06/338 REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG TE AMSTERDAM
Het College heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 20 november 2006 binnengekomen klacht van:
A, advocaat, wonende te B, klager,
tegen
C, psychiater, met gekozen domicilie te D, destijds werkzaam te E, verweerder.
1. Het verloop van de procedure. Het college heeft kennisgenomen van: -
het klaagschrift met de bijlagen;
-
het aanvullende klaagschrift;
-
het antwoord;
-
de repliek;
-
de dupliek;
-
het proces-verbaal van het op 29 augustus 2007 gehouden verhoor in het kader van het vooronderzoek;
-
de brief van klager, binnengekomen op 30 augustus 2007;
-
de brief van klager met de bijlage binnengekomen op 18 december 2007.
De klacht is ter openbare terechtzitting ingevolge art. 57 lid 2 Wet BIG gezamenlijk behandeld met de klachtzaak tegen mevrouw F, verpleegkundige (hierna te noemen F),
1
06/338 geregistreerd onder nummer 06/335Vp. In beide zaken zal afzonderlijk uitspraak worden gedaan.
Partijen waren aanwezig. Verweerder werd bijgestaan door mr. E.J.C. de Jong, advocaat te Utrecht.
2. De feiten. Op grond van de stukken en hetgeen ter terechtzitting heeft plaatsgevonden kan van het volgende worden uitgegaan:
a. Klager is gehuwd geweest met G. Uit dit huwelijk zijn twee dochters en een zoon, thans allen nog minderjarig, geboren. b. Eind 2003 heeft G een ernstige psychose gehad. c. Bij beschikking van de Rechtbank te B van 6 november 2003 zijn de kinderen op verzoek van klager bij voorlopige voorziening aan hem toevertrouwd met bevel tot afgifte van de kinderen aan hem. d. Verweerder is psychiater en als eerste geneeskundige werkzaam bij de H. G is na haar psychose onder behandeling gekomen van ondermeer F voornoemd, destijds werkzaam in de I te E(hierna te noemen de Kliniek en/of ook wel I) die onderdeel is van voormelde groep. Verweerder heeft G niet behandeld. e. Op 3 mei 2004 heeft G een door de Kliniek opgestelde zelfbindingsovereenkomst ondertekend waarin als maatregelen bij een (dreigende) psychotische decompensatie staan opgenomen: “1. Ex-echtgenoot A weerhoudt de kinderen van contact met cliënte. In geen geval verblijven de kinderen bij cliënte zonder aanwezigheid van dhr. A. 2. Cliënte start met het gebruik van een antipsychoticum, bij voorkeur Haldol, na contact met haar behandelend psychiater in de I. Zij wenst dat dit laatste desnoods via een opname en onder dwang gebeurt, mocht de behandelend psychiater dat noodzakelijk achten. f. G heeft na enige tijd aan klager laten weten dat zij zich niet langer gebonden achtte aan de zelfbindingsovereenkomst, dat zij was uitbehandeld en dat zij niet langer wilde dat klager contact had met de Kliniek. g. Begin 2005 is G verhuisd van B naar J. G wisselt vaker van naam.
2
06/338 h. Klager en G zijn in april 2005 een echtscheidingsconvenant overeengekomen waarin ondermeer is opgenomen dat de kinderen hun hoofdverblijf zullen hebben bij klager. i. Bij brief van 6 oktober 2005 is door verweerder aan G bevestigd dat op haar verzoek haar in de Kliniek aanwezige poliklinische status, alsmede de correspondentie die in het computersysteem was opgeslagen, geheel is vernietigd. j. Uit de behandeling ter terechtzitting is gebleken dat De Kliniek in 2005 in het algemeen de volgende werkwijze volgde indien om vernietiging werd verzocht. Aan de patiënt werd door de Kliniek om een schriftelijk verzoek tot vernietiging gevraagd. De binnenkomst van dit verzoek werd per brief door de Kliniek aan de patiënt bevestigd. In de brief werd een termijn van 14 dagen genoemd waarin het verzoek wordt onderzocht. Tevens staat in deze brief genoemd wat de gevolgen zijn van een vernietiging. Vervolgens wordt over het verzoek om vernietiging overlegd. In het algemeen wordt een dergelijk verzoek slechts afgewezen in drie gevallen. Indien er iets in het dossier is opgenomen waarvan de Kliniek vindt dat het bewaard moet blijven (bijvoorbeeld criminele gedragingen). Indien de patiënt te kennen heeft gegeven dat hij een klacht wil indienen. En als laatste indien er een erfelijke aandoening is ontdekt. De secretaris heeft hierover telefonisch contact met de patiënt. Als de persoon kan herhalen hoe de procedure in zijn werk gaat, is hij naar het oordeel van de Kliniek wilsbekwaam om een dergelijk verzoek te doen en wordt het dossier in voorkomend geval vernietigd. k. G heeft daarna twee procedures bij de rechtbank B aangespannen waarin zij verzoekt de drie kinderen onder toezicht te stellen van de Raad voor de Kinderbescherming alsmede de rechter verzoekt te bepalen dat de zoon bij haar in J zou komen wonen. Klager heeft in die laatste procedure op zijn beurt verzocht het gezamenlijk ouderlijk gezag te wijzigen en hem het eenhoofdig gezag toe te kennen. l. G heeft in laatstgenoemde procedure een verklaring afkomstig van F, in haar functie van behandelcoördinator K en gedateerd 4 april 2006, aan de rechtbank overgelegd luidende – voor zover hier van belang – als volgt: “Geachte mevrouw G, Na overleg met de eerste-geneeskundige, C, bevestig ik hierbij dat de drie gesprekken, gevoerd op de polikliniek van de I in zeer goede orde zijn verlopen.
3
06/338 Wij kwamen snel tot de juiste conclusie wat heeft geleid dat de afronding naar ieders tevredenheid was.” m. F heeft voorts telefonisch overleg gevoerd met de raadsman van G. n. De rechtbank heeft in beide procedures bij beschikkingen van 25 juli en 8 november 2006 alle verzoeken van klager en G afgewezen en heeft de status quo gehandhaafd.
2. De ontvankelijkheid van klager. 2.1. Verweerder heeft aangevoerd dat klager niet ontvankelijk is in zijn klacht. De klacht wordt immers niet gesteund door G. G heeft zelf het verzoek gedaan tot vernietiging van haar dossier. Verweerder heeft dus niet gehandeld in strijd met haar belang door de vernietiging daarvan. Klager kan dan ook niet als naaste daarover nog klagen, aldus verweerder.
2.2. Het college is van oordeel dat klager ontvankelijk is in zijn klacht. Vaststaat dat F een verklaring heeft afgegeven in samenspraak met verweerder en dat zij een telefoongesprek met de advocaat van G heeft gevoerd. Daarmee is de bevoegdheid van het college gegeven. Het klachtonderdeel dat betrekking heeft op de vernietiging van het dossier gaat hierin mee. Daarnaast wordt in artikel 7:455 lid 2 van de WGBO uitdrukkelijk genoemd dat een aanmerkelijk belang van een ander dan de patiënt vernietiging van het dossier in de weg kan staan. Die ander moet de vraag of sprake is (geweest) van een dergelijk aanmerkelijk belang ter toetsing aan de tuchtrechter kunnen voorleggen. Indien het college de visie van verweerder omtrent de ontvankelijkheid zou volgen zou een dergelijke toetsing nooit kunnen plaatsvinden, hetgeen niet de bedoeling kan zijn. Ook om deze reden is klager ontvankelijk in zijn klacht.
3. Het standpunt van klager en de klacht. De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerder: 1.
is overgegaan tot de vernietiging van het dossier, terwijl zich de weigeringsgrond voordeed van artikel 7:455 lid 2 van de WGBO;
2.
in overleg met F heeft ingestemd met de afgifte van een verklaring over de behandeling van G;
4
06/338 3.
heeft volstaan met slechts drie gesprekken met G, hetgeen gelet op haar voorgeschiedenis onverantwoord was.
Klager stelt daartoe dat door de handelwijze van verweerder de veiligheid van zijn kinderen en van G zelf in gevaar is gebracht. Gelet op de ernst van de ziekte van G is het belang van de kinderen bij bewaring van het dossier evident. Voorts was het volgens klager onjuist dat de verklaring is afgegeven. Die verklaring was immers naar F wist bedoeld ter ondersteuning van de door G aangespannen gerechtelijke procedures. Bovendien was het dossier ten tijde van het opstellen van de verklaring al vernietigd. Daarbij komt dat evenmin de geestelijke toestand van G op dat moment door verweerder is onderzocht.
4. Het standpunt van verweerder. Verweerder heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.
5. De overwegingen van het college. Ad 1: Naar het oordeel van het college is de bovenomschreven procedure die door de Kliniek wordt gevolgd indien een verzoek om vernietiging binnenkomt onvoldoende. Het gebrek dat aan deze wijze van vernietiging kleeft, is dat de besluitvorming hieromtrent achteraf onvoldoende door de rechter kan worden getoetst. Voorop staat dat de wetgever in de WGBO een vernietigingsrecht voor de patiënt heeft neergelegd. Of sprake is van een aanmerkelijk belang voor een ander dan de patiënt dat vernietiging in de weg staat, moet bij elk geval opnieuw voldoende worden beargumenteerd. Daartoe is het noodzakelijk dat de patiënt die een verzoek doet om vernietiging van zijn dossier daarover door de Kliniek in een gesprek wordt bevraagd. Hieruit kan ook, op betere wijze dan thans het geval is, volgen of die patiënt op dat moment wilsbekwaam is. Het belang van minderjarige kinderen kan er toe leiden dat het dossier of delen daarvan bewaard moeten blijven. Of sprake is van een aanmerkelijk belang hangt af van de individuele situatie van het geval. Daarbij speelt een rol of de informatie die in het behandeldossier te vinden is, ook nog op andere wijze gekend kan worden. Dat is hier het geval. Er is immers sprake van gezamenlijk ouderlijk gezag waarbij met name klager zeggenschap heeft over de kinderen en hij bovendien wetenschap heeft van 5
06/338 de ziektegeschiedenis van G. Ook bestaan er documenten die weergeven wat er zich tussen G en de kinderen ten tijde van de psychose heeft afgespeeld, zoals een rapport van de Raad voor de Kinderbescherming. Derhalve moet worden geoordeeld dat de belangen van de minderjarige kinderen van klager ook zonder het bestaan van het dossier voldoende zijn beschermd. Het belang van G als patiënt bij vernietiging van het dossier moet dus in dit geval prevaleren boven het belang van klager en de kinderen. Derhalve is dit deel van de klacht niet gegrond.
Ad 2: Wat betreft de door F afgelegde verklaring zoals weergegeven onder 1.l. is het college van oordeel dat hier sprake is van een geneeskundige verklaring. Er wordt immers een op medische gegevens gebaseerd oordeel gegeven over G. Dat de brief niet door verweerder als arts is ondertekend doet niet terzake nu in de brief melding wordt gemaakt van het feit dat de daarin opgenomen verklaring in overleg met verweerder is opgesteld en hij dus aan de totstandkoming van de verklaring heeft meegewerkt. Anders dan verweerder kwalificeert het college de inhoud van de brief niet als zeer neutraal. Er wordt immers gesproken over “in zeer goede orde” verlopen gesprekken. Voorts heeft met name de laatste zin een positieve lading waar wordt gesproken over “Wij kwamen snel tot de juiste conclusie wat heeft geleid dat de afronding naar ieders tevredenheid was”. De verklaring geeft daarmee een impliciet oordeel over de – in de ogen van verweerder matige – ernst van de psychische problemen van G. Dat verweerder zijn goedkeuring aan deze brief heeft gegeven, terwijl het dossier al een half jaar tevoren was vernietigd, is extra onzorgvuldig. Hierdoor zijn er mogelijk ook onjuistheden in de verklaring opgenomen zoals het feit dat er drie gesprekken met G zouden zijn gevoerd. Al met al is het college van oordeel dat verweerder zich onder deze omstandigheden ook als niet behandelend arts had dienen te onthouden van medewerking aan de verklaring. De handelwijze van verweerder is dan ook tuchtrechtelijk verwijtbaar.
Ad 3: Aan verweerder kan niet worden verweten dat er maar drie gesprekken met G zouden zijn gevoerd. Vaststaat immers dat verweerder niet inhoudelijk bij de behandeling van G was betrokken. Daarbij komt dat het niet aan klager is om over de behandeling van zijn ex-echtgenote te klagen nu hij van haar geen naaste betrekking meer is. 6
06/338
De conclusie van het voorgaande is dat de klacht deels gegrond is. Verweerder heeft gehandeld in strijd met het belang van een goede uitoefening van individuele gezondheidszorg die hij ingevolge artikel 47 lid 1 onder b. van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg had behoren te betrachten.
De oplegging van na te melden maatregel is daarvoor passend.
Om redenen, aan het algemeen belang ontleend, zal de beslissing zodra zij onherroepelijk is op na te melden wijze worden bekendgemaakt.
6. De beslissing. Het Regionaal Tuchtcollege waarschuwt verweerder.
Bepaalt voorts dat de beslissing ingevolge artikel 71 van de Wet BIG geheel in de Nederlandse Staatscourant zal worden bekendgemaakt en aan de tijdschriften Medisch Contact, het Tijdschrift voor Psychiatrie, De Psychiater, Nursing, Bijzijn en het Tijdschrift voor Ziekenverpleging ter bekendmaking zal worden aangeboden.
Aldus gewezen op 8 januari 2008 door: mr. F.G. Bauduin, voorzitter, L.M. Gualthérie van Weezel en dr. W.J. Willems, leden-arts, met mr. E.A.M. Driessen, secretaris, en in het openbaar uitgesproken ter terechtzitting van 4 maart 2008 door de voorzitter in aanwezigheid van de secretaris. w.g. F.G. Bauduin, voorzitter w.g. E.A.M. Driessen, secretaris
7