telt het bedrijf zo’n twintig werknemers. Geurts zwager J. van Schuppen is de stichter van de Ritmeester Sigarenfabriek te Veenendaal. Op 1 oktober 1924 gaan de twee zonen van Van Schuppen een compagnonschap aan met hun oom onder de naam: W. Geurts en Van Schuppen. De merknamen worden vervangen en in Wageningen worden vanaf dat moment onder de merknaam Schimmelpenninck sigaren gemaakt. Het is een vernoeming naar Rutger Jan Schimmelpenninck, raadspensionaris in 1805 en 1806 van de Bataafse Republiek. Geleidelijk groeit het aantal werknemers. In 1929 zijn er 71 mensen in dienst, die jaarlijks 2 miljoen sigaren produceren. Geurts trekt zich in 1930 terug. In 1931 wordt het pand van de failliete leerlooierij Gebr. Roes aan de Stationsstraat gekocht. De productie in dat jaar bedraagt 5.500.000 sigaren. Langzamerhand verandert ook het ambachtelijke sigaren maken in een meer industriële aanpak. Het inzetten van machines draagt bij aan een snelle stijging van de productie. In 1939 worden met 700 werknemers 32 miljoen sigaren geproduceerd. In het tweede decennium van de 20e eeuw is de sigarenfabriek van de firma Baars & Zoon in de Nude de grootste in zijn soort in Wageningen. Het bedrijf produceert onder de merknaam ‘Victor Hugo’. In 1917 telt de fabriek 117 arbeiders waaronder 72 jongens en meisjes. De groei bij Baars is opmerkelijk aangezien de werkgelegenheid bij de andere sigarenbedrijven gelijk is aan die van tien jaar daarvoor. Vermeldenswaard is de vestiging van een sigarenfabriek van Van Nelle in Wageningen. Succesvol is deze niet en in 1922 is ze al weer verdwenen. De fabriek van Baars wordt in de oorlog verwoest en niet meer opgebouwd.
Voor een fatsoenlijk bestaan De arbeidsvoorwaarden aan het begin van de 20e eeuw zijn naar willekeur en eenzijdig vastgesteld. De verhoudingen in de veelal kleine bedrijven zijn sterk patriarchaal. De Wageningse sigarenfabriekjes tellen betrekkelijk weinig werknemers. Sigarenfabriek Keizer heeft zeven man in dienst, Van Lonkhuyzen drie en Gerdes veertien. Ook Schimmelpenninck groeit pas in de jaren twintig uit tot een groot bedrijf. De arbeidsdag van de sigarenmaker bedraagt zo’n 10 1/2 uur onderbroken 53
door een enkele schaft van 1 á 111/2 uur. Zonder overwerk wordt dus twaalf uur per dag op de fabriek doorgebracht. Kinderen werken een 1/2 uur per dag korter. Omdat er veelal in kleine en bedompte ruimten wordt gewerkt komt tuberculose onder sigarenmakers veel voor. Het loon van sigarenmaker in Wageningen is gemiddeld f 8,00 per week. Het is dan ook geen wonder dat loonsverlagingen tot verzet oproepen. Stakingen tegen loonsverlaging zijn aan de orde in 1904, 1907 en 1912. Ze duren lang: twee, drie en één geval zelfs vier maanden. Het helpt niet echt. In het gunstigste geval wordt er geschikt, dat wil zeggen: de loonsverlaging gaat wel door, maar niet zoveel als de baas oorspronkelijk wel wilde. Meestal moeten de sigarenmakers het verlies van de staking accepteren. Voor zover ze in het bedrijf terug mogen komen, moeten ze gewoon weer aan het werk tegen een lager loon. Eind jaren twintig en begin jaren dertig van de 20e eeuw zijn er stakingen, die allemaal slechts één dag duren en allemaal dezelfde achtergrond hebben. In alle gevallen gaat het om het ongedaan maken van ontslag van een vakbondswoordvoerder. In alle gevallen wordt na een korte staking het ontslag teruggedraaid. Het zegt waarschijnlijk veel over de arbeidsverhoudingen, die nog steeds patriarchaal zijn, maar nu toch meer tegenwicht krijgen door een betere organisatie van de werknemers. Het belangrijkste conflict is de staking van 1913 die vier maanden duurt. Het is geen typisch plaatselijk conflict, maar een staking die een landelijk karakter heeft. Naast de sigarenmakers in de grote steden zijn naast anderen ook de sigarenmakers te Amerongen, Veendendaal en Wageningen betrokken. De staking heeft een lange voorgeschiedenis die ten nauwste verband houdt met de wens van een minimumloonregeling voor de hele sigarenindustrie. De behoefte aan een bindende regeling is groot zowel vanwege het verschil in betaling per bedrijf en per plaats, maar ook vanwege de willekeur die een fabrikant kan toepassen in bestaande loonafspraken. Als op een fabriek een actie is gevoerd en f 0,25 per 1000 meer loon voor een bepaalde sigaar is verkregen en die sigaar wordt daarna iets korter of dunner gemaakt of niet met Sumatra, maar met Java opgedekt dan geldt het tarief niet meer, want er is dan sprake van een ‘nieuwe’ sigaar. Al in 1905 verschijnt er een rapport van de R.K. Tabaksbewerkersbond “St. Willibrordus”. De stuklonen variëren van 16 - 34 cent de 1000 in Valkenswaard tot 30 - 80 cent in Culemborg. De kistenplakkers in Eindhoven hebben een loon van f 4 tot f 6, die in Gouda van f 8 per week. In 1910 komen de samenwerkende bonden tot een program van eisen met daarin centraal de eis van een landelijk minimumloon en het ver54
langen van een maximum werkdag van tien uur. Onder de titel Het Gemeenschappelijk Program worden deze voorstellen bij de patroonsorganisaties ingediend. De onderhandeling tussen de werknemers en werkgeversorganisatie sleept zich eindeloos voort. Twee jaar later is er nog geen enkele voortgang, behoudens de duidelijkheid dat de patroonsorganisaties alles afwijzen. Onder stakingsdreiging wordt er in Amsterdam resultaat geboekt en komt er een minimumloonregeling tot stand. In het zuiden van het land laten de werkgevers het op een confrontatie aankomen, maar op bevel van de bisschop komt er een arbitrage tot stand. De werkzaamheden van de arbitrage gaan enige tijd kosten. De inzet voor een landelijke regeling is vooralsnog mislukt en besloten wordt om per plaats en per regio te onderhandelen over de regeling. Gorinchem, Dordrecht en Rotterdam moeten het spits afbijten. De onderhandelingen mislukken en op 20 januari 1913 wordt er gestaakt. De werkgevers reageren met uitsluiting. Op 17 februari staan alle georganiseerde sigarenmakers ten noorden van de grote rivieren op straat. Op aandrang van de NSTB worden nu ook de niet georganiseerde sigarenmakers opgeroepen het werk neer te leggen. Op 1 maart 1913 zijn 4.277 georganiseerde sigarenmakers uitgesloten, onder wie 3.006 leden van de sociaal-democratische bond. Nog eens 474 ongeorganiseerden komen voor rekening van de bond. Het conflict omvat 168 fabrieken in 44 plaatsen. De arbitrage in het zuiden wordt in stilte voortgezet. Naar later blijkt gebeurt er eigenlijk niets en wacht men doodleuk de afloop van de staking/uitsluiting in het noorden af. Eerst eind april komen er weer gesprekken opgang tussen de werkgevers en werknemersorganisaties die op 19 mei tot een akkoord leiden. De landelijke minimumloonregeling is een feit. Voor het vormwerk is sprake van twee klassen: ‘recht en schuin’ en ‘knak en buik’. Het loon aanpassen omdat er sprake is van een ‘nieuwe’ sigaar is dus niet meer mogelijk. Het aantal ‘plaatselijke’ loonregelingen wordt teruggebracht naar vier. Amsterdam en Rotterdam vormen de hoogste ‘gemeenteklasse’. Wageningen en de omliggende gemeenten zijn ingedeeld in klasse drie. Het loon varieert in klasse drie van 40 tot 57,5 cent de duizend voor recht en schuin en van 40 tot 60 cent de duizend voor knak en buik.
55
De R.K. Tabaksbewerkersbond ‘St. Willibrordus’ Op 3 juni 1907 wordt een afdeling van de R.K. Tabaksbewerkersbond opgericht. Belangrijk motief voor de oprichting vormt het geloof. Initiatiefnemer en eerste voorzitter van de afdeling J.B. Wegh, zal tenminste bij het vijftienjarig bestaan van de afdeling verklaren, dat hij lid is geweest van de moderne bond, maar “zij moesten het geloof van de arbeiders niet aantasten, dan kan men ze beter op een dwaalspoor brengen.” In de crisisjaren verlaat Wegh kennelijk het vak van sigarenmaker want in 1978 komen we hem tegen op een bijeenkomst van de Kabo, waar hij gehuldigd wordt voor 65 jaar lidmaatschap. Volgens mededeling van Wegh zelf is dat een jaar te laat want hij is 26 jaar lid geweest van de sigarenmakersbond en 35 jaar van de ambtenarenbond. Dat de verdediging van het katholieke geloof en de bestrijding van de socialisten een belangrijke leidraad zijn voor het functioneren van de R.K. Tabaksbewerkersbond blijkt uit het verslag van de ledenvergadering van 13 juni 1919, waarin wordt meegedeeld dat “de invoering van de bedrijfsraden er vooral omgaan om de socialisten de loef af te steken.” Een bond die er meer op uit is om de socialistische concurrent te bestrijden zal het niet snel aan de stok krijgen met een werkgever. Toch slaagt fabrikant Baars erin om in 1920 de bond tegen zich in het harnas te jagen. Baars weigert zijn werknemers vrijaf op R.K.-feestdagen, terwijl toch in de cao staat: “Patroons moeten gelegenheid geven om het verzuim ontstaan door het houden van het R.K. feest- of Heiligendagen, te laten inhalen, mits er geen technische bezwaren zijn.” Het vrijaf hoeft Baars dus niets te kosten afgezien van wat organisatorische maatregelen. Na enig overleg wordt de contoverse met Baars bijgelegd. Als de R.K. Tabaksbewerkersbond afdeling Wageningen in 1922 haar vijftienjarig bestaan herdenkt telt ze 60 leden.
56
Rond de oprichting van het Volkshuis Sally Lindeman 1901 is het oprichtingsjaar van de SDAP in Wageningen. In de Wageningse politiek zit te weinig leven, althans naar het oordeel van de secretaris, voorzitter en oprichter van de SDAP Wageningen Sally Lindeman vastgelegd in het eerste jaarverslag van de afdeling. We volgen Lindeman’s betoog: “Een lamlendigheid en suffigheid heeft de arbeiders aangegrepen, de proletariërs waren verzonken in een moeras zo diep en een onbewustheid zo groot, dat het hier schier reuzenkracht vereist onder hen hoop en leven, opgewektheid en strijdlust aan te kweken. Het is onder zulke omstandigheden een daad van moed en overtuiging om hier een afdeling der SDAP op te richten.” Lindeman is er van doordrongen dat, wil de afdeling bestaansrecht hebben, niet kan worden volstaan met zo nu en dan een vergadering in besloten kring. “Voortdurend moet er propaganda worden gemaakt en invloed uitgeoefend in het praktische leven. Men moet van zich spreken en boven alles de arbeiders er van doordringen zich te organiseren in de klassenstrijd.” Kort, hevig en vergeten zo zou je de werkzaamheden van Lindeman in Wageningen kunnen typeren. Hij is een slagerszoon geboren te Wierden (Ov.) op 17 november 1874. Als zoon van een middenstander kan hij gaan studeren. Zijn studie brengt hem in Delft. Tijdens zijn studie komt hij in aanraking met het socialisme. Onder studenten in Delft is er in die jaren onder invloed van professor Pekelharing een belangrijke socialistische stroming. Lindeman maakt deel uit van deze stroming evenals de later bekend geworden SDAP-ers Theo van Waerden en Johan Willem Albada. Zijn belangstelling voor het socialisme brengt Lindeman in aanraking met de Delftse sigarenmaker M.A.A. van der Meer. Beide zijn betrokken bij de oprichting van de SDAP in Delft in 1898. Van der Meer is de eerste voorzitter van de afdeling 57
bezig houdt met het adviseren, ontwerpen en onderhouden van waterbehandelingsinstallaties. Op 31 augustus 1942 wordt Lindeman in Den Haag gearresteerd vanwege het feit dat hij zich nooit heeft gemeld als Jood. In de gevangenis in Den Haag wordt hij tijdens het verhoor mishandeld. Via kamp Amersfoort wordt hij op transsport gesteld naar het concentratiekamp Mauthausen waar hij op 13 november 1942 volgens de officiële verklaring van de Duitse autoriteiten overlijdt aan een hartstilstand.
Sally Lindeman, oprichter van de SDAP in Wageningen en promotor van Het Volkshuis
en Lindeman de eerste secretaris. Lindeman komt veelvuldig over de vloer bij het gezin van Van der Meer en lang niet alleen vanwege het socialisme. In 1900 trouwt hij met Magdalena Johanna (Lenie) een dochter van Van der Meer. Als gevolg van een aanstelling als leraar aan de Rijkslandbouwschool verhuizen zij naar Wageningen. In Wageningen is Lindeman zeer actief. In 1901 richt hij de SDAP afdeling Wageningen op waarvan hij in het eerste jaar voorzitter en secretaris is. De SDAP te Wageningen is de initiator, met Lindeman als promotor, van Het Volkshuis, de Wageningse Bestuurdersbond en de coöperatie De Voorpost. Daarnaast doet Lindeman nog pogingen tot oprichting van bonden onder typografen en metselaars en stimuleert hij de meubelmakers tot het oprichten van een vakvereniging. In 1903 wordt hij ontslagen bij de Rijkslandbouwhogeschool in verband met een spreekbeurt in Gouda voor het Comité van Verweer. De minister laat Lindeman vijf maanden in onzekerheid over het ontslag. Uiteindelijk krijgt hij op 1 september 1903 zonder opgaaf van redenen het ontslag bevestigd. Uit correspondentie die bewaard is gebleven blijkt dat de reden voor het ontslag ligt in een resolutie van het Comité van Verweer. De gewraakte passage luidt: “met alle beschikbare middelen” en dat kunnen dus ook onwettige zijn. Het past een ambtenaar niet om te spreken op een bijeenkomst van een organisatie met zulk een staatsgevaarlijke opvatting. Het vertrek van Lindeman heeft derhalve te maken met de nasleep van de spoorwegstaking en de heksenjacht op socialistische werknemers in overheidsdienst. Hij moet voor werk elders zijn heil zoeken. In 1905 is hij terug in Delft en aldaar weer voorzitter van de SDAP afdeling. Later heeft hij een eigen ingenieursbureau (Inbulin) in Den Haag dat zich 58
Voor het algemeen kiesrecht Vanaf haar oprichting werpt de afdeling van de SDAP zich in de verkiezingsstrijd in het volle besef dat zolang er geen algemeen stemrecht is veel van deze arbeid louter agitatie is om de kieswet te wijzigen. Tussen de verkiezingen door wordt campagne gevoerd met openbare voordrachten. In samenwerking met het Kiesrecht Komitee afdeling Wageningen wordt een kiesrecht manifestatie gehouden bij de Grebbenberg met als spreker het kamerlid Dijkstra. Het ontbreken van algemeen kiesrecht is de oorzaak waarom de SDAP er voorlopig niet in zal slagen een zetel in de gemeenteraad te veroveren. Maar dat is slechts een kwestie van tijd. Vrijwel vanaf de oprichting wordt door de afdeling het weekblaadje De Stem des Volks aangeprezen. Door colportage wordt het blaadje, samen met Het Volk, aan de man gebracht. Op een huishoudelijke vergadering eind 1902, maakt Lindeman duidelijk dat het allemaal wel veel is om voorzitter en secretaris en correspondent van Het Volk en De Stem des Volks te zijn. De vergadering beaamt dat en naast Lindeman als voorzitter wordt W. van Druuten tot secretaris aangesteld. Met de aanstelling van een brochurehandelaar en een agent voor De Stem des Volks wordt het afdelingsbestuur op sterkte gebracht. Lindeman is slechts kort voorzitter in het najaar van 1903 wordt hij opgevolgd door Johan Kel. Hoe het precies is gegaan valt uit de notulen niet meer op te maken, maar enige vergaderingen later blijkt dat Kel tegen wil en dank is opgevolgd door H. v.d. Broek die als meesterbakker in dienst is bij De Voorpost. Aanvankelijk vinden de ledenvergaderingen plaats aan huis van een van de bestuursleden, maar vanaf het najaar van 1904 wordt er vergaderd bij de De Voorpost. De afdeling houdt openbare vergaderingen om in de Wageningse politiek wat meer leven in de brouwerij te brengen. Vooraanstaande SDAP’ers als Bergmeijer, Loopuit en Gerhard worden naar Wageningen gehaald om te spreken. De 59
openbare vergaderingen worden goed bezocht en de afdeling ziet zich versterkt met nieuwe jonge krachten. Maar dat ‘snel gewin ook kattengespin is’ ondervindt de afdeling ‘aan den lijve’ als ze al snel enkele van deze nieuwe krachten uit de functies van secretaris en agent van het weekblad moeten ontslaan. De omvang van de partij in Wageningen komen we te weten uit het jaarverslag over 1906 waar voor het eerst het ledental wordt genoemd. Telde de afdeling in 1905 18 leden in 1906 zijn dat er 25. Eind 1906 geeft secretaris Gorter aan wegens drukke werkzaamheden te willen stoppen als secretaris. Hij wordt na verkiezing, er zijn zes kandidaten, opgevolgd door P.J. Haitsma jr. Haitsma is al langer actief in de afdeling als agent voor de brochurehandel. Gorter blijft deel uitmaken van het bestuur. In 1910 geeft voorzitter Van de Broek te kennen om gezondheidsredenen te moeten stoppen. Na de bestuursverkiezing ziet het bestuur er als volgt uit: E.L.J v.d. Abeels voorzitter, P.J. Haitsma secretaris, J.H. Geldhoff penningmeester en W. Rudolph en J. v.d. Kolk commissarissen. Met de afdeling gaat het in 1910 goed. Het ledental stijgt naar 36 leden onder wie zeven vrouwen en dat is zes meer dan een jaar eerder.
De SDAP maakt zich sterk voor een Volkshuis Reeds in 1902 staat voor de SDAP te Wageningen het oprichten van een Volkshuis en het stichten van een coöperatie als belangrijke punten op de agenda. Het verslag van de huishoudelijke vergadering van 27 augustus van dat jaar meldt: “dat we zo spoedig moeten beginnen met het stichten van een fonds. Er is veel geld nodig. Lindeman deelt verder mee wat hij in Delft gezien heeft en hoe daar alles goed in elkaar zit en goed werkt. De leden moeten nu zoveel mogelijk propaganda maken, opdat, indien er binnenkort een oproep tot het houden eener vergadering verschijnt, de arbeiders al warm zijn voor de zaak.” Voor het eerst vergadert de afdeling van de SDAP op 19 juli 1906 in Het Volkshuis, “ons eigen tehuis” zoals voorzitter Van de Broek het bij de opening van de vergadering verwoordt, “we mogen hen die dezen inrichting tot stand hebben gebracht hulde brengen voor het volhardende werken, zij hebben ons een groote dienst hiermede bewezen omdat we nu waar we anders in de bakkerij moesten vergaderen en nogal warm was, nu een nette ge60
zellige lokaliteit hebben, waarin we onze peilen kunnen afvuuren tegenover onze tegenpartij. Straks hebben we een vuurige strijd te voeren voor een gemeenteraadszetel, wat zullen we hier ons op ons gemak voelen in zo’n verkiezingscampagne. Daarom is het ook te wenschen dat elk lid zooveel mogelijk deze zaak steunt opdat het voor ons een blijvende vesting zal worden waaruit onze kracht naar buiten gericht zal zijn.”
De gemeenteraadsverkiezingen van 1901 en 1905 Voor het eerst in 1901 wordt door de SDAP meegedaan aan de verkiezingen voor de gemeenteraad in Wageningen. Agelink krijgt 64 stemmen. In 1903 wordt afgezien van deelname, omdat geen der leden zich beschikbaar wenst te stellen. In 1905 is de kandidaat van de SDAP afdelingssecretaris Gorter, die Van Druuten is opgevolgd. Gorter zegt trots te zijn voor de SDAP kandidaat te zijn voor de gemeenteraad, maar hij moet nog wel nagaan of zijn werkgever er geen bezwaar tegen maakt. Het zou geen pas geven verkozen te worden in de raad om dan wegens tijdgebrek niet aan de vergaderingen deel te kunnen nemen. Kennelijk zijn er geen bezwaren bij de werkgever want een ledenvergadering later wordt gesproken over de propaganda voor de verkiezing van Gorter. In een openbare bijeenkomst moet Gorter maar toelichten wat het SDAP gemeenteprogramma is. Gorter vindt het goed, als het maar kort en krachtig kan zijn, want naar eigen zeggen is hij geen specialist in de redevoering. Besloten wordt om ook een manifest op te stellen, waarvoor een commissie in het leven wordt geroepen. Alle goede bedoelingen ten spijt, het lukt nog niet een raadslid verkozen te krijgen. Met genoegen wordt geconstateerd dat het weliswaar nog niet is gelukt, maar dat zowel de “clericaal als de liberaal” nu rekening houdt met de rooien en er alles aan zullen doen om ons tegen te houden. Een tweede punt dat tot tevredenheid stemt is de groei van het stemmental. Met 164 stemmen heeft Gorter 100 stemmen meer gekregen dan Agelink enige jaren eerder. In hetzelfde jaar is er ook sprake van verkiezingen voor de Tweede Kamer. Door de gezamenlijk afdelingen Oosterbeek, Renkum en Wageningen wordt Lindeman kandidaat gesteld. Er zal hard gewerkt worden om hem te promoten al weet iedereen vooruit, vanwege het ontbreken van het algemeen kies61
recht, dat er geen schijn van kans is dat hij verkozen zal worden. Het algemeen kiesrecht zal eerst in 1919 worden ingevoerd als ook de vrouwen kiesrecht krijgen. Voor mannen is dat al in 1917 een feit. In de kandidatuur van Lindeman speelt revanche nemen tegen zijn ontslag zeker een rol. Het jaarverslag over 1905 zegt het aldus: “toch wilde men zien laten aan de Kuiperiaansche regering dat wij Geldersche Proletariërs protesteerde tegen zo ’n ploertig ontslag ten deel gevallen aan onzen vriend Lindeman.” Zondagen achtereen voeren de SDAP’ers campagne op straat en gaat Lindeman op pad voor spreekbeurten. De stemmenoogst is met 224 niet groot, maar toont een duidelijke groei ten opzichte van de verkiezing van 1901.
Comité tot oprichting van een Volkshuis In het voorjaar van 1906 zijn er in kringen van de SDAP mensen die de ‘arbeidende stand’ een eigen plek in de gemeente willen geven. Op 12 mei 1906 wordt door hen een voorlopig Comité tot oprichting van een Volkshuis gevormd. Lid van dit comité zijn: dr. J.C. Schoute, docent aan de Hogere Landbouwschool, J.E. Ezendam, leraar aan dezelfde school, W. Gorter, machinist aan de Nederlandsche Meubelfabriek ‘Wageningen’, en S. Hiemstra, onderwijzer te Wageningen. Het comité geeft een circulaire uit waarin ze het plan uiteenzetten om een Volkshuis in te richten waar werknemers, ongeacht geloof of politieke overtuiging, hun kennis kunnen vergroten, vergaderingen kunnen houden en waar de geheelonthouding wordt bevorderd. Het plan wordt zowel onder de werknemers als bij de burgerij met veel sympathie ontvangen. Aan alle werknemers wordt gevraagd als lid toe te treden. De contributie bedraagt minimaal f 1,00 per jaar. Een niet geringe vraag gelet op de hoogte van de lonen aan het begin van de 20e eeuw. Als tegemoetkoming mag ook tien maal tien cent worden betaald. Het comité is zeer actief. Statuten en reglement van de vereniging Het Volkshuis worden opgesteld en een gebouw om het Volkshuis in te vestigen wordt aangekocht. Dat zo snel een gebouw kan worden gekocht is niet in de laatste plaats te danken aan een schenking van f 4.400 van Schoute aan de S.D.A.P. Heerenstraat 8 is na een lichte vertimmering geschikt om het centrum te worden van de arbeidersbeweging in Wageningen.
62
‘Om in rust te kunnen verpozen na den arbeid’ De zondag van 8 juli in 1906 is een andere zondag dan alle andere zondagen. Nee, het gebeier van de kerkklokken is niet anders dan anders en ook de kerkgang van de gelovigen is gewoon zoals het hoort. Dat anders zijn van deze zondag komt doordat er in Wageningen een gebouw in gebruik wordt genomen waar plaats is voor geloof en hoop. Geloof en hoop in een betere toekomst. Dr. J.C. Schoute spreekt de openingsrede uit. Schouten is niet zo maar de eerste de beste of een gelegenheidsspreker zoals dat met openingen wel vaker het geval is. Schouten staat positief tegenover de werknemers en hun organisaties. Hij is dan ook een ijveraar om de nog jonge arbeidersbeweging in Wageningen een eigen plek te geven. Schoute is een sociaal bewogen man die werkzaam is als docent aan de Hogere Landbouwschool. Later wordt hij benoemd tot hoogleraar in de botanie aan de Universiteit van Groningen. In 1922 doet hij nogmaals een schenking van f 2.200 aan het Volkshuis ten behoeve van onderhoud. In zijn rede geeft Schoute aan wat de wordingsgeschiedenis is van het Volkshuis en wat naar zijn mening belangrij-
Heerenstraat 8
ke redenen zijn om de bonden en de partij een eigen honk te geven. Het is belangrijk dat de arbeider in rust kan verpozen na de arbeid, waar hij goede literatuur ter beschikking krijgt om aan zijn geestelijke ontwikkeling te kunnen werken en waar hij verantwoord iets te drinken kan krijgen. Alcoholhoudende drank is in Het Volkshuis taboe. Schoute memoreert de belangstelling die er voor Het Volkshuis bestaat onder arbeiders en burgers. Al bij de opening telt de vereniging Het Volkshuis 260 leden. Het is druk bij de opening. Niet alleen vrijwel alle leden zijn aanwezig, maar ook vertegenwoordigers van verwante organisaties. Na de opening is er een open huis, waarna het feest wordt voortgezet in het Junushoff. In het begin is de inrichting nog niet compleet en dus nogal sober. Het Volkshuis heeft een kleine en een grote vergaderzaal, een bibliotheek annex leeszaal, een café – uiteraard zonder alcoholische drank – en bestuurskamers. Op zolder is er een slaapkamertje voor de conciërge. De bibliotheek die in aanvang nog onvoldoende is gevuld moet zo neutraal mogelijk blijven dus met boeken en tijdschriften van en voor alle kleuren en richtingen. Door gebrek aan middelen is de hoop gevestigd op schenkingen. De collectie bereikt echter nooit de omvang die oorspronkelijk voor ogen stond. De reeds bestaande Nutsbibliotheek behoudt bij vele werknemers de voorkeur. Al spoedig wordt door Schoute het beheer van het gebouw overgedragen aan de Wageningse Bestuurdersbond (WBB), een bestuurlijk samenwerkingsverband van bonden, SDAP en de coöperatie De Voorpost, en voorloper van het NVV, later FNV-afdeling. Het Volkshuis functioneert in de eerste jaren van haar bestaan bijzonder goed. Er wordt druk vergaderd en verschillende verenigingen houden er hun repetitie avonden. Vooral het geheelonthouderscafé wordt druk bezocht en levert daarmee een actieve bijdrage aan de bestrijding van het drankmisbruik. Het succes is echter onvoldoende om een gezonde financiële exploitatie op te leveren. De gulden contributie die de leden betalen zet onvoldoende zoden aan de dijk. In 1919 wordt door de coöperatie De Voorpost aan Het Volkshuis een schenking gedaan van ?2.000, naar verluidt is zij daartoe in de gelegenheid gesteld door alweer een schenking van Schoute, met als voorwaarde dat de coöperatie het beheer van het gebouw op zich zal nemen. De functie van de vereniging Het Volkshuis als beheerder komt daarmee te vervallen. In 1920
Foto links: Prof. J.C. Schoute, medeoprichter en financier van Het Volkshuis
65
volgt liquidatie van de vereniging en wordt het gebouw verkocht aan De Voorpost. De Voorpost zal het gebouw tot 1953 in beheer hebben.
De gemeenteraadsverkiezingen van 1906 In het najaar van 1906 moet er doordat er een vacature in de gemeenteraad is ontstaan wederom een verkiezing plaatsvinden. De verkiezingscampagne wordt nog voorafgegaan door de meeting voor Algemeen Kiesrecht in Wageningen. Op de zondag van 21 augustus is er in de vroege morgen al veel vertier als vanuit de omringende plaatsen werknemers naar Wageningen optrekken met vlaggen en banieren. Het sportterrein aan de Wageningse Berg wordt al meer en meer ingenomen door de bezoekers. De muziek laat zich horen en de vaandels worden in de grond geplant. A.H. Gerhard, SDAP voorman uit Amsterdam, voert het woord. Na afloop van de meeting wordt met vliegende vaandels en opgewekte muziek door de stad getrokken naar de Markt. Voor velen is het einddoel van de tocht de haven waar een boot gereed ligt om de menigte weer stroomafwaarts naar huis te brengen. Gorter wordt opnieuw gekandideerd voor een zetel in de gemeenteraad van Wageningen. Pikant aan deze verkiezing is dat Gorter, die nu werkt op een steenfabriek, als kandidaat tegenover zijn directeur komt te staan. Er wordt druk gesproken over de te voeren propaganda en over de activiteiten op de verkiezingsdag zelf. Zo wordt er besloten, mits “daar een geschikt mannetje voor gevonden kan worden” een SDAP’er op het stadhuis te plaatsen. Wat dat geschikte mannetje daar precies moet doen wordt niet echt duidelijk, maar kennelijk wordt ‘lijfelijke aanwezigheid’ als een morele oppepper gezien voor diegenen die hun stem gaan uitbrengen. Als sprekers voor de openbare vergaderingen worden de partijkopstukken Tak, Mendels en Helsdingen uitgenodigd. Natuurlijk kan ook nu weer een manifest niet achterwegen blijven. Niet alleen aan reeds beproefde middelen wordt gedacht, maar ook aan voor Wageningen nieuwe propagandamiddelen. Zo versiert een ‘sandwichman’ op de verkiezingsdag de straat en wordt er ‘geplakt’. Maar liefst 1000 kleine aanplakbiljetten worden door heel de stad aangebracht door de plakploeg. Er worden ook nog twaalf grote biljetten op daarvoor geschikte plaatsen gehangen. Alle inspanningen ten spijt wordt er geen vooruitgang geboekt in de stembusstrijd. De gemeenteraadszetel gaat naar de kandidaat van de RK Volkspartij met 344 stemmen tegen 161 voor Gorter. 66
De zangvereniging Ter vermaak en natuurlijk ook voor de propaganda komt op de vergadering van 12 juli 1905 het voorstel aan de orde om een sociaal-democratische zangvereniging op te richten. Gewezen wordt op het feit dat al in al heel wat plaatsen zo’n zangvereniging bestaat. Het moet een gemengd koor worden, gelijk de zangvereniging ‘Dirk Troelstra’ te Arnhem. Enige maanden later wordt door de ledenvergadering het reglement van de zangvereniging behandeld en goedgekeurd. De lotsverbondenheid van partij en zang komt tot uiting als besloten wordt het tekort van ‘de zang’ in haar eerste bestaansjaar door de partijafdeling aan te laten zuiveren. Heel veel plezier beleeft de partij niet aan de zangvereniging. Op 19 maart 1907 behandelt de ledenvergadering een brief waarin wordt meegedeeld dat de zangvereniging is opgedoekt en de partij voor de schulden opdraait. Later komt er wel een sociaaldemocratische zangvereniging tot stand die wel kan zingen zonder schulden achter te laten. Tot Steun in de Strijd is de naam en dat zullen ze ook vele jaren doen, totdat ze in de Tweede Wereldoorlog hun bestaan moeten opgeven. Eerst in 1950 komt een wedergeboorte ter sprake. Hoewel enkele partijgenoten de nodige scepsis bezitten wordt het koor weer opgericht. De piano, gezamenlijk eigendom van partij en Wageningse Bestuurdersbond, maar al jaren ongebruikt, kan nu aan het koor ter beschikking worden gesteld, nadat eerder is geopperd die te verkopen. Als in 1957 Tot Steun in de Strijd wordt opgeheven is het bezit van een piano opnieuw een overbodige luxe. Het beheer wordt opgedragen aan de stichting Het Volkshuis, want wat moet je tenslotte als partij met zo ’n ding.
Voor de raad en in het algemeen In 1907 is er weer een verkiezingsstrijd voor de Provinciale Staten. Ook nu weer besluit de SDAP Wageningen de strijd aan te gaan met name uit het oogpunt van propaganda voor het algemeen kies- en stemrecht. Gorter wordt nu ook als kandidaat voor de provincie gesteld. Er wordt een landelijk bekend SDAP’er gevraagd om te komen spreken. Er worden manifesten verspreid en wat dat betreft breidt de afdeling haar werkterrein uit tot Bennekom. Een viertal partijgenoten neemt die klus voor hun rekening. Enige weken later is de verkiezingsstrijd voor de gemeenteraad weer aan de orde. Een zwaar discus67
Bakkerij van de R.K. coöperatie De Volharding aan het Salverdaplein
siepunt is het aantal te stellen kandidaten. De voorstellen lopen uiteen van één tot vier. Met vier kun je misschien meer stemmen op je lijst krijgen, maar met één heb je kans meer vertrouwen te krijgen onder liberalen in het geval van een herstemming. Het besluit is uiteindelijk twee kandidaten. Opnieuw Gorter ditmaal vergezelt door Van de Broek. Er wordt een verkiezingskrant gemaakt, die uit “tactisch oogpunt” niet te vroeg verspreid zal worden. Er wordt een huisbezoekploeg geformeerd, die op die wijze steun tracht te verwerven voor de kandidaten. Op de dag van de verkiezingen zal er een ‘mannetje op het stadhuis’ zijn die aantekent wie er ter stemming is verschenen en zullen er enige partijgenoten op pad zijn om kiezers op te halen. De Wageningse Bestuurders Bond (WBB) is ook actief rond de gemeenteraadsverkiezingen. Om de kiezer behulpzaam te zijn bij het maken van zijn keuze stelt ze aan alle kandidaten vragen als: verlaging van de werkdag bij gemeentewerken van 11 tot 10 uur en verhoging van loon. In navolging daarvan stelt de SDAP een vragenlijst op die ze voorleggen aan de andere partijen. Achterliggende gedachte is dat aan de hand van de antwoorden bekeken kan worden wie er bij herstemming steun krijgt. De verwachting is dat dat de liberalen zullen zijn, maar uit de antwoorden blijkt dat de Roomse kandidaat 68
de meeste steun krijgt. De SDAP zit er mee in zijn maag en besluit om maar niet naar buiten te treden met de antwoorden dan hoeven ze zich ook niet te binden. Na een lange discussie wordt de keuze gemaakt. In de eerste ronde is het advies: kies Gorter, lukt dat niet dan volgt onthouding bij herstemming. Een “pootig” manifest wordt opgesteld waarin het aan de kiezer allemaal wordt uitgelegd. Ondertussen heeft de afdeling besloten positief te reageren op het verzoek van het Comité voor Algemeen Kiesrecht om zich aan te sluiten bij het plaatselijke Comité. Met een afvaardiging neemt de SDAP Wageningen deel aan de kiesrechtbetoging te Arnhem. De gemeenteraadsverkiezingen vallen ondanks al het harde werken en campagne voeren niet mee: Gorter krijgt 111 stemmen en Van de Broek 66, niet genoeg om het tot een herstemming te brengen. Ook in de vele gemeenteraadsverkiezingen daarna, die met grote regelmaat plaatsvinden vanwege tussentijdse vacatures kan de SDAP geen zetel in de raad veroveren al krijgt ze per verkiezing wel wat meer stemmen. In het jaarverslag over 1909 wordt dan ook met de nodige ironie geconstateerd “wij gaan vooruit al is het ook met de trekschuit”. Wat niet echt tot teleurstelling in de afdeling leidt aangezien de overtuiging bestaat dat het zonder algemeen kiesrecht toch nooit wat kan worden en zij krijgen gelijk.
Kiesrechtmeeting in Wageningen In 1909 wordt besloten de provinciale kiesrechtmeeting voor het algemeen kiesrecht in Wageningen te organiseren. De afdeling wordt gevraagd de organisatie voor haar rekening te nemen. Bijna gaat het mis, omdat er geen geschikt terrein te vinden is, maar op het laatste moment komt dat in orde. De meeting wordt met 750 deelnemers goed bezocht. L. Hermans en J. van de Brink voeren het woord. De optocht verloopt goed, is voor Wageningse begrippen een hele stoet en wordt als een goede voorbode gezien voor de nationale betoging. Waardering is er voor Het Volkshuis die de consumpties op het terrein heeft verzorgd. Catering zouden we nu zeggen. Dat de Wagenin-gse meeting beschouwd kan worden als een ‘opwarmertje’ blijkt uit de Wageningse deelname op de nationale betoging. Is er in eerdere jaren slechts sprake van een enkele afgevaardigde nu zijn er wel 50 personen uit Wageningen aanwezig. 69
De nationale betoging voor algemeen kiesrecht slaagt uitstekend. Het is een prachtig gezicht die duizenden mensen bijeen te zien, door een zelfde idee bezield; de verovering van ons eerste burgerrecht. Het is sowieso een jaar waarin alle manifestaties slagen. Ook het meifeest is een succes met ’s middags het openluchtspel en ’s avonds de bijeenkomst in het Junushoff bezocht door zo’n 350 partijleden en sympathisanten.
voor de oplevering zijn er al 18 woningen verhuurd. Het Rooie Dorp, dat gevormd wordt door Juliana-, Beek-, Vanenburg-, Maten- en Van Eckstraat, dankt zijn naam in de eerste plaats aan de rode baksteen en niet in de laatste plaats aan de politieke kleur van haar bewoners.
Gemeenteraadsverkiezingen 1917 en 1919 Het Rooie Dorp Aan het begin van de 20e eeuw zijn de woonomstandigheden in de arbeidersbuurten in Wageningen slecht. De huizen zijn vaak miserabel, riolering is er niet en de straten zijn onverhard. Bij regen of na dooi is het bij het Onderlangs, Dijkgraafseweg en Eerste en Tweede Buurtseweg een grote smeerboel. Er is slechts één kraan, en één toilet - de naam is al te veel eer per tien huizen. In de Mennonietenbuurt is de naam van schuur meer op zijn plaats voor de woningen met één kamer met bedstee, gangetje en keukentje, ook al beschikken deze huizen wel over een eigen ‘gemak’. De vraag naar goede en goedkope woningen is dan ook groot. In oktober 1913 komen de afgevaardigden van negentien werknemersverenigingen bijeen om gezamenlijk een verzoek op te stellen aan de gemeenteraad om, in het belang van de volksgezondheid, de zedelijkheid en de bloei van de industrie, een ruim aantal arbeiderswoningen te laten bouwen met een huurprijs tot ?2 per week. Een jaar eerder is de vereniging Volkswoningbouw (VWB) opgericht en deze heeft plannen om op grote schaal arbeiderswoningen te bouwen. In 1914 koopt de VWB aan de Lawickse Allee een tweetal percelen om daar 80 á 90 woningen te bouwen. Het college van B&W van Wageningen is blij met deze plannen die tegemoet komen aan het verzoek van de negentien werknemersverenigingen. Het initiatief wordt dan ook geen strobreed in de weg gelegd en achter de schermen wordt het plan zoveel mogelijk gesteund. De gemeenteraad stemt in maart 1914 in met de plannen en nog in november van dat jaar vindt de aanbesteding plaats voor de bouw van 83 woningen. Ten tijde van de bouw ontstaat er een conflictje met als inzet de huurprijs voor de toekomstige bewoners. De architecten worden ervan beschuldigd dat zij de bouwers verplichten om (te) dure materialen te gebruiken, waardoor de huurprijs boven de f 2,00 komt. Zowel het bestuur van de VWB als de architecten reageren hier gebelgd op en weerleggen de beschuldiging. Hoe het ook zij, nog 70
De pessimisten in de partij in Wageningen die niet voor de invoering van het algemeen stemrecht een zetel in de gemeenteraad verwachten blijken realisten te zijn. In juli 1917 worden door de SDAP Van der Griend en Geldhoff kandidaat gesteld. Al bij de eerste verkiezing hebben zij succes. Met 297 en 287 stemmen kunnen zij door naar de tweede ronde en moeten zij het opnemen tegen de liberalen. Krachtig wordt de propaganda verder te hand genomen. De steunlijsten liggen gereed en er zijn voldoende partijgenoten die er mee rond willen gaan. Er wordt nog een openbare vergadering belegd en nieuwe strooibiljetten worden gemaakt. Er moet nu alles op alles worden gezet en als het bestuur het nodig oordeelt mag zij meer geld aan de propaganda besteden, is het oordeel van de ledenvergadering van 9 juli 1917. En eindelijk is er dan resultaat naar werken. Het eerste lid in de gemeenteraad namens de SDAP doet zijn intrede. Niet zonder enige triomf zegt de voorzitter in zijn openingswoord op de ledenvergadering van 26 juli: “dat wij een nieuw tijdperk tegemoet gaan.” Van der Griend is de eerste SDAP’er die in de gemeenteraad van Wageningen zitting neemt. Geldhoff wordt door de afdeling benoemd tot verslaggever van de raadsvergaderingen. Voor de verkiezingen van 1919 zijn de verwachtingen hoog gespannen. Het algemeen kies- en stemrecht is een feit nu ook vrouwen kiesrecht hebben gekregen. Het algemeen kiesrecht is kennelijk een goed propagandamiddel want de afdeling is gegroeid als kool. Bedroeg het ledenbestand op 1 januari 1918 66 leden onder wie 8 vrouwen op 1 oktober zijn dat er al 115 onder wie 18 vrouwen. De kandidatenlijst die de SDAP indient voor de verkiezingen van 1919 telt wel tien namen met Van der Griend als lijsttrekker. Tijdelijk wordt de contributie verhoogd om over meer middelen te beschikken voor propaganda. Het voorstel aan de ledenvergadering wordt, met drie stemmen tegen, één blanco en vierendertig vóór, aanvaard. Een beproefd middel als huisbezoek wordt massaal gehanteerd. Een ploeg van zestien huisbezoekers is daarvoor beschik71
baar en nog eens tien geven zich op als verspreiders van strooibiljetten. Er is een ‘plakploeg’, zeven partijgenoten groot. Succes kan niet meer uitblijven. De SDAP verovert vijf zetels in de gemeenteraad van Wageningen. Naast Van der Griend komen voor de SDAP in de raad: Van Thuijl, Van der Weide, Geldhoff en Heetveld.
Urgentieprogram Met vijf zetels in een raad van vijftien tel je ineens mee. De vragen die zich dan onmiddellijk voordoen zijn: kun je een wethouder leveren en tegen welke voorwaarde doe je dat. Een urgentieprogram voor het aanvaarden van een wethouderszetel is het antwoord. Omdat dit urgentieprogram goed aangeeft wat de partij bezighoudt in die dagen geven we het integraal weer: “Concept-urgentieprogram 1. Bevordering van den woningbouw zoowel: a. Gemeentelijk als door bouwvereenigingen b. Het bouwen voor groote gezinnen met verhuring zoonoodig beneden den kostprijs 2. Bevordering der volksgezondheid door: a. uitbreiding van de stichting ‘Ziekenzorg’ zoonoodig na overname b. het stichten van een kliniek voor kinderziekten c. ruime gelegenheid tot kostelooze behandeling van on- en minverm gende d. inrichting van een doelmatig volksbadhuis e. aanleg van openbare speelterreinen 3. Verbetering van Armenzorg door: a. rechtstreeks beheer der armenverzorging b. de invoering van de vrije artsenkeuzen 4. Verhooging van het onbelaste inkomen met minstens f 200, alsmede verhooging van het bedrag der kinderaftrek 5. Volledige erkenning der vakorganisaties 6. Stichting van een kinderenbewaarplaats 7. Krachtige bevordering van het onderwijs op elk gebied: a. stichting van een school voor voorbereidend lager onderwijs b. instelling van een 7e leerjaar op de scholen voor gewoon lager onderwijs 72
c. ruimere gelegenheid voor het ontvangen van herhalingsonderwijs d. gelijkstelling van het maximum aantal leerlingen per klas aan de scholen 1, 2 en 3 e. verstrekking van gemeentewege van voeding en kleding aan behoeftige schoolgaande kinderen 8. Lichamelijke ontwikkeling door: ruimere gelegenheid voor gymnastiekonderwijs, tijdens den leerplichtige leeftijd 9. Beperking van het aantal drankvergunningen en verloven.” In een conferentie met de andere gemeenteraadsfracties wordt het program ingebracht. Uitkomst van de conferentie is dat de Rechtsche Raadsclub (liberalen en confessionelen gezamenlijk) op zich neemt een “program op te stellen waarop samenwerking mogelijk is”. Het program dat hieruit voortspruit omvat 21 punten. Het oordeel van de SDAP-leden is dat het op veel punten te vaag is. Duidelijkheid wordt gewenst over een in te voeren: rioolbelasting, wat bedoeld wordt met afdoende regeling voor behandeling van on- en minvermogenden, wat op peil brengen van de salarissen van de gemeentewerklieden betekent etc. Het overleg tussen de verschillende fracties loopt daarna vast. Een compromis lijkt niet haalbaar. Als na enige weken de benoeming van wethouders aan de orde komt blijkt dat in grote lijnen het SDAP-program aanvaardbaar is, met uitzondering van de belastingwensen. Op basis van deze ‘binnenskamers’ verkregen toezeggingen kan Van der Griend tot wethouder worden gekozen. De ledenvergadering, met 63 leden goed bezocht, is niet gelukkig met het resultaat. Het program is uitdrukkelijk een minimum program en daar komt bij dat de toezeggingen, die niet op papier staan en niet in het openbaar zijn behandeld, als boterzacht worden ervaren. Na een lange discussie waarin nog eens alle punten uitvoerig de revue passeren wordt getracht in te schatten welke manier van handelen het meest wijs is. Natuurlijk zijn er de rekkelijke en de precieze, maar uiteindelijk wordt met drie stemmen tegen en één blanco ingestemd met het aanvaarden van een wethouderszetel. Van der Griend wordt de eerste wethouder namens de SDAP in Wageningen. Ook buiten de raad gaat het goed met de partij. Het ledental van de afdeling is gestegen tot 180 onder wie 36 vrouwen. De partij kan een druk jaar met succes afsluiten. Er hebben vijftien huishoudelijke vergaderingen plaatsgevonden en enkele openbare vergaderingen waarvan die met Suze Groeneweg (eerste vrouw in de 2e kamer voor de SDAP) als 73
spreekster het succesvolst is met 500 belangstellenden. Andere sprekers zijn Van Braambeek (van de Nederlandsche Vereeniging van Spoorwegarbeiders), Hermans (SDAP 2e kamerlid) en Eichelsheim (van de Sigarenmakersbond) en natuurlijk Van der Griend en Geldhoff. Er is veel aan propaganda gedaan door de huisbezoekploegen en er is een eclatant verkiezingsresultaat geboekt met vijf raadszetels en een wethouder. De uitslag van de verkiezing wordt gevierd met een straatdemonstratie door het Rooie Dorp, met een vurige speech als dank aan de kiezers ter afsluiting. De kosten van de campagne zijn dankzij bijdragen van de vakverenigingen, de coöperatie en particuliere giften te dragen al is de bodem van de kas goed te zien. De SDAP in Wageningen bloeit als nooit tevoren. De ‘wethouderskwestie’ krijgt echter een merkwaardig staartje. De minister van Binnenlandse Zaken haalt een streep door de rekening en geeft aan Van der Griend geen verlof om zijn wethouderszetel te aanvaarden. De fractie en de afdeling zijn van mening dat ze zelf uitmaken wie hen vertegenwoordigt en besluiten dan maar niet deel te nemen in het bestuur van de gemeente. Van der Griend dient zijn ontslag in en ook Geldhoff, die bij stemming in de raad tot wethouder is gekozen aanvaardt deze zetel niet. Zo eindigt het succesjaar 1919 toch nog in een anticlimax. Bij de verkiezingen van 1922 moet de SDAP een zetel inleveren. De fractie bestaat nu uit: J.H. Geldhoff, P.J.G.
Het St. Jozefgebouw, tot 1963 aan de Gerdesstraat
van Ingen, W. v.d. Weide en W. Heetveld. Het mindere stemmenaantal dat de partij krijgt wordt vooral geweten aan de communisten die volgens het jaarverslag “ons op de meest schunnige wijze bestreden”. Het resultaat van de communistische agitatie is dan ook wrang want de verloren SDAP zetel komt terecht bij de CHU die daarmee terugkeert in de raad. De verhouding 11:4 geeft Geldhoff, die als wethouder wordt gekandideerd geen schijn van kans. In de zetelverhouding van 11:4 zal jarenlang geen wijziging komen en de SDAP neemt geen bestuursverantwoordelijkheid op zich.
St. Jozef De Rooms-Katholieke Werknemers Vereeniging ‘Sint Jozef’ is opgericht in 1895. Sinds 1903 bezit zij een eigen gebouw aan de Gerdesstraat. Als een eiland in de zee van ruimte die het terrein achter de Stationsstraat dan nog biedt, verrijst het nieuwe onderkomen van de Wageningse afdeling van het R.K. Werkliedenverbond, het St. Jozefgebouw. Door de bouw van het grote pand op die plaats ontstaan twee Gerdesstraten, de 1e (de zuidelijke) en de 2e Gerdesstraat. In 1963 wordt het St. Jozefgebouw gesloopt. Ook de huizen van de 2e Gerdesstraat gaan tegen de vlakte. Op de vrijgekomen ruimte verrijzen de flatgebouwen met winkelgalerij en woningen aan de Stadsbrink en legt de gemeente het tegenwoordige parkeerterrein aan de Gerdesstraat aan. St. Jozef is tussen 1906 en 1919 zeer actief met het oprichten van vakorganisaties. In het eigen gebouw zien de Rooms-Katholieke bonden van tabaksbewerkers, bouwvakkers (St. Joseph), steenbakkers (St. Stephanus) en fabrieksarbeiders (St. Willibrordus) het levenslicht. In 1913 telt de RKWV ‘St. Joseph’ in totaal 80 leden waarvan 56 tevens lid zijn van een van de vakorganisaties. Ook de oprichting van de coöperatie De Volharding vindt plaats in het eigen gebouw aan de Gerdestraat. St. Jozef telt in 1930 240 leden waarvan 143 aangesloten bij een vakafdeling.
De Wageningse Bestuurdersbond De Wageningse Bestuurdersbond (WBB) is tot stand gekomen in 1903. We beschikken echter pas vanaf 1938 over een archief van de WBB. Van het 75
functioneren van de WBB in de beginjaren weten we dus erg weinig. Bestuurders of besturenbonden organiseren geen individuele werknemers, maar zijn plaatselijke aaneensluitingen van organisaties die behoren tot de arbeidersbeweging. Oorspronkelijk vind je in deze bestuurdersbonden naast de vakorganisaties ook de SDAP en de culturele en doelgroepenorganisaties met socialistische signatuur. Van dit soms bonte gezelschap kunnen dus ook de vrouwenorganisatie, de jeugdorganisatie, de toneelvereniging, de zangvereniging en de coöperatie deel uitmaken. Later, na de oprichting van het NVV, worden de bestuurdersbonden meer en meer plaatselijke koepels waar nog uitsluitend vakorganisaties bij zijn aangesloten. Het eerste bestuur van de WBB wordt onder meer gevormd door P.J. Haitsma, E.C. Agelink en H. Peters allemaal sigarenmaker van beroep.
Roomse en rode coöperatie Van 1924 tot 1958 is de Rooms-Katholieke coöperatieve bakkerij ‘De Volharding’ gevestigd aan het Salverdaplein tussen de Kapelstraat en de Nieuwstraat. In 1913 is deze coöperatie opgericht door St. Jozef met het doel de leden te voorzien van goed brood tegen een redelijke prijs. De winst wordt gebruikt voor uitkeringen aan de leden bij bijzondere gebeurtenissen als geboorte, communie en overlijden. Ook bestaat er een werkloosheiduitkering. Het overige batige saldo wordt uitgekeerd aan de leden. De bakkerij aan de Bevrijdingstraat, waarin 1913 wordt gestart, voldoet prima en 1924 kan een nieuwe winkel annex bakkerij aan het Salverdaplein worden gevestigd. De bakkerij aan de Bevrijdingstraat blijft in gebruik tot 1975. Het initiatief tot oprichting van de in 1903 opgerichte coöperatie De Voorpost moeten we zoeken bij de SDAP en meer in het bijzonder bij Lindeman. Afdelingssecretaris Gorter vermeldt in het jaarverslag over 1905: “Wie komt de eer toe die ons dit mooie schoonen strijdmiddel gaf om onzen propaganda te vergemakkelijken; is het niet onze wakkere strijder Lindeman die de eer toe komt, ja zelf zegt hij wel ik ben niet de vader der Voorpost, maar wie zou het anders wezen. Hij toch heeft voor ons de zaak in ’t reine gebracht. Hij toch was het die het aandurfde en wist dat dit goed zou gaan, dat eenmaal de tijd zou aanbreken dat zij den groote steunpilaar zou worden van onze beweging. En zouden wij dan zijn werk niet waarderen, en hem de vader noemen van “de Voorpost”.” 76
Hoe ‘verknoopt’ de Wageningse arbeidersbeweging is in het eerste decennium van de 20e eeuw komt goed tot uiting in de presentielijst van een gecombineerde vergadering gehouden in december 1908 van SDAP, WBB en de coöperatie. Haitsma sr. en H. Lindner hebben zitting in alle drie de besturen. Haitsma jr., H. v.d. Broek, L. Postuma en Agelink vertegenwoordigen zowel de WBB als de SDAP. De vergadering onder leiding van Van de Broek gaat over het hoogst belangrijke onderwerp van de winstverdeling van de coöperatie. Er valt echter weinig te verdelen aangezien er onvoldoende winst is gemaakt om dividend uit te kunnen betalen aan de leden. De vraag is nu of de SDAP en de WBB af willen zien van hun recht op 1/3 van de winst, zodat dat gevoegd kan worden bij de winst voor de leden en aan hen nog een bescheiden dividend kan worden uitbetaald. Om geen precedent te scheppen wordt voorgesteld om te volstaan met een uitwisseling van kwitanties. De SDAP ziet, omdat ze nogal goed bij kas zit af van de winst over 1908. De WBB doet dat ook op f 10 na. De Voorpost is opgericht als een arbeiderscoöperatie die 10% van haar winst afstaat aan de arbeidersbeweging. Deze winstdeling blijft bestaan tot 1925. In dat jaar dreigt er een derde coöperatie, een christelijke, opgericht te worden. Om de concurrentie goed aan te kunnen wordt De Voorpost omgezet in een neutrale verbruikscoöperatie. Rond 1930 is De Voorpost een bloeiende onderneming. Ze staat er financieel goed voor en is voor de Wageningse werknemers, maar ook voor een deel van de burgerij, van economische betekenis. De aanwezigheid van de coöperatie werkt prijsregelend, aangezien de particuliere ondernemingen zich gedwongen zien hun prijzen op die van de coöperatie af te stemmen. In 1958 fuseert De Volharding met de in 1903 opgerichte coöperatie ‘De Voorpost’. Je kunt het een vroege rooms-rode samenwerking noemen, die zo’n kleine twintig jaar vooruitloopt op de fusie van NVV en NKV tot FNV. De Voorpost bakkerij is op de Gerdesweg gevestigd en zal in 1968 worden gesloopt. De coöperatieve bakkerij vertrekt, samen met die uit Ede, naar Arnhem en zal zijn bestaan voortzetten onder de vlag van Coöp Gelderland.
77
Voor ieder vak een eigen bond Vaktrots De bonden van sigarenmakers, steenbakkers en grafici zijn tot ver na de Tweede Wereldoorlog de omvangrijkste, daarna wordt die rol overgenomen door de Ambtenarenbond. Ook in de meeste andere vakken, ook al is er maar een gering aantal werknemers in werkzaam, is er wel een organisatie in Wageningen geweest. De naam vakorganisatie moet lange tijd letterlijk worden genomen als organisatie per vak. Veelal zijn ze klein, soms maar voor een enkel bedrijf. Op een of andere wijze spelen zij toch hun rol in het georganiseerde leven ook al laten ze daarvan niet al te veel sporen na. Dat elk vak wel zijn eigen bond(je) kent is maar al te vaak te verklaren uit een vorm van vaktrots en natuurlijk ook uit een gevoel van eigenheid. Samenwerking en solidariteit spelen een voorname rol, maar dat wordt nog allerminst vertaald in een samengaan met andere vakken in één en dezelfde organisatie. Er is een tweetal perioden, waarin de moderne vakorganisatie in Wageningen tot stand komt. In de periode 1909-1910 verenigen zich: typografen, meubelmakers en steenovenarbeiders. De overige afdelingen van landelijke organisaties stammen uit 1916-1918. Rond 1930 zijn bij de Wageningse Bestuurdersbond veertien vakorganisaties aangesloten met in totaal 985 leden.
Meubelmakers Onder de meubelmakers vinden wij de oudste vakverenigingen in ons land. Reeds in 1871 is er sprake van een landelijke organisatie de Nederlandsche Meubelmakersbond die aangesloten is bij het Algemeen Nederlandsch Werklieden Verbond (ANWV). In 1893, de naam van de bond luidt dan 78
79
Algemeene Meubelmakersbond, is ze aangesloten bij het Nationaal Arbeidssecretariaat (NAS). Nadat de Nederlandsche Behangers-, Stoffeerders- en Beddenmakersbond zich in 1908 bij de meubelmakers aansluit wordt de naam van de organisatie: Algemeene Nederlandsche Bond van Meubelmakers, Behangers en Aanverwante vakgenoten (ANBM). In Wageningen is in 1896 sprake van afdeling van de ANBM. Deze afdeling zal wel niet lang hebben bestaan aangezien er in 1902 sprake is van een nieuw opgerichte afdeling. In dat jaar komt een arbeidscontract voor de meubelindustrie tot stand die de meubelmakers werkzaam bij de firma Voogd beweegt tot oprichting van een personeelsvereniging. Spoedig na oprichting gaan er stemmen op om zich aan te sluiten bij de ANBM. Na enkele ledenvergaderingen, die vooral gaan over de contributiehoogte wordt besloten tot aansluiting. Ook dit keer houdt de afdeling van de ANBM het niet lang uit. In 1906 wordt de afdeling opgeheven wegens gebrek aan actieve leden. In 1912 komt wederom een afdeling tot stand die duurzaam blijkt. Er worden nu ook enkele meubelmakers lid die niet werkzaam zijn bij de Nederlandsche Stoommeubelfabriek en Houtdraaierij van Voogd. Al in 1896 wordt het bedrijf genoemd in de gemeenteverslagen. Er werken dan 40 mannen en 9 jongens. In 1920 telt de bond in Wageningen 59 leden. In 1930 werken in Wageningen 132 werklieden in de houtbewerking bij zes bedrijven, waarvan 72 bij de Nederlandse Meubelindustrie. De organisatie van Rooms-Katholieke meubelmakers is van jongere datum. De Nederlandsche R.K. Bond van Meubelmakers, Behangers, Stoffeerders en Aanverwante vakgenoten ‘Sint Antonius van Padua’ ziet het licht in 1910 en maakt onderdeel uit van het RK Vakbureau. In 1920 komen we voor het eerst een vermelding tegen van een afdeling van St. Antonius van Padua in Wageningen. De afdeling telt dan zeven leden. In 1920 moeten de meubelmakers een stevige strijd voeren, nadat in 1917 de eerste landelijke cao is afgesloten met een looptijd van drie jaar, om tot een nieuwe cao te komen. De tegenstellingen tussen werkgevers en werknemers ten aanzien van de lonen, arbeidstijden en vakantie zijn zo groot dat in Amsterdam stakingen uitbreken die door de werkgevers worden beantwoord met een landelijke uitsluiting. Na een staking die een maand duurt wordt een nieuwe cao afgesloten. De lonen stijgen met 15 cent per uur. De arbeidsweek wordt formeel op 45 uur ge-
Foto links: Meubelmakerij van Nijenes
81
bracht, terwijl een ziekengeldregeling wordt afgesproken van 70% gedurende 13 weken. Wageningen blijft in 1920 buiten het conflict. De meubelmakerspatroons geven kennelijk geen gehoor aan de oproep tot uitsluiting of zijn niet bij een werkgeversorganisatie aangesloten. Drie jaar later vindt er onder de meubelmakers opnieuw een omvangrijk conflict plaats. In maart 1923 breekt een staking uit nadat de onderhandelingen voor een nieuwe cao zijn mislukt. Voornaamste struikelblok is de door de werkgevers voorgestelde loonsverlaging. Daarnaast spelen verlangens van arbeidsduurverkorting en vakantie een rol. Ruim 2.000 meubelmakers bij 158 bedrijven zijn bij de staking betrokken waaronder die te Wageningen. De staking die gesteund wordt door de ANBM en St. Antonius van Padua duurt 35 dagen, maar gaat verloren. De loonsverlaging wordt doorgevoerd.
Timmerlieden, metselaars en opperlieden De Algemeene Nederlandse Bouwarbeidersbond (ANB) is het resultaat van een fusie op 1 januari 1920 tussen de Algemeene Nederlandsche Timmer-liedenbond (ANTB) en de Centrale Bond van Bouwvakarbeiders. De laatste is ook het resultaat van een fusie en wel in 1912 tussen de Centrale Bond van Metselaars en Opperlieden (CBMO) en de Algemeene Nederlandsche Steenhouwersbond. Aangezien in Wageningen zowel van de Timmerliedenbond als van de Centrale Bond een afdeling bestaat, is er vanaf 1920 door fusie een afdeling Wageningen van de ANB. In 1932 telt de ANB in Wageningen 108 leden. Al in 1896 is er sprake van een Timmerliedenvereeniging in Wageningen die aangesloten is bij de ANTB. De ANTB is opgericht in 1892 min of meer als voortzetting van de Nederlandsche Timmerliedenbond die het levenslicht zag in 1875. Aangezien de eerste vermelding nadrukkelijk spreekt van een Timmerliedenvereeniging te Wageningen, is het aannemelijk dat deze vereniging als zelfstandige vereniging is opgericht en zich eerst later aansluit bij de landelijke organisatie en zo hiervan de afdeling Wageningen wordt. Mogelijk vindt de aansluiting plaats op 12 november 1902. De Timmerman, het orgaan van de ANTB, maakt in dat jaar in het decembernummer melding van een nieuwe afdeling te Wageningen. In 1909 telt de afdeling 22, drie jaar later 28 leden. De ANTB heeft een ondersteuningsfonds bij overlijden. De afdelingen van de bond kunnen zich bij dit fonds aansluiten na besluit van de af82
delingsledenvergadering. Het fonds werkt als een omslagstelsel, dat wil zeggen als een van de deelnemers overlijdt dan moeten de andere leden een bijdrage in de kosten betalen. De bijdrage in 1903 is f 0,10 per deelnemer per overlijden blijkens een bericht in De Timmerman. De afrekening gaat via de afdelingen. De wanbetalers worden openlijk in de krant gemaand tot betaling en de niet deelnemende afdelingen, waaronder die van Wageningen, worden opgeroepen deel te nemen. De afdeling van de CBMO is opgericht op 13 februari 1904. In het oprichtingsjaar telt de bond in Wageningen 12 leden. Zes jaar later, in 1910, zijn dat er 15. De Nederlandsche Rooms-Katholieke Bouwarbeidersbond ‘St. Joseph’ heeft vanaf 1917 een afdeling in Wageningen. In 1919 telt de afdeling 28 leden. De groep timmerlieden is met 15 leden het sterkst vertegenwoordigd. Verder zijn er nog 6 schilders, 5 metselaars en 2 opperlieden lid. In 1930 heeft St. Joseph 50 leden. De timmerlieden zijn in de bouw de best betaalde krachten al is dat ook geen vetpot. Schilders verdienen in de regel twee cent per uur minder en metselaars en opperlieden vijf cent. Aan het eind van de 19e eeuw verdient een timmerman 20 cent per uur. De werkdag bedraagt 12 uur en de werkweek zes dagen. Door de lange werktijd kan hij dus aan een weekloon komen van ruim f 14 en dat is voor die tijd zeker geen gering bedrag. Je moet er wel lang voor werken en je moet wel werk hebben. Er kan vaak vele weken achtereen niet gewerkt worden vanwege slecht weer. En geen werk is ook geen verdiensten. In 1894 treden gemeentelijke bestekbepalingen in werking waardoor de werkdag wordt verkort tot 11 uur. Aangenomen wordt dat dit in de particuliere bouw zijn uitwerking niet zal hebben gemist. Consequentie is wel dat er zes uur minder wordt gewerkt en dat dat ook zes uur minder inkomen betekent. In 1900 wordt in Amsterdam overeengekomen dat de werkdag 10 uur duurt en dat op zaterdag korter wordt gewerkt. Als op 1 mei 1908 de eerste cao in het bouwbedrijf in werking treedt, wordt de werkdag in de zomer op tien uur bepaald en in de winter op negen uur.
83
Schilders In de zomermaanden wordt door de schilders 12 uur en in de wintermaanden gedurende 7 uur per dag gewerkt. Een schilder heeft nu eenmaal daglicht nodig om zijn arbeid te kunnen verrichten. In de zomer is de aanvang van de werkdag om 5.30 uur en in de winter om 8 uur. Het einde van de werkdag is om 19.00 resp. 16.00 uur. De schafttijden zijn van 8.30 tot 9.00 uur en van 12.00 tot 13.00 uur. Overwerk en nachtarbeid vinden slechts incidenteel plaats en als het al gebeurt wordt er een overwerkvergoeding betaald van 10%. Deze informatie over de arbeidsomstandigheden in het schildersvak te Wageningen is te vinden in Arbeidersleven in Nederland, een uitgave waarin de resultaten van een enquête over arbeidstijden en vrouwen- en kinderarbeid, gehouden in 1907, is verwerkt. Een van de auteurs van het boekje is Jan van de Tempel, niet toevallig ook voorman van de Nederlandsche Schildersgezellenbond, hernieuwd opgericht op 1 januari 1905. Doordat de Schildersgezellevereeniging ‘Verbetering’ te Wageningen, opgericht op 19 oktober 1902, zich onmiddellijk aansluit bestaat er vanaf diezelfde datum ook een afdeling van de bond in Wageningen met 23 leden. In 1913 komen op initiatief van de Schildersgezellenbond besprekingen op gang met de CBMO met het doel samen een nieuwe organisatie te gaan vormen. De fusiebesprekingen mislukken waardoor de schildersgezellen een zelfstandige organisatie behouden, totdat ze in 1940 door de bezetter gedwongen worden tot fusie met de ANB.
Staking bij de Wageningse bouwbedrijven In het voorjaar van 1924 willen de gezamenlijke bonden in het bouwbedrijf de cao van toepassing in Wageningen niet ongewijzigd voortzetten. De patroons reageren daarop met voorstellen om het lopende contract wel ongewijzigd voort te zetten tot het einde van het jaar. Het voorstel is al te doorzichtig. In de winter is er in de bouw weinig werk en hebben de werknemers weinig drukmiddelen om een goed onderhandelingsresultaat af te dwingen. Ongeorganiseerde patroons lijken wel bereid op de voorwaarden van de bonden in te gaan. Een ultimatum wordt gesteld. De eis is een nieuwe cao waarin de lonen per uur voor geschoolden op 65 en die voor ongeschoolden op 60 cent wordt gebracht. De uurlonen zijn dan weer van gelijk niveau als in het landelijke con84
tract. Op 19 mei breekt de staking uit bij de georganiseerde patroons. Er zijn 54 stakers: 32 zijn lid van de Algemeene Nederlandsche Bouwarbeidersbond, 11 van de R.K.-bouwarbeidersbond en twee van de Nederlandsche Christelijke Bouwarbeidersbond. De overigen zijn lid van de fabrieks- en transportarbeidersorganisaties. De bemiddelingspoging van de Rijksbemiddelaar, oud-minister IJsselstein, mislukt. Het voorstel van de bemiddelaar om de werknemers schadeloos te stellen wordt door zowel de werknemers als de werkgevers afgewezen. Bij de werknemers is er gebrek aan vertrouwen dat de werkgevers deze schadeloosstelling ook daadwerkelijk zullen betalen. Ook een bemiddelingspoging van de burgemeester mislukt. Uiteindelijk verklaren de werkgevers zich bereid de cao te aanvaarden. Met 26 voor en 11 tegen besluiten de stakers op maandag 21 juli weer aan het werk te gaan.
Metaalbewerkers Het pand op de hoek van Heerenstraat en Molenstraat is een broedplaats geweest voor beginnende metaalbedrijven. Het begon allemaal met ijzerhandel Mortier die het pand in 1911 bouwt om er een smederij te beginnen met de wel zeer beeldende naam IJzer en Staal. Mortier drijft er elf jaar de smederij totdat hij in 1922 overlijdt. De smederij wordt overgenomen door E.C. Viets. De firma Viets en Co. heeft niet alleen IJzer en Staal in bezit, maar ook de panden aan de overzijde van de straat. In de Molenstraat bevindt zich de fijn- en de grofsmederij en een showroom voor landbouwwerktuigen. In de Hoogstraat drijft Viets een winkel in ijzerwaren, fietsen, haarden, kinderwagens, sportkarren en wat er zo maar meer voor handen is. De overlevering wil dat deze firma de samenleving aan het woord fiets heeft geholpen. Twijfel hieraan is gerechtvaardigd, maar een feit is dat het bedrijf eind negentiende eeuw fietsen fabriceert. Om een verantwoord gebruik te stimuleren kan de geachte cliëntèle gebruik maken van de ‘Leerinrichting voor Wielrijden’ van het bedrijf. Van 1961 tot 1974 is het pand in gebruik bij constructiebedrijf H. Matthëus, dat nu gevestigd is op de Grebbedijk. Wageningen is niet wat je noemt een ‘metaalstad’. Bekendste metaalbedrijf is ongetwijfeld Viets. Verder waren en zijn er enkele constructie en installatiebedrijven als Zeegers en Van der Weerd. Een goede naam als metaalbedrijf heeft ook machinefabriek Ledoux gevestigd aan de Boterstraat. Na de Tweede Wereldoorlog is het bedrijf verhuisd naar Dodewaard. 85
Op 10 maar 1913 is de afdeling Wageningen van de Algemeene Neder-landse Metaalbewerkersbond (ANMB) opgericht, met in 1920 32 leden. De Nederlandsche Rooms-Katholieke Metaalbewerkersbond ‘St. Eloy’ afdeling Wageningen stamt uit 1920 in welk jaar ze 13 leden telt. Het ernstigste conflict in de metaal in Wageningen doet zich voor in oktober 1919. Bij vier loodgietersbedrijven wordt door 14 werknemers 17 dagen gestaakt om voor elkaar te krijgen dat hun patroon de cao behoorlijk naleeft. De staking heeft voor de werknemers een positief einde.
Berend van den Berg Berend van den Berg is op 18 maart 1912 geboren in Wageningen. Na de lagere school wordt hij opgeleid tot smid/machinebankwerker aan de ambachtsschool en vervolgt hij zijn opleiding aan de avond-vaktekenschool, de lasschool en de vliegschool. Hij verwerft daar de diploma’s werktuigkundig tekenaar, autogeenlasser en -snijder en mecaniciën. Na zijn opleiding begint hij een zwervend bestaan bij een groot aantal metaalbedrijven in de regio. Onder meer als monteur bij Stokvis in Arnhem, machinebankwerker bij de Edese Machinefabriek, Enka te Ede, Hevea te Oosterbeek en Frisia in Veenendaal. In 1930 wordt Van den Berg lid van de Algemene Nederlandse Metaalbewerkersbond (ANMB) afdeling Wageningen. Als actief en bewust sporter is hij lid van de Nederlandse Arbeiders Sportbond (NASB). Zijn opstelling in de afdeling Wageningen van de NASB bezorgt hem eerst de functie van penningmeester van de afdeling en vervolgens die van secretaris-penningmeester voor het district Gelderland. De metaalvakman, die Van den Berg is, werkt van 1938 tot 1949 bij de Hollandse Signaal Apparatenfabriek in Hengelo (O). Gedurende de Tweede Wereldoorlog is Van den Berg actief in de BS (Binnenlandse Strijdkrachten). Hij komt zonder ernstige problemen door de oorlog heen, doordat hij steeds op tijd gewaarschuwd voor gevaar, veilig kan onderduiken. Op 1 augustus 1949 treedt hij in dienst van de ANMB als bestuurder met als standplaats Schiedam. Enige jaren later wordt Van den Berg overgeplaatst naar het district Gelderland met als standplaats Arnhem. De afdeling Wageningen van de ANMB valt binnen zijn werkterrein. In Gelderland groeit hij uit tot een kundig en gezien bestuurder en dat levert hem na een aantal jaren de benoeming tot districtshoofd op. In deze functie blijft hij werkzaam tot aan zijn pensioen in 1975. 86
Spoorwegarbeiders Tot 1845 kan men Wageningen bereiken met de diligence van Van Gend en Loos. In dat jaar komt het spoor van Utrecht naar Arnhem tot stand met een station te Ede. Van Gend en Loos ziet geen heil meer in haar dienst van Arnhem naar Utrecht en beëindigt deze. Wageningen zit nu een aantal jaren zonder openbaar vervoer totdat de stalhouders Roos en Steuk in 1862 een tweemaaldaagse dienst tussen Wageningen en het station in Ede openen, alsook een dienst met een diligence naar Arnhem. Aan het eind van de negentiende eeuw neemt het openbaar vervoer toe. Hotel de Wereld wordt in 1883 de halteplaats voor de omnibus naar Rhenen. Twee jaar later eindigt bij hetzelfde hotel het traject van de tramweg Wageningen – Oosterbeek van de Ooster Stoomtram Maatschappij (O.S.M.), die weer twee jaar later uitbreiding krijgt met het baanvak Wageningen – Rhenen. Vanaf 1910 wordt langzaam maar zeker de stoomtractie vervangen door motorwagens. In 1922 wordt de tram elektrisch. In 1927 wordt de O.S.M. overgenomen door de Nederlandsche Buurtspoorweg-Maatschappij (NBM). In 1889 wordt op initiatief van Frans Oudens, stationschef te Arnemuiden, de Nederlandsche Bond van Spoor- en Tramwegpersoneel ‘Steeds Voorwaarts’ opgericht, die gemeenlijk SV wordt genoemd. De vereniging handelt zeer omzichtig, zowel de leden als de afdelingen zijn geheim. Na een jaar zijn er 800 leden die alleen bekend zijn onder een nummer. In 1891 geeft de bond een ‘grievencahier’ uit, waarin verslag wordt gedaan van de misstanden bij de spoorwegen. De SV komt terecht in de discussie tussen ‘parlementairen’ en ‘antiparlementairen’. De laatste behalen op de algemene vergadering van de bond in 1895 de meerderheid. In datzelfde jaar komt er in Wageningen een Spoorwegpersoneelsvereeniging tot stand, die een afdeling is van de SV. De socialistische afkomst van de SV is een rem op de ledenwerving terwijl de sociaal-democratisch gezinde leden de bond vanwege haar antiparlementaire standpunt verlaten. De afdeling Utrecht doet dat zelfs in zijn geheel. In 1898 is de SV vrijwel geheel ter ziele. De Nederlandsche Vereeniging van Spoor- en Tramwegpersoneel (NV), die in 1920 in Wageningen een afdeling heeft met 18 leden, is opgericht in 1886. Aanvankelijk is het een vereniging van spoorwegambtenaren die zich beperkt tot Amsterdam. Vanaf 1892 begint de bond zijn vleugels uit te slaan en ontstaan er ook elders in het land afdelingen. Het is vooral Jan Oudegeest, de latere voorzitter van het NVV, gesteund door Frans Oudens, die zijn gees87
teskind de SV heeft verwisseld voor de NV en de vereniging omvormt tot een bond die zich actief bezighoudt met de belangen van het spoorwegpersoneel. De koersverandering betekent dat vele oud-leden van de SV toetreden tot de NV. Het is derhalve mogelijk dat de afdeling Wageningen van de NV een personele voortzetting is van de SV. Als in 1936 bekend wordt dat de tramlijn Rhenen-Arnhem wordt opgeheven voeren de bonden van spoor- en tramwegpersoneel actie om de tramlijn en daarmee de werkgelegenheid van het trampersoneel te behouden. In een petitionnement tekenen 11.817 mensen een verzoekschrift met de verklaring dat ze voor het behoud van de tramlijn bereid zijn meer te betalen. Alle moeite is tevergeefs. De tram wordt in 1937, nog maar zo’n vijftig jaar oud, opgeheven en vervangen door een busdienst. Wel blijft er tot 1968 een goederenspoor bestaan tot de kolenlosplaats en mouterij Nederland aan de Churchillweg. In 1954 wordt er nog een nieuw emplacement met vier sporen aangelegd op het terrein van de mouterij.
Rijnzate-Betuco is met haar ruim vijftig personeelsleden goed voor de helft van de directe werkgelegenheid in de Wageningse haven. Rijnzate is in 1977 ontstaan uit een fusie tussen de Bennekomse coöperatie Landbouwbelang, opgericht in 1901 en De Klomp uit Veenendaal. In 1988 volgt een fusie tussen Rijnzate en Betuco. Enkele jaren later volgt nog een fusie met De Vallei uit Barneveld en ontstaat de coöperatie ‘Rijnvallei’. Dochterbedrijf Rijnzate is een overslagbedrijf voor veevoedergrondstoffen, dat al sinds 1935 gevestigd is aan de Wageningse haven. In 1992 wordt het naastgelegen overslagbedrijf Granaria overgenomen. In de jaren rond 1995 wordt 600.000 ton graan en veevoeder overgeslagen, naast 500.000 ton zand, grind en andere producten. Wageningen kan zich beroemen de grootste overslaghaven te zijn tussen Rotterdam en Duisburg. Op 9 september 1906 komt er een Graandragersvereeniging tot stand. Het is een zelfstandige vakorganisatie die in ieder geval bij oprichting bij geen enkele landelijk verbond is aangesloten. Of dat later wel is gebeurd en ze als zodanig gezien kan worden als voorloper van de afdeling Wageningen van de Centrale Bond van Transportarbeiders is ons niet bekend.
Bootwerkers De haven is een object dat door de eeuwen heen de gemeente de nodige kopzorgen bezorgt. De oorsprong van de haven is een strang die uitwatert in de Rijn. In 1739 is het eerste bedrijf dat zich aan de haven vestigt een scheepswerfje. Aan het eind van de Franse tijd is de haven vrijwel uitsluitend in gebruik voor het lossen en laden van goederen voor de stad zelf en als vluchthaven. In 1840 wordt de haven verbeterd. De scheepvaart neemt daarna wat toe en de scheepswerf krijgt wat meer emplooi. Er komt zelfs enige industrie in de vorm van een zeepziederij. De ontwikkeling van de haven stagneert opnieuw met de opkomst van stoomschepen. In 1886 wordt de haven opnieuw verbeterd, zodat er ook stoomschepen kunnen worden ontvangen. Het kanaal wordt verbreed en de kom vergroot. Er komen gemetselde beschoeiingen, bredere en hogere kades en loswallen. Voortaan is er ook handel en overslag van graan en zand. Zowel in 1927 als in 1965 wordt de haven nogmaals verbeterd en vergroot. Aan het eind van de vorige eeuw wordt de kom aangepast om grotere schepen te kunnen ontvangen en er wordt een nieuw industrieterrein aangelegd. De haven vervult een rol in het vervoer van goederen en personen. Nog tot in de 20e eeuw is er een bootdienst tussen Wageningen en Arnhem. 88
Voedings- en genotmiddelen In 1920 heeft Wageningen één bond voor werknemers in de agrarische en aanverwante bedrijfstakken: de Nederlandsche Bond van Arbeiders in het Landbouw-, Tuinbouw- en Zuivelbedrijf. De afdeling Wageningen van deze bond telt 19 leden. De leden van deze bond werken bij de in 1898 geopende Wageningse stoomzuivelfabriek ‘De Hoop’, de latere Concordia aan de huidige Churchillweg. Het gemeentelijke slachthuis aan de Pabstendam wordt geopend op 18 juli 1927. Dat de gemeente tot een slachthuis is gekomen, heeft alles te maken met hygiëne van voedingsmiddelen en het toezicht op het slachten van vee. Om dezelfde reden is een kleine tien jaar eerder de Vleeskeuringsdienst opgericht. Tot die tijd wordt door het vildersbedrijf zonder schroom ook vlees van dode dieren in de handel gebracht. Het slachthuis zal tot 1966 in bedrijf blijven.
89
Brouwersgezellen Het werken op de mouterij is berucht. Het weken, kiemen en eesten van de gerst vergt zware fysieke inspanning, terwijl het vele water dat wordt gebruikt de arbeidsomstandigheden niet ten goede komt. De brouwerij start haar activiteiten in 1864. Als het bedrijf in 1881 van eigenaar wisselt wordt het omgedoopt van ‘Wageningse bierbrouwerij’ tot ‘Stoombierbrouwerij Germania’. Over de geschiedenis van het bedrijf is weinig bekend. De eigenaar gaf geen inlichtingen aan officiële instanties en het bedrijfsarchief is tijdens de oorlogsjaren verloren gegaan. De organisatie onder de bierbrouwersgezellen komt eerst op gang in 1899 als de Amsterdamse gezellen zich aaneensluiten in ‘Eendracht Maakt Macht’. Nadat in 1902 ook de Rotterdamse en Hengelose (O) brouwersgezellen zich organiseren kan in 1903 de Algemeene Nederlandsche Bierbrouwersgezellen Bond tot stand komen. Al spoedig sluiten zich ook werknemers aan die werkzaam zijn bij likeurstokerijen en mineraalwaterfabrieken. De bond waarvan de naam wordt gewijzigd in Bond van Werklieden in Alcoholhoudende en Alcoholvrije Dranken, sluit zich 1906 aan bij het NVV. Naar we aannemen sluiten ook de werknemers van Germania zich in dat zelfde jaar aan bij de bond en wordt er een correspondentschap te Wageningen opgericht. Een correspondentschap is een voorziening voor die plaatsen waar te weinig leden zijn om een afdeling tot stand te brengen. Germania stelt de aanwezigheid van de bond niet op prijs en ontslaat de correspondent. Het gehele personeel, zes man sterk, gaat daarop in staking met als hoofdeis het ongedaan maken van het ontslag. En passant wordt er een looneis gesteld. De reactie van het bedrijf is: ontslag van alle stakers. De staking duurt 12 dagen en kan worden beëindigd met een overwinning. Alle ontslagen worden ingetrokken en er komt een loonsverhoging. Bijzonder is dat gebruik wordt gemaakt van een consumentenboycot. Bij Germania is in 1907 de werkdag 11 uur, driemaal onderbroken door een schaft. De dagverdeling is van 6 tot 8.30 uur, 9 tot 12 uur en 13.30 tot 19.00 uur. Regelmatig komt er nog een uurtje overwerk bij. Eén man werkt gedurende 300 nachten 11 uur, terwijl afwisselend de werknemers ook op zondag werken. De brouwerij gaat in 1907 failliet en wordt omgebouwd tot mouterij. In 1909 wordt na verkoop de naam Germania geschrapt en wordt het Mouterij ‘Nederland’. De Bond van Werklieden in Alcoholhoudende en Alcoholvrije Dranken gaat in 1918 op in de Nederlandsche Vereeniging van Fabrieksarbeiders 90
(NVvFA), waar acht jaar later ook de steenfabrieksarbeiders in terechtkomen. De NVvFA afdeling Wageningen heeft in 1932 231 leden.
Leerlooiers Aan wat nu Stationsstraat heet is sinds 1841 de leerlooierij van de gebroeders Roes gevestigd. Reeds in de zeventiende eeuw wordt het looiersbedrijf uitgeoefend aan de stadsgracht ten noorden van de Bergpoort. Het is slechts een klein bedrijf met waarschijnlijk niet meer dan een enkele looikuip. Op een steenworp afstand van deze –inmiddels opgeheven - looierij sticht Steven Roes in 1841 zijn looierij. Het bedrijf groeit in enkele tientallen jaren uit tot een grote looierij met in 1885 14 werknemers en 64 looikuipen. Het bij het looien benodigde eikenschors of run komt van de molen ‘De Ooievaar’ aan de huidige Generaal Foulkesweg. Gedurende de negentiende eeuw gaat het goed met de looierij. Eerst bouwt Roes een herenhuis voor zichzelf, om daarna – in 1880 - aan het Spijk een achttal arbeiderswoningen te laten bouwen. Het is een middel om goed personeel van buiten de gemeente te kunnen werven. Er is woningnood en met een lage huur kan de werkgever concurreren op de arbeidsmarkt. Natuurlijk is het mooi meegenomen dat onroerend goed ook een goede belegging is. In de eerste decennia van de twintigste eeuw bloeit het bedrijf. In 1918 wordt de top bereikt met 79 werklieden. Daarna gaat het minder met de in 1916 naamloos geworden vennootschap, de NV Wageningse Lederfabriek v/h J.B. Roes en Zonen. Het bedrijf raakt steeds verder verzeild in een economische crisis en gaat tenslotte in 1931 door faillissement ten onder. De werknemers zijn georganiseerd bij de Nederlandsche Vereeniging van Fabrieksarbeiders (NVvFA) die sinds 1918 een afdeling heeft te Wageningen en in de Nederlandsche Rooms-Katholieke Fabrieksarbeidersbond ‘St. Willibrordus’ die in 1920 een afdeling in Wageningen telt met 38 leden.
Wasserijpersoneel De vrouw en dochters van Van Druten, een sigarenmaker, hebben een bijverdienste door voor anderen te wassen. Dat doen ze met succes en al spoedig moet er een hulp bijkomen en ook Van Druten zelf gaat zich met de wasserij 91
bemoeien. De klanten worden met hondenkar en kruiwagen bediend. In 1910 vestigen ze zich aan de Heerenstraat, waar opzij van het huis een wasserijtje wordt ingericht. Voor uitbreiding vinden in de jaren twintig enige verbouwingen plaats. In 1937 komt er een heuse stoomketel met een hoge schoorsteen die er tot 1986 heeft gestaan. Ook na de Tweede Wereldoorlog groeit het bedrijf verder en rond 1968 werken er zo’n veertig mensen. In 1970 stopt het bedrijf omdat de eigenaar er geen heil inziet zijn erfgenaam met het bedrijf op te zadelen. De bedrijfspanden worden, na nog een aantal jaren verhuurt te zijn, in 1992 gesloopt ten behoeve van de stadsvernieuwing. In 1930 zijn er naast van Druten nog een drietal wasserijen in Wageningen. Gezamenlijk hebben zij 87 mensen in dienst. Bij wasserij Hoogstede doet zich in 1934 een korte staking voor. Werknemers in het wasserijbedrijf hebben als organisatie de Nederlandsche Vereeniging van Fabrieksarbeiders die, zoals we al eerder zagen een afdeling heeft in Wageningen. In wasserijen is het vaak het probleem dat er een slechte administratie is en er met regelmaat van de klok problemen zijn met de loonbetaling. Vaak gaat het dan om niet uitbetaalde overwerkvergoedingen of andere toeslagen. De 17 werknemers van Hoogstede zijn dat op een gegeven moment beu en leggen het werk neer. Een lange staking wordt het niet. Al na en halve dag blijkt het bedrijf in staat op een juiste manier te kunnen betalen.
Winkelpersoneel Het winkelpersoneel werkzaam in de detailhandel heeft in Wageningen de keus tussen twee bonden die in 1920 in Wageningen een afdeling hebben en wel: de Algemeene Nederlandsche Bond van Handels- en Kantoorbedienden (De Algemeene) en de Nederlandsche Rooms-Katholieke Bond van Handelsen Kantoorbedienden ‘St. Franciscus van Assisie’. Volgens de statistiek heeft bij Van Straelen in februari 1946 het negenkoppige personeel een dag gestaakt. Helaas vertelt de statistiek niets over de aard van het conflict. Staken is natuurlijk sowieso niet iets wat je als winkelpersoneel makkelijk doet. De detailhandel leent zich daar ook minder voor. De sfeer in de veelal kleine bedrijven met weinig personeel is toch te patriarchaal. ‘Baas en knecht’ staan te dicht bij elkaar in het werk. Scherpe tegenstellingen passen daar niet bij, ook al zijn de arbeidsomstandigheden vaak niet om over naar huis te schrijven. 92
De arbeidsverhoudingen veranderen met de komst van het grootwinkelbedrijf. Supermarktketens zorgen ervoor dat werknemers de ‘baas’ hooguit kennen van de tv. De afstand tussen personeel en werkgever is net zo groot geworden als in vele industriële ondernemingen. Dat, ook al is er sprake van ‘industriële verhoudingen’, een staking uitroepen nog niet zo gemakkelijk is bewijst de verloren staking in 1995 bij een aantal grootgrutters. De ondernemers in het supermarktwezen (175.000 werknemers) willen de openingstijden van hun winkels meer flexibel maken. Echter avondwerk is overwerk en kost dus meer aan loon en dat past niet als je op de kleintjes wilt letten. De oplossing voor de werkgevers is simpel: de toeslag voor avondwerk afschaffen. De Dienstenbonden van FNV en CNV maken daar een punt van en roepen op tot staking bij vooral AH, EDAH en Dirk van den Broek. De vorm die wordt gekozen is die van de estafettestaking. Op de eerste dag wordt bij vijf supermarkten in Rotterdam tot staking opgeroepen. Slechts bij één winkel is de staking volledig. Bij de andere winkels zijn nogal wat twijfelaars. Hetzelfde herhaalt zich op de tweede stakingsdag. Alleen een vestiging van AH in Leeuwarden gaat volledig dicht. Op de derde dag is een aantal winkels in de Achterhoek aan de beurt. Wageningen is op de vierde dag het toneel van de staking. In totaal zijn er tien actiedagen waaraan tussen de 500 en 600 werknemers deel nemen. De werkgevers geven geen duimbreed toe en zelfs het blokkeren van de kassa 's bij andere supermarkten in Rotterdam en omgeving, heeft geen resultaat. Op 6 juni worden de acties beëindigd. Het draagvlak voor acties is te smal om de plannen van de werkgevers te wijzigen. In het CAO-loze tijdperk dat volgt verlagen de ondernemers eenzijdig de toeslag.
93
Typografen De grafische industrie in Wageningen Onbedoeld komt H. Veenman, een groothandelaar in sigaren, in 1903 in het bezit van een drukkerijtje aan de kloostersteeg. Het bedrijf, met zo’n acht werknemers, gaat zich toeleggen op het vervaardigen van boeken in loondruk. Het bedrijf groeit en in 1922 treden de twee zoons van Veenman toe als firmanten. Vestiging aan de Riemsdijkstraat is dan al een feit. De specialisatie in het produceren van boeken maakt het bedrijf minder gevoelig voor de economische crisis in de jaren dertig van de twintigste eeuw. De Duitse inval in mei 1940 en het daarmee gepaard gaande oorlogsgeweld verwoest de drukkerij aan de Riemsdijkstraat volledig. De rampspoed wordt echter te baat genomen door het bouwen van een nieuw bedrijfspand aan de huidige Costerweg, voorheen de Mennonietenweg. Na de Tweede Wereldoorlog groeit Veenman uit tot een modern bedrijf. In 1950 wordt uitgebreid door de aankoop van het naastgelegen gebouw. In technische zin loopt het bedrijf voorop. In 1959 gaat het als eerste in Nederland over op het fotozetten waardoor het lood overbodig zal worden. De offsettechniek wordt ook toegepast voor het drukken van boeken. Als een van de eersten in Nederland krijgt drukkerij Veenman, die inmiddels ook commercieel kleurendrukwerk aan het assortiment heeft toegevoegd, een kwaliteitscertificaat uitgereikt. In 1910 neemt J. Zomer van ene Sanders de drukkerij Vada over. Vada, de naam wordt voor het eerst in 1902 gebruikt, is een kleine boekdrukkerij annex boekhandel die al sinds 1860 gevestigd is aan de Parkstraat, de huidige Dr. Niemeijerstraat. In 1865 wordt het bedrijf omgedoopt tot ‘Boek en Muziekdrukkerij’ Vanaf 1898 wordt hier het Wageningsch Nieuwsblad gedrukt. In 1912 telt het bedrijf 12 werknemers. In 1917 laat Zomer een nieuw bedrijfspand bouwen aan het Delpad, dat in de loop van de jaren nog menigmaal zal worden uitgebreid. In 1918 komt de boekhandelaar K.J. Zomer, 94
95
broer van J. Zomer, eveneens in het bedrijf. Een jaar later treedt in het dan al sterk uitgegroeide bedrijf C.A. Keuning toe tot de vennootschap waarna het bedrijf voluit N.V. Gebr. Zomer & Keuning’s Drukkerij Vada, Binderij en Uitgeversmaatschappij gaat heten. Juridisch is het één bedrijf, maar drukkerij en uitgeverij richten zich elk op hun eigen marktsegment. De uitgeverij bedient het protestants-christelijke volksdeel met bladen als De Spiegel, Moeder, Op de Uitkijk, Prinses en de Omroepgids van de NCRV. In het boekenfonds zijn onder meer de Zetkabijbels te vinden. Vada richt zich naast de eigen uitgaven op het ontwerpen en drukken van reclamedrukwerk en weet zich als ‘kleurendrukker’ een toppositie in de markt te verwerven. In 1937 betrekt Vada, met circa 200 werknemers, een nieuw en dan ultra modern gebouw aan de huidige L.J. Costerweg. Het gebouw wordt in de Tweede Wereldoorlog tot tweemaal toe verwoest. In 1947 kan de productie weer geheel in eigen huis plaatsvinden. Daarna volgt een periode van groei. De technische mogelijkheden worden uitgebreid en het personeel neemt in aantal toe. In 1948 komt naast de boekdruk ook het diepdrukprocédé in gebruik. Vanaf 1951 worden de week- en maandbladen op rotatiepersen gedrukt. In 1969 wordt Vada opgenomen in het Kluwerconcern.
Vier maal is typo’s recht Op 8 november 1912 wordt de afdeling Wageningen van de Algemeene Nederlandsche Typografenbond voor de vierde maal, maar nu dan ook definitief, opgericht. Voorzitter Van Beek blikt in het 39e jaarverslag over 1951 terug op de oprichting. De Wageningse typo’s zijn moeilijk in beweging te krijgen. Dat het in 1912 toch lukte heeft, aldus Van Beek, de volgende verklaring. In 1911 zijn er sterke prijsstijgingen. Het loon van een zetter of drukker is slechts f 8 per week. De duurte, en daarmee het gebrek aan koopkracht, leidt tot onvrede. Een en ander valt samen met de komst van dhr. Zomer, een jonge energieke drukkerspatroon, die de Vada in eigendom heeft gekregen. Hij voert nieuwe werkmethodes in en investeert in nieuwe machines. Zo is bijvoorbeeld de eerste zetmachine in Wageningen bij Vada te vinden. Het is nodig om van elders nieuwe werkkrachten aan te trekken. Hoewel Gijs van Kooten, een Wageningse typograaf, er al langer voor pleit om de vakorganisatie ook in Wageningen gestalte te geven, komt met de nieuwelingen de zaak pas echt op gang. Van de nieuwkomers moet in het bijzonder J. Meier 96
Drukkerij Vada
worden genoemd. Meier, een kleine man met kromme benen, altoos gesierd met bolhoed en een geweldige knevel treedt zeer direct en indringend op. Hij heeft de ‘aangename’ gewoonte mensen op straat aan te houden als hij vermoedt dat het een werknemer op een drukkerij is. Met een dreigende opgeheven vinger stevent hij op de persoon af met de onvermijdelijke vraag: “Ben jij al georganiseerd?” En wee je gebeente wanneer je nee zei. Je komt dan niet meer van Meier af voordat… en zo lukt het in 1912 een afdeling op poten te zetten. Van Kooten is de (mede) oprichter van de afdeling. Vanaf de oprichting tot in 1945 is hij onafgebroken de voorzitter van de ANTB te Wageningen. Zijn laatste optreden als zodanig is in augustus 1945 bij de heroprichting van de afdeling. Naast zijn vakbondsoptreden is hij ook actief in de SDAP.
Het contract verworpen Op oudejaarsdag 1922 heeft de afdeling Wageningen van de Algemeene Nederlandsche Typografenbond (ANTB) een reuze opkomst op haar buitengewone ledenvergadering. Van de veertig leden die de afdeling rijk is zijn er dertig op de ledenvergadering aanwezig. De afdeling heeft een maand daar97
voor het tienjarig bestaan gevierd met een feestavond. De buitengewone ledenvergadering op 31 december verkeert echter allerminst in feeststemming. Wat ter bespreking voor ligt is een nieuwe cao voor 1923 en die heeft niet veel goeds in petto voor de werknemers in de grafische industrie. De problemen met de nieuwe cao zijn niet plotseling komen aanwaaien. Eind 1921 worden door de patroons pogingen gedaan om in de bedrijven de gezellen te winnen voor het aanvaarden van een tussentijdse loonsverlaging. Begin 1922 doen de werkgevers aan de grafische bonden het voorstel om de arbeidstijden van 45 uur weer te brengen op 48 uur en tegelijkertijd de lonen met 10% te verlagen. Dat deze nogal drastische verslechteringen op verzet stuiten zal niet echt verbazen. Ook de Wageningse typografen zijn niet te spreken over de aanslag op hun arbeidsvoorwaarden. In de vergadering op 17 februari 1922 wordt dan ook ongewoon fel gediscussieerd in tegenstelling tot wat gebruikelijk is op de anders zo gezapige ledenvergaderingen. De gevoelens worden door middel van een motie ter kennis gebracht aan het hoofdbestuur: “De afdeeling Wageningen van den Algem. Ned. Typ. Bond in zeer druk bezochte h.h. vergadering bijeen op Vrijdag 17 februari; kennis genomen hebbende van de door het Hoofdbestuur der Boekdrukkerijbonden voorgestelde
Vada-drukkerijhal met cylinderautomaten, ±1956
verslechteringen van arbeidsvoorwaarden, en afwijking van het bestaande collectieve arbeidscontract; verklaart dat den verslechtering absoluut ongemotiveerd en onaannemelijk zijn; wenschen in geen geval mede te werken om de gevolgen van de minder gunstige bedrijfstoestand op de werknemers af te wentelen, mede omdat de patroonsorganisatie steeds in gebreke is gebleven voor onze werkloozen ook maar eenige risico te dragen; beschouwt deze voorstellen als een brute uiting van reactie en besluit dezen aanval op het levenspeil van de arbeiders in de grafische vakken te verwerpen en geen medewerking te verleenen aan een arbeidsovereenkomst met slechtere arbeidsvoorwaarden als in de thans bestaande.” Deze en soortgelijke moties van andere afdelingen zorgen ervoor dat de arbeidsvoorwaarden voorlopig onaangetast blijven, maar de economische omstandigheden in de grafische bedrijfstak blijven zienderogen achteruit hollen. Het behoud van de arbeidsvoorwaarden is dan ook uitstel en geen afstel. De onderhandelingen voor een nieuwe cao in 1923 staan al onder druk voordat partijen elkaar ook maar voor de eerste maal hebben gesproken. Niet alleen arbeidstijdverlenging en loonsverlaging is aan de orde, maar de werkgevers wensen nu ook de vakantietoeslag in te trekken. De scherpste kantjes kunnen in de onderhandelingen nog wel worden weggeslepen, maar die nemen een loonsverlaging van 10 cent per uur en een werkweekverlenging met drie uur niet weg. F. van der Wal, voorzitter van de ANTB, adviseert desondanks de cao te aanvaarden. Hij meent daar ook goede redenen voor te hebben. De werkloosheid onder de grafici is al hoog opgelopen en velen van hen zijn al aan het einde van hun uitkeringstermijn. Hij vreest dat bij een staking velen van hen als onderkruiper aan het werk zullen gaan, te meer omdat de confessionele organisaties wel de cao aanvaarden en een staking niet zullen steunen. De leden verwerpen echter middels een referendum het ontwerpcontract. En ook de leden van de ANTB in Wageningen wijzen op 31 december 1922 de cao af. Op 1 januari 1923 vangt een cao-loos tijdperk aan. Op nieuwjaarsdag zien we de mannenbroeders van de grafische bond in Wageningen wederom bijeen nu met de vraag waar het mogelijk is het werk te stoppen. Het hoofdbestuur heeft opgeroepen tot werkstaking, maar met het beding vooral eerst goed in te schatten of er kans van slagen is. Afdelingsvoorzitter Van Kooten komt op 1 januari zwaar onder vuur te liggen. De leden zijn van mening dat ze niet goed kunnen oordelen over de ontstane situatie omdat de voorzitter niet op tijd aan hen heeft gerapporteerd uit de bondsraadvergadering. Het lijkt een beetje een doekje voor het bloeden, 99
aangezien de vergadering tot de conclusie komt dat bij drukkerij Vada de kans om met succes het werk neer te leggen op nul moet worden geschat. En bij andere bedrijven binnen de afdeling is het niet beter. De staking die op 29 plaatsen uitbreekt wordt, door de twijfelachtige oproep, maar matig opgevolgd. Ook in Wageningen zou een korte onderbreking van het werk hebben plaatsgevonden, maar daar wordt in de notulenboeken van de afdeling geen enkel gewag van gemaakt. Wel wordt in de notulen, met een zekere tevredenheid, gemeld dat er in Wageningen, door niet in te gaan op de stakingsoproep, gelukkig ook geen slachtoffers zijn gevallen, zoals elders wel het geval is. Het heeft er veel van weg dat de leden er behoefte aan hebben zichzelf te vergoelijken, na eerst het cao-resultaat afgewezen te hebben, om nu vast te stellen hoe verstandig het wel is om niet in staking te gaan. Het spreekt verder vanzelf dat de arbeidstijdverlenging en de loonsverlaging gewoon doorgang vinden.
100
Wageningen een onderwijs/ambtenarenstad Een koninklijk begin Eeuwenlang bemoeit de wetenschap zich niet met landbouw, maar loopt met opgetrokken neus om de mesthoop van de boer heen. De boer gaat zijn eigen gang op grond van traditie en ervaring. Rond de wisseling van de 18e naar de 19e eeuw komt daar verandering in en groeit de belangstelling voor de landbouw als bestaansbron. Nieuwe denkbeelden over vruchtwisseling, over grondbewerking en over toepassing van werktuigen bereiken ons van over de grens. Door de snelle ontwikkeling van de natuur- en scheikunde in de tweede helft van de 19e eeuw komen het behoud van de vruchtbaarheid van de bodem en de mogelijkheid van het gebruik van kunstmest in het centrum van de belangstelling te staan. Bij besluit van koning Willem I in 1815 wordt ‘landhuishoudkunde’ als nieuw vak toegevoegd aan de faculteiten voor wis- en natuurkunde aan de universiteiten van Groningen, Leiden, Amsterdam en Utrecht. We verstaan nu onder landhuishoudkunde: de economie van de landbouw, maar toen was het een meer alles omvattend begrip. Het volgen van de colleges wordt verplicht gesteld voor studenten theologie. De achterliggende gedachte is simpel, predikanten op het platteland kunnen met hun verworven landbouwkennis praktische voorlichting geven. Deze mogelijkheid tot zendingswerk wordt echter door de predikanten in spé niet op prijs gesteld en zij verzetten zich tegen het gedwongen volgen van de colleges. Daar komt bij dat kennis van de landbouw nog vrijwel uitsluitend berust op praktische ervaring. Het is te weinig om ‘wetenschappelijk’ te kunnen zijn en zo leidt het goed bedoelde besluit van Willem schipbreuk. Enkele tientallen jaren wordt er doorgemodderd, maar in 1878 worden de leerstoelen voor landhuishoudkunde aan de universiteiten opgeheven. 101
Een Hoogere burgerschool met driejarige cursus en voortgezet landbouwonderwijs In 1863 wordt, mede door het ijveren van dr. W.C.H. Staring, zoon van de dichter A.C.W. Staring, in de Wet op het Middelbaar Onderwijs opgenomen: “Er is een Rijkslandbouwschool, indien in de behoeften aan landbouwonderwijs niet op andere wijze wordt voorzien.” Hoewel er op andere wijze niet wordt voorzien, er zijn domweg geen leraren beschikbaar, komt de Rijkslandbouwschool er voorlopig niet. Het is te danken aan de transfer van dr. Otto Pritsch in 1873, dat Wageningen het centrum van de landbouwwetenschap in Nederland met wereldvermaardheid kan worden. Pritsch is een Duitser, die landbouwkunde doceert aan de HBS te Warffum. In 1873 verhuist hij naar de HBS te Wageningen. De landbouwkunde in Warffum gaat onmiddellijk ter ziele. In 1876 neemt het rijk de Wageningse HBS met landbouwkunde over en promoveert hem tot Rijkslandbouwschool. Door een reorganisatie wordt de school meer in overeenstemming gebracht met de wet van 1863. Er zijn drie afdelingen aan de school verbonden. Afdeling B is meer in het bijzonder voor wetenschappelijk onderwijs bedoeld. De school heeft een botanische tuin en proefvelden ter beschikking. Nog in hetzelfde jaar wordt er een Landbouwproefstation aan de school verbonden. Wageningen als vestigingsplaats van de Rijkslandbouwschool is door Staring aanbevolen. Zijn argumenten zijn: centrale ligging, grote verscheidenheid van grondsoorten in de omgeving en nabijheid van de spoorweg waar leraren en leerlingen voor half geld mee kunnen reizen, maar vooral het feit dat de stad niet zo groot is “dat landlieden voor eene te sterke ontwikkeling van stadsbegeerten en steedse neigingen, bij hunne zonen behoeven beducht te zijn”. Om aan gekwalificeerde docenten te komen is een vijftal onderwijzers naar Duitsland gestuurd voor een opleiding tot landbouwleraar. Tot de eerste leraren behoort J. Ritzema Bos, naar wie de Ritzema Bosweg is vernoemd. Ritzema Bos is de grondlegger van de plantenziektekunde in Nederland. In 1918 zal hij benoemd worden tot hoogleraar aan de in dat jaar tot Landbouwhogeschool verheven Rijks Hoogere Land-, Tuin- en Boschbouwschool. De groei van de nieuwe school is voorspoedig. Met regelmaat worden nieuwe vakken in het programma opgenomen: 1880 ‘koloniale landbouw’, 1883 ‘houtteelt’, het begin van de bosbouwkundige opleiding, 1891 102
‘houtvester in Nederlands-Indië’, 1896 ‘tuinbouw’, 1899 ‘Nederlandse bosbouw’. Het niveau van het onderwijs groeit van middelbaar naar hoger onderwijs en de naam van de school wordt in 1904 daarop aangepast: Rijks Hoogere Land-, Tuin- en Boschbouwschool. De status van de school zal nog een aantal jaren in discussie blijven. Er is een stroming die het hoger landbouwonderwijs bij de universiteiten wil onderbrengen. In 1918 wint Wageningen definitief het pleit en krijgt definitief de Landbouwhogeschool. De leraren worden hoogleraren en de afgestudeerden mogen zich sieren met de titel van landbouwkundig ingenieur. Aan de Landbouwhogeschool kan men zich bekwamen in vier richtingen: Nederlandse landbouw, Koloniale landbouw, Nederlandse en Koloniale bosbouw en Tuinbouw. Deze indeling zal tot na de Tweede Wereldoorlog standhouden. Na 1945 wordt het aantal specialisaties binnen de richtingen aanzienlijk uitgebreid. In 1940 is het instituut uitgegroeid tot 500 studenten, die worden opgeleid door 33 hoogleraren, 5 lectoren en 12 docenten.
Hoofdgebouw van de Landbouwhogeschool
Station voor Maalderij en Bakkerij Uit het Landbouwproefstation Zaadcontrole splitst zich in 1910, op particulier initiatief, het Station voor Maalderij en Bakkerij af. De vereniging die het station sticht is in 1906 opgericht op initiatief van de Nederlandschen Bakkersbond. Doel van de vereniging is het publiek te beschermen tegen het kopen en gebruiken van vervalste producten en grondstoffen en het oprichten en onderhouden van een vakschool. Het onderwijs aan bakkers wordt in 1912 uitgebreid met onderwijs aan molenaars. Het station verzorgt kwaliteitsonderzoek met behulp van monsters van producten en grondstoffen en adviseert ter zake inrichting van bedrijven en instellingen op het gebied van maalderij en bakkerij. Het station biedt in 1930 aan 20 personen werk en heeft jaarlijks zo’n 20 leerlingen.
Marin Het Maritiem Research Instituut Nederland (Marin) is op 28 juni 1929 in gebruik genomen onder de naam van Nederlandsch Scheepsbouwkundig Proefstation. Het idee van een maritiem proefstation is van oudere datum, maar alle pogingen daartoe lijden schipbreuk. In 1927 wordt het idee weer opgepakt en komt er een sleeptank voor proefnemingen. Naast de overheid nemen in de stichting deel: de Stoomvaartmaatschappij Nederland, de Koninklijke Rotterdamsche Lloyd, de Koninklijke Pakketvaart Maatschappij en de Neder-lands-Indische Tankstoombootmaatschappij. Een voor de hand liggende vestiging bij een van de grote havensteden blijkt niet mogelijk vanwege hoge grondprijzen, maar ook vanwege de bodemgesteldheid in het westen van het land die voor het bouwen van een groot waterbassin extra kosten meebrengt. De gemeente Wageningen stelt om niet een stuk grond van 2 1/2 hectare beschikbaar en weet zo het proefstation binnen de gemeente te krijgen. Als op 8 april 1932 de officiële opening aan de Haagsteeg plaatsvindt, beschikt het proefstation over een sleepbassin van 165 meter, een werkplaats voor het maken van scheepsmodellen en een instrumentmakerij. In 1941 vindt er een uitbreiding plaats met een cavitatietunnel. Cavitatie is het imploderen van gasbellen die ontstaan in het wisselende lagedrukgebied bij een (snel) bewegend voorwerp in een vloeistof. Het oppervlak kan daardoor in korte tijd corroderen. De tunnel wordt gebruikt om scheepsschroeven te beproeven. In 1952 wordt het sleepbassin vergroot en de capaciteit van de tekenkamer 104
uitgebreid. In 1956 komt er een nieuwe zeegangstank en nog eens twee jaar later een ondiepwatertank. Het proefstation is hierdoor in staat te voldoen aan de vraag uit alle delen van de wereld. Aan de groei komt nog geen einde. In 1965 worden een hogesnelheidstank van 220 meter en een golfstromingstank van 40 x 60 meter in gebruik genomen. In 1970 volgen een manoeuvreersimulator en een vacuümtank in Ede. Medio 1999 worden een nieuwe offshoretank en een gecombineerde zeegangs- en golfstromingstank in gebruik genomen. Op de plaats van de oude zeegangstank verrijst een kantorencomplex. De organisatiegraad bij het Marin is laag. Niettemin wordt door de directie en de OR regelmatig overlegd met de bonden van FNV, CNV en Unie. Voor reorganisaties is er een goed sociaalplan.
Volksonderwijs Nederland heeft een grote naam op het gebied van onderwijs dankzij humanisten als Geert Grote en Desiderius Erasmus. Opvallend is de relatief hoge graad van alfabetisering in de Gouden Eeuw. Goed onderwijs en economische vooruitgang hangen kennelijk nauw met elkaar samen. Gedurende de achttiende eeuw verliest de Republiek niet alleen zijn economische voorsprong, maar ook het onderwijs verpaupert en vooral met het volksonderwijs is het droevig gesteld. De dorpsscholen staan zomers meestal leeg. De kinderen zijn dan aan het werk op het land. De slecht opgeleide en dito betaalde schoolmeester heeft vaak meerdere bijbanen om in zijn bestaan te voorzien. Er bestaat in de 18e en 19e eeuw meer analfabetisme dan in de daaraan voorafgaande Gouden Eeuw. In de tweede helft van de 18e eeuw ontwikkelt zich een grotere belangstelling voor het onderwijs en komt er kritiek op de bestaande situatie. Prijsvragen worden uitgeschreven met de vraag: hoe het onderwijs te verbeteren? Uit de binnengekomen antwoorden blijkt een verre van malse kritiek op het onderwijs. Een bekroonde inzending is die van K. v.d. Palm een kostschoolhouder te Delfshaven. Hij richt zijn kort en zakelijk gehouden reactie onmiddellijk op de schoolmeester. De school is in minachting geraakt door de onkunde der onderwijzers, deels door de grote toeloop van onbevoegden, deels doordat de meesten zich niet van jongs af op het beroep hebben toegelegd. Van der Palm acht het nodig dat de jeugd eerst op 6 à 7 jarige leeftijd naar school gaat en wil het aantal leerlingen per onderwijzer beperken tot 50 à 60. De materiële positie van de schoolmeester moet worden verbeterd. 105
’t Nut
NOG
In 1784 wordt door de doopsgezinde predikant uit Monnikendam J. Nieuwenhuizen de Maatschappij tot Nut van het Algemeen opgericht. Het bijzondere van ’t Nut is dat zij niet alleen verhalen afsteekt, maar ook praktische maatregelen neemt en ondersteunt. Gedurende de gehele negentiende eeuw geeft zij verhandelingen uit over de zedelijke en lichamelijke opvoeding van de jeugd en worden er goede leerboeken geschreven. ’t Nut draagt zo in belangrijke mate bij in de ontwikkeling van het onderwijs. De grootste verdienste van de Maatschappij tot Nut van het Algemeen is het oprichten van modelscholen. ’t Nut begrijpt de kracht die uit gaat van levende voorbeelden. De Nutsscholen groeien uit tot een begrip. Naast dit alles ijvert ’t Nut ook voor een goede opleiding van de onderwijzer en bevordert zij de oprichting van Kweekscholen, de huidige Pedagogische Academies.
In 1838 ziet in Rotterdam de Algemeene Onderwijzers Vereeniging het licht. Groningen is in 1832 daarin reeds voorgegaan. Het nieuwe van de verenigingen ten opzichte van de gezelschappen is dat zij naast verbetering van het vak ook verbetering van de positie van de onderwijzer in de maatschappij wensen. De nieuwe onderwijzersvereniging zal nauwe contacten onderhouden met het Nederlandsch Onderwijs Genootschap (NOG), zonder zich er ooit bij aan te sluiten. Het initiatief tot oprichting van het Onderwijzers Genootschap gaat uit van onderwijzers in Den Haag. In 1840 wordt de Vereeniging van ‘s-Gravenhaagse Onderwijzers opgericht. Buddingh, een onderwijzer van een betere bijzondere school wordt de voorzitter. Het is deze Buddingh die ijvert voor een landelijk genootschap. Hij heeft succes want in 1842 wordt het NOG opgericht met zestien aangesloten verenigingen. In 1845 telt het genootschap reeds 75 aangesloten verenigingen met gezamenlijk 1092 leden. Binnen de onderwijzersstand bestaan vanwege de verschillende schooltypen aanzienlijke verschillen. De oprichters van het genootschap behoren tot de meer bevoorrechten. Het zijn allen onderwijzers werkzaam aan bijzondere scholen der tweede klasse. Ze zijn in vergelijking met andere onderwijzers het meest welgesteld en het minst afhankelijk van de gemeentelijke overheid of andere instanties. Alleen onderwijzers van tenminste 22 jaar en volledig vakbekwaam kunnen lid worden van het genootschap. Het NOG boekt succes bij de grondwetsherziening van 1848. Tegen de aanvankelijk voorgestelde inperking van de overheidsverantwoordelijkheid voor het lagere onderwijs wordt krachtig geprotesteerd. Adressen en petities zijn niet van de lucht, brochures worden gepubliceerd samen met ’t Nut en het terugtreden van de overheid wordt voorkomen. De beloning van onderwijzers loopt sterk uiteen. In 1847 ontvangen in Amsterdam de slechtst betaalde hulponderwijzers f 25 per jaar, terwijl schoolhoofden tot f 900 per jaar betaald krijgen. Op het platteland zijn de salarissen lager en zijn bijbaantjes om het inkomen aan te vullen noodzakelijk. De pleidooien van het NOG voor een betere positie van de onderwijzer heeft voor wat betreft het salaris en de pensioenen resultaat. Er worden bij wet minima vastgesteld. De hulponderwijzer krijgt een minimumsalaris van f 200. De onderwijzer van 65 jaar en veertig dienstjaren komt voortaan in aanmerking voor pensioen.
Onderwijzersgezelschappen Voor de schoolmeesters zijn de omstandigheden aan het begin van de negentiende eeuw gunstiger dan voor de werklieden. Zijn de laatste nog niet toe aan belangenverenigingen, de onderwijzers worden er als het ware door de autoriteiten toe aangezet. De stimulans betreft ontwikkelingsverenigingen die uitsluitend, althans bij aanvang, verbetering van de vakbekwaamheid nastreven. De eerste van deze verenigingen, gezelschappen genaamd, komen tot stand in Amsterdam in resp. 1799 en 1800. Later zullen ze tot één worden samengevoegd. De gezelschappen komen regelmatig, aan huis bij een onderwijzer, bijeen om elkaar tot ‘voorlichting’ te dienen en zo te kunnen voldoen aan de eisen van de ‘verbeterde leerwijze’. Voor bestrijding van de onkosten wordt een kas gevormd uit kleine maandelijkse bijdragen en uit boeten. Tevens worden er ‘rondzendbibliotheken’ opgezet. In het midden van de 19e eeuw bestaan er meer dan 200 onderwijzersgezelschappen verspreid over het gehele land. De schoolmeesters leren er samen te werken uit onderling belang en krijgen oog voor de meer algemene belangen. De gezelschappen vormen door hun innerlijke groei het voorportaal van de latere onderwijsvakverenigingen.
106
107
We zijn er niet van op de hoogte wanneer de NOG een afdeling Wageningen heeft opgericht. In 1920 is er in ieder geval een afdeling van deze onderwijsvakorganisatie.
Hulponderwijzers Het NOG is een beroepsvereniging van de welgesteldere onderwijzers. Het kan dan ook niet uitblijven dat de hulponderwijzers in 1874 een eigen organisatie oprichten. De behoefte aan een nieuwe organisatie wordt in de hand gewerkt door de onderwijswet van 1857. Vanwege deze wet groeit het aantal schoolmeesters flink. In 1872 ontstaat in Amsterdam de Openbare Hulponderwijzers Vereeniging (OHV) die zich materiële verbetering van de positie van de hulponderwijzer tot doel stelt. Het is de OHV die de stoot geeft tot een landelijke vereniging van hulponderwijzers. Bij oprichting telt de Nederlandsche Openbare Hulponderwijzers Vereeniging (NOHV) vier afdelingen (Amsterdam, Rotterdam, Den Haag en Dordrecht) met gezamenlijk 247 leden. In de onderwijswet van 1878 wordt de benaming van ‘hulponderwijzer’ vervangen door ‘onderwijzer’ en ‘hoofdonderwijzer’. De NOHV wijzigt nu haar naam in Nederlandsche Openbare Onderwijzers en Hoofdonderwijzers Vereeniging (NOOHOV). Een brede aanhang heeft de vereniging niet. De afdelingen in Den Haag en Dordrecht worden respectievelijk in 1878 en1881 opgeheven. Korte tijd bestaan er nog enkele afdelingen in het noorden van het land, maar feitelijk bestaat de vereniging slechts uit de afdelingen Rotterdam en Amsterdam. Er kan dus nauwelijks van een landelijke organisatie worden gesproken. In 1888 komt er een kentering in de gang van zaken. Er ontstaat een druk vanuit de leden om meer aan belangenbehartiging te doen. De nadruk komt meer te liggen op een landelijke verbondenheid. Het blad van de Amsterdamse afdeling De Bode wordt gepromoveerd tot landelijk orgaan van de vereniging. De nieuwe aanpak werpt direct z’n vruchten af. Van twee afdelingen groeit de organisatie naar zeven afdelingen en het ledental verdubbelt. In de jaren daarna zet de groei door. De algemene vergadering van 1889 besluit de naam te wijzigen in Bond van Nederlandsche Onderwijzers (BNO). Zijn tot dan toe de verenigingen van onderwijzers vooral ‘beroepsorganisaties’, van nu af aan is er nadrukkelijk sprake van ‘vakorganisaties’. Tot aan vandaag de dag heeft de huidige Algemene Onderwijzersbond (AOB) meer 108
109
dan dat bij andere bonden het geval is, de mengeling van beroepsorganisatie en vakorganisatie behouden. De BNO rekent naast de belangenbehartiging ook de bevordering van het onderwijs tot zijn taak. Ze neemt bij de behandeling van de nieuwe onderwijswet verdergaande standpunten in dan het NOG, daar waar het gaat over de positie van het openbaar onderwijs en de klassengrootte. De BNO heeft in 1920 een afdeling in Wageningen met 16 leden.
De leerplichtwet doorbreekt niet het verschijnsel van ‘standenscholen’. In de grote steden hebben de volksscholen niet eens een naam; een nummer is voldoende. Zo geeft de bekende onderwijzer en schrijver Theo Thijssen tussen 1900 en 1920 les op ‘School 104’ in Amsterdam.
Onderwijzeressen Leerplichtwet van 1900 In de Tweede Kamer vindt op 30 maart 1900 een belangrijke stemming plaats. De liberale minister Goeman Borgesius heeft een voorstel tot wet ingediend, waarmee leerplicht voor kinderen van zeven tot dertien jaar wordt ingevoerd. Er is veel verzet tegen het wetsvoorstel vooral uit confessionele hoek, die menen dat het ouderlijk gezag door de leerplicht wordt ondermijnd en nuttige bijverdiensten verloren gaan. Daarenboven speelt dat door gebrek aan christelijke en katholieke scholen veel kinderen noodgedwongen naar de openbare school moeten. Op de dag van de stemming zijn 99 van de 100 kamerleden aanwezig. Alleen baron Schimmelpenninck van de Oye, tegenstander van de invoering van leerplicht, ontbreekt. Hij is van zijn paard gevallen, en ligt in bed. De uitslag van de stemming is 50 voor en 49 tegen. De wet haalt het met de kleinst mogelijke meerderheid. Zou de baron niet van zijn paard zijn gevallen dan was er sprake geweest van staken der stemmen en zou de wet niet zijn aanvaard. Binnen de kortste keren circuleert door het land het volgende volksrijmpje: Baron Schimmelpenninck van de Oye en zijn biek Doen beide aan politiek; De baron zij: ‘Tegen, zonder manco’, De schimmel zij: ‘Wij stemmen blanco’. Zo werd Borgesius’ Leerplichtwet Door paarde-politiek gered. De Maasbode, een katholieke krant, is woedend: “Een wet enkel geboren uit de zucht om in den wedloop der volkeren toch vooral niet achter te staan in kennis en ontwikkeling. Een voor christenen hatelijke dwangwet.” Behalve de confessionelen stemmen de SDAP’ers, onder wie Troelstra, tegen de Leerplichtwet, omdat de wet de armen opzadelt met zware financiële lasten. 110
In het openbaar onderwijs komen bevoegde onderwijzeressen pas sinds 1860 voor. Voor hun opleiding zijn ze aangewezen op lessen via het particulier georganiseerde normaalschoolsysteem, cursussen die op initiatief van hoofden van scholen worden georganiseerd. Ook veel mannelijke kwekelingen komen zo aan hun opleiding, maar voor hen staat ook de kweekschool open. In 1896 komt het tot oprichting van een kweekschool voor meisjes. De BNO streeft naar meer kweekscholen en het afschaffen van de normaallessen. Eerst op langere termijn zal de BNO daarin zijn zin krijgen. De onderwijzeressen verdienen aanvankelijk hetzelfde salaris als hun mannelijke collega’s. Als echter de overheid in 1878 de druk voelt voor salarisverbetering gaat zij ertoe over meer vrouwen in het onderwijs aan te stellen. De verwachting is dat van die kant, al blij dat ze werk hebben, weinig verzet zal komen. Het leidt tot de introductie van loonsverschillen, terwijl het ook nog de ontwikkeling van het salaris van de onderwijzers afremt. In de bond zijn de vrouwen wel gelijkberechtigd, maar toch niet echt gelijkwaardig. Onderwijzeressen krijgen uitsluitend de lagere klassen onder hun hoede, iets waartegen het BNO niet optreedt. In 1901 telt de bond bijna 6.000 leden onder wie 1.400 vrouwen. Ruim dertig jaar later zal het aandeel vrouwen uitgegroeid zijn tot bijna 50%. In de crisisjaren worden gehuwde onderwijzeressen ontslagen zonder enige vergoeding. De BNO is de enige die protesteert, de christenlijken juichen en de katholieken kapittelen de minister vanwege de ‘talloze dispensaties’ die hij verleent.
Een waaier aan organisaties van ambtenaren Zodra er in Nederland sprake is van een centraal bestuur groeit de behoefte aan beheren en beheersen. Met het groeien van overheidstaken groeit ook de behoefte aan personeel om deze taken uit te voeren. Het corps amb111
tenaren heeft een steeds grotere verscheidenheid aan functies. Van straatmaker tot generaal en van referendaris tot vuilophaler. Ambtenaren zijn werknemers in dienst van de overheid en dat brengt een werkgevers-werknemers relatie met zich mee die lang niet altijd goed uitpakt voor de werknemers. Het is de verscheidenheid aan functies waardoor een kleurrijke ge-schiedenis ontstaat van ambtenaren en hun bonden. Standsverschillen spelen daarbij een grote rol. De aanwezigheid van veel overheidspersoneel is voor de Wageningse vaken politieke beweging van een niet te onderschatten invloed geweest. De toch minder afhankelijke ambtenaren en beambten in overheidsdienst beschikken vaak over een grotere mate van ontwikkeling. De eerste vorm van krachtenbundeling onder het overheidspersoneel bestaat uit organisaties te onderscheiden naar beroep, rang, dienst of bedrijf. Door de uitbreiding van de overheidstaken - PTT, belastingen, publieke werken, gas- en elektriciteitsvoorziening, tram, reiniging - ontstaan rond 1900 vele bondjes van werklieden in overheidsdienst en verenigingen van allerlei categorieën ambtenaren. Deze organisaties zijn beperkt tot stad of streek of uitsluitend naar beroep georganiseerd. Door aaneensluiting ontstaan in de eerste twee decennia van de twintigste eeuw landelijke organisaties. Omstreeks 1920 hebben zich de vier te onderscheiden richtingen in de arbeidersbeweging zich ook afgetekend in de organisatie van het overheidspersoneel: de moderne of sociaal-democratische, de neutrale, de rooms-katholieke en de protestants-christelijke. Ambtenaren zijn van oudsher sterk vertegenwoordigd in ‘neutrale’ categorale bonden. Binnen de vier richtingen vormen zich centrales van overheidspersoneel die meerdere bonden omvatten.
Weduwen en wezen De vroegste organisatie onder ambtenaren vinden we in de pensioenbeweging. Al in 1802 wordt door het toenmalige staatsbewind het beginsel van pensioenvoorziening erkend. In 1805 wordt het eerste pensioenfonds voor de ambtenaren van de indirecte belastingen (accijnzen) ingesteld. Vier jaar later worden de ambtenaren verplicht zelf een deel van de pensioenkosten te dragen en worden kortingen op het loon toegepast. Na de ‘Franse tijd’ in 1814 geeft de Nederlandse Staat haar ambtenaren recht op een premievrij pensioen van 2/3 van het salaris. Er wordt 68 miljoen in het pensioenfonds 112
gestort. Echter tussen 1830 en 1840 verdwijnt dit geld zonder besteed te zijn aan pensioenen. Door de jaren heen wordt de pensioenregeling nogal eens veranderd. Opvallend is dat al in 1815 de pensioengerechtigde leeftijd op 60-jaar of bij 40-dienstjaren wordt gesteld. Bij Koninklijk Besluit wordt in 1836 het weduwen- en wezen pensioen ingetrokken. Bij de behandeling van de pensioenwet in 1846 wordt door een deel van volksvertegenwoordiging de plicht van de staat om zijn ambtenaren te pensioneren ontkend. Een ander deel noemt pensioen zelfs het najagen van socialistische utopieën. De wet kent nog wel een recht op pensioen toe aan weduwen- en wezen, maar tot uitkeren zal het niet komen. Door de schrijnende armoedeval na 1836 van de weduwen- en wezen van ambtenaren komt er, zij het langzaam, een beweging opgang. Op 13 januari 1854 komen ambtenaren uit de provincie Friesland bijeen in Leeuwarden. Besloten wordt een adres te zenden aan de koning met het verzoek aan weduwen- en wezen van ambtenaren wederom een pensioen toe te kennen. Een jaar later wordt er ook in Zwolle een adresbeweging op touw gezet. Het adres uit Zwolle wordt door meer dan duizend ambtenaren ondertekend. Noch op het adres van 1854, noch op dat van 1855 wordt antwoord gegeven. Men houdt de ambtenaren aan het lijntje en als in 1863, wederom uit Zwolle, een adres wordt gestuurd, wordt ook daar geen antwoord opgegeven. Als enkele hoofdambtenaren in 1872 de koning en de Tweede Kamer er op wijzen dat er nog nimmer geantwoord is op de ingediende adressen krijgen zij eindelijk antwoord. De korting op de lonen voor het pensioen wordt afgeschaft en daarmee kunnen de ambtenaren het doen.
Het Pensioenverbond Zijn het bij de bovengenoemde ‘adresbeweging’ voornamelijk de hogere ambtenaren die een rol spelen, vanaf 1863 komen de lagere ambtenaren meer op de voorgrond. Aan het hoofd van deze ambtenaren staat J. Griek. Als tijdens het overhandigen van een adres aan Betz, de minister van Binnenlandse Zaken, deze meedeelt dat een wet in voorbereiding is tot afschaffing van de korting op het loon antwoordt Griek: “Excellentie, dit is de grootste ondienst, die U.E. den burgerlijke ambtenaar kunt bewijzen, want het maakt een inbreuk op de bate van het fonds, en onze weduwen en weezen zijn er niet mede gebaat; niet één ambtenaar zal U.E. daarvoor dank113
baar zijn.” In 1868, 1869 en 1870 wordt opnieuw geadresseerd. Het gebrek aan resultaat doet het inzicht groeien dat met een enkel verzoek, hoe redelijk ook, geen concessie van de regering verwacht mag worden. Dit inzicht leidt tot het oprichten van het Pensioenverbond. Voorafgaand aan deze oprichting zijn er op diverse plaatsen commissies opgericht ter verkrijging van een weduwen- en wezenpensioen. Vierendertig vertegenwoordigers uit tien plaatselijke commissies komen op 28 augustus 1876 bijeen en richten het pensioenverbond op. Door een rekwest in te dienen bij de regering slagen ze er in een Staatscommissie ingesteld te krijgen. De commissie doet er twee jaar over om een rapport uit te brengen met een allerbedroevendste conclusie: het wordt te duur; een ambtenaar zal twintig procent van zijn salaris moeten offeren om het weduwen- en wezenpensioen te bekostigen. Het Pensioenverbond dient een nota in met bezwaren tegen het rapport van de staatscommissie. De druk die hiermee wordt uitgeoefend doet de minister besluiten opnieuw een staatscommissie in te stellen. Deze commissie doet ook twee jaar over het opstellen van een rapport, maar de conclusie in dit rapport is beduidend beter: met de middelen van het pensioenfonds kan een weduwen- en wezenfonds worden gesticht. De werkelijke uitvoering zal nog enkele jaren kosten, maar de verwezenlijking van haar doelstelling doet het Pensioenverbond in 1890 besluiten om zichzelf op te heffen.
Bond van Nederlandsche Gemeentewerklieden De Leeuwarder Vereeniging van Gemeentewerklieden ‘Ons Belang’ wordt op 25 september 1899 opgericht op initiatief van Nicolaas van Hinte. Voorafgaand aan de oprichting verschijnt er in het blad ‘Arm Friesland’ een tweetal artikelen over de arbeidsomstandigheden van de gemeentewerklieden. Op een avondbijeenkomst, belegd om de grieven van de gemeentewerklieden te bespreken, voert Ds. W.G. Melchers, een vrijzinnig predikant, het woord. Die avond geven 51 aanwezigen te kennen tot de vereniging te willen toetreden. In 1901 zal het Ons belang zijn die de stoot geeft tot de oprichting van de Bond van Nederlandsche Gemeentewerklieden (BNG). De BNG is één van de vijftien organisaties, die in 1905 het NVV oprichten. Het is de belangrijkste voorloper van de Algemene Bond van Ambtenaren (ABVA) zowel in ledental als naar activiteiten gerekend. Met 2.650 leden in 1906 is ze naar grootte de tweede bond binnen het NVV. De Algemene Nederlandse 114
Diamantbewerkersbond (ANDB) gaat haar met 7.700 leden voor. Van Hinte gebruikt de verkiezingscampagne van de SDAP in 1901 als platform om in contact te komen met leiders van gemeentewerkliedenbonden in andere plaatsen. Die contacten leiden er toe dat op 27 mei te Utrecht een congres plaats vindt, waar de Bond van Nederlandsche Gemeentewerklieden wordt opgericht. Bij oprichting telt de nieuwe organisatie tien afdelingen met gezamenlijk 1.400 leden. Van Hinte wordt in 1905 de eerste bezoldigde bestuurder met een jaarloon van duizend gulden. Een loon dat overeenkomt met het loon van een werkman in overheidsdienst. In een brochure geeft de bond een verklaring voor haar bestaansrecht: “De gemeentewerklieden nemen onder de arbeiders een eigenaardige plaats in. Bij hen treedt minder op de voorgrond het vakman zijn en veel meer het in dienst zijn van een bestuurslichaam. Deze eigenaardigheid hebben ze gemeen met de rijkswerklieden, met de marinematrozen en marinestokers. (...) We zien, dat de gemeentewerklieden niet de verbetering in hun positie trachten te verkrijgen door zich als timmerman, smid, fitter, sjouwerman aan te sluiten bij de respectievelijke vakverenigingen. Hun verhouding tegenover de gemeente weegt zwaarder dan hun werkman zijn, en ze vormen dan ook een afzonderlijke vakvereeniging.” Het programma van de bond bevat dan ook punten die rekening houden met die bijzondere situatie, zoals alle gemeentewerken uitvoeren in eigen beheer en het instellen van scheidsgerechten voor het beslechten van geschillen inzake de rechtspositie. De bond maakt zich sterk voor algemeen kiesrecht. Voor organisaties van werknemers in overheidsdienst heeft het kiesrecht een dubbele betekenis. In algemene zin vanwege de (politieke) emancipatie van de werknemers, maar ook de hoop dat er na de invoering van het algemeen kiesrecht er een meer werknemers gezinde werkgever wordt gekozen. Nadat ook groepen werklieden in dienst van de polders en de provincies zich aansluiten wijzigt in 1914 de naam van de bond in Nederlandsche Bond van Werklieden in Openbare Dienst en Bedrijven. Deze bond heeft een afdeling in Wageningen die in 1920 25 leden telt. Door een fusie in 1920 met de Algemeene Nederlandsche Rijkswerkliedenbond - opgericht op 1 januari 1900 - wijzigt de naam zich in: Nederlandse Bond van Werklieden in Overheidsdienst. Ook de Rijkswerklieden zijn een afdeling in Wageningen rijk met in 1920 35 leden. De nieuwe bond heeft ruim 15.000 leden. De afdeling Wageningen telt circa 60 leden. In 1924 volgt nogmaals een naamswijziging. Werklieden wordt vervangen door: personeel. 115
De crisisjaren De winter van 1929 De winter van 1929 is legendarisch ook al zette hij laat in. Eerst half januari begint het licht te vriezen en echt koud wordt het pas vanaf 10 februari, maar dan is het ook ‘Siberisch koud’. Het KNMI meet in de periode tussen 10 tot o 20 februari gemiddeld een temperatuur van -18 . In Duitsland vriest het al langer en dat zorgt er voor dat er al op 2 februari drijfijs op de Rijn wordt waargenomen. Het drijfijs neemt zo snel toe dat de gierpont er spoedig last van krijgt en nog diezelfde avond uit de vaart moet worden genomen. Voetgangers kunnen uitsluitend nog worden overgezet met het motorveer, maar niet zonder risico. Op 12 februari zit de Rijn helemaal vast. De op en over elkaar geschoven schotsen vormen een ijslaag van wel 50 centimeter. De veerlui die natuurlijk zijn ‘uitgevroren’ maken zich verdienstelijk door een pad over de rivier uit te zetten met boomtakken en de meest ongelijke stukken op het ijspad glad te hakken. Dunne stukken worden bevloeid om een dikkere ijslaag te krijgen. Voor een veilige overtocht wordt het pad stroef gemaakt met zand. Zelfs auto’s maken gedurende enige dagen gebruik van het ‘veerpad’. Op 19 februari begint het ijs aan de Wageningse oever af te brokkelen. De papierfabriek te Renkum, loost water op de rivier met een temperatuur van ver boven het vriespunt en dat zorgt er voor, samen met chemische verontreiniging, dat het ijs wordt aangetast. Aan de ijspret komt nu een einde, maar aan de overlast eerst op 13 maart. De strenge winter heeft uiteraard zijn invloed op het sociale en economische leven in de stad. De lonen zijn laag en veel werknemers zijn werkloos. Het armenwezen moet in deze strenge winter meer ondersteuning bieden aan behoeftige gezinnen dan in andere winters. Er zijn meer werknemers die in de werkverschaffing terecht komen dan ooit tevoren. Van gemeentewege is de steun f 12 per week. Grote gezinnen krijgen vanaf het vijfde kind een toeslag van f 0,75 per kind. De bedeling voorziet per gezin ook nog in een bon voor een mud cokes, een bon voor 1,6 kg bruin en 116
117
witbrood en een bon voor koffie, thee, erwten, rijst en een pakje margarine. De gasfabriek levert de cokes, maar er is niet voldoende voorraad voor eenieder die geduldig in de rij op zijn of haar beurt wacht. Op is pech gehad en de volgende dag opnieuw in de rij staan. Is de cokes op dan moet er turf worden gestookt, die in de stad een bijzondere geur achterlaat. De strenge winter staat aan de vooravond van de economische crisis die Europa zal teisteren en werpt als het ware zijn schaduwen vooruit.
Lombok De behoefte aan goede en betaalbare woningen is eind jaren twintig van de 20e eeuw nog steeds aanwezig. Deels komt dat door de groeiende bevolking, maar ook door de sloop van krotwoningen in de binnenstad, de Mennonietenbuurt en aan de Tramweg. Het gemeentebestuur bereidt een aantal uitbreidingsplannen voor en koopt begin 1927 de nodige grond in de buurt van het Sportpark. Om de huizen betaalbaar te houden is het uitgangspunt dat de bouwkosten zou laag mogelijk moeten blijven. De nieuwe bewoners zijn werklieden die tot de armsten behoren en maar weinig huur kunnen betalen. Opdracht wordt gegeven om 26 woningen zonder schuurtje, aangezien hier geen Rijkssubsidie voor is, te ontwerpen. Eind 1928 zijn de woningen klaar en de nieuwe huurders, voornamelijk uit te slopen krotwoningen, kunnen hun nieuwe woning betrekken. Hent van Dam, een CPN raadslid noemt de huizen spottend: “schaapskooien”. Van Dam is erg betrokken bij de buurt en pleegt deze regelmatig te bezoeken om met de bewoners over politiek te praten. De huur bedraagt f 2,50 per week, die wat later in overleg met de bewoners met f 0,25 wordt verhoogd ten behoeve van het genot van een schuurtje. De gemeenteraad is achteraf van mening dat het toch beter is om schuurtjes bij de huizen te laten bouwen. Anders zullen de bewoners, zo wordt gevreesd, wel op eigen houtje allerlei optrekjes bij hun huis neerzetten voor opslag van brandstof of voor het houden van varkens. In 1929 en 1930 worden er nog 32 woningen bijgebouwd. En deel daarvan is bestemd voor grote gezinnen. In 1930 wordt de grond van het Sportpark aangekocht. Op een deel van deze grond worden 23 woningen gebouwd ook voor grote gezinnen. Het bouwplan wordt uitgevoerd in het kader van de werkloosheidsbestrijding. De wijk die later officieel Tuindorp zal worden genoemd, heet in de volksmond: Lombok. Naar verluidt is deze naam te danken 118
aan een vrouw van een ‘oud-koloniaal’ die gevochten heeft in Lombok en Atjeh. Zij placht te zeggen als er weer eens een vechtpartij plaats vond in de wijk: “het lijkt hier wel Lombok en Atjeh.” Lombok is een typische werkliedenbuurt. Naast enige kleine neringdoenden wonen er in 1930 onder meer: acht werklieden van de Enka, negen werklieden in de sigarenindustrie, vier werklieden van de steenfabrieken en elf losse arbeidskrachten. In de crisisjaren moeten nogal wat werklieden, vanwege werkloosheid, een beroep doen op het Algemeen burgerlijk Armenbestuur. Het loket op het gemeentehuis is van gaas voorzien en staat onder politie toezicht. Waarschijnlijk is dat niet vanwege de dankbetuigingen. De gezinnen woonachtig in Lombok hebben doorgaans een rijke kinderschare. Tien, elf, twaalf kinderen zijn geen uitzondering. Zelfs als je werk hebt is het met zo’n groot gezin moeilijk om rond te komen. Zonder werk en in de steun is het louter armoe leiden.
Steuntrekken
vertrouwen in de eerlijkheid van de werknemers, want in 1932 wordt de plicht tot ‘stempelen’ opgevoerd tot één of meerdere keren per dag. In Wageningen moeten de werklozen zich melden “eenmaal in de voormiddag en eenmaal in de namiddag van elke werkdag”. Op zaterdag is men wat coulanter want dan hoeft de werkloze werknemer ‘slechts’ eenmaal in de rij te staan voor zijn stempel.
Werkverschaffing In het midden van de jaren 30 van de 20e eeuw is de werkloosheid ook in Wageningen hoog gestegen en daar waar de nood hoog is, lijkt de werkverschaffing nabij. Werkloze werknemers worden ingeschakeld bij de kanalisatie van de Schipbeek evenals bij de aanleg van de Stadsgracht. Op grond van het Rijkswegenplan wordt aan de provincies gevraagd wegenplannen in te dienen die op het rijksplan aansluiten. Wageningen wordt in het provinciaal plan opgenomen met het oog op de nog aan te leggen rijksweg
Als op donderdag 29 oktober 1929 op Wall Street de beurzen instorten vangt een wereldomvattende economische crisis aan die we nu nog huiverend aanduiden met ‘de crisisjaren’. Banken, ondernemingen en particulieren gaan van de ene op de andere dag failliet. Bij duizenden werknemers slaat het noodlot van werkloosheid toe tengevolge van inkrimping van productie en sluiting van bedrijven. In Nederland stijgt het aantal werklozen van 50.000 in 1929 tot 500.000 in 1935. De steunregeling die de raad van de gemeente Wageningen vaststelt op 9 december 1929 kent een uitkering toe aan uitsluitend aan kostwinners beneden de 65 jaar van f 12 per week, vermeerderd met f 1 voor elk inwonend kind tot een maximum van vier kinderen. Voor elk kind boven de vier wordt f 0,50 per week uitgekeerd. Indien het huis waar men in woont meer dan f 4,50 huur kost bestaat er nog een huurtoeslag van f 1 per week. De werkloosheidsuitkering bedraagt ongeveer de helft van het loon van een ongeschoolde werkman. Om voor steun in aanmerking te komen moet je minstens negen maanden hebben gewerkt en tengevolge van de economische crisis werkloos zijn geworden. Elke week moet de werkloze naar de arbeidsbeurs om zijn kaart af te laten stempelen. Het stempelen is ter controle of er niet zwart wat wordt bijgeklust. Kennelijk is er bij de centrale overheid weinig 120
121
Rotterdam-Nijmegen. Via het Lexkesveer krijgt de stad aansluiting op deze hoofdader. Wageningen zelf moet dan worden ontsloten via de Holleweg en de Diedenweg richting Veluwe. Het plan is voor de gemeente zeer aantrekkelijk aangezien de subsidie op de werkverschaffing 90% bedraagt. De totale kosten van het plan bedraagt f 125.000. Het is echter buiten de waard, of beter gezegd buiten de natuurbeschermers, gerekend want het ‘misbruiken’ van de Holleweg is bij hen tegen het zere been. De Holleweg is van zeer hoge cultuur en natuurhistorische waarde en tegen het plan om deze weg ten prooi te laten vallen aan het moderne snelverkeer protesteren organisaties van naam als het VVV, KNAC, ANWB en Natuurmonumenten. Onder grote druk wordt het plan om een weg aan te leggen ten koste van de Holleweg losgelaten en wordt een alternatief bedacht via de Westerberg. Op 15 mei 1939 kan de Westerbergweg feestelijk worden geopend. De aanleg van de weg heeft zo’n 85 manjaar aan werk opgeleverd.
Crisis en loonsverlaging in de bouw In 1931 is de eerste opdracht van O. Tiemessen’s Aannemingsbedrijf te Wageningen de verbouwing van Café de Klok in de Boterstraat. Het op 1 juni van dat jaar gestarte aannemingsbedrijf is gevestigd aan de Harnjesweg. Geleidelijk aan worden ook grotere projecten aangepakt, zoals de verbouwing van hotel De Wereld en in 1932 de bouw van Ouwehands Dierenpark te Rhenen, In 1934 verhuist het bedrijf naar de Heerenstraat. Het nog jonge aannemingsbedrijf komt met vallen en opstaan door de crisisjaren heen. De talloze werknemers die als gevolg van de economische crisis zonder werk raken komen ten laste van de werklozenkassen die al snel uitgeput raken. De werklozen moeten daarna een beroep doen op de steun. De regering ondersteunt de werklozenkassen van bedrijfstakken, waarvan zij meent dat er sprake is van crisiswerkloosheid. Volgens hen is daar geen sprake van in de bouw. De werkloosheid in de bouw wordt geweten aan misstanden in het bedrijf en aan de hoge lonen. Op 1 juli 1932 is de werkloosheidskas van de bouw leeg en moet worden stopgezet. Onder druk van de overheid, indien er loonsverlaging wordt overeengekomen is deze bereid ook de werkloosheidskas in de bouw te ondersteunen, wordt een loonsverlaging geaccepteerd van zeven tot tien procent. In de jaren 1934 -1936 moet nog enige malen een loonsverla122
ging worden geslikt. Hoewel er sprake is van centraal loonoverleg in de bouw betekent dat niet automatisch dat overal gehoor wordt gegeven aan de afspraken. Plaatselijk en regionaal bestaan er vele patroonsverenigingen die hun eigen weg gaan en zich vooral geen ‘dictaat’ laten opleggen door de landelijke werkgeversorganisaties. Gedurende de crisisjaren komen er los van het landelijk overleg nog tal van conflicten voor waarin werknemers zich teweerstellen tegen loonsverlagingen. Op 15 maart 1935 gaan de bouwvakarbeiders in Wageningen in staking. Het betreft 47 werknemers die bij twaalf verschillende bouwbedrijven in dienst zijn. Vier dagen eerder is in Rotterdam de staking begonnen bij 21 bedrijven met in totaal 264 stakers. Ook in andere plaatsen in de omgeving van Rotterdam wordt gestaakt. De staking die bij elkaar 76 dagen duurt, de Wageningse bouwvakkers staken 65 dagen, is gericht tegen loonsverlaging. Vooral in Rotterdam, waar de strijd in hoofdzaak wordt uitgevochten, is het resultaat verrassend. Met grote geestdrift sluiten de werknemers, ook de ongeorganiseerden, zich bij de stakers aan. Slechts enkele gevallen van onderkruiperij doen zich voor. De patroons spannen nog een kort geding aan in verband met 'hinderlijk volgen', maar ze verliezen. Het eind van deze langdurige staking is dat de loonsverlaging niet doorgaat.
De SDAP in de crisisjaren Ondanks, of misschien wel dankzij, de economische crisis gaat het de SDAP in Wageningen in 1933 goed. De netto ledenwinst in dat jaar bedraagt 86 waardoor het aantal leden op 300 komt onder wie 67 vrouwen. Aan de rode familie, die al bestaat uit het NVV en aangesloten bonden, AJC, Vara, Volksbibliotheek, Instituut voor Arbeiders Ontwikkeling en de zangvereniging Tot Steun in de strijd wordt nog toegevoegd de Sociaal-Democratische Vrouwenclub (SDVC). Eind 1935 is het dan eindelijk zover, de SDAP krijgt zijn wethouder. De verkiezingen in dat jaar zijn dan ook succesvol verlopen. De SDAP groeit in stemmental het aantal zetels blijft echter gelijk. Het is W. Van der Weide die de eer te beurt valt de wethouderszetel te mogen bezetten. Slechts één raadsperiode duurt deze eer. Met de verkiezingen van 1939 verliest de partij één zetel, waarna de ledenvergadering besluit dat er geen wethouder meer ter beschikking wordt gesteld. Van der Weide legt zich niet neer bij deze beslissing 123
wat tot scheuring leidt in de fractie. Geldhoff en Roskam die wel het partijstandpunt volgen, kunnen en willen Van der Weide niet steunen om opnieuw tot wethouder te worden gekozen. De fractie is daarna nog maar twee leden groot. Van der Weide wordt geroyeerd uit de partij.
Loonsverlaging middels arbitrage Het 25-jarig bestaan van de R.K. Tabaksbewerkersbond afdeling Wageningen wordt in 1932 herdacht. Een herdenking in het midden van de crisisjaren levert geen vrolijke boel op: een receptie, een drietal sprekers en ter afsluiting het muzikale duo Rutgers en Mulder. Prettige bijkomstigheid is dat de avond kan worden afgesloten met een batig saldo van f 4. In de crisisjaren wordt met regelmaat een loonsverlaging toegepast. In slechte economische tijden is het slecht actievoeren en arbitrage moet daarom uitkomst bieden. In 1935 is er opnieuw een loonsverlaging aan de orde. Kennelijk is iedereen al zo moedeloos van de gang van zaken dat niet eens meer de moeite wordt genomen de omvang van de loonsverlaging te noteren. Het bestuur van de R.K. Tabaksbewerkersbond wenst de verantwoordelijkheid voor een conflict niet zelf te dragen en wil haar congres laten beslissen. De ledenvergadering in Wageningen heeft met algemene stemmen een loonsverlaging van de hand gewezen. J. van Dinter wordt met vrij mandaat afgevaardigd naar het congres dat op 6 april 1935 plaatsvindt. Veel problemen met zijn vrije mandaat zal Van Dinter niet gehad hebben want het congres verwerpt de door de patroons voorgelegde loonsverlaging met de toevoeging: “geen enkele loonsverlaging te aanvaarden. De arbitrage levert een compromis op, wat betekent minder loonsverlaging dan aanvankelijk is voorgesteld. Opnieuw wordt door de R.K. Tabaksbewerkersbond een congres belegd. Het congres dat plaats vindt op 25 november verwerpt met tweederde meerderheid de loonsverlaging. Het kerkelijk gezag grijpt nu echter in. De geestelijk adviseur van de bond spreekt zijn veto uit over het besluit en zo wordt alsnog de arbitrage aanvaard. In Wageningen wordt de eerwaarde adviseur ongegeneerd over de hekel gehaald. De discussie is zeer heftig. Voorzitter W. Roelofs noemt de vergadering “net kinderen die met lucifers spelen.” De leden Van Dinter, Rikken, Tiemesen en Damming vragen aan de ledenvergadering om toch ook de strijd aan te gaan indien de andere organisaties tot staking oproepen. Zover komt het echter 124
niet. Ook de andere vakorganisaties in de sigarenindustrie leggen zich neer bij de uitkomst van de arbitrage. De verhouding tussen bond en de geestelijk adviseur is wel vaker gespannen te noemen. Op een ledenvergadering in 1935 vraagt H.W. Bos, “hoe het mogelijk is, dat een arbeider die lid is bij een andere vereniging in de kerkelijke ban wordt gedaan en de patroons niet.” De Eerwaarde Adviseur geeft Bos te verstaan, “dat hij voorzichtig moet zijn met het woord ‘kerkelijke ban’, omdat het voor deze beweging eenvoudig niet bestaat, wel worden de H. Sacramenten geweigerd. Wat de meeste patroons en zakenmenschen betreft, deze hebben een heel ander belang in de maatschappij als de arbeiders, “…het zakenleven moet men zoo bezien als dat men het niet zoo makkelijk van elkaar kan houden.”
1.
2.
3.
4.
5.
A. Rietveld, Achteraf bekeken. Wageningen, brandende wielen en hete hangijzers (Oosterbeek 1999) p. 8-11 A.G. Steenbergen, ‘Een schets van het vroegere Lombok, een arbeiderswijkje in Wageningen’ in: Historische reeks van de Historische Vereniging “Oud-Wageningen (Wageningen 1985) Nr. 3, p. 60-67 A. Rietveld, Achteraf bekeken. Wageningen, brandende wielen en hete hangijzers (Oosterbeek 1999) p. 109-111 A. Rietveld, Achteraf bekeken. Wageningen, brandende wielen en hete hangijzers (Oosterbeek 1999) p. 173-177 K. Heijers, Fotoboek met ca. 300 oude
6. 7.
8.
9.
foto’s, prenten en, prentbriefkaarten en tekeningen van Wageningen (Ochten z.j.) p. 111 S. van der Velden, Stakingen in Nederland 1810-1999 (Amsterdam 1999) (CD-rom) Archief SDAP/PvdA afdeling Wageningen (1902-1978) in: GA Wageningen Inv. Nr. 11 en 20. W. van der Hoeven, De Nederlandse Sigarenmakers en Tabaksbewerkersbond, opgericht op 26 december 1887. Zijn geschiedenis, werken en streven (Utrecht 1937) p. 185-6 Notulenboek R.K. Tabaksbewerkersbond afdeling Wageningen. Vergadering van 16 april 1935.
125
Wederopbouw en ingroei Gewelddadig intermezzo Tussen twee vernielingen en twee evacuaties in zucht Wageningen, gelijk heel Nederland, onder vijf jaar Duitse bezetting en nazi-terreur, totdat in Wageningen de capitulatie van het Duitse leger wordt getekend. Hotel De Wereld wordt er beroemd door. De overgave van de Duitsers in hotel De Wereld is zeker niet het enige belangrijke Wageningse feit in de strijd voor vrijheid. Op 10 mei 1940 worden 12.400 Wageningers ingescheept in 32 aken met bestemming Ridderkerk, Zwijndrecht en IJsselmonde. De bestemming wordt niet bereikt, maar de evacuatie slaagt wel. De aken zijn normaliter voor cement en kolentransport, zodat na twee dagen rondvaren vuilwitte of vuilzwarte evacués opgevangen worden bij gezinnen in de Alblasserwaard en Krimpenerwaard. Als op woensdag 15 mei de val van Nederland een feit is kunnen de Wagenngers {.XE. “Wageningers”.} met dezelfde schepen terug. Het centrum van Wageningen is in de paar dagen van afwezigheid van haar bewoners in een puinhoop veranderd. Een vrolijke thuiskomst is het dus niet. Rondom de Nederlands-Hervormde kerk is alles platgebombardeerd. Het puinruimen en de wederopbouw worden snel ter hand genomen. De ‘Algemeen Gemachtigde voor de Wederopbouw’ Dr. Ir. J.A. Ringers doet voorbeeldig werk. Om te zorgen dat het herstel voortgang vindt, ziet hij er geen been in om een vergunning drie keer te gebruiken. Zonodig vindt de aanvoer van bouwmaterialen clandestien plaats. Na de zomer van 1944 staat de Wageningse binnenstad er weer als nieuw bij. De gemeenteraad komt voor het laatst bijeen op 29 augustus 1941, daarna neemt het college van burgemeester en wethouders alleen de beslissingen. Burgemeester J.M. IJzerman kan er niet meer tegenop en vraagt ontslag. Wethouder W. van der Weide weigert in zijn plaats benoemd te worden. Als de met de Duitsers sympathiserende W.H. van den Brink tot burgemeester 126
127
wordt benoemd, houdt Van der Weide, die door zijn haJ.Hndigheid en taaiheid vaak zaken weet te redden, een neutrale installatierede. Een bijzondere rol in het verzet speelt de sigarenmaker Kees Mulder. Mulder is een onverschrokken man met een ongekend succes. Maar liefst 69 Britten en Amerikanen brengt hij, in zeven tochten, terug over de Rijn. Ook redt hij tal van Joodse onderduikers het leven. Mulder is wel uitzonderlijk, maar niet het enige voorbeeld van verzet. Ambtenaren zorgen voor de nodige vertraging bij het herstel van het bevolkingsregister en de politie lukt het menigmaal om Duitse verdenkingen in de doofpot te stoppen. Op 30 april 1943 breekt ook te Wageningen een staking uit in reactie op de Duitse mededeling dat Nederlandse, in 1940 gedemobiliseerde, militairen weer in krijgsgevangenschap moeten. Omstreeks het middaguur is de staking vrijwel algemeen. Op 1 mei wordt het werk hervat, maar de verbittering neemt toe als bekend wordt dat er executies hebben plaats gevonden onder de werknemers van de Hevea in Oosterbeek. De SDAP’ers Bauw, v.d Berg, Geldhoff, Vermeer en Wilbrink worden als gevolg van de staking als gijzelaars naar het concentratiekamp in Vugt afgevoerd. Na zes weken worden ze weer vrijgelaten. H. Nieuwenhuis is vanwege illegaal werk gearresteerd en komt om in het concentratiekamp. In november werd een aanslag gepleegd op een gevaarlijk geachte NSB-er. De man overleefde het maar werd de volgende dag door de student Sijnja in het ziekenhuis alsnog doodgeschoten. Als represaille werd dr J. Boes, afdelingsvoorzitter van de SDAP te Wageningen uit zijn huis gehaald en vermoord. Gestimuleerd door de staking neemt het verzet toe. De artsen verzetten zich tegen het instellen van een artsenkamer. De studenten weigeren in grote meerderheid de loyaliteitsverklaring af te leggen. Vele duiken daarna onder en de collegezalen blijven zo goed als leeg. Eerder al waren de studentenverenigingen opgehouden te bestaan. De professoren Olivier, Tendeloo en Sprenger ontkomen niet aan kortere of langere gevangenschap, terwijl de hoogleraren Prins en Edelman daaraan alleen kunnen ontsnappen door onder te duiken. Na afloop van de oorlog is het leven van vijf personeelsleden van de hogeschool en dertig studenten te betreuren. De tweede evacuatie vindt plaats op 30 september 1944 op last van de Duitse commandant. De Duitsers zijn gefrustreerd over de precisiebeschietingen vanuit de Betuwe. De illegaliteit heeft contact met het bevrijde Nijmegen door middel van een intact gebleven telefoonlijn van de PGEM. Deze evacuatie is plotseling en zonder enige voorbereiding. Binnen achttien uur moet ie128
dereen met pak en zak zijn vertrokken. De uittocht gaat richting Bennekom en Veenendaal. De vluchtelingenstroom uit Wageningen wordt nog vermeerderd met die uit Renkum, Oosterbeek en Arnhem. Veenendaal verdubbelt qua inwonertal en ook de dorpen verderop in de Vallei vangen talloze ontheemden op. De tweede evacuatie duurt acht maanden. De Wagenngers {.XE. “Wageningers”.} brengen de hongerwinter door als gasten in een overbevolkt gebied. Door de oorlogshandelingen ligt het centrum van Wageningen opnieuw in puin. Niet alleen brengt de oorlog schade aan have en goed van mensen en ontneemt hen de vrijheid, maar ook immateriële zaken kunnen tijdens het gewelddadige intermezzo die de Tweede Wereldoorlog is, niet gedijen. Democratische rechten zijn buitenspel gezet. Een democratisch gekozen bestuur, het recht op vereniging, het recht van vergadering, de vrijheid van drukpers ze zijn allen ten onder gegaan ten tijde van het nazisme. Partij en vakbeweging ze zijn allen van het toneel verdwenen. De organisaties zijn geheel vernield. Veel van wat met grote persoonlijke inzet is opgebouwd is te niet gedaan. De organisatie van werknemers, of dat nu een politieke organisatie of de vakbeweging is moet opnieuw beginnen.
Nog even SDAP Op 4 juli 1945 vindt de heroprichting plaats van de SDAP afdeling Wageningen. De afdeling telt bij heroprichting 54 leden aan het eind van het jaar zijn het er 83. Op 16 augustus 1945 vergadert het afdelingbestuur geheel voltallig onder leiding van voorzitter Geldhoff. Om de aandacht gevestigd te krijgen op de belangen waarvoor de partij staat, wordt geopperd een openbare vergadering te organiseren met Koos Vorrink als spreker. Door oorlogsschade is een vergaderplek een probleem. Om die reden wordt aan de ector magnificus van de Landbouwhogeschool gevraagd de aula ter beschikking te stellen. Noch Vorrink, noch de aula is beschikbaar dus voorlopig gaat het plan niet door. Nog voor het einde van het jaar moet er een noodgemeenteraad worden samengesteld. De verkiezing vindt plaats via een stelsel van kiesmannen. Volgens het Koninklijk Besluit van 12 april 1945 moet de burgemeester in overleg met tenminste drie vertrouwensmannen een aantal kiesmannen aanwijzen gelijk aan driemaal het aantal raadszetels. Het aantal kiesmannen waarover de SDAP beschikt is zes en door een nieuw lidmaat129
schap onbedoeld zelfs zeven. Het is echter naar verhouding een schijntje als de vooroorlogse stemmenaantallen in ogenschouw worden genomen. Het totaal aantal kiesmannen is 51. De verhouding is dus 7:44 terwijl de laatste gemeenteraadsverkiezing in 1939 het zeteltal in de raad op 3:14 bracht. De kiesmannen brengen in een geheime schriftelijke stemming een stem uit op door partijen gestelde kandidaten. De kandidatenlijst van de SDAP is: 1. J.H. Geldhoff, 2. H. Driever, 3. A. Vermeer, 4. B. Heij, 5. H. Roskam, 6. Raadgeep. Een wel heel opmerkelijke zaak is dat Van der Weide de voorzitter zal zijn van de noodraad. Hij is tot waarnemend burgemeester benoemd. Naar beweerd wordt op de ledenvergadering zou dat op voordracht van niemand minder dan W. Drees gebeurd. Om die reden moet Geldhoff nog eens uitleggen aan de ledenvergadering hoe een en ander in 1939 is verlopen en waaruit het royement van Van der Weide is voortgekomen.
Wederopbouw van het landbouwonderwijs In 1945 moet onder moeilijke omstandigheden het werk aan de Landbouw-hogeschool worden hervat. De Tweede Wereldoorlog is voor Wageningen een grote ommekeer. In pakweg tien jaar tijd verandert de gemeente van een industriestadje met een sterk op Indië gerichte kleine hogeschool tot een agrarisch centrum dat in de gehele wereld bekendheid geniet. Vele internationale contacten geven de landbouwautoriteiten de overtuiging dat Neder-land een vooraanstaande plaats moet zien te veroveren op het gebied van de landbouw. Ingezien wordt dat een van de belangrijkste middelen om de economische positie van Nederland te verbeteren, vooruitgang van de agrarische export is. Verruiming van het wetenschappelijk onderzoek vormt daarvoor de basis en ruime fondsen worden ter beschikking gesteld. Er komen naast - en onafhankelijk van - de Landbouwhogeschool nieuwe instituten tot stand. Na enige jaren kan de noodbouw worden verlaten en in de zomer van 1954 kan de Minister van Landbouw niet minder dan zes nieuwe instituten openen, waarmee het totaal op veertien onafhankelijke instituten komt. Intussen zijn de specialisaties aan de Landbouwhogeschool uitgebreid met: landbouwsociologie en -sociografie, tuin- en landschapsarchitectuur, landbouweconomie, kunstgeschiedenis, economische geschiedenis van de landbouw, landbouwhuishoudkunde, technologie en christelijke maatschappijleer. Het aantal van 11 vakgroepen van voor de Tweede Wereldoorlog groeit uit tot 22 in 1956. 130
Cultuur voor het volk Er is iets wonderlijks aan de hand met het oudst bewaard gebleven notulenboek van de Wageningse Bestuurdersbond (WBB). Het boek start in 1937 en bevat tot1940 enkele verslagen van ledenvergaderingen. De laatste vergadering voordat de Tweede Wereldoorlog uitbarst is de jaarvergadering op 1 april 1940. Niets van wat op deze vergadering wordt behandeld doet vermoeden dat iets meer dan een maand later Nederland onder de voet zal worden gelopen door het Duitse leger. Na het verslag van 1 april komt er een aantal lege bladen in het notulenboek en dan het verslag van de huishoudelijke vergadering van 19 oktober 1946. Die lege bladen zijn zo opvallend, omdat verder elke ruimte in het boek wordt benut en zelfs voor een nieuwe vergadering geen nieuwe bladzijde wordt genomen, maar met een regel tussenruimte onder het vorige verslag wordt geschreven. Er wordt met geen woord gerept over de periode tussen 1940 en 1945 ook niet in het jaarverslag over 1946. Dit negeren van vijf jaar bezetting en geweld roept wel vragen op. Vragen waarop we de antwoorden niet kennen. De bestuurs- en jaarverslagen van de WBB in de eerste jaren na de oorlog roepen het beeld op van een organisatie die zich sterk richt op het samenbinden van de verschillende vakorganisaties in Wageningen. De WBB kent een sterke dienstverlening op organisatorisch terrein. Consequentie daarvan is dat de werkzaamheden vooral ‘naar binnen’ zijn gericht. Dat betekent dat de WBB veel commissies en comité’s heeft zoals het TBCfonds, Zonnestraalcomité, de plaatselijke Prijzencommissie, Commissie noodvoorziening Oude van Dagen, Adviescommissie voor Oorlogsschade, de Commissie van Advies Gewestelijk Arbeidsbureau en dit is slechts een greep. Meer zichtbaar voor de leden is het cultureel werk zoals het organiseren van toneelavonden in samenwerking met het Nederlands Volkstoneel en het organiseren van lezingen in Het Volkshuis over onderwerpen die van nut kunnen zijn voor vakorganisaties en de daarbij aangesloten actieve leden. Hoe belangrijk dit cultureel werk is voor de WBB blijkt uit het plan dat zij lanceert in 1953. Aan de twee andere vakcentrales, KAB en CNV, stelt ze voor een spaarfonds in het leven te roepen. Dit spaarfonds zou 600 leden moeten krijgen voor een voldoende draagvlak. Dit aantal komt niet toevallig overeen met het aantal van 614 stoelen in het Junushoff. Met de opbrengst uit het spaarfonds plus een subsidie van de gemeente kunnen drie toneelavonden per jaar worden georganiseerd met gerenommeerde toneelgezelschappen. 131
Het voorstel aan de KAB en CNV is niet louter altruïsme. Samenwerking is nodig om in aanmerking te komen voor subsidie. De KAB zegt onmiddellijk ja op het plan, maar het CNV vindt het geen taak van de vakbeweging en haakt af. Niet lang daarna is het helemaal gedaan met de samenwerking in de Plaatselijk Raad van de Vakcentrale vanwege het bisschoppelijk mandement waarmee aan katholieken het verbod wordt opgelegd om lid te zijn van socialistische organisaties.
De ‘doorbraak’ in Wageningen Al snel na afloop van WO II wordt er in de SDAP nagedacht over een nieuw begin. Het socialisme heeft een nieuwe impuls nodig en het land zijn wederopbouw. Nieuwe omstandigheden vragen om een nieuwe aanpak. Aan ‘vooroorlogse’ verhoudingen is geen behoefte meer. Gewerkt wordt aan een fusie van een aantal min of meer verwante partijen. De hoop en verwachting is dat daarmee ‘doorgebroken’ kan worden naar die kringen van progressieve kiezers die zich tot dan toe niet aangesproken voelen door het socialisme. Naast de SDAP zijn dat de Vrijzinnig Democratische Bond (VDB) en de Nederlandse Volksbeweging (NVB). De ‘doorbraak’ wordt ook in Wagenin-gen besproken. De meerderheid onder de Wageningse partijgenoten is positief al zijn er ook bedenkingen. “Wat betekent het zwijgen over deze fusie door onze oude voorgangers Vliegen en Oudegeest eigenlijk”, vraagt een der leden zich af. Een ander lid vreest “voor de ondergang van de arbeidersklasse in de massa” en ziet om die reden de fusie niet zitten. Het feit dat de partij met deze fusie op de evolutionaire weg komt is voor een andere spreker juist weer een pluspunt. De vergadering spreekt zich uiteindelijk met 1 stem tegen uit voor fusie. Op 22 februari 1946 komen de afdelingsbesturen van de VDB, NVB en SDAP te Wageningen bijeen. Een voorlopig bestuur voor de Partij van de Arbeid Wageningen wordt gevormd. De SDAP levert, in de persoon van Geldhoff, de voorzitter, de NVB’er L. Poot wordt penningmeester en de VDB zal professor Tendeloo vragen het secretarisschap op zich te nemen. Tendeloo geeft te kennen geen tijd te hebben, zodat voor de praktische oplossing wordt gekozen om 2e secretaris Roskam het werk te laten doen. Op 19 maart 1946 vindt op een openbare vergadering de officiële oprichting plaats van de PvdA afdeling Wageningen. Door de fusie, die ook werfkracht heeft op nieuwe leden, heeft de PvdA in Wageningen medio 1946 185 leden. 132
De fonkelnieuwe partij gaat de gemeenteraadsverkiezingen van 1946 in met een lijst van 15 kandidaten. Geldhoff is de lijsttrekker. Op de tweede en derde plaats prijken Tendeloo en Driever. De uitslag van de raadsverkiezing is positief en voorzitter Geldhoff kan dan ook op de gecombineerde bestuurs- en fractievergadering op 1 augustus 1946 de partijgenoten feliciteren met het behaalde resultaat. De vraag is nu willen en kunnen we een wethouder leveren? Met de KVP kan een meerderheid worden gevormd. Geldhoff wordt gekandideerd. Na zijn benoeming tot wethouder wordt het voorzitterschap van de afdeling hem te veel van het goede en in zijn plaats wordt Driever voorzitter. In 1949 is er alweer sprake van gemeenteraadsverkiezingen. De fractieleden Ritman, Brasser en Tendeloo geven te kennen zich niet meer beschikbaar te willen stellen, al zegt de laatste erbij dat, als de afdeling het nodig oordeelt, hij bereid is om zich opnieuw te laten kandideren. Geldhoff wil nog wel kandidaat zijn, ook al is hem de afstand die is ontstaan tussen hem en de fractie vanwege zijn wethouderschap niet in de koude kleren gaan zitten. Hij is van mening dat er verstandig aan wordt gedaan om bij de lijstsamenstelling rekening te houden met een opvolger voor hem als wethouder. Na een uitvoerige discussie wordt besloten dat de lijst wordt aangevoerd door Geldhoff gevolgd door Tendeloo en Driever. Hoewel de verkiezing een kleine stemmenwinst oplevert valt de zetelverdeling tegen. De PvdA verliest een zetel en gaat van zes naar vijf. Geldhoff kan zijn wethouderschap door deze uitslag niet voortzetten en wordt weer ‘gewoon’ raadslid. De gemeenteraadsverkiezingen van 1953 verlopen voor de PvdA wel gunstig, de zesde zetel wordt heroverd en er komt een tweede termijn voor wethouder Geldhoff.
Sociale woningbouw De arbeidersbeweging heeft, haast als vanzelfsprekend, veel belangstelling voor de bouw van betaalbare woningen ook al verandert de naamgeving waaronder dat plaats vindt. Is er eerst sprake van volkswoningbouw, nu wordt er gesproken over sociale woningbouw. In naam veranderd, maar het doel: goede en betaalbare woningen, is nog immer dezelfde. De aandacht voor woningbouw blijkt uit de voordracht die Mr. Klaasesz, lid van de PvdA en in 1948 benoemd tot burgemeester van Wageningen, houdt voor de afdelingsvergadering. Volgens Klaasesz behoort Wageningen tot de gemeenten met het grootste woningtekort. Volkshuisvesting is een urgente aangelegen133
heid voor Wageningen. Klaassesz is maar kort burgemeester van Wageningen. In 1949 wordt hij benoemd tot gouverneur van Suriname. Van 1950 tot 1969 is de PvdA’er mr. M. de Niet burgemeester van Wageningen. Hij ontwikkelt een enorme bouwwoede, waarbij hij veel oog heeft voor de woningnood onder de lager betaalden. Vanaf 1955 ontstaat op de berg de wijk tussen de Englaan en en Ritzema Bosweg en bij de Hollandseweg komt het Bovenbuurtplan. In 1960 gaat de Benedenbuurt op de schop en ontstaat de Rooseveltweg. In 1963 ontstaat het Nudeplan inclusief industrieterrein en Walstraatflats. Na 1965 volgen nog: Pomona, Tarthorst en Roghorst.
ANSTB-afdeling Wageningen De afdeling Wageningen van de Algemene Nederlandse Sigarenmakers en Tabaksbewerkersbond (ANSTB) kan na afloop van de Tweede Wereldoorlog helemaal opnieuw beginnen. In 1942 zijn de Wageningse leden massaal opgestapt, op het moment dat het Nederlands Arbeidsfront (NAF) het NVV overneemt en de vrije vakbeweging ophoudt te bestaan. In juni 1945 wordt door een aantal oud-bestuursleden overleg gepleegd om de afdeling opnieuw op te richten. Ze besluiten de kat nog even uit de boom te kijken, in de hoop dat er een eind komt aan de vooroorlogse verzuilde vakbeweging en er een eenheidsvakbeweging zal ontstaan. Al in augustus wordt ingezien dat de hoop ijdel is en gaat er een oproep uit voor deelname aan een oprichtingsvergadering. Aan de oproep geven 75 leden gehoor en sluiten zich weer aan bij hun oude organisatie. De start die zo gemaakt wordt omvat slechts een kwart van de leden van vóór 1940. Eerst in 1951 komt de afdeling met 236 leden weer een beetje in de buurt van het vooroorlogse aantal. Op de oprichtingsvergadering wordt een hartig woordje gesproken over het gedrag van een aantal hoofdbestuurders tijdens de oorlog. Over Th. Beerens, A. Koks en C. Boelhouwers wordt in afkeurende woorden gesproken. De vergadering besluit hen niet te kandideren, noch een kandidatuur van een van hen te steunen, op het aanstaande congres. De afdeling stelt zich op het congres, dat plaats vindt in februari 1946 te Hilversum, fel op tegen de kandidatuur van het voornoemde driemanschap. Opmerkelijk is dat Beerens en Koks door de NVV-zuiveringscommissie zijn ‘weggezuiverd’, maar dat zij toch kandidaat zijn voor het hoofdbestuur. Boelhouwers die zich in de ogen van de af134
deling het meest laakbaar heeft gedragen is niet door de zuiveringscommissie weggezuiverd. Geheel in tegensprak met de adviezen slagen Beerens en Kok er wel in een plek in het hoofdbestuur te veroveren en Boelhouwers niet. Het hoofdbestuur van de sigarenmakersbond bestaat uit vijf bezoldigde hoofdbestuurders met daarnaast een aantal onbezoldigde. B. Heij, de Wageningse kandidaat voor onbezoldigd hoofdbestuurder lukt het niet een plaatsje als onbezoldigd hoofdbestuurder te veroveren. Met één stem verschil verliest hij de verkiezingsstrijd van een Utrechtse sigarenmaker. Van het eerste naoorlogse bestuur van de afdeling Wageningen is W. Th. van Thuijl voorzitter en B. Heij de secretaris. Op de jaarvergadering in 1947 stellen Thuijl en Heij zich niet meer beschikbaar. Beide bestuurders werken dan al vijf jaar niet meer in het sigarenbedrijf en dat vinden ze voor het goed uitoefenen van hun bestuurderschap niet verantwoord. Hun plaats wordt ingenomen door H. Meijnen en M.H. Vrolijk resp. als voorzitter en secretaris. Vooral Vrolijk zal de afdeling in de functie van secretaris heel lang dienen. Er zijn thema’s die door de jaren heen een rol blijven spelen. Natuurlijk die van de arbeidsvoorwaarden, waarin loonsverhoging centraal staat, maar aangezien dat een cao-kwestie is, is dat het werk van het hoofdbestuur dat met de werkgeversorganisatie de cao afsluit. Nee de thema’s, die meer op afdelingsniveau spelen zijn de werkgelegenheid vanwege de dreigende mechanisatie van de sigarenindustrie en het eeuwige geduvel over de kwaliteit van de tabak die door de werkgever beschikbaar wordt gesteld. Het gaat vooral om de kwaliteit van het omblad – het tabaksblad dat om het binnengoed wordt gedraaid – en het dekblad – het tabaksblad waarmee de sigaar wordt afgewerkt - die de sigaar zijn aanzien geeft. Als de kwaliteit van de tabak niet deugt gaat dat ten koste van de kwantiteit en kwaliteit van het afgeleverde product en dat treft de sigarenmaker zowel in zijn vaktrots als in zijn portemonnee. In de cao voor de sigarenindustrie is geregeld dat gehuwde vrouwen ontslagen moeten worden. Er is nog geen sprake van gelijke rechten en algemeen is de opvatting dat gehuwde vrouwen in hun gezin thuis horen. De praktijk blijkt echter sterker dan de leer. Als op de jaarvergadering in 1947 gevraagd wordt: “er werken nog gehuwde vrouwen op de fabriek mag dat?”, luidt het behoedzame antwoord: “het is uiterst moeilijk daar paal en perk aan te stellen.” Twee jaar later is het onderwerp op de jaarvergadering terug en wordt opnieuw het bewuste cao-artikel aangehaald. Er blijken nu voor- en tegenstanders te zijn voor het verbod van arbeid van gehuwde vrouwen. De voor135
standers van het verbod vinden onveranderd dat ‘moeder de vrouw’ in haar huishouden hoort. De tegenstanders van het verbod geven eveneens blijk van het feit dat vrouwenemancipatie nog niet echt op de agenda staat. Zij menen dat verwijderen van de gehuwde vrouw uit de fabriek niet verantwoord is. Het is toch al zo moeilijk om aan jeugdig personeel te komen.
Willem Weg ‘n-Klerevak‘. Willem Weg laat er geen enkel misverstand over bestaan hoe hij denkt over het vak van sigarenmaker. Weg is dan al bijna dertig jaar weg uit het vak, maar hij gruwt er nog steeds van. Wilhelmus (Willem) Weg is in 1875 in Wageningen geboren. Zijn moeder drijft een snoepwinkeltje om zichzelf en haar zes zoons een bestaan te verschaffen. Elke cent telt. Willem en zijn vijf broers zijn dan ook dagelijks achter het winkeltje te vinden om tabak te strippen. ’s Avonds komen de klanten. Tien sigaren voor een dubbeltje en een kop koffie. Vaak zijn ze nog dronken ook. Tegen wil en dank wordt Weg door zijn moeder het sigarenvak ingeduwd. Hij heeft daar eigenlijk geen zin in, maar er blijft hem weinig keus. “Ik had wel zo’n hekel aan het werk”, vertelt hij “als er later een jongen in de werkplaats kwam, dan zei ik: kom je hier dat rotwerk doen? Dan zei de baas: wat zeg je nou? En dan zei ik: als ik ze d’r uit kan praten dan zal ik dat niet nalaten.” De bevrijding voor Weg komt met de noodwet Drees. Als minister Suurhof daar nog een paar centen bovenop doet, geeft hij het sigarenmakersvak eraan. “Ik hoefde niet meer te werken en kreeg meer geld in handen, dan toen ik nog in de fabriek werkte.” Weg is een van de oprichters van de Sigarenmakersbond in Wageningen. “Dat gebeurde op de Dorskamp. Daar had je een kuil en daar zijn we in gaan zitten. Ik vroeg aan mijn moeder of ik lid mocht worden. Maar die zei, dat ze het geld beter kon gebruiken.” De afdeling van de NSTB is opgericht op 4 juli 1891, zodat Weg toen zestien jaar moet zijn geweest. Eerst op zijn achttiende jaar wordt hij lid van de bond. Een jaar later maakt hij deel uit van het afdelingsbestuur. De sigarenmakerspatroons weten daar wel goed raad mee. Als er ontslagen vallen staat Willem bovenaan de lijst. Is er weer meer werk dan mag hij er weer in. “Als ze het over die goeie ouwe tijd hebben, dan denk ik, ach man dat was geen leven.” De NSTB is de eerste. Als er ook een katholieke sigarenmakersorganisatie in Wageningen tot stand komt moeten de katholieke sigarenmakers de NSTB verlaten. “Ik ook, anders verzaakte ik mijn 136
plichten. Nou hield ik er toch al niet van om alles tegen de kerk te vertellen en zo ben ik toch lid gebleven van de Nederlandse Bond.” Later komen er ook afdelingen in Wageningen tot stand van de christelijke sigarenmakers en van de Federatie. De NSTB is echter altijd de grootste bond gebleven. Over het vak van sigarenmaker meldt Weg nog: “vroeger moest je bij de baas op het matje komen, als er geen kopjes aan de sigaar gedraaid waren. Nou knippen ze die d’r af.” De afdeling van de Industriebond NVV, waar Weg door fusies in 1974 lid van is, ontdekt dat hij met 99 jaar en 10 maanden de oudste sigarenmaker is. Voor de WIK, het vakblad van de Industriebond NVV, voldoende aanleiding Weg te interviewen. “De directeur van het verzorgingshuis”, vertelt Weg, “geeft mij zeker 105 jaar. Als ik eenmaal honderd ben, dan begin ik weer van voren af aan bij één te tellen.” In februari 1975 zou hij honderd zijn geworden, maar zo ver komt het niet. Op 25 december 1974 overlijdt de levenslustige sigarenmaker.
ANB-afdeling Wageningen Op 30 juli 1945 opent voorzitter G.J. van Brakel de eerste naoorlogse ledenvergadering van de Algemene Nederlandse Bouwarbeidersbond (ANB) afdeling Wageningen, door een ieder welkom te heten met: “na vijf bange jaren hebben wij belangrijke punten te bespreken” en gaat dan over tot de orde van de dag. Die orde betreft onder meer de vakantiebonnen van de schilders die op gelijk niveau zijn gebracht met die van de bouwvakkers. Een belangrijke verbetering volgens de voorzitter. De verbetering is voorlopig een papieren recht want er is geen geld om de bonnen te verzilveren. Logischer wijze leidt dat tot de nodige opmerkingen uit de kring van de leden. Een van hen suggereert om te trachten bij de sociale dienst geld los te peuteren. Naar verwachting van het bestuur is het een kwestie van tijd. Als tot verzilvering van de bonnen kan worden overgegaan zal dat bekend gemaakt worden door middel van convocaties en raambiljetten. Hoe gebrekkig de berichtgeving is zo kort na de Tweede Wereldoorlog, blijkt uit het feit dat op 30 juli bij de bouwvakkers niet bekend is dat de Bestuurdersbond op 4 juli heropgericht is. “Het is zaak dat het aangepakt wordt om een Bestuurdersbond te krijgen”, aldus het verslag van de ledenvergadering. Een ledenvergadering die goed is bezocht met 49 aanwezige leden. Het ledental zal snel oplopen en eind 1946 zo’n 190 zijn. 137
Het bestuur van de ANB-Wageningen doet pogingen om Wageningen in een hogere gemeenteklasse te krijgen. De uurlonen van de schilders in Wageningen zijn 76 cent terwijl die te Arnhem 8 cent per uur meer verdienen. De ANB wendt zich tot de patroons voor een loonsverhoging. Op 18 september 1945 wordt op een extra ledenvergadering verslag gedaan. Aan de schilderspatroons is voorgesteld het uurloon te verhogen tot 82 cent. De bond vangt echter bot en de schilders gaan daarop in staking. Het resultaat is dat het uurloon naar 78 cent wordt opgetrokken. Eind 1947 komt op een bijzondere ledenvergadering ook bij de bouwbond de oprichting van een eigen gebouw ter sprake. Het voorstel van de Wageningse Bestuurdersbond is dat verenigingen zich aansluiten met een contributie van f 25, - per jaar en de leden het initiatief ondersteunen met 10 cent per maand. De bouwbonders hebben er weinig woorden voor nodig om er mee in te stemmen. Later zal blijken dat instemmen niet onmiddellijk ook deelnemen is. Van de 190 leden nemen er vijftig deel aan het dubbeltjesfonds. Het jaar 1947 mag voor de bouwvakkers een succesvol jaar worden genoemd. De vakantie wordt uitgebreid met zes snipperdagen en het risicofonds treedt in werking. Het laatste wil zeggen dat als een bouwvakker door omstandigheden geen 48 uur in de week kan werken hij toch alle uren krijgt doorbetaald. Het vorstverlet wordt uitbetaald tegen 90%. Bij langduriger ziekte dan drie weken worden de drie wachtdagen door de werkgever uitbetaald. Het ziekengeld wordt voortaan ook berekend over de toeslagen. In 1948 wordt het veertig jarig bestaan van de afdeling gevierd met een feestavond. Het heugelijke feit dat de afdeling de grens van 200 leden is gepasseerd geeft de avond extra glans.
Een nieuw Volkshuis In het voorjaar van 1947 voeren de partij, de vakbeweging en de coöperatie overleg over de overname van het Volkshuis. Het streven is om de kapitaalswaarde van het gebouw te gebruiken voor een fonds tot stichting van een nieuw gebouw. Op initiatief van de WBB wordt de Stichting Vrienden van het Volkshuis in het leven geroepen. Het doel is om een nieuw Volkshuis te stichten. Aan de verschillende organisaties binnen de Wageningse arbeidersbeweging wordt een bijdrage gevraagd. De sigarenmakersbond besluit de le138
den een extra contributie van 10 cent te vragen. De extra inkomsten zijn bestemd voor de stichting van een nieuw Volkshuis. In 1949 blijkt er een conflict te zijn ontstaan tussen de coöperatie en de WBB. De eerste wil dat de Partij van de Arbeid (PvdA) meedoet in de opzet van het Volkshuis. De ANSTB stelt zich op het standpunt dat het Volkshuis er moet zijn puur en alleen voor de Wageningse arbeiders en daar past de PvdA in hun ogen niet bij. Sterker nog: als de PvdA er in komt gaan wij er uit, is de stelling van de voorzitter van de sigarenmakersbond op de ledenvergadering van 10 juni 1949. De opmerkelijke tegenstelling ten aanzien van de vraag, wie wel en wie niet tot de arbeidersbeweging mag worden gerekend kan niet worden overbrugd. Op de ledenvergadering van 15 september 1950 doet het bestuur van de afdeling Wageningen van de ANSTB de mededeling, dat zij zich heeft teruggetrokken uit de Vrienden van het Volkshuis. Voor de ANSTB is het Volkshuis van de baan. Het geld dat is gespaard kan nu mooi gebruikt worden voor de viering van het 60-jarig bestaan in 1952. Als een enkel lid zich hardop afvraagt of een samenwerking met de PvdA het draagvlak voor realisatie van het Volkshuis niet verbetert, is het antwoord: “we zijn niet tegen de PvdA, maar het moet een zaak van de arbeidersbeweging blijven. Trouwens, we hebben ook bezwaar tegen de statuten.” Daarmee is de kous - of zou je in dit geval moeten zeggen: de sigaar? - voor de sigarenmakers af. Begin 1953 belegt de WBB met spoed een bestuursvergadering. De aanleiding is het voornemen van De Voorpost om Het Volkshuis te verkopen. Voorzitter Piet Braakman van de WBB doet na opening van de vergadering hierover mededeling en hij vertelt erbij welke stappen hij inmiddels heeft gezet om zo nodig tot koop over te kunnen gaan. Verhaaf betwist het recht van de De Voorpost om het pand te verkopen, maar Braakman maakt duidelijk dat De Voorpost de eigenaar is en dus wel degelijk tot verkoop over kan gaan. Besloten wordt om samen met de PvdA te trachten Het Volkshuis te kopen. De onderhandeling met De Voorpost leidt tot een koopprijs van f 3.400 waarvan f 400 contant en de overige f 3.000 in de vorm van een lening. Op 2 oktober 1953 gaan de PvdA’er Herman Driever en WBB voorzitter Piet Braakman naar de notaris en hebben, zoals de akte dat zo mooi vermeldt, “uit hun vermogen tezamen afgezonderd een bedrag van vijftig gulden en daarmee in het leven geroepen een Stichting tot exploitatie van een Volkshuis te Wageningen”. Participanten in de stichting zijn de PvdA en het NVV. Het bestuur bestaat uit zes personen. Drie namens de PvdA en drie namens de WBB. Driever en Braakman onderkennen, evenals Schoute in 1906, dat de 139
arbeidersbeweging om goed te kunnen functioneren niet zonder een eigen huis kan. Een verbouwing van het opnieuw in bezit genomen gebouw is noodzakelijk. Je moet er wel een beetje gezellig kunnen vergaderen is de wens. De verbouwing wordt mogelijk gemaakt door de Algemene Gebouwencommissie van het NVV en de verzekeringsmaatschappij De Centrale die resp. f 1000 en f 500 schenken aan Het Volkshuis. In 1957 is de restauratie gereed. Vanwege het altijd aanwezige geldgebrek om nieuwe spullen aan te schaffen worden ter gelegenheid van de ‘heropening’ door diverse verenigingen schenkingen gedaan. Zo schenkt de PvdA naast twee nieuwe stoelen ook f 30 voor verbetering van het meubilair. De leden worden opgewekt om ook bij te dragen in de kosten. Eind jaren vijftig krijgt Het Volkshuis een nieuw beheerdersechtpaar. Jo en Wil Blankenstijn betrekken met hun kinderen het “Rode Bolwerk”aan de Heerenstraat. Curieus is dat zoon Henk later voor de PvdA bijna 23 jaar lang wethouder in Wageningen zal zijn. Wie zei hier iets over een paplepel? Het Volkshuis is druk beklant. Allerlei verenigingen en clubs houden er hun vergaderingen. Tussen de middag komen er tientallen werknemers van de sigarenfabrieken en de grafische bedrijven er hun boterham eten. Gedurende twintig jaar weet de stichting Het Volkshuis, zonder te vervallen in paracommerciële activiteiten, het hoofd boven water te houden. In 1973 moet het pand echter vanwege de te hoge exploitatiekosten worden verkocht.
Nederlandse Bond van Arbeiders (sters) in het Bakkers- Chocolade- en Suikerbewerkersbedrijf. Deze bond kent sinds 1914 een afdeling in Wageningen en gaat gemeenlijk door het leven als Bakkersgezellenbond. In 1948 vragen ze Straatman secretaris te worden van de afdeling en in één moeite door wordt hij ook tweede secretaris van de Wageningse Bestuurdersbond, voorloper van de NVV- en FNV-afdeling. Door zijn actieve lidmaatschap van de vakbeweging wordt het Volkshuis een tweede huis voor hem waar hij met grote regelmaat vertoeft. “In mijn tijd kregen de mensen bij Schimmelpenninck een halve cent per handgemaakte sigaar. Op een gegeven moment willen ze er een halfje bij. Onderhandelen met de baas hielp niet. In het Volkshuis werd er weer een staking voorbereid. En aan het eind van het liedje werd het driekwart cent.” Straatman is voorzitter van het NVV te Wageningen als hem gevraagd wordt penningmeester van het Volkshuis te worden. Het NVV en de PvdA leveren elk drie bestuursleden, die gezamenlijk een min of meer neutrale voorzitter kiezen. “Het was”, vertelt Straatman, “een rotzooitje tot en met. Kachels stonden gewoon op stenen. Met eigen mankracht en leningen bij de NVV-bank hebben we de zaak goed opgeknapt. Op de begane grond woonde de beheerder en die sliep op de derde. In mijn tijd hebben we die een eigen toilet en douche gegeven.” Schimmelpenninck krijgt een eigen kantine en de religieuze groeperingen een eigen onderkomen. Nadat de Jehova’s en de meeste bejaarden in ’t Hoekje terechtgekomen zijn, raakt het Volkshuis in de rode cijfers. Straatman stelt voor om het pand te verkopen, wat in 1973 ook gebeurt.
Willem Straatman Het is mei 1997 als Willem Straatman vol nostalgie voor het pand aan de Heerenstraat staat waar tot 1973 het Volkshuis is gevestigd. Straatman: “De Jehovagetuigen huurden bij ons en ook de Apostolische kerk. Verder had Schimmelpenninck er iedere werkdag tussen twaalf en kwart over één een soort kantine. Een sociëteit voor ouderen werd het, toen Drees de AOW had ingevoerd. Toen de TV zijn intrede had gedaan, ging het bergafwaarts met het Volkshuis.” De 75 jarige Straatman zit al zo’n halve eeuw in het bestuursleven in Wageningen en is vele jaren penningmeester van het Volkshuis. Straatman komt tijdens de Tweede Wereldoorlog in het bakkersvak terecht. Zijn vader, een kapper, is een kleine middenstander die niets moet hebben van vakbeweging. Straatman wordt dus niet onmiddellijk lid van de bond. Eerst een jaar na afloop van de oorlog sluit hij zich aan bij de Algemene 140
‘De kisten op tafel’ Een zichzelf respecterende organisatie is natuurlijk trots op zijn verleden. De sigarenmakers in Wageningen zijn een trots volkje en hechten erg aan hun identiteit. Dat betekent dat jubilea op zijn minst enige aandacht moeten krijgen. Een verhoging van de contributie is altijd omstreden, maar als het gaat om een extraatje voor het vieren van een jubileum dan wordt dat zonder slag of stoot aanvaard. Een zekere ‘romantiek’ kan hoofdbestuurslid Gorter dan ook niet ontzegd worden als hij in 1949 spreekt in Wageningen op een ledenvergadering en stil staat bij het feit dat oud-secretaris W. v.d. Hoeven, die naast vele andere verdiensten, ook het gedenkboek van de bond schreef, zeventig jaar is geworden. Gorter spreekt over de pioniers, die naast “durf, ook 141
met hun gezin moesten lijden voor het principe waar ze voor stonden.” Gorter kijkt niet alleen naar het verleden, maar ook naar de toekomst. Zijn inziens ziet die er voor de sigarenindustrie niet positief uit en dat komt doordat de patroons bezig zijn met mechaniseren en elkaar ‘op leven en dood’ beconcurreren. De bond is niet tegen het gebruik van machines, maar het moet niet ten koste gaan van mensen. Sinds 1936 is er een wet van kracht, die de patroons aan banden legt terzake mechanisering. Het verbod om te mechaniseren is lange tijd niet zo knellend, omdat de machinaal gefabriceerde sigaar niet de vereiste kwaliteit heeft en de handgemaakte sigaar de voorkeur geniet. Eind jaren veertig, begin jaren vijftig van de 20e eeuw verandert dat gaande weg en komt de machinaal gemaakte sigaar steeds beter in de markt qua prijs/kwaliteitsverhouding. Het is dan ook geen wonder, dat de werkgevers alles in het werk stellen om de wet ongedaan te maken. De ANSTB ziet wel in dat de wet vroeg of laat zal sneuvelen en heeft samen met de werkgevers voor de bedrijfstak een Mechanisatiecommissie ingesteld, waar bondsvoorzitter Berens zitting in heeft. De bond slaagt er in om een overgangstermijn te creëren en de invoering geleidelijk te laten plaatsvinden. In 1958 wordt de wet uiteindelijk ingetrokken. De discussie met de leden over het nut van mechanisering heeft naast het werkgelegenheidsaspect toch vooral een dimensie van vaktrots: er gaat immers niets boven een goede handgemaakte sigaar. In 1951 duikt het afdelingsvaandel plotseling weer op en tot ieders schrik staat daarop vermeld dat het oprichtingsjaar 1891 is, om precies te zijn 14 juli 1891 en niet zoals tot dan verondersteld 1892. De jubileumavond wordt een jaar vervroegd en op 29 september 1951 zien we in grote getale de sigarenmakers met echtgenote in het zondagse pak naar het Junushoff trekken voor de feestavond met bal na. Een cabaretgezelschap uit Deventer verzorgt de avond. Misschien moet je 1951 wel het laatste ‘gelukkige jaar’ van de sigarenmakers noemen, ook al sluit sigarenfabriek Baart zijn productie. In de jaren erna is er elk jaar wel sprake van een zekere spanning; hetzij aan het loonfront, hetzij vanwege de werkgelegenheid. Eind 1953 lopen de gemoederen hoog op. De patroons hebben een loonsverhoging van 5% voorgesteld, maar daar staan verslechteringen tegenover die per werknemer kunnen oplopen tot zo’n 15%. Het gaat slecht met de verkoop van sigaren en naast een forse loonsverlaging is er ook sprake van korter werken. Gevreesd wordt dat op niet al te lange termijn fors wat ontslagen gaan vallen. De zaal is bomvol als op 14 december op een ledenvergadering de toestand in het vak wordt besproken. De afdeling Wageningen spreekt zijn 142
instemming uit met de bondsonderhandelaars die het voorstellen pakket van de werkgevers van de hand hebben gewezen. Desnoods, aldus de mening van de Wageningse sigarenmakers “moeten de kisten maar op tafel”, om aan de werkgevers duidelijk te maken dat dergelijke voorstellen niet worden geaccepteerd. Sigarenmakers doen hun werk zittend aan tafels. Hun zitmeubel is een kist. Als de fabriek stil ligt staan deze kisten op tafel. “De kisten op tafel zetten” staat dan ook symbool voor een sigarenfabriek die stil ligt of in staking is. Het zal bij dreigen blijven. De voor de Tweede Wereldoorlog zo roerige sigarenmakers zullen na de oorlog niet meer staken ook al is het er in 1952 niet ver vanaf. Onder druk van de stakingsdreiging gaan de verslechteringen van de baan en kan er toch een aanvaardbare cao worden afgesloten. Vanwege de centrale loonvorming en het belang van het bedrijfstakoverleg, gevoerd x door de top van de bond, raakt de afdeling steeds verder naar binnen< >gekeerd. Grote en kleine dingen worden op de jaarvergaderingen wel gememoreerd, maar al snel wordt overgegaan tot de orde van de dag. En die orde is toch vooral de leden bijeen houden en het doorgeefluik zijn voor het hoofdbestuur. Omgekeerd werkt het ook: grieven van de leden worden doorgegeven aan het hoofdbestuur. Met het bijeenhouden van de leden is de afdeling behoorlijk succesvol, want jaar in jaar uit groeit het ledental wel een beetje. Hoogtepunt in het bondsleven is het driejaarlijkse congres. De afdeling, maakt veel werk van de voorbereiding van het congres. In de tussenliggende jaren komt het steeds vaker voor dat een ledenvergadering maar wordt overgeslagen. Als aan het eind van de jaren zestig de bond ophoudt te bestaan en opgaat in de Algemene Bedrijfsgroepen Centrale (ABC) telt de afdeling 284 leden.
Via NOV naar ABOP Na afloop van de Duitse bezetting veroordeelt de Ereraad van het NVV zowel het bestuur van het Nederlandsch Onderwijs Genootschap (NOG) als dat van de Bond van Nederlandsche Onderwijzers (BNO) wegens het te lang doorfunctioneren in de eerste oorlogsjaren. Het belet de beide besturen niet om in 1945 hun plaats weer in te nemen. De organisaties hebben echter hun krediet verspeeld. Voor een betere toekomst biedt de weg van fusie uitkomst. NOG + BNO = NOV of voluit Nederlandse Onderwijzers Vereniging. Er zijn twee concessies ten faveure aan het genootschap waarneembaar: ‘bond’ komt in de 143
naam niet voor en het NOV sluit zich niet aan bij het NVV, waarvan het BNO sinds 1924 lid is. Ondanks de toetreding van de Mulo-vereniging in 1949 is pas in 1950 het ledental terug op het vooroorlogse niveau. De ‘gematigde sfeer’ in de jaren vijftig geeft de NOG’ers en de BNO’ers de kans naar elkaar toe te groeien. Drie thema’s beheersen het debat: als vanouds de zorg voor de openbare school, het ongedaan maken van de verslechteringen uit de crisisjaren (met name salaris en klassengrootte) en de Koude Oorlog. Eerst nadat in de jaren zestig economisch herstel intreedt boekt het NOV succes met haar materiële eisen. In 1966 fuseert de NOV met de Nederlandse Bond van Leerkrachten in het Nijverheidsonderwijs, zoals de oude Bond van Vakschoolleraren inmiddels heet, tot Algemene Bond van Onderwijzend Personeel (ABOP). Formeel gaat het om een fusie, maar in hoofdzaak wordt de werkwijze van het NOV voortgezet. Er zijn twee uiterlijk opvallende veranderingen: het begrip ‘bond’ is weer terug in de naam en de ABOP treedt in 1971 toe tot het NVV. De afdeling Wageningen van de ABOP telt in dat jaar 134 leden. Na 1970 ontwikkelt zich in de ABOP een nieuwe radicale stroming, waardoor de bond zijn stoffige naoorlogse cultuur kwijtraakt. In 1979 vindt in Amsterdam, tegen de groeiende werkloosheid, de eerste staking in het onderwijs plaats. Later wordt dit gevolgd door landelijke stakingsacties, waaronder een meerdaagse tegen salariskorting. De teleurstelling vanwege het uitblijven van resultaten geeft een terugslag in het ledental: van 48.000 naar 42.000 leden. Het is moeilijk opboksen tegen bezuinigingen van een centrum-rechts kabinet. Eind jaren tachtig krabbelt de bond weer op en komt ze uit de verdediging, onder meer door in het debat over verzelfstandiging van de scholen het initiatief te nemen. De relatie met de overheid verbetert, mede dankzij de terugkeer van de PvdA in de regering, en er kunnen weer overeenkomsten worden afgesloten inzake de arbeidsvoorwaarden en de inhoud van het onderwijs.
ANMB-afdeling Wageningen Op zaterdag 3 april 1954 houdt de Algemene Nederlandse Metaalbedrijfsbond afdeling Wageningen een receptie in Hotel “Hof van Gelderland” ter ere van haar 40-jarig jubileum. De receptie wordt niet razend druk bezocht. Met het bestuur mee telt het receptieboek 51 handtekeningen. Van de ANMB zijn er bezoekers uit de afdelingen Arnhem, Renkum en Veenendaal en vertegenwoordigers van het district Gelderland en het hoofdbestuur. Uit 144
Wageningen geven de volgende bonden acte de presence: Algemene Nederlandse Bouwbedrijfsbond (ANB), Algemene Nederlandse Bond voor Tabaksbewerkers (ANBT), Nederlandse Politiebond (NPB), Nederlandse Bond voor Horeca Personeel (NBHP), Algemene Bond voor Ambtenaren (ABVA), Algemene Bedrijfsgroepen Centrale (ABC), Algemene Nederlandse Grafische Bond (ANGB), Algemene Bond voor Voedings en Genotmiddelen (ABVG), Algemene Nederlandse Meubelmakersbond (AMB), Jonge Strijd (JS), Wageningse Bestuurdersbond (WBB), St. Eloy en de Christelijke Metaalbewerkersbond (CMB). Zo broederlijk bijeen is het een mooi overzicht van de vakbeweging te Wageningen anno 1954. Voor de gemeente Wageningen zijn burgemeester de Niet en wethouder Geldhoff aanwezig op de receptie.
Cees Kooyman Cornelis Herman Kooyman is een geboren Wageninger. Het eerste geluid van Ceesje is te horen op 19 april 1922. Zijn vader werkt in de grafische industrie bij Vada. Het gezin is Nederlands Hervormd, maar vader stemt rood. Kooyman gaat tot zijn negentiende jaar naar school, wat in die dagen voor een arbeidersjongen lang is te noemen. Hij is opgeleid voor de metaalindustrie, meer specifiek als installateur en elektricien. Zijn eerste aanbieding voor werk is de overheid, maar dat is volgens vader Kooyman vaste armoe waar je maar beter vanaf kunt zien. In 1946 werkt Kooyman bij de PGEM en is hij lid van de christelijke bond. Deze bond is echter niet al te adequaat met het verzilveren van de vakantiezegels, zodat de overstap wordt gemaakt naar de ‘moderne’ die in Wageningen wel het verzilveren van de vakantiezegels verzorgt. Bij de PGEM werkt Kooyman als 1e elektromonteur. Hij geniet daar als vakman een groot vertrouwen en opereert daarom zelfstandig zelfs in de ‘hoogspanning’. Om in de hoogspanningshuisjes te komen heb je een aparte sleutel nodig. Trots vertelt Kooyman dat hij tot vandaag de dag die sleutel zorgvuldig bewaart. Kooyman is van nature een opgeruimd mens die doorgaans met een gulle lach op het gezicht is gesierd. Veelal pleegt hij bij het ophalen van een herinnering te zeggen ”het was toch leuk hé”, om de luisteraar er van te doordringen dat niet alles kommer en kwel is geweest. In december 1953, na korte tijd bij het adviesbureau Plantenga-Vreezen te hebben gewerkt, gaat Kooyman werken bij Van der Weerd. Het wordt een langjarige arbeidsovereenkomst die eerst in 1985, Kooyman is dan 63 jaar oud, zal worden beëindigd. 145
Het bedrijf Van der Weerd, een installateur, is in 1953 van start gegaan. Kooyman is bedrijfsleider elektro en verwarming. En passant neemt hij het loodgieterswerk er maar bij. Als op 29 december 1972 het 25-jarig bestaan wordt gevierd behoort Kooyman tot de oudgedienden van het bedrijf. Het jubileum wordt gevierd op een boot in de haven van Wageningen. “Iedereen is er”, vertelt Kooyman, “personeel, klanten, concurrenten en natuurlijk de gemeente.” Kooyman sluit zich op 18 november 1946 aan bij de ANMB. Hij zal onafgebroken van die club lid blijven tot dat ze opgaat in de Industriebond NVV. Kooyman volgt zijn bond ook als de Industriebond NVV Industriebond FNV wordt en op zijn beurt weer opgaat in FNV Bondgenoten. Kooyman is een actief lid die in 1950 wordt gekozen in het bestuur van de afdeling Wageningen. Het bestuur bestaat verder uit Wolde, die ook de leider is van de reisvereniging, Nelissen de bode, Van Hattem, secretaris en Böhmer, voorzitter en Selbach, penningmeester. “Die Van Hattem was een prima secretaris”, vertelt Kooyman, “achteraf zijn we er pas achter gekomen dat het feitelijke administratieve werk door zijn vrouw werd gedaan.” Vanaf 1957 tot 1 januari 1971, de datum waarop de dan inmiddels Metaalbedrijfsbond NVV gedoopte bond opgaat in de Industriebond NVV, is Kooyman voorzitter. Hij heeft niet alleen oog voor de z.g. ‘vakactie’, maar ook grote belangstelling voor het bredere vakbondswerk. Vandaar dat hij het bestuurlijke werk voor de plaatselijke vakcentrale niet schuwt. Dat komt tot uiting in het penningmeesterschap van de Wageningse Bestuurdersbond. In 1975 stelt hij zich niet meer herverkiesbaar als penningmeester van de NVV-afdeling Wageningen. Later, in 1990, wordt hij nog eens als penningmeester geroepen als de FNV-afdeling in reorganisatie is. Het penningmeesterschap is sowieso aan Kooyman ‘gebakken’ want die functie bekleedt hij ook voor het plaatselijke overleg orgaan van de drie vakcentrales NVV, NKV en CNV en voor de Stichting tot Exploitatie van het Volkshuis. Van 1965 tot 1990 heeft Kooyman als vertegenwoordiger van de vakbeweging zitting in de commissies voor RWW en WVV (werkloosheidsuitkering) van de gemeente Wageningen. Namens zijn afdeling is Kooyman een geziene vertegenwoordiger in de districtsraad van de Industriebond FNV in Gelderland. Voor Het Volkshuis heeft Kooyman veel werk verzet. In de eerste plaats natuurlijk als penningmeester, maar ook door bij te dragen in de inrichting. “Het was toch leuk hé,” hoor je Cees weer zeggen, “er waren veel vrijwilligers die een handje uitstaken bij het opknappen van Het Volkshuis aan de Vergersweg. De 146
jongens van de Bouwbond zorgden voor het inzetten van nieuwe ramen en kozijnen en voor een nieuw plafond, de TL-balken kwamen uit de sloop en zo werd het een na het andere geregeld.” Via Van der Weerd wordentegen inkoopsprijs de nodige spullen geregeld en er wordt voor elektrisch licht gezorgd door een kabel te leggen naar de buren. Kooyman zorgt ook, met een van zijn zoons, voor het functioneren van de verwarming. En daarmee is de grootste rijkdom van Cees en zijn vrouw Riek, ter sprake gekomen: vijf dochters en drie zoons. De hele menagerie komt nog elke week samen in het knusse, maar niet al te grote ouderlijk huis. “We hebben gelukkig een tuin waar we alles in kunnen stoppen.” Mevrouw Kooyman komt uit een rood nest. Zij is een dochter van Jan Hendriks, een sigarenmaker bij van Lonkhuizen. Hendriks is een actief lid in de arbeidersbeweging in Wageningen. Hij colporteerde met Het Volk in Wageningen, vertelt mevrouw Kooyman en dat heeft hem wel eens een pak slaag opgeleverd. Kooyman is gestopt met het werk voor de arbeidersbeweging. Alleen in de stichting Bevordering Eigen-woningbezit is hij nog actief, al denkt hij erover daarmee binnenkort ook te stoppen. De functie van hem in de stichting? Het kan eigenlijk geen verrassing meer zijn: penningmeester natuurlijk. Cees Kooyman, een kleine man met grote verantwoordelijkheden. Die er lange jaren in slaagt het geld de baas te blijven en daarmee nooit in moeilijkheden te komen.
Inspraak Eind jaren vijftig dringt de behoefte aan inspraak in de PvdA partijgelederen door. Als één van de leden in 1956 vraagt op de ledenvergadering om over bepaalde onderwerpen de middenstandsvereniging te raadplegen, wordt niet gehonoreerd. De middenstanders moeten zich maar vervoegen bij hun eigen partij in de gemeenteraad is kortweg het standpunt. Eind 1957 wordt er echter, voorafgaande aan een nieuwe raadsverkiezing, een heuse enquête georganiseerd om er achter te komen hoe de achterban denkt over de gevoerde gemeentepolitiek. Van de 500 uitgezette enquêteformulieren zijn er 226 terugontvangen. Aan de hand van de vragen op het formulier legt de fractie op de ledenvergadering van 28 november 1957 verantwoording af. In het algemeen komt de fractie tot de conclusie dat ze het helemaal niet zo slecht doet in de 147
ogen van de achterban. De beginselen van het democratisch-socialisme worden, aldus fractievoorzitter Driever, bij de begrotingsbehandeling met verve ingebracht. Driever is ook van mening, dat de woningbouw geheel plaats vindt volgens de mogelijkheden die de financiering van de verschillende woningbouwtypen toelaat. Zijn fractiegenoot, mevrouw Van der Meer, bespreekt de gang van zaken bij de plantsoenendienst. De vergadering is het niet onmiddellijk eens met de positieve benadering van de fractie. Wat planmatiger werken in de fractie strekt tot aanbeveling, aldus partijgenoot Krijnen, die ook meent dat Wageningen Hoog uit stedenbouwkundig oogpunt een misbaksel is. De aanleg van plantsoenen door de gemeente vindt geen genade bij partijgenoot Van Velzen. Hij is ook niet te spreken over de topsalarissen onder de ambtenaren. Dit onderwerp is een gevoelig punt voor de fractie. Bij de behandeling van de salarisverhoging van het gemeentepersoneel is door de fractie verdeeld gereageerd ten aanzien van de hoogte van de loonsverhoging voor de hogere ambtenaren. Even komt nog het uiterwaardenplan ter sprake. Hoe financier je dat, is de klemmende vraag van partijgenoot De Vries, maar Geldhoff kan hem gerust stellen. Ondanks de kritische noten blijkt toch ook, dat de ledenvergadering vindt dat de fractie het wel goed doet.
den. De partij groeit in zijn rol en Geldhoff groeit mee. Het is Driever die nu de rol van lijsttrekker en partijleider overneemt, op de lijst gevolgd door ‘good old’ Roskam die de partij ook al lange jaren dient in fractie en bestuur. In het afdelingsbestuur bekleedt hij de functie van secretaris. Om de verkiezingsactie in goede banen te leiden wordt de gemeente in vijf rayons verdeeld en wordt voor elk rayon een wijkhoofd benoemd. Leden van de socialistische jongerenvereniging Nieuwe Koers nemen één rayon voor hun rekening. Aan de leden wordt een bijdrage gevraagd voor het verkiezingsfonds. De Vrouwengroep zal de inning verzorgen. Natuurlijk wordt er een openbare vergadering georganiseerd, affiches geplakt en advertenties geplaatst. Kennelijk is de verhouding van de PvdA met de Veluwe Post niet zo gunstig, want door Postma wordt gevraagd wat te doen aan de “voor ons minder sympathieke artikelen in het blad de Veluwe Post.” De vergadering vindt dat niet zo eenvoudig en besluit dat het maar het beste is om het dood te zwijgen. De fractie groeit van 6 naar 7 zetels, maar dat is niet het gevolg van een grotere kiezersgunst, maar vanwege een uitbreiding van de raad van 17 naar 19 zetels. Ondanks dat het gehoopte groter aantal stemmen voor de PvdA uitblijft, verandert er weinig aan de verhoudingen in de Wageningse raad. Aan Geldhoff die de actieve politiek verlaat wordt een afscheidsreceptie aangeboden, waarvoor iedereen die actief is in de Wageningse arbeidersbeweging zal worden uitgenodigd.
Gemeenteraadsverkiezing 1958 Het eerste wat opvalt aan de kandidatenlijst van de PvdA voor de gemeenteraadsverkiezingen van 1958 is het ontbreken van Geldhoff op de lijst. Geldhoff die op 9 december 1957 75 jaar is geworden stopt er mee na 48 jaar gemeentepolitiek. Hij zal nog jaren met belangstelling de gemeentepolitiek blijven volgen. Geldhoff overlijdt op de hoge leeftijd van 95 jaar in 1978. In 1910 is hij gekozen in het afdelingsbestuur als penningmeester. Onafgebroken is hij daarna afdelingsbestuurder geweest enige jaren als voorzitter, later als 2e voorzitter. In 1919 wordt hij gekozen in de gemeenteraad. Na afloop van de Tweede Wereldoorlog valt hem ook het wethouderschap ten deel. Een halve eeuw actief in de gemeentepolitiek, maakt van hem een waarachtig monument. Geldhoff doorloopt alle fases die de partij doormaakt in Wageningen. Van propagandaclub die niet veel meer kan dan ageren voor algemeen kies- en stemrecht, tot oppositionele partij in de gemeenteraad en na WO II de grootste partij in de raad met bestuurlijke verantwoordelijkhe148
1 Mei Op 1 mei 1958 herleeft in Wageningen een traditie die begon in 1933. In die moeilijke periode, een economische wereldcrisis met grote werkloosheid en dreiging van geweld, wil de socialistische beweging in Wageningen getuigen van haar streven naar een betere wereld door ook in Wageningen de 1 meiviering te organiseren. Om de 1 meiviering te ondersteunen geven SDAP en NVV gezamenlijk de Meibode uit. Gedurende de crisisjaren wordt deze krant jaarlijks uitgegeven. In 1958 herleeft ook de Meibode. Opnieuw is het een samenwerking tussen NVV en PvdA. Na het eerste jaar voegt zich daar de VARA bij. Op het 1 meifeest in 1958 dat plaats vindt in het Junushoff treedt een toneelgroep op, samengesteld uit partij- en vakbondsleden met “De Meid” van Herman Heijermans. Als spreker treedt op Herman van Kuilenburg, directeur van de Arbeiderspers en hoofdredacteur van Het Vrije 149
Volk. De Meibode houdt het uit tot 1969 en geeft telken jaren een overzicht van het feestprogramma. Opmerkelijk is dat de krant zich ontwikkelt als een advertentieblad waarin niet alleen de rode familie adverteert, maar ook heel veel middenstandsbedrijven in Wageningen.
Jonge Strijd In 1961 wordt op initiatief van de WBB de afdeling van Jonge Strijd heropgericht. Jonge Strijd Wageningen is in 1950 voor de eerste maal tot leven gewekt, maar na enkele jaren actief te zijn geweest in 1954 ter ziele gegaan. WBB secretaris van Wijk is de animator die op de heroprichtingsvergadering uiteenzet wat het nut is van een jeugdorganisatie en de relatie die deze heeft met het NVV. In het bestuur worden gekozen: Sake Bakker, voorzitter, Ria en Jan van Pluuren, respectievelijk als secretaris en penningmeester en Bert van Wijk, Mieke van Harn en Hennie van Tricht als bestuursleden. De afdeling start met 30 leden, 13 meisjes en 17 jongens. Anders dan het later uit Jonge Strijd voortgekomen NVV-Jongerencontact, dat zich inzet voor de materiële belangen van jongeren, houdt Jonge Strijd zich vooral bezig met cultuur en welzijn. Het jaarprogramma is dan ook rijkelijk vol beladen met cabaret, toneel en speur- en oriëntatietochten. Maandelijks, vaak ook wel meerdere keren per maand, is er wel wat te doen. Op de clubavonden wordt vaak gedanst en enkele malen in het jaar zijn er kampeerweekenden. Dat de vakbondsjongeren bezield zijn met hoge normen mag blijken uit hun motto: “De maatschappij rechtvaardiger te maken, waarbij wij respect aankweken voor anderen die naast ons door het leven gaan. Opkomen voor onze rechten en een open oog voor onze plichten.” In 1968 wordt Jonge Strijd omgedoopt tot NVV-Jongerencontact. De afdeling Wageningen is dan al ter ziele en een afdeling van het NVV-Jongerencontact is er ondanks enkele pogingen daartoe niet gekomen.
25 Jaar NKGB-Wageningen Op 16 februari 1962 herdenkt de Nederlandse Katholieke Grafische Bond (NKGB) afdeling Wageningen haar 25-jarig bestaan. De NKGB is een ‘nakomertje’ in het wereldje van de arbeidersbeweging in Wageningen. Ga maar na: tussen de (eerste) oprichting van haar oudste broer de ANTB en de op150
richting van de NKGB te Wageningen zit maar liefst zeventig jaar. Feitelijk is de afdeling een onderafdeling van de standsorganisatie waarvan de leden ook lid moeten zijn. Het belang van de katholieke organisatie wordt op de oprichtingsvergadering door bondspenningmeester Nelissen naar voren gebracht. Het is volgens hem “vooral nodig om binnen alle stromingen van deze tijd het katholieke beginsel goed na te komen.” Neemt niet weg dat er met optimisme wordt gestart op de oprichtingsvergadering in het gebouw van de Katholieke arbeidersbeweging St. Jozef aan de Gerdestraat. Het aantal leden van de nieuwe afdeling bedraagt 11 mannen en 3 vrouwen, die voornamelijk bij Vada werken. Natuurlijk houdt de NKGB zich bezig met belangenbehartiging en sluit ze mee de cao voor het grafische bedrijf af, maar er is toch een aanmerkelijk verschil met haar zusterorganisatie de ANTB. De Rooms-Katholieke organisatie is meer naar ‘binnengekeerd’ en meer gericht op het geestelijke dan op het materiële leven. Deze ‘ingetogenheid’ komt ook tot uiting op de viering van het jubileum in hotel De Wereld. De voorzitter van de afdeling heet alle gasten van harte welkom en neemt hen in gedachten mee terug naar het oprichtingsjaar. Hij vindt het verheugend dat aanwezig is W. van Dinter die immers al correspondent is van de NKGB nog voor de oprichting van de afdeling. Van Dinter is daarna jarenlang penningmeester van de afdeling. Het moet hem deugd doen, aldus Bos, dat er nu een afdeling is met 110 leden. De jubilerende afdeling krijgt de felicitaties van de bondsvoorzitter Van Werkhoven en geestelijk adviseur kapelaan Dikhoff. Het mandoline ensemble ‘Splendora’ zorgt voor muziek als start van een gevarieerde avond van zang en humor met bal na, onder leiding van het dixielandorkest ‘Rhine Bank Seven’. De jubileumviering is zeer geslaagd getuige de positieve reacties na afloop van de leden.
Net een gewoon bedrijf Werken bij de overheid heeft jarenlang het imago van ‘een vaste betrekking met vaste armoede’ en dat beeld bevat veel waars. De ‘baanzekerheid’ is groot, maar dat garandeert geenszins een hoog inkomen. Ondanks alle vooroordelen die er rond ambtenaren bestaan, heeft het werken bij de overheid toch erg veel weg van het werken bij een gewone onderneming, met uitzondering dan van de baanzekerheid. Door de jaren heen zien we in het overleg tussen werkgever en werknemers zaken aan de orde komen die elders 151
ook aan de orde zijn. In 1957 wordt er gebakkeleid over de reisgeldregeling, in 1960 is er onrust over de slechte loonontwikkeling en in het midden van de jaren zestig zien we het vraagstuk van de medezeggenschap een rol spelen en worden er dienstencommissies (ondernemingsraden) opgericht. De Algemene Bond van Ambtenaren (ABVA) heeft voor alle overheidsbedrijven in Wageningen een overkoepelende afdeling. Het bestuur bestaat in 1961 uit negen personen van wie er vier werken bij de Landbouwhogeschool (LH), twee bij de gemeente Wageningen, twee bij de PTT en één bij de Provinciale Gelderse Elektriciteit Maatschappij (PGEM). In de afdeling zijn vakgroepen actief met een eigen vakgroepbestuur onder meer voor gemeente, landbouw en de PTT. In 1965 telt de ABVA afdeling Wageningen 456 leden, maar dat is slechts een tussenstand want jaar in jaar uit neemt het aantal leden fors toe. De ABVA is veruit de grootste bond van de NVV, en nadat ze in 1982 ABVAKABO is geworden, van de FNV-bond in Wageningen. Adel verplicht en we zien dan ook dat de ambtenaren hofleverancier zijn voor de Wageningse Besturenbond (later NVV afdeling), De Voorpost, Het Volkshuis en de PvdA. Bekende namen als Willem Straatman, J. van Aggelen, H. Tap, Rinus Tazelaar, Dik Masdorp en Henk Blankestijn - en dit is slechts een willekeurige greep – hebben allen een AbvaKabo status. Volgens Peter Glasbergen, PvdA-afdelingsvoorzitter van 1975 tot 1981 en secretaris van de stichting 'Het Volkshuis' van 1980 tot 1982, zorgt het feit dat de Abva(Kabo), de grootste bond is in het NVV en later de FNV ook wel tot strubbelingen en onderlinge kongsievorming. Vooral de Bouwbond is het een doorn in het oog dat de macht van de Abva schier onaantastbaar is. Op 1 januari 1970 telt de afdeling 667 leden waarvan bij de Landbouwhogeschool 151 en bij de instituten 165. Bij de gemeente treffen we 84 leden aan en verder nog 56 bij het scheepsbouwkundig proefstation en 32 bij de Pieter Pauw Stichting. Het jaar 1969 is een jaar van onrust bij universiteiten en hogescholen. Acties en bezettingen zijn er alom waaronder die van de afdeling voorlichting van de Landbouwhogeschool. Democratisering van de samenleving en die van het onderwijs in het bijzonder staan hoog op de maatschappelijke agenda.
152
Democratisering De radicalisering van de samenleving, die zich voltrekt in de tweede helft van de jaren zestig, krijgt in de eerste helft van de jaren zeventig pas haar volle omvang in de vakbeweging. Alles moet anders en vooral het geloof in “alles kan anders” is kenmerkend. Democratisering is een belangrijk thema in veel geledingen van de samenleving en derhalve ook in de vakbeweging. Het is opvallend dat de radicalisering van de vakbeweging laat inzet. De tijd waarin de economische groei op het hoogtepunt is is dan al voorbij. De vraag naar democratisering in de vakbeweging is dan ook meer een reactie op de discussie in de samenleving dan een initiatief. De wens tot veranderingen bereikt de vakbeweging laat. De generatie die opgroeit in de jaren zestig op de vleugels van een nieuwe jongerencultuur - de popgeneratie - en die zich via jongerenprotest voortzet in verscheidene bewegingen, waaronder die van studenten, wordt pas daarna in de opstelling van de bonden merkbaar. De economische opbouw na de tweede wereldoorlog is in de jaren zestig min of meer voltooid. Er is een vrijwel volledige werkgelegenheid en het sociale zekerheidsstelsel is afgetimmerd. Alleen de algemene arbeidsongeschiktheidswet (AAW) ontbreekt nog, maar dat lijkt niet meer dan een kwestie van tijd. Het gaat goed in Nederland in de jaren zestig. De economische groei is groot en niemand rekent er op dat het weer minder kan gaan met de economie. De gunstige economische vooruitzichten leiden ertoe dat het verlangen naar meer deels wordt vervangen door het verlangen naar beter. Een simpele loonsverhoging is mooi, maar vrije tijd is misschien toch nog mooier, al heb je daar dan wel (vakantie)geld voor nodig. Niets is immers zo duur als vrije tijd. Volledige werkgelegenheid is belangrijk, maar deze moet dan wel volwaardig zijn. De kwaliteit van het bestaan kent vele facetten, zeker als het niet meer primair gaat om het ‘naakte bestaan’. Naast inkomen is het belangrijk om als volwaardig mens en burger in werk en samenleving een rol te spelen. Democratie niet alleen als beginsel, niet alleen één maal in de vier jaar, maar voortdurend! De werknemer en de burger wensen inspraak, (mede)zeggenschap en vooral invloed. De poli¬tieke democratie is in beweging. D'66 wordt opgericht, maar ook de al bestaande politieke partijen schudden soms op hun grondvesten. De PPR heeft genoeg van de KVP en begint voor zichzelf. Twee jaar later overkomt de PvdA hetzelfde met de oprichting van DS'70. Daar moet dan wel bijgezegd worden dat de PPR een linkse en DS'70 een 153
rechtse afsplit¬sing is. In de politiek moet het in ieder geval anders vinden velen. Het is tijd voor een linkse meerderheid en die wordt dan ook openlijk beleden. De verwachtingen zijn hoog gespannen. De opvatting is de samenleving maakbaar” en dat moet in Den Haag worden geregeld. In de eerste helft van de jaren zeventig gaat dat bij de PvdA onder het motto "Een betere verdeling van kennis, macht en inkomen", een motto dat van de Industriebond NVV is overgenomen. De jaren zestig zijn de jaren van de inkomensstijging en de toename van de consumptie. De top van de economische ontwikkeling ligt tussen 1968 en 1973. Er is sprake van een grootschalige massaconsumptie. De arbeidsmarkt kent als ‘nieuwe’ fenomenen de ‘gastarbeider’ en als gevolg van de ‘tweede’ emancipatiebeweging een grotere toetreding van, vooral herintredende, vrouwen. Niet in de laatste plaats is er sprake van een technische revolutie. Na het tijdperk van de mechanisering is het tijdperk van de automatisering aangebroken. De computer doet, weliswaar nog mondjesmaat, zijn intrede. In 1965 zijn 450 computers in Nederland in gebruik. De automatisering zal veel werk verloren doen gaan. Speciaal op die plaatsen waar sprake is van bulkadministratie en eenvoudige handenarbeid. De werkelijkheid van de 'volledige werkgelegenheid' wordt vanaf het midden van de jaren zestig ruw verstoord door de eerste grote ontslaggolven en bedrijfssluitingen. Deze reorganisaties worden gezien als incidenten en worden dan ook als zodanig tegemoet getreden. Pas in latere jaren zal duidelijk worden dat ‘alles moet anders’ ook de arbeidsmarkt omvat.
Vrouwenbond NVV Nadat eerdere pogingen zijn mislukt om in Wageningen een afdeling van de Vrouwenbond op te richten wordt in oktober 1966 de belangstelling voor het werk van de NVV-Vrouwenbond gewekt op een modeshow georganiseerd door de WBB en het Centraal Bestuur van de Vrouwenbond van het NVV. Een maand later, op 23 november 1966, wordt de afdeling Wageningen van de Vrouwenbond opgericht. De afdeling telt een half jaar later 34 leden die regelmatig bijeenkomen. Geheel in de geest van de tijd richt de Vrouwenbond zich op de echtgenotes van de (mannelijke) leden van het NVV. De activiteiten van de afdeling sluiten daar dan ook naadloos op aan. De vrouwen behandelen in het eerste jaar van hun bestaan onder 154
meer: vakantiebesteding, het werk van de kinderpolitie en de kinderbescherming. Samen met de Vrouwenbond van de PvdA wordt de PGEM te Arnhem bezocht voor bak- en kookdemonstraties en voor informatie over het gebruik van gas voor verwarmingsdoeleinden.
Breedspoor In het jaarverslag 1969 van de ABVA afdeling Wageningen wordt een opmerkelijke vraag opgeworpen: “En wat doet of deed de ABVA?” De vraag wordt gesteld tegen de achtergrond van de nota Veringa, minister van onderwijs, die de organisatie van het hoger onderwijs ter discussie stelt en daarmee ook de gemoederen op de Landbouwhogeschool bezig houdt. Het antwoord op de vraag moet overigens luiden: veel. De vraag of een bond wat doet of niet is merkwaardiger wijze gekoppeld aan de hoofdbesturen van een bond. Er wordt derhalve altijd gekeken naar Amsterdam of Den Haag daar waar de hoofdkantoren van de organisaties zijn gevestigd. Afdelingsbestuurders of vakgroepbestuurders zien zelden hun werk als het werk van de bond. ABVA-afdelingsvoorzitter H. Tap heeft zitting in wat genoemd wordt Commissie Breedspoor. Deze commissie waarin het bestuur, de studenten en het niet-wetenschappelijk personeel zijn vertegenwoordigd heeft de opdracht op basis van de nota Veringa bestuur en organisatie van de Hogeschool te regelen. Tap komt in het jaarverslag tot de conclusie dat het niet-wetenschappelijk personeel zich volledig heeft ingezet, maar tussen twee molenstenen - bestuur en studenten - is geraakt. De partijen stellen zich zeer categoraal op met weinig begrip voor de ander. Over de doelstellingen wordt eindeloos en bij herhaling gediscussieerd met als gevolg dat door tijdnood de organisatie van de Hogeschool nieuwe stijl niet of nauwelijks aandacht krijgt. Het lijkt er even op dat er een voorlopige hogeschoolraad komt, maar die moet toch nog even op zich laten wachten. Voor de ABVA zelf betekent deze gang van zaken dat ze een landelijke adviesraad voor het wetenschappelijk onderwijs instelt. In Wageningen komt binnen de ABVA-afdeling, naast de al bestaande vakgroepen, nu ook een vakgroep Landbouwhogeschool tot stand. In 1970 wordt de Wet democratisering wetenschappelijk onderwijs (wet Veringa) aanvaard en komt er een eind aan een jarenlange discussie. De eerder gewenste Hogeschoolraad komt er nu toch. 155
In 1971 viert de ABVA afdeling Wageningen zijn 25-jarig bestaan. De afdeling telt dan 792 leden. De groei in aantal leden is daarmee nog lang niet ten einde. De jaren zeventig van de 20ste eeuw verlopen vrij voorspoedig voor de ambtenaren en hun bonden. Eerst aan het eind van het decennium beginnen zich aan de horizon donkere wolken te vormen onder de titel: Bestek ’81.
De industrie verdwijnt De laatste staking in de steenindustrie
1.
Afdeling Wageningen der SDAP. Verslag over de periode augustus 1939 tot februari 1946 2. J.M. Fuchs en G. Fiege, Wageningen 700 jaar stad (Wageningen 1963) p. 51-60 3. Archief SDAP/PvdA afdeling Wageningen (1902-1978) in: GA Wageningen Inv. Nr. 24 4. A.P. Minderhoud, De Landbouwhogeschool op een keerpunt. Jubileumboek ter gelegenheid van het 50-jarig bestaan van de Landbouwhogeschool te Wageningen (Wageningen 1968) p. 36 5. M.M. van Hoffen, ‘Wageningen, centrum van landbouwwetenschap’ in: C.B. Alsche e.a., Gelderland. Officiële propaganda-uitgave met medewerking van het provinciaal bestuur van Gelderland, V.V.V’s en tal van andere autoriteiten en instanties (Amsterdam 1954) p. 223-224 6. A.P. Minderhoud, De Landbouwhogeschool op een keerpunt. Jubileumboek ter gelegenheid van het 50-jarig bestaan van de Landbouwhogeschool te Wageningen (Wageningen 1968) p. 37 7. Jaarverslag 1953 Wageningse Bestuurdersbond. 8. Archief SDAP/PvdA afdeling Wageningen (1902-1978) in: GA Wageningen Inv. Nr. 24 9. L. Klep, Adres Wageningen. De geschiedenis van Wageningen in 37 verhalen. (Wageningen 1992) p. 75 10. Notulenboek afdeling Wageningen der Alg. Ned. Sig. en Tabaksbew. Bond (Wageningen 1945-1954) 11. Wik (Wekelijkse Industrie Krant). Vakblad van de Industriebond NVV (Amsterdam 2011-1974) Nr. 42 12. Notulenboek leden- en jaarvergaderingen
156
ANB Wageningen 1945-1987 13. Notulenboek afdeling Wageningen der Alg. Ned. Sig. en Tabaksbew. Bond (Wageningen 1945-1954) 14. Notulenboek Wageningse Bestuurdersbond 1950-1969 15. Openingstoespraak Volkshuismanifestatie (20 maart 1976) 16. Archief SDAP/PvdA afdeling Wageningen (1902-1978) in: GA Wageningen Inv. Nr. 27 17. W. Straatman,’Zo’n halve eeuw geleden’ in: Blankestijn, wethouder (Wageningen 2002) 18. ‘Kwart eeuw geleden sloot oude Volkshuis’ in: De Veluwepost (21 mei 1997) 19. Notulenboek afdeling Wageningen der Alg. Ned. Sig. en Tabaksbew. Bond (Wageningen 1945-1954) 20. Notulenboek afdeling Wageningen der Alg. Ned. Sig. en Tabaksbew. Bond (Wageningen 1954-1967) 21. Receptieboek ter gelegenheid van het veertig jarig jubileum Alg. Ned. Met. Bedrijfsbond, afd. Wageningen 3 april 1954 22. Archief SDAP/PvdA afdeling Wageningen (1902-1978) in: GA Wageningen Inv. Nr. 27 23. Archief Nederlandse Katholieke Grafische Bond afdeling Wageningen. Notulenboek 1937-1957 en notulenboek 1958-1975 24. Archief Abva (AbvaKabo) afdeling Wageningen 1957-1991 25. Industriebond FNV, Fijn is anders (Amsterdam 1974) 26. P.A.M.Lakatos/R.M.van Kralingen, Naar 1990: een kwestie van tijd en geld (Amsterdam 1985) p.19. 27. H. Tap, ’De groep landbouw’ in: Jaarverslag 1969 ABVA afdeling Wageningen (Wageningen 1970) p. 13
Welhaast als symbool van het einde van bedrijf en bedrijfstak vindt er op 11 augustus 1966 een staking plaats bij de Koebongerd. Het zal de laatste staking zijn die plaats vindt in de steenindustrie te Wageningen. De altijd roerige steenindustrie bevindt zich in zijn nadagen en het zal niet lang meer duren of ook de Koebongerd zal definitief stil worden gelegd. Onbewust vooruitlopend op die definitieve stillegging leggen de zes werknemers op die bewuste 11e augustus het werk stil. Lang zal de staking niet duren. Het is een laatste spontane uitbarsting met als doel een loonsverhoging. Met een goed gevoel voor drama had deze laatste staking een betere afloop verdiend. Nu leggen de werknemers al na één dag het hoofd in de schoot; de staking gaat verloren. Het loonzakje laat hetzelfde bedrag zien als de week daarvoor minus die ene dag.
De teloorgang van de steenovens In de jaren zestig en zeventig ontstaat door een sterke mechanisatie van de baksteenindustrie een forse overcapaciteit. Te kleine en verouderde bedrijven moeten één voor één het veld ruimen. De steenfabrieken te Wageningen behoren allen tot de groep kleine en middelgrote bedrijven. In die zin komt het Uiterwaardenplan van de gemeente voor de bedrijven, gelegen in de Bovenste Polder, als geroepen. Nog voordat ze zelf om economische redenen het loodje leggen worden ze uitgekocht. Binnen de grenzen van het plan bevinden zich drie steenovens: De Hoge Waard, De Bovenste Polder en De Koebongerd. De laatste sluit, nadat de gemeente de gronden heeft gekocht, in 1967. De schoorsteen wordt een jaar later opgeblazen en de sloop van het complex volgt in 1970. De Hoge Waard ondergaat hetzelfde lot. Eveneens in 157
1970 valt het onder de slopershamer. Alleen de dienstwoning van de steenbaas herinnert nu nog aan dit bedrijf. De Bovenste Polder wordt van de ondergang gered. In 1969 wanneer sloop van de drie bedrijven aan de orde is pleit wethouder J.B.M. Hoefsloot voor behoud van het bedrijf als monument. De Bovenste Polder vertoont, na zo’n twintig jaar buitenbedrijf te zijn, ernstig verval. De tot stand gekomen Vereniging tot Behoud van de Bovenste Polder voorkomt het verlenen van een sloopvergunning en slaagt erin het verval te stoppen. Met behulp van veel vrijwilligers wordt het gebouw ‘wind en waterdicht’ gemaakt. Het plan tot restauratie heeft succes. Met behulp van overheidssubsidies is het bedrijf gerestaureerd en wordt nu op eigentijdse wijze hergebruikt. De steenovens in de Benedenste Polder gaan geheel op eigen kracht ten onder. De steenfabriek de Blauwe Kamer is in 1975 om economische redenen gesloten. De ringoven is bewaard gebleven evenals de getopte schoorsteen. De fabriek ontleent zijn naam aan die van de uiterwaard die haar naam weer ontleende aan een hofstede, die daar stond in de zeventiende eeuw en was opgetrokken uit een blauwige steen. De uiterwaard is nu in beheer bij Het Utrechts Landschap en omgetoverd tot een rivieroeverreservaat. De Plasserwaard weet haar bestaan ondanks rationalisatie van en concentratie in de branche slechts tot 1980 te rekken en is daarmee de laatst werkende steenfabriek in Wageningen. Na sluiting van het bedrijf wordt getracht er een steenbakkerijmuseum in te vestigen,, maar de exploitatie van een museum blijkt niet haalbaar. Een groepje enthousiastelingen verenigt zich in een Maatschap van eigenaren van de voormalige steenfabriek De Plasserwaard. In 1987 slagen ze er in het complex aan te kopen. De Plasserwaard is nu een van de best bewaard gebleven steenovens in Gelderland.
Schimmelpenninck…, ha fijn die kende ik Na het faillissement van de looierij van Roes aan de Stationstraat wordt het pand betrokken door de sigarenfabriek Schimmelpenninck van de gebroeders van Schuppen. Tot 1977 blijft het bedrijf in het vier etages hoge gebouw sigaren produceren. Schimmelpeninck is de grootste van de vele sigarenfabrieken- en fabriekjes die in Wageningen actief zijn geweest. In 1939 is er sprake van een topjaar waarin de 700 werknemers 32 miljoen sigaren maken. 158
Door de Tweede Wereldoorlog stagneert de import van tabak. De productie van sigaren wordt hoe langer hoe kleiner. De fabricage moet uiteindelijk worden gestopt. Doordat in 1944-1945 Wageningen frontstad is raakt het fabrieksgebouw zwaar beschadigd. Bovendien zijn de machines, voor zover ze niet zijn gestolen, vernield of verroest. Na de bevrijding moet alles wat noodzakelijk is voor het functioneren van een sigarenfabriek opnieuw worden aangeschaft. De wederopbouw van het bedrijf komt tot stand, maar de hoogtijdagen van de sigaar zijn voorbij. Zware accijnsheffing op sigaren vraagt zijn tol. Worden er voor de Tweede Wereldoorlog nog 120 miljoen sigaren per maand geconsumeerd, in de eerste jaren na de oorlog zijn dat er niet meer dan 45 miljoen. Zijn er in 1947 nog bijna 500 mensen in dienst bij het bedrijf, drie jaar later is dat al verminderd tot 360. Lagere productie enerzijds en mechanisatie anderzijds veroorzaken de vermindering van arbeidsplaatsen. Als in 1952 de accijns wordt verlaagd leeft de consumptie op naar 90 miljoen sigaren per maand. Door verschillende omstandigheden, o.a. grotere export en publicaties over gezondheidsrisico’s van sigaretten, kan het bedrijf weer groeien. Voor investeringen moet vreemd kapitaal worden aangetrokken. Vanaf 1 januari 1963 neemt de Engelse sigarettenfabrikant Carreras Ltd een 50% belang in Schimmelpennick. Om de groei aan te kunnen zijn in 1960 de panden van de voormalige sigarenfabriek Victor Hugo gekocht. De firma Baars produceerde hier voor de Tweede Wereldoorlog sigaren in het zogenoemde pand ‘Vrede’. In september 1944 gaat het pand in vlammen op, maar na beëindiging van de oorlog wordt op dezelfde plaats een nieuw pand opgetrokken. Een aantal jaren na de oorlog kan het bedrijf het niet meer bolwerken en wordt de productie gestaakt. Veel sigarenmakers die voor Baars werken, treden in dienst bij Schimmelpenninck. In 1964 wordt het pakhuis ‘America’ gekocht. In 1967 en 1968 komen er vestigingen in Lichtenvoorde en Kerkdriel. In 1969 wordt van Drukkerij Vada in de Nude een stuk grond met woonhuis gekocht om er een nieuw te bouwen bedrijf op te vestigen. Vanaf eind jaren zestig gaat het bergafwaarts met de productie van sigaren. De sigaar raakt bij de consument langzaam maar zeker uit de gratie en de sigarenindustrie reageert daar te traag op met nieuwe, vooral lichtere, producten als ‘sprietjes’ en ‘wilde havanna’. Om de kostprijs in de hand te houden wordt er stevig gemechaniseerd. Aan het eind van de jaren zestig is het handmatig maken van sigaren zo goed als verleden tijd. In 1972 wordt ook de resterende 50% aandelen door het Carreras-Rothman concern overgenomen. De multinational geeft in 1974 de opdracht aan 159
Schimmelpenninck om te bezuinigen. De productie wordt gecentraliseerd in Wageningen. Kerkdriel en Lichtenvoorde worden gesloten. Met de bonden wordt een sociaal plan overeengekomen. Het personeel in Lichtenvoorde voelt er niets voor om naar Wageningen te gaan, dat uit Kerkdriel wil wel pendelen.
De Nude en het einde In 1976 verhuist Schimmelpenninck naar de Nude, de centralisatie van de productie is daarmee voltooid. Er zijn nu nog 344 mensen in dienst. Het pand aan de Stationsstraat wordt verkocht aan de gemeente die het in 1977 laat slopen. Ondanks alle inspanningen blijft het bedrijf verliesgevend. Om toch uit de rode cijfers te komen volgt de ene reorganisatie de andere op. Stukje bij beetje verdwijnen delen van de productie naar het zusterbedrijf Tabacofina in België. Eind 1984 geeft Rothmans International de opdracht: “een proces in werking te stellen om het totaal van Schimmelpenninck te integreren in andere onderdelen van het concern.” Het is verhullend taalgebruik voor ‘sluit de tent’. Directie en personeel willen van sluiting niets weten. De ondernemingsraad en de bonden – Industriebonden van FNV en CNV en de Voedingsbond FNV – vormen één front tegen Rothmans. Het adviesbureau AEF en de GOM (Gelderse Ontwikkelingsmaatschappij) worden ingeschakeld voor het opstellen van een overlevingsplan. Er komt een plan op tafel dat redelijke kansen biedt, al moet er wel wat veranderen in het commerciële beleid, het management en de personele omvang. Wageningen maakt nu breed front. Provinciale Staten, de commissaris van de Koningin in Gelderland, de gemeente Wageningen en de Wageningse kerken stellen zich allen op achter het reddingsplan van OR, bonden en directie. Rothmans besluit het bedrijf twee jaar de kans te geven om weer een goed lopend bedrijf te worden. Alle plannen en aanpassingen betekenen wel dat er nog maar 128 werknemers bij Schimmelpenninck werken. Na afloop van de gestelde termijn, er werken nu nog circa 100 mensen, is Rothmans niet tevreden. De directie moet een reorganisatieplan opstellen. Resultaat van het plan is enige tonnen investering door Rothmans en een nieuw verlies van 40 arbeidsplaatsen. Het bedrijf brokkelt verder af. Er verdwijnen telkens delen van de productie naar België. In 1996 is er opnieuw een reorganisatie. Het is het einde van de productie van de sigaar in Wageningen en het personeelsbestand krimpt opnieuw in. Er 160
werken nu nog 23 mensen bij het bedrijf. In 2000 is het afgelopen. De laatste activiteiten worden overgebracht naar België, samen met een deel van de nog resterende machines. De rest van de apparatuur wordt verkocht en het gebouw wordt overgenomen door de gemeente die er een bedrijfsverzamelgebouw van wil maken. Aan de rijke historie die Wageningen heeft met de tabak is een einde gekomen. Nog steeds spreekt ‘de Schimmelpenninck’ tot de verbeelding in Wageningen. Velen hebben er gewerkt en als je er zelf niet werkte dan heb je wel familie of bekenden die er hun brood verdienden. Henk Blankenstijn: (zijn vader werkte bij de Schimmelpenninck) “Die geur van sigaren heb ik nog steeds in mijn geheugen zitten, ook als ik nu nog door de Stationsstraat kom heb ik het gevoel dat ik die typische tabaksgeur ruik. Dat zal bij meer Wageningers het geval zijn, denk ik. Iedere werknemer van Schimmelpenninck kreeg op vrijdagmiddag tien sigaren mee naar huis. Ik weet dat mensen die niet rookten vaak een vaste afnemer hadden voor een schappelijk prijsje. De personeelsreisjes waren toen een spektakel waar je weken naar uitkeek, veel mensen kwamen anders nooit de stad uit. Een dagje naar de Keukenhof of ijsrevue was een belevenis. Wie ging er nou op vakantie?”
Veel grafici in Wageningen De grafische industrie in Wageningen is van belang. Twee drukkerijen, de N.V. Drukkerij Vada (Zomer en Keuning’s Uitgeversmaatschappij) gespecialiseerd in periodieken en het Grafisch Bedrijf en Uitgeverij H. Veenman en Zonen N.V. behoren tot de grootste in Nederland. Beide bedrijven leiden grote oorlogsschade. Vada wordt zowel in 1940 als in 1945 verwoest. Veenman gaat in 1940 in vlammen op en het nieuwe bedrijf wordt in 1945 leeggeplunderd. Na 1945 weten de bedrijven zich spoedig te herstellen. De drukkerijen Ponsen en Looijen en Gebrs. Verweij geven samen De Veluwepost uit. Het grote belang die de grafische industrie inneemt in Wageningen mag blijken uit het aantal leden die de grafische bonden hebben in Wageningen. De Algemene Nederlandse Grafische Bond (ANGB) is de grootste met 380 leden. De Nederlandse Christelijke Grafische Bond (NCGB) telt 360 leden en de Nederlandse Katholieke Grafische Bond (NKGB) is de kleinste met 120 leden. Het gezamenlijke ledencijfer van 860 zegt tevens iets, door het verplichte lidmaatschap, over de omvang van de werkgelegenheid in de grafische industrie in Wageningen. 161
Oliecrisis De eerste serieuze rimpeling in de naoorlogse economische vijver is de energiecrisis in 1973. De verhoudingen in het middenoosten leveren de zoveelste internationale politieke crisis op en Nederland krijgt, vanwege de mening in Arabische kring dat we Israël supporters zijn, een olieboycot aan zijn broek. De prijs van olie verdubbelt en plotseling is er sprake van schaarste. De minister-president van PvdA-huize Joop den Uyl spreekt als zijn mening uit “dat het nooit meer zo wordt als dat het was” en kondigt een autoloze zondag af plus een maximumsnelheid van honderd kilometer. We krijgen benzinedistributiebonnen en een machtigingswet. Deze wet is een soort ‘afkoelingsperiode’, een wachttijd van drie maanden waarbinnen geen arbeidsvoorwaardelijke verbeteringen mogen worden ingevoerd. De illusie van volledige werkgelegenheid, de hoeksteen van het naoorlogse sociaal-economisch beleid, gaat verloren. De eerste grote bedrijfssluitingen en reorganisaties kondigen zich aan. De economische crisis gaat de grafische wereld niet voorbij. Drukkerij Cunera in Rhenen gaat failliet en bij Vada worden de afdelingen boekdruk en offset afgebouwd. Ponsen en Looyen schakelt over op fotografisch zetten met als doel het toeleveringsbedrijf te worden binnen het Wegener concern. Ook in de jaren daarna zijn er regelmatig reorganisaties en inkrimpingen, waarbij het voortbestaan van het bedrijf in het geding is. Het sociaalplan dat in 1976 door de grafische bonden met Vada wordt afgesloten legt de nadruk op financiële regelingen voor oudere werknemers. Het is het jaar van de acties voor het behoud van de prijscompensatie. Op ongekend brede schaal worden er in bedrijven in het gehele land acties gevoerd. Opmerkelijk is dat de grafische industrie, waar het al decennia lang rustig is aan het arbeidsvoorwaardenfront, de spits afbijt. De acties hebben succes en de automatische prijscompensatie blijft behouden.
Uitgedrukt In 1978 bestaat drukkerij Veenman 75 jaar, ze heeft daarmee de langste tijd in Wageningen gehad. In 1987 verhuist het bedrijf naar Ede. Er bestaat onder de werknemers in Wageningen nog steeds het zeer beladen gevoel, dat er van de zijde van de gemeente te weinig is gedaan om het bedrijf voor Wageningen te behouden. Met het vertrek van Veenman neemt de eenzijdig162
heid in opbouw aan werkgelegenheid alleen nog maar verder toe is de redenering. Inmiddels zal de vreugde over de werkgelegenheid in Ede ook wel zijn verdwenen want in 2003 gaat Veenman failliet. De technische ontwikkeling in het grafisch bedrijf eist zijn tol. In 1983 wordt bij Vada een nieuwe diepdrukrotatiepers aangeschaft. Deze pers kan meer aan dan de oude persen waardoor het aantal persen teruggebracht kan worden van vier naar drie. Daarnaast worden er nog andere diepte-investeringen gedaan. Gevolg is een organisatorische aanpassing van het bedrijf, waardoor in 1983 het aantal arbeidsplaatsen met 62 vermindert en in 1984 nog eens 20 arbeidsplaatsen zullen worden geschrapt. Een nieuw sociaalplan wordt tussen bonden en onderneming overeengekomen. Het is waarschijnlijk het begin van het einde, want in 1985 komt naar boven dat de reorganisatie onvoldoende is geweest en er opnieuw organisatie aanpassingen moeten plaatsvinden. Vada heeft medio 1985 nog 421 mensen in dienst. Kluwer, de eigenaar van Vada, laat blijken dat ze van Vada af wil en zet het bedrijf in de etalage. Maar een tweetal overname kandidaten ziet van de koop af vanwege de negatieve ontwikkeling in de diepdrukmarkt. De strijd voor het behoud van het bedrijf komt daarmee opgang. Een brancheverkenning wijst uit dat er in de branche een forse overcapaciteit bestaat. Veel van de bedrijven hebben door in nieuwe persen te investeren nu last van onderbezetting. Vada lijdt een verlies van 2,6 miljoen gulden in 1984 en de verwachting is dat dat op zal lopen tot meer dan 5 miljoen in 1985. McKinsey, dat in opdracht van de OR van Vada onderzoek doet naar de toekomstkansen van het bedrijf, adviseert een afslanking en door te gaan met twee persen. De directie van Kluwer ziet echter niets in dit plan en meent dat het beter is het bedrijf te sluiten. De OR van Vada schakelt de Gelderse Ontwikkelingsmaatschappij (GOM) in om het zogenoemde ‘2-persen model’ te toetsen op financiële en bedrijfseconomische haalbaarheid. Intussen werkt Kluwer door aan een tweetal alternatieven: het 2 persenmodel of de verkoop aan VNU in Deventer van de nieuwste diepdrukpers met overname van het bedienend personeel en in Wageningen voortzetting van de afwerking en voorbereiding. Het eerste alternatief betekent verlies van 130 arbeidsplaatsen het tweede alternatief een verlies van circa 200 arbeidsplaatsen. Eind oktober worden beide alternatieven voorgelegd aan personeel en bonden. De vraag lijkt verdacht veel op de keus tussen hangen of wurgen. Enige dagen later komt de GOM met haar advies en komt onomwonden tot het oordeel dat het 2-persenmodel weliswaar op korte termijn overlevingskansen biedt, maar geen waarborg is voor 163
een rendabele exploitatie op langere termijn. Het wordt dus wurgen. De bonden komen tot de conclusie, dat verzet tegen de zogenoemde ‘VNU-optie’ weinig zin heeft, omdat het alternatief onvoldoende kans op succes heeft. Beter is te gaan onderhandelen over een goed sociaalplan om de werknemers daarmee een zo groot mogelijke zekerheid te bieden. De onderhandeling over het sociaalplan is intensief. De finale onderhandeling op 13 december 1985 neemt meer dan tien uur in beslag. Leden van de ondernemingsraad zijn beschikbaar voor voortdurende raadpleging van de achterban ten behoeve van de bondsonderhandelaars. Ondanks de directe betrokkenheid van de OR en zijn beoordeling dat het onderhandelingsresultaat tegenover de leden verdedigbaar is, komt er toch tweespalt vanwege een tweeslachtige houding bij de leiding van het bedrijf. De Kluwer directie heeft in de onderhandelingen uitdrukkelijk gesteld niet verder meer te gaan ten aanzien van de materiële afspraken. De directeur van Vada laat aan OR leden weten dat er best nog te praten is over materiële verbeteringen. Het vertrouwen tussen bond en OR staat daarmee onmiddellijk op scherp. De afloop wordt er echter niet anders door. De stemuitslag over het sociaalplan is 192 voor en 42 tegen. De ondergang van Vada is nu alleen nog maar een kwestie van tijd.
Fusie van bonden Fusies We kunnen rustig stellen dat de geschiedenis van de vakbeweging er een is van fusies. Ze is voortdurend op weg naar grotere eenheid. De oprichtingsvergadering van de FNV-afdeling Wageningen vindt plaats op 9 november 1977. Rinus Tazelaar, voorzitter van de FNV-afdeling, noemt in zijn toespraak de oprichting een historisch moment voor Wageningen. Volgens hem is “een verdeelde en gedeelde vakbeweging elk gemotiveerd vakbondslid een doorn in het oog, die slechts onze tegenstanders vreugde en voordeel kan verschaffen. Het is te betreuren dat het CNV haar historische identiteit plaatst boven haar evangelische inspiratie, welke anders denkenden niet verkettert, maar wel geïnspireerd opkomt voor zwakken, verdrukten en uitgebuitenen. De FNV laat de leden binnen de beleidsafspraken alle ruimte voor de individuele inspiratie.” De FNV in Wageningen heeft stevige ambities. Steunend op 2.800 leden wil ze vooral dienstverlenend zijn aan de leden enerzijds en anderzijds een counterpart vormen voor de gemeente op het gebied van welzijn en werk. In de volgende paragrafen geven we een overzicht van de ontwikkeling van de vakcentrales en van de voornaamste bonden die in Wageningen een rol spelen. Die bonden die ook in Wageningen een afdeling hebben (gekend) drukken we vet af. Er ontstaat op die wijze een overzicht waarmee de geschiedenis van de Wageningse arbeidersbeweging als het ware wordt ‘ingeraamd’ in de landelijke ontwikkeling.
De FNV Arbeidersbeweging, of dat nu de politieke organisatie of de vakorganisatie is, ontstaat niet zo maar. De idee van een arbeidersbeweging is een importarti164
165
kel. De verschillende strategische concepten trouwens ook. De politieke beweging komt vooral uit Frankrijk. De kiesrechttactiek en de vakorganisatie vooral uit Duitsland. De coöperatieve beweging vooral uit Engeland. Vrijwel de gehele negentiende eeuw is nodig geweest om vorm te geven aan de arbeidersbeweging. De politieke beweging staat onder beïnvloeding van afwisselend radicalen, liberalen en internationalen. Het idee van een arbeidersbeweging is er een van groei. Achtereenvolgens zien we beroepsorganisaties, fondsorganisaties, politieke organisaties, werkliedenverenigingen, coöperaties, vakorganisaties op de voorgrond treden. Eerst tegen het eind van de negentiende eeuw zien we dat de ‘richtingvraag’, in de zin van welke organisatievorm past het best bij het doel van belangenbehartiging van werknemers, een meer vaste vorm krijgt. De geschiedenis van de arbeidersbeweging laat zich periodiseren wat vooral iets zegt over de strategische opvatting van die periode. In volgorde zien we: beroepsorganisaties/fondsen (vanaf 1810), stakingen onder veenarbeiders en polderwerkers (vanaf 1820), radicale politieke agitatie (vanaf 1840), coöperaties (vanaf 1860), plaatselijke vakorganisaties (vanaf 1860), werkliedenverenigingen (vanaf 1870), landelijke vakorganisaties (vanaf 1880), vakcentrales (1905-1910). Het spreekt vanzelf dat de jaaraanduidingen globaal zijn en dat de ontwikkelingen niet messcherp van elkaar onderscheiden kunnen worden. Het gaat om een dominante ontwikkeling die zich in een bepaalde periode aftekent. Romantiek is geen vreemd verschijnsel ook niet in de geschiedschrijving van de arbeidersbeweging. Er is de neiging om de voorgeschiedenis van NVV en FNV te zien als een soort erfopvolging van de Sociaal Democratische Bond (SDB) van Domela Nieuwenhuis. Met enig dédain wordt dan afstand genomen van het Algemeen Nederlandsch Werklieden-Verbond (ANWV) dat te liberaal heet te zijn. Wie echter let op het voorgestane beleid ontdekt dat het ANWV mogelijk toch meer de voorgeschiedenis vormt van het NVV dan de SDB. Het ANWV, opgericht in 1871, zette zich af tegen de Internationale die als te radicaal wordt gezien. De SDB, ontstaan in 1882, is een reactie op het beleid van het ANWV die als te gematigd wordt beschouwd. Het NVV zette zich op haar beurt weer af tegen het Nationaal Arbeids Secretariaat (NAS) dat een voortbrengsel is van de SDB. Het NVV is opgericht op 1 juli 1905. In het kantoor van de Algemene Nederlandsche Diamantbewerkers Bond (ANDB) te Amsterdam, waar nu het Kenniscentrum ‘De Burcht’ en het Vakbondsmuseum zijn gevestigd, komen 13 166
bonden bijeen onder leiding van Henri Polak voorzitter van de ANDB en besluiten tot oprichting. Het NVV begint haar werkzaamheden op 1 januari 1906. Het NKV ontstaat in 1909 onder de naam van Bureau voor de R.K. Vakorganisatie. Daaraan voorafgaand bestaan er al R.K.-arbeidssecretariaten. Als oudste Rooms-Katholieke vakorganisatie geldt de Timmerlieden-vereeniging ‘St. Joseph’die in1872 in Arnhem is opgericht. Deze organisatie is lange tijd een eenling gebleven. Rerum Novarum, de pauselijke encycliek van 1891, is in meerdere opzichten de aanzet voor een Rooms-Katholieke vakorganisatie in Nederland. Natuurlijk in de eerste plaats vanwege de erkenning in de R.K.-kerk van het ‘arbeidersvraagstuk’, maar ook omdat het opgepakt wordt als een dam tegen het “godslasterlijke” socialisme. De noodzaak tot oprichting van eigen R.K.-vakorganisaties is daarmee een feit. Amsterdam gaat daarin voorop, spoedig gevolgd door Haarlem en Rotterdam. De oudste R.K. Werkliedenvereniging is die van Enschede (1899) gevolgd door Hengelo en Borne. De bekende kapelaan Alphons Ariëns is hier de pionier. Tot landelijke organisaties komt het nog niet en dat hangt samen met de diocesane organisatie (bisdommen) van de R.K.-kerk. De vakorganisaties gaan voor in het streven om tot landelijke – of in het eigen jargon; interdiocesane – organisaties te komen. In 1901 komen in Utrecht de R.K. vakorganisaties bijeen en besluiten tot het stichten van ‘vaksecretariaten’. Deze secretariaten zijn vaksgewijze federaties, waarin de zelfstandigheid van de plaatselijke organisatie behouden blijft. Met de oprichting van de vaksecretariaten is geenszins de vraag: diocesane of landelijke organisatie, beantwoord. Het vrijblijvende karakter van de federatieve vorm wordt na enige tijd toch als onvoldoende ervaren. In 1908 worden vijf commissies (vier bisdommen en het aartsbisdom) benoemd die moeten bestuderen welke de beste manier van organiseren is. De vijf commissies komen allen tot de conclusie dat voor de vakorganisaties het beste de nationale vorm kan worden gekozen. De bisdommen Breda en ’s-Hertogenbosch geven de voorkeur aan een federatie van diocesane bonden, terwijl het aartsbisdom en de bisdommen Haarlem en Roermond pleiten voor een nationale bondsvorm. Gevolg is dat in 1909 de vaksecretariaten worden omgevormd tot vakbonden. Het oprichten van een R.K.-vakcentrale wordt in 1900 voor het eerst geopperd door de R.K. Diamantbewerkersbond ‘St. Eduardus’. Vooralsnog blijft deze bond een roepende in de woestijn. Pas in 1907 wordt het idee om een R.K.-vakcentrale te stichten serieus opgepakt. Op 1 en 2 augustus 1908 wordt 167
het eerste R.K. Vakvereenigingscongres gehouden in het St. Josephhuis te Utrecht. De belangstelling is zo groot dat moet worden uitgeweken naar Tivoli. Op deze dagen wordt besloten om het Bureau voor de R.K. Vakorganisatie op te richten. De officiële oprichtingsdatum is echter 18 juli 1909 wanneer de oprichtingsakte wordt vastgesteld. Naast elkaar zijn er nu twee landelijk opererende organisaties. Enerzijds de Federatie van Diocesane bonden en anderzijds het Vakbureau. Aan deze ‘dubbelstructuur’ komt in 1925 een einde met de stichting van het RoomsKatholieke Werkliedenverbond (RKWV). De Federatie en het Vakbureau worden opgeheven en de besturen van beide organisatie gaan in elkaar op. Met de oprichting van het RKWV komt een einde aan een jarenlange kibbelarij over de meest wenselijke structuur. De R.K.-vakcentrale ondergaat in zijn geschiedenis nog tweemaal een naamswijziging. Ter gelegenheid van de heroprichting in 1945 wordt de naam Katholieke Arbeiders Beweging (KAB) en in 1963 Nederlands Katholiek Vakverbond (NKV). De laatste naamswijziging is een gevolg van een reorganisatie waarin het centralisme van de KAB wordt omgezet in een federatie van bonden. De jaren zeventig van de twintigste eeuw staan wederom in het teken van fusie. De vakcentrales van NVV en NKV gaan hierin voorop, maar daarna volgen de bonden die bij de twee vakcentrales zijn aangesloten. Nadat NVV en NKV in 1975 de federatie FNV zijn gaan vormen vinden ook in de afdelingen gesprekken plaats over samenwerking, federatie en uiteindelijk fusie. In 1977 gaan NVV en NKV in Wageningen samen. Rinus Tazelaar is de eerste voorzitter van de FNV Wageningen.
Rinus Tazelaar Marinus Francios Tazelaar, die gemakshalve luistert naar de naam Rinus is geboren en getogen op de Zeeuwse klei. Zijn ouders bezitten een boerderij in IJzendijke waar Tazelaar op 25 juni 1943 het levenslicht ziet. Hij groeit op in een traditionele dogmatisch Calvinistische omgeving. Zijn vader is een rechtlijnige gereformeerde, die AR kiest en maatschappelijk actief is in onder meer het bestuur van de School met den Bijbel. IJzendijke kent niet alleen gereformeerden, maar is een fifty-fifty mix met de meer bourgondisch ingestelde rooms-katholieken. Boer worden is zijn voorland, als kind en jongeman 168
Rinus Tazelaar bij de opening van Het Volkshuis aan de Vergersweg in 1976
kent hij daar geen twijfel over. Hij volgt braaf de lagere school, de mulo en het middelbaar landbouwonderwijs. De twijfel over het mooie boerenvak komt tijdens de militaire dienstplicht. Na zijn diensttijd solliciteert hij bij het landbouwkundig onderzoek in Wageningen. De eerste de beste sollicitatie is gelijk raak en hij treedt in dienst als assistent-onderzoeker bij de Stichting voor Plantenveredeling (SVP). Tazelaar is nog altijd blij met deze gang van zaken. “Het zijn zestien-zeventien boeiende jaren bij die dienst”, vertelt hij, en dat hij nog steeds zeer geboeid is door onderzoeksontwikkelingen bewijst zijn uitweiding over stier Herman en de problemen met de maatschappelijke acceptatie van het project. Het is een van de weinige keren, dat hij zo uitgebreid een zijweg in slaat en afwijkt van zijn verhaal. Minder geboeid wordt hij door de kwaliteit van de organisatie van de landbouwkundige instituten en hij zoekt naar ondersteuning voor zijn kritiek. Aansluiting bij een vakorganisatie lijkt een aangewezen weg en zijn keus valt op de Abva. Een papieren lidmaatschap, daar is hij de man niet naar, maar dat heeft zo zijn consequenties. “Als je één-twee keer je gezicht laat zien…” En zo wordt Tazelaar secretaris van de afdeling Wageningen van de Abva. Spoedig daarna zoekt het NVV een voorzitter en Tazelaar is daarvoor de geschikte kandidaat. Het kan snel gaan in de vakbeweging. Zoals het een goed voorzitter van een vakcen169
trale betaamt ziet Tazelaar al snel in dat het in de Wageningse verhoudingen een absolute noodzaak is om vanuit de ambtenarenorganisaties samenwerking te zoeken met de andere beroepsgroepen. Via het Studium Generale, zeg maar een programma voor algemene ontwikkeling op universiteitsniveau, kan een stagiair worden aangetrokken die als opdracht krijgt een kaderopleiding te ontwikkelen. Om die kaderopleiding gestalte te geven is er behoefte aan een eigen onderkomen. Er is geld en daarmee kan het pand aan de Vergersweg worden gekocht. Het leidt er wel toe dat Tazelaar ook voorzitter wordt van het bestuur van het Volkshuis. Er worden veel activiteiten ontwikkeld in het Volkshuis. “Het is een vaste groep van pakweg tien kaderleden die uitvoering geeft aan al die activiteiten. Een soort Gideonsbende eigenlijk. Er komt een integraal spreekuur voor alle leden van de FNV, er is een programma van opleiding voor kaderleden en er wordt veel aandacht geschonken aan de medezeggenschap.” Tazelaar gaat in gedachte terug naar begin jaren zeventig. “Ambtenaren zijn nogal traditioneel ingesteld. Daar staan in het NVV ontwikkelingen tegenover onder aanvoering van Arie Groenevelt van de Industriebond, Bram Buys van de Bouwbond en Cees Schelling van de Voedingsbond. Daardoor ontstaat er ook onder ambtenaren een behoefte aan nieuwe werkwijzen. De Structuurcommissie die binnen de ABVA wordt ingesteld bestaat uit een gemengd gezelschap van hoofdbestuurders en bondsraadleden. Tazelaar wordt namens de bondsraad naar deze commissie afgevaardigd. Hij ontmoet daarin onder meer de latere voorzitter van de FNV Hans Pont, dan nog lid van het hoofdbestuur ABVA. “Je bemoeien met dergelijke vraagstukken leert je je mogelijkheden kennen, maar ook je grenzen,” blikt Tazelaar nu terug. De zelfbeschouwing binnen de ABVA loopt in de tijd gezien gelijk op met ontwikkelingen als de Maatschappij Kritische Vakbeweging en wat later met het bewustwordingsproject van het NVV. Binnen het NKV zien we soortgelijke ontwikkelingen. Deze groeiende gelijkgestemdheid zorgt er mede voor dat we de fusie tussen NVV en NKV wel zien zitten. De fusie in Wageningen is in ieder geval zonder al te veel problemen verlopen. Tazelaar wordt in het hoofdbestuur van AbvaKabo gekozen en heeft daar twaalf jaar zitting in met figuren als Dutman en Van der Scheur als voorzitter. Het zijn de jaren waarin de ambtenaren uit hun tradities breken en de barricaden opgaan. Het pendelen tussen plaatselijke en landelijke politieke en vakbondszaken is leerzaam en levert veel op aan informatie. “Je snapt eerder waar het op uitdraait en daar kun je je voordeel mee doen.” 170
Het is Henk Blankestijn die Tazelaar polst voor een kandidaatstelling voor de gemeenteraad. In 1980 wordt hij in de gemeenteraad gekozen. Het jaar daarop is er een vacature voor wethouder en schuift hij door van het raadspluche naar het collegepluche. Hij zal wethouder zijn tot 1983. Verandering in wetgeving zorgt er voor dat een wethouder een soort kleine zelfstandige wordt en zelf voor een aantal premies kan opdraaien. Het betekent voor Tazelaar dat hij een inkomensval van zo’n dertig procent mag opvangen. Daar heeft hij geen zin in “ik hoef er niet rijker van te worden, maar toch ook niet armer”, is zijn zeer te begrijpen stelling. Gevolg is dat hij weer terugschuift naar het raadspluche. Tot 1992 maakt hij deel uit van de gemeenteraad. Zijn terugtreden als wethouder levert hem heel verschillende reacties op. Het is ‘not done’ om over geld te praten en om terug te treden vanwege zoiets vulgairs als geld, dat hoort dan eigenlijk niet. Daar staat tegenover dat anderen hem prijzen voor de moed om de stap te zetten. Er zijn meer wethouders in die tijd die hetzelfde probleem hebben. Ook bij de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) is het probleem bekend, maar zij slagen er niet in, om in de jaren van grootschalige bezuinigingen, daarvoor bij de minister van Binnenlandse Zaken gehoor te krijgen. Op andere plaatsen wordt wel de truc gebruikt om de echtgenote een minibaantje aan te bieden, zodat daar de premies op afgewenteld kunnen worden. Tazelaar wenst niet op deze, in zijn ogen oneigenlijke, mogelijkheid in te gaan. De portefeuille die hij beheert is die van Welzijn en Sociale Zaken. Het brengt hem in aanraking met de onderstroom van de Wageningse samenleving en de vraag hoe je daar beleid op kunt formuleren. Het zijn bezuinigingsjaren en zijn start als wethouder is de ondankbare taak het sociaal-culturele veld te saneren. Er zijn zo’n zestig welzijnswerkers in dienst en dat moet met de helft worden teruggebracht. Wageningen is complex. Op een betrekkelijk klein grondgebied moet erg veel gebeuren. Het is dus woekeren met de mogelijkheden. De inspraak van burgers is extra lastig omdat er altijd wel een academisch gevormde deskundige achter de deur staat. Wageningen is een actiestad. Bij een krakersactie gaat Tazelaar op bezoek in het gekraakte pand. Daar aangekomen merkt hij op een gegeven moment dat een aantal krakers bezig is de boel dicht te metselen om hem zo een tijd vast te kunnen houden. Wageningen kent een raad met een zeer kritische houding naar het college. De raad is altijd wel geneigd om te overvragen. Vanuit de welzijnshoek bekeken is Wageningen een fascinerende plaats. Het heeft de omvang van een dorp en de pretenties van een stad. 171
AbvaKabo De eerste vorm van krachtenbundeling onder het overheidspersoneel bestaat uit organisaties te onderscheiden naar beroep, rang, dienst of bedrijf. Door de uitbreiding van de overheidstaken - PTT, belastingen, publieke werken, gas- en elektriciteitsvoorziening, tram, reiniging - ontstaan rond 1900 vele bondjes van werklieden in overheidsdienst en verenigingen van allerlei categorieën ambtenaren. Deze organisaties zijn beperkt tot stad of streek of uitsluitend naar beroep georganiseerd. Door aaneensluiting ontstaan in de eerste twee decennia van de twintigste eeuw landelijke organisaties. Omstreeks 1920 hebben zich de vier te onderscheiden richtingen in de arbeidersbeweging zich ook afgetekend in de organisatie van het overheidspersoneel: de moderne of sociaal-democratische, de neutrale, de rooms-katholieke en de protestants-christelijke. Ambtenaren zijn van oudsher sterk vertegenwoordigd in ‘neutrale’ categorale bonden. Binnen de vier richtingen vormen zich centrales van overheidspersoneel die meerdere bonden omvatten. De ambtenarenbeweging in de negentiende eeuw kan in een drietal fasen worden onderscheiden: 1853-1876 te hoop lopen voor een bepaald doel zonder organisatie, 1876-1890 tijdelijke organisatie voor een bepaald doel, vanaf 1890 een groeiende vaste organisatie met als doel de arbeidsomstandigheden van de ambtenaren te verbeteren. De indiening van de pensioenwetsontwerpen in 1889 doet de beweging onder ambtenaren opleven en er ontstaat behoefte aan duurzame organisaties die zich inzetten voor belangenbehartiging van ambtenaren en niet alleen voor slechts één thema. Onder de klerken bestaat al jaren grote onzekerheid over hun aanstelling, terwijl er grote onvrede is over de hoogte van de bezoldiging. Het doel van de in 1889 opgerichte Bond van Klerken der Rijksbelastingen is dan ook bijvoorbaat duidelijk. De Vereeniging van Kommiezen bij ’s Rijksbelastingen in Nederland komt in 1892 tot stand. Het karakter van de vereniging is neutraal en christelijke- en katholieke commiezen zijn lid van de bond. In 1904 vindt een eerste ‘scheuring’ plaats door de oprichting van de Bond van Ambtenaren op Christelijke grondslag. In 1909, 1913 en 1914 overkomt dat de commiezen opnieuw, respectievelijk door de oprichting van de R.K. Vereeniging voor Commiezen en Commiezen te Water ‘St. Mattheus’, Bond van Assistenten der Rijksbelastingen en de Bond van Commiezen te Water. Religieuze zowel als standsverschillen tasten de eenheid van organisatie aan. Een jaar jonger dan de vereniging onder kommiezen is De Post een bond van 172
PTT-personeel. De ontwikkeling van De Post vertoont gelijke trekken met die van de kommiezen. In 1903 scheiden de rooms-katholieke leden zich af en in 1908 een aantal protestants-christelijke leden. In 1906 wordt in De Post gediscussieerd over aansluiting bij het zojuist opgerichte NVV. Het komt er niet van, maar het resultaat is wel dat een aantal leden de Nieuwe Nederlandsche Postbond opricht. Dat het hier pro-NVV krachten betreft wordt duidelijk als de Nieuwe Nederlandsche Postbond zich op 1 februari 1910 bij het NVV aansluit. Een jaar later doopt de bond zich om tot Algemeene Bond van Nederlandsch Post-, Telegraaf en Telefoonpersoneel. Het aantal, vaak onnavolgbare, afkortingen in vakbondsland is groot en de ambtenaren spannen daarin mogelijk de kroon. De Centrale Nederlandse Ambtenarenbond (CNAB) komt tot stand op 1 januari 1919. Het is een fusie van drie bij het NVV aangesloten ambtenarenbonden. Naast de Vereeniging van Kommiezen bij ’s Rijksbelastingen en de Algemeene Bond van Nederlandsch Post-, Telegraaf- en Telefoonpersoneel is de derde organisatie de Algemeene Nederlandsche Ambtenaarsbond (ANAB); opgericht in 1909. Ook de ANAB is een uitkomst van een scheuring, of misschien beter gezegd een poging tot hergroepering. Een honderdtal ambtenaren zet zich af tegen de wirwar van categorale verenigingen, er bestaan er op dat moment zo’n 250. Direct na de oprichting sluit de ANAB zich aan bij het NVV. De ANAB vindt vooral aanhang onder lagere ambtenaren. De hogere ambtenaren zijn vanwege hun standsbewustheid vrijwel onmogelijk te organiseren in een algemene bond. De ANAB moet vechten voor zijn bestaan. Verschillende gemeenten en ook een aantal rijksonderdelen nemen bepalingen op in hun ambtenarenreglement waarin staat dat ze weigeren te overleggen met de ANAB, dit in tegenstelling met de categorale ambtenarenorganisaties waarmee wel wordt overlegd. De ANAB ziet dat als willekeur en achterstelling, maar ziet het ook als bewijs dat de gemeentelijke- en rijksoverheden een krachtiger verzet van de zijde van de ANAB vrezen. De CNAB telt na fusie meer dan 9.000 leden. De Leeuwarder Vereeniging van Gemeentewerklieden ‘Ons Belang’ wordt op 25 september 1899 opgericht op initiatief van de gasfitter Nicolaas van Hinte. In 1901 zal het Ons belang zijn die de stoot geeft tot de oprichting van de Bond van Nederlandsche Gemeentewerklieden.. Van Hinte gebruikt de verkiezingscampagne van de SDAP in 1901 als platform om in contact te komen met leiders van gemeentewerkliedenbonden in andere plaatsen. Die contacten leiden er toe dat op 27 mei 1901 te Utrecht de Bond van 173
Nederlandsche Gemeentewerklieden wordt opgericht. Bij oprichting telt de nieuwe organisatie tien afdelingen met gezamenlijk 1.400 leden. Nadat ook groepen werklieden in dienst van de polders en de provincies zich aansluiten, wijzigt de naam van de bond in 1914 in Nederlandsche Bond van Werklieden in Openbare Dienst en Bedrijven. Door een fusie in 1920 met de Algemeene Nederlandsche Rijkswerkliedenbond - opgericht op 1 januari 1900 - wijzigt de naam zich in: Nederlandse Bond van Werklieden in Overheidsdienst. De bond heeft dan ruim 15.000 leden. In 1924 volgt nogmaals een naamswijziging. Werklieden wordt vervangen door Personeel waardoor de naam Nederlandsche Bond van Personeel in Overheidsdienst (NBPO) wordt. De Nederlandse R.K. Bond van Overheidspersoneel ‘St. Paulus’ vindt zijn oudste voorganger in Amsterdam en wel de in 1903 opgerichte R.K. Vereniging van Gemeentewerklieden ‘St. Laurentius’. Vanaf 1905 ijveren de Amsterdammers vooreen landelijke organisatie die in 1909 tot stand komt onder de naam van Nederlandse R.K. Gemeentewerkliedenbond. In 1915 fuseren de R.K. gemeentewerklieden met de R.K. Rijkswerkliedenbond en ontstaat de Nederlandse R.K. Bond van Overheidspersoneel ‘St. Paulus’. De bond telt dan ruim 1.400 leden in 20 afdelingen. Tien jaar later zijn dat er ruim 4.300 in 97 afdelingen Op 1 januari 1947 gaat de Algemene Bond van Ambtenaren (Abva) van start. De bond is de uitkomst van een fusie van de Centrale Nederlandse Ambtenarenbond en de Nederlandsche Bond van Personeel in Overheidsdienst. ‘Cultuurverschillen’ spelen een belangrijke rol bij de integratie van de twee bonden, waarvan de ene – de NBPO – vooral werklieden in dienst van gemeente en rijk organiseert en de andere – de CNAB – ambtenaren ‘der secretarie’ verenigt. De Abva telt bij oprichting 40.943 leden. In ruim dertig jaar zal het ledental meer dan vervijfvoudigen tot 208.363 (1980). De Katholieke Ambtenaren Bond (Kabo) komt op 1 januari 1949 tot stand door een fusie tussen de R.K. Bond van P.T.T. Personeel ‘St Petrus’en de R.K. Bond van Overheidspersoneel ‘St. Paulus’. In 1977 gaan de Abva en de Kabo in Wageningen oriënterende gesprekken aan om te komen tot een sterkere samenwerking. In navolging van de landelijke organisaties fuseren de afdelingen van Abva en Kabo in 1980 samen tot AbvaKabo, afdeling Wageningen.
174
Bouwbond FNV De Bouwbond FNV is, gelet op zijn voorgangers, naast KIEM (vakbond voor Kunsten Informatie en Media) de oudste vakorganisatie. De afdeling Amsterdam van de Bouwbond FNV is de voortzetting van de in 1864 opgerichte meubelmakersvereniging Amstels Eendracht en de 1865 opgerichte timmerliedenvereniging Concordia Inter Nos. De meubelmakers komen voor het eerst tot een nationale aaneensluiting in 1871 door het oprichten van de Nederlandsche Meubelmakersbond. Een keer zal niet volstaan. In 1892 volgt de Algemeene Meubelmakersbond, maar ook deze kent een opvolger in de in 1908 opgerichte Algemeene Nederlandsche Bond van Meubelmakers, Behangers en aanverwante vakken. Door fusie heeft zich bij de laatste de Nederlandsche Behangers- en Stoffeerdersbond, opgericht in 1895, gevoegd. Ook bij de timmerlieden is drie keer scheepsrecht. Achtereenvolgens zien we in 1875 de Nederlandsche Timmerliedenbond, 1890 de Vereenigde Timmerliedenbond en tenslotte in 1892 de Algemeene Nederlandsche Timmerliedenbond (ANTB) optreden. De Nederlandsche R.K. Bouwvakarbeidersbond ‘St. Joseph’ ontstaat op 17 mei 1917 uit een fusie van de bonden van kalk- en steenbewerkers, schilders en timmerlieden. De Nederlandsche R.K. Kalk- en Steenbewerkersbond is gesticht op 17 november 1901, maar heeft een voorloper in de in juni 1898 opgerichte interdiocesane bond met afdelingen in Amsterdam, Utrecht, Hilversum en Bussum. In 1901 breidt deze bond zich uit met afdelingen in Arnhem en Oosterbeek. De Nederlandsche R.K. Schildersgezellenbond wordt door verenigingen uit o.m. Amsterdam, Rotterdam en Arnhem opgericht op 16 februari 1902. De Nederlandsche R.K. Timmerliedenbond is weliswaar op 11 mei 1902 opgericht, maar gelet op zijn voorgangers de oudste van het drietal bonden die opgaan in Bouwvakarbeidersbond. Vóór 1910 bestaan er uitsluitend plaatselijke verenigingen van R.K. meubelmakers, Behangers en stoffeerders. Zes van deze verenigingen, waaronder Arnhem en Nijmegen, gaan op 20 maart 1910 samen in de Nederlandsche R.K. Bond van Meubelmakeres, Behangers, Stoffeerders en aanverwante vakgenoten ‘St. Anthonius van Padua’. Ondanks de lange naam ligt het zwaartepunt toch bij de meubelmakers, wat mag blijken uit het feit dat het vakblad dat de bond vanaf 1911 uitgeeft de R.K. Meubelmaker heet. Ook aan de in 1911 opgerichte Nederlandsche R.K. Houtbewerkersbond gaan plaatselijke 175
verenigingen vooraf. De houtbewerkers en meubelmakers fuseren op 29 februari 1920 tot de Nederlandsche R.K. Bond van Houtbewerkers, Meubelmakers, Behangers en Aanverwante Vakgenoten. In 1886 respectievelijk 1887 komen de Kalk- en Steenbewerkersbond en Steenhouwersbond tot stand. De schilders sluiten zich in 1893 landelijk aaneen in de Nederlandsche Schildersgezellenbond en voorafgegaan door de Nederlandsche Metselaarsbond en de Nederlandsche Opperliedenbond komt in 1906 de Centralen Metselaars- en Opperlieden-Bond in Nederland tot stand. Van aanvang af stelt de Centrale Bond zich op het standpunt van de algemene bedrijfsorganisatie. Reeds in 1912 komt een fusie met de Nederlandsche Steenhouwersbond tot stand, waarna de bond zich siert met de naam van Centrale Bond van Bouwvakarbeiders. De voorgenomen fusies met de schildersgezellen in 1913 en de Algemeene Nederlandsche Grondwerkersbond (ANG) in 1917 mislukken. De ANG wordt later uit het NVV gezet en het grootste deel van de leden sluit zich individueel aan bij de Bouwarbeidersbond. In 1920 ontstaat de Algemeenen Nederlandschen Bouwarbeidersbond (ANB) uit een fusie tussen de ANTB en de Centrale Bond. Beide organisatie tellen elk bijna 11.000 leden en er ontstaat door deze fusie een grote organisatie met ruim 21.000 leden. In 1937 worden nieuwe fusies voorbereid, maar deze komen niet meer tot stand. In 1945 herrijst de ANB en is tevens de voortzetting van: de Nederlandse Schildersgezellenbond, de Algemene Nederlandse Stucadoorsbond (1906) en het Neutraal Verbond van Werknemers in het Bouwbedrijf (1925). In 1971 fuseren de meubelmakers en bouwvakarbeiders in het NVV en een jaar later die in het NKV en ontstaan de Algemene Nederlandse Bond voor de Bouw- en Houtnijverheid (Bouwbond NVV) en Nederlandse Katholieke Bond van Werknemers in de Bouwnijverheid ‘St. Joseph’. Als gevolg van de besprekingen, aanvankelijk tussen NVV, NKV en CNV, maar uiteindelijk tussen NVV en NKV over samengaan besluiten de Bouwbond NVV en St. Joseph eerst tot een federatie en in 1982 tot fusie en ontstaat de Bouw- en Houtbond FNV. Vanaf 15 mei 1977 vormen de Bouw en Houtbonden van NVV en NKV te Wageningen een federatie. In 2001 wijzigt de bond zijn naam in: FNV Bouw.
Geurt Folmer Geurt Folmer overlijdt vrij plotseling op 10 maart 1978. Folmer is een bouwer zowel letterlijk, hij is bouwvakker van beroep, als figuurlijk in de omgang met zijn gezin en in het optreden binnen de vakbeweging. Voor zijn gezin in de eerste plaats, maar ook voor de vakbeweging, en in het bijzonder voor de Bouw- en Houtbond FNV is het heengaan van Folmer een zware slag. Hij is, als het om zijn kinderen gaat, een trots man en steekt dat ook niet onder stoelen of banken. Deze trots wordt nooit hinderlijk, maar getuigt van de grote genegenheid voor zijn gezin. Folmer kent het bouwwereldje, hij werkt lange jaren bij de firma Kleinrensink. Hij is betrokken bij zijn collega’s en kent de omstandigheden waarin zij werken als zijn broekzak. Vanuit deze betrokkenheid en zijn grondige kennis van de omstandigheden in de bouw weet hij inhoud te geven aan het vakbondswerk. Folmer is enige jaren voorzitter van de afdeling Wageningen van de Bouwbond-NVV en vanaf 1974 tot zijn overlijden penningmeester. In 1975 wordt hij als vertegenwoordiger van de Bouwbond NVV gekozen in het Wageningse NVV-bestuur. In de bouw betekent het penningmeesterschap dat je ook, of misschien wel vooral, vertrouwensman bent voor werkenden en werkzoekenden en tevens het geld van het Sociaal Fonds Bouwnijverheid beheert. Folmer is, en dat typeert hem, tegen formeel ingestelde spreekuren. ‘Zijn mensen’ moeten als dat nodig is elke dag bij hem terecht kunnen. Folmer is geen man van grote woorden. Hij is recht door zee, een kameraad die, na een eenmaal gegeven woord, vierkant achter je blijft staan. Dat recht op de man af is hij ook bij zijn werkgever. Het levert het Volkshuis geen windeieren, maar bouwmaterialen op voor de verbouwing. Velen zullen Geurt Folmer herinneren als de alom aanwezige glunderende gastheer op de ontspanningsavonden van de Bouwbond. Folmer is op deze avonden, die voor hem hoogtepunten zijn, het onmiskenbare middelpunt.
FNV Bondgenoten Op donderdag 29 januari 1998 vond in Amsterdam een opmerkelijke en historische bijeenkomst plaats. Of beter gezegd vier bijeenkomsten. Vier FNV
176
177
bonden besloten op die dag gezamenlijk verder te gaan onder de naam FNV Bondgenoten. Een bond met 500.000 leden, die in welhaast alle sectoren van de markt opereert ja je mag wel zeggen van alle markten thuis is, begon op die donderdag met zijn bestaan. De oprichting van FNV Bondgenoten betekent tegelijkertijd dat vier bonden met een roemrucht verleden er mee ophouden. Althans in hun eentje. Deze vier bonden: FNV Dienstenbond, Industriebond FNV, Vervoersbond FNV en Voedingsbond FNV, hebben stuk voor stuk een lange geschiedenis. De oudste landelijke organisatie als voorloper van FNV Bondgenoten is die van de metaalbewerkers. Op 17 januari 1886 wordt de Nederlandsche IJzeren Metaalbewerkersbond opgericht door metaalbewerkers verenigingen uit Amsterdam en Den Haag. Nog in hetzelfde jaar sluiten zich verenigingen uit Dordrecht en Arnhem aan. Na enige jaren wordt de bond omgedoopt tot Algemene Nederlandse Metaalbewerkersbond (ANMB). Ook andere beroepsgroepen in- of verwant aan de metaalindustrie gaan zich aan het eind van de negentiende eeuw landelijk organiseren. We noemen: de diamantbewerkers in 1894, de vormers en de koper- en blikslagers in 1896 en de elektriciëns in 1897. Al deze organisaties gaan vroeger of later op in de ANMB. De diamantbewerkers (ANDB) in 1956. Bij de Rooms-Katholieke werknemers is er een soortgelijke ontwikkeling met de Nederlandse R.K. Metaalbewerkersbond St. Eloy. Bij de fabrieksarbeiders, die pas aan het begin van de 20ste eeuw tot een landelijke organisatie komen, is er eveneens sprake van een opeenvolging van fusies. Met de glas- en aardewerkers, de sigarenmakers, de drankbereiders en uiteindelijk ook met de mijnwerkers. De sigarenmakers komen voor de eerste maal tot een landelijke organisatie in 1867. Het stakingsconflict waar deze bond in het begin van de jaren zeventig van de negentiende eeuw in terechtkomt, loopt uit op een nederlaag. De organisatie is nog te zwak en het werkgeversfront te hecht De sigarenmakersorganisatie gaat teniet. Eerst in 1887 is er weer sprake van een landelijke sigarenmakersbond. De drankbereiders (branders en brouwers) en mijnwerkers komen aan het eind van de negentiende eeuw tot organisatie. De landelijke organisaties van fabrieksarbeiders zijn de Algemene Bedrijfsgroepen Centrale en St. Willibrordus. De textielwerknemers kennen plaatselijke verenigingen vanaf 1872. Eerst in de laatste jaren van de 19e eeuw komen er landelijke organisaties. De textielbonden in Twente moeten wel het hardste gevecht leveren voor erkenning. Stakingen, die soms maanden duren, waarbij de werkgevers voor het eerst 178
het hongerwapen van de uitsluiting toepassen, gaan om beter loon, maar vaker nog om het voorkomen van loonsverlaging. De meest opmerkelijke fusie van alle bondsfusies is mogelijk die van de Algemene Nederlandse Bond van Textielarbeiders en De Eendracht. De eerste is een socialistische de tweede een katholieke organisatie. Deze fusie, in 1903, loopt dus ruim driekwart eeuw vooruit op de fusie van NVV en NKV in 1981. De bonden die tot 1971 werkzaam zijn in de textiel zijn de ABTK ‘De Eendracht’ en St. Lambertus. Op 15 mei 1952 wordt in Wageningen een afdeling opgericht van de De Eendracht, door de afdeling Veenendaal op te splitsen. In 1963 telt De Eendracht te Wageningen 17 leden. In 1972 gaan de Metaalbedrijfsbond NVV (voorheen de ANMB), de ABC en de ABTK ‘De Eendracht’ een fusie aan en vormen de Industriebond NVV. Op hetzelfde tijdstip doen dat ook St. Eloy, St. Willibrordus en St. Lambertus en vormen samen de Industriebond NKV. In 1979 besluiten beiden Industriebonden, na korte tijd een federatie te hebben gevormd, samen verder te gaan als Industriebond FNV. De Industriebond FNV afdeling Wageningen komt tot stand op 27 september 1979. De handels- en kantoorbedienden en de handelsvertegenwoordigers hebben sedert de jaren zestig van de negentiende eeuw plaatselijke verenigingen. Veelal niet met een grotere doelstelling dan om met vakgenoten bijeen te komen, maar soms ook met de doelstelling van beter vakonderwijs, verzorging van logementen voor de reizigers en van verzekeringsfondsen. Soms ook met als doel wijziging te brengen in de arbeidsomstandigheden van vakgenoten zoals de Amsterdamse vereniging Vervroegd Beursuur die als doelstelling heeft de arbeidstijd van de bedienden te bekorten door de beurs een uur eerder te laten sluiten. De handelsreizigers kennen al vroeg een landelijke vereniging. Reeds in 1874 komt deze tot stand. In een groot aantal wat grotere plaatsen heeft deze bond afdelingen. In 1883 wordt in Rotterdam Mercurius opgericht. Aanvankelijk een plaatselijke vereniging die later zijn vleugels uitslaat over omliggende gemeenten en zo uitgroeit naar een meer landelijke organisatie, waar Rotterdam overigens onmiskenbaar het middelpunt in blijft vormen. Deze organisatie is vooral sterk gericht op opleidingen van kantoorpersoneel. De hedendaagse bemoeienis van de bond met het vakonderwijs in de dienstensector grijpt hierop nog steeds terug. Mercurius heeft zijn conservatieve kanten. Hij ziet geen plaats voor vrouwen in het vak en wenst hen derhalve ook niet te organiseren. In 1896 wordt, met als bakermat Amsterdam, de Nationale Bond voor Handels en Kantoorbedienden opgericht. De Natio179
nale en Mercurius zijn een aantal jaren ‘concurrenten’ van elkaar totdat zij 1907 fuseren. De Algemene Bond voor Handels en Kantoorbedienden verschijnt in 1905 op het toneel. Deze bond ontstaat als het ware uit verzet tegen het conservatisme van De Nationale. Het is de Algemene die zich aansluit bij het NVV. De Rooms-Katholieke handels- en kantoorbedienden kennen plaatselijke verenigingen vanaf 1890 wanneer in Amsterdam St. Nicolaas wordt opgericht. Eerst in 1908 komt er een Nederlandsche R.K. Bond voor Handels-, Kantooren Winkelbedienden tot stand. Tussen 1890 en 1908 zijn er wel in een groot aantal plaatsen verenigingen ontstaan die allen vernoemd zijn naar een heilige, zoals St. Olof, St. Vitus en St. Augustinus. Ook andere beroepsgroepen in de dienstensector kennen plaatselijke en landelijke organisaties zoals pakhuisknechts, winkelbedienden en boekverkopers.Gedurende de twintiger jaren van de twintigste eeuw zijn er meerdere pogingen tussen de De Algemene en Mercurius om tot fusie te komen. In 1945 besluiten De Algemeene en Mercurius door te gaan, verenigd in de Algemene Nederlandse Bond voor Handels- en Kantoorbedienden en Handelsreizigers ‘Mercurius’. De organisatie van verzekeringsagenten sluit zich daar in 1947 bij aan. In 1952 moet Mercurius als gevolg van de invoering van de bedijfstaksgewijze organisatie veel leden overschrijven naar de andere bonden. Vanaf 1977 wordt de naam Dienstenbond NVV. Een dergelijke naamswijziging is er ook bij St. Franciscus de Nederlandsche R.K. Bond voor Handels-, Kantoor- en Winkelbedienden. Diens naam wijzigt in Diensten-bond NKV. In 1981 gaan beide Dienstenbonden samen verder als Dienstenbond FNV. In de voedings- en genotmiddelenindustrie is de beroepsgroep die zich het eerst organiseert die van de bakkers. Ze hebben daar reden toe. De lange arbeidstijden vooral ‘s-nachts zijn heel lang het centrale thema geweest waar de verenigingen van bakkers verzet tegen aan tekenden, te beginnen met Een doel, een wil te Amsterdam opgericht in 1869. Nog voor het einde van de negentiende eeuw komt de Nederlandsche Bakkers-gezellenbond tot stand. De land- en veenarbeiders ‘regelen’ hun lonen lange tijd zonder een geregelde organisatie. De veenwerkers krijgen in het begin van het seizoen te horen wat hun loon is. Beviel dat niet dan werd in staking gegaan, het z.g. ‘Bollejagen’. Stakingen in de venen zijn dan ook sedert het midden van de negentiende eeuw welhaast een jaarlijks terugkerend gebeuren. De landarbeiders organiseren zich voor het eerst op grote schaal in 1889 in de veren180
ging Broedertrouw in Friesland. Deze organisatie heeft aanvankelijk veel succes, maar gaat ten onder aan innerlijke tegenstellingen in een groot conflict met de werkgevers. Het zaad is echter gestrooid en in 1890 en daarop in 1897 komt een landelijke organisatie van Landarbeiders tot stand. Een derde loot aan de stam van de Voedingsbond FNV is die van de Cacao-, chocolade- en suikerbewerkers. Deze beroepsgroep is vooral sterk vertegenwoordigd in Amsterdam en de Zaanstreek. Ons Vakbelang is de oudste vereniging van cacaobewerkers. Deze vereniging komt in 1895 tot stand in Amsterdam. In 1899 komt een landelijke organisatie tot stand die voornamelijk steunt op Amsterdam en de Zaan met een enkele afdeling elders zoals Rotterdam. De Rooms-Katholieke werknemers hebben van aanvang af een landelijke organisatie - opgericht in 1897 - waarin bakkers en cacao-, chocolade- en suikerbewerkers in een organisatie zijn samengebracht. In 1904 komt er ook een Rooms-Katholieke organisatie van landarbeiders: St. Deusdedit. In de loop van de jaren gaan steeds meer beroepsgroepen samen in wat uiteindelijk de Voedingsbond FNV zal heten we noemen: de slagersgezellen, de werknemers in de zuivel en bloemisten en tuinlieden. Al deze groepen hebben landelijke organisaties gekend. Na al deze fusies zijn de Voedingsbonden van het NVV en NKV de eersten die in 1976 een FNV bond worden. Zonder transport staat alles stil. Deze slogan die zeker hout snijdt gaat vooral op in de tweede helft van de twintigste eeuw. Een eeuw geleden was het toch meer: in het transport gaat het vooral rustig. De oudste organisaties in het transport moeten we dan ook vooral zoeken bij het transport over water. De oudste bond is die van de schippers en schuitenvoerders die in 1868 in Amsterdam ontstaat. De eerste landelijke organisatie in de binnenvaart is van 1900. De bootwerkers in de haven organiseren zich met vallen en opstaan vanaf de tachtiger jaren van de 19e eeuw. De Rooms-Katholieke werknemers vormen in 1896 in Rotterdam eigen verenigingen. Vele organisaties van aparte beroepsgroepen in het vervoer zijn terecht gekomen in de Vervoersbond FNV. Machinisten en Stokers gaan in 1913 samen met verenigingen van dekpersoneel en die van de Rijnvaart. In 1918 gaan zij weer samen met de Centrale Bond van Transport - en Havenarbeiders (CBT). De Kuipersgezellenvereniging is bij deze fusie ook betrokken evenals de organisaties van loopknechten, bezorgers en pakhuisknechten. De Vlaardingse vissers sluiten zich aan in 1918. Eensgezindheid uit Zaandam, een bootwerkersvereniging doet dat in 1919. Er volgen tussen 1920 en 1940 meer aansluitingen van vaak plaatselijke verenigingen van werknemers in het transport. 181
Een belangrijke groep is natuurlijk het spoorwegpersoneel. De oudste verenigingen van spoorwegpersoneel dateren uit 1870 en 1871 respectievelijk in Utrecht en Tilburg. De zelfstandige organisatie van Spoor- en Tramwegpersoneel bestaat tot 1956 wanneer zij fuseert met de CBT tot de Nederlandse Bond van Vervoerspersoneel (NBV). Onder de Rooms-Katholieke werknemers is een zelfde gang van zaken weer te geven. In 1903 ontstaat St. Raphael de Nederlandsche R.K. Bond van Spoor- en Tramwegpersoneel. In 1963 fuseert St. Raphael met St. Bonifacius de Katholieke Bond van Werknemers in het Transportbedrijf. St. Bonifacius is in 1902 gestart onder de naam: St. Leonardus. In 1972 zijn er naamswijzigingen en krijgen we de Vervoersbond NVV en de Vervoersbond NKV. In 1974 gaan deze twee een federatie aan om in 1982 door een fusie Vervoersbond FNV te worden.
Kiem De Algemeene Nederlandsche Typografenbond (ANTB) is door zijn oprichting in 1866 de oudste landelijke vakbond van ons land. Aanvankelijk steunde de bond slechts op twee plaatselijke verenigingen in Amsterdam en Arnhem. Het tweede bondsjaar laat een groei zien in afdelingen waaronder Wageningen. Lange tijd is de ANTB de enige landelijke organisatie in het grafische bedrijf, noch naar beroepsgroep nog naar gezindte is er sprake van een andere organisatie. Daaraan komt een einde in 1900 als de steendrukkers en de boekbinders te Amsterdam er toe overgaan eigen organisaties op te richten. In 1902 wordt de Nederlandsche Katholieke Grafische Bond (NKGB) opgericht. In hetzelfde jaar ziet ook een christelijke bond het licht. De Amsterdamse Steendrukkers Vereeniging ‘Ons belang’ geeft in 1902 de aanzet tot het oprichting van de Nederlandsche Steendrukkers Vereeniging. Eveneens in Amsterdam is er nog sprake van een Vereeniging van Litografen. De litografen werken met de steendrukkers samen met de uitgave van het Litografisch Vakblad. De samenwerking wordt fusie door omzetting van de Nederlandsche Steendrukkers Vereeniging in de Nederlandsche LitoFotografische Bond (NLFB) op 1 januari 1905. De Nederlandsche Fotografen Bedienden Bond is opgericht in 1894. Groot is deze bond nooit geweest en ze heeft slechts in enkele grote steden haar aanhang. In 1912 fuseert ze met de NLFB. Ter completering van de beroepsgroepen die in het grafisch bedrijf een eigen organisatie hebben gekend 182
moeten we de chemigrafen noemen. In 1906 doet de NLFB een poging om de chemigrafen te organiseren. De actie mislukt, maar heeft tot gevolg dat de Algemeene Nederlandsche Chemigrafen Bond (ANCB) wordt opgericht. Nog in hetzelfde jaar vinden tussen de NLFB en ANCB besprekingen plaats om een federatie te vormen. In juni 1907 wordt overeenstemming bereikt en wordt de federatie een feit. In 1911 leidt het tot een fusie en krijgt de bond de naam van Nederlandsche Lito-, Foto- en Chemigrafenbond (NLFCB). De ANCB komt door de fusie in het NVV terecht. Voor de katholieken en christelijke leden is dat een stap te ver en zij treden uit de bond. In 1912 leidt dat tot de oprichting van de Nederlandsche R.K. Lito-, Foto- en Chemigrafen Bond (NRKLFCB) die nog in dat zelfde jaar besprekingen aanknoopt met de NKGB. In 1918 fuseren beide R.K.-grafische bonden. De naam blijft NKGB. Een aantal jaren blijft de NLFCB werkzaam binnen haar eigen beroepsgroepen, maar in 1918 tracht ze haar werkterrein te verbreden tot de typografen. Het spreekt haast vanzelf dat ze daarmee in aanvaring komt met de ANTB. De ANTB en de NLCFB opereren in dezelfde bedrijfstak en het is derhalve niet verwonderlijk dat ze in elkaars vaarwater komen. Net zomin is het verwonderlijk dat op de gedachte wordt gekomen om te fuseren. In 1922 begint het idee van fusie in het vakblad van de NLCFB, maar het vakblad van de ANTB reageert nogal afhoudend, door te wijzen op de verschillen tussen de typo’s en de andere ‘grafen’. Desondanks vindt er overleg plaats tussen de besturen van beide organisaties. Het leidt vooralsnog alleen tot verbetering in de samenwerking. Eerst in de Tweede Wereldoorlog zal het gedwongen door de bezetter tot een fusie komen. In 1945 wordt de afgedwongen fusie niet meer ongedaan gemaakt en wordt de bond heropgericht onder de naam van Algemene Nederlandse Grafische Bond (ANGB). In navolging van de vakcentrales NVV en NKV starten de grafische bonden ANGB en NKGB in 1977 federatie besprekingen. In 1978 komt de federatie Druk en Papier FNV tot stand, gevolgd door een fusie in 1982.
Er is er geen zonder vlekje Het zijn allemaal gepokte en gemazelde vakbondsbestuurders, maar toch zitten ze er wat onwennig bij nu het eens niet gaat over arbeidsvoorwaarden of de organisatie van het vakbondswerk. Het gezelschap - één dame en zeven heren - aarzelt nu ze het over hun eigen geschiedenis moeten hebben. Er is 183
iets van terughoudendheid en schroom. Ondanks de nadrukkelijke uitnodiging om in het gesprek te stappen als een van de aanwezigen iets te berde brengt wat tot discussie moet leiden, tenslotte gaat het er om de betere ‘roddels’ op tafel te krijgen, blijft het verdacht stil en luistert iedereen respectvol naar Jans Schepers als deze als eerste zijn verhaal vertelt. En dat voor een gezelschap, dat meestal al voor aanvang van de vergadering met elkaar in debat is en zelden verzuimt om door elkaar te praten. Schepers is geen Wageninger en daarmee is het eerste opmerkelijke punt aan de orde, want de meeste komen van oorsprong niet uit Wageningen. Schepers, geboren in 1940 te Emmen, groeit op in een agrarisch gezin. Na de lagere school bezoekt hij de MULO en daarna de Middelbare Landbouwschool. Voor werk komt hij naar Wageningen. In 1963 treedt hij in dienst als onderzoeksassistent plantenveredeling bij de Directie Landbouwkundig Onderzoek. Aanvankelijk maakt dit onderzoeksinstituut deel uit van het Ministerie van Landbouw en Visserij, maar later wordt het verzelfstandigd. Schepers blijft deze werkgever trouw totdat hij in 2001 met FPU, de vervroegd uittredingsregeling in overheidsland, gaat. De arbeidersbeweging in het algemeen en de katholieke arbeidersbeweging in het bijzonder heeft hij niet van huis uit meegekregen. Vanwege zijn huwelijk met een katholiek meisje bekeerd hij zich tot het katholicisme. Schepers, een katholiek uit liefde, heeft dus meer vlekjes dan alleen het niet-Wageninger zijn, maar ook daarin zal hij niet uniek blijken. In 1967 wordt hij lid van de Katholieke Bond van Overheidspersoneel (Kabo). En dan gaat het hard want wat hij met zoveel anderen ontdekt is: je hoeft er maar even je neus in te steken of je wordt gebombardeerd tot kaderlid. Hij belandt in de GroepsraadLandbouw van de Kabo, wordt lid van de dienstencommissie, later OR, en komt, na de fusie van Abva en Kabo, in het afdelingsbestuur van de AbvaKabo. De dienstencommissie, Tazelaar is daarvan de grote voorvechter, komt in 1970 tot stand. Aan Helwig heeft hij het te danken dat hij in de groepsraad terechtkomt. Aangezien Schepers niet in het afdelingsbestuur van Wageningen van de Kabo heeft gezeten vindt hijzelf dat hij niet echt een Kabo verleden heeft. Om die reden heeft hij geen sterke gevoelens over de fusie van Abva en Kabo. Het gebeurt en voorzover hij daar een mening over heeft wordt door hem de fusie onderschreven. “Goed dat het gebeurd is. Met meer mensen kun je toch meer bereiken”, aldus Schepers. De fusie heeft ook bij Ton Helwig geen diepe sporen nagelaten. “Ach, landelijk is dat besloten dus doe 184
je dat gewoon”, deelt hij desgevraagd mee. Hij heeft er geen problemen mee. Ook voor hem geldt: als je groter bent heb je meer invloed. Helwig is ook niet iemand die van huis uit de vakbeweging heeft meegekregen. Aanvankelijk meent hij zelfs dat het dom is van die bonden om afspraken te maken die voor iedereen gelden. Waarom zou je dan lid worden? Later vindt hij dat toch niet zo’n sportieve houding en treedt toe tot de Algemene RoomsKatholieke Ambtenarenbond (Arka). Schepers stopt in 2003 als afdelingsbestuurder. De ‘indikking’ van de afdeling, ofwel het opgaan van de afdeling Wageningen in die van Ede kan hij nog wel volgen, maar als het een nog omvangrijkere afdeling moet worden dan is het voor hem toch mooi geweest en besluit hij op te stappen. Namens de AbvaKabo heeft hij zitting in de FNV-afdeling Wageningen. In de laatste jaren voor de opheffing van de FNV-afdeling is hij voorzitter. Jans Schepers is dus de laatste voorzitter van de FNV in Wageningen. Ook Ben Brouwer is een allochtoon. En ook zijn ‘bakermat’ is geen vakbondsgezinde omgeving. Dat ‘vlekje’ deelt hij dus met Schepers en Helwig. Brouwer is in 1942 geboren in Rotterdam. Zijn wieg staat op een vrachtboot; zijn ouders zijn binnenschippers. Na de lagere school volgt hij binnenvaart onderwijs en opleidingen voor de zeevaart. Het ruime sop zal hij echter niet kiezen. In 1960 is hij matroos/stuurman op een particulier binnenschip en enkele jaren later kapitein op partyschepen. In 1970 komt Brouwer in Wageningen terecht als kapitein op het Lexkesveer. De gemeentedienst van Wageningen zal hij niet meer verlaten. Via promoties tot haven-, markt- en veerbaas en coördinator wordt hij in 1998 teamchef buitendienst. In die functie ‘monstert’ hij in 2003 af en gaat met FPU. Zijn familieachtergrond kenschetst hij als een VVD-nest en dat wordt nog versterkt door zijn huwelijk met een kasteleinsdochter die ook uit een VVD nest stamt. Ten tijde van zijn opleiding komt hij al wat los van het liberale gedachtegoed, maar het duurt toch tot 1972 alvorens hij zich aansluit bij de ABVA. Als je het doet dan moet je het goed doen moet zijn gedachte zijn geweest want in hetzelfde jaar wordt hij ook lid van de VARA en de PvdA. Al spoedig (1973) is hij bestuurslid van de groep gemeente met zo’n honderd leden. Hij zal dat zo’n vijftien jaar blijven, waarvan tien jaar als voorzitter. Brouwer wordt gekozen in het georganiseerd overleg - het bij verordening vastgelegde overleg tussen werkgever (de gemeente) en de bonden – en zal daar 25 jaar deel van uitmaken. Ook in de opeenvolgende dienstencommissies en medezeggenschapsraden doet hij een kleine twintig jaar mee. De fusie tussen Kabo en Abva staat ook bij 185
Brouwer niet echt in de ziel gegrift. “Ach, eigenlijk namen we ze over”, is zijn wat laconieke commentaar aangevend dat hij het nu niet bepaald als een wereldschokkend probleem heeft ervaren. “De groep gemeente is betrekkelijk klein en je kende de anderen al uit het georganiseerde overleg”, aldus Brouwer, “dus je wist met wie je in zee ging.” Het lijkt een abc-tje, maar helemaal vlekkeloos gaat het nu toch ook weer niet. Voor de leden van de Kabo is Het Volkshuis toch ‘besmet’. Te veel geïdentificeerd met het rode verleden. De groep gemeente van de AbvaKabo vergadert voortaan op het gemeentehuis. Door de jaren heen slijt de aversie tegen Het Volkshuis en nu is daar niets meer van te merken. Brouwer is van 1984 tot 1988 voorzitter van het Volkshuisbestuur. Het is een spanningsvolle periode. In Het Volkshuis is er sprake van een soort commissiedemocratie. Het bestuur is zijn greep kwijt en de commissies maken min of meer de dienst uit. Onder het regime van Brouwer worden de commissies bedankt en aan de dijk gezet. Door het moeizame functioneren ontstaat er ook nog discussie aan de hand van de prangende vraag: van wie is nu eigenlijk Het Volkshuis? Zowel bij FNV als bij PvdA bestaat de opvatting: ieder de helft! Het Volkshuis is echter ondergebracht in een stichting die statutair bestuurd wordt door twee partijen. Elk der partijen kan er wel uitstappen en zo zijn zeggenschap opgeven, maar dat wil nog niet zeggen dat je ook de helft van het bezit mee kan nemen. Het eigendom blijft gewoon in de stichting. Uiteindelijk zal de PvdA uit de stichting stappen. En of het allemaal nog niet genoeg is, is er ook nog de haat-liefde verhouding tussen Het Volkshuisbestuur en de Bouw- en Houtbond FNV. De laatste, onder aanvoering van Gradus Verhoeven wenst niet akkoord te gaan met het contract dat ze van Het Volkshuis krijgen voorgelegd. Het loopt zo hoog op dat de Bouwbond zelfs een ander onderkomen zoekt. “Gradus is nogal vasthoudend”, zegt Brouwer daarover, “hij kon de vergaderingen behoorlijk ophouden.” Gradus Verhoeven is zoon van een steenfabrieksarbeider. Hij volgt een schildersopleiding, maakt deze niet af, maar belandt wel in het schildersvak en dus in de bouw. Hij maakt al jaren deel uit van het afdelingsbestuur Wageningen van de Bouwbond FNV. “De fusie van de bouwbonden gaven in Wageningen echt geen probleem”, vertelt Verhoeven met enige trots. “De beide afdelingen in Wageningen fuseren al een jaar eerder dan de landelijke organisatie.” De fusie mag dan geen probleem geven, in het gefuseerde afdelingsbestuur zijn twee penningmeesters en die geven dat wel. Het duurt niet lang of beide lastpakken worden afgezet. Met de nieuwe penningmees186
ter wordt een strakke financiering afgesproken. Deze werkwijze heeft succes en het zorgt ervoor dat de Bouwbond in Wageningen een kapitaalkrachtige bond wordt. Het Volkshuis kan zich geen breuk veroorloven met de ‘suikeroom’ in het gezelschap van partij en bonden. Om Het Volkshuis draaiende te houden is de Bouwbond een noodzaak zowel vanwege de centjes als vanwege de ‘handjes’ die ze kunnen leveren. Als er opgeknapt moet worden is een aantal vrijwillige bouwvakkers natuurlijk goud waard. Het antwoord op de vraag waarom de Bouwbond dan toch opstapte vanwege een huurcontract, terwijl ze toch geld hebben is nogal verrassend. “We zijn een kleine bond in vergelijking met de ambtenaren. Bij hen voelden we ons toch te vaak het ondergeschoven kind in Het Volkshuis. En dat leidt tot dergelijk gedrag.” Van Ton Helwig weten we al dat hij uit de Kabo stamt en dat hij weinig problemen had met de fusie tussen de Kabo en de Abva. Hij maakte deel uit van zowel het afdelingsbestuur van de Kabo als die van de AbvaKabo. Helwig is een in 1932 geboren Hagenaar. Zijn vader werkte daar bij de PTT. In de Tweede Wereldoorlog komt hij op de Noord-Veluwe terecht en maakt kennis met de landbouw. Na de MULO volgt hij de opleiding aan de Hogere Landbouwschool te Dordrecht. Na eerst een aantal jaren gewerkt te hebben in den Haag bij het Landbouw Economisch Instituut vestigt hij zich in 1966 in Wageningen na aanvaarding van een baan bij het IMAG (Instituut voor Milieu en agritechniek, vroeger een instituut van de Directie Landbouwkundig Onderzoek). Hij werkt tot zijn pensionering in 1997 bij het IMAG. In tegenstelling tot de meeste anderen is Cees Kooijman wel een geboren en getogen Wageninger. Een geschreven portret van hem vindt u elders in dit boek. Ook Kooijman heeft weinig problemen ondervonden van de fusies die hij heeft meegemaakt. De eerste is die van de Metaalbedrijfsbond met de ABC en De Eendracht. De toenmalige voorzitter van de ABC wil persé aanblijven als voorzitter. Deze uitdrukkelijke wens doet Kooijman, die dan voorzitter is van de Metaalbedrijfsbond in Wageningen, terugtreden. “Het is dan wel sneu”, merkt hij op, “als je twee jaar later alsnog wordt gevraagd om aan te treden.” De veronderstelling dat al die fusies die zo gladjes zijn verlopen een te mooie voorstelling van zaken is wordt van alle zijde hartgrondig tegengesproken. De bonden onderling binnen de FNV maakten vaker ruzie dan de voormalige concurrenten van NVV en NKV dat deden is de repliek. Het gezelschap raakt enthousiast als de acties gememoreerd worden die met Het Volkshuis als 187
centrum zijn georganiseerd. De acties tegen de korting op ziekengeld in 1979 zijn de mooiste. Wageningen trekt massaal met bussen naar Den Haag. “We kregen veel aandacht in de pers. Die Wouke van Schellenburg, die nu net is vertrokken bij het NOS-journaal, die werkte toen bij De Nieuwe Krant, die zagen we toen vaak hier.” Gradus Verhoeven geniet nog duidelijk na, als hij vertelt van de 4.000 taai-taai kruisraketten die ze hebben rondgedeeld bij de Rijksgebouwendienst. Voor hem zijn de acties tegen de plaatsing van de kruisrakketen de mooiste. Voor Kooijman blijft de actie tegen de korting op de ziektewet het mooist. Alle 35 werknemers werkzaam bij De Weerd stapten toen in de bus. De staking was unaniem en volledig. Dora van Os-Jacobsen heeft een minder directe beleving met dergelijke acties. Geboren in Renkum in 1925 komt ze na haar huwelijk naar Wageningen. Haar echtgenoot werkt bij drukkerij Veenman. Geheel passend in de tijd, wordt zij, als ‘de vrouw van’, lid van de Vrouwenbond en maatschappelijk actief in het vrijwilligerswerk. Van Os is zes jaar secretaris van de Vrouwenbond afdeling Wageningen, zes jaar penningmeester en vier jaar voorzitter. Ook maakt ze jarenlang deel uit van het districtsbestuur en het landelijk bestuur. Zij maakt zich zeer verdienstelijk in de service naar de leden. Twaalf jaar verdedigt ze de belangen van de werknemers in de ontslagcommissie van het Gewestelijk Arbeidsbureau en even lang doet ze dat in de adviescommissie van de Sociale Dienst. Het indrukwekkendste zijn toch wel de 31 jaren dat zij de leden van het NVV en FNV ten dienste staat met het invullen van hun belastingbiljet, het telken jaren terugkerende lastige en gehate karweitje. Het is de omvangrijkste en in service aantallen gemeten belangrijkste dienst die de FNV haar leden te bieden heeft. Deze service drijft geheel en al op vrijwilligers als Dora van Os. Als haar echtgenoot in 1989 overlijd zet ze zijn lidmaatschap bij de grafische bond – nu Kiem geheten – voort. Haar man is meer dan 40 jaar vertrouwensman geweest voor alle grafische bedrijven in Wageningen. Van Os zet zijn werk voort als contactpersoon van het ASF, het sociaal fonds in de grafische industrie. Ook in haar beleving zijn de fusies die de grafische bonden aangaan nooit een groot probleem geweest. De grafische industrie in Wageningen is nu goeddeels geschiedenis en zo ook de afdeling Wageningen van de grafische bond, maar Van Os is nog immer lid van Kiem en gelet op haar verknochtheid aan deze organisatie zal ze dat haar leven lang wel blijven ook. Joop Ackerman is wel een echte Wageninger, maar aan hem kleeft wel weer een ander ‘vlekje’. Hij is tot 1961 lid van de Eenheids Vakcentrale (EVC) alvo188
rens lid te worden van het NVV. Er is duidelijk respect en waardering voor Ackerman bij de andere gespreksdeelnemers, maar toch ontstaat er enige animositeit als hij zijn politieke keuze voor het communisme toelicht. Iedereen kent die natuurlijk allang, maar toch. Ackerman is een kind uit een gemengd huwelijk. Zijn vader is katholiek en zijn moeder protestant. Beide ouders sluiten zich echter al op betrekkelijk jonge leeftijd aan bij de CPN. Het geeft een breuk in de familie en de jonge Ackerman kende lange tijd zijn grootouders niet hoewel deze slechts enkele deuren verder wonen. Al op achtjarige leeftijd maakt hij kennis met Het Volkshuis bij repetities en optreden van het zangkoor Tot Steun in de strijd waar zijn ouders lid van zijn. Ackerman heeft verschillende werkgevers gehad in de metaalnijverheid en metaalindustrie, maar komt tenslotte in de bouw terecht. De laatste 12 jaar voor zijn pensioen werkt hij als administrateur bij de meubelfabriek. Zijn politieke keuze brengt de opvatting mee dat je lid hoort te zijn van de moderne vakorganisatie. Hij is secretaris geweest van de EVC afdeling Wageningen, maar als deze gaat verlopen volgt hij het advies van het CPN-bestuur en wordt hij lid van het NVV. Binnen het NVV ondervindt hij herhaalde malen de nodige weerstand, onder meer van de toenmalige voorzitter van de Bouwbond in Wageningen. Ook de vader van Ackerman, die wel tot drie keer toe is geroyeerd, ontmoet vanwege zijn opvattingen de nodige weerstand. Nadat Ackerman lid is geworden van het NVV gaat in de Wageningse bondskringen de mare rond, ‘dat de ledenlijsten binnenkort wel in Moskou zullen liggen’. Ondanks de aanvankelijke weerstand is Ackerman eerst voor het NVV, later voor het FNV zeer actief. Hij is zowel secretaris geweest van de NVV-bestuurdersbond als van de opvolgende FNV-afdeling. Het meest betrokken voelt hij zich bij die mensen die het moeten doen met een uitkering. Vanuit de FNVafdeling is hij verantwoordelijk voor de WAO-groep en neemt hij deel aan het landelijk WAO-beraad. Persoonlijk heeft hij de tegenstellingen tussen de verschillende groepen werknemers nooit begrepen. En zo heeft hij ook vreemd aangekeken tegen de strubbelingen tussen de verschillende WAO-groepen van de bonden. Elke bond wenste zijn eigen groep te houden. Het zou toch sterker zijn geweest als er één landelijke WAO-groep binnen het FNV zou zijn gekomen. Het spreekt vanzelf dat iemand met zulke sterke opvattingen over eenheid fusies als een vanzelfsprekendheid ziet. En ook hij is van mening dat de fusies in Wageningen zonder noemenswaardige problemen zijn verlopen. Zijn mooiste actiebeleving is nog altijd die van Prinsjesdag: Actiedag-Stakingsdag. Dik Masdorp is de huidige voorzitter van Het Volkshuis. Hij past in het rijtje: 189
niet uit Wageningen en niet van huis uit. Hij is in 1928 geboren in Rijswijk nabij Den Haag. Zijn vader is bouwkundige en zijn moeder houdt in de Tweede Wereldoorlog een kostschool ten behoeve van de Kees Boekeschool. Masdorp volgt de HBS in Arnhem en de HTS in Dordrecht. Hij werkt achtereenvolgens op de tekenkamers van werven in Sliedrecht, Dordrecht, Alblasserdam en Vlaardingen alvorens in 1962 te gaan werken bij het Nederlands Scheepsbouwkundig Proefstation het huidige Marin. Masdorp is al actief in de PSP, voordat hij naar Wageningen komt. In Dordrecht is hij medeoprichter van de PSP. Als hij kandidaat wordt gesteld voor een plek in het bestuur van de NVV-bestuurdersbond, wordt hij eerst niet geaccepteerd vanwege zijn PSP activiteiten. Deze moeilijkheden lijken veel op die van Ackerman een decennium eerder. Het mag dan ook als zeer opmerkelijk worden beschouwd dat op een gegeven moment het FNV-bestuur Wageningen als voorzitter Masdorp heeft en als secretaris Ackerman. Masdorp functioneert in de PSP afdeling al als vraagbaak en het is dan ook niet verwonderlijk dat hij in de FNV zeer actief is in de ledenservice. Het Infoteam dat Wageningen rijk was heeft een groot aantal jaren goed werk verricht. Het draaide toen met een ploeg van wel vijftien mensen. Maar het kalft af en uiteindelijk komt het neer op nog maar een paar mensen. Naast Dik Masdorp zijn dat Jans Schepers, Dora van Os en Cor Viets die getrouw het wekelijks spreekuur onderhouden. Overzien we het gezelschap dan blijkt dat de appel wel degelijk verder van de stam valt dan het spreekwoord zegt. De een na de andere heeft wel een ‘vlekje’. Een sterke mythe in vakbondsland is nog steeds de gedachte dat ‘vroeger’ jongeren eerder en vaker lid waren dan tegenwoordig en dat dat komt doordat toen jongeren door hun ouders werden ingeschreven, zodra ze gingen werken. Uit het Wageningse gezelschap blijkt iets geheel anders: vrijwel niemand is van huis uit lid van de vakbeweging. Het kan natuurlijk zo zijn dat het een a-typische gezelschap is, maar het valt niet uit te sluiten dat het ‘zoals het vroeger was’, ook nu weer eens niet is geweest.
190
Het einde van een tijdperk Het mislukte Uiterwaardenplan In 1965 worden door de gemeente Wageningen gronden in de Bovenste Polder aangekocht met de bedoeling er een woonwijk te realiseren. Met de aankopen is zo’n f 30 miljoen gemoeid. Het zogenoemde Uiterwaardenplan vindt zijn oorsprong in 1954. De gemeenteraad spreekt zich uit voor uitbreiding van de stad in de Bovenste Polder. In 1964 wordt de mogelijkheid van bebouwing vastgelegd in het bestemmingsplan “Landelijk Buitengebied”. In 1968 wordt het Uiterwaardenplan door de gemeenteraad vastgesteld en een jaar later door de provincie goedgekeurd. De tijd werkt echter tegen. In de jaren die volgen wijzigt zich, niet in de laatste plaats door het ijveren van de milieubeweging, binnen de overheid het denken over landschappelijke waarde. De PvdA en het NVV hebben moeite om deze omslag in denken te volgen. Van de noodzaak tot bouw van goede en betaalbare woningen zijn beide toch meer doordrongen dan van de landschappelijke waarde die met het bebouwen van de uiterwaarden verloren gaat. Eind 1972 brengen zowel PvdA als NVV een nota uit waarin wordt gepleit voor een actief woningbouwbeleid. Als maatstaf voor de aantallen te realiseren woningen wordt een bevolkingsprognose gehanteerd. De prognose gaat uit van een minimum en maximum variant. De meest voorzichtige prognose gaat uit van 35.000 inwoners in 2000. Om dat aantal inwoners te kunnen huisvesten moeten er 1.300 woningen bij komen. Het moet worden opgemerkt dat het slechts één van de prognoses is. Er bestaan er meer die in de loop der jaren door voor en tegenstanders worden gehanteerd. Ze lopen uiteen van 700 tot meer dan 4.000 woningen erbij met de daarbij corresponderende bevolkingsaantallen van 25.000 tot 40.000. Voorspellen is moeilijk vooral als het om de toekomst gaat. Achteraf, zo valt in NVV en PvdA kringen te beluisteren, is er misschien te weinig rekening gehouden met de landschappelijke waarden, maar dat maakt de belangenbehartigers van de werkende bevolking toch nog geen 191
Programcollege
illustratieonderschrift ?
tegenstanders van woningbouw in de uiterwaarden. Wel wordt onderkend dat de woningen in het plan te duur gaan worden. Het plan haalt het uiteindelijk niet. In 1976 keurt de Raad van State het raadsbesluit tot vaststelling van het Uiterwaardenplan goed, maar de overlevering wil dat op een goed (of slecht) moment in 1975 de minister van volkshuisvesting Hans Gruyters in de mist over de dijk bij Wageningen reed en toen voor zichzelf tot de conclusie kwam dat er niet gebouwd moet worden in de uiterwaarden. Hij is het die een streep door de plannen zet. Het standpunt van de minister wordt in de Wageningse PvdA niet op prijs gesteld. Onverantwoord is de conclusie. Er zijn binnen de gemeente geen andere locaties voor woningbouw voorhanden en woningen bouwen is nog steeds noodzakelijk. De ingreep van de minister is in zoverre toch weer wel gelukkig, dat daardoor het voor de gemeente mogelijk is de aankoopbedragen voor de grond terug te krijgen. Om het faillissement van de gemeente te voorkomen koopt de Stichting Beheer Landbouwgronden de gronden in de uiterwaard en verpacht deze aan boeren in de omgeving. Het eigendom van het uiterwaardengebied gaat daarna eerst over in handen van de Dienst der Domeinen en vervolgens in die van Staatsbosbeheer. De bestemming verschuift daarmee van ‘agrarisch’ naar ‘natuurbehoud’. 192
De polarisatie in de politiek is in volle gang, ook in de gemeenteraad van Wageningen. Het adagium van deze tijd is helderheid vooraf, dus afspraken maken voor de verkiezingen die wederom in 1974 plaats moeten vinden. De kiezers moeten weten waar ze staan om verantwoord hun stem uit te kunnen brengen. Omdat de confessionelen in de raad de tegenpool vormen, kunnen daarmee geen afspraken worden gemaakt. Wel worden er afspraken gemaakt, met PPR, PSP en D’66. Om de strategie te bepalen wordt zelfs een portfolio opgesteld met op de horizontale balk de mogelijkheid van afspiegelings-, meerderheids- of minderheidscollege afgezet tegen de varianten op de verticale balk: geen afspraken, afspraken na de verkiezingen, afspraken vóór de verkiezingen. Op de ledenvergadering van 28 januari 1974 wordt deze toch wel ingewikkelde benadering simpel samengevat in de alles of niets strategie: “bij meerderheid alle wethouders, bij minderheid oppositie.” We zeiden het al de polarisatie is in volle gang. Zoveel is wel duidelijk: als er bestuurlijke verantwoordelijkheid gedragen moet worden dan is dat in een programcollege. Een regeerakkoord dus op gemeenteniveau. Een wel heel boeiende bijdrage in de discussie wordt geleverd door Annie Ruitenberg die de simpele conclusie van alles of niets in twijfel trekt: “De progressieve drie gaan er vanuit dat, als de conservatieve partijen (CDA en VVD) de meerderheid in de raad behalen, dat zij de wethouders zullen leveren en de progressieve partijen oppositie zullen voeren. Daar zit ik mee. Hier moet toch duidelijk vanuit gegaan worden dat, een gemeentelijk bestuursorgaan iets heel anders is dan een landelijk bestuursorgaan. Landelijk is de regering het bestuursorgaan dat afhankelijk is en gecontroleerd wordt door het parlement. Dat laatste is echter niet zelf het bestuursorgaan. Bij het gemeentebestuur is dat echter principieel anders. Aan het hoofd van de gemeente staat de raad. De gemeenteraad is dus zelf het hoogste bestuursorgaan. Het college van B&W is niet meer dan het dagelijks bestuur der gemeente en heeft zich te richten wat de gemeenteraad wil of niet wil. B&W hebben geen eigen verantwoordelijkheid. Mijn vraag is, kan men de verantwoording nemen om in het hoogste bestuursorgaan oppositie te gaan voeren en mag men die verantwoording nemen tegenover de kiezers?” De worsteling in de keuze tussen oppositie of bestuurlijke verantwoordelijkheid kan nauwelijks beter worden verwoord. Ruitenberg is trouwens haar tijd 193
toch ver vooruit. Eerst in 2002 wordt de gemeentewet gewijzigd en het zogenaamde duale stelsel ingevoerd. De vraag wel of niet deelnemen aan het college komt in een geheel ander licht te staan nadat de verkiezingen zijn verloren. Een linkse meerderheid komt er met 10 van de 21 zetels niet. De vraag “wat nu” ligt hemelsbreed op tafel. Wat betekent niet praten met rechtse partijen? Niet praten met CDA en VVD of alleen niet praten met de VVD? Cees van den Anker, de zittende PvdA wethouder, is er voor zichzelf nog niet uit. Zijn oordeel is dat de bal bij het CDA ligt en afgewacht moet worden welke kant die de bal op zal spelen. Als de bal naar ons wordt gespeeld dan zullen we moeten onderhandelen. Het is misschien verstandig een minimumprogram op te stellen waaraan het collegeprogramma moet voldoen. De keus is moeilijk want er zijn verkiezingsbeloften gedaan. Uiteindelijk wordt het voorstel van Van den Anker overgenomen. Het wachten is nu op het CDA. Die laat echter weten een PvdA, CDA, VVD college na te streven. Het is voor de PvdA te veel van het slechte en Van den Anker wenst de partij alvast “een goede en plezierige oppositie” toe. Er komt toch een gesprek met het CDA tot stand en het minimumprogram wordt door het CDA aan de VVD voorgelegd. De amenderingen van de VVD zijn niet acceptabel voor de PvdA en dat leidt weer tot een dispuut met het CDA. Eind van het liedje is dat de PvdA buiten het college blijft.
Een stad in een stad De Landbouwuniversiteit, de instituten en de proefstations, nu Wageningen Universiteit en Research (WUR) hebben een buitengewone betekenis voor de stad Wageningen. Het is een belangrijke factor in de werkgelegenheid al is de arbeidsmarkt in Wageningen toch anders dan anders met zijn grote aantallen studenten en wetenschappelijke medewerkers. Daarbij mag niet vergeten worden dat er ook belangrijke aantallen werknemers werkzaam zijn in ondersteunende diensten. Na het wegvallen van de industrie in Wageningen is de eenzijdigheid in werkgelegenheid wel groter geworden. De WUR is toch een beetje een stad in een stad. Door zijn omvang en autonomie is het een machtsfactor die zich op een bijzondere manier verhoudt tot het stadsbestuur. De noodzaak tot samenwerking is groot, omdat er over en weer belangen zijn. In economische zin zorgt de WUR voor nieuwe werkgelegenheid doordat allerlei kleine bedrijven, al dan niet uit een spin-off ontstaan, aanleunen 194
tegen het instituut. Voor de volkshuisvesting levert de vraag van studentenhuisvesting een bijzondere vraag op vooral bij de start van het universitaire jaar. Door de bijzondere arbeidsmarkt heeft Wageningen weinig gastarbeiders, maar wel veel buitenlanders die komen studeren of werkzaam zijn als wetenschapper. Er zijn door het tijdelijke verblijf vanwege de studie heel veel ‘oud’Wageningers. Er is daardoor toch zoiets als een ‘old-boys and girls’ netwerk. Op ministeries, in de Tweede Kamer, bij adviesbureau’s overal kom je hen wel tegen. Dat dat ook handig kan zijn blijkt in de jaren zeventig van de twintigste eeuw. Als gemeenten in de grootte klasse van Wageningen gekort worden in hun uitkering uit het gemeentefonds, blijkt dat het hebben van ingangen via de ‘Oud-Wageningers’ van invloed is. Via adviseurs werkzaam op de ministeries en door middel van onderzoek naar de ‘bijzondere positie‘ van Wageningen kan de Directeur-Generaal op het ministerie overtuigd worden van het feit dat Wageningen een andere kostenstructuur heeft dan andere gemeenten van gelijke omvang. In het vervolg worden de studenten meegeteld als inwoners van de gemeente. Het levert de gemeente 6,5 miljoen aan inkomsten op.
Terug naar verantwoordelijkheid De oppositiebankjes knellen de PvdA te zeer om uit te zien naar een nieuwe raadstermijn zonder collegeverantwoordelijkheid. Binnen de PvdA Wageningen heerst sterk de opvatting dat met deelname in het college van B&W er meer te bereiken valt dan in oppositie. Het experiment van 1974 om vooraf afspraken te maken met andere linkse partijen en in te zetten op een linkse meerderheid in de raad wordt niet herhaald. Dat komt de PvdA al direct te staan op een bestraffende brief van PPR en PSP die zich aan de dijk gezet voelen. Volgens de PPR/PSP maakt de PvdA een denkfout. Er zou geen ander beleid zijn gevoerd met de PvdA in het college. Rechts, in casus de fracties van CDA en VVD tezamen, heeft immers de meerderheid in zetels! De programma’s van alle partijen worden naast elkaar gelegd om te beoordelen wat overeenkomsten en verschillen zijn. De conclusie van deze vergelijking is: “Met PSP-PPR en D’66 zijn een groot aantal overeenkomsten, en weinig verschillen, met het CDA een aantal overeenkomsten en verschillen. Voor wat betreft de VVD kan worden opgemerkt dat van vrij grote verschillen sprake 195
lijkt te zijn t.a.v. volkshuisvesting en ruimtelijke ordening en in mindere mate t.a.v. onderwijs. Met CPN en SP zouden we in bepaalde concrete gevallen samen kunnen werken, waarbij dan direct opgemerkt moet worden dat beide partijen in hun programma’s nogal eens geneigd zijn consequenties te vergeten en daarmee buiten de gemeentelijke kaders stappen. In de programma’s kan geen zwaarwegende aanleiding worden gevonden om vóór aanvang van programonderhandelingen één of meer partijen uit te sluiten, zij het dat voorzichtigheid geboden is t.a.v. de VVD en in mindere mate het CDA.” Hiermee is de weg naar een college samen met het CDA heropend, de verkiezingsuitslag doet de rest. De college onderhandelingen leveren niet alleen een college op van PvdA, CDA en D’66, maar ook een collegeprogram van 30 dichtgetikte vellen A4. Veel aandacht wordt besteed aan welzijn en cultuur, maar toch vooral ook aan ruimtelijke ordening en woningbouw. De bouwpartij die de PvdA toch wezenlijk is heeft haar plaats weer ingenomen achter de bestuurstafel.
Blankestijn: bouwer Een fenomeen mag je Henk Blankestijn best noemen. Want 23 jaar wethouderschap (1979-2002) mag dan misschien niet uniek zijn, maar zeldzaam is het in ieder geval. Wil je zo lang blijven zitten dan moet je wel goed zijn, al is het maar in de grote kunst van overleven in de politiek. Blankestijn behoort, om met Joop den Uyl te spreken ‘tot het zondige ras der reformisten’. Eigenschappen die daarbij horen zijn toch vooral: niet weglopen voor je verantwoordelijkheden, doelgericht zijn, samenwerking zoeken, tot compromissen bereid zijn en ondertussen de haalbaarheid in de gaten houden. Blankestijn heeft al die jaren beseft dat aanblijven geen vanzelfsprekendheid is en nog minder een opeisbaar recht. “Elke vier jaar moet je om weten te schakelen. Je werkt met een nieuwe ploeg en dus moet je ruimte weten te creëren voor nieuwe mensen. Iedereen heeft het recht om zijn eigen fouten te maken. Natuurlijk hoor je nieuwe mensen ‘nieuwe’ ideeën aandragen, maar het is natuurlijk fout om dan snel te roepen: “dat hebben we al eens gedaan en het is toen ook mislukt”. Soms een beetje de ruwe kantjes er af halen om al te grote teleurstellingen te voorkomen, maar voor de rest moet je er vanaf blijven.” 196
Blankestijn is geen geboren, maar wel een getogen Wageninger. Twee jaar na zijn geboorte in Amerongen op 24 juni 1947 – nog altijd de recordzomer - komt hij met zijn familie naar Wageningen. Zijn vader is uit Elst afkomstig en zijn moeder uit Amerongen. Aangezien pa bij Schimmelpenninck werkt is wonen in Wageningen verkieselijker. Vader Blankestijn is chef op de afdeling waar de soorten tabak worden gemengd om de vereiste kwaliteit te krijgen. Het mengen gaat aan de hand van geheime recepten slechts aan een enkeling bekend. Blankestijn verbaast zich er tot vandaag de dag over dat zijn vader vlak voor zijn overlijden collega’s informeert over de recepten alsof hij voorvoelt dat zijn einde nadert. De familie Blankestijn komt in 1949 te wonen in Het Volkshuis in de Heerenstraat. In ruil voor een lage huur nemen zij het beheer op zich. Het Volkshuis telt drie verdiepingen. Op de eerste verdieping zijn twee zalen evenals op de tweede verdieping. In de nok van het gebouw zijn enkele slaapkamers. Aangezien vader Blankestijn overdag werkt komt het meeste werk in Het Volkshuis vooral op moeder Blankestijn neer. Het Volkshuis wordt druk bezocht. Een ‘normale’ dagbezetting ziet er als volgt uit: ’s morgens, ouderen, tussen de middag kantine voor het personeel van Schimmelpenninck, ’s middags Unie van Vrijwilligers en ’s avonds vergaderingen van bonden en verenigingen. Is het een woensdag dan zijn er ‘s avonds de Jehova Getuigen en zondags is er een dienst van de Apostolische Kerk. Zaterdagsmiddags is het vast pandoer dat Koos van Velzen, Willem Straatman en Cees Kooyman, het bestuur van Het Volkshuis, langs komen om af te rekenen. Meestal wel een gezellige boel met een borreltje en zo. De PvdA beschikt al die jaren over sterke kandidaten voor de raad. En in tegenstelling tot die van de rechtse partijen zijn dat meestal zeer gedreven mensen. Die gedrevenheid is sterk sociaal gericht en onderwerpen als onderwijs, minima en betaalbare huurwoningen zijn kernthema’s. De bijzonderheid van Wageningen, er werd al eerder op gewezen, is dat het voor een derde wordt bevolkt door studenten. In de jaren waarin de studiefinanciering en de invoering van de basisbeurs een grote rol spelen is er een politiek actieve studentenbeweging. Die vind je terug in de achterbannen van de linkse partijen. Daarna valt de actieve studentenbeweging weg en dat merk je ook in de partij. In het laatste kwart van de 20e eeuw zien we de PvdA in Wageningen – en niet alleen daar – veranderen van een bestuurderspartij, naar een actiepartij met bestuurderssentimenten en vervolgens toch weer naar een bestuurderspartij, maar nu met actiesentimenten. Europese politiek en gemeentepolitiek kunnen verrassend genoeg heel veel 197
met elkaar te maken hebben. Blankestijn wordt in 1978 voor de PvdA gekozen in de raad. Het idee om wethouder te worden is er dan nog niet. Op zijn bereidverklaring om kandidaat te zijn voor de raad laat hij nog weten geen ambitie in die richting te hebben. Cees van den Anker wordt in 1978 opnieuw wethouder, maar staat ook op een opvolgingsplaats voor de Tweede Kamer. Als in 1979 in de Kamer een vacature ontstaat, doordat een zittend kamerlid vertrekt naar het Europese Parlement komt Van den Anker voor de keuze te staan: Wageningen of Den Haag. Hij kiest voor het Kamerlidmaatschap. Om de vacature van wethouder in Wageningen in te vullen zijn er vier kandidaten onder wie Blankestijn. Een raadpleging van de achterban leert dat hij de voorkeur van de twijfel krijgt en zo wordt het nog redelijk verse raadslid Blankestijn een kersverse wethouder Blankestijn. Gedurende de 23 jaar wethouderschap is er wel het een en ander gewijzigd in zijn portefeuille, de start is: onderwijs en financiën, maar woningbouw behoort er later ook toe. Blankestijn zet nadrukkelijk zijn stempel op de ontwikkeling in de uitbreidingswijk Noord-West. Het probleem dat het wegvallen van de uiterwaarden als locatie voor woningbouw achterlaat, is: waar zet je in Wageningen nieuwe woningen neer? Het kost zo’n tien jaar van zoeken, voorbereiden en plannen voordat de Provincie instemt met het plan NoordWest. Er zijn in dit plan nu zo’n 1.500 woningen gerealiseerd. Blankenstijn’s inspanningen zijn er op gericht om zo te bouwen dat ook minder draagkrachtigen een koopwoning binnen hun bereik krijgen. x Ook Irenestraat/ Matenstraat is een bouwplan dat onder zijn verantwoordelijkheid tot stand komt. Het is de combinatie, van betaalbare huur- en koopwoningen, die het hem doet. Het succes zit verstopt in het zo vroeg mogelijk afspraken maken over de prijs. Mede dankzij de inventiviteit van Blankestijn lukt het om tot een aanvaardbaar plan te komen ter ontwikkeling van het verpleeghuis Pauwenhof en woningen tussen de Nude en de binnenstad. De nieuwbouw rond Bassecour en Heerenstraat heeft de wethouder nogal wat lof doen oogsten, maar ook in deze omgeving van de ‘haute-architectuur’ slaagt hij erin om voor sociale woningbouw een plaats in te ruimen. Her recept van Blankestijn: “Wageningen is compact, dat is een gegeven. Daar moet je dan ook consequent naar handelen. Niet elke keer een stukje erbij, maar compact bouwen. Waarbij het aantal huurwoningen en het groen in de wijken overeind moeten blijven. Probleem is dat Wageningen een tussen servet en tafellaken gemeente is. Je bent eigenlijk te klein om voorzieningen zoals de Schouwburg in stand te houden. Maar we zijn wel studentenstad en 198
je moet dus iets te bieden hebben. Ten aanzien van woningbouw moet je zorgen dat er een goede mix is tussen x koop- en huurwoningen. Door middel van projectfinanciering kun je dan de prijs drukken.”
Driemaal is scheepsrecht Het pand aan de Heerenstraat, waarin Het Volkshuis onderdak vindt, wordt in 1973 verkocht aan de Landbouw Hogeschool voor de prijs van f 61.000. De opbrengst van de verkoop is bestemd voor een nieuw onderkomen, dat meer aan de eisen ‘des tijds’ voldoet. Het is nu zoeken geblazen naar een nieuw pand. In 1975 wordt gevonden wat men zoekt. Het nieuwe Volkshuis zal gevestigd worden aan de Vergersweg 22-24. Het nieuwe gebouw bevat een grote-, middelgrote en een kleine vergaderzaal en een ruimte met een koffiecounter. Aan de woningnood van PvdA, FNV en bonden komt een eind of zoals het in de openingstoespraak wordt gememoreerd: “Juist in een tijd waarin bezinning steeds noodzakelijker wordt, bewustwording aan de basis van levensbelang is en democratische opbouw vanuit de leden bikkelharde noodzaak bleek, viel het Volkshuis in Wageningen weg. Onder ons gezegd: het is te merken geweest, de werkzaamheden van partij en bonden werden zeer duidelijk belemmerd door deze handicap. Coördinatie werd moeilijk; kortom zo kon het niet doorgaan!” Op 20 maart 1976 wordt voor de derde keer Het Volkshuis te Wageningen geopend. Natuurlijk zijn alle prominenten uit de arbeidersbeweging in Wageningen aanwezig. De belangstelling is zo groot dat er een tent achter het nieuwe onderkomen moet worden geplaatst. Wim Kok, dan nog als voorzitter van de FNV, verricht de feestelijke opening door het onthullen van een portret van professor Schoute. De toespraak die Kok na de openingshandeling uitspreekt gaat in op de economische situatie en is in het geheel niet feestelijk. Niet alleen Nederland, maar de gehele wereld bevindt zich volgens Kok in een diepe crisis. Van herstel is geen sprake zolang er meer dan 200.000 werklozen zijn. De economische crisis de baas worden kan alleen als er internationaal wat gebeurt. Kok noemt vijf uitgangspunten voor de vakbeweging: invoering van een vermogensaanwasdeling (VAD) om winst om te zetten in werk, medezeggenschap moet in de bedrijven meer gestalte krijgen, de inkomensontwikkeling van de vrije beroepen moet onder contrôle worden 199
gebracht en vanwege de inflatiebestrijding moeten ook de prijzen in de tang worden genomen. Het nieuwe Volkshuis kan geopend worden dankzij de vele donateurs die jaarlijks zo’n f 3.000 in het laatje brengen, maar ook door de vele vrijwilligers die het pand hebben opgeknapt. Op de receptie kan Het Volkshuis nog enige zeer welkome geschenken in ontvangst nemen. De Abva schenkt een geluidsinstallatie, de Vrouwenbond zorgt voor de gordijnen en enige huishoudelijke artikelen en van de PvdA komt de offsetmachine waarop het nodige drukwerk van alle gebruikers van Het Volkshuis kan worden gemaakt. In de tent achter Het Volkshuis vindt na alle officiële handelingen nog een feestje plaats met het Consumententoneel, cabaret Bloed Links, het 1-Meikoor en het A-sociaal Orkest.
Rooie Vrouwen Het fenomeen van Rooie Vrouwen in de PvdA bereikt Wageningen in 1977 als er een afdeling wordt opgericht. Het afdelingsbestuur of beter in het jargon van de Rooie Vrouwen contactvrouw en kerngroepleden zijn: Johanna van Etten, Ciska Israël, Mien Smaling en Liesbeth Smith. Dat alle begin moeilijk is blijkt uit de stevige discussie die plaats vindt op de eerste jaarvergadering, want er blijken wat gaten in de organisatie te zitten o.a.: wie handelt de dagelijkse klussen af, wie neemt snel te nemen beslissingen en hoe bereiken we niet-actieve rooie vrouwen? Van Etten zal één jaar contactvrouw voor de Rooie Vrouwen zijn, Smaling is circa twee jaar secretaris als zij wordt opgevolgd door Peppe van den Anker. Peter Glasbergen moet er nog altijd om lachen dat hij als enige man als voorzitter van de afdeling van de PvdA bij de jaarvergadering van de Rooie Vrouwen aanwezig is. Statutair is dat op de een of andere wijze zo geregeld. De invloed van de Rooie Vrouwen is onmiskenbaar aanwezig in het collegeprogram 1978 -1982 wat betreft emancipatiezaken. De raadsfractie van de PvdA moet dat op coalitiegenoot CDA veroveren. De gemeente stelt een emancipatienota op waaruit valt te leren dat er nog heel wat schort aan het onderwijs en de werkgelegenheid. Een voorziening voor kinderopvang wordt wenselijk genoemd. Een emancipatiewerkster wordt aangesteld en een werkgroep emancipatie, waarin de diverse vrouwengroeperingen zijn vertegenwoordigd, ingesteld. Op initiatief van vrouwen zelf ontstaat het vrouwenhuis 200
aan het Bowlespark en het gastouderproject ten behoeve van kinderopvang. In de Tien Zilverlingen, een kraakpand, is alvast maar gestart met een kinderdagverblijf dat geheel draait op vrijwilligers.
Bestek ’81 De nagedachtenis van het kabinet Van Agt/Wiegel, knus tot stand gekomen achter een goed glas rode wijn in het Haagse Les Indes, zal immer op de arbeidersbeweging, en op de PvdA in het bijzonder, werken als de befaamde rode lap op de stier. De vrij plotselinge vorming van dit kabinet is immers de averechtse apotheose in de maanden lange almaar niet lukkende formatiebesprekingen tussen CDA en PvdA. Het vanzelfsprekende tweede kabinet Den Uyl komt er niet. Links Nederland heeft het nakijken en wordt getrakteerd op een bezuinigingsoperatie onder de naam: Bestek ’81. Het Landbouwkundig Onderzoek (DLO) in Wageningen krijgt, net als zovele instellingen, te maken met de bezuinigingen. Er moeten 53 formatieplaatsen verdwijnen en de bezuinigingsoperatie, die bij de DLO de schone naam van “Posterioriteiten en prioriteiten” meekrijgt, moet vier miljoen gulden opleveren. De afdeling van de ABVA in Wageningen tracht zich te verdedigen tegen deze bezuinigingen met een notitie waarin wordt ingegaan op de achtergronden en de consequenties van de beoogde maatregelen. Zeker is ook, aldus de ABVA, dat na Bestek ’81 verdere bezuinigingen gaan komen. In de Gemeente is het ook allerminst rustig. Fusies zijn aan de orde van de dag. De woningstichtingen hebben het voornemen samen te gaan en het gemeentelijke Gas- en Waterlei-dingbedrijf fuseert met de N.V. Veluwsche Nutsbedrijven. De bonden kunnen een goed sociaalplan afsluiten dat een brede instemming krijgt van de leden. Niet alleen in werkgeversland speelt de fusie een belangrijke rol. In werknemersland is de fusie gedurende de jaren zeventig van de vorige eeuw een heel normaal verschijnsel. In het kielzog van de vorming van de FNV federeren en fuseren alle NVV en NKV bonden met elkaar zo ook de ABVA en de KABO. Fuseren wat letterlijk zoveel betekent als samensmelten wordt door de ambtenarenbonden wel heel letterlijk opgevat als het gaat om hun naam. ABVA en KABO wordt gewoon ABVAKABO. De afdelingen van beide bonden in Wageningen starten in 1980 een samenwerking en federeren op 1 januari 1981.
201
Boos op Koos De stortvloed aan acties in de herfst van 1983 tegen het kabinet Lubbers zijn niet het gevolg van een snel opkomend ongenoegen, maar vanwege een al jaren groeiende broeierige sfeer in het georganiseerd overleg. Vanaf 1978 worden ambtenaren en trendvolgers met bezuinigingen belaagd. In dat jaar wordt bekend gemaakt dat in het vervolg elk halfjaar een half procent op de trend (het volgen van de ambtenarensalarissen van de gemiddelde loonontwikkeling in het bedrijfsleven) wordt gekort gedurende de periode 19791981. Maar er is meer. Het kabinet besluit de nacalculatie 1980 niet uit te betalen. Na Bestek ’81 gaan de bezuinigingen door al heet nu de stuurman aan het roer van het schip van staat: Lubbers. Bestek heeft weinig anders opgeleverd dan bezuinigingen. Het beoogde effect: verbetering van de werkgelegenheid is niet waarneembaar, maar wel is het financieringstekort groter dan ooit. In 1982 beleeft Wageningen een ongekend aantal acties onder ambtenaren en trendvolgers. Bij het Wagenings Lyceum is er een staking van onderwijzend en niet-onderwijzend personeel. Er zijn protestbijeenkomsten op de Landbouwhogeschool (LH) en het personeel van de Pauwenhof organiseert demonstratieve acties. De protestvergadering op de LH op 17 november 1982 eist de intrekking van de 1,65% extra korting op de salarissen van het onderwijspersoneel en wijst de bevriezing van de ambtenarensalarissen in 1983 af. Besloten wordt een week later opnieuw een demonstratieve bijeenkomst te houden. Op de middag van 26 november leggen 175 personeelsleden van de Landbouwhogeschool het werk neer om naar de demonstratie te gaan. In de week daarvoor is het personeel bij het Wagenings Lyceum in staking. De staking duurt een week. De grief bij het onderwijzend personeel is de eenzijdige korting van 1,65%. Hun motivatie: bezuinigen liever niet, maar als het moet dan wel iedereen gelijk. De laagstbetaalden worden geconfronteerd met een inkomensachteruitgang van 4%, terwijl de hoogste inkomens slechts op de 0-lijn worden gezet. De voorstellen voor de arbeidsvoorwaarden in 1984 van de minister van Binnenlandse Zaken Koos Rietkerk aan de ambtenarenbond slaan op het hoofdkantoor van AbvaKabo in als een bom. Er komt in 1984 geen prijscompensatie. De loonontwikkeling in het bedrijfsleven (de trend) mag niet gevolgd worden. De brutosalarissen gaan integraal met 3? procent omlaag. De besparingen die dat oplevert zal voor 80 procent worden gebruikt voor her202
bezetting van arbeidsplaatsen. In ruil daarvoor wordt twee procent arbeidstijdverkorting aangeboden. De korting van 3% procent wordt door de centrales van overheidspersoneel vierkant van de hand gewezen. Jaap van de Scheur, de in 2003 overleden, legendarisch geworden voorzitter van de AbvaKabo zei het aldus: “In de troonrede werd gesproken van een noodzakelijke solidariteit binnen de samenleving om uit de huidige problemen te komen. Het voorgestelde kabinetsbeleid is daar volkomen mee in tegenspraak. Ambtenaren, trendvolgers en uitkeringsgerechtigden worden ten opzichte van de werknemers in de particuliere sector ongelijk behandeld. De ambtenaren worden opnieuw de sluitpost van de begroting.” Demonstraties, prikacties, stakingen bij verschillende overheidsdiensten verspreid in het hele land zijn een gevolg van de breuk in het overleg. De ambtenarenacties houden tijdenlang de aandacht van Nederland gevangen. Blikvanger is de sticker met de leuze ‘Boos op Koos’. Hoe breed de acties ook zijn het kabinet wordt er niet of nauwelijks door beroerd. De ingediende begroting wordt door de kamer, steunend op de regeringsfracties CDA en VVD, zonder veel problemen aanvaard. De bezuinigingen gaan dus gewoon door. De ‘strijdlust’die een jaar eerder in Wageningen onder ambtenaren aanwezig is is nu geheel verdwenen. Meer dan een enkele protestbrief en een voorlichtingsvergadering zit er niet in. De lauwheid in Wageningen is zeer tegen de zin van het afdelingsbestuur dat verschillende pogingen doet om de ambtenaren in Wageningen in beweging te krijgen. Het actiecomité van de vier centrales van overheidspersoneel in Wageningen ziet evenmin kans acties van de grond te krijgen waar je werkelijk iets mee naar buiten brengt.
Het einde van Het Volkshuis De financiële situatie van de Stichting tot exploitatie van een Volkshuis te Wageningen is in 1994 gezond. Er is sprake van een voldoende eigen vermogen en de begroting voor 1994 sluit. Daarbij moet wel in ogenschouw worden genomen dat er nauwelijks personeelskosten zijn. Mocht door de terugloop van het aantal vrijwilligers personeel noodzakelijk worden dan zorgt dat vrijwel onmiddellijk voor een negatief resultaat. Het aantal vrijwilligers is echter wel het grote knelpunt. Om die reden wordt in 1994 serieus gekeken naar de toekomstmogelijkheden van het Volkshuis. Het bestuur komt in haar afwe203
gingen tot een aantal conclusies. “Het Volkshuis in zijn huidige setting heeft niet voldoende bestaansmogelijkheden. Debet aan die situatie is de teruglopende betrokkenheid van de leden van participanten in het Volkshuis, maar ook aan de betrokkenheid van de participanten zelf. Een (semi-)professionele barbediening die nodig is om het huis op zinvolle wijze bruikbaar te houden is alleen te realiseren als de verhuur van het gebouw aan derden op zeer grote schaal zal plaatsvinden. Voor een dergelijke verhuur zijn kandidaat-huurders aanwezig, maar dan wel buiten de kring van participanten. Een dergelijke stijging in de verhuur maakt een ingrijpende verbouwing noodzakelijk. Met een dergelijke verbouwing en een bestaan dat primair gefundeerd is op verhuur aan derden verdwijnt de huidige doelstelling naar de achtergrond. Het is in redelijkheid niet vol te houden dat als de inkomsten van het huis voor meer dan 75% uit verhuur aan derden bestaat, dat dat geen middel is om het huis in stand te houden. Het verhuren wordt daarmee een doel op zich.” De conclusies van het bestuur laten weinig ruimte en dat komt dan ook tot uitdrukking in het eindadvies: “Stoot het gebouw aan de Vergersweg af, en laat de Stichting Het Volkshuis voorlopig een sluimerend bestaan leiden. Dienen zich op een termijn van 2 á 4 jaar geen zodanige nieuwe ontwikkelingen aan waardoor verwerving van een ander gebouw, liefst in samenwerking met een regiokantoor van een bond zinvol is, liquideer dan de Stichting Het Volkshuis en verdeel het kapitaal onder de participanten.” De vergadering van het FNV besloot echter om door te gaan. Er werd een commissie van wijze mensen, drie uit de PvdA en drie uit de FVV, gevormd die met een nieuw voorstel moesten komen. De nieuwe Statuten bepalen dat een batig saldo bij liquidatie aan "Goede Doelen" wordt gegeven. Dat maakte het mogelijk dat in 1997 de PvdA besloot de stichting te verlaten. Gerard Jongedijk, toen secretaris van de PvdA: "We hebben er lang en breed met de leden over gepraat. We zijn tot de conclusie gekomen, dat dit Volkshuis niet meer van deze tijd is." Mogelijk staat het pand op de nominatie om gesloopt te worden. Dan zal de stichting worden opgeheven. Van de baten kan dit boekje aan de Wageningse bevolking worden aangeboden. Tot zolang blijft Het Volkhuis doordraaien ten behoeve van bonden, verwante politieke partijen en andere sociale organisaties. Honderd jaar nadat Lindeman de aanzet gaf en Schoute de nodige acties on204
dernam voor de realisatie lijkt er een einde aan Het Volkshuis te komen. De wereld is veranderd en de belangstelling van leden en burgers is een andere geworden. Of dat ook betekentdat er geen behoefte meer is "om in rust te kunnen verpozen na den arbeid", zal nog moeten blijken.
Waarin Wageningen bijzonder is Het Volkshuis: kruispunt van de paden die partij en vakbeweging bewandelen en waar progressief Wageningen – en zij niet alleen – ‘in vergadering’ bijeenkomt. Is het het Volkshuis dat Wageningen toch wat anders dan anderen maakt, of zijn er nog andere zaken in het spel? Na bijna een eeuw Volkshuis is het de hoogste tijd voor een evaluatie. Henk Blankestijn heeft een tweeslachtig gevoel ten aanzien van het Volkshuis. “Het heeft”, aldus Blankestijn, “toch wel erg veel energie gekost om de samenwerking in en om het Volkshuis in stand te houden.” Rinus Tazelaar brengt voorzichtig de mening te berde: “er is in het Volkshuis toch ook veel vakbondstraditie waardoor de erosie in de activiteiten van de arbeidersbeweging hier later is ingetreden dan elders….?” Dick Masdorp voelt die traditie niet zo erg “het is toch wel heel veel ambtenaar, die sigarenmakers bijvoorbeeld heb ik in ieder geval nooit gezien.” Tazelaar, die begin jaren zeventig aantreedt als Volkshuisvoorzitter, heeft uit die tijd toch nog het gevoel dat tradities er wel degelijk toe doen. Natuurlijk vooral door de mensen. De vorige generatie vakbondsbestuurders en partijleiders zijn nog volop aanwezig en maken je deelgenoot van hun motivatie. Natuurlijk speelt ook het nieuwe elan van die jaren een belangrijke rol. Het feit dat de Heerenstraat is verkocht en het geld op de bank staat geeft in ieder geval Tazelaar een ongemakkelijk gevoel. Tenslotte is het niet je doel om geld te bezitten, maar om een plek te bieden aan actieve mensen. De vraag: waarom heb je eigenlijk een Volkshuis is na zo’n ontboezeming een logisch vervolg van het gesprek. Het lijkt erop dat elk van de drie generaties ‘volkhuisstichters’ daarbij toch zo zijn eigen ideeën heeft gehad. Lindeman en Sc,houte, de eerste generatie, staat duidelijk een plek voor ogen waar een werkman bezig kan zijn aan z’n emancipatie. De uitspraken van Schoute bij de opening in 1905: “het is belangrijk dat de arbeider in rust kan verpozen na de arbeid en goede literatuur ter beschik205
king krijgt om aan zijn geestelijke ontwikkeling te kunnen werken, laten er over zijn bedoelingen weinig misverstand bestaan”. De tweede generatie, Driever en Braakman, reageren adequaat op de voorgenomen verkoop van het Volkshuis door De Voorpost. De dreiging om een vergaderplek te verliezen in een stad waar de mogelijkheden voor vergaderen toch al niet groot zijn is hun grootste drijfveer. De derde generatie oprichters heeft behoefte aan een eigen plek vooral toch uit een behoefte aan identificatie. Tazelaar brengt dat bij de opening in 1976 tot uiting: “Juist in een tijd waarin bezinning steeds noodzakelijker wordt, bewustwording aan de basis van levensbelang is en democratische opbouw vanuit de leden bikkelharde noodzaak bleek, viel het Volkshuis in Wageningen weg. Onder ons gezegd: het is te merken geweest, de werkzaamheden van partij en bonden werden zeer duidelijk belemmerd door deze handicap. Coördinatie werd moeilijk; kortom zo kon het niet doorgaan!” Tazelaar, geconfronteerd met zijn uitspraken van toen, zegt daar nu van (met een glimlach op het gezicht): “ja, die uitspraak past wel heel erg in die tijd, misschien moet je wel zeggen dat het sterk gedateerd is.” Voordat de nostalgie in het gesprek definitief toeslaat komen er ook enige twijfels aan de orde. Misschien moet je achteraf wel zeggen de eerste zichtbare scheurtjes. De jaren zeventig zijn ook de jaren waarin de PvdA actief op zoek is naar zijn electoraat. De wijken in, is het devies. De bijeenkomsten van de partij verplaatsen zich naar locaties elders in de stad. De binding van de PvdA aan het Volkshuis is dan ook duidelijk minder dan die van de bonden. Blankestijn mijmert nog even verder over die tijd. Natuurlijk heeft het Volkshuis iets van een eigen honk, je eigen nestgeur. “Je vroeg niet waarover het ging. Je kwam gewoon. Het ging tenslotte over het Volkshuis.” Voor iedereen is het echter glashelder, die tijd is definitief voorbij. Henk Slegte: “De jeugd heeft een andere verwachting. Er zijn nieuwe middelen, het moet allemaal veel directer.” Op de vraag of het dan toch allemaal maar een lifestyle is, reageert Masdorp als eerste. Enigszins geprikkeld, stelt hij, dat het onzin is het bestaan van het Volkshuis in verband te brengen met een maatschappelijk lifestyle. Achteraf verbaasthij zich er wel over hoeveel tijd, vooral avonden, je bereid was om in het Volkshuis te steken. Voor Ben Brouwer is dat niet zo’n verbazingwekkende zaak. Als FNV bestuurder voelde ik me erg ongelukkig in de periode dat we niet over een eigen honk beschikten. Je wilt toch graag een vertrouwd huis, waar je de mensen kent en waar je kunt zeggen wat je wilt. 206
Dat laatste is voor Masdorp ook heel herkenbaar. Je wilt nu eenmaal graag ergens bijhoren, noem het maar identiteit of desnoods groepsidentiteit. De band tussen partij en vakbeweging lijkt in Wageningen intensiever te zijn dan elders, maar in ieder geval heeft de relatie langer stand gehouden. Komt dat door het Volkshuis waar beide in participeren? Is het dat wat Wageningen anders maakt? Blankestijn denkt dat het wel degelijk een rol speelt, maar er is voor hem toch meer dat Wageningen speciaal maakt. De ontmoetingsplek die het Volkshuis ontegenzeggelijk is zorgt voor het ‘sociale netwerk’. Ook voor je werk in de gemeenteraad zorgt dat voor de broodnodige informatie. Je krijgt in het Volkshuis als ware voeding in wat er leeft. Als er iets broeit dan weet je dat, maar je weet dan ook waar je steun zit. Een mooi voorbeeld is de wens in de gemeentepolitiek, uit oogpunt van werkgelegenheidsbeleid, om bij aanbestedingen de plaatselijke aannemers voorrang te verlenen. De contacten in het Volkshuis maken al snel duidelijk dat dat niet zoveel zin heeft omdat er helemaal geen plaatselijke aannemers zijn. De bijzondere opbouw van de gemeente met zijn Landbouwuniversiteit is een andere factor waarom Wageningen afwijkt. Vooral in de jaren waarin zaken als het collegegeld en de prestatiebeurs belangrijke politieke thema’s zijn is Wageningen een roerige studentenstad. De studentenbeweging maakt links front en dat heeft zijn weerslag op de linkse partijen. Er is sprake van concurrentie tussen PvdA, PSP en CPN. Een ieder doet wel pogingen, om rooier te zijn dan anderen. De Zuid-Afrikaboycot, de aanpak van AH met zijn sinaasappels uit verkeerde landen, het zijn thema’s die met enige heftigheid, maar ook met graagte worden opgepakt. De tegenstelling van een kleine stad met een Universiteit met wereldvermaardheid zorgt ervoor dat Wageningen opener is, minder een Veluwse plaats. Meer ‘westers’ dan de omringende plaatsen. De bevolking van deUniversiteit maakt de plaats meer kosmopolitisch. Deze bijzondere omstandigheden laten ook de arbeidersbeweging niet onberoerd. Al van aanvang af zijn er intellectuele invloeden. Denk maar aan Schoute en zijn bemoeienissen met de stichting van het Volkshuis. Na de Tweede Wereldoorlog zien we ondermeer professor Tendeloo die jaren in de gemeenteraad zit voor de PvdA. In de opbouw van de vakbeweging zien we de overheersende rol van de ambtenarenbonden. De Universiteit is hofleverancier van kaderleden in FNV, PvdA en Volkshuis. Ook vanuit de studentenbeweging zijn er voorbeelden. Anton Richter, een linkse student, wordt lid van de Voedingsbond en zal daar ook jarenlang actief voor zijn. De vraag of je 207
Wageninger bent zou in zowat elke andere plaats een vraag zijn naar de plek waar je wieg heeft gestaan. In Wageningen is het meer een vraag naar wat je doet. Of zoals het wel eens plastisch is verwoord “je bent Wageninger als je werkt of zit bij het Rijk.”
Archieven en literatuur Archieven Archief Algemene Bond van Ambtenaren (Abva) afdeling Wageningen, na 1980 AbvaKabo (1957-1992) en Centrale Nederlandsche Ambtenaarsbond afdeling Wageningen (1935-1939) in: Archief Het Volkshuis Archief Algemene Nederlandse Bouwarbeidersbond (ANB)/Bouw- en Houtbond FNV, afdeling Wageningen (1945-1987) in: Archief Bouwbond FNV, afdeling Wageningen Archief Algemene Nederlandse Grafische Bond (ANGB), afdeling Wageningen (19161953) in: Archief Het Volkshuis Archief Algemene Nederlandse Metaalbewerkersbond (ANMB) (1954), afdeling Wageningen in: Archief Het Volkshuis Archief Alg. Ned. Sigaren- en Tabaksbew. Bond, afdeling Wageningen (1945-1967) in: Archief Het Volkshuis Archief Druk en Papier, afdeling Wageningen. Dossier Vada 1981-1986
1.
2. 3.
4. 5. 6.
208
Archief SDAP/PvdA afdeling Wageningen in: GA Wageningen. Ingekomen stukken 1970-1975 Archief SDAP/PvdA afdeling Wageningen (1902-1978) in: GA Wageningen Inv. Nr. 27 Archief SDAP/PvdA in: GA Wageningen. Ingekomen stukken en correspondentie 1978-1981 W. Straatman en E. Wijnacker, ‘Blankestijn, wethouder’ (Wageningen 2002) A. Rietveld, ‘Gesol met het Volkshuis’ in: De Veluwepost (30 januari 1998) Openingstoespraak volkshuismanifestatie (Wageningen 20 maart 1976)
7.
Jaarverslag van de Rooie Vrouwen in de PvdA van de afdeling Wageningen over d periode oktober 1978 tot oktober 1979. 8. Periodiek verslag ABVA afdeling Wageningen (december 1979) No. 4 9. Jaarverslag AbvaKabo afdeling Wageningen 1982 10. Jaarverslag AbvaKabo afdeling Wageningen 1983 11. J. den Dulk, Het Volkshuis in Wageningen (Wageningen 1994) 12. ‘PvdA wil wel huurder blijven’ in: De Veluwepost (26 maart 1997)
Archief Industriebond NVV (FNV), afdeling Wageningen (1974-1980) in: Archief Het Volkshuis Archief KAB/NKV, afdelingen Wageningen (1948-1954) in: Parochiearchief te Wageningen Archief Katholieke Ambtenarenbond (Kabo) (1946-1979) in: Parochiearchief te Wageningen Archief S. Lindeman in: Internationaal Instituut van Sociale Geschiedenis te Amsterdam Archief Mr. I. Opstelten (ca. 1880-1919) (1988) in: GA Wageningen
Archief Nederlandse Katholieke Grafische Bond (NKGB), afdeling Wageningen (19371979) in: Archief Het Volkshuis Archief R.K. Tabaksbewerkersbond (19191970) in: Parochiearchief te Wageningen Archief SDAP/PvdA afdeling Wageningen (1902-1978) in: GA Wageningen Archief Het Volkshuis te Wageningen (1903) (1935-1940) (1974-1992) Archief Wageningse Bestuurdersbond (NVV/FNV afdeling Wageningen) (19361985) in: Archief Het Volkshuis Archief Werkliedenvereeniging ‘Nut en Genoegen’ in: GA Wageningen
Literatuur W. van Amerongen, “Ritmeester Intimus” ruim een eeuw sigarenfabriek (Veenendaal 1988) p. 14-16 A.D. Benjamins, Geschiedenis van de steenfabrieken in Wageningen. Een overzicht (Wageningen 1991) p. 2, 4, 5 L.C.T. Bigot,’Wetenschap en onderwijs’ in: J. van Baren e.a., Gelderland (Arnhem 1926) p. 461-462 Kees de Blaaij, ‘Scheepers, Johannes Theodorus’ in: Biografische woordenboek van het socialisme en de arbeidersbeweging in Nederland (Amsterdam 1987) deel 2 p. 144-145 L. Brug e.a., Organisatie in het ijzeren tijdperk. De ANMB gegevens van J.G. Sikkema toegelicht en aangevuld (Amsterdam 1995) p. 163 A.W. van de Bunt, Wageningen/Rhenen (Baarn 1969) p. 38-39, 45, 49-50, 59
209
G. van Dolderen, Langs de Rijn van Arnhem tot Rhenen (Zaltbommel 1983) p. 112 H.L. Driessen,’Wageningen en de revolutie van 1795’ in: Bijdragen en Mededelingen van de Vereniging Gelre (Arnhem 1935) Deel XXXVIII p. 299-310 J. den Dulk, Het Volkshuis in Wageningen (Wageningen 1994) J.M. Fuchs en G. Fiege, Wageningen 700 jaar stad (Wageningen 1963) p. 51-60, 65-67, 68 C.D. Gast, Van kloostermop tot straatklinker: een beknopt overzicht van de baksteennijverheid in Wageningen (Wageningen 1996) p. 23-40, 42-43 C.D. Gast, Honderd jaar Wageningen in beeld, 1860-1960 (Lublijana 2000) p. 27, 44, 66 C.D. Gast en M.E. de Ruiter, Van kasteel tot villawijk, van melkpad tot woonbuurt. Geschiedenis van het Bowlespark en van ‘de leerlooiershuisjes’ aan het Spijk. (Wageningen 1994) p. 45-46 J. van Genabeek, Met vereende kracht risico’s verzacht (Amsterdam 1999) p.148 G. Goossen Jzn., Geschiedenis van Wageningen (19772) p. 67, 71, 72 K. Heijers, Fotoboek met ca. 300 oude foto’s, prenten en, prentbriefkaarten en tekeningen van Wageningen (Ochten z.j.) p. 39, 56, 103, 105, 111, 114, 124 W. v.d. Hoeven, De Nederlandse Sigarenmakers en Tabaksbewerkersbond opgericht op 26 december 1887. Zijn geschiedenis, werken en streven (Amsterdam 1937) p. 47, 66-81 M.M. van Hoffen, ‘Wageningen, centrum van landbouwwetenschap’ in: C.B. Alsche e.a., Gelderland. Officiële propaganda-uitgave met medewerking van het provinciaal bestuur van Gelderland, V.V.V’s en tal van andere autoriteiten en instanties (Amsterdam 1954) p. 223-224
210
A. Hoogmoed-Bakker, ‘Tabaksstrippen als huisindustrie in Wageningen’ in: Historische reeks ‘Oud Wageningen’ (Wageningen 1983 ) Nr. 2, p. 69-73, 75-76 J.G.A. van Hogerlinden,’Dagboek van A.W.C. Keyser over de gebeurtenissen in de jaren 1794 en 1795 in Gelderland’ in: Bijdragen en Mededelingen van de Vereniging Gelre (Arnhem 1915) Deel XVIII p. 227-228 J. Houkes, ‘Potharst, Johannes Theodorus’ in: Biografisch woordenboek van het socialisme en de arbeidersbeweging in Nederland (Amsterdam 2000) deel 8 p.209 D. Hudig Jr., De vakbeweging in Nederland 1866-1878 (Amsterdam 1904) p. 47, 117 G.B. Janssen, Baksteenfabricage in Nederland 1850-1920 (Arnhem 1987) p. 328, 445, 486-487
K. Lijndrajer,’Patriotsche wedervergelding’ in: Bijdragen en Mededelingen van de Vereniging Gelre (Arnhem 1916) Deel XIX p. 227-229 D.J. Maltha, Hogeschool van Welzijnskunde. Vijftig jaar Wageningen (Amsterdam 1968) p. 1-4 N. Meijdam, De Blauwe Kamer voorbeeld5 gebied Noordoever Nederrijn (folder 2001 ) D. Nas, Ingeklemd. Historische schetsen uit de Velpse afdeling van de Industriebond FNV (Rheden 1986) p. 19-20 R. Nijland, ‘Wageningse werkgelegenheid krijgt een gevoelige klap’ in: Wagenings Hogeschoolblad (15-11-1985) J. Oudegeest, De geschiedenis der zelfstandige vakbeweging in Nederland (Amsterdam 1932) deel 2, p. 16
K. de Jonge, L. Ebeling en V. v.d. Berg, 19071957 Vijftig jaren NVvFA-ABC (Amsterdam 1957) p. 68-72
H. Peer, Kunstbroeders of meubelslaven. Uit de geschiedenis van de vakbeweging in de meubel- en houtsector (Amsterdam 2002) p. 6, 52
I.G. Keesing en J. v.d. Tempel, Arbeidersleven in Nederland (Amsterdam 1908) p. 7-10, 2129, 44-49, 100-102
D. Pezarro, De teelt van tabak in Amerongen en omgeving (Amerongen 1987)
J.G. Kikkert, Geen revolutie in Nederland. Impressies van Nederland tussen de Franse tijd en de Eerste Wereldoorlog 1813-1914 (Haarlem 1992) p.50-51
D. Regeling, De stad der tegenstellingen. Een sociografie van Wageningen (Wageningen 1933) p. 21-23, 24-25, 67, 68, 76, 103-104, 104, 148, 149, 152, 156, 158
L. Klep, Adres Wageningen. De geschiedenis van Wageningen in 37 verhalen. (Wageningen 1992) p. 14-15, 17, 31, 34-35, 48-49, 55, 58, 61, 75
A.L.Rietveld, A.G. Steenbergen, A.C. Zeven (red.), Gezicht op de geschiedenis van Wageningen : uitgegeven ter gelegenheid van het tienjarig bestaan van de vereniging “Oud Wageningen” (Wageningen 1983) p. 64, 65
E. van Laar, Hoop op Gerechtigheid. De arbeiders en hun organisaties in Arnhem gedurende de tweede helft van de negentiende eeuw (Arnhem 1966) p. 84.
A. Rietveld, Honderd jaar leidingwater in Wageningen 1898-1998 (Wageningen 1998) p. 3
A. Leusink, Op hechte fundamenten. Geschiedenis van de Algemene Nederlandse Bouwarbeidersbond (Amsterdam 1950) p. 2021, 97 P. Lourens en J. Lucassen, Inwonertallen van Nederlandse steden ca. 1300-1800 (Amsterdam 1997) p. 27
A. Rietveld, ‘In het Volkshuis schonk men drank ‘die het hoofd normaal houdt’’ in: De Veluwe Post (2 januari 1998) A. Rietveld, ‘Gesol met het Volkshuis’ in: De Veluwepost (30 januari 1998)
A. Rietveld, Achteraf bekeken. Wageningen, brandende wielen en hete hangijzers (Oosterbeek 1999) p. 8-11, 32-36, 37-38, 109-111, 114-121, 133-137, 205-209 A. Rietveld, Schimmelpenninck… fijn… die ken ik! De Wageningse jaren 1924-2001 (Wageningen 2001) p. 1-2, 3-10 A. Rietveld, De Rijnhaven (2002) CD-Rom t.b.v. Open Monumentdag H.K. Roessingh, ‘Schets van het ontstaan van de Landbouw Hogeschool te Wageningen’ in: Bijdrage en mededelingen van de vereniging Gelre (Arnhem 1973) deel LXVIII p. 173, 177 H.K. Roesingh,’Amsterdam en de tabaksteelt in Nederland’ in: Spiegel Historiael (febr. 1978) R. van Rijnbeek, ‘Wageningen UR en gemeente werken aan ‘science park’’ in: De Gelderlander (3 juli 2003) M. Schouten, De socialen zijn in aantogt. De Nederlandse arbeidersbeweging in de negentiende eeuw (Amsterdam 1976) p. 81-85 B.H. Slicher van Bath, ‘De naam Wageningen in verband met de oudste geschiedenis van deze stad’ in: Bijdragen en mededelingen van de Vereniging Gelre (Arnhem 1940) Deel XLIII p. 155-158 A.G. Steenbergen, ‘Nut en Genoegen opgeheven’ in: Mededelingen van de Vereniging “Oud-Wageningen” (Wageningen 1982) Nr. 3, p. 48 A.G. Steenbergen, ‘Een schets van het vroegere Lombok, een arbeiderswijkje in Wageningen’ in: Historische reeks van de Historische Vereniging “Oud-Wageningen (Wageningen 1985) Nr. 3, p. 60-67 A.G. Steenbergen, ’Firma Koch en Co. – Tabakshandel’ in: Historische Reeks van de Historische Vereniging “Oud-Wageningen” (Wageningen 1990) Nr. 5, p.68 W. Straatman, E. Wijnacker, Blankestijn, wethouder (Wageningen 2002)
211
W. Straatman,’Zo’n halve eeuw geleden’ in: Blankestijn, wethouder (Wageningen 2002) R. Tazelaar, Openingstoespraak Volkshuismanifestatie (20 maart 1976) S. van der Velden, Stakingen in Nederland 1810-1999 (Amsterdam 1999) (CD-rom) H.W.J. Volmuller, Nijhoffs Geschiedenislexicon (’s-Gravenhage 1981) p. 27, 611 M. de Waal, Wageningen als woon- en studiestad (Wageningen 1928) p. 146 F. van der Wal, De oudste vakbond van ons land. Ontstaan en vijftigjarige werkzaamheid van den Algemeene Nederl. Typografenbond (Amsterdam 1916) p. 27, 32, 40-43, 173, 223, 229, 249
Onderzoekingen naar de toestanden in de Nederlandsche Huisindustrie. Deel I. Voedingsen genotmiddelen (’s-Gravenhage 1911) p. 220, 220-221
Index
‘De triomf van de sigaar’ in: A.F. Manning en P.W. Klein e.a., Nederland rond 1900 (Amsterdam 1997)
Verslag der verrichtingen en overzicht van den toestand over de jaren 1923-1924 van de Nederlandsche Vereeniging van Fabrieksarbeiders (Amsterdam 1925) p. 5 ‘Wageningen’ in: Encarta 98 Encyclopedie Winkler Prins Editie 1993-1997
Winkler Prins Algemeene Encyclopaedie 5 7 (Amsterdam 1938 , 1938 ) 16e deel e p. 303, 19 deel p. 620
F. van der Wal, Een tienjarig tijdperk (Amsterdam 1926) p. 86-88, 92 R. Wartena, Statistieke beschrijving van de steden en het platteland van Gelderland uit 1808 (Arnhem 1986) p. 75. A. Winkler Prins, Geïllustreerde Encyclopædie. Woordenboek voor wetenschap en kunst, beschaving en nijverheid (Amsterdam 18872) 14e deel p. 742
De gemeente Wageningen: welvaarts-bronnen en ontwikkelingsmogelijkheden (Arnhem 1954) p. 8, 27, 29 Jaarverslagen ANGB-Wageningen 1947-1951
Jaarverslag NVV afdeling Wageningen 19771978 Notulenboek 1958-1975, Nederlandse Katholieke Grafische Bond (NKGB), afdeling Wageningen
212
Periodieken De Glas- en Aardewerker. Orgaan van de Nederlandsche Vereeniging van Glas en Aardewerkers (juli 1909) De Timmerman. Orgaan van de Algemeene Nederlandsche Timmerlieden Bond (18 maart 1903) De Veluwepost (26 maart 1997); (21 mei 1997)
De Voorpost. Orgaan van de Nederlandschen R.K. Steenfabrieks-arbeidersbond onder patronaat van St. Stephanus (5e jaargang 1920) No. 6 p. 2, No. 8 p. 2 Wageningsche Courant (2 augustus 1904); (25 april 1906); (27 juli 1906); (22 augustus 1906); (10 maart 1909) WIK (November 1976)
213
214
215
216