Het gebiedsgebruik en graasgedrag van Konikpaarden in de Slikken van de Heen
Putters, 2015
Michiel Tangerman Helicon MBO Geldermalsen, Ecology & Wildlife management FREE Nature Het Zeeuwse Landschap
Het gebiedsgebruik en graasgedrag van Konikpaarden in de Slikken van de Heen Een onderzoek voor FREE Nature, Het Zeeuwse Landschap en Helicon MBO Geldermalsen 5 januari 2015 – 21 augustus 2015
Auteur: Michiel Tangerman Begeleidend docent: Marcel van Ommeren Begeleider vanuit FREE Nature: Esther Linnartz Helicon MBO Geldermalsen Ecology & Wildlife Management FREE Nature Het Zeeuwse Landschap 08 October 2015 Bergen op Zoom
2
8-‐okt.-‐15
Voorwoord Ik heb het geluk mogen genieten om mijn stage vanuit Helicon MBO Geldermalsen te kunnen uitvoeren bij FREE Nature. FREE Nature heeft mij de kans gegeven om een prachtige stage te lopen die compleet binnen mijn gebied van interesses ligt namelijk; dier en natuur. Ondanks dat ik nog vrij onervaren ben in dit vakgebied, heb ik toch de ruimte gekregen om zelf te bepalen hoe ik mijn onderzoek ging aanpakken. Ik heb hierdoor een zeer goede ervaring opgedaan die ik later goed kan gebruiken. Ik wil graag een aantal mensen bedanken die bereid waren mij hulp te bieden die ik goed kon gebruiken voor het uitvoeren van deze stage. In het bijzonder wil ik Esther Linnartz bedanken. Esther heeft veel tijd gestoken in het begeleiden van mijn stage, op verschillende manieren. Ze heeft mij onder andere geholpen met vervoer naar locaties en was altijd bereid om met mij de informatie die ik nodig had te delen. Verder heeft ze conceptversies van het onderzoeksverslag doorgekeken en daar commentaar en verbeteringen op gegeven. Ook heeft ze mij tips gegeven die mij hebben geholpen met het onderzoek en heeft mij regelmatig uitgenodigd om mee te gaan naar excursies en vangacties waar ik nieuwe ervaringen en netwerkcontacten op kon doen. In het bijzonder wil ik haar bedanken voor haar geduld en de ruimte die ze mij gaf waardoor ik de kans heb gekregen om te groeien en verbeteren. Ik hoop dat wij in de toekomst nog vaker weer samen kunnen werken. Marcel van Ommeren wil ik bedanken voor de begeleiding vanuit Helicon MBO Geldermalsen. Marcel heeft mij voornamelijk geholpen met de “tips en tricks” die waardevol waren voor het verbeteren van mijn onderzoekshouding en –aanpak. Tanja de Bode wil ik bedanken voor het doorverbinden naar Esther en het op afstand in de gaten houden van mijn proces. Zonder deze doorverbinding had ik nooit kennis gemaakt met het ongelofelijk mooie gebied en de daar bijbehorende mensen. Jan Putters, vrijwilliger bij FREE Nature, wil ik bedanken voor het enthousiasme en de gastvrijheid die hij mij van het begin af aan getoond heeft. Ook wil ik hem bedanken voor het mogen gebruiken van zijn mooie foto’s. Tot slot wil ik alle medewerkers van FREE Nature en Het Zeeuwse Landschap bedanken voor hun gastvrijheid en behulpzaamheid. Ik heb tijdens de vangacties en andere activiteiten er van genoten om met hun te mogen werken. Michiel Tangerman Ecology & Wildlife studies, Helicon MBO Geldermalsen Bergen op Zoom, 10 september 2015
3
8-‐okt.-‐15
Samenvatting Sinds 1987 wordt de Slikken van de Heen in Sint-‐Philipsland door Het Zeeuwse Landschap beheerd als een natuurgebied. Het gebied wordt hedendaags onder andere begraasd door Konikpaarden en Schotse Hooglanders. Hiervan zijn de Konikpaarden eigendom van FREE Nature (Foundation for Restoring European Ecosystems). Sinds de drooglegging in 1987 is het eerder zoute gebied, gaan verzoeten. Dit is een ontwikkeling dat hedendaags nog steeds gaande is. Dit maakt het erg interessant om er meerdere onderzoeken te doen. Zo kan worden vastgelegd hoe een natuurgebied, waar natuurlijke processen hun gang kunnen gaan, zich over de jaren heen ontwikkeld en hoe de flora en fauna daarop reageert en/of aanpast. In de periode van 5 januari tot 21 augustus 2015 is er onderzoek gedaan bij de kudde Konikpaarden. De centrale vraag hierbij was: “Wat is de voedselkeuze en gebiedsgebruik van de Konikpaarden op de Slikken van de Heen?” Daarnaast werd ook de sub-‐vraag “Wat is de interactie tussen Konikpaarden en andere grazers?” gebruikt. Ter beantwoording van deze twee vragen zijn ze opgedeeld in zes deelvragen. Deze deelvragen zijn verdeeld over drie onderdelen. 1. Gebiedsgebruik 1.1 Wat is het gebiedsgebruik van de Konikpaarden? 1.2 Veranderd het gebiedsgebruik door de periode heen? 2. Voedselkeuze 2.1 Wat is de voedselkeuze van de Konikpaarden? 2.2 Veranderd het dieet door de periode heen? 3. Interactie 3.1 Hebben de Konikpaarden een voorkeur voor het grazen bij bepaalde soorten grazers? 3.2 Wat is de interactie van de Konikpaarden met andere grazers? De geobserveerde Konikpaarden bevonden zich over de gehele periode voornamelijk in de open grasvelden in het meest zuidelijke en het meest noordoostelijke gedeelte van het gebied. De verschillen in gebiedsgebruik door de maanden heen zijn duidelijk verschillend. Tijdens de wintermaanden was het gebiedsgebruik vrij groot, terwijl in de zomermaanden deze verspreiding zich voornamelijk in het noordoosten van het gebied bevond. Er waren geen specifieke plaatsen waar de paarden voornamelijk rustgedraging toonden. Het dieet van de paarden bestaat voor 86% uit gras. Hiervan bestaat 35% uit Duinriet. De kruiden beslaan 7,5% van het totale dieet. De overige 6,5% bestaat uit houtachtigen. Van deze houtachtige wordt de schors van de Wilg het meest gegeten. Door de periode heen zijn er per maand duidelijke verschillen te vinden in de samenstelling van het dieet, hoewel het niet geleidelijk veranderde zoals verwacht. Tijdens het grazen zijn de paarden voor slechts 12% van de tijd in de nabijheid geweest van andere grazers. De vleeskoeien waren met 6% het meest bij de harem aanwezig. In deze tijd werden ze voor 94% genegeerd en was er geen interactie. De overige 6% van de tijd was de harem waakzaam of werden de vleeskoeien verjaagd. Deze verhoudingen liggen bij de Zeeuwse trekpaarden volledig anders. Voor de 1,4% van de tijd dat de trekpaarden in de buurt van de harem waren, was er voor 68,8% geen interactie. De rest van de tijd was de harem waakzaam, probeerde ze de trekpaarden te verjagen of werd er enkele keren agressief gedrag vertoond. Voor vervolgonderzoeken zou het interessant zijn om eenzelfde onderzoek te herhalen, zodat er duidelijkere conclusies getrokken kunnen worden. Voor het gebiedsgebruik zou het interessant zijn om hierbij één van de paarden een trackings-‐halsband om te doen, zodat er meer en exactere gegevens kunnen worden verzameld. Voor de voedselkeuze wordt aangeraden om o.a. het kopje “kruiden” verder uit te breiden met meer specifiekere soorten. Zo komt er vooral in de zomermaanden een duidelijker beeld van het dieet van de Konikpaarden. Als laatst zou het interessant zijn om een onderzoek te doen naar de vegetatie binnen het gebied. Op deze manier zou er een beter beeld gevormd kunnen worden over de invloed van Konikpaarden binnen een gebied. Als hier meer inzicht over is kan dit gebruikt worden in de beheerplannen van andere gebieden.
4
8-‐okt.-‐15
Summary The Slikken van de Heen at Sint-‐Philipsland has been managed as a nature reservation since 1987 by Het Zeeuwse Landschap. The reservation is currently being grazed by (among others) Konik horses and Highland cattle, of which the Konik horses are property of FREE Nature (Foundation for Restoring European Ecosystems). Since the reclamation in 1987 the salty environment has been sweetened. This sweetening is still in progress today. This makes it very interesting for more researches. This way it can be defined as how an area, where natural processes are kept untouched, develop over time and how the flora and fauna react/adapts to these developments. The research has been done to the herd of Konik horses in the period of 5 January to 21 August 2015. The central question for the research was: What is the food choice and habitat-‐use of the Konik horses at the Slikken van de Heen? Next to this there has also been the sub-‐question: What is the interaction between Konik horses and other grazers? In order to answer these two questions, they have been divided into six part questions. These part questions are be divided over three segments. 1. Habitat-‐use 1.1 What is the habitat-‐use of the Konik horse? 1.2 Does the habitat-‐use change throughout the period? 2. Food choice 2.1 What is the food choice of the Konik horse? 2.2 Does the diet change throughout the period? 3. Interaction 3.1 Do the Konik horses prefer grazing with a specific grazer species? 3.2 What is the interaction of the Konik horses with other grazers? The observed horses were mainly in the open grass fields in the most southern and most north-‐ eastern part of the reservation. The differences in habitat-‐use over the months are clearly different. The habitat-‐use during the winter was relatively large. This was reduced during the summer to only the north-‐eastern area. No specific area was used for mainly resting behaviour. The horses’ diet consisted with a percentage of 86% mainly of grass. 35% of this was Dune Reed. The Herbs took 7,4% of the total diet. The last 6,5% was wood. This wood mainly consisted of the bark of the Willow. A noticeable difference in diet can be found when the months are compared, although it changes more abrupt than was expected. During the observations, the horses have been in the presence of other grazers for only 12% of the time. Most of them (6%) being meat cattle. For 94% of the time was there no interaction (the other 6% being evenly divided over watchful and driving off). These interaction are different with the draft-‐horses. They were 1,4% of the time in the presence of the harem. For 68,8% of their presence there was no interaction. During the rest of the time the harem was more watchful, tried to drive them out and sometimes aggressive. For follow-‐up researches it would be interesting to repeat the same research so a more clear conclusion can be made. For habitat-‐use it would be interesting to give at least one animal a tracking device .This way it is possible to get more and more precise results. Regarding the diet of the horses is it recommended to expand the “Herbs” with more specific species. This will, especially during the summer, give a better image of the diet of the Konik horses. Finally It would also be interesting to do a research about the vegetation within the reservation. This might give a better image of the influences the Konik horses have within a nature reservation. The gained knowledge could be used in the management of other, new reservations. 5
8-‐okt.-‐15
Inhoudsopgave Voorwoord .............................................................................................................................................. 3 Samenvatting .......................................................................................................................................... 4 Summary ................................................................................................................................................. 4 1. Inleiding .............................................................................................................................................. 8 2. Achtergrond Informatie .................................................................................................................... 10 2.1 Onderzoeksgebied ................................................................................................................ 10 2.2 Natuurlijke begrazing ........................................................................................................... 12 2.3 Het Konikpaard ..................................................................................................................... 13 2.2.1 Oorsprong Konikpaard .................................................................................................. 13 2.2.2 Gedrag en uiterlijk ......................................................................................................... 14 2.2.3 Konikpaarden als natuurlijke grazers ............................................................................ 14 2.4 Broedvogelgebied ................................................................................................................ 14 2.5 Begrippenlijst ....................................................................................................................... 15 3. Materiaal & Methode ....................................................................................................................... 18 3.1 Werkwijze ............................................................................................................................. 18 3.1.1 Wat is het gebiedsgebruik van de Konikpaarden? ........................................................ 19 3.1.2 Veranderd het gebiedsgebruik door de periode heen? ................................................ 19 3.1.3 Wat is de voedselkeuze van de Konikpaarden? ............................................................ 19 3.1.4 Veranderd het dieet door de periode heen? ................................................................ 20 3.1.5 Hebben de Konikpaarden een voorkeur voor het grazen bij bepaalde soort grazer? .. 20 3.1.6 Wat is de interactie van de Konikpaarden met andere grazers? .................................. 20 3.2 Materialen ............................................................................................................................ 20 3.3 Gedragscode ........................................................................................................................ 21 3.4 Bewaking kosten en planning project ............................. Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd. 4. Resultaten ......................................................................................................................................... 22 4.1 Gebiedsgebruik .................................................................................................................... 22 4.1.1 Wat is het gebiedsgebruik van de Konikpaarden? ........................................................ 22 4.1.2 Veranderd het gebiedsgebruik door de periode heen? ................................................ 23 4.2 Voedselkeuze ....................................................................................................................... 23 4.2.1 Wat is de voedselkeuze van de Konikpaarden? ............................................................ 24 4.2.2 Veranderd het dieet door de periode heen? ................................................................ 26 4.3 Interactie .............................................................................................................................. 29 4.3.1 Hebben de Konikpaarden een voorkeur voor het grazen bij bepaalde soorten grazers? ...................................................................................................................................................... 29 4.3.2 Wat is de interactie van de Konikpaarden met andere grazers? .................................. 30 5. Discussie ........................................................................................................................................... 31 6. Conclusie ........................................................................................................................................... 33 6
8-‐okt.-‐15
6.1 Wat is het gebiedsgebruik van de Konikpaarden? ............................................................... 33 6.2 Veranderd het gebiedsgebruik door de periode heen? ....................................................... 33 6.3 Wat is de voedselkeuze van de Konikpaarden? ................................................................... 33 6.4 Veranderd het dieet door de periode heen? ....................................................................... 34 6.5 Hebben de Konikpaarden een voorkeur voor het grazen bij bepaalde soorten grazers? .... 34 6.6 Wat is de interactie van de Konikpaarden met andere grazers? ......................................... 34 6.7 Aanbevelingen vervolgonderzoek ........................................................................................ 34 Bronnen ................................................................................................................................................ 35 Bijlage ................................................................................................................................................... 37 1. Protocol .................................................................................................................................. 37 I .............................................................................................................................................. 37 II ............................................................................................................................................. 39 2. Kuddesamenstelling ............................................................................................................... 41 3. Vakverdeling van het onderzoeksgebied .......................... Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd. 3.1 Tabel Coördinaten vakverdeling ...................................................................................... 46 4. Tijdsplanning .......................................................................................................................... 47 5. Routebeschrijving .............................................................. Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd. 6.Gebiedsimpressie .................................................................................................................... 58
7
8-‐okt.-‐15
1. Inleiding De Zeeuwse Slikken van de Heen is een natuurgebied dat, sinds de aanleg van de Philipsdam in 1987, wordt beheerd door Het Zeeuws Landschap. In 2013 heeft Het Zeeuwse Landschap FREE Nature benaderd voor het toepassen van natuurlijke begrazing met een sociale kudde Konikpaarden. FREE Nature (Foundation for Restoring European Ecosystems) is een organisatie die werkt met een visie die bekend staat als de “Wildernis visie”. Dit betekend dat zij natuurgebieden beheerd door de natuurlijke processen zoveel mogelijk hun gang te laten gaan. Daarbij wordt gebruik gemaakt van natuurlijke kuddes grote grazers, zoals het Konikpaard, de Rode Geus en de Wisent. Ook andere dieren (in de Slikken van de Heen bijvoorbeeld een grote populatie Reeën) hebben hun eigen invloeden op een gebied. Doordat zij ook in de gebieden leven, oefenen zij ook een invloed uit op de lokale flora en fauna. FREE Nature heeft zelf geen gebieden in eigendom, in plaats daarvan beheerd het in opdracht van terreineigenaren. Hierdoor kunnen de afspraken per gebied verschillen. Zo verzorgd FREE Nature in één gebied excursies en voeren ze het rasteronderhoud uit, terwijl op een ander gebied de terreineigenaar dit op zich neemt. Op de Slikken van de Heen verzorgd FREE Nature alleen het begrazingsbeheer. Naast het ontwikkelen van goed functionerende natuurgebieden is een ander doel van FREE Nature om ook mensen in het proces te betrekken, door ze in contact te laten komen met de natuur. Dit wordt onder andere gedaan door middel van het geven van educatie (bijvoorbeeld met excursies). Een andere vorm waarmee FREE Nature de bevolking bij het proces betrekt is door ze van het begin af aan te betrekken in de ontwikkeling van een plan. Ze organiseren hierbij informatie/ en inspraakavonden of werken ze met een klankbordgroep vanuit de bevolking. Samen met de lokale bevolking schetsen ze en geven ze de toekomst van de eigen leefomgeving vorm (FREE Nature, z.j.). Sinds 2013 valt het begrazingsbeheer met Konikpaarden op de Slikken van de Heen onder de verantwoordelijkheid van FREE Nature. Voordat FREE Nature werd ingeschakeld, heeft Het Zeeuwse Landschap het gebied in 1987 voor de begrazing verpacht. Onder de naam van deze pachter hebben tot 1990 zwartbonte koeien in het gebied gelopen. Deze zijn toen vervangen door Schotse Hooglanders, die uiteindelijk een kudde van 70 dieren vormden. Dit is later weer afgebouwd naar enkel ossen. Sinds 2010 komen er op seizoensbasis vleeskoeien in het gebied. Voor de paardenbegrazing hebben een periode 8 á 10 Przewalski hengsten op de Beukelenberg gelopen. Dit was echter door onderlinge gevechten en uitbraken geen succes. Op de Slikken van de Heen hebben voor ongeveer zeven jaar Shetlanders gelopen. Ook dit was echter geen succes doordat het geen natuurlijke kudde was en de dieren hoefbevangenheid kregen. Seizoensgewijs liepen er enkele trekpaarden door het gebied. FREE Nature heeft in december 2013 een kudde van 12 Konikpaarden in het gebied geïntroduceerd (E. Linnartz, Pers. Comm.). Het nog relatief jonge natuurgebied is nog in volle ontwikkeling. De aanwezige grazers dienen hierbij als extra stimulatie voor de verdere ontwikkeling. Zo zorgen zij, door het eten van verschillende soorten grassen, kruiden en bomen, voor openingen in de begroeiing waardoor andere soorten zich daar kunnen vestigen (ARK natuurontwikkeling, z.j.). Dit onderzoek past binnen het doel van FREE Nature en Het Zeeuwse Landschap. Het onderzoek zal bijdragen aan het beheer van het gebied door Het Zeeuwse Landschap en FREE Nature. Er kan bijvoorbeeld worden bepaald of de huidige graasdruk groot genoeg is of dat er meer dieren moeten worden geïntroduceerd in het gebied. Daarnaast geeft het onderzoek een inzicht in het leven van de Konikpaarden in het gebied. Hoewel er meerdere onderzoeken in dezelfde trant zijn gedaan, is dit het eerste onderzoek dat in de Slikken van de Heen plaats vind. Dit kan mogelijk leiden tot afwijkende resultaten. 8
8-‐okt.-‐15
Tijdens dit onderzoek liggen de voedselkeuze, het gebiedsgebruik en de interactie met andere grazers van de Konikpaarden centraal. De hoofdvraag voor het onderzoek luid dan ook: “Wat is de voedselkeuze en gebiedsgebruik van de Konikpaarden op de Slikken van de Heen?” Daarnaast is er de sub-‐vraag: “Wat is de interactie tussen Konikpaarden en andere grazers?” Om antwoord op de hoofdvraag en sub-‐vraag te kunnen geven, zijn deze onderverdeeld in zes deelvragen. Deze deelvragen zijn ieder onder te verdelen over drie onderdelen. 1. Gebiedsgebruik 1.1 Wat is het gebiedsgebruik van de Konikpaarden? 1.2 Veranderd het gebiedsgebruik door de periode heen? 2. Voedselkeuze 2.1 Wat is de voedselkeuze van de Konikpaarden? 2.2 Veranderd het dieet door de periode heen? 3. Interactie 3.1 Hebben de Konikpaarden een voorkeur voor het grazen bij bepaalde soorten grazers? 3.2 Wat is de interactie van de Konikpaarden met andere grazers? Uit eerder uitgevoerde onderzoeken in andere gebieden is gebleken dat Konikpaarden een voorkeur hebben voor een aantal vaste plekken in een gebied, er is hier echter geen patroon in te vinden. Ook is er niet gebleken dat Konikpaarden een voorkeur hebben voor een bepaal soort voedsel per gebied (Pijnenburg, 2012). Om een correct en volledig antwoord op alle onderzoeksvragen te kunnen geven, is er eerst gekeken naar het gebied. Dit is beschreven in het hoofdstuk 2. Achtergrond Informatie. Naast de beschrijving van het gebied wordt er in dit hoofdstuk ook wat extra informatie verstrekt, waaronder informatie over natuurlijke begrazing, een beschrijving van het Konikpaard, informatie over de broedvogels en een begrippenlijst. Hierna wordt in hoofdstuk 3. Materiaal & Methode per deelvraag besproken hoe het onderzoek is uitgevoerd en hoe de gegevens zijn verwerkt. Hierbij wordt voornamelijk het gemaakte protocol besproken zodat vervolg onderzoeken mogelijk zijn. De verkregen resultaten worden weergegeven in hoofdstuk 4. Resultaten. In hoofdstuk 5. Discussie worden de methode, de resultaten en enkele tijdens het onderzoek opgevallen dingen bediscussieerd. Als laatst wordt in hoofdstuk 6. Conclusie door middel van de voorgaande verkregen informatie een antwoord op elke deelvraag gegeven. Deze antwoorden geven samen een antwoord op de hoofdvragen. Aan de hand van de genoemde discussie punten en getrokken conclusies wordt er een aanbeveling gedaan voor eventuele vervolgonderzoeken.
9
8-‐okt.-‐15
2. Achtergrond Informatie Dit hoofdstuk zal wat meer diepgang bieden over het onderzoeksgebied, het onderzoeksobject, verdere nuttige informatie en wordt aangevuld met een begrippenlijst.
2.1 Onderzoeksgebied Het onderzoek heeft plaats gevonden in het gebied De Slikken van de Heen. De Slikken van de Heen ligt zowel in Noord-‐Brabant als in Zeeland en wordt verdeeld door het Schelde-‐Rijn kanaal. Het onderzoek heeft plaats gevonden in het Zeeuwse gedeelte. Figuur 1 en 2 laten de ligging en de vorm van de Slikken van de Heen zien. De ingang van het gebied bevindt zich op de coördinaten: N 51°37.350 E 004°11.412 (Lat/Lon); 072112, RD 40419 (Dutch Grid). Figuur 1 Luchtfoto van de Slikken van de Heen en de Plaat van de Vliet. De Slikken van de Heen ligt (ARK natuurontwikkeling, 2013) buitendijks aan het Krammer-‐ Volkerak. De Krammer-‐Volkerak is een voormalige zeearm in de Zeeuwse en Zuid-‐Hollandse delta. Voorheen was het gebied onder invloed van het zoutwatergetij. Hier kwam echter een eind aan toen in 1987 de Krammer en de Volkerak door het afsluiten van de Philipsdam, als onderdeel van de deltawerken, werden afgesloten van de Oosterschelde. Sindsdien is er in het Krammer-‐Volkerak een tamelijk constante waterpeil. Dit zorgde er voor dat over het gehele gebied ontzilting plaats vond. De voormalige kreken, zandige oeverwallen, Figuur 2 Begrenzing van de Slikken van de Heen en de Plaat van de Vliet. zandplaten en slikken waar het (ARK natuurontwikkeling, 2 013) gebied uit bestaat zijn nu voor een deel permanent droog, hoewel andere delen nog steeds permanent nat zijn (Linnartz, 2013). Hoewel het water en de bodem inmiddels volledig verzoet zijn, zijn er nog wel zoutminnende vegetaties aanwezig. Dit zou er op duiden dat er op sommige plekken het zeezout nog niet volledig verdwenen is. Het gebied telt nu een totale oppervlakte van 478 hectare. Dit bestaat echter merendeels uit water, wat er voor zorgt dat de totale landoppervlakte ongeveer 260 hectare is. Circa 60 hectare hiervan beslaat de Beukelenberg, een open grazige vlakte aan de noordkant die door een raster gescheiden wordt van de Slikken van de Heen. De Beukelenberg maakt geen onderdeel uit van dit onderzoek.
10
8-‐okt.-‐15
Voorheen was er weinig aandacht voor de ontwikkeling van het gebied. Hedendaags is er een groeiend besef dat het gebied een (mede door de relatief grote oppervlakte) hoog natuurpotentie heeft. Een aanzet hiertoe is onder andere een verschuiving van de soortgerichte pakketten aan de hand van natuurtypen en de uitkomsten van een interne kwaliteitstoets op basis van dit pakket. Voorheen werd de Slikken van de Heen gezien als “Natte Duinvallei” (natuurtype N08.03). Hedendaags is dit verschoven naar het natuurtype N01.03: “Rivier en moeraslandschap”. Een groot punt hierbij was dat natuurlijke begrazing met sociale kuddes hier een belangrijk onderdeel van uitmaakt (Het Zeeuwse Landschap, 2013). Een landschap met natuurtype N01.03 moet voldoen aan de volgende afbakeningen: • Rivier-‐ en Moeraslandschap is gelegen in het Rivierlandschap of in het landschapstype Laagveen en zeeklei en omvat in tijd en ruimte wisselende, in dit landschap behorende, typen. • Het landschap wordt gevormd door natuurlijke processen zoals de werking van water, wind en/of grote grazers. • De tot dit type behorende eenheid is tenminste 500 ha of maakt onderdeel uit van een groter gebied behorende bij grootschalige dynamische natuur. Voor gebieden liggend aan de rivier vormt de rivier een verbindende schakel mits de gebieden niet meer van 5 km van elkaar af liggen (Kennisnetwerk Ontwikkeling en Beheer en Natuurontwikkeling, z.j.). Voor de verdere ontwikkeling van het gebied zijn er de volgende toekomstplannen: -‐ Verbinding tussen de Plaat van de Vliet en Slikken van de Heen: In het kader van Waterberging op de Volkerak-‐Zoommeer (Ruimte voor de Rivier) is lang de Philipsdam een inventarisatie van de populatie Noordse Woelmuizen (Microtus oeconomus) uitgevoerd. Hieruit is naar voren gekomen dat een verbrede oeverzone langs de Philipsdam een flinke impuls zou geven aan de populatie Noordse Woelmuizen (Het Zeeuwse Landschap, 2013). Deze ecologische verbindingszone tussen de Plaat van de Vliet en de Slikken van de Heen is in de zomer van 2014 aangelegd met grond die vrijkwam bij de herinrichting van het Rammegors. -‐ Terugdringen Adelaarsvaren: In Figuur 3 is een kaart te zien met daarin de begroeiing van Adelaarsvaren. Zoals op de kaart te zien is, is de Adelaarsvaren op vele plekken dominant aanwezig. De voedselrijke, droge en (door begroeiing) steeds zuurder wordende samenstelling van de bodem is ook ideaal voor de Adelaarsvaren om op te groeien (Flora van Nederland, 2013). De Adelaarsvaren is een zichzelf agressief verspreidende plant; in de zomer onderscheppen de grote bladeren veel licht, terwijl het in de winter zeer langzaam vergaat tot een voedselarm, voor veel planten giftig, bodembestanddeel. Jonge planten hebben daardoor niet de mogelijkheid om hierin te ontkiemen. Daarnaast maakt het uitgebreide wortelstelsel het erg lastig om het te verwijderen (de Vries, 2010). Een manier om de verspreiding van de Adelaarsvaren Figuur 3 Kaart van de Slikken van de Heen waarin de te onderdrukken is het wegmaaien van de bladeren. Adelaarsvarens staan weergeven. (Het Zeeuws Door het verwijderen van de bladeren wordt de plant Landschap, z.j.) verzwakt en wordt de groei vertraagd. Ook verminderd dit in de winter de hoeveelheid gifstoffen die anders in de bodem terecht zouden komen. Voldoende mate van betreding en begrazing door grote grazers helpt ook in het terugdringen van de soort. 11
8-‐okt.-‐15
-‐ Introductie Wisent: Om de natuurlijke processen in het gebied te stimuleren wordt er begraasd met een sociale kudde. Enkel begrazing door Konikpaarden vormt echter een te smalle ‘begrazingsband’. Om deze reden is het beter om ‘gemengd’ te begrazen met meerdere soorten grazers. Momenteel wordt dit gedaan met Schotse Hooglanders en (in de lente/zomer) vleeskoeien van pachters. De wens is om deze in de toekomst te vervangen door sociale kuddes en het soortenspectrum uit te breiden met bijvoorbeeld wisenten. Naast dat wisenten robuuste dieren zijn, is ook bekend dat ze Adelaarsvaren eten (E. Linnartz, Pers. Comm.). Dit kan helpen met het terugdringen van deze plant. -‐ Kolonisatie door Das en Bever: Een belangrijke aanwinst voor het gebied zouden de Europese Das (Meles meles) en de Bever (Castor fiber) zijn (E. Linnartz, Pers. Comm.). De Das en Bever hebben allebei een ecologische functie die de ontwikkeling van het gebied stimuleren. Zo speelt de Bever een belangrijke rol in het natuurlijke onderhoud van oevers. Per jaar knagen ze ongeveer 4.00 kilogram aan hout (voor voedsel, het afdammen van beken en het bouwen van dammen) aan. Hiermee wordt de boomgroei onderdrukt, creëren ze open plekken waar nieuwe planten kunnen groeien, zorgen ze voor een gevarieerde structuur en leeftijdsopbouw van het bos en verschaffen ze grote hoeveelheden klinkhout (het dode hout langs en in de rivier) (ARK natuurontwikkeling, z.j.). Zowel de Das als de Bever hebben naast hun ecologische functie ook de functie van “Flagship species” (FREE Nature, z.j.). Flagship species zijn soorten die als een “ambassadeur” dient voor conservatie programma’s. Het zijn meestal makkelijk herkenbare, schattige of majestueuze soorten. Flagship species worden gebruikt om meer bekendheid van een bepaald project of doel te krijgen (Strang, 2012). Door deze flagship species in het gebied te hebben, komt er wat meer bekendheid over het gebied. Hoewel deze soorten een goede aanwinst voor het gebied zouden zijn, worden ze niet handmatig in het gebied geïntroduceerd. Afgelopen jaar zijn zowel de Das als de Bever gesignaleerd aan de andere kant van de Schelde-‐Rijn kanaal. Het is afwachten tot deze overzwemmen naar de Slikken van de Heen (E. Linnartz, Pers. Comm.).
2.2 Natuurlijke begrazing Het landschap van Nederland was ooit rijk aan duizenden plantsoorten. Deze vele plantsoorten werden gegeten door allerlei verschillende soorten dieren. Waaronder kleine herbivoren als konijn, rups en gans, maar ook grotere herbivoren als herten, wilde paarden, zwijnen en runderen. Hoe groter de diersoort, hoe groter de invloed die ze uitoefende op de omgeving (FREE Nature, z.j.). De duizenden planten-‐ en diersoorten zijn direct of indirect van elkaar afhankelijk en zijn met de natuurlijke begrazing mee geëvolueerd. Ze hebben zich door de tijd heen aangepast aan de begrazingspatronen van de grazers, hun mest of juist aan de grazers zelf (bijvoorbeeld roofdieren en parasieten). Bij de grazers is er onderling vaak sprake van facilitatie, de acties van de een schept omstandigheden waar een ander profijt van heeft. Zo maken bijvoorbeeld runderen, die langer gras met hun tong afscheuren, het pad vrij voor paarden, die liever wat korter gras afbijten. Dit door paarden kort afgegeten gras is weer een ideale omstandigheid voor grazende ganzen. Door het verschil in begrazing tussen groepen en individuen ontstaat er een afwisselend landschap waar continu andere planten-‐ en diersoorten een plek vinden (ARK natuurontwikkeling, z.j.). Door de eeuwen heen is door ontginning een productielandschap ontstaan. Dit landschap was gericht op het leveren van steeds meer voedsel en grondstoffen voor mensen. De aanwezige grote grazers werden gedomesticeerd tot huisvee, uitgeroeid of verdreven naar de uithoeken van Europa. Met het verdwijnen van de wilde grazers verdween ook de ecologische samenhang van planten en andere herbivoren uit het landschap (FREE Nature, z.j.)
12
8-‐okt.-‐15
FREE Nature is bezig met een proces dat “de-‐domesticatie” of “verwildering” van de runderen en paarden heet. Hierbij gebruiken zij robuuste runderen-‐ en paardenrassen om de ecologische rol van hun uitgestorven voorouders weer te vervullen. Deze rassen hebben echter eeuwen aan domesticatie achter de rug. Bij de-‐domesticatie wordt de tegenovergestelde route van domesticatie bewandeld. Indien er nog een zorgplicht geldt voor het individuele dier worden bewust op de eigenschappen die het zelfstandig leven in de natuur bevorderd geselecteerd. Negatieve eigenschappen zoals de aanleg voor ziektes, grote uiers of moeite met het zelfstandig afkalveren worden uitgeselecteerd. Hierbij geeft de natuur vaak zelf aan welke dieren het minst geschikt zijn. Naast deze selectie krijgen de dieren zelf de ruimte om een eigen sociale structuur of orde te creëren. Het liefs wordt deze selectie, indien mogelijk, aan de natuur over gelaten; natuurlijke selectie volgens de principes van “survival of the fittest” (FREE Nature, z.j.).
2.3 Het Konikpaard De tijdens dit onderzoek bestudeerde dieren zijn Konikpaarden (Equus caballus caballus). Tijdens de uitvoering van het onderzoek werd het gebied begraasd door Schotse Hooglanders (Bos taurus) en Konikpaarden. op 24 januari 2015 zijn hier acht Zeeuwse trekpaarden bij gekomen. Deze zijn in april weer uit het gebied verwijderd. In Mei is er een grote groep vleeskoeien aan het gebied geïntroduceerd. De kudde Konikpaarden bestond bij de start van het onderzoek uit 10 volwassen dieren (negen merries en één hengst) en 5 veulens (twee merries en drie hengsten). Tijdens het onderzoek zijn er (over een verspreide periode) in totaal 8 veulens geboren. Na enkele observatiedagen zijn in januari twee extra hengsten in het gebied geïntroduceerd. Deze zijn echter geen onderdeel van de haremgroep uit gaan maken en hebben een aparte sociale hengstengroep gevormd. Om deze reden zijn zij niet in het onderzoek meegenomen.
2.2.1 Oorsprong Konikpaard Nederland werd 15.000 jaar geleden samen met vrijwel heel Europa begraasd door zogenoemde "oerpaarden". Dit inmiddels uitgestorven oerpaard werd de Tarpan (Equus ferus feru) genoemd en had meerdere ondersoorten. Enkele van deze ondersoorten waren de Bostarpan (Equus ferus sylvaticus) die tussen de Rijn en oost-‐Polen leefde en de Steppentarpan (Equus ferus ferus) die voornamelijk in zuid-‐Rusland voorkwam. Van alle oersoorten is slechts het Przewalskipaard (Equus ferus przewalskii) over, hoewel hier in 1967 het laatste wilde exemplaar van gezien is. De laatste Przewalskipaarden leefden in dierentuinen en zijn na een fokprogramma succesvol uitgezet in het wild in Mongolië. De andere wilde oersoorten zijn sinds 1887 in Europa uitgestorven. In veel natuurgebieden was uiteindelijk de vraag naar wilde paarden als grazers zeer groot. De gedomesticeerde paarden waren niet sterk genoeg om de winters in het wild te overleven. Ook was het interessant voor biodiversiteitsdoelstellingen en de natuurbeleving. In Polen zijn hierom fokprogramma's opgezet om de oerpaarden, die vroeger daar door boeren werden gekruist met hun tamme paarden, terug te fokken. Het resultaat hieruit is het Konikpaard. Zij hebben qua uiterlijk en gedragsmatig veel gemeen met hun wilde voorouders. In 1981 is de Konikpaard in verschillende gebieden geïntroduceerd (Dier en natuur, 2010).
13
8-‐okt.-‐15
2.2.2 Gedrag en uiterlijk Het Konikpaard leeft in kuddes, die bestaan uit meerdere harems. Iedere harem bestaat uit een leidhengst samen met één of meerdere merries en hun veulens. De hengst verdedigt de harem tegen roofdieren of andere hengsten. In Nederland heeft de Konikpaard echter geen natuurlijke vijanden (2metdenatuur, 2007). Een volwassen Konikpaard heeft een maximale schofthoogte van 1 meter 40 en een optimaal gewicht van ongeveer 400 kilogram. Konikpaarden hebben een brede rug, een korte, dikke hals en (relatief) kleine oren. Over de Figuur 4 Harem verplaatst zich door het gebied, aalstreep lengte van de rug loopt een donkere streep over de ruggen goed zichtbaar (Putters, 2015). (aalstreep). De verdere vachtkleur kan variëren van muisgrijs tot bruin. Op de bovenbenen, boven de ogen en bij de schoft (ezels boeg) zijn in sommige gevallen primitieve, zebra-‐achtige strepen zichtbaar.
2.2.3 Konikpaarden als natuurlijke grazers Bij natuurlijke begrazing gaat het over alle inheemse soorten grote grazers. Iedere soort heeft zijn eigen unieke graasgedrag en (daaraan gekoppeld) eigen invloed op het landschap. In Figuur 5 is te zien dat het paard samen met de rund tot de grazers behoort. Paarden zijn dan ook echte graseters, ze eten grote hoeveelheden bulk voedsel (FREE Nature, z.j.). Anders dan runderen eten paarden voornamelijk kort, jong gras. Over de zomer grazen ze kleine weitjes kort, terwijl de rest van het gebied met rust gelaten wordt. In de loop van de herfst worden deze weides steeds minder voedselrijk en gaan de paarden Figuur 5 Indeling in type graasgedrag, aangepast n aar ook elders hun voedsel zoeken. Hierbij geven ze de Hofman (1989), getekend door E. Linnartz. (FREE voorkeur aan terreindelen die door runderen open Nature, z.j.) gegraasd zijn. De paarden geven (in tegenstelling tot runderen) de voorkeur aan voedselarmer gewas en vermijden daarmee planten met antivraatstoffen (ARK natuurontwikkeling, z.j.).
2.4 Broedvogelgebied De Slikken van de Heen is een bescherm vogelbroed gebied. Deze bescherming valt onder de Vogelrichtlijn (Richtlijn 79/409/EEG van de Raad van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand). De vogelrichtlijn is een richtlijn van de Europese Unie met het doel van de bescherming, het beheer en de regulering van de in de lidstaten voorkomende vogels. De bescherming van de soorten is verwerkt in de Flora-‐ en faunawet (Ministerie van Economische Zaken, z.j.).
14
8-‐okt.-‐15
De voor het gebied van toepassende categorieën binnen deze richtlijn zijn: -‐ Artikel 4.1: Soort van Bijlage I: “De soort is genoemd in bijlage I van de Vogelrichtlijn. Voor soorten van bijlage I die geregeld in ons land voorkomen, moeten speciale beschermingsmaatregelen worden getroffen. Nederland moet voor deze soorten beschermde gebieden aanwijzen. Voor de soorten die na 1900 in het wild in Nederland zijn waargenomen was het niet mogelijk of nodig om in Nederland gebieden te selecteren als vermeld staat `geen selectiesoort`.” -‐ Artikel 4.2: geregeld voorkomend trekvogel: “De soort is een trekvogel. Voor trekvogels die geregeld in ons land voorkomen, moeten speciale beschermingsmaatregelen worden getroffen. Nederland moet voor deze soorten beschermde gebieden aanwijzen. De trekkende watervogels zijn gebruikt voor de gebiedsselectie (selectiesoort). De overige trekvogels voor de precieze begrenzing van de geselecteerde gebieden (begrenzingssoort).” De aanwijzing van beschermde gebieden voor specifieke soorten van Bijlage I en voor trekvogels is verwerkt in de Natuurbeschermingswet (Ministerie van Economische Zaken, z.j.) In de Flora-‐ en faunawet staan de volgende belangrijkste bepaling betreffende de bescherming van broedende vogels: -‐ Beschermde inheems dieren mogen niet worden verstoord, gevangen, verwond of gedood. -‐ Nesten, vaste rustplaatsen en voorplantingsplaatsen mogen niet worden verstoord of vernield. -‐ De eieren van beschermde dieren mogen niet worden gezocht, beschadigd of geraapt. In de Flora-‐ en faunawet wordt geen datum genoemd voor het broedseizoen. Dit omdat deze verschilt per soort. Zo broeden sommige vogelsoorten, zoals de Blauwe reiger en de Bosuil, al in februari en broeden sommige (zang) vogels nog in augustus. Moerasvogels en andere watervogels broeden meestal tussen 1 april en 15 augustus (Vogelbescherming Nederland, 2014).
2.5 Begrippenlijst De volgende begrippen en definities worden gebruikt in dit rapport (in alfabetische volgorde): -‐ Adelaarsvaren: (Pteridium aquilinum) De Adelaarsvaren heeft een wortelstok die diep ondergronds kruipt en vertakt. De bladen zijn afnemend en 2-‐4 keer veerdelig of geveerd. De bladsegmenten zijn langwerpig en gaafrandig. De steel is lang, behaard en aan de voet zwart. Sporangiën in een doorlopende lijn op randnerf, bedekt door de omgeslagen, vliezige bladrand en een onopvallend ‘binnenste’ dekvliesje. Het wordt tussen 0,85 centimeter en 3 meter groot en bloeit in juli en augustus. Groeit op droge, zure, humeuze grond in lichte bossen, op kapvlakten en aan akkerranden, ook in ontkalkte binnenduinen en op verdrogend hoogveen. Komt in sommige gebied algemeen voor terwijl het op andere plekken zeer zeldzaam is (Heukels’ flora van Nederland, 2005).
15
8-‐okt.-‐15
-‐ De-‐domesticatie:
Of verwildering. Het terug brengen van oerrunderen en paarden door middel van natuurlijke selectie volgens de principe van survival of the fittest (FREE Nature, z.j.).
-‐ Duinriet: (Calamagrostits epigejos)
-‐ Facilitatie:
De ene soort schept omstandigheden die een andere soort nodig heeft (ARK natuurontwikkeling, z.j.).
-‐ Flagship Species:
Makkelijk herkenbare, schattige of majestueuze soort die als “ambassadeur” meer aandacht trekt naar een bepaald project of doel (Strang, 2012)
-‐ Gewone Vlier: (Sambucus nigra)
-‐ Interactie: -‐ Klinkhout: -‐ Ontginning: -‐ (Vegetatie)successie: -‐ Riet: (Phragmites australis)
Grassoort die wat lijkt op Riet en Pijpestrootje. Veel te vinden in duinen. Bloeit tussen juni en augustus. Groeit op droge tot vochtige, tamelijk voedselrijke zandgrond in ruige graslanden en struweel, aan bosranden en op kapvlakten. Kan ook op stenige ondergrond. Komt zeer algemeen voor (Heukels’ flora van Nederland, 2005).
De bladen van de Gewone Vlier zijn meestal vijfdelig (soms drie-‐ of zevendelig), hebben een eironde tot elliptische vorm en een dofgroene kleur. De vlier wordt tot 6 meter hoog en bloeit in juni en juli. Het draagt zwarte, eetbare vruchten van 6 tot 8 millimeter doorsnede. Het groeit op vochtige tot droge, stikstofrijke, vaak omgewerkte grond in heggen en lichte bossen, op kaapvlakten, in aanspoelselgordels, op drooggevallen platen en achter de zeereep. Komt zeer algemeen voor en wordt ook veel aangeplant (Heukels’ flora van Nederland, 2005).
Wisselwerking. Op elkaar inwerkend (Van Dale interactie). Verzamelnaam voor het dode hout lang en/of in de rivier (ARK natuurontwikkeling, z.j.). Productief maken. Voor de landbouw geschikt maken (Van Dale ontginnen). Opvolging van organismen binnen een ecosysteem (Dier en natuur, 2008).
Grootste grassoort binnen Nederland, meestal 1 tot 3 meter hoog. Bloeit tussen juli en oktober. Groeit in het water en op natte, zoete tot brakke, meer of minder voedselrijke grond aan waterkanten, in veenmoerrassen, op hoge schorren en kwelders, aan de rand van vochtige akkers, op spoordijken en in lichte moerasbossen. Ook bekend onder de synoniem P. communis (Heukels’ flora van Nederland, 2005).
16
8-‐okt.-‐15
-‐ Rivier-‐ en moeraslandschap: Natuurtype N01.03. Omvat zowel gebieden langs rivieren, waar de waterdynamiek van de rivieren en successie in combinatie met integrale begrazing door grote grazers het landschap bepalen, als veen-‐ en kleigebieden waar waterstandfluctuaties, hoogteverschillen, successie en integrale begrazing het landschap bepalen. Langs de rivieren gaat het ook om kleine in het overstromingsbereik van de rivier liggende gebieden die tezamen langs een rivier een landschappelijke eenheid vormen. De overstromingsdynamiek is langs de rivieren een belangrijke factor. Deze is echter door allerlei ingrepen bovenstrooms en door het dieper komen te liggen van de rivier veranderd van bijna jaarlijkse lage overstromingen tot onvoorspelbare hoge overstromingen. Hierdoor hebben concurrentiekrachtige soorten van storingsmilieus een groot aandeel gekregen en is begrazing belangrijk om ook andere soorten nog kansen te geven. In dit grootschalig voorkomende beheertype zijn ook toppredatoren als zeearend karakteristiek en daarnaast kan ook de bever invloed hebben op het landschap. Ook aanwezigheid van grote zoogdieren zoals edelhert in meer natuurlijke dichtheden zijn van belang. (Kennisnetwerk Ontwikkeling en Beheer en Natuurontwikkeling, z.j.) -‐ Wilde paard: (Equus caballus) Tarpan. Voorvader van de huidige huispaarden. Laatste Tarpan overleed in 1887. Klein, muisgrijs gekleurd paard, ranker dan een Przewalskipaard. Meest directe afstammeling van de Tarpan is het Konikpaard (Vera en Buissink, 2001) Het Konikpaard is behandeld in paragraaf 2.3 -‐ Wilg: (Salix) In het gebied komen hoofdzakelijk twee soorten wilgen voor: Boswilg (Salix caprea) en Schietwilg (Salix alba). Boswilg bloeit van maart tot april. De Bladen 5-‐8 centimeter lang, elliptisch tot eirond, lijkend op appelbladen, van boven iets glanzend en van onderen grijsviltig. Het hout onder de bast is glad. De knopschubben zijn kort behaard, kaal wordend. De steunbladen zijn half-‐hartvormig, meestal groot. Een boswilg wordt niet groter dan 9 meter en groeit op matig voedselrijke, vrij droge tot matig vochtige grond in lichte loofbossen, aan bosranden, in heggen, op kapvlakten en in de duinen. Boswilg komt zeer algemeen voor. Schietwilg bloeit in april en mei. De bladen zijn lang en smal met een vlakke bladrand, de zijnerven aan de onderzijde zijn niet uitspringend. De stijlen en stempels zijn kort. De Schutbladen zijn ongevlekt en geelgroen. Schietwilg kan tot 20 meter hoog worden met een tamelijk smalle kroon. Groeit bij wegen, sloten en lang weilanden op vochtige, vruchtbare grond. Ook veel in moerasbossen en grienden te vinden. Schietwilg wordt vaak als knotwilg aangeplant (Heukels’ flora van Nederland, 2005)
17
8-‐okt.-‐15
3. Materiaal & Methode Het is met dit onderzoek belangrijk dat het er de mogelijkheid is dat het door anderen herhaald kan worden. In dit hoofdstuk wordt beschreven op welke manier het onderzoek per deelvraag is uitgevoerd en hoe de verkregen gegevens zijn verwerkt. Het gebruikte protocol met een korte beschrijving is te vinden in de bijlage (Bijlage 1. Protocol) Voorheen zijn er meerdere onderzoeken in dezelfde trant gedaan. Hierdoor zijn er enkele verwachte uitkomsten van het onderzoek. Dit onderzoek is echter het eerste onderzoek dat in de Slikken van de Heen plaats vindt. Dit betekend dat de eerder gebruikte methodes niet van toepassing kunnen zijn voor dit specifieke gebied. Om deze Figuur 6 Observatie in uitvoering met Dille op de voorgrond. (Putters, 2015) reden is het doel van het onderzoek dat er een protocol opgezet wordt die toegespitst is op de Slikken van de Heen. Daarnaast is het doel dat het opgezette protocol gebruikt wordt voor het beantwoorden van de onderzoeksvragen. De gebruikte onderzoeksvragen van dit onderzoek zijn beschreven in hoofdstuk 1. Inleiding. Er zijn bij de onderzoeksvragen geen hypotheses opgesteld. Hoewel er wel enkele verwachtingen zijn, zullen deze niet expliciet worden getoetst. Om deze reden valt dit onderzoek in de categorie "exploratief onderzoek". Een exploratief onderzoek houdt in dat er vooraf geen theorie aanwezig is en dat er geen scherp geformuleerde hypotheses voor handen zijn. Het oogmerk is primair voor het ontwikkelen van een theorie en/of hypothesen (Baarda en de Goede, 2006).
3.1 Werkwijze Het onderzoek beslaat in totaal een periode van 8 maanden. Hiervan zijn de eerste twee weken besteed voor het schrijven van een onderzoeksvoorstel en protocol. De maanden daarna zijn besteed aan veldwerk en observatie. In april is er een tussentijds verslag geschreven. Deze maand is besteed aan het verwerken van gegevens, een tijdelijke conclusie trekken en het schrijven van het tussenverslag. De maanden na dit verslag zijn weer besteed aan veldwerk en observatie. De laatste weken van augustus zijn besteed aan het definitieve verslag. De precieze planning van het onderzoek is te vinden in bijlage 6. Tijdsplanning. Om de onderzoeksvragen te kunnen beantwoorden zijn gegevens van het voedsel en positie van de kudde nodig. Deze gegevens zijn verkregen door middel van observaties in het veld. Tijdens deze observaties wordt het gedrag feitelijk vastgelegd. De observatietechniek die voor de het onderzoek is toegepast heet het “on-‐the-‐dot” sampling. Dit wordt ook wel Time Sampling genoemd. Bij deze methode worden de gedragingen van meerdere dieren op vastgestelde tijdsstippen vastgelegd (Baarde en de Goede, 2006). Iedere dag is er geobserveerd van 9:30 tot 16:00 in zowel de winter-‐ als de zomertijd. Omdat elk individueel paard zijn eigen keus aan dieet heeft en de groep in sommige gevallen in verschillende vegetaties staat, is er voor gekozen om vijf individuen te observeren. De vijf gekozen observatiedieren bestaan uit de leidhengst (Dille), 2 volwassen merries (Lazda & Livia) en 2 jaarlingen (Laslo & Gota). Zij zullen als representatief worden gesteld voor de kudde. In bijlage 2. Kuddesamenstelling is een identificatiekaart van de kudde te vinden. 18
8-‐okt.-‐15
De observaties zijn gesplitst in twee onderdelen. Eén voor de locatie en één voor de voedselkeuze. De observaties voor de voedselkeuze werden elk kwartier uitgevoerd. Hierbij werd de voedselkeuzes, van de vijf individuen, via het opgestelde protocol genoteerd. Het protocol voor de voedselkeuze is te vinden in bijlage 1I. De observaties voor de locatie werden elk half uur uitgevoerd. Hierbij werd er gekeken naar de gehele kudde. De observaties zijn volgens het protocol, dat te vinden is in bijlage 1II, genoteerd. Voor de interactie met andere grazers is er elk kwartier naar de gehele harem gekeken.
3.1.1 Wat is het gebiedsgebruik van de Konikpaarden? Om te onderzoeken wat het gebiedsgebruik van de Konikpaarden door de dag heen is, is de harem op de voet gevolgd. Tijdens het observeren werd ieder half uur genoteerd wat de coördinaten (bepaald met behulp van een GPS) waren van het centrum van de kudde. Omdat de individuen ver uit elkaar kunnen staan, is ook de verspreiding genoteerd. Daarnaast is genoteerd in wat voor bedekking en vegetatietype de harem zich bevond. Om overzichtelijke resultaten te krijgen uit het onderzoek, is het onderzoeksgebied aan de hand van coördinaten in vierkante vakken van gelijke grootte opgedeeld (zie bijlage 3 Vakverdeling van het onderzoeksgebied). De in het veld verkregen coördinaten zijn aan de hand van de vastgestelde coördinaten ingedeeld in de bijbehorende vakken. Hierbij werd er rekening gehouden met de grootte van de verspreiding van de kudde en of de coördinaat hierbij dicht aan andere vakken grensde. Als de verspreiding groot was en de coördinaten dicht aan een ander vak grensde, is het aangrenzende vak meegenomen in de tellingen. Het gebiedsgebruik is bepaald door per dag in Excel in te voeren in welke vakken de kudde zich bevond. Vervolgens is bepaald hoeveel procent van de gehele periode de kudde zich in ieder vak bevond. Hier is een overzichtskaart gemaakt, waarop te zien is welke plaatsen de dieren vaak bezochten en welke juist werden gemeden.
3.1.2 Veranderd het gebiedsgebruik door de periode heen? Voor het beantwoorden van deze vraag zijn de gegevens en kaart van vraag 1.1 gebruikt. Voor deze vraag is de verwerking op ongeveer dezelfde manier gedaan als bij vraag 1.1. Het gebiedsgebruik is bepaald door per dag in Excel in te voeren in welke vakken de kudde zich bevond. Om te kunnen zien of het gebiedsgebruik over de periode veranderd, zijn de gegevens per maand bekeken. Hierbij is per maand bepaald hoeveel procent de harem zich in ieder vak bevond. Hier zijn overzichtskaarten van gemaakt. Vervolgens zijn de verkregen kaarten met elkaar vergeleken. Aan de hand van deze vergelijking kon worden nagetrokken of het gebiedsgebruik per maand verschilt.
3.1.3 Wat is de voedselkeuze van de Konikpaarden? Naast de positienotatie is ook de voedselkeuze genoteerd. Er is voor gekozen om hierbij vijf individuen te nemen die als representatief golden voor de harem. Deze representatiegroep bestond uit de leidhengst (Dille), 2 volwassen merries (Lazda en Livia) en 2 jaarlingen (Gota en Laslo). De beschrijvingen van deze individuen zijn op de identificatiekaart rood omringt in bijlage2. Kuddesamenstelling. De voedselkeuze werd elk kwartier genoteerd. Hierbij werden de vijf bestudeerde individuen de gehele dag in een vaste volgorde genoteerd. Bij elke meting werd eerst genoteerd welke activiteit het individu uitvoerde. Wanneer een individu aan het eten was, werd genoteerd tot welke vegetatiegroep het behoorde. De vegetatie die werd gegeten is opgedeeld in drie groepen: grassen, kruiden en houtachtige. Iedere groep is weer opgedeeld in verschillende soorten. Indien het tot de houtachtige behoorde (o.a. schietwilg, boswilg 19
8-‐okt.-‐15
en dauwbraam), werd naast de soort ook genoteerd welk deel van de boom/struik werd gegeten. Hierbij is gekeken naar de bast, de takken of de bladeren. In de kruidengroep is de adelaarsvaren een soort met een hoge interesse, daarom is deze specifiek genoteerd indien het gegeten werd. De andere kruiden (waaronder ook brandnetel, koninginnenkruid en rus) werden genoteerd als “overige kruid”. De grassen waren tijdens het onderzoek voor het grootste deel van de tijd onmogelijk om te determineren, omdat grassen zeer moeilijk tot niet in één oogopslag te determineren zijn. Om deze reden zijn de meeste grassen (waaronder ook witbol en kropaar) als “overige grassen” genoteerd. Duinriet is daarentegen goed te determineren en heeft een hoge interesse van Het Zeeuwse Landschap. Deze soort is daarom specifiek genoteerd. De gegevens van de voedselkeuze zijn per dag in Excel ingevoerd en is via ditzelfde programma het consumptiepercentage van grassen, houtachtige en kruiden over de gehele periode bepaald. Ook is binnen iedere vegetatiegroep de consumptie berekend van elke soort en in welke percentages dit gebeurde. Deze percentages zijn voor het overzicht in een staafdiagram gezet.
3.1.4 Veranderd het dieet door de periode heen? Voor het beantwoorden van deze vraag zijn de gegevens van vraag 2.1 gebruikt. Om te weten of de voedselkeuze veranderd, zijn de gegevens per maand opgesplitst. Zo is met behulp van Excel het consumptiepercentage grassen, houtachtige en kruiden per maand berekend. Ook is per maand berekend welke soorten binnen iedere vegetatiegroep werden gegeten en in welke percentage dit is gebeurd.
3.1.5 Hebben de Konikpaarden een voorkeur voor het grazen bij bepaalde soort grazer? Naast het gebiedsgebruik en de voedselkeuze is ook de interactie tussen de Konikpaarden en andere grazers bijgehouden. Hierbij werd er elk kwartier opgeschreven welke andere soorten grazers in de buurt van de harem waren. Deze gegevens zijn per dag in Excel ingevoerd. Vervolgens is bepaald hoeveel procent van de gehele periode de harem bij andere grazers stond. Aan de hand van een cirkeldiagram is overzichtelijk te zien of de Konikpaarden een duidelijke voorkeur hebben voor een bepaalde soort.
3.1.6 Wat is de interactie van de Konikpaarden met andere grazers? Deze vraag is een uitbreidende vraag op vraag 3.1. Tijdens de metingen voor het bepalen van de andere soorten grazers werd ook genoteerd wat voor interactie er was tussen de harem en de eventuele nabije soorten. Met behulp van Excel is per soort de percentages van de verschillende interacties bepaald. Dit is vervolgens voor het overzicht in een staafdiagram gezet.
3.2 Materialen De volgende materialen zijn gebruikt voor het uitvoeren van het onderzoek. Tijdens het veldonderzoek: -‐ Verrekijker -‐ Fototoestel -‐ Aantekeningen boekje -‐ Potlood -‐ Horloge -‐ Protocol en observatieformulieren (bijlage 1. Protocol) 20
8-‐okt.-‐15
-‐ -‐ -‐
Beschrijvingen van de dieren (bijlage 2. Kuddesamenstelling) Telefoon (Weeronline applicatie) GPS
Voor het verwerken van de gegevens en het schrijven van het verslag: -‐ Literatuur -‐ Garmin Basecamp, versie 4.4.6 -‐ Microsoft Word 2013 -‐ Microsoft Excel 2013 -‐ Microsoft Paint, versie 6.2
3.3 Gedragscode Voor het uitvoeren van dit onderzoek is er door FREE Nature (Esther Linnartz) toestemming gegeven om de dieren dichter te benaderen dan de normaliter gehandhaafde 25 meter afstand. Hierdoor was het mogelijk om de individuen goed te kunnen onderscheiden en om de precieze locatie en voedselkeuze te bepalen. Hierbij is er rekening mee gehouden dat de dieren niet zo dicht werden genaderd dat het gedragspatroon werd beïnvloed door de aanwezigheid van de onderzoeker. Indien een dier de onderzoeker zelf benaderde werd er zelf afstand genomen of, indien dat niet mogelijk was, werd de aanwezigheid van het dier genegeerd om ook over een langer traject het gedragspatroon niet te beïnvloeden. Het gebied is een vogelbroedgebied. Dit betekend dat tijdens het onderzoek de aanwezige broedvogels niet verstoord mochten worden. Indien de harem in de buurt van de broedvogels kwam, is er zo veel mogelijk gedaan om de vogels niet te verstoren.
21
8-‐okt.-‐15
4. Resultaten In dit hoofdstuk staan de resultaten van de uitgevoerde observaties beschreven. Aan de hand van de onderzoeksvragen is dit hoofdstuk onderverdeeld in een aantal paragrafen. Paragraaf 4.1 gaat in op het gebiedsgebruik van de Konikpaarden, paragraaf 4.2 behandeld de voedselkeuze en paragraaf 4.3 gaat verder in op de interactie tussen de Konikpaarden en andere grazers. Door het hoofdstuk heen worden meerdere grafieken en tabellen gebruikt ter verduidelijking van de verkregen resultaten.
4.1 Gebiedsgebruik Het onderzoeksgebied is voor het onderzoek ingedeeld in vakken (zie bijlage 3). Per vak is berekend hoeveel procent van de tijd de dieren daar aanwezig waren. De resultaten zijn hieronder te vinden.
4.1.1 Wat is het gebiedsgebruik van de Konikpaarden?
= 0% = 0 – 5% = 5 – 10% = 10 – 15% = 15 – 20% = > 20%
Figuur 7 Gebiedsgebruik van de Konikpaarden.
Veel bezochte vakken In Figuur 7 is het gebiedsgebruik van de Konikpaarden over de gehele periode weergegeven. Hierin is te zien dat de harem een algemeen voorkeur had naar de vakken B1, C1 en C2. Dit is een gebied dat voornamelijk een algemeen lage, dichte begroeiing heeft. Deze laag begroeide vlaktes worden omringt door halfopen bebossing waardoor het redelijk windstil is. Verder is te zien dat de Konikpaarden een voorkeur hebben voor vak I6. Dit gebied ligt in de winter onder water. In de zomer is dit een laag begroeid, open grasveld. Doordat dit aan het water ligt, is hier veel mogelijkheid tot drinken en eventueel afkoelen. Niet bezochte vakken 22
8-‐okt.-‐15
De niet bezochten vakken zijn in Figuur 7 ter verduidelijking blanco weergegeven. Rij 7 wordt over de gehele periode niet betreden. Dit komt doordat dit gedeelte de Beukelenberg bevat en niet toegankelijk is voor de Konikpaarden. Vak H7 wordt echter wel betreden. Dit is een klein eiland dat vanuit H6 door het water over te steken kan worden betreden. Verder worden van de rijen 5 en 6 de kolommen D tot en met F vermeden. Deze vakken zijn moeilijk begaanbaar voor de paarden wegens een dichte bosbegroeiing.
4.1.2 Veranderd het gebiedsgebruik door de periode heen? In bijlage 4. Gebiedsgebruik per maand zijn per maand de kaarten te zien met daarin het gebiedsgebruik van die maand. Als deze met elkaar vergeleken wordt zijn er over de hele periode heen duidelijke verschillen te zien. Zo is te zien dat in de maanden januari tot en met mei er over het algemeen een (redelijke) verspreiding is over het gebied, hoewel er wel voorkeur lijkt te zijn naar het zuidelijke gedeelte (rijen 1 t/m 4 en kolommen A t/m D) van het gebied. In mei is de harem zelfs alleen maar in de rijen 1 en 2 gevonden. Dit heeft mogelijk te maken met de lage, dichte, voedselrijke begroeiing dat zich in deze vakken bevind. Daarnaast zijn ze omringt door een half open bebossing aan de ene kant en een dijk aan de andere kant, waardoor er een goede beschutting is. Vanaf juni veranderd deze voorkeur echter. In de maanden juni tot en met augustus bevond de harem zich voornamelijk in het noordelijke gedeelte (rijen 5 en 6 en kolommen H t/m J) van het gebied. Deze vakken worden omgrensd door het water van de Volkerak. De voorkeur naar dit gedeelte van het gebied is duidelijk door de grote drink mogelijkheid en de mogelijkheid om in het water af te koelen. In deze maanden bevond de harem zich op sommige momenten op het eiland dat gelegen is in vak H7. Dit eiland is alleen bereikbaar door vanaf vak H6 het water over te steken. Tijdens de wintermaanden is dit eiland niet bereikbaar doordat de waterstand dan te hoog is voor de paarden om over te steken. In augustus lijkt het gebiedsgebruik van de harem zich weer over de rest van het gebied te verspreiden. In deze maand bevonden de paarden, naast in de kolommen H tot en met J, in de vakken B6, C6 en B1.
23
8-‐okt.-‐15
4.2 Voedselkeuze De paarden eten verschillende soorten vegetatie. Deze soorten vegetatie zijn onderverdeeld in drie groepen. Deze groepen zijn houtachtige, grassen en kruiden. Er wordt een statistisch overzicht gemaakt aan de hand van die drie vegetatiegroepen. Hierbij werd gemeten hoe veel de dieren van elke groep vegetatie eten. Daarnaast zijn de vegetatiegroepen onderverdeeld in verschillende soorten. Voor de houtachtige zijn ook de percentages berekend van welk onderdeel van de soort gegeten werd. De resultaten zijn hieronder te vinden. Alle grafieken en diagrammen zijn in procenten.
4.2.1 Wat is de voedselkeuze van de Konikpaarden?
Voedselkeuze 7,53%
6,49% gras kruid houtachxgen
85,98%
Figuur 8 Algemene voedselkeuze van de Konikpaarden.
In Figuur 8 is de algemene voedselkeuze van de Konikpaarden over de gehele periode te zien. Hierin is te zien dat het dieet voornamelijk bestaat uit gras (85,98%). Daarnaast wordt een deel kruiden (7,53%) gegeten en een deel houtachtigen (6,49%). Als deze vegetatiegroepen gesplitst worden, komen daar de volgende resultaten uit:
Grassen
Grassen 35,40%
Duinriet Riet
64,28%
Andere grassen 0,32%
Figuur 9 Begraasde grassoorten over de gehele periode.
24
8-‐okt.-‐15
In Figuur 9 is de cirkeldiagram met de begraasde grassoorten te zien. Hierin is te zien dat de consumptie van grassen voornamelijk bij “Andere Grassen” ligt (64,28%). Daarnaast wordt een groot percentage (35,40%) Duinriet gegeten. De consumptie van Riet is slechts een klein percentage (0,32%). Kruiden
Kruiden 5,71%
Adelaarsvaren Ander kruid
94,29% Figuur 10 Begraasde kruidensoorten over de gehele periode.
In Figuur 10 zijn de percentages van de gegeten soorten kruiden te zien. Hierin is te zien dat het grootste gedeelte (94,29%) bestaat uit andere kruiden. Slechts 5,71% van de gegeten kruiden bestaat uit Adelaarsvaren. Houtachtigen Houtsoort Percentage Wilg 72,51% 0,95% Berk 10,90% 1,42% Gewone V lier 0,00% 12,80% Wilg Gewone Braam 1,42% 1,42% 0,00% Dauwbraam 12,80% Berk Meidoorn 0,95% 10,90% Gewone Vlier Duindoorn 1,42%
Houtach\gen
72,51%
Gewone Braam
Tabel 1 Percentage gegeten houtsoorten.
Dauwbraam Meidoorn
Figuur 11 Begraasde houtachtige soorten over de gehele periode.
In Figuur 11 en Tabel 1 zijn de percentages van de gegeten houtsoorten te zien. Hierin is te zien dat de Wilg de grootste voorkeur heeft (72,51%). Daarnaast worden ook de Dauwbraam (12,80%) en de Berk (10,90%) voornamelijk gegeten terwijl de Gewone Braam (1,42%), Duindoorn (1,42%) en Meidoorn (0,95%) slechts enkele keren worden gekozen. De Gewone Vlier wordt vermeden. Als er per soort wordt gekeken naar welke onderdelen worden gegeten, komt hier de volgende grafiek uit:
25
8-‐okt.-‐15
Onderdeel Hout totaal 100% 90% 80% 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0% Wilg
Berk
Gewone Vlier
Gewone Braam
Blad
0,0%
0,0%
0,0%
66,7%
0,0%
0,0%
0,0%
schors
62,1%
34,8%
0,0%
0,0%
0,0%
0,0%
0,0%
tak
37,9%
65,2%
0,0%
33,3%
100,0%
100,0%
100,0%
Dauwbraam Meidoorn
Duindoorn
Figuur 12 Percentages van de gegeten hout onderdelen per soort.
In Figuur 12 zijn de percentages van de gegeten onderdelen van de houtachtige per soort te zien. Hieruit blijkt dat bij de Wilg de voorkeur ligt bij het eten van de schors (62,1% over 37,9%). Bij de Berk ligt deze verdeling tussen de takken en het schors precies andersom, met hierbij een voorkeur voor de takken (65,2% over 34,8%). Bij zowel Wilg als Berk worden de bladeren niet gegeten. Wat de reden hier voor is, is niet bekend. Naast de Wilg, Berk en Gewone vlier komen de andere houtachtige alleen in struikvorm voor, dit betekend dat deze geen schors bevatten wat gegeten zou kunnen worden. Van Dauwbraam, Meidoorn en Duindoorn worden alleen de takken gegeten. Bij Dauwbraam komt dit doordat, in de tijd dat deze soort gegeten werd, deze nog geen bladeren bevatte. Voor de Meidoorn en Duindoorn zijn er geen bekende redenen voor deze voorkeur. Van de Gewone Braam worden voornamelijk de bladeren gegeten (66,7% over 33,3%).
4.2.2 Veranderd het dieet door de periode heen? Om een duidelijk overzicht te krijgen voor de veranderingen door de periode heen, zijn eerder weergegeven resultaten per maand opgesplitst en met elkaar vergeleken.
Algemene voedselkeuze per maand 100% 90% 80% 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0%
Januari
Februari
Maart
April
Mei
Juni
Juli
Augustus
Houtachxgen
10,7%
6,7%
9,2%
12,5%
0,4%
1,2%
1,3%
1,2%
Kruiden
3,0%
4,7%
3,5%
3,3%
2,2%
18,1%
26,0%
18,4%
Gras
86,3%
88,6%
87,3%
84,2%
97,4%
80,8%
72,7%
80,4%
Figuur 13 Algemene voedselkeuze per maand.
26
8-‐okt.-‐15
In Figuur 16 zijn de algemene voedselkeuzes per maand te zien. Door de periode heen is er een duidelijk verschil te zien in de voedselkeuze. Hoewel de grassen over elke maand het meest wordt gegeten (rond de 80%), zijn er duidelijke verschillen in de keuze naar houtachtige en kruiden. In de maanden januari tot en met april worden naast grassen voornamelijk de houtachtige gegeten (rond de 10%). In mei wordt bijna alleen gras gegeten (97,4%). De maanden na mei worden de houtachtige nauwelijks nog gegeten en is er een grote toename in de consumptie van kruiden. Grassen
Grassen per maand 100% 90% 80% 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0%
Januari
Februari
Maart
April
Mei
Juni
Juli
Augustus
Andere Grassen
63,2%
56,4%
55,8%
76,1%
58,2%
83,7%
94,6%
64,0%
Riet
0,3%
0,5%
0,0%
0,0%
0,4%
0,7%
0,0%
0,5%
Duinriet
36,5%
43,1%
44,2%
23,9%
41,3%
15,6%
5,4%
35,5%
Figuur 14 Begraasde grassen per maand.
In Figuur 14 worden de begraasde grassoorten per maand weergegeven. Over de gehele periode wordt er voornamelijk Andere Grassen gegeten. Wat opvalt is dat daarnaast ook een groot percentage Duinriet wordt gegeten (tussen 20% en 45%). In de maanden juni en juli zijn deze percentages lager dan alle andere maanden (15,6% in juni en 5,4% in juli). In augustus neemt dit percentage weer toe tot 35,5%. Riet wordt over de gehele periode slechts enkele keren gegeten. Kruiden
Kruiden per maand 100% 90% 80% 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0%
Januari Februari
Maart
April
Mei
Juni
Juli
Augustus
Andere Kruiden
81,8%
84,4%
82,8%
100,0%
100,0%
100,0%
100,0%
95,6%
Adelaarsvaren
18,2%
15,6%
17,2%
0,0%
0,0%
0,0%
0,0%
4,4%
Figuur 15 Begraasde kruiden per maand.
27
8-‐okt.-‐15
In Figuur 15 is de verdeling van de begraasde kruiden per maand weergegeven. Wat direct opvalt is dat in de maanden januari tot en met maart de consumptie aan Adelaarsvaren hoger ligt dan de andere maanden (tussen 15% en 20%). In de maanden april tot en met juli worden de Adelaarsvarens volledig vermeden, waarna in augustus er weer een kleine toename is in de consumptie van deze plant. Houtachtige
Houtachxgen per maand 100% 90% 80% 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0%
Januari
Februari
Maart
April
Mei
Juni
Juli
Augustus
Duindoorn
0,0%
0,0%
0,0%
0,0%
0,0%
33,3%
0,0%
33,3%
Meidoorn
0,0%
0,0%
0,0%
0,0%
100,0%
16,7%
0,0%
0,0%
Dauwbraam
7,7%
13,0%
22,1%
2,6%
0,0%
0,0%
0,0%
0,0%
Gewone Braam
2,6%
2,2%
0,0%
0,0%
0,0%
0,0%
0,0%
33,3%
Gewone Vlier
0,0%
0,0%
0,0%
0,0%
0,0%
0,0%
0,0%
0,0%
Berk
0,0%
8,7%
2,6%
36,8%
0,0%
50,0%
0,0%
0,0%
Wilg
89,7%
76,1%
75,3%
60,5%
0,0%
0,0%
100,0%
33,3%
Figuur 16 Begraasde houtachtige per maand.
In Figuur 16 zijn de percentages van de gegeten houtsoorten per maand weergegeven. Wat opvalt is dat Wilg in bijna alle maanden het meest gegeten wordt, alleen in mei en juni wordt deze vermeden. Hoewel de Wilg in bijna elke maand gegeten wordt, is in de maanden januari tot en met april te zien dat het percentage afneemt. Zo is het percentage in januari 89,7% en is deze in april afgenomen tot 60,5%. In juli en augustus neemt de consumptie van Wilg weer toe. In de eerste maanden worden naast Wilg ook Berk en Dauwbraam het meest gegeten. Hoewel in juni nog wel enkele keren Berk gegeten wordt, neemt de consumptie van de twee na april volledig af. Meidoorn wordt alleen in mei en juni gegeten. Duindoorn wordt slechts gegeten in juni en augustus. De Gewone Braam wordt alleen in januari, februari en augustus gegeten. De Gewone Vlier wordt over de volledige periode vermeden. In bijlage 5. Grafieken zijn de percentages van de gegeten houtonderdelen per soort per maand weergegeven. Hierin is te zien dat bij Wilg in januari tot en met april de schors wordt verkozen boven de takken, terwijl in juli en augustus alleen de takken worden gegeten. Indien Berk gegeten wordt, worden over de gehele periode voornamelijk de takken gegeten. Bij de Gewone Braam worden in januari en februari alleen de bladeren gegeten, in augustus is dit veranderd in alleen de takken. Van zowel de Dauwbraam in de wintermaanden, als de Meidoorn en Duindoorn in de zomermaanden, worden alleen de takken gegeten. 28
8-‐okt.-‐15
4.3 Interactie De Konikpaarden zijn niet de enige grazers die in het gebied aanwezig zijn. Tijdens de onderzoeksperiode waren er ook Schotse Hooglanders, Vleeskoeien, Zeeuwse trekpaarden en Reeën aanwezig. Om te bepalen of er verschillen worden gemaakt tussen deze andere grazers en, indien dit het geval is, of de Konikpaarden een bepaalde voorkeur hebben naar een soort grazer, is de aanwezigheid van deze grazers en de daarnaartoe getoonde gedragingen bestudeerd. De resultaten zijn hieronder te vinden
4.3.1 Hebben de Konikpaarden een voorkeur voor het grazen bij bepaalde soorten grazers?
Aanwezigheid grazers 4,2%
6,0%
1,4% 0,1% Schotse hooglander Vleeskoe Zeeuws Trekpaard Ree niks
88,2%
Figuur 17 Algemene aanwezigheid van grazers
In Figuur 17 is de algemene aanwezigheid van andere grazers over de gehele periode in procenten weergegeven. Hierin is te zien dat voor het grootste gedeelte van de tijd (88,2%) de harem Konikpaarden niet in aanwezigheid is van andere grazers. Van de overige 11,8% van de tijd zijn de Vleeskoeien het meest aanwezig (6,0%), gevolgd door de Schotse Hooglanders (4,2%). Zeeuwse Trekpaarden zijn slechts 1,4% van de tijd aanwezig geweest. Reeën zijn tijdens het onderzoek slechts een enkele keer aanwezig geweest, wat zich uit in een zeer laag, verwaarloosbaar percentage (0,1%).
29
8-‐okt.-‐15
4.3.2 Wat is de interactie van de Konikpaarden met andere grazers?
Soort interacxe 100% 90% 80% 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0%
Schotse Hooglander
Vleeskoe
Zeeuws trekpaard
Ree
verjagen
2,1%
3,0%
12,5%
0,0%
agressief
0,0%
0,0%
12,5%
0,0%
waakzaam
2,1%
3,0%
6,3%
0,0%
geïnsteresseerd
2,1%
0,0%
0,0%
0,0%
geen
95,7%
94,0%
68,8%
100,0%
Figuur 18 Interactie per soort.
In Figuur 18 zijn de verschillende interacties per soort weergegeven. Hierin is te zien dat er bij alle vier de soorten voornamelijk geen interactie is/genegeerd wordt. Opvallend is het gedrag van de harem jegens de Zeeuwse Trekpaarden. Bij deze soort was de harem waakzamer dan bij de andere grazers. Daarnaast is er meer agressief gedrag en worden ze regelmatig verjaagd.
30
8-‐okt.-‐15
5. Discussie In dit hoofdstuk wordt de methode, resultaten en enkele tijdens het onderzoek opgevallen dingen bediscussieerd. Deze discussie punten zullen worden meegenomen in de aanbevelingen in het volgende hoofdstuk.
5.1 Methode Tijdens het veldwerk voor dit onderzoek is er steeds gebruik gemaakt van time sampling (momentopnames). Dit is gebruikt voor zowel het bestuderen van de voedselkeuze van de dieren, de bepaling van de harempositie, als voor het bepalen van de interactie met andere grazers. Het verzamelen van gegevens was afhankelijk van deze momentopnames. De gedragingen die tussen de observatiemomenten door werden uitgevoerd zijn niet genoteerd. Hierdoor zou er een vertekend beeld kunnen ontstaan van de harempositie, de interactie en de voedselkeuze van de dieren. Voor de observaties naar de voedselkeuze zijn slechts vijf van de uiteindelijk drie-‐en-‐twintig dieren van de harem geobserveerd. Dit is gedaan omdat deze gemakkelijk te herkennen waren zodat de voedselkeuzes redelijk gelijk geobserveerd konden worden. Om dit deel representatief voor de kudde te maken is er overal gewerkt met percentages wanneer er gesproken werd over de voedselkeuze van de harem. Dit kan van invloed zijn op de resultaten omdat de dieren elk hun eigen keus hebben in activiteit en de activiteiten van de observatiegroep kunnen verschillen met die van de andere dieren van de harem. Tijdens het onderzoek hebben de twee hengsten Darius en Dublin samen met enkele trekpaarden een aparte harem gevormd. Deze harem is niet in het onderzoek meegenomen. De tijdens het onderzoek genoemde “harem” duidt op de harem van Dille. De interactie tussen de twee hengsten en de trekpaarden is niet in het onderzoek meegenomen. Ook de enkele conflicten tussen Dille en de harem van Darius en Dublin is niet in de observaties voor interactie meegenomen. Dit omdat Dille het op deze momenten gemunt had op de andere hengsten en niet specifiek op de daarbij staande trekpaarden. De Schotse Hooglanders en Reeën die voor de interactie zijn geobserveerd, zijn in het gebied zeer schuwe dieren. Dit betekende dat, zodra ze mijn aanwezigheid in de gaten kregen, ze direct weg zouden rennen. Hierdoor zouden zij in de verdere observaties niet mee genomen worden. Dit zou mogelijk een vertekend beeld laten ontstaan van de aanwezigheid van andere grazers.
5.2 Resultaten Voor het gebiedsgebruik zijn de metingen, indien mogelijk, in het midden van de harem gedaan. Uit de resultaten blijkt dat de harem zich voornamelijk in open velden bevind. Er waren echter ook dagen waarbij de harem niet is gevonden. Hierbij is het mogelijk dat de paarden zich op dat moment in de dichte begroeiing bevonden. Dit betekend dat de harem zich mogelijk vaker in dichtere begroeiing bevond, maar hier geen metingen van zijn omdat deze niet gevonden konden worden. Hoewel er bij de resultaten geen onderscheid in is gemaakt, viel het tijdens het onderzoek op dat voornamelijk de jongere paarden van de Adelaarsvaren aten. Ook viel het op dat van deze plant alleen de bruine, verdorde onderdelen werden gegeten. Voor het eten van houtachtigen is er voor het onderzoek een onderscheid gemaakt tussen het eten van takken en het eten van bladeren. In de lente-‐ en zomermaanden kan dit echter bij elkaar gerekend worden. Om hier toch onderscheid in te houden is er voor gekozen om iets als “takken” te 31
8-‐okt.-‐15
rekenen als daadwerkelijk de takken (met bladeren) worden gegeten en iets als “blad” te rekenen als specifiek alleen de bladeren zonder tak worden gegeten. Hoewel voor de aanwezigheid van grazers over de gehele periode is gekeken, zijn de vleeskoeien en de Zeeuwse trekpaarden niet over de gehele periode aanwezig geweest. Om deze reden is er gekozen om allebei de soorten even zwaar te tellen en verder met percentages te werken. Voor de interactie tussen de Konikpaarden en andere grazers is er in het protocol een verschil gemaakt tussen een soort verjagen en agressie naar die soort. Verjagen kan echter ook gerekend worden als agressief gedrag. In het onderzoek is hier een verschil in gemaakt. Hierbij wordt agressief gedrag gerekend als dat de soorten met elkaar gaan vechten, terwijl er met verjagen geen “fysiek geweld” wordt gebruikt.
32
8-‐okt.-‐15
6. Conclusie De centrale vraag van dit onderzoek was: “Wat is de voedselkeuze en gebiedsgebruik van de Konikpaarden op de Slikken van de Heen?”. Met als sub-‐vraag: “Wat is de interactie tussen Konikpaarden en andere grazers?”. Ter beantwoording van deze vragen zijn ze onderverdeeld in zes deelvragen, die samen de hoofdvragen beantwoorden. In dit hoofdstuk zal per deelvraag een antwoord worden gegeven. Daarna wordt er aan de hand van de antwoorden en discussie een aanbeveling voor vervolg onderzoeken gegeven.
6.1 Wat is het gebiedsgebruik van de Konikpaarden? Over de gehele periode hebben de Konikpaarden een algemeen voorkeur voor het gebied in de vakken B1, C1 en C2. Deze vakken bestaan allemaal voornamelijk uit open grasland met verspreid staande bomen en struiken. Dat de Konikpaarden zich hier ophouden was te verwachten, aangezien Konikpaarden het grootste gedeelte van de dag gras eten en ze voornamelijk in open graslanden leven (de Jong, 2010). De vakken C2, C3 en D3 bevatten ook delen aan ruigte/struweel en open bos. Hier werden voornamelijk de houtachtige gegeten. Tijdens de observaties is opgevallen dat er voor het rusten geen verschil werd gemaakt tussen open graslanden en ruigte/struweel. Dit is zeer onverwacht, omdat eerder onderzoek uitwees dat Konikpaarden bepaalde plekken uitzoeken om te rusten (de Jong, 2010; Pijnenburg, 2012).
6.2 Veranderd het gebiedsgebruik door de periode heen? Uit de kaarten in bijlage 4. Gebiedsgebruik per maand blijkt dat er een duidelijk verschil is in het gebiedsgebruik tussen de winter-‐ en lentemaanden en de zomermaanden. In de winter-‐ en lentemaanden (januari tot en met mei) bevond de harem zich redelijk verspreid over het gebied, met hierbij een voorkeur naar het zuidelijk gedeelte van het gebied. In de zomermanden (juni tot en met augustus) is de verspreiding kleiner en is de voorkeur verplaatst naar het noordelijke gedeelte van het gebied.
6.3 Wat is de voedselkeuze van de Konikpaarden? Uit Figuur 8 blijkt dat het dieet met een percentage van 85,98% voornamelijk uit gras bestaat. 7,53% van het dieet bestaat uit kruiden, de laatste 6,49% overlatend voor de houtachtige. Van de grassen eten de paarden voornamelijk Andere Grassen. Dit komt overeen met de verwachting. Wat echter niet verwacht werd is dat de paarden voor een vrij groot percentage (35,40%) Duinriet eten. Van de kruiden wordt 5,71% Adelaarsvaren gegeten. Dit is een onverwacht relatief hoog percentage, omdat van de Adelaarsvaren over het geheel niet werd verwacht dat het gegeten zou worden. Van de houtachtige wordt het meest Wilg gegeten, namelijk 79,50%. Van de Wilg wordt het meest de schors gegeten. Naast Wilg wordt met 12,80% Dauwbraam het meest gegeten, gevolgd door Berk (10,90%). Gewone Braam, Meidoorn en Duindoorn worden in slechts een kleine percentage gegeten. De Gewone Vlier wordt vermeden. Dit laatste was te verwachten, omdat Gewone Vlier blauwzuurverbindingen bevat en voor niet-‐herkauwers giftig is (E. Linnartz, Pers. Comm.).
33
8-‐okt.-‐15
6.4 Veranderd het dieet door de periode heen? Uit Figuur 13 blijkt dat het algemene dieet door de periode heen veranderd. De verwachting was dat naarmate het jaar vorderde, de paarden steeds minder hout en steeds meer kruiden zouden gaan eten. De resultaten bevestigen deze verwachting, echter niet geheel. De verwachting was dat deze verandering in dieet geleidelijk aan zou veranderen, dit is niet het geval. In de maanden januari tot en met april worden naast de grassen voornamelijk houtachtigen gegeten en slechts zelden kruiden. Er is in deze periode geen duidelijke lijn te vinden in de hoeveelheid houtachtigen of kruiden dat er gegeten wordt. In mei worden spontaan zowel de kruiden als de houtachtigen grotendeels vermeden, waarna in de maanden juni tot en met augustus voornamelijk de kruiden worden gegeten en de houtachtigen slechts zelden. Ook in deze maanden is hier geen duidelijke lijn te vinden in de hoeveelheid.
6.5 Hebben de Konikpaarden een voorkeur voor het grazen bij bepaalde soorten grazers? Uit Figuur 17 blijkt dat de paarden voor 88,2% van de tijd alleen zijn. Dit percentage is zo hoog dat er gezegd kan worden dat de paarden een voorkeur hebben voor het grazen zonder de nabijheid van andere grazers. Van de tijd dat er andere grazers in de buurt zijn, zijn dit met 6,0% voornamelijk Vleeskoeien, gevolgd door Schotse Hooglanders (4,2%). De Zeeuwse Trekpaarden zijn voor slechts 1,4% van de tijd in de nabijheid van de harem.
6.6 Wat is de interactie van de Konikpaarden met andere grazers? Uit Figuur 18 blijkt dat er over het algemeen geen interactie is tussen de paarden en andere grazers. De Schotse Hooglanders worden 93,50% van de tijd genegeerd. Deze “desinteresse” ligt bij de Zeeuwse Trekpaarden duidelijk lager. Bij deze grazers is er meer sprake van waakzaamheid, worden ze regelmatig verjaagd en wordt er enkele keren agressief gedrag vertoond.
6.7 Aanbevelingen vervolgonderzoek Omdat dit onderzoek slechts het eerste onderzoek is dat in de Slikken van de Heen plaatsvind, is het zeer aan te raden om hier vervolgonderzoeken te doen. Dit onderzoek is over een tijdvak van 8 maanden uitgevoerd. Hierom is het aan te raden dat er ook gegevens verzameld worden tijdens de herfstmaanden, zodat er een jaarrond uitslag is. Ook is het interessant om dit onderzoek over meerdere jaren uit te voeren. Dit zodat er vergelijkingsmateriaal beschikbaar komt en er zo sterkere conclusies getrokken kunnen worden. Voor de bepaling van het gebiedsgebruik zou het interessant zijn om één of meerdere paarden te voorzien van een trackings-‐halsband. Dit zodat de locaties langer en exacter bijgehouden kunnen worden. Bij de voedselkeuze is onder het kopje Kruiden slechts een onderscheid gemaakt tussen Adelaarsvaren en Andere kruiden. Voor vervolgonderzoeken is het mogelijk interessant om het kopje Kruiden uit te breiden naar specifiekere kruiden, zodat er een duidelijker beeld kan komen over het exacte dieet van de Konikpaarden in het gebied. Als laatste wordt aanbevolen om naast eenzelfde onderzoek ook een onderzoek te doen naar de vegetatie binnen het gebied. Op deze manier zou er mogelijk een beter beeld worden gevormd over de invloed van Konikpaarden binnen een gebied. Als hier meer inzicht over is kan dit gebruikt worden in de beheerplannen van andere gebieden. 34
8-‐okt.-‐15
Bronnen Websites FREE Nature (z.j.). Foundation for Restoring European Ecosystems, geraadpleegd op 17-‐04-‐2015, www.freenature.nl/free/ ARK natuurontwikkeling (z.j.) Natuur als Systeem, geraadpleegd op 20-‐04-‐2015, https://www.ark.eu/natuurontwikkeling/natuurlijke-‐processen/begrazing/waarom-‐begrazing Kennisnetwerk Ontwikkeling en Beheer en Natuurontwikkeling (OBN) (z.j.). Rivier en moeraslandschap (N01.03), geraadpleegd op 21-‐04-‐2015, http://www.natuurkennis.nl/index.php?hoofdgroep=2&niveau=2&subgroep=100&subsubgroep=100 2 Flora van Nederland (2013). Adelaarsvaren -‐ Pteridium aquilinum, geraadpleegd op 21-‐04-‐2015, http://www.floravannederland.nl/planten/adelaarsvaren/ ARK natuurontwikkeling (z.j.). Bever als wateringenieur, geraadpleegd op 22-‐04-‐2015, https://www.ark.eu/natuurontwikkeling/dieren/bever Strang, D (2012). Flagship species defined and their role in conservation, geraadpleegd op 22-‐04-‐ 2015, http://danateresa.hubpages.com/hub/Flagship-‐Species-‐Defined-‐and-‐Their-‐Role-‐in-‐Conservation Dier en natuur (2008). Biologie Uitgelegd – Successie, Geraadpleegd op 15-‐04-‐2015, http://dier-‐en-‐natuur.infonu.nl/biologie/18208-‐biologie-‐uitgelegd-‐successie.html (definitie successie) 2metdenatuur (2007). Konikpaard (Eguus caballus), geraadpleegd op 25-‐03-‐2015, http://www.2metdenatuur.nl/konikpaard.html Dier en natuur (2010). Het Konikpaard, Equus caballus caballus, een grote grazer, Geraadpleegd op 25-‐03-‐2015, http://dier-‐en-‐natuur.infonu.nl/dieren/63670-‐het-‐konikpaard-‐equus-‐caballus-‐caballus-‐een-‐grote-‐ grazer.html Ministerie van Economische Zaken (z.j.). Vogelrichtlijn, geraadpleegd op 20-‐04-‐2015, http://minez.nederlandsesoorten.nl/content/vogelrichtlijn Vogelbescherming Nederland (2014). Niet storen!, geraadpleegd op 20-‐04-‐2015, http://www.vogelbescherming.nl/vogels_beschermen/wet_en_regelgeving/flora_en_faunawet/vers toring_broedseizoen_ Google Maps (2015). Geraadpleegd op 20-‐04-‐2015, https://www.google.nl/maps (routebeschrijving naar gebied)
35
8-‐okt.-‐15
Boeken, rapporten en andere documenten Pijnenburg, C. (2012): Het gebiedsgebruik, de eetgewoontes en de gedragingen van Konikpaarden en Rode Geuzen in de Diezemonding. Jong, H. de (2010): Habitat-‐use en interacties Schotse Hooglanders en Konikpaarden op de Landtong Rozenburg. Auteur onbekend (2013): Projectplan natuurlijke begrazing Slikken van de Heen. Het Zeeuws Landschap. Bode, T de (2008): Sociale structuren en eetpatroon van Konikpaarden bij Slot Loevestein. Linnartz, L. (2013): De Slikken van de Heen en Plaat van de Vliet. Stichting ARK Natuurontwikkeling Vries, F. de (2010): Gevaarlijk Planten ‘de dosis maakt het vergif’. Buissink, F. en Vera F. (2001): Wildernis in Nederland. Meijden, R van der (2005): Heukels’ flora van Nederland. Nationaal Herbarium Nederland, Rijksuniversiteit Leiden. Baarda, D.B. en de Goede, M.P.M. (2006): Basisboek Methoden en Technieken, handleiding voor het opzetten en uitvoeren van kwantitatief onderzoek. Programma's Microsoft Word 2013, Microsoft Corporation Microsoft Excel 2013, Microsoft Corporation Garmin Basecamp versie 4.4.6, 2008-‐2014 Garmin Ltd.
36
8-‐okt.-‐15
Bijlage 1. Protocol I Protocol grazen Specificatie activiteiten: Activiteiten: 1. Eten 1: Voedsel tot zich nemen met de bek, gevolgd door 2. Drinken de kaken op en neer te laten bewegen. Grazen 3. Rusten 2: Water tot zich nemen 4. Lopen/rennen 3: Stoppen met verdere activiteiten en op de plaats 5. Bronst blijven staan of gaan liggen 6. Schuren 4: Zich door het terrein verplaatsen in een hoog of 7. Overig laag tempo 5: Drift tot paren Eten: 0. n.v.t 6: Met het lichaam, of een deel van het lichaam, 1. Gras tegen een boom(stam) of terreinobject aan bewegen. 2. Kruiden 7: Alle andere gedragingen dan bovenstaande 3. Houtachtige Soort gras: 0. n.v.t. Kleur gras: 0. n.v.t. 1. Duinriet 1. Geel / Bruin 2. Riet 2. Groen 3. Overig Soort 0. n.v.t. Houtachtige: 0. n.v.t. Houtachtige: 1. Wilg 1. Takken / Twijgen 2. Berk 2. Bast 3. Vlier 3. Bladeren 4. Bramen 5. Dauwbraam Soort kruid: 0. n.v.t. 6. Meidoorn 1. Adelaarsvaren 7. Duindoorn 2. Overig De scan wordt elk kwartier uitgevoerd. Een onderzoeksdag start om 9:300 uur en eindigt om 16:00 uur. Omdat de gehele kudde niet altijd hetzelfde doet / eet is er gekozen om de scan per individu te doen. Echter kan niet direct elke individu herkend worden. Daarom is er gekozen om 5 (makkelijk te herkennen) individuen te nemen die representatief zullen zijn voor de groep. Deze representatiegroep bestaat uit de leidhengst (Dille), 2 volwassen merries (Lazda en Livia) en 2 veulens (Laslo en Gota). Eventuele bijzonderheden worden als laatste genoteerd.
37
8-‐okt.-‐15
Soort Houtachtig
Paard: Dille / Lazda / Livia / Laslo / Gota Houtachtig
Soort kruid
Kleur gras
Soort gras
9:30 9:45 10:00 10:15 10:30 10:45 11:00 11:15 11:30 11:45 12:00 12:15 12:30 12:45 13:00 13:15 13:30 13:45 14:00 14:15 14:30 14:45 15:00 15:15 15:30 15:45 16:00
Eten
Tijd
Activiteit
Observatieformulier grazen Datum:
Opmerkingen
38
8-‐okt.-‐15
II Protocol Locatie Verspreiding: 0. geen verspreiding Specificatie verspreiding 1. Lichte verspreiding 0. Groep staat dicht elkaar, zijn niet van elkaar 2. Matige verspreiding verspreid 3. Grote verspreiding 1. Groep staat licht uit elkaar. Individuen staan 4. Zeer grote verspreiding binnen een straal van +/-‐ 10 meter van elkaar af 5. Geclusterd 2. Groep is wat verder van elkaar verspreid. individuen lopen soms alleen rond Bedekking: 1. Open 3. Groep staat ver uit elkaar. Veel ruimte tussen 2. Halfschaduw individuen 3. Schaduw 4. Groep staat nog verder uit elkaar. Individuen staan op zeer grote afstand van elkaar, soms uit het zicht 5. Groep is in kleinere groepen verdeeld. Groepen zijn op enige afstand van elkaar Vegetatie: 1. Open grond verwijderd 2. Grasland 3. Bloemen-‐ / Kruidenrijk grasland Bewolking: 1. < 10 % 4. Ruigte / Struweel 2. 10 -‐ 50 % 5. Bos 3. 50 -‐ 75 % 6. bosrand 4. > 75 % (mist) 7. Waterrand Neerslag: 0. Droog Aanwezige 0. n.v.t. 1. Miezerregen soorten: 1. Schotse Hooglander 2. Regenbuien 2. Vleeskoe 3. Sneeuw / Hagel 3. Zeeuws trekpaard Specificatie Interactie 3. Ree 1. Soort staat dicht bij/in groep. wordt genegeerd, geen interactie. Interactie: 0. n.v.t. 2. Kudde/individu is geïnteresseerd in soort. 1. Geen Loopt met opgeheven oren naar soort. 2. Geïnteresseerd 3. Kudde/individu is oplettend naar soort. 3. Waakzaam 4. Kudde/individu reageert agressief naar soort. 4. Agressief Oren plat. trapt/hapt naar soort. 5. Verjagen 5. kudde/ individu probeert soort uit de buurt te drijven. Naast de begrazing wordt ook het gebiedsgebruik onderzocht. Deze scan wordt elk half uur uitgevoerd en geld voor de gehele kudde. Door middel van een GPS worden de coördinaten van het moment opgeschreven. Dit wordt later omgevormd tot in welk vak de kudde zich bevindt. Omdat de kudde uit vele individuen, die elk hun eigen weg gaat, bestaat, wordt ook de verspreiding genoteerd. Daarnaast wordt genoteerd op wat voor bedekking en vegetatie de kudde zich bevindt. Dit kan een link hebben met het gebiedsgebruik. Als laatste wordt ook genoteerd of er andere soorten bij de kudde aanwezig zijn. Dit kan ook een factor zijn. Andere bijzonderheden worden als laatste genoteerd.
39
8-‐okt.-‐15
13:00 13:30 14:00 14:30 15:00 15:30 16:00
Interactie soorten
12:30
Aanwezige soorten
12:00
Vegetatie
11:30
Bedekking
11:00
Verspr.
10:30
Neerslag
10:00
RD RD RD RD RD RD RD RD RD RD RD RD RD RD
Bewolking
9:30
Coördinaten (Dutch grid)
Temp. (°C)
Tijd
Vak
Observatieformulier locatie Datum: Opmerkingen
40
8-‐okt.-‐15
2. Kuddesamenstelling
41
8-‐okt.-‐15
42
8-‐okt.-‐15
43 8-‐okt.-‐15
44
8-‐okt.-‐15
45
8-‐okt.-‐15
3. Vakverdeling van het onderzoeksgebied
Figuur 19 Vakverdeling van de Slikken van de Heen.
3.1 Tabel Coördinaten vakverdeling De volgende tabel geeft weer tussen welke coördinaten van de vakken (zie Figuur 19)die tijdens het onderzoek gebruikt zijn. De coördinaten staan in Dutch Grid (Rijksdriehoekmeting X,Y in meter). Rij Y coördinaat Kolom X coördinaat 1 404100 – 404400 A 1 72000 – 72300 2 404400 – 404700 B 2 72300 – 72600 3 404700 – 405000 C 3 72600 – 72900 4 405000 – 405300 D 4 72900 – 73200 5 405300 – 405600 E 5 73200 – 73500 6 405600 – 405900 F 6 73500 – 73800 7 405900 -‐ 406200 G 7 73800 – 74100 H 8 74100 – 74400 Tabel 3 Coördinaten van de rijen. I 9 74400 – 74700 J 10 74700 -‐ 75000 Tabel 2 Coördinaten van de kolommen.
46
8-‐okt.-‐15
4. Gebiedsgebruik per maand Januari
= 0% = 0 – 5% = 5 – 10% = 10 – 15% = 15 – 20% = > 20%
47
8-‐okt.-‐15
Februari
= 0% = 0 – 5% = 5 – 10% = 10 – 15% = 15 – 20% = > 20%
48
8-‐okt.-‐15
Maart
= 0% = 0 – 5% = 5 – 10% = 10 – 15% = 15 – 20% = > 20%
49
8-‐okt.-‐15
April
= 0% = 0 – 5% = 5 – 10% = 10 – 15% = 15 – 20% = > 20%
50
8-‐okt.-‐15
Mei
= 0% = 0 – 5% = 5 – 10% = 10 – 15% = 15 – 20% = > 20%
51
8-‐okt.-‐15
Juni
= 0% = 0 – 5% = 5 – 10% = 10 – 15% = 15 – 20% = > 20%
52
8-‐okt.-‐15
Juli
= 0% = 0 – 5% = 5 – 10% = 10 – 15% = 15 – 20% = > 20%
53
8-‐okt.-‐15
Augustus
= 0% = 0 – 5% = 5 – 10% = 10 – 15% = 15 – 20% = > 20%
54
8-‐okt.-‐15
5. Grafieken houtonderdelen Wilg
Wilg per maand 100% 80% 60% 40% 20% 0% Januari
Februari
Maart
April Tak
Mei
Schors
Juni
Juli
Augustus
Blad
Berk
Berk p/m 100% 80% 60% 40% 20% 0% Januari
Februari
Maart
April Tak
Mei
Schors
Juni
Juli
Augustus
Blad
Gewone braam
Gewone Braam p/m 100% 80% 60% 40% 20% 0% Januari
Februari
Maart
April Tak
Mei
Schors
Juni
Juli
Augustus
Blad
55
8-‐okt.-‐15
Dauwbraam
Dauwbraam p/m 100% 80% 60% 40% 20% 0% Januari
Februari
Maart
April Tak
Mei
Schors
Juni
Juli
Augustus
Blad
Meidoorn
Meidoorn p/m 100% 80% 60% 40% 20% 0% Januari
Februari
Maart
April Tak
Mei
Schors
Juni
Juli
Augustus
Blad
Duindoorn
Duindoorn p/m 100% 80% 60% 40% 20% 0% Januari
Februari
Maart
April Tak
Mei
Schors
Juni
Juli
Augustus
Blad
56
8-‐okt.-‐15
6. Tijdsplanning Maandag Dinsdag Woensdag 5-‐1 6-‐1 7-‐1 12-‐1 13-‐1 14-‐1 19-‐1 20-‐1 21-‐1 26-‐1 27-‐1 28-‐1 2-‐2 3-‐2 4-‐2 9-‐2 10-‐2 11-‐2 16-‐2 17-‐2 18-‐2 23-‐2 24-‐2 25-‐2 2-‐3 3-‐3 4-‐3 9-‐3 10-‐3 11-‐3 16-‐3 17-‐3 18-‐3 23-‐3 24-‐3 25-‐3 30-‐3 31-‐3 1-‐4 6-‐4 7-‐4 8-‐4 13-‐4 14-‐4 15-‐4 20-‐4 21-‐4 22-‐4 27-‐4 28-‐4 29-‐4 Opstellen onderzoeksplan en protocol Geen stagedag Observatie dag Helpen bij werkzaamheden FREE Uitwerken resultaten/ schrijven rapport Datum (in 2015) Ziek
Donderdag 8-‐1 15-‐1 22-‐1 29-‐1 5-‐2 12-‐2 19-‐2 26-‐2 5-‐3 12-‐3 19-‐3 26-‐3 2-‐4 9-‐4 16-‐4 23-‐4 30-‐4
Vrijdag 9-‐1 16-‐1 23-‐1 30-‐1 6-‐2 13-‐2 20-‐2 27-‐2 6-‐3 13-‐3 20-‐3 27-‐3 3-‐4 10-‐4 17-‐4 24-‐4 1-‐5
57
8-‐okt.-‐15
7.Gebiedsimpressie Enkele foto’s om een indruk van het gebied te krijgen (foto’s van Linnartz en Putters):
58
8-‐okt.-‐15
59
8-‐okt.-‐15