Het verband tussen stress en de motorische ontwikkeling van het vier maanden oude kind.
Judith van Gompel ANR: 997122 Masterthesis 2010/2011 Universiteit van Tilburg Kinder- en Jeugdpsychologie Faculteit Sociale Wetenschappen Begeleidster: Msc. M.A.K.A. Braeken Tweede beoordelaar: Dr. E.E. Hartman Aantal woorden: 6641
Stress en de motorische ontwikkeling
Abstract DOEL. Het doel van dit onderzoek is om te kijken of er verbanden bestaan tussen stress en de motorische ontwikkeling van het vier maanden oude kind. Stress wordt vanuit twee verschillende invalshoeken bekeken, zowel vanuit het kind via hartslagvariabiliteit als vanuit de moeder door middel van zelfgerapporteerde gegevens. Uniek is dat motorische ontwikkeling onderverdeeld wordt in drie categorieën; fijn, grove en totaal, wat in andere onderzoeken nog nooit is gedaan. METHODE. 27 moeders uit Tilburg en omgeving hebben op drie momenten tijdens de zwangerschap vragenlijsten ingevuld om de prenatale stress te meten. De hartslagvariabiliteit en de motorische ontwikkeling van het kind werden vier maanden na de bevalling gemeten. RESULTATEN. Met een significantieniveau van .05 werden er geen significante verschillen tussen de scores van jongens en meisjes gevonden. Ook werden er geen significante resultaten gevonden tussen prenatale stress en de motorische ontwikkeling van het kind. Tussen de verschillende maten van hartslagvariabiliteit, het gemiddeld hartritme van het kind en de motorische ontwikkeling werden wel significante resultaten gevonden. CONCLUSIES. Geslacht heeft geen invloed op de scores. Er is geen invloed van prenatale stress op de motorische ontwikkeling van het kind bij 4 maanden oud. Er zijn wel verbanden tussen het stressniveau van het kind en de motorische ontwikkeling bij 4 maanden oud. Een aanbeveling voor toekomstig onderzoek is om stress van de moeder als een objectieve maat te onderzoeken zoals hartslagvariabiliteit. Ook wordt er aanbevolen om de motorische ontwikkeling van het kind met meerdere items en vanuit verschillende bronnen te onderzoeken, om een betrouwbaarder beeld te krijgen van de motorische ontwikkeling.
2
Stress en de motorische ontwikkeling
Inleiding De invloed van prenatale stress Wanneer vrouwen zwanger zijn, hebben zij vaak te maken met allerlei vormen van stress. Prenatale stress is een vorm van spanning die in het lichaam van de zwangere vrouw optreedt naar aanleiding van externe prikkels zoals het meemaken van ingrijpende gebeurtenissen, maar ook zwangerschapsgerelateerde angsten (Huizink, 2000). Zwangerschapsgerelateerde angsten kunnen dus een onderdeel zijn van prenatale stress en daardoor is het soms moeilijk om een onderscheid tussen de twee begrippen te kunnen maken. Hoe stress ervaren wordt hangt af van bepaalde persoonlijke kenmerken. Vrouwen met een angstig of neurotisch karakter zullen sneller stress ervaren (Huizink, 2000). Een veelbesproken manier waarop de moeder haar foetus kan beïnvloeden is met het hormoon cortisol via stimulatie van de hypothalame-hypofysaire-bijnier as (HPA-as) (Malik & Camm, 1990). Dit wil zeggen dat wanneer de moeder in die mate gestrest is dat haar cortisolniveau stijgt, dat deze stijging ook bij de foetus plaatsvindt. Door de stijging van het cortisolniveau van de foetus kan dus ook de HPA-as van de foetus beïnvloed worden (Van den Bergh, Mulder, Mennes, & Glover, 2005). Een andere veelbesproken manier waarop de moeder haar foetus zou kunnen beïnvloeden is door middel van abnormale bloeddoorstroming in de aderen van de baarmoeder wat samenhangt met prenatale stress en groeiachterstand van de foetus en een premature bevalling tot gevolg kan hebben ( Van den Bergh et al., 2005). Verbanden tussen stress van de moeder tijdens de zwangerschap en zwangerschapsuitkomsten zijn de laatste twee decennia vaak onderzocht. Daarbij is bewijs geleverd dat negatieve emoties van de moeder tijdens de zwangerschap geassocieerd kunnen worden met nadelige zwangerschapsuitkomsten, zoals een premature bevalling en een laag geboortegewicht (Van den Bergh et al., 2005; Monk 2001). Mulder, Huizink, Van den Bergh, Visser en Buitelaar (2001) vonden daarenboven in hun onderzoek dat voornamelijk
3
Stress en de motorische ontwikkeling
moederlijke stress tijdens de zwangerschap een negatief effect lijkt te hebben op de ontwikkeling van het (ongeboren) kind. Op de algemene lichamelijke ontwikkeling van de kinderen blijkt dit niet alleen uit een lager geboortegewicht maar ook uit een kleinere hoofdomtrek en structurele afwijkingen (Mulder et al., 2001). Een kleinere hoofdomtrek kan nadelige gevolgen hebben voor de hersenontwikkeling en kan een predictor zijn voor een verminderde cognitieve ontwikkeling (Huizink, 2000). DiPietro et al. (2006) toonden aan dat zwangerschapsspecifieke negativiteit (stress, angst en depressie) negatieve gevolgen heeft voor de emotionele ontwikkeling van het kind (DiPietro et al., 2006). Mulder et al. (2001) vonden behalve de invloed van prenatale stress op de algemene lichamelijke ontwikkeling van het kind, ook een invloed op de functionele ontwikkeling. Uit hun onderzoek bleek dat prenatale stress ook gerelateerd is aan een psychomotorische achterstand (Mulder et al., 2001). In een onderzoek uit 2003 concludeerden Buitelaar, Huizink, Mulder, Robles de Medina en Visser dat kinderen van acht maanden oud een tragere psychomotorische ontwikkeling hadden wanneer hun moeders tijdens 15-17 weken zwangerschap een hoge mate van dagelijkse stress ervaart hadden of als zij tijdens 27-28 weken zwangerschap extreem veel last hadden van zwangerschapsangsten. Austin et al. (2005) vonden ook een verband tussen prenatale stress van de moeder en een tragere psychomotorische ontwikkeling bij kinderen van acht maanden oud. Maar dit verband werd alleen gevonden bij prenatale stress vroeg tijdens de zwangerschap of wanneer de moeder hoogangstig was bij 27-28 weken zwangerschap (Austin, Leader, & Reill, 2005). DiPietro et al. (2006) toonden behalve een negatieve invloed op de emotionele ontwikkeling van het kind ook aan dat zwangerschapsspecifieke negativiteit (stress, angst en depressie) negatieve gevolgen heeft voor de psychomotorische ontwikkeling.
4
Stress en de motorische ontwikkeling
Al deze onderzoeken hebben zich alleen gericht op de algemene psychomotorische achterstand, zonder de motoriek van het kind verder in te delen naar bijvoorbeeld fijne, grove en totale motorische ontwikkeling. Er blijken kleine verschillen te zijn in de motorische ontwikkeling van jongens en meisjes. In het algemeen blijkt de grove motoriek van jongens sneller te verlopen, dan die van meisjes. En blijken meisjes iets vlotter te zijn in de handmotoriek (Hadders-Algra & Dirks, 2000). Hartslagvariabiliteit Hartslagvariabiliteit kan als een maat voor stress gezien worden. Wanneer iemand gestrest is, verhoogt dat zijn of haar hartslag en verlaagt daardoor zijn of haar hartslagvariabiliteit. De hartslagvariabiliteit geeft dus ook iemands stressniveau weer, hoe lager de hartslagvariabiliteit, hoe hoger de mate van stress (Malik & Camm, 1990). Op die manier kan er worden nagegaan of het stressniveau van het kind zelf ook een invloed heeft op zijn/haar (motorische) ontwikkeling (Calkins & Dedmon, 2000; Huffman, Bryan, del Carmen, Pedersen, Doussard-Roosevelt, & Porges, 1998). Onze hartslag varieert voordurend zodat er verschillende hartritmes ontstaan. Die variatie staat onder controle van het autonoom zenuwstelsel (Malik & Camm, 1990). Het autonome zenuwstelsel regelt de interne functies van het lichaam, zoals bloeddruk, ademhaling, lichaamstemperatuur en hartslag. De hartslagvariabiliteit komt tot uiting door de samenwerking tussen het sympatische en parasympatische zenuwstelsel als onderdelen van het autonoom zenuwstelsel. Het sympatisch zenuwstelsel beïnvloedt de organen zodanig dat het lichaam arbeid kan verrichten zoals hartslagfrequentie, vaatverwijding, en de ademfrequentie. De hartslagfrequentie is hierbij hoog, wat voor een lage hartslagvariabiliteit zorgt. Het parasympatisch zenuwstelsel daarentegen zorgt voor een toestand van rust in het lichaam, waarbij omstandigheden gecreëerd worden die de opbouw van weefsel en herstelmechanismen van het lichaam
5
Stress en de motorische ontwikkeling
bevorderen. De hartslagfrequentie in deze toestand is laag, wat voor een hoge hartslagvariabiliteit zorgt (Malik & Camm, 1990; Pickering, 2001). Hartslagvariabiliteit wordt gemeten aan de hand van verschillende gestandaardiseerde variabelen (Task Force of the European Society of Cardiology and the North American Society of Pacing and Electrophysiology, 1996), zoals de standaarddeviatie (SDNN). Er blijken kleine verschillen te zijn tussen jongens en meisjes betreft hun hartslagvariabiliteit. Silvetti, Drago en Ragonese (2001) vonden een significant verschil tussen jongens en meisjes betreft hun SDNN. De gemiddelde SDNN van jongens was in hun onderzoek significant hoger dan de SDNN van vrouwen (Silvetti, Drago & Ragonese, 2001). Een lage hartslagvariabiliteit blijkt gerelateerd te zijn met disregulerend gedrag van het kind (Calkins & Dedmon, 2000; Huffman et al., 1998) en is gevoelig voor blootstelling aan stress tijdens de vroege postnatale periode (Porges, 1992). Relaties tussen hartslagvariabiliteit en uitkomsten op volwassen leeftijd zijn vaak onderzocht, waarbij vele onderzoekers tot de conclusie zijn gekomen dat een lage hartslagvariabiliteit en dus een hoge hartslag, slecht voor de gezondheid blijkt te zijn (Malik & Camm, 1999). Zo blijkt hartslagvariabiliteit samen te hangen met bijvoorbeeld astma, hoge bloeddruk, angststoornissen, PTSD en depressie, prikkelbare darm syndroom, fibromyalgie, hart- en vaatziekten en migraine (Malik & Camm, 1990). Wat het precieze verband is tussen de hartslagvariabiliteit en de motorische ontwikkeling van het kind, is onbekend. Er zijn weinig onderzoeken geweest die specifiek naar deze ontwikkelingstak gekeken hebben, wat aangeeft dat dit onderzoek exploratief met een vernieuwende invalshoek, de verbanden met hartslagvariabiliteit onderzoekt. Een van de weinige studies waar wel onderzoek is gedaan naar het verband tussen de hartslagvariabiliteit en de motorische ontwikkeling van het kind, is het onderzoek van De Rogalski Landrot et al. (2007). Premature baby’s bleken in hun neonatale periode veel minder activiteit in hun
6
Stress en de motorische ontwikkeling
sympatisch en vooral parasympatisch zenuwstelsel te hebben dan volgroeide baby’s tijdens hun neonatale periode hetgeen ook tot uiting kwam in hun motoriek (De Rogalski Landrot et al., 2007). Verwachtingen Er lijkt dus een verband te bestaan tussen een gestreste gemoedstoestand van de zwangere vrouw en de ontwikkeling van het kind. Het doel van deze thesis is om te kijken of er significante verschillen bestaan in de scores tussen jongens en meisjes. Het tweede doel is om na te gaan of er verbanden bestaan tussen stress van de moeder tijdens de zwangerschap en de motorische ontwikkeling van het kind bij vier maanden oud. Exploratief wordt er ook gekeken of het stressniveau van het kind gemeten door middel van hartslagvariabiliteit geassocieerd is met de motorische ontwikkeling bij het vier maanden oude kind. Hierbij werden meer specifiek de volgende onderzoeksvragen en hypotheses onderzocht: • Zijn er significante verschillen tussen jongens en meisjes betreft prenatale angst op de drie verschillende meetmomenten, de verschillende maten van hartslagvariabiliteit en de drie categorieën van motorische ontwikkeling? De verwachting is dat er geen significante verschillen tussen de scores van jongens en meisjes zullen zijn betreft de prenatale angst op de drie meetmomenten. Er wordt wel een significant verschil verwacht tussen jongens en meisjes betreft hun SDNN. Verwacht wordt dat jongens een hogere SDNN zullen hebben dan meisjes. Betreft de motorische ontwikkeling wordt een verschil in de grove en fijne motorische ontwikkeling verwacht. Verwacht wordt dat jongens beter scoren op de grove motorische ontwikkeling en dat meisjes beter scoren op de fijne motorische ontwikkeling. • Wat is de invloed van stress van de moeder tijdens de zwangerschap op de fijne, grove en zodoende de totale motorische ontwikkeling van het kind bij vier maanden oud? De verwachting is dat de fijne, grove en zodoende ook de motorische ontwikkeling van
7
Stress en de motorische ontwikkeling
het kind trager is, wanneer de moeder tijdens haar zwangerschap een hoge mate van stress ervaren heeft. • Wat is het verband tussen de hartslagvariabiliteit van het kind en de fijne, grove en zodoende de totale motorische ontwikkeling bij vier maanden oud? De verwachting is dat de fijne, grove en zodoende de totale motorische ontwikkeling van het kind trager is, wanneer het kind een lagere hartslagvariabiliteit tijdens de meting had.
Methode Participanten Dit onderzoek bestaat uit een steekproef van moeders (N=27) die door vier verloskundigenpraktijken in Tilburg of door een gynaecoloog in het Elizabeth Ziekenhuis te Tilburg begeleid werden tijdens hun zwangerschap. Bij alle moeders was er sprake van een niet-risicovolle zwangerschap. De moeders beheersten allemaal de Nederlandse taal. De gemiddelde leeftijd van de moeders was 32 jaar met een standaarddeviatie van 3,03 gespreid tussen de leeftijd van 25 en 36 jaar. Van de 27 baby’s zijn er 13 meisjes (48,1%) en 14 jongens (51,9%). Doordat 3 moeders de ASQ-vragenlijst niet teruggestuurd hadden, zijn de gegevens over de motorische ontwikkeling gebaseerd op 24 baby’s.
Procedure De (toekomstige) moeders werden door hun verloskundige of gynaecoloog tijdens de eerste fase van hun zwangerschap gevraagd of zij (en hun partner) interesse hadden in deelname aan dit project. Een criterium voor het mogen deelnemen aan dit onderzoek was dat de moeders maximaal 14 weken zwanger mochten zijn. Als de zwangere vrouwen interesse in het project hadden, werden hun namen en telefoonnummers doorgegeven aan de uitvoerende onderzoekers van het project “Zwangerschap en Ontwikkeling” van de Universiteit van
8
Stress en de motorische ontwikkeling
Tilburg (www.tilburguniversity.nl). De uitvoerende onderzoekers van het project namen contact met de geïnteresseerde toekomstige moeders op om verdere uitleg over het onderzoek te geven en om de eventuele vragen te beantwoorden. Uiteindelijk werd er gevraagd of de toekomstige moeders wilden deelnemen aan het project. De vrouwen werden tijdens hun zwangerschap gevraagd om drie keer een vragenlijst in te vullen om onder andere de mate van stress te meten. Binnen het eerste jaar na de bevalling werd weer aan de moeders gevraagd om twee keer een vragenlijst in te vullen. Dit om de ontwikkeling op de verschillende ontwikkelingsgebieden van het kind na te gaan. De vragenlijsten konden op internet of op papier ingevuld worden. Op deze vragenlijsten stond duidelijk vermeld wanneer de vragenlijsten weer retour moesten zijn, dit om de invloed van tijd uit te sluiten. Ook werd er aan de moeders gevraagd om na de bevalling twee keer langs te komen bij het Babylab van de Universiteit van Tilburg. Deze twee bezoeken van de moeders en kinderen waren rond het moment wanneer het kind vier en negen maanden oud was. Bij beiden bezoeken werden o.a. de hartslagvariabiliteit van het kind gemeten. In dit onderzoek zullen alleen de gegevens van de meting bij vier maanden oude kinderen gebruikt worden.
Materialen De moeders werd gevraagd individueel vragenlijsten in te vullen. De vragenlijsten bestaan uit een aantal onderdelen, waarvan de volgende bij dit onderzoek zijn gebruikt: Stress van de moeder tijdens de zwangerschap. De stress van de moeder tijdens de zwangerschap werd gemeten door middel van de State-Trait Anxiety Inventory (STAI), in het Nederlands vertaald als de Zelfbeoordelingsschaal van der Ploeg (van der Ploeg, 1982). Moeders werden gevraagd om deze zelfbeoordelingvragenlijst op drie momenten tijdens de zwangerschap in te vullen, namelijk bij 8-14, 15-22 en 31-37 weken zwangerschap.
9
Stress en de motorische ontwikkeling
De vragenlijst bestaat uit 2 schalen. De toestandsschaal bestaat uit 20 uitspraken die alle betrekking hebben op hoe iemand zich op een bepaald moment voelt. De angstdispositieschaal bestaat ook uit 20 uitspraken, maar waarbij de persoon gevraagd wordt aan te geven hoe zij zich in het algemeen voelt. De schalen zijn consistent, maar correleren onderling. De lijst is geschikt om fluctuaties in het angstniveau te meten (van der Ploeg, 1982). Beiden schalen bevatten dus 20 stellingen met een 4-punts Likertschaal. De antwoordmogelijkheden van de stellingen zijn: geheel niet, een beetje, tamelijk veel en zeer veel. De stellingen 1, 2, 5, 8, 10, 11, 15, 16, 19 en 20 zijn contra-indicatief. Het antwoord “geheel niet” stond voor 1 punt, “een beetje” stond voor 2 punten, “tamelijk veel” stond voor 3 punten en “zeer veel” was goed voor 4 punten. De scores van de twintig stellingen werden bij elkaar opgeteld en dit vormde samen de totaalscore. De totaalscore lag dus tussen een score van 20 – 80. Hoe hoger de totaalscore, hoe meer angst de moeder ervaren heeft. Een voorbeeldstelling om de toestandangst van de moeder tijdens de zwangerschap te meten is: “Ik voel me gespannen”. De COTAN (Commissie van Testaangelegenheden van het Nederlands Instituut van Psychologen) beoordeelt de Zelfbeoordelingschaal van der Ploeg met een goed voor uitgangspunten bij testconstructie, een goed voor uitvoering van handleiding en testmateriaal, een voldoende voor de normen, een goed voor de betrouwbaarheid en een onvoldoende voor de validiteit (Verheij & Verhulst, 2006). De Cronbach alpha voor de STAI 8-14 weken is 0.21, voor de STAI 15-22 weken is dit 0.63 en voor de STAI 31-37 weken is de betrouwbaarheid 0.91.
Ontwikkeling van het kind. Om de verschillende ontwikkelinggebieden van het kind te meten werd er gebruik gemaakt van de Ages and Stages Questionnaires: A Parent-Completed, Child-Monitoring
10
Stress en de motorische ontwikkeling
System (ASQ) door Bricker, Potter en Squires uit 1999 (www.agesandstages.com), in het Nederlands vertaald als de Leeftijd & Ontwikkelingsfase Vragenlijsten: Een door de ouders ingevuld systeem om de ontwikkeling van het kind te volgen door van Baar, van Bakel en Hunnius. De ASQ bestaat uit de volgende ontwikkelingsgebieden: communicatie, grove motoriek, fijne motoriek, probleem oplossen en persoonlijk-sociaal. In dit onderzoek werden alleen de ontwikkelingsgebieden grove motoriek en fijne motoriek gebruikt. Beide ontwikkelingsgebieden werden gemeten door zes stellingen. Bij deze stellingen waren er drie antwoordopties: ja, soms of nog niet. Alle zes de stellingen zijn indicatief. De score op elk ontwikkelingsgebied werd berekend door middel van de antwoorden van de moeder. Als er een “ja” aangekruist is, worden daarvoor 10 punten gerekend. Voor elke “soms” die aangekruist is, worden er 5 punten gerekend en voor elke “nog niet” worden er geen punten gerekend. De punten worden bij elkaar opgeteld tot een totaalscore. De maximale score die te behalen is, is 60 punten. Een score vanaf 25 punten is goed, onder de 25 punten staat voor een ondergemiddelde ontwikkeling en heeft daardoor verder onderzoek nodig. Een voorbeeldstelling om de grove motoriek te meten is: “Rolt uw baby van zijn rug naar zijn buik, terwijl hij beide armen onder hem vandaan krijgt?” De Cronbach alpha voor grove motoriek is 0.82 en voor fijne motoriek 0.60.
Ook zijn er fysiologische metingen bij het kind gedaan: Hartslagvariabiliteit. Het hartritme van het kind werd opgemeten aan de hand van een elektrocardiogram (ECG).
11
Stress en de motorische ontwikkeling
Figuur 1: Het basispatroon van de elektrische activiteit van het hart (ECG). Uit Piotrovsky, 2005.
Een ECG is een opmeting van de elektrische activiteit van het hart waaruit de variabiliteit van het hartritme (HRV) wordt bepaald. Een ECG bevat enkele karakteristieke golven waaruit het hartritme wordt berekend. Een belangrijke karakteristiek is het QRS-complex: de eerste naar beneden gerichte uitslag na de P-top heet q of Q (klein of groot), de tweede positieve uitslag wordt r of R genoemd en de negatieve uitslag die daarna eventueel nog volgt heet s of S. Op basis van de opeenvolgende R-pieken (NN-intervallen) wordt de hartslagvariabiliteit bepaald. De hartslagvariabiliteit van het kind werd gemeten om zodoende het stressniveau van het kind te meten. De hartslagvariabiliteit is echter niet één maat, maar bestaat uit twee verschillende domeinen: het tijdsdomein en het frequentiedomein. De grafiek van een tijdsdomein-analyse geeft weer hoe de signalen in tijd veranderen en meet de hoeveelheid variabiliteit. De grafiek van een frequentiedomein-analyse geeft aan in welke mate een bepaalde frequentie voorkomt in het signaal en onderzoekt de oorzaak van de variaties. In dit onderzoek wordt alleen het 12
Stress en de motorische ontwikkeling
tijdsdomein gebruikt. Het tijdsdomein bestaat uit verschillende variabelen: RMSSD (vierkantswortel van de gemiddelde kwadratische verschillen van opeenvolgende NNintervallen), SDNN (standaarddeviatie van de R-R-intervallen in milliseconden), pNN50 (percentage van verschillen tussen aangrenzende NN-intervallen die groter dan 50 milliseconden zijn) en CV (standaarddeviatie van de RR-interval (=SDNN) / de gemiddelde waarde RR) (Malik & Camm, 1990; Task Force, 1996). Deze variabelen worden allemaal meegenomen in het onderzoek. Ook wordt het gemiddeld hartritme van het kind meegenomen. Het gemiddeld hartritme is een maat waar vanuit de gemiddelde hartslag berekend kan worden en zegt niets over de variabiliteit in hartritme. Deze maat is toch meegenomen in het onderzoek omdat het iets zegt over de hartslag en de hartslagvariabiliteit in het algemeen bij het kind (mcCraty & Tomasino, 2004). De hartslagvariabiliteit van het kind werd gemeten rond het moment dat het kind vier maanden oud was door middel van twee hartslagelektrodes die op de borst van het kind bevestigd werden. Deze hartslagen werden automatisch opgeslagen in het computerprogramma Biosemi en later werden deze gegevens omgezet naar cijfers door middel van het programma Matlab (Eykens, 2011). Analysestrategie De analyses voor dit onderzoek zijn uitgevoerd met behulp van het programma SPSS 18.0. In eerste instantie werden analyses uitgevoerd ten behoeve van de beschrijvende statistiek. Er werd gekeken of er geen extreme waarden in de dataset voorkwamen. Om de invloed van angst van de moeder tijdens de zwangerschap op de motorische ontwikkeling van het kind te onderzoeken en om na te gaan of er een verband bestaat tussen het stressniveau van het kind en de motorische ontwikkeling bij vier maanden oud, werden er eerst productvariabelen aangemaakt voor de STAI , de verschillende waarden van hartslagvariabiliteit en de verschillende categorieën van motorische ontwikkeling, 13
Stress en de motorische ontwikkeling
Om te onderzoeken of dat er significante verschillen zijn in de STAI-scores van de moeder wanneer zij zwanger waren van een jongen of een meisje, de verschillende maten van hartslagvariabiliteit en hartritme en de drie motorische ontwikkelingsgebieden tussen jongens en meisjes zijn er t-testen uitgevoerd. Het effect van prenatale stress op de motorische ontwikkeling van het kind en het verband tussen het stressniveau van het kind en de motorische ontwikkeling zijn onderzocht door middel van lineaire regressieanalyses, daarna zijn de regressieanalyses gecorrigeerd voor geslacht en gestatieduur.
Resultaten Beschrijvende analyses Tabel 1 geeft een overzicht weer van de zwangerschapsvariabelen.
Tabel 1 Zwangerschapsvariabelen. N
%
Leeftijd moeder
27
-
32.26
3.09
Gestatieduur
27
-
39.40
1.24
Geboortegewicht
16
-
3604.38
401.25
8-14 weken 27
-
45.40
3.73
15-21 weken 27
-
45.96
4.35
31-37 weken 24
-
46.46
4.52
STAI-score
Gemiddelde
Standaarddeviatie
Geslacht baby Jongen
14
51.9
-
-
Meisje
13
48.1
-
14
Stress en de motorische ontwikkeling
De gemiddelde leeftijd van de moeders tijdens de zwangerschap was 32 jaar met een standaarddeviatie van 3,09 gespreid tussen de leeftijd 25 en 36 jaar. Doordat er in dit onderzoek 12 moeders meededen die voor de eerste keer zwanger waren, 12 moeders die in verwachting waren van hun tweede kindje en 2 moeders die hun derde kindje verwachtten (van 1 moeder waren deze gegevens niet bekend), kan er over deze gemiddelde leeftijd niet gezegd worden of dat deze leeftijd hoog of laag is, vergeleken met andere onderzoeken. De gemiddelde gestatieduur van de moeders was 39.40 weken met een standaarddeviatie van 1.24, gespreid tussen 36 en 41 weken. De gemiddelde stress van de moeder tussen de 8 en 14 weken zwangerschap was een score van 45.40 op de STAI. Bij 15-22 weken zwanger scoorden zij een gemiddelde van 45.96. Bij 31-37 weken zwangerschap hadden de moeders een gemiddelde score van 46.46 op de STAI. Hierbij waren van 3 moeders de gegevens niet bekend (zie Tabel 1). Tabel 2 geeft een overzicht weer van de gemiddelde scores op de STAI, de verschillende maten van hartslagvariabiliteit en hartritme en de motorische ontwikkelingsgebieden, gespecificeerd per geslacht. Uit deze tabel komen geen significante resultaten (p >.05). Er zijn dus geen significante verschillen tussen jongens en meisjes betreft hun scores. Geslacht heeft dus geen significante invloed op de scores.
15
Stress en de motorische ontwikkeling
Tabel 2 De gemiddelde scores op de STAI, maten van hartslagvariabiliteit en de motorische ontwikkelingsgebieden gespecificeerd per geslacht. N
M
S.D.
p-waarden
Jongen
14
32.64
9.15
.48
Meisje
13
35.00
7.62
Jongen
14
30.14
5.91
Meisje
13
32.38
7.51
Jongen
14
34.14
8.38
Meisje
10
34.30
9.96
Jongen
7
0.02
0.01
Meisje
5
0.02
0.01
Gemiddeld Hartritme Jongen
7
163.64
49.80
Meisje
7
219.64
102.57
Jongen
7
1.45
3.81
Meisje
7
0.01
0.00
Jongen
7
0.03
0.01
Meisje
7
0.05
0.07
Jongen
7
0.05
0.01
Meisje
7
0.05
0.02
Jongen
13
54.62
5.94
Meisje
11
50.00
14.66
Jongen
13
55.00
7.07
STAI 8-14weken
15-17weken
31-37weken
SDNN
RMSSD
pNN25
CV
Grove Motoriek
Fijne Motoriek
.40
.97
.71
.23
.42
.52
.61
.31
.17
16
Stress en de motorische ontwikkeling
Totale Motoriek
Meisje
11
50.00
10.00
Jongen
13
109.62
10.50
Meisje
11
100.00
21.91
.17
*p<.05. **p<.01.
Tabel 3 geeft een overzicht weer van de gemiddelde scores van de Ages and Stages Questionnaire (ASQ) op de verschillende categorieën van motorische ontwikkeling.
Tabel 3 De gemiddelde ontwikkelingscores en het aantal/percentage baby’s onder de grensscore op elk ontwikkelingsgebied. N
M
S.D.
N (%) onder de grensscore
Grove Motoriek 24
52.50
8.72
1 (0.04)
Fijne Motoriek
24
52.71
10.83
0 (0.00)
Totale Motoriek 24
105.21
17.03
0 (0.00)
De gemiddelde score van de ASQ voor de grove motorische ontwikkeling was 52.50, voor de fijne motorische ontwikkeling was de gemiddelde score 52.71 en voor de totale motorische ontwikkeling was dit 105.21. Alle baby’s hadden een bovengemiddelde ontwikkeling van hun fijne en totale motoriek, maar op de grove motoriek had 1 baby een score onder de grensscore (zie Tabel 3).
17
Stress en de motorische ontwikkeling
Regressieanalyses Door middel van regressieanalyses werd het verband tussen stress en de motorische ontwikkeling van het vier maanden oude kind onderzocht.
Tabel 4 Meervoudige regressieanalyses van prenatale stress van de moeder per ontwikkelingsgebied. B Grove Motoriek
Fijne Motoriek
Totale Motoriek
SE B
β
R² .04
Prenatale stress 8-14w
-0.31
0.44
-.20
Prenatale stress 15-17w
-0.03
0.37
-.02
Prenatale stress 31-37w
0.19
0.35
.14
Prenatale stress 8-14w
-0.03
0.55
-.02
Prenatale stress 15-17w
0.09
0.46
.05
Prenatale stress 31-37w
0.52
0.44
.30
Prenatale stress 8-14w
-0.34
0.80
-.12
Prenatale stress 15-17w
0.06
0.67
.02
Prenatale stress 31-37w
0.71
0.64
.28
.10
.07
*p<.05. **p<.01. Met een significantieniveau van .05 kwamen uit de regressieanalyses voor stress van de moeder op de drie meetmomenten tijdens de zwangerschap en de drie categorieën van de motorische ontwikkeling van het kind geen significante resultaten (p >.05) (zie Tabel 4).
Tabel 5 geeft een overzicht weer van de meervoudige regressieanalyses tussen de hartslagvariabiliteit van het kind en de drie categorieën van motorische ontwikkeling van het
18
Stress en de motorische ontwikkeling
kind.
Tabel 5 Meervoudige regressieanalyses van de maten van hartslagvariabiliteit van het kind per ontwikkelingsgebied.
Grove Motoriek
Fijne Motoriek
β
R²
1876.11
.25
.60
-0.13
.09
-.65
-0.36
3.21
-.07
pNN25
-25.17
105.87
-.08
CV
-33.38
742.29
-.04
-2270.17
655.40
-2.06*
Gemiddeld Hartritme
-0.12
0.03
-1.00*
RMSSD
3.39
1.12
1.12*
pNN25
33.50
36.96
.18
717.31
259.31
1.33*
-1801.97
2388.51
-.66
-0.24
0.11
-.84
B
SE B
468.20
Gemiddeld Hartritme RMSSD
SDNN
SDNN
CV Totale Motoriek
SDNN Gemiddeld Hartritme RMSSD
3.03
4.09
.41
pNN25
8.32
134.79
.02
683.94
945.02
.51
CV
.86
.70
*p<.05. **p<.01.
19
Stress en de motorische ontwikkeling
De hartslagvariabelen hadden samen een verklarende variantie van .86 op de fijne motorische ontwikkeling. Gemiddeld hartritme, SDNN, RMSSD en CV hadden alle vier een significant verband met de fijne motorische ontwikkeling van het kind bij vier maanden (p <.05) (zie Tabel 5). De regressieanalyses zijn daarna opnieuw uitgevoerd en deze zijn hierbij gecorrigeerd voor de variabelen geslacht en gestatieduur. Dit is gedaan om te onderzoeken of het verband tussen de verschillende maten van hartslagvariabiliteit, het gemiddeld hartritme en de drie categorieën van motorische ontwikkeling van het kind bij vier maanden oud (gedeeltelijk) verklaard kunnen worden door geslacht en gestatieduur (zie Tabel 6).
Tabel 6 Meervoudige regressieanalyse van de verschillende maten van hartslagvariabiliteit per ontwikkelingsgebied gecontroleerd voor geslacht en gestatieduur.
Grove Motoriek
B
SE B
β
R²
-574.22
3109.46
-.31
-.16
Gemiddeld Hartritme
-0.13
0.13
-.69
RMSSD
1.05
5.00
.21
pNN25
64.79
190.30
.20
311.26
1104.84
.35
Geslacht
1.64
12.79
.06
Gestatieduur
-3.88
6.67
-.34
-2491.25
987.11
-2.26
-0.11
0.04
-.94
SDNN
CV
Fijne Motoriek
SDNN Gemiddeld Hartritme
.67
20
Stress en de motorische ontwikkeling
RMSSD
3.61
1.60
1.20
pNN25
67.98
60.41
.35
806.38
350.74
1.50
Geslacht
2.90
4.06
.17
Gestatieduur
-1.20
2.12
-.17
-3065.48
3861.80
-1.13
Gemiddeld Hartritme
-0.24
0.16
-.85
RMSSD
4.66
6.26
.63
pNN25
132.77
236.34
.28
CV
1117.64
1372.16
.84
4.54
15.89
.11
-5.08
8.28
-.30
CV
Totale Motoriek
SDNN
Geslacht Gestatieduur
.17
*p<.05. **p<.01. Nadat de regressieanalyses zijn gecorrigeerd voor geslacht en gestatieduur, blijken er geen significante verbanden te zijn (p >.05).
Tabel 7 Enkelvoudige regressieanalyses van prenatale stress van de moeder en de hartslagvariabelen van het kind per ontwikkelingsgebied
Grove Motoriek
B
SE B
β
R²
Prenatale stress 8-14w
-0.46
0.58
-.17
.03
Prenatale stress 15-17w
-0.46
0.49
-.20
.04
Prenatale stress 31-37w
0.08
0.31
.06
.00
21
Stress en de motorische ontwikkeling
SDNN
1169.14
.40
-0.15
0.04
-.77*
.59
RMSSD
0.95
1.65
.19
.04
75.49
104.00
.24
.06
543.41
239.87
.60*
.36
Prenatale stress 8-14w
0.05
0.47
.02
.00
Prenatale stress 15-17w
0.07
0.41
.04
.00
Prenatale stress 31-37w
0.54
0.39
.31
.09
394.43
343.64
.36
.13
Gemiddeld Hartritme
-0.08
0.03
-.73
.53
RMSSD
0.45
0.99
.15
.02
pNN25
37.95
62.68
.20
.04
270.79
155.30
.50
.25
-.41
0.92
-.10
.01
Prenatale stress 15-17w -0.39
0.79
-.11
.01
Prenatale stress 31-37w
0.62
0.57
.24
.06
1563.57
743.17
.57
.33
CV
SDNN
CV Totale Motoriek
.63*
Gemiddeld Hartritme
pNN25
Fijne Motoriek
476.61
Prenatale stress 8-14w
SDNN Gemiddeld Hartritme
-0.23
0.06
-.82*
.66
RMSSD
1.39
2.44
.19
.04
pNN25
113.44
153.16
.24
.06
CV
814.20
350.34
.61*
.38
*p<.05. **p<.01.
22
Stress en de motorische ontwikkeling
Met een significantieniveau van .05 kwamen uit de enkelvoudige regressieanalyses voor stress van de moeder op de drie meetmomenten tijdens de zwangerschap en de drie categorieën van de motorische ontwikkeling van het kind geen significante resultaten (p >.05) (zie Tabel 7). Uit de enkelvoudige regressieanalyses tussen de hartslagvariabiliteit van het kind en de drie categorieën van motorische ontwikkeling kwamen wel significante resultaten: SDNN, gemiddeld hartritme en CV hadden alle drie een significant verband met de grove motorische ontwikkeling van het kind bij vier maanden. Ook werden er significante verbanden gevonden tussen het gemiddeld hartritme, CV en de totale motorische ontwikkeling bij vier maanden (p <.05) (zie Tabel 7). Daarna werden de uit Tabel 7 significante variabelen gecombineerd in een nieuwe een regressieanalyse waarbij er gecorrigeerd werd voor de variabelen geslacht en gestatieduur (zie Tabel 8).
Tabel 8 Regressieanalyse van de hartslagvariabelen van het kind per ontwikkelingsgebied gecontroleerd voor geslacht en gestatieduur.
Grove Motoriek
Totale Motoriek
B
SE B
β
R²
1108.03
524.67
.60
.46
Gemiddeld hartritme
-0.016
0.05
-.80*
.63
CV
559.13
259.16
.62
.47
-.022
0.07
-.76*
.69
766.11
356.73
.58
.54
SDNN
Gemiddeld hartritme CV
*p<.05. **p<.01. 23
Stress en de motorische ontwikkeling
Bij het verband tussen het gemiddeld hartritme en de grove motorische ontwikkeling van het kind blijken geslacht en gestatieduur geen significante invloed te hebben (p >.05). Het gemiddeld hartritme is hierbij wel significant (p =.017) en heeft een verklaarde variantie van 0.63. Dit wil zeggen dat 63% van het verband door het gemiddeld hartritme en de grove motorische ontwikkeling wordt verklaard. Ook het verband tussen het gemiddeld hartritme en de totale motorische ontwikkeling van het kind wordt significant verklaard door het gemiddelde hartritme (p =.014) met een verklaarde variantie van .69. De verbanden tussen SDNN en de grove motorische ontwikkeling, CV en de grove motorische ontwikkeling en CV en de totale motorische ontwikkeling zijn na deze analyse niet meer significant (p >.05). Discussie Er werd gezocht naar een eventuele samenhang tussen stress en de motorische ontwikkeling van het vier maanden oude kind. De eerste onderzoeksvraag was: zijn er significante verschillen tussen jongens en meisjes betreft prenatale angst op de drie verschillende meetmomenten, de verschillende maten van hartslagvariabiliteit en de drie categorieën van motorische ontwikkeling? De verwachting is dat er geen significante verschillen tussen de scores van jongens en meisjes zullen zijn betreft de prenatale angst op de drie meetmomenten. Er wordt wel een significant verschil verwacht tussen jongens en meisjes betreft hun SDNN. Verwacht wordt dat jongens een hogere SDNN zullen hebben dan meisjes. Betreft de motorische ontwikkeling wordt een verschil in de grove en fijne motorische ontwikkeling verwacht. Verwacht wordt dat jongens beter scoren op de grove motorische ontwikkeling en dat meisjes beter scoren op de fijne motorische ontwikkeling. De resultaten van dit onderzoek ondersteunen niet al deze verwachtingen. Allereerst blijken er inderdaad geen significante verschillen te zijn in de STAI-scores tussen moeders die zwanger waren van een jongen of meisje. De verwachting dat er significante verschillen zouden zijn tussen jongens en meisjes betreft hun hartslagvariabiliteit, bleek niet te kloppen. Er zijn geen 24
Stress en de motorische ontwikkeling
significante verschillen gevonden in de verschillende maten van hartslagvariabiliteit tussen jongens en meisjes. Dit tot tegenstelling met het onderzoek van Silvetti, Drago en Ragonese (2001). Zij vonden een significant verschil tussen jongens en meisjes betreft hun SDNN. De gemiddelde SDNN van mannen was in hun onderzoek significant hoger als de SDNN van vrouwen (Silvetti, Drago & Ragonese, 2001). Een mogelijke verklaring hiervoor is de grote steekproef (N=103) in vergelijking met de steekproef van dit onderzoek (N=27). Mogelijk wordt er bij een grotere steekproef ook een significant verschil gevonden. En als laatste bleek ook de verwachting dat er wel significante verschillen zijn tussen de jongens en meisjes betreft hun motoriek niet te kloppen. Er zijn geen significante verschillen aangetoond in de drie categorieën van motorische ontwikkeling tussen jongens en meisjes. Dit komt overeen met het onderzoek van Bayley (1965). Zij kwam tot de conclusie dat jongens en meisjes niet significant verschilden van elkaar betreft motoriek (Bayley, 1965). Maar de resultaten komen niet overeen met het onderzoek van Hadders-Algra en Dirks. Zij vonden een betere grove motorische ontwikkeling bij jongens en een betere handmotoriek bij de meisjes De tweede onderzoeksvraag was: bestaat er een verband tussen stress van de moeder tijdens de zwangerschap en de motorische ontwikkeling van het kind bij vier maanden oud? De verwachting was dat de fijne, grove en zodoende ook de totale motorische ontwikkeling van het kind trager is, wanneer de moeder tijdens haar zwangerschap een hoge mate van stress ervaren heeft. De verwachting van de negatieve invloed van stress tijdens de zwangerschap op de motorische ontwikkeling van het kind bij vier maanden oud werd niet door de resultaten van het onderzoek ondersteund. Er werden namelijk geen significante verbanden gevonden tussen stress van de moeder tijdens de drie momenten van de zwangerschap en de motorische ontwikkeling van het kind bij vier maanden oud. Dit is opmerkelijk omdat dit uit vele andere onderzoeken wel duidelijk naar voren kwam. Een mogelijke verklaring hiervoor is dat er bij vier maanden na de bevalling nog geen significante verschillen zijn tussen kinderen van
25
Stress en de motorische ontwikkeling
moeders met veel of weinig stress tijdens de zwangerschap. Bij het onderzoek van Huizink et al. (2003) werd namelijk pas bij kinderen van acht maanden oud een verband gevonden tussen hoge angst voor de bevalling en een lagere vroege motorische en mentale ontwikkeling (Huizink et al., 2003). Ook opmerkelijk is het verloop van het angstniveau van de moeder tijdens de zwangerschap. Moeders in dit onderzoek blijken naarmate de bevalling vordert, steeds banger te worden. De resultaten van het onderzoek van Buitelaar, Huizink, Mulder, Robles de Medina en Visser (2003) dat kinderen van acht maanden oud een tragere psychomotorische ontwikkeling hadden wanneer hun moeders tijdens 15-17 weken zwangerschap een hoge mate van dagelijkse stress ervaart hadden of als zij tijdens 27-28 weken zwangerschap extreem veel last hadden van zwangerschapsangsten, worden dus niet door dit onderzoek ondersteund. Mogelijk worden deze resultaten wel gevonden bij een grotere steekproef. Austin et al. (2005) vonden ook verband tussen prenatale stress van de moeder en een tragere psychomotorische ontwikkeling bij kinderen van acht maanden oud. Maar dit verband werd alleen gevonden bij prenatale stress vroeg tijdens de zwangerschap of wanneer de moeder hoogangstig was bij 2728 weken zwangerschap. Ook de resultaten van dit onderzoek komen niet overeen met de resultaten van dit onderzoek. Dit kan komen doordat er nog geen significante verschillen in de psychomotorische ontwikkeling zijn tussen kinderen van moeders met veel of weinig stress tijdens de zwangerschap, bij vier maanden oud. Bij het onderzoek van Austin et al (2005) werd het verschil in de psychomotorische ontwikkeling immers vastgesteld bij acht maanden oud. Een andere mogelijke reden dat er geen significante verbanden zijn gevonden tussen prenatale stress van de moeder en de motorische ontwikkeling van het kind bij vier maanden oud is de lage interne betrouwbaarheid van de STAI. Vooral de betrouwbaarheid van de STAI <14weken is erg laag (0.21). Waarschijnlijk zal de betrouwbaarheid bij een grotere steekproef hoger zijn. Misschien zou het gebruik van een andere vragenlijst in plaats van de STAI wel
26
Stress en de motorische ontwikkeling
significante resultaten geven. Het is wel belangrijk om het stressniveau van de moeder in de gaten te houden want stress van de moeder tijdens de zwangerschap kan ook nog effect hebben op de ontwikkeling van het kind op latere leeftijd. Zo wordt er in een onderzoek van Van den Bergh et al. (2005) vastgesteld dat er bewijs is dat er tot 22 procent van de variantie in verschillende soorten gedragsproblemen gekoppeld zijn aan prenatale angst, stress of depressie. Moeders die met hun symptomen van prenatale angst tot de bovenste 15 procent behoren, lopen dubbel risico dat hun kind op 7-jarige leeftijd zal lijden aan ADHD (Van den Bergh et al., 2005). Ook Huizink, Mulder en Buitenlaar (2004) kwamen tot de conclusie dat prenatale stress een verhoogde kans op ADHD bij het kind tot gevolg heeft. Daarnaast vonden zij ook dat door prenatale stress en angst van de moeder, bij een volwassen leeftijd van het kind een hogere incidentie plaatsvindt van schizofrenie, antisociaal gedrag, depressieve episodes en een moeilijk temperament (Huizink et al., 2004). De derde onderzoeksvraag was: bestaat er een verband tussen de hartslagvariabiliteit van het kind en de motorische ontwikkeling van het kind? De verwachting was dat een positief verband bestond tussen de fijne, grove en zodoende de totale motorische ontwikkeling en de hartslagvariabiliteit tijdens de meting. Dit bleek voor sommige maten van hartslagvariabiliteit te kloppen. Uit de meervoudige regressieanalyses bleek dat een hoger gemiddeld hartritme van het kind in verband staat met een slechtere score op de fijne motoriek. Dit komt overeen met de bevindingen van Malik en Camm (1999): een hoog hartritme staat in verband met een lage hartslagvariabiliteit, wat slecht voor de gezondheid en ontwikkeling blijkt te zijn (Malik & Camm, 1999). Een grotere standaarddeviatie wat betreft de RR-intervallen (SDNN) staat in verband met een slechtere fijne motorische ontwikkeling. Daarentegen staan een grote variatiecoëfficiënt (CV) en een hogere vierkantswortel van de gemiddelde kwadratische verschillen van opeenvolgende NN-intervallen (RMSSD) in verband met een betere fijne motoriek. Er kan dus vastgesteld worden dat bepaalde maten van hartslagvariabiliteit en het
27
Stress en de motorische ontwikkeling
gemiddeld hartritme verband houden met de motorische ontwikkeling van het kind. De verbanden werden echter niet meer gevonden na het corrigeren voor geslacht en gestatieduur. Uit de enkelvoudige regressieanalyses bleken het gemiddeld hartritme, SDNN en de CV alle drie een significant verband te hebben met de grove motorisch ontwikkeling. Ook bleken het gemiddeld hartritme en de CV in verband te staan met de totale motorische ontwikkeling. Na het corrigeren voor geslacht en gestatieduur waren er geen significante verbanden. Er worden geen significante verschillen gevonden tussen jongens en meisjes betreft de STAI-scores, de maten van hartslagvariabiliteit, gemiddeld hartritme en de motorische ontwikkelingsgebieden. Waar in andere onderzoeken dus sprake is van significante verschillen in de motorische ontwikkeling tussen kinderen van moeders met veel en weinig stress tijdens de zwangerschap, is dat in dit onderzoek niet het geval. Er worden geen verbanden gevonden tussen stress van de moeder tijdens de zwangerschap en de motorische ontwikkeling van het kind. Doordat er nog maar weinig onderzoeken zijn gedaan naar het verband tussen de hartslagvariabiliteit van het kind en de motorische ontwikkeling van het kind, kunnen de uitkomsten van dit onderzoek niet vergeleken worden met uitkomsten van andere onderzoeken. Deze exploratieve studie wijst echter wel uit dat een meer diepgaand onderzoek noodzakelijk is. Pluspunten van dit onderzoek. Ten eerste is de onderzoeksvraag van dit onderzoek erg uniek. Zoals al eerder is vermeld, zijn er nog bijna geen onderzoeken geweest die het verband tussen de hartslagvariabiliteit van het kind en de motorische ontwikkeling onderzocht hebben en is de motorische ontwikkeling van het kind nog nooit verder onderverdeeld in de drie categorieën. Ten tweede is er de mogelijkheid om in dit onderzoek meer baby’s te betrekken, wat generalisatie mogelijk maakt. Ten derde zijn de STAI en ASQ veelgebruikte vragenlijsten
28
Stress en de motorische ontwikkeling
in onderzoeken, er is dus veel onderzoek naar gedaan, wat resulteert in een goede betrouwbaarheid van deze vragenlijsten. Er is echter een mogelijkheid dat de moeders sociaal wenselijke antwoorden hebben ingevuld. Dit zou mogelijk gebeurd kunnen zijn bij het invullen van de STAI. Ze willen niet laten merken dat ze een enorme schrik voor de bevalling hebben en doen zich daarom misschien sterker voor dan dat ze in feite zijn. Maar ook kunnen de moeders sociaal wenselijke antwoorden ingevuld hebben bij de ontwikkeling van hun kind. Ze kunnen zich bijvoorbeeld schamen omdat hun kind zich nog niet zo goed ontwikkelt dan andere kinderen van die leeftijd en vullen daarom overal een gemiddeld antwoord in. Het kan echter ook zo zijn dat de STAI te algemeen geformuleerd is en dat er betere resultaten verkregen kunnen worden met specifiekere vragenlijsten over angst tijdens de zwangerschap zoals de PRAQ en PDQ. Aanbevelingen voor verder onderzoek De verschillende ontwikkelinggebieden van het kind werden maar met zes stellingen gemeten. Het zou beter zijn wanneer de vragenlijsten meer items hadden, zodat het beeld rond de ontwikkeling van het kind betrouwbaarder wordt. Een externe observator kan ook ingeschakeld worden om de motorische ontwikkeling te beoordelen, dit om betrouwbaardere scores te krijgen van het motorisch functioneren van het kind. Een andere optie is om bijvoorbeeld de leidster van het kinderdagverblijf die het kind vaak ziet, de ASQ laten invullen. Een andere optie is om de motorische ontwikkeling te meten door middel van de Bayley-test af te nemen. Deze resultaten kunnen echter niet al te precies geïnterpreteerd worden, want er zijn geen normgegevens voor Nederlandse kinderen. De normgegevens zijn op Amerikaanse kinderen gebaseerd en Amerikaanse kinderen zijn om onbekende redenen sneller in hun motoriek (Bayley, 1965). Ook zou het beter zijn om het stressniveau van de moeder met een objectieve maat te meten zoals het meten van het niveau van het hormoon cortisol of het meten van de hartslagvariabiliteit zoals bij het kind, dit in verband met de 29
Stress en de motorische ontwikkeling
mogelijkheid dat de moeder sociaal wenselijke antwoorden invult bij de STAI. Een andere aanbeveling is om specifieker onderzoek te doen naar het significante verband tussen de hartslagvariabiliteit en de motorische ontwikkeling van het kind, omdat uit dit onderzoek blijkt dat dit significant in verband staat met elkaar. Als bij uitgebreider onderzoek nog steeds een verband tussen de hartslagvariabiliteit en de motorische ontwikkeling van het kind wordt gevonden, is het van groot belang om de hartslagvariabiliteit van het kind in de gaten te houden. Als interventie kan men denken aan het meten van de hartslag en de hartslagvariabiliteit bij het consultatiebureau. Hierdoor kunnen baby’s met een lage hartslagvariabiliteit apart onderzocht worden, hun hartslagvariabiliteit kan zodoende in gaten gehouden worden en kan er bij een motorische achterstand geoefend worden met een fysiotherapeut om de motoriek verder te ontwikkelen.
30
Stress en de motorische ontwikkeling
Literatuurlijst Austin, M.P., Leader, L.R., Reilly, N.(2005). Prenatal stress, the hypothalamic-pituitaryadrenal axis, and fetal and infant neurobehavior. Early Human Development, (81), 917-926. Bayley, N. (1965). Comparisons of mental and motor test scores for ages 1-15 months by sex, birth other, race, geographical location, and education of parents. Child Development ,36(2), 379-411. Buitelaar, J.K., Huizink, A.C., Mulder, E.J., Robles de Medina, P.G., & Visser, G.H.A. (2003). Prenatal stress and cognitive development and temperament in infants. Neurobiology of Aging, 24, S53-S560. Calkins, S., & Dedmon, S. (2000). Physiological and behavioral regulation in two-year-old children with aggressive/destructive behavior problems. Journal of Abnormal Child Psychology, 28, 103 – 118. De Rogalski Landrot, I., Roche, F., Pichot, V., Teyssier, G., Gaspoz, J.M., Barthelemy, J.C., Patural, H. (2007). Autonomic nervous system activity in premature and full-term infants from theoretical term to 7 years. Autonomic Neuroscience, 136, 105-109. DiPietro, J.A., Novak, M.F., Costigan, K.A., Atella, L.D., Reusing, S.P. (2006). Maternal psychological distress during pregnancy in relation to child development at age two. Child Development. 77, 573-587. Eykens, H. (2011). Effect van stress tijdens de zwangerschap op de ontwikkeling van de baby: Analyse van elektrofysiologische signalen (Proefschrift, Katholieke Universiteit van Leuven, België). Hadders-Algra, M, & Dirks, T (2000). De motorische ontwikkeling van de zuigeling; Variëren, selecteren, leren adapteren. Houten, Nederland:Bohn Stafleu Van Loghum. Huffman, L., Bryan, Y., del Carmen, R., Pedersen, F., Doussard-Roosevelt, J. A., & Porges, 31
Stress en de motorische ontwikkeling
S. (1998). Infant temperament and cardiac vagal tone: Assessments at twelve weeks of age. Child Development, 69, 624 – 635. Huizink, A.C. (2000). Prenatal stress and its effect on infant development (Proefschrift, Universiteit Utrecht). Retrieved from http://igiturarchive.library.uu.nl/dissertations/ 1933819/full.pdf Huizink, A.C., Mulder, E.J.H., & Buitelaar, J.K. (2004). Prenatal Stress and Risk for Psychopathology: Specific effects or induction of general susceptibility? Psychological Bulletin, 130(1), 115-142. Doi:10.1037/0033-2909.130.1.115 Huizink, A.C., Robles de Medina, P.G., Mulder, E.J.H., Visser, G.H.A., & Buitelaar, J.K. (2003). Stress during pregnancy is associated with development outcome in infancy. Journal of Child Psychology and Psychiatry, 44(6), 810-818. Malik, M., & Camm, A.J. (1990). Heart rate variability. Clinical Cardiology, 13(8), 570-576. McCraty, R. & Tomasino, D. (2004). Heart rhythm coherence feedback: A new tool for stress reduction, rehabilitation, and performance enhancement. Proceedings of the First Baltic Forum on Neuronal Regulation and Biofeedback. . Retrieved from: http://www.bfcenter.co.il/articles/HRV_Biofeedback_lr.pdf Monk, C. (2001). Stress and mood disorders during pregnancy: implications for child development. Psychiatric Quarterly, 72(4), 347-355. Mulder, E.J.H., Huizink, A.C., Van den Bergh, B.R.H., Visser, G.H.A., & Buitelaar, J.K. (2001). Moederlijke stress: Effecten op de zwangerschap en het (ongeboren) kind. Tijdschrift Voor Kindergeneeskunde, 69(3), 83-91. Pickering, T.G. (2001). Mental stress as a causal factor in the development of hypertension and cardiovascular disease. Current Hypertension Reports, 3, 249–54. Piotrovsky, V. (2005). Pharmacokinetic-Pharmacodynamic Modeling in the Data Analysis and Interpretation of Drug-induced QT/QTc Prolongation. AAPS Journal, 7(3): E609-
32
Stress en de motorische ontwikkeling
E624. DOI: 10.1208/aapsj070363 Porges, S. (1992). Vagal tone: A marker of stress vulnerability. Pediatrics, 90, 498 – 504. Silvetti, M.S., Drago, F., & Ragonese, P. (2001). Heart rate variability in healthy children and adolescents is partially related to age and gender. International Journal of Cardiology, 81,169.-174. Talge, N.M., Neal, C., Glover, V.(2007). Antenatal maternal stress and long-term effects on child neurodevelopment: how and why? Journal of Child Psychology and Psychiatry, 48(3), 245-261. Task Force of the European Society of Cardiology and the North American Society of Pacing and Electrophysiology (1996). Heart rate variability: standards of measurement, physiological interpretation and clinical use. Circulation, 93, 1043–1065. Van den Bergh, B.R.H., Mulder, E.J.H., Mennes, M., Glover, V.(2005). Antenatal maternal anxiety and stress and the neurobehavioural development of the fetus and child: links and possible mechanisms. A review. Neuroscience & biobehavioral reviews, 29(2), 237-258. Van der Ploeg, H. M. (1982). Validatie van de Zelf-Beoordelings Vragenlijst, de ontwikkeling en validatie van een Nederlandstalige vragenlijst voor het meten van angst. Tijdschrift voor psychiatrie, 24, 576-588. Verheij, F., & Verhulst, F.C. (2006). Kinder- en jeugdpsychiatrie: Onderzoek en diagnostiek. Assen, Nederland: Van Gorcum.
33