Het Mannenhuis Emma van P. Acht jaar geleden begon het. Toen werd de eerste kiem gelegd voor wat zou uitgroeien tot dit huis waarin ze hen allemaal een geborgen onderkomen gaf. Acht jaar geleden was ze naar hem, de eerste van het stel, gegaan. Ze ging regelmatig even bij hem langs, kijken hoe het ging, even kletsen, even horen of er nog nieuws was, even een wandeling maken samen. Toen, die dag dus, belde ze aan. Er werd niet opengedaan. Ze belde nog een keer. Toen er nog niet werd opengedaan dacht ze, “hij zal wel niet thuis zijn” en draaide zich om. Waarom weet ze niet meer, maar ze keek naar boven. Ze zag een gordijn flapperen door een gat. De ruit was ingegooid. Toen ze wat verder de hoek om liep, zag ze dat er glas op straat lag. Ze belde nog eens en hield de bel nu heel lang ingedrukt. Ze pakte haar gsm en draaide zijn nummer. Na een hele tijd hoorde ze gestommel en werd er opgenomen. “Ja.” “Jacques, wat is er gebeurd? Er ligt allemaal glas op straat. Gaat het wel met je? Kom je naar beneden, ik wil even met je praten.” Een hele tijd later stond hij beneden voor de deur. Een hoopje ellende met een deken om zijn schouders. Een bult op zijn hoofd, bloed in zijn haren, helemaal verward. Ze was met hem naar binnen gegaan, had de wond verzorgd, hem onder de douche gezet, gezorgd dat hij zich aankleedde en iets at en toen ze de enorme rotzooi in ogenschouw nam, had ze het gezegd. “Jacques, zo kun je toch niet doorgaan. De vrouw die bij mij in huis woonde, vertrekt volgende week. Waarom kom je niet, net als vroeger, bij mij in huis wonen? Het huis is groot genoeg, je hebt gewoon je eigen kamers maar je bent niet altijd alleen.” Ze had hem meegenomen naar de huisartsenpost waar ze naar de wond op zijn hoofd hadden gekeken, daarna had ze besloten dat hij maar een paar dagen moest komen logeren. De volgende morgen hadden ze er over gepraat. Hij was wat tot rust gekomen en had er over na kunnen denken. “Je hebt gewoon je eigen leven,” had ze gezegd, “maar ik wil niet hebben dat er
1 junks over de vloer komen. Als je daar toch contact mee wilt houden, gaat het niet door.” Hij had geantwoord dat hij dat begreep, dat hij genoeg had van zijn zelfdestructie en dat hij er aan toe was om het op een heel andere manier te doen. Het paste niet meer, had hij gezegd, om nu hij bijna 60 was, zo door te gaan. Hij snakte naar rust, naar wat meer geborgenheid. Zo was het begonnen. Een paar weken later, had ze samen met hem, de 3 kamers die hij zou gaan bewonen, geschilderd en opgeknapt. Daarna hadden ze zijn spullen ingepakt en verhuisd en was hij bij haar ingetrokken. Ze hadden afspraken gemaakt over de huur, over schoonmaken, over samen eten eens per week. In de praktijk kwam van het schoonmaken niet veel terecht, chaotisch als hij was, hield hij geen overzicht. Ze vond het niet erg, waar hij zwoegend een week over deed, klaarde zij zingend in een paar uur. Ze vroeg hem in het begin vaak om met haar mee te eten, in haar kamer praatten ze dan over de bezigheden die ze allebei hadden. Ze zag hem heel langzaam opknappen, tot rust komen en wat vrolijker en zekerder worden. Hij las weer wat meer, probeerde weer te schrijven en hield zich aan de afspraak dat er geen junks in huis kwamen. Dat hij wel naar hen toe ging en dat hij doorging met zijn hoerenbezoeken, stoorde haar niet. Als hij het maar buiten de deur hield, was het goed. Dit huis moest een veilige haven zijn, iets waar de harde buitenwereld weinig tot geen grip op had. Soms, als hij naar familie was voor een paar dagen, maakte ze zijn kamers grondig schoon. Ze zette zich over het gevoel heen dat ze dat eigenlijk niet zou moeten doen. Ze deed het gewoon omdat het anders een alsmaar groter wordende zwijnenstal zou worden. Heel haar leven had ze al voor mannen gezorgd, eigenlijk had ze het nooit willen weten, eigenlijk had ze het ook niet goed gevonden. Nu had ze het punt bereikt dat ze zag dat ze het ook wilde doen. Ze wilde gewoon voor de mannen zorgen die een plek in haar hart hadden (gehad). Misschien “moeder” zijn voor die mannen, het maakte niet uit. Het was goed. Ze had altijd wel gewild dat mannen iets anders voor haar zouden betekenen, maar ze had het nooit echt voor elkaar gekregen. Ze waren minnaar of hulpbehoevend. Een evenwichtige relatie met een man die gewoon zijn verantwoordelijkheid nam en die naast haar stond, had
2 ze nooit echt gehad. Ze had er altijd die mannen uitgepikt die een beroep deden op haar behoefte om te zorgen, om te koesteren. Weinig was haar te veel geweest voor de mannen die ze zo een plaatsje in haar hart gaf. Vroeger, toen ze nog jong was, had ze meer gewild. Had ze gewoon een man gewild die naast haar stond, geen moederzoeker, ook niet iemand die alleen maar haar minnaar was. Daardoor was ze dan weer gestopt met zo’n relatie, op van het geven als ze na enige tijd was. Het tij was nu gekeerd, de bakens waren verzet. Zorgen voor deze man was prima. Ze wilde geen relatie meer met hem, wilde hem alleen een veilig huis bieden voor de rest van zijn leven. Ze werkte niet meer en had tijd en energie genoeg om te geven. De studie cultuurwetenschappen die ze begonnen was, was uitdagend maar slokte niet al haar tijd en energie op. Niet als toen ze nog werkte. Bovendien kreeg ze, nu ze de behoefte aan meer met hem niet meer had, genoeg terug in de vorm van gezelligheid en goede gesprekken. Soms zaten ze samen in de tuin en haalden ze herinneringen op. “Weet je nog, toen we Tobias nog hadden.” De hond was al heel lang dood maar wat hadden ze een plezier gehad met het beest. “En weet je nog dat er altijd zulk prachtig vuurwerk was op de hoek van de straat.” De Chinees die daarvoor zorgde was ook al lang vertrokken. Goed, er waren ergernissen, zoals altijd als je mensen bij elkaar zet, maar ze hielden allebei voldoende rekening met elkaar. Hij had geleerd wat het waard was om niet meer alleen te hoeven aanmodderen en zij had geleerd om niet overal op te letten. Ze waren allebei milder geworden. Toen kwam de dag dat ze door de stad liep en ze bij de bieb Jean tegenkwam. Ze raakten aan de praat en gingen koffie drinken. Het was alweer 15 jaar geleden dat hun relatie beëindigd was. In al die tijd had ze hem alleen vanuit de verte gezien. Ergens op een festival of in een auto als ze bij een stoplicht stond te wachten. Het ging niet goed met Jean. Zijn vrouw was gestorven, een paar maanden
3 geleden. Ze had opeens kanker gekregen en was heel snel dood gegaan. Hij woonde nog steeds in het huis waar ze samen woonden maar hij kon er niet meer tegen, tegen het alleen zijn. Het viel hem zo ontzettend tegen. Hij zou wel weer willen verhuizen, naar deze stad, zijn geboortestad. En voor ze het wist had ze het weer gezegd: “Kom bij mij wonen. Ik heb nog twee kamers over als ik wat spullen verzet, daar kun je dan intrekken. Dan woon je niet meer alleen. Je gaat je eigen gang, hebt je eigen leven maar je bent niet alleen. Je bent niet de enige man die er woont, Jacques woont er ook, we wonen er dus met meer mensen. Vroeger hebben we er ook met z’n drieën gewoond, weet je nog?” Toen ze met Jean samenwoonde, was er nog een hele tijd een huurster geweest, Miepje hadden ze haar enigszins spottend genoemd. Het was ook echt een Miepje met haar meisjesmaniertjes en meisjesinteresses. Een betere naam hadden ze niet kunnen verzinnen. Jean was depressief geworden of eigenlijk weer depressief geworden. Op een dag had ze er niet meer tegen gekund en had ze een einde aan de relatie gemaakt. Hij had zich er weer bovenop geworsteld en was getrouwd. Tijdens zijn huwelijk had hij nog enkele depressies gehad, milder dan vroeger, waarschijnlijk ook omdat het huwelijksleven hem goed had gedaan. Toen ze nog een relatie met hem had, voelde ze het leven tussen haar vingers doorglippen. Zo’n vent op de bank die daar altijd maar zat en die altijd moe was en nooit ergens zin in had. Ze wilde meer van hem, toen, maar dat kon hij haar niet geven. Daardoor was het mooie dat ze in hem zag, als het ware de grond in gezakt. De krachtige man die hij toen zeker ook was, was in haar fantasie veranderd in een onmachtig figuur. Ze voelde nu dat ze niets meer van hem wilde, althans niet iets dat hij haar niet kon geven. Het voelde goed om ook hem een stabiele, warme plaats te bieden en daardoor te kunnen genieten van de mooie kanten die hij had. Hij keek haar aan: “Weet je wel wat je zegt. Vroeger kon je mij niet accepteren zoals ik was.” “Luister”, zei ze, “luister, vroeger wilde ik een relatie met je. Nu niet. Ik wil gewoon mijn huis delen met jou en met Jacques, jullie hebben allebei een plek in mijn hart, ieder een eigen plek. Gezelligheid en praktische dingen delen en verder ieder ons eigen leven.” Ze bespraken de voorwaarden, de huur, het hoe en wanneer en ook Jean trok bij haar in. Ze moest er even een kamer voor
4 ontruimen. De meubels die er stonden, gingen naar de kringloop. Ze keek er al lang niet meer naar om, het kon dus allemaal weg. Voortaan aten ze twee maal per week met z’n drieën. Jean roemde weer haar kookkunst, Jacques vond het wel lekker maar was minder lovend dan Jean. Jean deed allerlei klusjes in huis en onder zijn leiding ging Jacques ook wat praktische dingen doen. Hij was er niet goed in maar hij probeerde het in ieder geval. Jean haalde hen over om eens per week oefeningen te doen en hij mediteerde iedere dag. “Wie mee wil doen, is welkom.” Tot haar verbazing en ook plezier, merkte ze dat Jacques mee ging doen. Het deed hem goed. Na een paar maanden stond het huis naast het hare, ook zo’n groot semiherenhuis, plotseling te koop. Op dezelfde dag dat ze dit zag, kwam ze weer een ex-geliefde tegen. Peter, eind 50 en nog steeds opstandig, nog steeds op zoek, nog steeds moeite met alleen zijn. Hij zou best wel met meer mensen in een huis willen wonen, vertelde hij. Toen ze koffie zaten te drinken, zei ze tegen hem: “Zeg, weet je wat, ik krijg een idee. Ik woon nu met twee mannen samen, dat bevalt me zeer goed. Het huis naast me staat te koop, als we dat met z’n allen kopen, kom jij er gewoon bij wonen. Is wel goed voor je om in een gemeenschap met meer mannen te wonen. Je leeft je eigen leven, we doen dingen samen die we allemaal willen, niets hoeft, alles mag.” Nog diezelfde dag ondernamen ze stappen om het buurhuis te kopen. Binnen een paar weken was het eigendom van de nieuw opgerichte stichting “het mannenhuis”. De mannen knapten gezamenlijk het huis op, ze trokken zich aan elkaar op, steunden en hielpen elkaar. Als ze keek hoe die mannen dat samen deden, voelde ze zich trots worden en ook wel een beetje jaloers. Vrouwen konden dat nooit zo als mannen dat deden. De meest onhandige (Jacques), kreeg de minst precieze karweitjes, Jean deed alles wat heel zorgvuldig gedaan moest worden en Peter deed het grote werk waar veel energie in gestoken moest worden. Ze waren prima op elkaar afgestemd. Toen het huis klaar was, werd er van de tuin een grote tuin gemaakt. De schutting werd omgehaald en opeens was er een zee van ruimte om buiten te zitten, plantjes neer te zetten, kruiden te kweken, haar pakkie an.
5 Peter trok in het nieuwe huis, Jean ook omdat hij toch eigenlijk wel wat meer ruimte wilde. De huiskamer beneden werd gemeenschappelijke ruimte. Hier aten ze samen, inmiddels 3 x per week en deden ze op sommige avonden spelletjes. Ze zag de mannen met elkaar optrekken, samen dingen doen alsof ze elkaar al hun hele leven kenden. Zij had ze allemaal uitgekozen destijds, zouden ze het daarom zo goed met elkaar kunnen vinden? Peter gaf yogalessen, Jean masseerde en Jacques bracht intellectuele onderwerpen ter sprake. Ze merkte dat ze alle drie voldoening vonden in het wonen op deze manier. Het zou niet gekund hebben toen ze nog veel jonger waren, maar nu de grootste onrust weg was, slaagde het project. De milder geworden mannen accepteerden elkaar en leerden van elkaar. Ze accepteerden haar zorgen, haar behoefte aan reinheid en schoonheid en aan gezond voedsel. Verder dan wat knuffelen met een van hen, ging ze niet. Als ze met iemand naar bed wilde, had ze haar minnaars. Er was er altijd wel een waar ze op dat moment iets mee had en waar ze, als ze daar zin in had, nachten mee kon doorbrengen. Ze bracht ook vele nachten alleen door, lekker breeduit in haar bed met het huis om haar heen waarin haar mannen op dat moment ook sliepen of lazen of misschien later thuiskwamen. Toen het project twee jaar oud was, kwam ze nog een geliefde van vroeger tegen. Karel. Ook met hem had ze samengewoond, een jaartje, niet zo lang dus. Ze waren zeer verliefd op elkaar geweest, zeer verliefd. Karel was ook al weer zo’n man die zorg nodig had, een vrouw om op te leunen, om stabiliteit uit te halen. Toen zij dat als jonge vrouw, ze was pas 25 toen ze hem ontmoette, niet kon en wilde geven, gingen ze uit elkaar. Nu, 40 jaar later, ontmoetten ze elkaar weer. Hij was 75, een oude man al maar nog steeds aantrekkelijk. Hij had met diverse vrouwen samengewoond vertelde hij en hij had het nooit echt gevonden bij een vrouw. Hij hield ook van mannen, dat was altijd al zo geweest. Hij wilde niet meer alleen blijven wonen maar wist niet welke vorm hij moest kiezen en hoe hij dat moest doen. Tja, daar ging ze weer. Ze stelde weer voor. Er waren, verdeeld over de twee huizen, 3 kamers die hij zou kunnen bewonen en 3 mannen om het huis mee te delen. Daarnaast een vrouw om de boel te stabiliseren, wat dacht hij daarvan.
6 Na een week kwam het antwoord. Hij wilde het wel proberen, hij zag er wel wat in. Hij werd lid van de stichting “het mannenhuis” en trok bij hen in. De oudste van allemaal en misschien ook wel de guitigste. Met zijn droge Amsterdamse humor kon hij een zwaar gesprek in een klap relativeren en omdraaien. Als goed schaker, nodigde hij de andere mannen uit voor partijtjes schaak en wellicht meer op zijn kamers. Samen met Peter ging hij grote panelen beschilderen met voorwereldlijke taferelen, met Jacques schaakte en las hij en met Jean mediteerde en wandelde hij. Vier keer per week aten ze samen en die zomer gingen ze voor het eerst met z’n allen op vakantie. Ze gingen kamperen maar dan wel in luxe tenten. Ieder had een eigen grote tent met bedden en alles. De tenten stonden in een cirkel om een grote open plek. Daar ontbeten ze ’s morgens samen en daar maakten ze hun plannen voor de dag. Met Jacques ging ze een dag lopen in de bergen. Ze liepen en plukten bloemen en lagen in het gras en boven op de berg deelden ze, net als vroeger, een grote meloen. Ze kon ervan genieten, ze merkte dat het gevoel van melancholie, dat onvervulde verlangen dat haar altijd weer bekropen had als ze aan hem dacht, was verdwenen. Met Jean ging ze een klooster waar orthodoxe monniken woonden bekijken. In stilte liepen ze door de gangen en lieten ze al dat moois en al die verdieping, tot zich doordringen en door zich heen gaan. Ze had niet meer het gevoel dat hij anders moest zijn, dat hij met haar zou moeten delen wat er in hem omging. Het was goed zo, het voelde heerlijk om met hem deze stilte en meditatieve omgeving te kunnen delen. Met Peter ging ze een workshop bewegen volgen. Heerlijk om hier, net als hij, deelnemer te zijn en zich over te geven aan wat er was en niet aan wat zou kunnen zijn. Ze merkte dat het goed was zoals het was, dat er niet meer hoefde te zijn. Er was niet meer maar ook niet minder. En met Karel ging ze naar een mooie stad in de buurt, ze keken rond, zaten in een cafeetje, aten een broodje en keken naar de mensen. Aan het einde van de middag, doken ze een bioscoop in en keken ze naar een film, zonder ondertiteling, gewoon, voor de lol. Ze merkte dat hij nog steeds overal een gevat antwoord op had, ze genoot ervan. Hij wees haar op allerlei details, zag net als
7 zijzelf al die mensen die dit of dat deden. Ze voelde dat het goed was. Toen ze weer thuis waren, werd er op een dag gebeld. Ze deed de deur open en zag Guus staan. Guus, vroeger zo’n mooie jongen, een adonis waar alle vrouwen verliefd op waren. Nog steeds een knappe man, dat wel. “Hoi”, zei ze, “ kom binnen.” “Ik heb even moeten zoeken”. zei hij, “weet je, ik hoorde dat jij een mannenhuis hebt. Ik heb ook wel zin in zo’n woongemeenschap. Is er nog plaats?” 14 en 25 januari 2007 Gebruiksvoorwaarden Het werk van schrijvers en dichters op Nederland Schrijft mag gratis worden gelezen en/of gedownload voor eigen gebruik. Iedere verspreiding, openbaarmaking, verveelvoudiging of bewerking is niet toegestaan.
8