Oospronkelijke publicatie: Brabantia, jrg. 23, nr. 6, november 1974
p. gerlach ofm cap
het portret van Jeroen bosch Diverse kunsthistorici, die zich met Jeroen Bosch hebben bezig gehouden, menen zijn portret te kennen. Het is de verdienste van Bax1) geweest, dat hij de verschillende portretten, die men meent terug te vinden in zijn werken op een rijtje heeft gezet en tot een twaalftal exemplaren kwam, zonder daarmede te zeggen, dat hij daarmede akkoord gaat. Mosmans 2 ) heeft zelfs in zijn monografie van Bosch een speciaal hoofdstuk gewijd aan zijn portret. Men staat er alleen van te kijken, hoe hij naar aanleiding van een door diverse auteurs aangedragen collectie van Boschportretten met stelligheid weet te beweren, welke de 'enig-echte' portretten zijn! Hoe gevaarlijk het is uit deze vermeende portretten conclusies te trekken voor zijn uiterlijk en karakter, kan blijken uit de beschouwingen van Schenk3) en Nico de Haas4). 1 Portret-tekening te Atrecht Het portret uit het zogenaamde 'Recueil d'Arras', dat zich in de stadsbibliotheek te Atrecht bevindt, is overbekend. Geen enkele publikatie van wat grotere omvang heeft nagelaten het portret van Bosch uit dit album af te drukken. Het album-zelf was in 1951 in het Rijksmuseum te Amsterdam ter gelegenheid van de tentoonstelling van de Bourgondische
Pracht van Philips de Stoute tot Philips de Schone. Het werd in de cataloog (nr. 6) omschreven als een plakboek met portretten 'van belangrijke personen uit de 16e eeuw, naar schilderijen, veelal door bekende schilders, welke later grotendeels verloren zijn geraakt'. Het geheel papieren album bevat 275 portretten, waarvan dat van Bosch zich op folio 275 bevindt; de begeleidende tekst is geschreven en de portretten zijn, naar beweerd wordt, ook getekend door Jacques Le Boucq of Leboucq5). Geboren te Valenciennes, waar Leboucq in 1573 ook stierf, wordt hij het eerst vermeld in 1548. Door Karel V benoemd tot wapenheraut en wapenkoning van Henegouwen, volgde in 1559 zijn aanstelling door Philips II tot wapenkoning van de Orde van het Gulden Vlies. Zijn taak als wapenkoning bestond in de behartiging van de betrekkingen naar buiten. Hij was 'de belangrijkste ambtenaar bij het leiden van de kapittels van Het Gulden Vlies, en was er ook tevens de ceremoniemeester van. Als zodanig maakte hij de kapittels mee en kwam daardoor in betrekking met de hoogste figuren van het land. Als wapenkoning was hij ook een deskundige op het gebied van de heraldiek. Verschillende handschriften in de bibliotheek van Valenciennes en Bergen (Mons), waarin gegevens over de feesten 163
van de ridders van het Gulden Vlies, wijzen op Leboucqs bekwaamheid als tekenaar en schilder. Op zijn grafmonument, dat zijn neef Simon Leboucq na zijn dood te Valenciennes liet oprichten, wordt hij dan ook genoemd 'Pictor Jacobus Ie Boucq, imitator Apellis' 6 ). De tekening van het portret van Bosch in hetalbumvan Leboucq meet25x 17cm. Het bijschrift 'Jeronimus Bos painctre' staat niet op de eigenlijke tekening, maar op het papier, waarop de tekening geplakt is. Het is daarmede aannemelijk, dat niet de tekenaar, maar de collectionneur de tekening 'identificeerde'. De Bossche Meester staat er halverlijve, en face, getekend in rood krijt en potlood. Waarde van het portret Het is natuurlijk mogelijk, dat de tekening van het portret van Bosch uit het midden der zestiende eeuw dat we nu kennen, teruggaat op een origineel portret van vóór het jaar 1516, sterfjaar van de Bossche Meester, dat tot op heden onbekend bleef. Portretten als die van degeschiedschrijversOlivierdela Marche en Philippe de Commines, alsmede portretten van Philips de Goede, Karel de Stoute en Jacoba van Beieren, die zich ook in dit album bevinden, zijn controleerbaar aan nog bestaande portretten. Zo plaatste Friedlander7) ter vergelijking van de tekening van Anna, hertogin van Kleef, uit het album, een schilderijtje, dat aan Geertgen tot St. Jans wordt toegeschreven. Het portret van Rogier van der Weyden uit dezelfde collectie, dat ietwat wezenloos aandoet 8 ), versterkt echter niet de indruk, dat deze tekening op een origineel geschilderd portret teruggaat, maar suggereert veeleer de eigen fantasie van de tekenaar (Leboucq?). Toch durven we de mogelijkheid niet uitsluiten, dat de tekening van Jeroen Bosch' portret, teruggaat op een in Leboucqs tijd nog in de zuidelijke Nederlanden bestaand origineel portret (zelfportret?). Als wapenheraut kwam Leboucq in betrekking met veel vooraanstaande adellijke personen niet alleen, maar ook met geleerden en kunstenaars
van zijn tijd. Zijn verblijf op het kapittel van het Gulden Vlies te Antwerpen in 1556, dat hij zelf ook beschreef en van illustraties voorzag, wijst daar wel op 9 ). Het is zelfs niet uitgesloten, dat hij ook in het Bossche milieu relaties had. We weten toch, dat diverse personen uit Leboucqs geboorteplaats Valencijn lid waren van de Bossche Broederschap van Onze Lieve Vrouw: zoals in de jaren 1492/93 de kanunniken Joh. Caurier en Joh. Ficquavet10). In de jaren 1497-1506 wordt zelfs een schilder Amant Herbertssoen van Valencijn als meester van het Bossche schildersambacht genoemd 11 ). Leboucq, die zeker meermalen te Brussel en Antwerpen vertoefde, zal daar ook misschien contacten met Bosschenaren hebben gehad en mogelijk langs dezen bekend zijn geraakt met de schilder Jeroen Bosch. Nauwelaerts12) heeft er reeds op gewezen, dat op het einde der XVe eeuw een Brusselaar, Simon van Couderborch, rector was van de Bossche Latijnse School en dat in het begin der volgende eeuw Antwerpse drukkers daarvoor de schoolboekjes leverden. Men bedenke ook, dat in het midden der XVIe eeuw de werken van Bosch zelf in het zuiden en met name te Antwerpen niet alleen belangstelling, maar ook navolging vonden. De Haarlemmer Jan Mandijn, die zich te Antwerpen settelde en de Antwerpenaar Pieter Huys propageerden als het ware in de Scheldestad de schilder-facture en de raadselachtige onderwerpen van Jeroen Bosch. De overbekende prentenhandelaar en graveur Hieronymus Cock bracht ze samen met Pieter Bruegel in prent en de humanist Lampsonius schreef onderschriften onder een portretten-reeks, die in 1572 te Antwerpen verscheen en waaronder er een van Bosch was 13 ). Het was een milieu, waarin een Leboucq zich thuis kon voelen en het is niet onmogelijk, dat hij daar het portret van Bosch, dat juist in prent was verschenen, of het origineel schilderij, waarnaar de prent gemaakt was, heeft gevonden en zelf of een ander daarvan een tekening heeft gemaakt voor zijn album. Wie zal overigens zeggen, wat prioriteit moet
Vermoedelijk portret van Jeroen Bosch, 1585, Vlaams anoniem, Amhurst College, Massachusetts
hebben: de tekening in Leboucqs album of de prent van Cock?. . . . Voor wat de authenticiteit van Jeroen Bosch' fysionomie betreft, blijven we echter steeds in het duister en moeten we na zestig jaar nog zeggen, wat Lafond in 1914 schreef, dat het portret uit het 'Recueil d'Arras' voor wat de authenticiteit betreft, blijft 'une hypothese, rien de plus' 14 ). 2 De gravure van 1572 Gravures naar werken van Bosch Onder invloed van het humanisme met de verheerlijking van het individu verschijnen sedert het tweede kwart van de XVIe eeuw allerlei collecties van portretten van mannen, die zich op de een of andere wijze naam hebben verworven. Ze worden ook als losse prenten, als 'Einblattdrücke' op de markt gebracht. De Antwerpse graveur en prentenhandelaar Hieronymus Cock (f1570) alleen gaf al een zeventigtal portretten van vorsten, prinsen, prinsessen, dichters, ge164
leerden en schilders uit en het aantal was nog relatief klein in vergelijking bij de zestiende-eeuwse productie. De prent speelde werkelijk de rol van de hedendaagse fotografie. De graveurs Pieter van der Heyden (de Merica) en Frans Huys, broer van de ons meer bekende Pieter Huys, werkten als het ware 'aan de lopende band' naar tekeningen of schilderwerken van de 'moderne' Meesters, voor de winkel 'In de vier winden'van Cock. Van of naar Bosch verschenen alleen al de volgende prenten: 15 ) 1 De kruisdraging (nr. 43) z.j. 2 Temptatie van St. Antonius abt (nr. 56), 1561 3 Heilige Martinus (nr 62), z.j. 4 Het Laatste Oordeel (nr 63), z.j. 5 De oorlogsolifant (nr 107), z.j. 6 De grote vissen eten de kleine (nr 112), z.j. 7 Het narrengezin (nr 116) z.j. 8 De blauwe schuit (nr 117), 1559 9 De varende schelp (nr 118), 1562 10 Vuile saus (nr 121), z.j. 11 Als de ene blinde de andere leidt, vallen ze beiden in de sloot (nr 124), z.j. 12 De bedelaar (nr 125), z.j. 13 Vastenavondviering (nr 127), 1567 Van prent nr 5 veronderstelt men, dat deze door Hieronumus Cock zelf gegraveerd zou zijn, evenals nr 2 en 3 (althans volgens Delen); nr 6 is van Pieter van der Heyden, alsmede nr 8 en 9, 11, 12 en 13. Voor de rest staat er niets vast. We geven het lijstje alleen maar om de belangstelling voor Bosch in de jaren '60 van de XVIe eeuw in Antwerpen te signaleren. Men bedenke overigens, dat sedert 1550 de oude Pieter Bruegel ook als tekenaar werkte voor de winkel van Cock, en dat Cock zelf ook als graveur actief bleef, en o.m. het werk van de Helmondse schilder Lucas Gassel in prent bracht en uitgaf. Ook een geboren Bosschenaar als Balthasar Bos of Sylvius (1518- 1580) was in zijn dienst (cfr. Cataloog nr 60). Ate jongeman ging hij naar Rome en werkte er samen met een Marco Dente di Ravenna (|1527), een der voornaamste leerlingen van de beroemde Marcantonio Raimondi uit Bologna, die naar
Raffael werkte en o.m. 'Raffaels Droom' met fantastische en groteske motieven in prent bracht, die aan Jeroen Bosch doen denken. Ook Giorgio Ghisi, die Marcantonio's invloed onderging, was in 1551 in Cocks winkel werkzaam, en sneed voor hem prenten naar Raffael en andere Italiaanse Meesters. Ik waag het te veronderstellen, dat Balthasar Bos/ Sylvius zijn grote stadgenoot Jeroen Bosch in het Romeinse milieu heeft geintroduceerd 16 ). Uit het juist opgemaakte lijstje van Bosch' prenten blijkt in ieder geval duidelijk, dat Cock goed bekend was met het werk van Bosch. Portretten reeks Het is ook bekend, dat Hieronymus Cock het initiatief nam voor de uitgave van een serie portretten in kopergravures van 'beroemde Nederlandse schilders' waaronder een van Jeroen Bosch, met bijschriften van zijn vriend Dominicus Lampsonius, maar dat zijn dood hem belette dit plan ten uitvoer te leggen. Zijn weduwe zette echter zijn initiatief voort met de uitgave in 1572 van een nu hoogst-zeldzaam werk: Pictorum aliquot celebrium Germaniae inferioris effigies, una cum doctis(simi) Dom(inici) Lampsonii huius artis peritissimi elogiis een album van 22 schildersportretten met een meerregelig latijns bijschrift in versvorm. Alleen in het Prentenkabinet te Brussel en Amsterdam vond ik daarvan een exemplaar. In de kring van Cock, die na in Rome prentenuitgevers als Antonio Salamanca en Antonio Lafrerij aan het werk gezien te hebben, zelf in 1548 een prentenhandel in Antwerpen begon, paste een humanist als Lampsonius als vanzelf. Deze was het ook geweest die Vasari voor de tweede editie (1568) van zijn Vite inlichtte over de Nederlandse Meesters. Zo sprak Vasari nu over 'Jeronimo Bos' Zeven hoofdzonden en Laatste Oordeel, en zoveel andere fantastische en vreemde uitvindingen' 17 ), waarover hij in zijn eerste uitgave van 1550 nog niets wist te vertellen. Misschien is het de humanist Lamp-
sonius zelf wel geweest, die Cock heeft aangezet een dergelijke uitgave met portretten op de markt te brengen. Hij was immers van mening, dat 'het doel van de teken- en schilderkunst was gelegen in het weergeven van de mens, omdat het menselijk uiterlijk alle schoonheid van het zichtbare in lijn en kleur omvat' 18 ). Geboren in Brugge in 1532 was Lampsonius aanvankelijk in dienst van kardinaal Pole, die hij naar Italië en Engeland volgde. Na diens dood werd hij in 1558 secretaris van de bisschoppen van Luik, in welke stad hij ook in de leer ging bij de schilder Lambert Lombard (tl566). Van Mander, (1548-1606) die veelvuldig gebruik maakte van Lampsonius' onderschriften bij de serie portretten der Nederlandse schilders 19 ), zegt van hem dat hij niet alleen een groot minnaar van de kunst was, maar ook over veel inzicht en ervaring in de kunst beschikte'. Elders beweert hij, blijkbaar ten onrechte, dat Lampsonius zelf nooit de schilderkunst beoefende. Hij was in ieder geval de leermeester van Otto van Veen, zoals Van Mander zelf opmerkt 20 ). Tot de kring van Lampsonius, eveneens leerling van Lambert Lombard, behoor-, de ook de Venlonaar Hubert Goltzius (t1583), die portretgravures maakte, en Cornelis Cort, die veelvuldig werkte voor de winkel van Cock en in Rome in het jaar 1578 stierf. De portretten reeks van Lampsonius werd na 1572 herhaaldelijk uitgegeven, nl. door Philip Galle, door Theodoor Galle, Adriaan Collaert en Meyssens. De platen werden ook afzonderlijk gebruikt en o.m. benut bij de tweede uitgave van Van Manders Schilderboeck. Rond 1610 werden de portretten gekopieerd in een uitgave van Hendrik Hondius in den Haag: Pictorum aliquot celebrium Germaniae inferioris Effigies21). Christoffel Plantijn, sedert 1549 te Antwerpen gevestigd, deed belangrijke zaken met Cock en nam herhaaldelijk prenten over, zoals ook Cock van Plantijn 22 ). De weduwe Cock leverde een jaar na de uitgave van Lampsonius' werk, in 1573 een exemplaar daarvan aan Plantijn voor 12 stuivers 23 ). Een van de ijverigste medewerkers van Plantijn was 165
Pieter Huys, die samen met zijn broer Frans tekende en graveerde voor de drukker-uitgever 24 ). Het portret van Jeroen Bosch Oudste gravure van een portret van Jeroen Bosch Het portret van Jeroen Bosch staat in de portrettenreeks van Lampsonius op fol. A.V.; het heeft een formaat van 19 x 12 cm. mèt de tekst van Lampsonius (het gehele blad meet 27 x 18,5 cm.), die in de eerste editie gedrukt is en niet gegraveerd. De originele tekst, in het latijn, werd door Van Mander25) in zijn Schildersboeck aldus vertaald: Jeroon Bos, wat beduydt u soo verschrickt ghesicht. En aenschijn alsoo bleeck, het schijnt oft even dicht Ghy al het helsch ghespoock saeght vlieghen om u ooren. lek acht dat al ontdaen u zijn de diepste chooren Gheweest van Pluto ghier, en d'helsche woonsten wijt U open zijn ghedaen, dat ghy so konstich zijt, Om met u rechter handt geschildert uyt te stellen. Al wat in hem begrijpt den diepsten schoot der Hellen. We wagen de volgende vertaling 26 ): Wat beduidt toch, Hieronymus Bosch, dat verbijsterd oog van U? Wat de bleekheid van Uw gelaat? Is het alsof ge geesten aanschouwt, die als een schaduw van de god der duisternis om u heen vliegen? Ik zou menen, dat de spelonken van de onverzadelijke Pluto, alsook de onderwereldse burchten zich voor u hadden geopend, vermits uw rechterhand de diepste schoot van de onderwereld zó goed heeft kunnen afschilderen. Het is duidelijk, dat de humanist Lampsonius in zijn gedicht de vertolking wilde geven van zijn eigen gevoelens bij het zien van het werk van de Bossche Mees-, ter. Ook bij Lampsonius was het, alsof
IIIERONYMO BOSCHIO
PICTORI.
Quidfibi~vult} Hinonyme Hofihi, *Afj>'mxt$? Tm T)itüanari lilt vculitf turn attonitm? quid Crediderimpatuiffe rete/Jut, Tallor in ore? "velut Itmurtsfi Tariareasjue dames * tua yuattJo Sgeüra Ertli veluantU (orè.m Quicquid halte Jïnys imm jiuerm Tampotuh leutp'mgert dtxtra^, s
Av 166
Portret van Jeroen Bosch in Acceuil d'Arras. Tekening is opgeplakt; het onderschrift staat niet op de tekening-zelf
de hellegeesten hem om de oren vlogen en schrik hem beving bij het aanschouwen van de straffen in de schoot der hel, waarin Pluto zijn staf zwaait. Evenals op de tekening van Atrecht geeft de gravure ook Bosch halverlijve en face, driekwart naar rechts gekeerd, in een kort jack met zeven knopen, de schouderpanden afhangend over de schouders, met lange mouwen. Hij lijkt te zitten voor een tafel, waarop hij de gevouwen handen laat rusten. Het hoofd is bedekt met een muts, waaronder de haren als spichtige lokken te voorschijn komen. Op de tekening kijkt Bosch ons recht in de ogen, op de gravure wendt Bosch zich naar rechts. Zijn gesloten mond en lange neus geflankeerd door grote scherpziende ogen verraden de scherpte van zijn geest. Zelfportret?
/ •
•
~
/
fa-.
i .i f
i
(o
l W
i
ia \\
+.v.M > w U ^ > /
Y**""^*''
Wie zal ons zeggen of de gravure werkelijk teruggaat op een zelfportret? In het raam van zijn tijd en omgeving was dat niet gebruikelijk. Leonardo da Vinci, die soms in betrekking met Bosch wordt vermeld, deed dat wel op een prachtige sanguine-tekening van 1510. Zowel de tekening van Atrecht als de gravure van 1572 zinken daarbij in het niet. Auteur van de gravure Bierens de Haan, die in 1948 een speciaal-studie liet verschijnen over de graveur Cornelis Cort 27 ), aan wie hij de gravure toeschrijft, kent vijf edities van Lampsonius' werk en onderscheidt drie 'staten' van de Bosch-gravure: de eerste met de gedrukte tekst van Lampsonius, de tweede met gegraveerde tekst, waarop ook het nummer 4 van de reeks werd gewijzigd in cijfer 328). De derde staat heeft boven aan de prent: Obijt Silvaeducis in patria circa an. 1500, en links beneden: 77?. Ga/ie excud. De toewijzing van de prent aan Cornelis Cort, die leerling was van Hieronymus Cock en naar hem werkte 29 ), vindt misschien enige steun in het feit, dat Lampsonius hem uitdrukkelijk vermeldt in zijn 167
bijschrift bij het portret van Joachim Patenier, met hem in correspondentie heeft gestaan en door zijn Italiaanse relaties hem aanbeval bij de miniaturist Giulio Clovio (f1578), een man die rond 1516 in dienst was van Kardinaal Grimani te Venetië, in wiens bezit in 1521 enkele werken van Bosch zouden zijn geweest 30 ). Vermits Cornelis Cort vele jaren te Venetië verbleef en zelfs bij Titiaan inwoonde, zou het niet uitgesloten zijn, dat hij het werk van Bosch ook in Grimani's collectie gezien heeft.
Verband tussen tekening en gravure? Legt men beide naast elkaar dan is het duidelijk, dat er verband bestaat. Wie kan echter uitmaken in welke volgorde ze van elkaar 'afhankelijk' zijn? Of komen beide uit eenzelfde bron? De vraag of er rond 1570 een geschilderd portret van Jeroen Bosch in de Zuidelijke Nederlanden in omloop was, is echter (nog) steeds niet beantwoord. J. Puraye31), die een kritische uitgave gaf van Lampsonius' gravurenreeks, maakt er zich makkelijk van af met te stellen, dat Bosch zichzelf meermalen op zijn composities heeft uitgebeeld, m.n. op zijn Temptatie van St. Antonius te Lissabon, en besluit dan zonder meer en zonder nader bewijs: 'C'est probablement d'après l'une de ses effigies que Ie graveur s'est inspiré pour executer sa planche'. Het lijkt me overigens niet uitgesloten, dat Lampsonius en Leboucq elkaar hebben gekend en in samenwerking met elkaar tot het conterfeitsel zijn gekomen, dat we nu kennen. De een bezorgde de tekening, de ander de gravure. Beiden hadden als humanisten gelijke belangstellingen en, gezien hun maatschappelijke positie, kunnen ze best vriendschaps- en culturele contacten met elkaar hebben gehad. Zo zou dan uit een wederkerige omgang eenzelfde 'Portret' van Bosch zijn ontstaan. Maar ook in deze veronderstelling blijft de vraag altijd nog open, 50 jaar na de dood van Jeroen Bosch: Naar welk origineel geschilderd portret? of is het fantasie?
3 Het paneeltje van het Amherst-College (Mass.) De samenstellers van de grote cataloog van de Bosch-Tentoonstelling van 1967 hebben een kort, maar kundig verslag gegeven van de drie portretten van Bosch. Ze hebben er volkomen terecht, telkens een vraagteken bij geplaatst 32 ). Na de tekening uit het album van Leboucq te Atrecht en de gravure van 1572, komt een klein paneeltje van 15x 12,5 cm. uit het Amherst College teAmherst (Mass.) in Amerika ter sprake. Het is Mia Cinotti 33 ), die het eerst er de aandacht op heeft gevestigd. Zij beschouwt het als een schilderijtje, dat 'aanspraak maakt een portret te zijn van Bosch', en voorzien is van het jaartal 1585. Dus bijna 70 jaar na de dood van de Bossche Meester. Het was op de Bossche tentoonstelling van 1967, en werd in de cataloog omschreven als een 'Zuidnederlands schilderij, volgens het opschrift een portret van Bosch (op ongeveer 45-jarige leeftijd' 34 ). En dit gegeven is beter dan wat Cinotti ervan gemaakt heeft. Er staat aan de bovenzijde van het paneeltje (links): Jheron: en (rechts): Bos. In het midden staat terzijde van het portret oud 45. Mia Cinotti heeft er 85 in gelezen en kwam daardoor tot een datering van 1585. Aan de hand van de bekende Capelli35) is het duidelijk dat het eerste cijfer een 4 is en geen 8. Meer kan van dit 'portret' niet worden gezegd. Alles wat men er verder van wil maken, berust op fantasie. Het is duidelijk dat het conterfeitsel teruggaat op de gravure van 1572, waarover de 'kunstenaar' blijkbaar in zijn omgeving heeft kunnen beschikken. 4 Een tekening van Bosch door Brueget? Eveneens heeft Mia Cinotti in 1966 gewezen op een tekening van Pieter Bruegel de Oude, die doorgaat voor een zelfportret van deze Meester, zij het volgens K. G. Boon 'niet een letterlijk zelfportret' 36 ), maar welke tekening in de collectie van Vincent Korda te Londen 'on an attached piece of paper' de merkwaardige notitie heeft: 'Effigies Jeronomi
Bos ad vivum delineata a Pitro Breugelio discipulo suo. Ao 1537.37). Het is mij een raadsel, welke fantast deze notitie heeft kunnen schrijven. Het is toch aan iedereen, die een klein beetje ter zake kundig is duidelijk, dat Bosch die in 1516 is gestorven onmogelijk de leermeester kan zijn geweest van Bruegel, die toen waarschijnlijk nog moest geboren worden. We laten buiten beschouwing, of de tekening nu een 'echte' Bruegel is of niet of The Painter and the connoisseur' de Oude Bruegel voorstelt. De tekening heeft in ieder geval niets met Jeroen Bosch te maken. 5 Twee tekeningen van Quirinus van Amelsfoort? In het Prentenkabinet van de bibliotheek van het Provinciaal Genootschap te 's-Hertogenbosch bevinden zich twee pentekeningen van resp. 1786 en 1809 van de Bossche schilder en tekenaar Quirinus van Amelsvoort (doos 89), of althans wil/en ze daarvoor doorgaan. Van Amelsvoort, in 1760 in den Bosch geboren en in 1820 aldaar overleden, studeerde te Dusseldorf, was vooral portret- en historieschilder. Verschillende werken van zijn hand zijn in het Paleis van de Commissaris der Koningin in zijn vaderstad. Van Eijnden zegt in zijn Geschiedenis der vaderlandse schilderkunst sedert de helft der XVIIe eeuw36), dat Van Amelsfoort aan het hoofd stond van het Bossche Tekencollegie, alwaar men naar het model teekende'. De twee 'portretten' van Jeroen Bosch dienen zich als zodanig aan. Ze gaan duidelijk terug op de gravure van 1572, waarvan ook het Latijnse gedicht van Lampsonius op de tekening zelf werd opgenomen. De tweede tekening draagt als onderschrift: Hironimus van Aeken alias Bosch, Buscoducensis pictor historiarum Obiit 1516. Beide tekeningen zijn volledig gesigneerd en gedateerd: Q. v. Amelsfoort. Ze hebben niets origineels en zijn te onbelangrijk, om zich moeite te geven na te gaan of de signatuur en het schrift dat zich voorgeeft van Quirinus van Amelsfoort te zijn, op waarheid berust, of dat alles een falsificatie is van 168
een M a r t i n u s W e g e n a a r , in 1834 te 's-Hert o g e n b o s c h g e b o r e n , die v o o r enkeie jaren terug alreeds w e r d o n t m a s k e r d 3 9 ) .
Aantekeningen
1) D. BAX, Ontcijfering van Jeroen Bosch, p. 20, noot 18. Den Haag, 1949. 2) J. MOSMANS, Jheronimus Anthonis-zoon van Aken, alias Hieronymus Bosch, p. 37-43. Den Bosch, 1947. 3) V. W. D. SCHENK, Tusschen duivelgeloof en Beeldenstorm. Een studie over Jeroen Bosch en Erasmus van Rotterdam, p. 95. Amsterdam, 1946. 4) In Groot Nederland, 42 (1944) 306 vg. 5) Zie Literatuur over Jacq. Leboucq in Biographie nationale de Belgique, Xi, 635-637. 6) L QUARRÉ-REYBOURBON, Trois recueils de portraits aux crayons ou a la plume représentant des souverains et des personnages de la France et des Pays-Bas, in Bulletin de la Commission historique du département du Nord (Lille, 1900, t. XXIII). De Parijse fotograaf A. Giraudon fotografeerde het in zijn geheel in formaat 25,5 x 10,5 cm. Het Prentenkabinet van de Bibliotheek van het Provinciaal Genootschap te 's-Hertogenbosch bezit een afdruk van cliché 11922 met de bedoelde tekening van Bosch (formaat 25 x 17 cm.). 7) MAX J. FRIEDLANDER, Eaiiy Netherlandish Painting, V, plate 15. Leiden, 1969. 8) Men zie een afdruk daarvan bij ROB. ROOSBROECK, Geschiedenis van Vlaanderen, III, t/o p. 322. Amsterdam, 1948. 9) Het Gulden Vlies. Vijf eeuwen kunst en geschiedenis. Tentoonstelling Brugge, 1962. Cataloog, p. 194-195, waar een handschrift wordt geciteerd van Jacq. Leboucq met de beschrijving van de feestelijkheden ter gelegenheid van het Kapittel te Antwerpen in 1556 gehouden (Zie REIFFENBERG, Histoire de la Toison d'or, p. 462-468. Brussel, 1830) en het Juweel van de wapenheraut, p. 196, nr. 146, waarschijnlijk van Leboucq. 10) G. C. M. van DIJCK, De Bossche Optimaten, p. 444. Tilburg, 1973. 11) Bijdragen tot de geschiedenis, 54 (1971) 78, 82. 12) N. A. NAUWELAERTS, Latijnse school
en onderwijs te 's-Hertogenbosch tot 1629, p. 125 vg. Tilburg, 1974 (Bijdragen tot de geschiedenisvan het zuiden van Nederland, XXX). 13) Men zie daarvoor de interessante catalogen Antwerpens Gouden Eeuw. Kunst en kuituur ten tijde van Plantijn, 1955 en Le siècle de Bruegel. Brussel, 1963. 14) P. LAFOND, Hieronymus Bosch. Son. art, son influence, ses disciples. p. 9. Brussel, 1914. 15) Hieronymus Cock, Prentenuitgever en graveur, 1507-1570. Tentoonstelling Koninklijke Bibliotheek Albert I, Brussel, 1970, met inleiding en Cataloog van Lydia de Pauw-de Veen. Hiernaar verwijzen de nummers bij de volgende lijst. 16) Men zie hiervoor: De groote perioden in de geschiedenis der Antwerpsche graphiek, in A. J. J. DELEN, Oude kunst en graphiek. Verzamelde opstellen, p. 105 vg. Antwerpen, 1943. Voor Balthasar Bosch, Bosius, Bos, Sylvius zie Von WURZBACH, Niederlandisches Künstler-Lexikon, I, p. 144, Amsterdam, 1963. Een Cornelis Bosch is ook bekend; zie aldaar p, 144-145. Toch zou het nuttig zijn beide graveurs eens nader te gaan bestuderen, ev, aan de hand van Bossche archivalia. Voor Marcantonio zie A. M. HIND, A History of Engraving & Etching, p. 91-97. New York, 1963, meer speciaal: Marcantonio and Italian engravers and etchers of the sixteenth century, pi. XIII: 'Raffaels Droom' (Great Engravers, ed. A. M. Hind) Londen, 1912. Over Cornelis Bos spreekt ook Van Mander (ed. A. F. Mirande, Amsterdam, 1946) p. 123. THIEME-BECKER Allg. Lexikon d. B. Künstler IV, 386. In aansluiting bij Jeroen Bosch schrijft Van Mander ook over een Lodewijk Jans van den Bos, geboren te 's-Hertogenbosch, p. 64. Zie voor deze ook Von Wurzbach, I, p. 151-152; Bénézit, ((ed. 1949) , II, p. 30. Of een werk van 'Bos', waarover sprake is in een lijst van 'pitture del quondam signor dottore Cortoni da Verona' deze Bos of Jeroen Bosch betreft, blijkt niet. Zie J. A. E. ORBAAN, Bescheiden in Italië omtrent Nederlandsche kunstenaars en geleerden. I, p. 353. (R.G.P.KI. Serie nr 10), Den Haag, 1911. 17) Spiegel der Historie, 2 (1967) 629. Voor Lampsonius zie Biographie nationale de Belgique, XI 228-233; Von Wurzbach, II, p. 11. — Zie vooral: Karel'van Hulthem 1764-1832. Catal. Kon. Bibliotheek Brussel, 1964, p. 294-296. 18) Cataloog, Hier. Cock, p. 57. '. . . . ita graphicae et sculpturae finis est hominem ponere. quia hominis externa species omne omnium rerum adspectabilium vel in lineis vel in coloribus formositates complectitur'. Aldus p. 21 van Lampsonius' in Brugge 1565 verschenen Lamberti Lombardi apud
Eburones pictoris celeberrimi Vita, aangehaald door Leo van Puyvelde in de cataloog Le siècle de Bruegel, 2e éd. Brussel, 1963, p. 18. 19) Het schildersboek, ed. A. F. Mirande (Wereldbibliotheek, Amsterdam, 1948), p. 35 20) t.z.pl., p. 221. 22) A. J. J. DELEN, Oude Vlaamsche graphiek, p. 121. Antwerpen, 1943. 23) t.z.pl., p. 128. 24) A. J. J. DELEN, De grafische kunsten door de eeuwen, p. 101. Antwerpen, 1956. 25) p. 64. 26) De Latijnse tekst luidt aldus: Quid sibi vult, Hieronyme Boschi llle oculus tuus attonitus? Quid Pallor in ore? velut lemures si Spectra Erebi volitantia coram Aspiceres? Tibi Ditis avari Crediderim patuisse recessus, Tartareasque domos — tua quando Quicquid habet sinus imus Avemi Tam potuit bene pingere dextra. 27) J. C. J. BIERENS DE HAAN, L'oeuvre gravé de Cornelis Cort graveur Hollandais 1533-1578, p. 187-188, nr 204. Den Haag, >948. 28) Het exemplaar in het Prentenkabinet te Amsterdam heeft het cijfer 3 onderaan de prent, en ook rechts boven een 3, waarbij genoteerd wordt, dat het cijfer 3 in 4 werd veranderd. Zie voor Hier. Cock: HOLLSTEIN, IV, p. 184; voor Cornelis Cort: V, p. 57, nr 204.' Wij publiceren de prent uit het Prentenkabinet van de Bibl. v.h. Prov. Genootschap (B. 754. no. 4). 29) Von WURZBACH, 1341-343. 30) BénéZIT, II, 551 (1966); Spiegel der historie, 2 (1967) 629, vooral p. 632, noot 93. Voor zijn Italiaanse relaties zie A. PINCHART, Archives des Arts, I, p. 281. Gent, 1860. 31) J. PURAYE, Dominique Lampson. Les effigies des peintres célèbres des Pays-Bas, éd. critique de —, p. 28. Z.pl., 1956. 32) Jheronimus Bosch. Noord-Brabants Museum, 's-Hertogenbosch. Cataloog, p. 215. 33) L'Opera completa di Bosch, p. 85. Milaan, 1966. 34) p. 214, nr. 82. 35) Dizionario di Abbreviature latine ed Italiane. 4e ed. Milaan, 1949. 36) Het zelfportret in de Nederlandsche en Vlaamsche schilderkunst, p. 27. Amsterdam, z.j. 37) L MÜNZ, Bruegel. The drawings. Complete edition. pi. 123. p. 224. Nr. 126. Londen, 1968. 38) III, p. 324-325. Haarlem, 1820; IV, p. 4. Haarlem. 1840. 39) Brabantia, 5 (1956) 151-154. 169