0838 HET REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG TE EINDHOVEN
heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 2 april 2008 binnengekomen klacht van:
A wonende te B klaagster
tegen:
C bedrijfsarts werkzaam en wonende te D verweerder gemachtigde mw. mr. A.W. Hielkema te Utrecht
1. Het verloop van de procedure Het college heeft kennisgenomen van: -
het klaagschrift
-
het verweerschrift
-
de repliek
-
de dupliek
-
procesverbaal van het mondeling vooronderzoek d.d. 19 november 2008.
De klacht is ter openbare zitting van 12 januari 2009 behandeld. Partijen waren aanwezig, klaagster vergezeld van haar echtgenoot en verweerder bijgestaan door zijn gemachtigde. De standpunten zijn toegelicht, waarbij de gemachtigde van verweerder gebruik heeft gemaakt van pleitnotities, welke zijn overgelegd.
2. De feiten Het gaat in deze zaak om het volgende:
-1-
0838 Klaagster werkte toen zij op 12 juni 2006 vanwege een mamacarcinoom ziek werd gemeld, als doktersassistente bij een centrale huisartsenpost voor twaalf uren per week in de avond-, nacht- en weekeinddiensten. In januari 2007 heeft bij klaagster een ablatio plaatsgevonden. Vanaf 1 januari 2007 was verweerder de bedrijfsarts, die klaagster begeleidde. Op 28 maart 2007 was klaagster opgeroepen voor het spreekuur van verweerder. Klaagster is toen niet verschenen en uitgenodigd voor het spreekuur op 11 april 2007. Na contacten op 23 mei, 20 juni en 22 augustus 2007 startte klaagster begin september 2007 met het traject ‘herstel en balans’. Op 19 september en 30 oktober 2007 vonden nog gesprekken tussen partijen plaats. De afspraak van 18 december 2007 is door klaagster afgezegd. Het eerstvolgende overleg vond plaats op 30 januari 2008. Na afloop daarvan stuurde verweerder aan de werkgeefster een email met daarin onder meer de navolgende zinsnede “Omdat er een duidelijk verschil van inzicht is over de re-integratie en de herstelbevorderende mogelijkheden is in goed overleg besloten om bij het UWV een deskundigen oordeel aan te vragen. De bedrijfsarts is van mening dat er stagnatie is door psychosociale problematiek en adviseert om een vervolgtraject op dat vlak in te zetten. Betrokkene en haar man zijn het daar niet mee eens”. Op 13 februari 2008 is door verweerder het formulier Medische Informatie WIA ingevuld en ondertekend. De afspraak voor 18 maart 2008 is door klaagster afgezegd, waarna verweerder klaagster niet meer op het spreekuur heeft gezien.
3. Het standpunt van klaagster en de klacht De klacht bestaat uit de navolgende onderdelen: 1. verweerder heeft klaagster al tijdens het eerste contact zeer onvriendelijk en verwijtend bejegend; 2. verweerder heeft door in de e-mail aan de werkgeefster inhoudelijke uitspraken te doen het beroepsgeheim geschonden; 3. verweerder heeft leugens verteld in de aanvraag WIA keuring; 4. verweerder heeft voorafgaand aan het deskundigenoordeel van het UWV klaagster geïntimideerd. Klaagster heeft deze onderdelen als volgt - kort en zakelijk weergegeven – toegelicht. Ad 1: De afspraak van 28 maart 2007 was klaagster vanwege allerlei andere afspraken in verband met haar ziekte vergeten. Op 11 april 2007 bevond zij zich in de wachtkamer, waar ook het bevolkingsonderzoek van borstkanker aan de gang was, hetgeen zij als zeer confronterend ervoer. Toen verweerder haar binnenriep, vroeg hij direct waarom klaagster de afspraak niet was nagekomen en merkte op dat klaagster wel vaker haar afspraken vergat. -2-
0838 Haar verweer en excuses vonden geen gehoor bij hem. Het kwam zeer onvriendelijk en verwijtend over. Hiermee is de grondslag gelegd voor de zeer moeizame en stressvolle contacten. Elke vorm van begrip of empathie zijdens verweerder heeft ontbroken. Ad 2: Verweerder geeft in de e-mail aan de werkgeefster aan dat er naar zijn mening stagnatie is door psychosociale problemen. Hij adviseert op dat vlak een vervolgtraject op te zetten. Ad 3: Onder punt 7 van de Medische informatie WIA heeft verweerder ‘nee’ aangekruist. Zijn verklaring zou - gelet op de niet door hem doorgehaalde zinsnede - mede gebaseerd zijn op een verklaring van een behandelend specialist. Dat is niet zo. Verweerder heeft nimmer met een specialist overlegd. Ad 4: Voorafgaand aan het deskundigen oordeel heeft verweerder klaagster te verstaan gegeven dat als het haar al zou lukken de arbeidsdeskundige mee te krijgen, wat hij zeer onwaarschijnlijk achtte, zij de verzekeringsarts al helemaal niet mee zou krijgen. Uit de medische rapportage blijkt voortdurend dat aan de klachten van klaagster wordt getwijfeld. Er is niet naar gekeken of er andere medische oorzaken waren. Achteraf bleek klaagster uitzaaiing te hebben in haar borstbeen.
4. Het standpunt van verweerder Verweerder heeft - kort en zakelijk weergegeven - als verweer het navolgende opgeworpen. Hij bestrijdt dat hij klaagster onvriendelijk of verwijtend zou hebben bejegend. Hij heeft met klaagster overlegd over haar ervaring in de wachtruimte en haar aangeboden naar een andere mogelijkheid uit te wijken. Uit hoofde van zijn taak was verweerder gehouden te informeren naar de reden waarom klaagster niet op een afspraak was verschenen en te bezien of hij over de juiste gegevens beschikte om haar te kunnen bereiken. Verweerder was als bedrijfsarts uit hoofde van zijn taak gehouden de werkgeefster informatie te verstrekken over de werkzaamheden waartoe klaagster wel of niet in staat is. Via verslagen was verweerder vóór ieder consult op de hoogte van de problematiek, die klaagster met de case-manager en teamleider van haar werkgeefster besprak. Het voorstel in de e-mail van 30 januari 2008 was er op gericht via een onafhankelijke expertise te onderzoeken welke vraagstukken behoorden bij het re-integreren en welke daar geen betrekking op hadden. Het was een complex beeld omdat er bij de re-integratie van één uur per week allerlei problemen ontstonden. Voorts ziet het e-mail bericht op een langere duur van het ziekteverzuim door stagnatie van het herstelproces en een mogelijke verbreding van de oorzaak van de arbeidsongeschiktheid. Met deze berichtgeving is geen beroepsgeheim geschonden. Bovendien is de inhoud van de e-mail met klaagster besproken en was haar leidinggevende bij -3-
0838 het einde van het spreekuur, toen ook de psychosociale problematiek aan de orde kwam, aanwezig. De kwestie van de psychosociale problematiek was dus aan alle partijen bekend. Van een leugen in de aanvraag voor de WIA keuring is geen sprake. Punt 7 is in overleg met klaagster ingevuld. ‘Nee’ is ingevuld omdat het geen aanvraag voor een verkorte wachttijd betrof. De zin, die klaagster op het oog heeft, heeft alleen betrekking op de situatie dat ‘ja’ aangekruist wordt. Verweerder heeft klaagster niet geïntimideerd noch beoogd haar op andere gedachten te brengen ten aanzien van de re-integratie. Verweerder heeft klaagster willen informeren over het verloop van het traject met betrekking tot de WIA aanvraag, waarbij hij voorzichtig heeft aangegeven dat hij de kans gering achtte dat klaagster, op basis van de toen bekende gegevens - er waren toen nog geen aanwijzingen dat er sprake was van een recidief -, volledig arbeidsongeschikt zou worden bevonden. Verweerder heeft de klachten en herstel van klaagster altijd heel serieus genomen. Klaagster heeft volop de ruimte gekregen om in haar eigen tempo aan het herstel te werken. Het spijt verweerder te vernemen dat bij klaagster een uitzaaiing is geconstateerd.
5. De overwegingen van het college Duidelijk is dat verweerder zich niet herkent in het verwijt dat hij klaagster op 11 april 2007 onvriendelijk en verwijtend heeft bejegend. Dat verweerder klaagster heeft geconfronteerd met het feit dat zij op de eerdere afspraak niet was verschenen, is terecht. Mogelijk is die confrontatie bij klaagster harder aangekomen dan door verweerder bedoeld, nu klaagster tevoren in de wachtkamer al was geconfronteerd met het bevolkingsonderzoek voor borstkanker en daarvan, zoals zij zegt, behoorlijk van de kaart was. Uit de omstandigheid dat verweerder laatstgenoemde confrontatie met klaagster heeft besproken en haar een andere locatie heeft aangeboden, kan evenwel worden afgeleid dat verweerder weldegelijk begrip had voor haar situatie. De vermelding van de term psychosociale problematiek in de e-mail van 30 januari 2008 aan de werkgeefster is een medische aanduiding. In principe diende verweerder zich daarvan te onthouden. Uit de stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht, is gebleken dat klaagster haar psychosociale problemen en ambitie besprak met de case-manager en de teamleider van de werkgeefster vóór ieder consult met verweerder, dat verweerder verslagen van die gesprekken kreeg toegestuurd en dat hij de inhoud daarvan weer besprak met klaagster. Onder deze omstandigheden en in deze situatie acht het college het vermelden in algemene zin van de term psychosociale problematiek niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. -4-
0838 Daargelaten wordt of verweerder de litigieuze inhoud van de e-mail ook met klaagster heeft besproken, nu de standpunten daarover uiteenlopen en het niet aangaat aan het standpunt van de ene partij meer geloof te hechten dan aan dat van de andere partij. Het college sluit zich met betrekking tot het gestelde aangaande punt 7 van de Medische informatie WIA aan bij de door verweerder gegeven uitleg. Door verweerder is - naar onweersproken is gesteld in overleg met klaagster - ‘Nee’ ingevuld, omdat het geen aanvraag voor een verkorte wachttijd betrof. De zin, die klaagster op het oog heeft, heeft alleen betrekking op de situatie dat ‘ja’ aangekruist is. Klaagster heeft de door verweerder voorafgaand aan het deskundigenoordeel gegeven informatie als intimiderend ervaren, terwijl verweerder aangeeft haar slechts het traject te hebben willen aangeven en haar te hebben willen waarschuwen. Bij gebreke van objectieve gegevens kan niet worden vastgesteld of de door verweerder gebruikte woorden, hoe goed bedoeld ook, als intimiderend moeten worden aangemerkt. In algemene zin wenst het college de kanttekening te maken dat de dossieropbouw aan de magere kant is. Opmerkelijk acht het college in deze casus dat verweerder kennelijk wel een niet pluis gevoel had, maar dat achteraf is gebleken dat dat gevoel op het lichamelijke vlak had moeten liggen in plaats van op het psychische vlak. Het vorenoverwogene leidt er toe dat de klacht in alle onderdelen ongegrond wordt bevonden.
6 De beslissing Het college: -
verklaart de klacht ongegrond.
Aldus gewezen door mr. P.G.T. Lindeman-Verhaar, als voorzitter, mr. W.E.M. Duynstee-Bijvoet, als lid-jurist, C.M.F. van Roessel, J.D.M. Schelfhout en J.C.F. Schellekens, als leden-beroepsgenoten, in aanwezigheid van mr. J.C. Out als secretaris, en in het openbaar uitgesproken op 19 februari 2009 in aanwezigheid van de secretaris.
-5-