De slikken en schorren van het Vlaams Natuurreservaat IJzermonding
Terreinstudie
Alain Maes cursus natuurgids Nieuwpoort 2012-‐2013
Voorwoord -‐ Dankwoord Toen ik met pensioen ging en op zoek ging naar zinvolle activiteiten en daarenboven van de arts moest vernemen dat ik mijn favoriete sport, windsurfen, beter kon afschrijven had ik er geen idee van hoever me dat zou brengen van het domein van mijn voormalige beroepsactiviteiten. Alles begon, na een duwtje van mijn echtgenote, met een cursus zeeanimator (Provincie) waardoor ik me plots voor de natuur en het milieu ben gaan interesseren. Na een groene verrassingscursus voor 55+ers (CNV) rolde ik als bijna vanzelf in deze cursus natuurgids. Ik had echt niet meer gedacht om tijdens mijn pensioen nog aan studie te beginnen en had zelfs gezworen mij niet meer door dead lines te laten binden. Hoe anders is het dit jaar gelopen. Spijt? Neen, wel in tegendeel en, ondanks de eraan verbonden dead lines en werklast, ben ik mijn vrouwtje dankbaar voor haar “duwtje”. Enfin, van een volslagen leek heb ik basisinzicht gekregen over de natuur maar ben er mij absoluut van bewust dat ik, zelfs indien ik dit diploma nu haal, ik nog een lange weg en vele uren studie voor de boeg heb. Hoe meer ik in de cursus vorderde, hoe meer ik begon te beseffen wat er daarbovenop nog geleerd zal moeten worden. Mijn pensioen zal ik goed kunnen invullen. Deze geestelijke stimulans en vergaring van kennis waren echter niet het enige wat ik zocht. Het sociaal contact en buitenactiviteiten zijn twee andere aspecten die ik absoluut wou invullen. Ik heb er tijdens dit jaar een pak vrienden en kennissen aan overgehouden. Eerst en vooral de medecursisten, een samenhangende groep natuurliefhebbers, super gedreven, leergierig en collegiaal hulpvaardig, maar ook de begeleiders, de lesgevers en gidsen. Aan allen dank voor jullie inzet en voor de steun, hulp en uitwisselingen van kennis en weetjes. De “boerderijmeisjes” van de Kinderboerderij De Lenspolder, Marie-Ange Loones en Nancy Vercamer, verdienen een speciale vermelding voor hun immer gulle praktische ondersteuning en morele zachte “druk” om verder te doen; waarvoor een dikke dank u wel. Ik ben er van overtuigd dat ik deze nieuwe vriendenkring verder zal kunnen uitbreiden en tevens voldoende sociale uitwisselingen zal krijgen tijdens de gidsbeurten en activiteiten met de natuurverenigingen waartoe ik ondertussen ook toegetreden ben. Aan buitenlucht was er geen tekort. Niet alleen was de keuze van de excursies ruim en gediversifieerd, ook de meteotypes waren dat: wind, zon, gutsende regen, vriesweer en sneeuw, we hebben het allemaal gehad. In de toekomst zie ik hierin ook geen verandering en zal ik dus zeker ook hierin aan mijn trekken kunnen komen. De keuze van mijn terrein voor deze studie leek voor mij als Nieuwpoortenaar nogal voor de hand liggend, maar toch bleek dit minder evident dan ik eerst gedacht had. De diversiteit aan biotopen binnen dit reservaat, slikken- en schorren, zeereepduinen, mos- en grasduinen, bermen en strand, is groter dan ik ingeschat had en noopte mij tot afbakening van mijn studieterrein binnen dit gebied. Voorlopig heb ik mij beperkt tot de feitelijke specifieke slikken en schorren. Er ligt binnen dit terrein dus nog studiewerk op mij te wachten. Het past hier om mijn mentor, Walter Wackenier, te bedanken voor zijn deskundige en bereidwillige begeleiding door dit terrein. Walter, ik hoop dat ik nog veel van jou zal mogen leren en dat we nog vaak samen op stap zullen kunnen gaan. De in de tekst aangehaalde soorten zijn meestal vermeld enkel met hun Nederlandse soortnaam. Dit om de leesbaarheid te bevorderen. Enkel waar het echt beduidend was voor de uitleg werd de wetenschappelijke naam erbij vermeld. In de soortenlijsten achteraan staat bij elke soort de wetenschappelijke naam wel vermeld. Aan allen die ik hier zou vergeten zijn te vermelden en die mij gesteund hebben in welk domein ook: hartelijke dank! Alain Maes
1
INHOUDSOPGAVE 1 Beschrijving van het gebied .......................................................................................................... 3
1.1 Situering ..................................................................................................................... 3 1.2 Statuut en bescherming ........................................................................................... 3 1.3 Geschiedenis ............................................................................................................. 3 1.3.1 De oorsprong ........................................................................................................ 3 1.3.2 De aftakeling......................................................................................................... 4 1.3.3 Een ommekeer ..................................................................................................... 4 1.3.4 ‘Plan Zeehond’ en het herstel ............................................................................... 5 1.3.5 Wat kan de toekomst nog brengen?..................................................................... 6 1.4 Beschrijving ............................................................................................................... 6 1.5 Beheer ........................................................................................................................ 7 1.6 Afbakening studiegebied .......................................................................................... 8 1.7 De IJzer ....................................................................................................................... 8 2 Slikken en schorren ...................................................................................................................... 10
2.1 Getijdewerking ......................................................................................................... 10 2.2 Slik en schor ............................................................................................................ 12 2.3 Verticale gradiënt .................................................................................................... 14 3 Flora ............................................................................................................................................... 15
3.1 Overleven met de voeten in het zout ..................................................................... 15 3.2 Het slik ...................................................................................................................... 15 3.3 De lage schor ........................................................................................................... 16 3.4 De hoge shor ........................................................................................................... 17 3.5 De duinen ................................................................................................................. 18 3.5.1 Wegdistel. ........................................................................................................... 18 3.5.2 Blauwe bremraap. .............................................................................................. 18 3.5.3 Japanse duizendknoop....................................................................................... 18 3.5.4 Boksdoorn .......................................................................................................... 18 4 Fauna ............................................................................................................................................. 19
4.1 Het slik ...................................................................................................................... 19 4.2 De schor ................................................................................................................... 20 4.3 Vogels ....................................................................................................................... 20 4.3.1 Zeevogels ........................................................................................................... 20 4.3.2 Bergeend ............................................................................................................ 22 4.3.3 Waadvogels ........................................................................................................ 22 4.3.4 Reigers ............................................................................................................... 23 4.3.5 Zangvogels en andere ........................................................................................ 24
Terreinstudie Alain Maes – cursus natuurgids 2012-2013
2
4.3.6 Een komen en gaan ........................................................................................... 24 4.4 Zoogdieren ............................................................................................................... 24 4.4.1 Zeehond ............................................................................................................. 24 4.4.2 Konijn.................................................................................................................. 25 4.4.3 Vos ..................................................................................................................... 25 4.5 Vissen ....................................................................................................................... 25 4.6 Insecten .................................................................................................................... 25 5 Andere organismen ...................................................................................................................... 26
5.1 Zeevonk .................................................................................................................... 26 5.2 Slijmzwam ................................................................................................................ 26 6 Chronologisch verslagen van de bezoeken ............................................................................... 27 7 Didactische uitwerking ................................................................................................................. 41
7.1 Scenario voor een geleide wandeling ................................................................... 41 7.2 Educatieve troeven en natuurwaarde .................................................................... 41 7.2.1 Spontaneïteit ...................................................................................................... 41 7.2.2 Zeldzaamheid ..................................................................................................... 41 7.2.3 Diversiteit ............................................................................................................ 41 Bijlage A.
Het getij verklaard ......................................................................................................... 42
A.1. Aantrekking door de maan ................................................................................... 42 A.2. Centrifugale kracht ................................................................................................ 42 A.3. Invloed van de zon ................................................................................................. 42 A.4. Dagelijkse verschuiving ........................................................................................ 43 A.5. Amplitudeschillen .................................................................................................. 43 A.6. De leeftijd van het getij .......................................................................................... 44 A.7. En aan onze kust ................................................................................................... 44 Bijlage B.
Scenario voor een Geleide wandeling ......................................................................... 45
Bijlage C.
Literatuurlijst en Bronnen ............................................................................................. 47
Bijlage D.
Soortenlijst ..................................................................................................................... 48
Terreinstudie Alain Maes – cursus natuurgids 2012-2013
3
1 BESCHRIJVING VAN HET GEBIED 1.1
SITUERING Te Nieuwpoort, tussen een bos van zeilmasten, een militair domein en een druk bevaren havengeul bevindt zich op de rechteroever van de IJzer het Vlaams Natuurreservaat IJzermonding (VNR IJzermonding). Dit is sinds 2003 een hersteld natuurreservaat van iets meer dan 130 ha, eigendom van het Vlaamse Gewest. Ten noordwesten en in het noorden wordt het begrensd door de Noordzee. Ten noordoosten ervan ligt het militair domein Kamp Lombardsijde en ten oosten landbouwgrond in de Hemmepolder. In het zuiden ligt de jachthaven Novus Portus. Ten zuidwesten en westen vinden we de havengeul met op de linkeroever ervan de agglomeratie van Nieuwpoort. De riviermonding sluit er aan met strand, zeereepduinen, achterliggende duingraslanden en mosduinen tot en met de polders. Het omvat ook slikken en schorren en vormt daardoor een uniek ecosysteem. Een dergelijk biotoop blijft in Vlaanderen beperkt tot hier de monding van de IJzer, de Baai van Heist, het Zwin en de Zeeschelde.
1.2
Figuur 1: Ligging van het VNR IJzermonding © Google earth
STATUUT EN BESCHERMING1 Het VNR IJzermonding is een Vlaams natuurreservaat met een erkend natuurbeheersplan op het gewestplan aangeduid als natuurreservaat en beschermd landschap. Het is eigendom van het Vlaamse Gewest en wordt beheerd door het Agentschap voor Natuur en Bos (ANB). Het gebied grenst in het noordwesten aan de Vlaamse Banken, een reeks zandbanken voor onze i kust, dat sedert 1984 een erkend RAMSAR-gebied is. Het reservaat wordt sedert 1988 beschermd ii iii door de Vogelrichtlijn . Het maakt als Habitatrichtlijngebied tevens deel uit van het Europese netwerk iv v Natura 2000 . Het domein valt eveneens volledig onder het Vlaams Duinendecreet van 1993 , ingevoegd in de wet op het natuurbehoud van 12 juli 1973, waardoor elke bouwactiviteit er verboden is. Het reservaat zelf is enkel toegankelijk onder begeleiding van een natuurgids of werknemer van ANB. In het voorjaar zijn hieraan nog bijkomende beperkingen opgelegd om broedende vogels niet te verstoren. Zo kunnen de schorren ten noorden van de kijkhut niet betreden worden tussen 15 april en 15 juli.
1.3
GESCHIEDENIS
1.3.1
De oorsprong De IJzermonding zoals we die nu kennen vindt zijn ontstaan rond 1134 nadat een dijkbreuk de haven van Lombardsijde vernielde en waardoor de toenmalige, meer oostelijk gelegen, IJzermonding afgesloten raakt. De stroom kiest een nieuw tracé waar nu de havengeul ligt. Langs deze nieuwe havengeul ontstaat een nieuwe haven Novus Portus of Nieuwe haven dewelke zal uitgroeien tot het huidige Nieuwpoort.
1
Zie ook de respectieve verwijzingen op het einde van het hoofdstuk.
Terreinstudie Alain Maes – cursus natuurgids 2012-2013
4 1.3.2
De aftakeling De linkeroever was reeds deels ingedijkt sinds de Middeleeuwen maar had nog een ongerepte duinengordel en een slikken en schorrengebied ten westen ervan. In 1862 zijn alle slikken en schorren 2 op deze linkeroever verdwenen . In 1869 wordt op de linkeroever de spoorlijn Diksmuide–Nieuwpoort doorgetrokken tot in Nieuwpoort-Bad en in 1886 wordt de tramlijn Oostende-Nieuwpoort in gebruik genomen waardoor de agglomeratie van Nieuwpoort en infrastructuurwerken ten behoeve van het explosieve toerisme op gang komen. Ook de slikken en schorren op de rechteroever blijven niet gevrijwaard. Rond 1890 verdwijnen 5 ha om plaats te maken voor oesterputten en de aanleg van een onverharde weg door de duinengordel met een ‘Passerelle’, een vlonderpad, over de strandvlakte bij de monding die aansluit op een veer over de IJzer. Het slik- en schorgebied langs de rechteroever van de IJzermonding was omstreeks het einde van de ste 19 eeuw nog 60-70 ha groot. In 1904 wordt het gebied door Prof. J. Massart reeds als waardevol aangeduid om als natuurreservaat geklasseerd te worden. WO I smoort die plannen in de kiem. In 1996 blijven hier nog minder dan 5 ha slikken en minder dan 4 ha schorren van over. De rest is opgespoten en/of bebouwd. ste
De rechteroever wordt tijdens de eerste helft van de 20 eeuw verder aangetast: • door de komst van meer oesterputten (1907) en het zgn. Mosselkot; • door de aanleg van een golfterrein (1911) dat meer dan 15 ha schor en 40 ha van het aangrenzende duinengebied vernietigt; • door het oorlogsgeweld en de onderwaterzetting van WO I; • aanleg van een 400 m lange kaaimuur op de rechteroever en 200 m dijk langs de zeereepduinen aansluitend op het oosterstaketsel die de strandvlakte op de rechteroever afsluit van de zee (jaren 30) en door eolische inwerking tot duinengebied omvormt; • tijdens WO II (1940-45), door ontginning voor de verdedigingswerken van de Duitse bezetter en het oorlogsgeweld; • door het aftakelen van de waterkwaliteit komende uit de IJzer dat 2 keer per dag in de monding wordt geloosd; • sterke vergrassing door het verdwijnen van het grazende vee en uitblijven van adequaat beheer; • door de aanleg van de marinebasis en het bijhorende getijdedok en slipway (1957) en later het militair domein Kamp Lombardsijde in het meer noordelijk en noordoostelijk gelegen gebied; • door het opspuiten van de schorren met bagger uit de havengeul; De marinebasis 1958 © Recollecting Landscapes (Bijlage C nr. 3)
• • 1.3.3
door de aanleg van de nieuwe jachthaven Novus Portus (1971) ten zuiden van de Kreek van Lombardsijde waarbij het bagger op de schorren werd opgespoten; door de aanleg van een zanddijk (1971) rond het opgespoten gebied.
Een ommekeer In 1961 is er een nieuwe aanzet tot natuurbehoudsinitiatieven en in 1962 worden de schorren en het bij het militair domein aansluitend opgespoten terrein (Figuur 2) erkend als “natuurgebied met wetenschappelijke waarde of natuurreservaat”. Het is dan eigendom van het Ministerie van Openbare Werken - Dienst der Kust, de huidige Administratie Waterinfrastructuur en Zeewezen van de Vlaamse 2
Topografische kaart van 1862 (Dépôt de la Guerre) (Bijl. C nr. 4)
Terreinstudie Alain Maes – cursus natuurgids 2012-2013
5 Gemeenschap. Het wordt contractueel voor onbepaalde duur overgedragen aan de toenmalige 3 Belgische Natuur- en Vogelreservaten v.z.w., later Natuurreservaten v.z.w. . Deze vereniging realiseert tussen 1965 en 1968 bijkomende gebieden door huur van private enclaves. Deze huur gaat in 1968 over op de Rijksuniversiteit Gent (RUG) tot zijn definitief einde in 1983. De RUG gebruikt deze als biologisch station voor opleiding en ecologisch en botanisch onderzoek. Ondanks deze erkenning van het gebied als waardevol maar vooral doordat het gebied nog niet de status van officieel erkend 4 natuurreservaat bezit kan de verdere aftakeling van slikken en schorren echter verder doorgaan. Pas in 1981 krijgt het gebied de aanduiding “natuurreservaat” op het gewestplan. Het gebied is dan nog beperkt tot het gebied ten zuidoosten van de marinebasis (Figuur 2). De zeepreepduinen en het strand noch de marinebasis zelf behoren op dat moment tot dit reservaat. In de jaren 80 worden ook de Europese overheden er zich uiteindelijk van bewust dat er iets moest veranderen inzake milieu en natuurbescherming en komen er 5 regelgeving en wetten . 1.3.4
‘Plan Zeehond’ en het herstel In 1993 wordt de IJzermonding beschermd door het Duinendecreet en wordt de aanzet gegeven tot een concreet herstelplan van de IJzermonding. vi Natuurreservaten v.z.w. stelt het “Plan Zeehond” voor dat concrete maatregelen aangeeft om een betere milieukwaliteit en duurzame natuur te realiseren in en rond de IJzermonding. Deze omvatten: • maximale bescherming als reservaat; Figuur 2: Afbakening NR in 1981 • verwerving van de oude en vervallen marinebasis als natuurreservaat; • afbraak van alle gebouwen in het reservaat die geen functie hebben voor het natuurbehoud; • voldoende rust op de hoogwater vluchtplaatsen en het strand; • aanpak van de watervervuiling; • aanpak van de zwerfvuilproblematiek in de schorren; • visvriendelijke aanpassing van de sluizen; • afgraven van de opgespoten terreinen en niet functionele dijken; • ontwikkeling van een natuurlijke strandzone; • natuureducatieve uitbouw van het reservaat; • oprichten van een commissie voor het beheer. In 1995 krijgt de RUG opdracht van de Vlaamse Minister voor natuurbehoud om een herstelplan uit te 6 werken dat in 1996 voltooid en goedgekeurd wordt. Dit opent de weg voor een herstel: • 1998: de marinebasis wordt overgedragen aan de Vlaamse Gemeenschap; • 1999: het uitgebreide VNR IJzermonding (Figuur 1) verkrijgt het statuut “natuurreservaat”; ste • 1999-2000: uitvoering herstelplan – 1 fase. De gebouwen van de marinebasis worden afgebroken; de • 2000-2001: uitvoering herstelplan – 2 fase. De dokken, pieren en kaaien worden verwijderd en 3 ontmanteld. 178.000 m opgespoten grond wordt 3 verwijderd waarvan 143.000 m duinzand hergebruikt wordt voor de realisatie van de duinen ten noorden van het voormalige getijdendok; de fase. • 2002-2003: uitvoering herstelplan – 3 3 300.000 m opgevoerde grond wordt afgegraven in 3 het zuidoostelijke deel. 58.000 m duinzand wordt hergebruikt voor de zeedijk in het oostelijke deel van het reservaat. • 2005: afbraak van het Mosselkot; Oesterputten en Mosselkot 1995 © Recollecting Landscapes(Bijlage C Nr. 3) • 2008: bouw van de vogelkijkhut. 3
Deze vereniging fuseerde later in 2002 met ‘De Wielewaal’ tot het huidige ‘Natuurpunt v.z.w.’ Zoals voorzien in de wet op het natuurbehoud van 12 juli 1973. 5 Zie paragraaf 1.2 6 Bijl. C nr. 4. 4
Terreinstudie Alain Maes – cursus natuurgids 2012-2013
6 Dit herstel werd mede mogelijk gemaakt door financiering door Europa in het kader van het Lifevii project ‘Integral Coastal Conservation Initiative’ . 1.3.5
Wat kan de toekomst nog brengen? Het natuurgebied komt uit ecologisch oogpunt ook in aanmerking voor de oprichting van een “integraal kustreservaat”. Dit is een planologisch en juridisch beschermd gebied dat alle plaatselijk voorkomende, zowel mariene, estuariene als terrestrische componenten van het kustecosysteem 7 omvat . Een dergelijk reservaat is langs onze kust slechts mogelijk aan de IJzermonding en omvat een complex van zandbanken, strand, duinen, slikken, schorren en polders. Daarmee zou echter ook 15 ha van de Hemmepolder bij het VNR moeten ingelijfd worden en zouden de Vlaamse Banken ook formeel tot dit VNR behoren. Het zou dan volgende entiteiten omvatten: • De Vlaamse Kustbanken; • Het strand tussen havenhoofd (oost) en het geplande strandhoofd ter hoogte van de schietstand (ca. 45 ha); • De zeereepduinen en achterliggend duinengebied (47 ha, deel militair domein inbegrepen); • Slik en schor langs de havengeul en rond de Kreek van Lombardsijde (ca. 36 ha); • De contactzone tussen slikken en schorren, schorren en duinen, duinen en polder (ca. 11 ha); • De Hemmepolder met strandrecht- en schorgronden (ca. 15 ha). Dit toekomstplan is vooralsnog niet volledig weerhouden. De inlijving van de Hemmepolder is nog niet echt gepland. Een bijkomende studie inzake hydrologisch onderzoek en in het kader van de kustverdediging dringt zich hier trouwens nog op. Op het strand zijn de werken voor een nieuw strandhoofd 10, bestaande uit palen, wel voorzien ten oosten op de grens met het schietveld van het militair domein ‘Kamp Lombardsijde’. De werken hiervoor werden uitgevoerd maar de palen zaten blijkbaar niet diep genoeg en spoelden weer uit. Deze plannen zijn nu opnieuw ter studie. Bijkomende afgravingen zijn nog uit te voeren op een deel net ten zuiden van de voormalige marinebasis. Concreet zijn hier evenwel nog geen plannen voor uitgewerkt. Daarnaast is een studie aan de gang om de betonnen duinvoetversterking te verwijderen. Het verwijderen ervan lijkt voor sommigen niet meer noodzakelijk gezien ze ondergestoven is. Maar zal deze visie het halen? In de havengeul is in het kader van de kustverdedigingswerken een stormkering voorzien. Wat de invloed van deze vernauwing zal zijn op de hydrodynamica en op het reservaat valt ook nog af te wachten.
1.4
BESCHRIJVING Het reservaat bestaat in het zuidelijkste deel voornamelijk uit slikken bevloeid door de Kreek van Lombardsijde die de monding van het Geleed vormt. Deze slikken worden in het zuiden afgesloten van de jachthaven door de Halvemaansdijk met een strandhoofd als uitloper tot de havengeul. Een polderdijk vormt er de oostelijke grens met de binnendijkse agrarische Hemmepolder. Het Piete Sas op het Geleed in die dijk sluit de Kreek van Lombardsijde af bij vloed. De landbouwer regelt er de bediening van en opent het wanneer zijn akkers afgewaterd moeten worden. Op het einde van die dijk, net voor de dijk overgaat in een duinengordel, vinden we er de voormalige oesterputten. Naast deze oesterputten, waar voorheen het Mosselkot stond, vinden we een amfitheater en wat verderop een vogelkijkhut op een duin met uitzicht over de kreek, de havengeul en de schorren. Noordwaarts van de kreek vinden we hoofdzakelijk door kreken en een centrale geul doorploegde schorren tot aan de zone waar vroeger de marinebasis was. Langs de havengeul en dieper landinwaarts waar vroeger de getijdedokken van de marinebasis lagen zijn ze afgezoomd door slikken. Vanaf een uitkijktoren op de westelijke oever van de havengeul kunnen liefhebbers de vogelkolonies die hierop vertoeven bekijken. Ten noorden en ten oosten van deze schorrevlakte vinden we een duinengordel die verder noordwaarts overgaat in zeereepduinen en strand. In het oosten sluit deze duingordel aan met het militair domein.
7
Naar Bijl. C nr. 4
Terreinstudie Alain Maes – cursus natuurgids 2012-2013
7
Figuur 3: Beschrijving VNR IJzermonding Achterliggende foto © Beheersplan VNR IJzermonding dd. 2006
De volledige oostrand is omzoomd door een voor het publiek vrij toegankelijk wandel- en fietspad hetwelke toegang verleent tot de vogelkijkhut en enkele uitkijkplaatsen. Dit pad gaat van de Halvemaanstraat (aan de jachthaven) in het zuiden over de polderdijk en dan verder over een duingordel tot aan de zuidrand van de zeeduinenrij om daar westelijk door de duinen te steken naar de havengeul tot de oostelijke aanlegplaats van het veer. Ook het strand en de oude zeedijk zijn toegankelijk voor het publiek. Langs het pad staan op regelmatige afstand informatieborden met educatieve duiding, Scotty is er de gids. De westelijk rand is de havengeul waar dukdalven de vaargeul scheiden van het natuurreservaat. Ook deze dukdalven zijn vaste pleisterplaatsen voor vogels, weekdieren en wieren en vormen abiotische componenten van het gebied. 1.5
BEHEER Het beheer van het natuurreservaat is in handen van ANB. De beheerswerken zijn eerder beperkt. De hoofdbrok bestaat uit begrazing van de schor door Vlaamse schapen. Dit is uitbesteed aan een schapenboer. Van nature leidt successie op schorren tot monospecifieke vegetaties van Strandkweek. Dit ras schapen prefereert natuurlijk malse soorten wanneer die aanwezig zijn in het voorjaar en de zomer, maar in de winter grazen ze ook de Strandkweek waarmee gepoogd wordt deze in toom te houden en de diversiteit in de vegetatie te bevorderen. Bijkomend voordeel van dit ras zijn de eerder hoge poten die het lopen in de oneffen schorren makkelijker maakt. Tijdens het broedseizoen is de begrazing beperkt tot het noordelijk deel van het reservaat teneinde de broedende vogels niet te verstoren. Tijdens deze broedperiode, gaande van 15 april tot 15 juli, worden ook geen bezoekers en gidsen toegelaten in de schorren ten noorden van de kijkhut. Het zou ook aangeraden zijn de hoogwatervluchtplaatsen van de vogels te ontzien van Terreinstudie Alain Maes – cursus natuurgids 2012-2013
8 8
twee tot drie uur voor en na hoogwater zodat de vogels buiten hun foerageertijd de nodige rust krijgen. Bezoekers vormen de voornaamste verstoorders en het is als gids onze plicht hiermee rekening te houden tijdens wandelingen. Echter ook laagvliegende vliegtuigen en helikopters o.a. van ste de 40 Smaldeel SAR zouden zich daaraan moeten kunnen houden en niet over dit reservaat of de havengeul vliegen indien niet echt noodzakelijk. Een of tweemaal per jaar wordt er een schorre opkuis georganiseerd, dit gebeurt o.a. eind maart samen met de lokale natuurverenigingen en vrijwilligers. Ook worden delen rond de kijkhut en de toegangspaden gemaaid door personeel van ANB. Het is mij tijdens de vele wandelingen opgevallen dat er naarmate het jaar vordert, er meer en meer zwerfvuil verschijnt waaronder ook veel plastiek en poiepschuim. De IJzer en de kanalen brengen merkbaar niet alleen zoet water in het estuarium maar ook veel meegespoeld vuil. Waar en indien nodig worden zonevreemde exoten verwijderd. Dit is bv. het geval met de Japanse duizendknoop, een zeer invasieve soort, die op de berm naast de kreek aanwezig is. 1.6
AFBAKENING STUDIEGEBIED Het gebied waar ik mijn studie toe beperk is het deel van het reservaat begrensd in het noorden en noordoosten door de duinen. Dit wil zeggen de feitelijke slikken en de schorren van het reservaat. Ik ga hier dan ook specifiek dieper in op de fauna en flora specifiek voor dit biotoop. Dit wil echter niet zeggen dat er geen waarnemingen gebeurd zijn in de duinen maar die zullen, behalve uitzonderlijke gevallen, hier niet in detail aan bod komen.
1.7
DE IJZER De IJzer is onlosmakelijk verbonden met het natuurreservaat. Het is de enige stroom waarvan de monding zich op Belgisch grondgebied bevindt. De IJzer ontspringt in Noord-Frankrijk tussen Lederzeele en Buysscheure. Hij is 78 km lang waarvan 45 km op Belgisch grondgebied. Zijn verval en zijn debiet zijn eerder gering, de bron ligt op een hoogte van slechts 35 m boven zeeniveau. Naast de IJzer zelf, monden nog vijf kanalen via een sluizencomplex uit in de havengeul. Door zijn vorm wordt dit sluizencomplex de Ganzenpoot genoemd. De bouw van dijken, de aanleg van sloten en kanalen en de aanleg van sluizen hebben er toe geleid dat het oorspronkelijk slikken- en schorrenlandschap van het hinterland ingepolderd werd. Een deel ervan bevindt zich nog steeds onder het hoogwaterpeil van de Noordzee en wordt tegen de vloed beschermd door het ingenieus complex van vannen (of uitlaatsluizen) en sluizen. De vannen maken het mogelijk dat de polders zich kunnen ontdoen van het overtollige water, terwijl de sluizen het waterpeil van de kanalen ten behoeve van de scheepvaart regelen en toelaten om schepen te versassen. Hierdoor wordt meteen ook de getijdewerking beperkt tot de havengeul. De slikken en schorren aan de IJzermonding worden in de meeste literatuur onder de zoutwaterschorren en –slikken gerangschikt. Dit is naar mijn mening niet helemaal juist. Immers, de IJzer en de kanalen brengen zoet water in de havengeul dat zich mengt met het zoute water uit zee tot een eerder brak water. Ik zou dit biotoop dus eerder brakwaterschorre en –slikken durven noemen. Deze voortdurende wisselwerking tussen zout en zoet water schept trouwens een bijzonder biotoop dat in België zijn gelijke niet vindt. Het Zwin en de Baai van Heist, twee andere slikken- en schorrengebieden aan onze kust, verschillen immers hierin met de IJzermonding. Deze worden immers uitsluitend door zout zeewater overspoeld.
8
Bijl. C nr. 14
Terreinstudie Alain Maes – cursus natuurgids 2012-2013
9
Verwijzingen i.v.m. beschermingsrichtlijnen en -‐maatregelen: i
De ‘Overeenkomst inzake watergebieden die van internationale betekenis zijn, in het bijzonder als woongebied voor watervogels’, beter bekend als de ‘RAMSAR-Conventie’, beoogt het wereldwijd behoud en duurzaam beheer van wetlands, met bijzondere aandacht voor bescherming van de leefgebieden van watervogels. België ondertekende de Conventie in 1975 en duidde via KB van 27/09/1984 zes gebieden aan, waaronder de ‘Vlaamse Banken’ net voor de Westkust. RAMSAR verwijst naar de stad in Iran waar deze internationale conventie in 1971 ondertekend werd tijdens de Internationale Conventie inzake Draslanden en Watervogels.
ii
De Europese Gemeenschap vaardigde in 1979 ‘Richtlijn 79/409/EEG inzake behoud van de vogelstand’ uit, beter bekend als de ‘Vogelrichtlijn’. Het doel ervan is de instandhouding van alle natuurlijk in het wild levende vogelsoorten op het Europese grondgebied te bevorderen. Het Vlaamse Gewest heeft bij Besluit Vlaamse Regering (BVR) van 17/10/1988 hiertoe 23 speciale beschermingszones aangeduid waaronder de Westkust.
iii
De ‘Europese Habitatrichtlijn’, Richtlijn 92/43/EEG van 21/05/1992 streeft naar de instandhouding en het herstel van natuurlijke habitatten en de wilde fauna en flora in de verschillende lidstaten teneinde de biodiversiteit in de lidstaten te behouden.
iv
Natura 2000’ is een Europees netwerk van natuurgebieden. Het omvat alle gebieden die aangewezen zijn op grond van de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn.
v
Het ‘Duinendecreet’ werd goedgekeurd door de Vlaamse Executieve in juli 1993. Op 15 september 1993 werd het uitvoeringsbesluit genomen waardoor alle aangeduide gebieden planologisch beschermd worden. Hieronder werd ook het militair domein van Nieuwpoort-Lombardsijde als ‘beschermd duinengebied’ aangeduid bij besluit van 16 november 1994, definitief bekrachtigd bij decreet van 21 december 1994.
vi
De naam verwijst naar de betrachting om de Zeehond terug aan te trekken. Deze soort staat aan de top van de voedselpiramide voor een dergelijk biotoop en wanneer die verschijnt is dat een teken dat de milieukwaliteit er aanvaardbaar is geworden.
vii
Het Life-project ‘Integral Coastal Conservation Initiative’ (ICCI) van de Europese Unie omvatte niet alleen het herstel van de IJzermonding maar daarnaast konden nog verschillende andere projecten aan en voor onze kust door de Europese Unie mede gefinancierd worden.
Terreinstudie Alain Maes – cursus natuurgids 2012-2013
10
2 SLIKKEN EN SCHORREN 2.1
GETIJDEWERKING Het getij is de belangrijkste abiotische factor voor dit biotoop en is onvermijdelijk verbonden met het ontstaan, evolutie en interne differentiatie van de fauna en flora op slik en schor. Het heeft een grote invloed op de biotiek in deze biotoop. Een woordje over de getijdewerking is hier dan ook niet overbodig. Twee maal per dag is het hoogwater (HW) of vloed en evenveel keer laagwater (LW) of eb. Het tijdverschil tussen twee opeenvolgende keren vloed op één plaats is 12 uur en 25 minuten. Anderzijds valt op dat het tijdstip van vloed en eb, alsook het hoogteverschil verschillend is van plaats tot plaats aan de kust van de Noordzee. We bemerken ook dat het niveau van de opeenvolgende vloed respectievelijk eb op een zelfde plaats verschilt van dag tot dag. Als het niveau van vloed het hoogst en dat van eb het laagst zijn, spreekt men van springtij, ‘stroomty’ in het plaatselijke dialect. Dat komt bij ons ongeveer 2 dagen na nieuwe en volle maan (NM en VM). Ongeveer een week later, 2 dagen na eerste respectievelijk laatste kwartier (EK en LK) is de getijdeamplitude dan weer het kleinst en spreken we van doodtij, ‘kranke ty’ in het lokale dialect. Het verschil in waterkolom die verplaatst moet worden in diezelfde tijdspanne (± 6 uren) tussen springtij en dood tij bedraagt ongeveer 2,5 m zodat de betekenis van die plaatselijke termen eerder tot de verbeelding spreken dan de officiële benamingen. Een meer uitgebreide verklaring voor het getij is te vinden in Bijlage A.
De Kreek van Lombardsijde bij springvloed (11 Aug 2013, TAW = 4,96 m))
Terreinstudie Alain Maes – cursus natuurgids 2012-2013
11
De schorren boven bij eb, onder bij springvloed. (10 resp. 11 Aug 2013)
Terreinstudie Alain Maes – cursus natuurgids 2012-2013
12 2.2
SLIK EN SCHOR Het meest kenmerkende van deze biotoop is dus zijn periodieke overstroming. In het natuurreservaat wordt ongeveer een derde van zijn oppervlakte dagdagelijks overspoeld bij vloed. Slikken en schorren vinden we wereldwijd enkel in ondiepe kustvlaktes, lange oevers van zeearmen of in estuaria waar de dynamiek van het water van dien aard is dat voornamelijk fijne deeltjes afgezet worden. Op het strand laat de zee alleen grove zandkorrels achter. Fijnere deeltjes krijgen in de branding geen kans om te bezinken. Waar de zee via een geul of estuarium, wat hier dus het geval is, een vlakte achter de duinen bevloeit neemt de kracht van de golven en de stroming af zodat zich fijner sediment kan afzetten en er zich zo een sliblaag vormt. Dit fijnere sediment noemt men slib en bestaat uit fijne klei. De slibplaat die bij elke vloed 9 overspoeld wordt noemt men het slik of wad . De hoger gelegen platen die alleen bij spring- of 10 stormvloed overspoeld worden zijn de schorren of kwelders . Periodiek bij eb droogvallende eilanden in open waters horen hier niet onder daar het sediment daar door de dynamiek beperkt blijft tot zand. Men spreekt hier van zandplaten. Slikken en schorren zijn bijzonder dynamische gebieden die door water, wind en sedimenttransport worden opgebouwd en afgebroken. Bij elke vloed wordt nieuw sediment aangevoerd en afgezet op de slikken die daardoor steeds opgehoogd worden. De dynamiek wordt steeds geringer en stilaan gaan ze in schor over om tenslotte droog te gaan liggen. Dat is ook het geval in de havengeul zelf die daarom quasi permanent moet gebaggerd worden om de toegang tot de haven te vrijwaren. Uit mijn gesprekken met de verantwoordelijke van ANB blijkt echter de schorrevorming in de Kreek van Lombardsijde van nature zeer miniem te zijn. Dat wordt trouwens bevestigd door de foto’s uit 1904 en 1980 waarop het slik in de Kreek van Lombardsijde er toen ongeveer net zo uitzag als heden. In de studie 11 van 1996 wordt ook gewag gemaakt van erosie van de schorre in het kreekgebied met het ontstaan van een schorreklif tot gevolg. De
Kreek 1904 © Recollecting Landscapes (Bijlage C Nr. 3)
auteurs schrijven deze erosie toe aan de golfwerking in de hand gewerkt door de intensieve baggerwerken in de havengeul. De nauwe monding van de kreek naar de havengeul, die voor sterke stroming zorgt en dus erosie, zou daar echter ook voor iets mee te maken kunnen hebben. We vinden er echter wel Engels slijkgras en Kreek 1980 Zeekraal die in feite pionierplantjes zijn voor © Recollecting Landscapes (Bijlage C Nr. 3) de schorrevorming. De slib vastleggende waarde van deze ijle begroeiing zou eerder gering zijn en de invloed van het fytoplankton zou 12 daarin veel groter zijn . Er werden meetpaaltjes uitgezet in het slik om de verhoging door afzetting en schorrevorming te meten en op te volgen. De schor wordt gekenmerkt door meanderende kreken en geulen. Immers door de opslibbing bij vloed waar het sediment hoofdzakelijk op de oeverranden afgezet wordt, zal de plaat
9
Wad wordt vooral in Nederland gebruikt. In mijn tekst hou ik de benaming slik aan zoals ze bij ons eerder gebruikt wordt maar beide betekenen hetzelfde. Schor wordt in Nederland kwelder genoemd. 11 Zie Bijl. C nr. 4 12 Zie Bijl. C nr. 14 10
Terreinstudie Alain Maes – cursus natuurgids 2012-2013
13 aanvankelijk concaaf, t.t.z. een beetje hol, worden. Het terugtrekkende water van uit het midden zal de plaat eroderen en kreken en geulen trekken via dewelke het water zijn weg terug naar zee zal zoeken.
Kreek in Aug 2013 bij eb vanuit ± dezelfde hoek als uit 1904 en 1980
Kreek (2013) met op achtergrond de geërodeerde schorreklif
Terreinstudie Alain Maes – cursus natuurgids 2012-2013
14 2.3
VERTICALE GRADIËNT Het slik wordt van laag naar hoger ingedeeld in het ‘zandwad’, het ‘gemengd wad’ en het ‘slibwad’. De schor wordt ingedeeld in het ‘laag schor’, dat 2 keer per maand overstroomd wordt, en het ‘hoog schor’, dat slechts enkele malen per jaar onderloopt. Elke zone wordt gekenmerkt door factoren die beïnvloed zijn door de getijdewerking, men spreekt van de verticale gradiënt van het wad (Figuur 4).
Figuur 4: Verticale gradiënt van het wad Van de laagste plaats op het slik tot de hoogste op de schor is er geleidelijke overgang van nat naar droog, van zout naar zoet en van meer tot minder invloed van het getij. De plaats zal dan ook de soorten bepalen die we er kunnen vinden.
Terreinstudie Alain Maes – cursus natuurgids 2012-2013
15
3 FLORA Het zoutgehalte heeft een ingrijpende invloed op de soorten. Iedere soort is immers beperkt tot een bepaalde tolerantiemarge in zoutgehalte. Er zijn slechts weinig plantensoorten die zowel in een zout, brak als zoet milieu kunnen overleven. Riet en Spiesmelde vormen hierop een uitzondering. Zoutmelde bv. zal in dit brakke milieu minder goed gedijen dan in het zoute milieu van bv. het Zwin waar het dan ook in veel grotere aantallen voorkomt dan hier het geval is. Alhoewel de verzanding hierbij ook een rol speelt. De belangrijkste ecologische factoren die de vegetatie beïnvloeden zijn de overstromingsdynamiek (frequentie, duur, hoogte), saliniteit en bodemtextuur die het zuurstofen stikstofgehalte zullen beïnvloeden. De mate van verzanding en het historisch en huidig gebruik en beheer zijn eveneens factoren die invloed hebben op de aanwezige flora. 3.1
OVERLEVEN MET DE VOETEN IN HET ZOUT De planten in het intergetijdengebied, halofyten of zoutminnende planten genoemd, dienen zich te beschermen tegen de saliniteit en het uitdrogend effect, de fysiologische droogte, van het milieu en moeten strategieën ontwikkelen om toch aan voldoende zoet water zien te komen. Het is voor een plant zeer moeilijk om voldoende zoet water op te nemen uit het zoute zeewater. Zo gebruiken ze o.a. strategieën die we ook terugvinden bij de droogteplantjes of xerofyten. • Sommige kunnen water opslaan, de succulenten of vetplanten. • Andere ontwikkelen strategieën om zich tegen uitdroging te beschermen door de verdamping van het opgenomen water te beperken. Dit door beharing van de blaadjes, een waslaag op de blaadjes, ontwikkelen van slechts kleine of weinig bladeren (zoals een wortelrozet) of door hun bladeren op te rollen. • Nog andere gaan het teveel aan zout uitscheiden via zoutklieren (excretie) of opslaan in zeer lage bladeren die door dat teveel aan zout afsterven en afvallen. Verder zien we dat ze vaak slechts ondiep gaan wortelen. Omdat zoet water een kleiner soortelijk gewicht heeft dan zoutwater drijft het zoete hemelwater dus boven op het zoute ingesijpelde zeewater. Door enkel te wortelen in de bovenste laag kunnen de planten na een regenbui toch aan het onontbeerlijke zoete water komen.
3.2
HET SLIK Het slik lijkt op het eerste gezicht een vegetatieloze troosteloze vlakte maar niets is minder waar. In de bovenste millimeters van de sliblaag vinden we ontelbare fotosynthetische eencelligen voornamelijk diatomeeën (kiezelwieren), blauwwieren en andere wiersoorten die de basis vormen van de primaire voedselproductie. Ze vormen er netwerkjes en met slijmafscheidingen binden ze het slib en zetten het vast op de bodem. Ze leven er met 2 miljoenen per cm en geven het slik zijn typische bruinglanzende kleur. Overdag kruipen ze bij eb uit de sliblaag om van het zonlicht te kunnen profiteren en zijn dan zichtbaar als die bruine of 13 groenachtige matten. Ze vormen het microfytobenthos , de basis van de voedselpiramide voor dit biotoop, en voedsel voor o.a. het Wadslakje en depositievoeders. Iets hoger op het slibwad, dichter bij de normale vloedlijn, groeit al Engels slijkgras en Zeekraal. 14 Zeekraal slaat water op in zijn gelede stengels maar past ook de techniek van osmose toe. Het neemt zoutwater op uit de omgeving en verhoogt zo stelselmatig het inwendige zoutgehalte waardoor het zouter wordt dan de omgeving en daardoor in staat is om zoet water uit het zeewater te onttrekken. Zeekraal kan rauw of gekookt gegeten worden. Net hierboven groeit Klein schorrekruid dat eveneens een watervoorraad opslaat in zijn vlezige stengel en vlezige blaadjes.
13
Microfytobenthos zijn eencelligen in het sediment terwijl fytoplankton eencelligen zijn die in de waterkolom zweven. Osmose is een proces waarbij gestreefd wordt naar een evenwicht in opgeloste elementen, hier zout, tussen twee verschillende vloeistoffen, het zeewater en het in de plant opgenomen water, van elkaar gescheiden door een waterdoorlatend membraan, de celwand van de plant in ons geval.
14
Terreinstudie Alain Maes – cursus natuurgids 2012-2013
16 Deze planten zijn pionierplantjes genoemd omdat ze actief bijdragen tot de aanslibbing van bodemmateriaal. Ze houden het slib vast zodat het slik steeds hoger en hoger wordt en in schor overgaat waar weer andere soorten zich kunnen vestigen. Waargenomen soorten (alfabetisch) in deze zone: • Blaaswier (aanspoelsels) • Engels slijkgras • Klein darmwier (aanspoelsels) • Klein schorrekruid • Zeeaster • Zeekraal 3.3
DE LAGE SCHOR Pas op de schor vinden we hogere (overblijvende) planten terug. Op het lage schor vinden we Gewoon kweldergras dat zijn smalle vlezige blaadjes in de lengte oprolt om uitdroging te vermijden. Het is een zeer gegeerde en rijke voeding voor konijnen, hazen en bergeenden. In dezelfde zone vinden we Zeeaster (of Zulte). Zeeaster is eetbaar en wordt voor consumptie aangeboden onder de naam ‘lamsoor’, wat nogal eens tot verwarring leidt met de botanische Lamsoor (Limonium vulgare).
Zeekraal en Zeeaster samen op het slik. Wat bewijst dat zonering nooit perfect afgelijnd is. Deze Lamsoor (of Zwinneblomme) vinden we net iets hoger dan Zeeaster en beschermt zich tegen uitdrogen door een waslaagje op zijn bladeren en via kliertjes onderaan het blad die het overtollige zout afscheiden. Op warme dagen vinden we dan ook wel eens zoutkristallen onder zijn bladeren. Lamsoor is een hoofdvoedsel voor de Rotgans. Eveneens in deze zone maar daar waar zand is afgezet, vinden we Gewone zoutmelde (of Obione). Zijn aanwezigheid duidt op enige verzanding van de bodem. Kleine zilverreiger verpoost tussen Lamsoor in bloei (11 Aug 2013) Terreinstudie Alain Maes – cursus natuurgids 2012-2013
17 We vinden hier ook Zeeweegbree die door slechts een bladrozet te vormen de verdamping van water binnen de perken probeert te houden. Mijn waarnemingen (alfabetisch) in deze zone: • Gewone zoutmelde • Gewoon kweldergras • Klein schorrekruid • Lamsoor • Schorrezoutgras • Zeeaster • Zeekraal • Zeeweegbree 3.4
DE HOGE SHOR Op de hoge schor vinden we planten die minder zout verdragen zoals o.a. Strandkweek, Melkkruid, Gerande schijnspurrie. De Gerande schijnspurrie past een vernuftige truc toe om het stuifmeel bij springtij droog te houden. Wanneer het ondergedompeld wordt, sluit het zijn kroonblaadjes en sluit er een luchtbel in op. Strandkweek is dan weer een invasieve plant die de brakke en zoute schor zou overheersen indien ze niet ingetoomd zou worden. Hier gebeurt dit door begrazing door Vlaamse schapen (cf. paragraaf 1.5). Ook de rietvegetatie, een typische successiestadium voor zoet- en brakwaterschorre, zou het gebied kunnen overwoekeren. Op het vloedmerk en net erboven vinden we Reukeloze kamille. Deze soort wordt soms verdeeld in 2 ondersoorten (elders ook wel als 2 soorten): nl. Zeekamille (of Strandkamille) (Tripleurospermum maritima subsp. maritima of Matricaria maritima) en Reukeloze kamille (Tripleurospermum maritima subsp. indora of Matricaria perforata). Mijn plantengidsen (Bijl. C nr. 7 en 8) maken dit onderscheid niet en gebruiken enkel de naam Reukeloze kamille met de wetenschappelijke naam Matricaria maritima voor deze soort. Net boven het springvloedmerk vinden we ook de zilverkleurige Zeealsem met zijn rozemarijntot lavendelachtige geur. Deze plant wordt in de recentere gids (Bijl. C Nr. 7) benoemd als Duinaveruit. Het is een plant van mediterrane afkomst die van warmte houdt. Hier in het reservaat vinden we dan ook op een zuid gerichte flank van een duintje, beschut tegen de gure noorderwinden. Ze is eerder zeldzaam en volgens mijn bronnen in Vlaanderen alleen nog te vinden in dit reservaat en in het Zwin. ANB heeft met succes een poging gedaan om deze plant te splitsen en uit te zetten op een andere gelijkaardige plaats op de schor. Misschien wordt dit verder uitgewerkt. Mijn waargenomen soorten (alfabetisch) in deze zone: • Gerande schijnspurrie • Melkkruid • Reukeloze kamille • Riet • Spiesmelde • Strandbiet • Strandkweek • Strandmelde • Zeealsem • Zeebies • Zilte schijnspurrie
Terreinstudie Alain Maes – cursus natuurgids 2012-2013
18 3.5
DE DUINEN Op de duinruggen, langs de bermen en paden in en rond het reservaat vinden we dan de klassieke duinvegetatie die ik hier in dit werk niet volledig behandel in overeenstemming met de afbakening van mijn studiebiotoop. De soorten die ik waarnam staan vermeld in de soortenlijst. Enkele ervan zal ik hier toch even aanhalen omdat ze eerder zeldzaam zijn of specifiek zijn voor dit gebied.
3.5.1
Wegdistel. Deze plant is in feite een exoot en hoort hier niet echt thuis. Omdat hij eerder zeldzaam is, wordt hij hier gedoogd. Hij staat net rond de kijkhut en door zijn grote afmetingen belemmert hij nogal het uitzicht vanuit de hut naar de kreek waardoor hij toch deels gemaaid werd door ANB op verzoek van de vogelkijkers.
3.5.2
Blauwe bremraap. Deze plant is een parasiet die hier parasiteert op Gewoon duizendblad. Ze bevat geen chlorofyl of bladgroen en staat in België op de rode lijst als zeer zeldzaam.
3.5.3
Japanse duizendknoop Deze plant staat op de lijst van de 100 ergste invasieve soorten ter wereld. Ze groeit moeiteloos op elke bodem zonder veel eisen eraan te stellen, desnoods door scheuren in asfalt, funderingen en muren heen. Ze lokt quasi geen insecten en is dus ook niet interessant voor vogels en ecologisch volledig oninteressant. Ze wordt daarom ook jaar op jaar bestreden door de beheerder maar ze is quasi onuitroeibaar. ANB geeft echter niet op in deze strijd die voorlopig nog chemicaliënvrij gevoerd wordt.
3.5.4
Boksdoorn Deze plant uit de nachtschadefamilie is een uit Oost-Azië overgebrachte en verwilderde exoot die vooral in de streek van Nieuwpoort voorkomt en ook in het reservaat te vinden is. De vruchten, de Gojibes, worden in Azië, meer bepaald in streken rond de Gele rivier, commercieel geteeld omwille van de hoge vitaminewaarde. De bessen aan de planten bij ons zijn echt, er niet geschikt voor consumptie, eerder giftig te noemen.
Terreinstudie Alain Maes – cursus natuurgids 2012-2013
Japanse duizendknoop
19
4 FAUNA Vooral de slikken vormen een rijke primaire voedselbodem voor heel wat soorten maar ook de schorvegetatie heeft wat te bieden. 4.1
HET SLIK Het slik herbergt een massa aan bodemdiertjes, niet zo zeer in soortenaantal maar wel in hoeveelheid. Ze zijn niet altijd even zichtbaar daar ze meestal ondergronds vertoeven en ook nog eens zeer klein zijn. We vinden er de microfauna (microzoöbenthos), een weinig bekende populatie van microscopisch kleine eencelligen vastgehecht aan de sedimentkorrels. Daarnaast hebben we er de meiofauna (meiobenthos), voornamelijk rondwormen en roeipootkreeftjes tot 1 mm. Zij leven vrij in de met water gevulde poriën tussen de korrels zonder deze te verplaatsen. Tenslotte vinden we er weekdieren zoals Platte slijkgaper, Nonnetje, Kokkel en Strandgaper. Ook Mossel en oesters vinden er hun plaats als er vast substraat aanwezig is waar ze zich op kunnen vasthechten zoals bv. een dukdalf of wrakhout. Daarnaast het Wadslakje, Veelkleurige zeeduizendpoot, Zeepier en Rode draadworm. Ook het Slijkgarnaaltje en Langspriet, orde van 15 de kreeftachtigen, vinden we er terug. Deze groep behoort tot het macrofauna (macrozoöbenthos) en leeft ingegraven in het slib. Om deze diertjes waar te nemen moet er dus min of meer gedolven worden wat zeker niet tijdens elke gidsbeurt kan gebeuren. Te meer dat het betreden van het slik niet zo eenvoudig blijkt te zijn. Deze fauna kan dus moeilijk waargenomen worden maar wanneer men even stil blijft luisteren naast het slik dan horen we ze druk bezig, men zegt dat het slik ruist of zingt. Men ziet ook belletjes op de natte slikken. Typische sporen van deze bodemdiertjes zijn bv. de tandpastahoopjes van de Zeepier, vele gaatjes in het slib zijn toegangen tot de gangetjes van de Zeeduizendpoot en kleine zwarte pilletjes zijn de uitwerpselen van de Rode draadworm. Men kan op die manier het slik lezen. Het Wadslakje is wel makkelijker met het blote oog en zonder graven te vinden. Het graast op blauwwieren en kan zeer lage zoutgehaltes verdragen en dus ook tot in zoet water te vinden zijn. Dit slakje heeft een heel speciale manier om zich bij vloed te verplaatsen: het produceert een vlot van belletjes die hard worden door het water en waaronder het zich mee laat drijven. 2 Het kan in enorme aantallen voorkomen, tot duizenden per m . Deze diertjes voeden zich met organische resten in het water, detritus, dat aangevoerd wordt bij elke vloed.
15
•
Depositievoeders voeden zich met op het slik afgezet detritus (microfytobenthos). Bij de tweekleppigen gekenmerkt door gescheiden sipho’s. Sipho’s zijn buisjes waar respectievelijk het dier zijn voedsel mee opzuigt en de reststoffen uitscheidt. Dit zijn het Nonnetje en Platte slijkgaper. Zij kunnen dus hoger op het slik verblijven en bij afgaand water de bodem blijven aftasten.
•
Suspensievoeders of filtreerders voeden zich met in het water zwevend detritus (fytoplankton). Bij de tweekleppigen gekenmerkt door sipho’s die versmolten zijn in één buis. Dit zijn de Kokkel, Strandgaper, Mossel en oesters maar ook het Slijkgarnaaltje is een filtreerder. Zij zijn dus meer afhankelijk van het water en gaan dus eerder lager op het slik verblijven waar de vloed langer duurt.
•
Sommige soorten doen de twee zoals de Veelkleurige zeeduizendpoot, filtreerder bij vloed en depositievoeder bij eb.
Naast micro- , meio- en macrofauna kennen we nog megafauna dat bovengronds leeft (bv. vogels en zoogdieren)
Terreinstudie Alain Maes – cursus natuurgids 2012-2013
20 Deze diertjes staan onder een zeer grote predatiedruk en moeten zich dus zeer goed beschermen. Elke soort tweekleppige spendeert zijn energie om zich te beschermen aan ofwel een dikkere schelp ofwel het zich dieper ingraven. In het eerste geval is veel energie en kalk nodig voor een stevige schelp maar het moet zich niet zo diep ingraven en kan het doen met kortere sipho’s. In het andere geval moet er energie gestoken worden in dieper ingraven en dus langere sipho’s. Ook zal het zijn plaats op het slik (zandwad, gemengd wad of slipwad) bepalen in functie van zijn vijanden (Figuur 4). De Kokkel, die we als suspensievoeder eerder in het zandwad zouden verwachten, is daarbij een speciale gast die zijn keuze in het midden maakt omdat hij zowel door vogels als door vissen gepredeerd wordt. De vloed brengt immers ook vissen met zich mee, vooral platvissoorten die jagen op weekdiertjes of op hun sipho’s, de zgn. siphoknabbelaars. De Kokkel heeft daarom trouwens ook een eerder stevige schelp. 4.2
DE SCHOR Ook op de schor vinden we bodemdiertjes terug. Een kreeftachtige is de Kwelderspringer, een broertje van de Strandvlo, die we makkelijk zien springen wanneer we een stuk wrakhout of rottend wier op de vloedlijn optillen. Verder kunnen we er ook Schorrenslak en Kwelderslak, twee vegetarische naaktslakjes, terugvinden. Ook Gewoon muizenoortje en Gray’s kustslakje, twee grazende huisjesslakken, zijn er thuis. Behalve de Kwelderspringer, heb ik nog geen van de andere soorten kunnen waarnemen.
4.3
VOGELS Vogels zijn niet weg te denken uit de slikken en schorren. Foeragerend op het slik bij afgaand water, voor het wassende water schuilend en rustend op de schor of nog hoger in de duinen bij vloed. Of net andersom, jagend vliegend en duikend boven het water bij opkomend tij en rustend bij eb. Hun voorkomen is echter niet los te denken van de achterliggende duinen en polders of van de aanwezigheid van het strand en de zee. Slikken en schorren vormen trouwens voor quasi geen enkele soort een exclusief broedgebied. D.w.z. dat ze ook op andere nabijgelegen al dan niet kunstmatige of opgespoten terreinen kunnen broeden. Vooral in de winter komen in de getijdenzone zeer hoge concentraties steltlopers en zeevogels voor.
4.3.1
Zeevogels De term zeevogel is een informele biologische term voor die soorten vogels die zich hebben aangepast op een leven langs of in de buurt van de kust of in zee. Ze vormen dus geen taxonomische groep op zichzelf. Toch vertonen de verschillende families enkele gelijkaardige kenmerken. Ze voeden zich in zout water. Over het algemeen leven ze langer, broeden ze later met minder eieren maar met een intensievere broedzorg. Het duurt ook langer vooraleer ze geslachtsrijp worden. Het gaat hem hier vaak over meerdere jaren zoals bv. bij de Zilvermeeuw waar men 4 jaren moet tellen. De meeste soorten nestelen ook in soms grote en dichtbevolkte kolonies. Dit doen ze om zich te beschermen maar dit vormt meteen een kwetsbaarheid van deze vogels. Als er in zo’n kolonie iets mis gaat dan treft dit meteen de ganse kolonie en de ganse Europese populatie. Bij ons voorkomend en regelmatig in het reservaat waar te nemen zijn daar onder meer: meeuwen, sternen en aalscholvers. Zoutklieren worden door zeevogels gebruikt om overtollig zout af te scheiden dat ze binnen krijgen tijdens het eten en drinken en om hun interne osmose te regelen. Ze hebben ook net als de meeste vogels, mits uitzonderingen, een waterdicht verenkleed dat veel dikker is dan landvogels om hen droog te houden. Ze beschikken daarenboven bijna altijd over zwemvliezen om hun loop-, zwem- en duikvermogen te bevorderen. Het verenkleed van zeevogels is minder kleurrijk dan dat van landvogels. Meestal beperkt tot tinten wit, grijs en zwart om zich op die manier de camoufleren voor hun vijanden en voor hun prooien bij hun offensieve acties. De meeste kleur zit hem in hun snavel en poten.
Terreinstudie Alain Maes – cursus natuurgids 2012-2013
21 4.3.1.1
Meeuwen
Meeuwen zijn alom gekende vogels aan onze kust en dus ook in het reservaat. Het zijn echte opportunisten die zowat alles eten. Alhoewel ze vaak eieren en jongen van andere zeevogels , schelpdieren en krabben prederen zijn het hoofdzakelijk aaseters. Om schelpdieren te openen laten ze die zeer vaak vliegend uit de lucht vallen op een harde ondergrond tot de schelp gebroken is om zo het weekdier te verorberen. Ook durven ze het dier met schelp en al of een vis in zijn geheel eten. De in hun maag gebroken schelpdeeltjes of visgraten braken ze dan als braakbal uit. Bij ons, niet alleen in het reservaat maar ook aan de kust in het algemeen, komen vooral Zilvermeeuw, Grote mantelmeeuw, Kleine mantelmeeuw en Kokmeeuw voor. Er is geen weet van broedende meeuwen in het reservaat. 4.3.1.2
Sternen of Sterns
Grote stern en Visdief zijn viseters. Vliegend of biddend belagen ze hun prooi die ze met een stootduik vangen. Zwemmen doen ze zelden. Vaak zie je ze samen in gemengde kolonies met Kokmeeuwen. De agressievere Kokmeeuw zou de schuchtere Stern onbewust beschermen tegen belagers, zoals Zwarte kraai en Zilvermeeuw, die ze vlot durven verjagen. Vooral de Grote stern is bijzonder kwetsbaar door zijn sterk gespecialiseerd dieet en ook door zijn broedgedrag in zeer grote en dichtbevolkte kolonies. De Visdief is minder kieskeurig inzake dieet maar heeft wel behoefte aan visrijke wateren. Als broedplaats kiezen ze vooral verlaten eilanden waar ze niet verstoord kunnen worden en waar (nog) geen landroofdieren zoals Vos, ratten, verwilderde katten en honden van recreanten voorkomen, dus meestal op onbewoonde en eerder verlaten eilanden. In België is slechts één broedplaats bekend, nl. het kunstmatig aangelegde schiereiland in Zeebrugge, Sterneneiland genoemd. Van Visdief zouden er wel waarnemingen bestaan van broedende paren in het reservaat. 4.3.1.3
Aalscholver
De Aalscholver is een viseter en jaagt met een eendenduik op zijn prooi die hij onder water achtervolgt. Alhoewel hij bij de zeevogels vernoemd wordt komt hij in het binnenland op vijvers en waterlopen al even vaak voor. In tegenstelling tot de andere watervogels beschikt hij niet over een dik verenkleed maar over een laag speciale veren die een veel dunnere luchtlaag vasthoudt en in staat is water te absorberen. Dit samen met een eerder zwaarder skeletbouw zonder luchtholtes stelt hem in staat te duiken zonder de zware opwaartse druk van de lucht te moeten overwinnen. Anderzijds brengt dit mee dat hij zwaarder en zwaarder gaat wegen na enkele duikbeurten waardoor hij zich op tijd moet laten drogen in de typische zithouding met open vleugels. De theorie dat dit samenhangt met een te kleine of gebrekkig functionerende 16 vetklier in vergelijking met andere watervogels is volgens Sellers onjuist . Hij is lang zeer zwaar bejaagd geweest vanwege zijn reputatie de visbestanden te vernietigen door zijn vraatzucht. Toch is het zo dat een predator nooit een volledig bestand prooi kan vernietigen. De natuur heeft daar ingebouwde regulatie voor. Immers als het aanbod prooi daalt, zal het aantal rovers meteen ook dalen door uitwijking of door verminderd broedgedrag wegens gebrek aan voedsel. Hij vliegt met gestrekte poten en hals en niet met de typische S-hals zoals van de reigers. Een kolonie Aalscholvers heeft zijn nesten en broedt in de bomen aan de Polderstraat in Oostduinkerke.
16
Aalscholver droogt zijn vleugels
S e l l e r s , R . M . , 1995. Wings-preading behaviour of the cormorant. Ardea 83:27-36.
Terreinstudie Alain Maes – cursus natuurgids 2012-2013
22 4.3.2
Bergeend De Bergeend is een veel voorkomende en een altijd aanwezige soort in het reservaat. Het Wadslakje vormt zijn geliefkoosd voedsel maar hij lust ook kweldergras op de schorren. Ze slobberen met hun snavel door de bovenste waterige sliblaag van het slik en zeven de slakjes uit het water. Ze broeden in verlaten konijnenpijpen waarin ze zich ‘(ver)bergen’ waaraan ze hun naam ‘Bergeend’ danken. Alhoewel Bergeend niet echt als een trekvogel beschouwd wordt, gaan volwassen vogels na het broeden in de zomer toch naar een ruigebied aan de Waddenzee of Denemarken om een nieuw verenkleed te halen. De kroost laten ze dan in zgn. crèches achter onder de hoede van bijna volwassen maar nog niet geslachtsrijpe vrouwtjes die nog niet ruien. Mannetjes zijn alleen te onderscheiden van vrouwtjes aan de knobbel op hun voorhoofd, verder zijn ze gelijk. Dit fenomeen dat mannetjes en vrouwtjes quasi gelijk zijn is tevens een eerder algemene regel bij de zee- en waadvogels, alleen kleine details maken soms het onderscheid.
4.3.3
Waadvogels Waadvogels zijn steltlopers en foerageren op de grens van water en land en zijn dus te vinden in het slik vooral bij afgaand water waar ze zich te goed doen aan de bodemdiertjes. Broeden en schuilen voor het wassende water doen ze op de schorren of in de duinen. Ze vormen een grote groep en zijn nauw verwant aan o.a. meeuwen en sternen die tot dezelfde orde Steltloperachtigen (Charadriiformes) behoren. Doorgaans is hun nest een simpele ondiepe kuil. Hun jongen zijn nestvlieders, d.w.z. dat ze onmiddellijk het nest verlaten na het uitkomen.
Figuur 5: De snavellengte aangepast aan het voedsel
Deze waadvogels zijn op zich geen concurrenten van elkaar inzake voedsel. Door de overvloed maar vooral door de verschillende lengte en vorm van de snavel, jagen ze op hun voedsel op verschillende diepte en dus ook op verschillend voedsel (Figuur 5). Een vogel zingt niet alleen zoals hij gebekt is maar is vooral gebekt naar zijn voedsel. 4.3.3.1
Tastjagers en oogjagers
Onder de waadvogels hebben we tastjagers en oogjagers. De eerste jagen dus op de tast en zijn gekenmerkt door een eerder lange snavel met een zeer gevoelige sterk verzenuwde top die vol voelorganen zit. Ze foerageren eerder rustig, stelselmatig de bodem of het water aftastend door er met hun snavel in te prikken of te scheppen. De soorten die het oppervlaktewater of slib zeven noemen we oppervlaktetasters. Ze doen zich dus eerder te goed aan diertjes die zich in het water of in het oppervlakkige slib verbergen. De voornaamste tastjagers zijn bv. Rosse gruto, Scholekster, Tureluur en Wulp; typische oppervlaktetasters zij onder meer Kluut en Bergeend. Tastjagers foerageren ook op het ritme van het getij en niet op dat van dag en nacht. Om te jagen zijn ze trouwens minder afhankelijk van licht. Ze foerageren vooral bij afgaand water en rusten bij vloed.
Terreinstudie Alain Maes – cursus natuurgids 2012-2013
23 Oogjagers jagen op hun voedsel op het zicht. Ze hebben in regel kortere snavels maar hebben grote scherpe ogen die veelal door een zwarte vlek omrand zijn. Dit zwarte maskertje moet dienst doen als zonnebril. Ze jagen veel nerveuser dan tastjagers en gaan ook meer jagen op diertjes die zich ook bovengronds bewegen of eerder ondiep in de sliklaag. Oogjagers zijn o.a. Kievit en plevieren. Zij foerageren ook bij afgaand water maar hebben wel daglicht nodig om te jagen. 4.3.3.2
Scholekster
Kokkel, Slijkgaper en Nonnetje zijn het geliefkoosde voedsel van de Scholekster die hij met zijn krachtige snavel uit het slik vist. Een speciale techniek om aan de inhoud te komen is om hun snavel tussen de kleppen te wurmen via de open sipho-opening en de sluitspier van het weekdier door te knippen om ze te kunnen openen. Bij vloed gaat hij echter ook binnendijks op weidelanden voedsel zoeken. Regenwormen, Zwanemossel en larven van Langpootmug staan daar op zijn menu. Zijn nest, een kuil bekleed met schelpen, maakt hij meestal op de kustlijn maar ook in weideland. Daar is hij echter op zijn retour zoals zovele weidevogels. Scholekster wordt in de volksmond, vooral in Nederland, ook wel eens Bonte piet genoemd. Dit is trouwens zijn officiële soortnaam in het Afrikaans. 4.3.3.3
Kluut
De Kluut gaat vooral op jacht naar Slijkgarnaaltje in het ondiepe water waarin hij zijdelingse maaibewegingen maakt met licht geopende bek. Zodra een garnaaltje er tussen zwemt klapt hij de bek dicht. 4.3.3.4
Plevieren
Plevieren vormen een bijzondere groep met een korte snavel en korte hals. Ze vertonen een typisch nerveus “ren-stop-pik”-gedrag bij het foerageren. De Bontbekplevier bv. pikt met zijn spitse snavel Kwelderspringers, Krabbetjes, wormen en schelpdieren. Het is bij ons een schaarse broedvogel die doortrekt en in kleine aantallen ook overwintert of overzomert. De traditionele broedplaatsen, namelijk stranden, zijn langs onze kust ongeschikt geworden door verstoring. 4.3.3.5
Wulp
Alleen de Wulp is in staat om de soms tot 30 cm diep ingegraven Strandgaper uit te graven. Daarnaast lust hij ook Zeepier en Slijkgaper. Het vrouwtje is gelijk gekleurd maar iets groter dan het mannetje en heeft ook een langere snavel. De Wulp is eerder een weidevogel van de kustgebieden en slechts een bezoeker van de slikken om er te foerageren. 4.3.3.6
Grutto en Tureluur
De wormen vormen het hoofdvoedsel van Rosse grutto en Tureluur die tot dezelfde familie van de strandlopers en snippen behoren als de Wulp. De Rosse grutto is een doortrekkende vogel die hier vooral op het slik te vinden is maar hier niet broedt dit in tegenstelling met de Grutto die hier wel broedt maar eerder in graslanden te vinden is. De Tureluur is een weidevogel die zich in de zomer tijdens het broedseizoen voedt met vliegen, kevers en slakken. Buiten het broedseizoen verplaatst hij zijn dieet naar krabben en weekdieren. De schorre zou een mogelijke broedplaats kunnen zijn maar de begrazing maakt deze eerder ongeschikt. 4.3.4
Reigers 4.3.4.1
Blauwe reiger
Deze eerder grote blauwgrijze reigersoort broedt in bomen in het Hannecartbos en komt zich frequent voeden of rusten in de Kreek van Lombardsijde. Het is een viseter maar niet louter zeevis staat op zijn menu. Ook vis uit tuinvijvers, en uit andere wateren staan op zijn lijst. Amfibieën, kuikens en kleine zoogdieren slaat hij niet af. Hij is dus niet louter een zeevogel.
Terreinstudie Alain Maes – cursus natuurgids 2012-2013
24
Blauwe reigers schuilen achter de schorrekliffen 4.3.4.2
Kleine zilverreiger
De Kleine zilverreiger is een spierwitte reigersoort met zwarte snavel en gele tenen. Zijn gele tenen en zwarte bek onderscheiden hem van zijn grotere broer de Grote zilverreiger waar die kleuren net andersom zijn. Op zoek naar voedsel, vooral vis en wormen, loopt hij nerveus in ondiep water. Hij broedt en slaapt in ons land alleen nog in het Zwin. Alhoewel hij dit jaar frequent (tijdens de zomer quasi dagelijks) waar te nemen was in het VNR IJzermonding. 4.3.5
Zangvogels en andere De schorre- en duinvegetatie in het reservaat trekt uiteraard ook andere vogels aan, zoals zaad- en insecteneters. De Putter is er een voorbeeld van en komt er regelmatig voor op Klit of Kaardebol. Ook Gierzwaluw, Graspieper en Watersnip werden waargenomen.
4.3.6
Een komen en gaan In het reservaat IJzermonding broedt de Bergeend. Waarnemingen over nesten van broedende vogels zijn moeilijk gezien de beperkingen tijdens het broedseizoen om de schorren te betreden. Vermelding her en der geven aan dat ook Bontbekplevier, Kievit, Kluut, Roodborsttapuit en Visdief er zouden broeden. Dit kan ik echter niet met zekerheid bevestigen. Niet alleen standvogels zijn waar te nemen in het reservaat. We ontmoeten er vooral winter- en zomergasten die er alleen tijdens bepaalde periodes vertoeven of doortrekkers die er gewoon even voorbijkomen. Wanneer we vogelwaarnemingen doen zijn dit dus telkens slechts momentopnames die kenmerkend kunnen zijn voor een bepaalde periode. In de soortenlijst staat naast elke waargenomen soort de periode waarin hij in het reservaat aanwezig kan zijn. Hierbij staat ‘W’ voor wintergast, ‘Z’ voor zomergast en ‘D’ voor doortrekker. Een ‘J’ geeft aan dat de soort er het ganse jaar waar te nemen is.
4.4
ZOOGDIEREN
4.4.1
Zeehond De Gewone zeehond werd reeds meerdere malen in het havengebied en in de Kreek van Lombardsijde opgemerkt. Dit wijst erop dat het Plan Zeehond reeds vruchten heeft afgeworpen. De Zeehond wordt immers aanzien als een indicator voor de goede kwaliteit van het water en het aanwezige voedsel, zijnde vis, garnalen, kreeften en mosselen waardoor de Zeehond aan de top van de voedselpiramide in dit biotoop staat.
Terreinstudie Alain Maes – cursus natuurgids 2012-2013
25 Zeehonden leven hoofdzakelijk in het water en zijn uiterst behendige zwemmers en duikers tot op grote dieptes. Ze kunnen tot 2 uur onder water blijven maar zijn toch van land afhankelijk. In tegenstelling met zeeleeuwen en zeeberen, waarmee ze kunnen verward worden, kunnen ze hun achterste flippers niet naar voor plooien om te lopen. De Gewone zeehond komt voor in twee kleurfases: de lichte fase van licht roomkleurig of geelwit tot middel zilvergrijs en de donkere fase metaalzwart met onregelmatige vlekken en ringen. Naast de Gewone zeehond komt ook de grotere Grijze zeehond in onze wateren voor. Ik heb wel geen eigen waarnemingen in het havengebied van deze soort. 4.4.2
Konijn Het Konijn, een haasachtige en geen knaagdier zoals vaak verkeerdelijk wordt gedacht, is uit de duinen niet weg te denken alhoewel ziektes tijdens voorbije jaren de populatie drastisch hebben beknot. Ook in de duinen van het reservaat vinden we konijnen die zich ook op de schorren wagen om te gaan smullen van al het lekkers. Het Gewone kweldergras trekt hen vooral aan. Zijn aanwezigheid is ecologisch ook een goede zaak omdat zij door begrazing de duinen en de schorre helpen open te houden en zodoende meewerken aan het behoud van de biodiversiteit. Bijkomend geven ze schuil- en nestruimte aan de Bergeend die zich in hun verlaten pijpen nestelt om te broeden.
4.4.3
Vos Deze heb ik hier nog niet waargenomen en ook nog geen holen gezien. Alhoewel zijn opmars over het algemeen niet noodzakelijk een slechte zaak is zou het voor het reservaat niettemin niet echt een goede zaak zijn ook. De Vos zou het kiezen van dit reservaat als broedplaats voor bepaalde vogelsoorten kunnen beletten. Ik denk daarbij o.a. aan de sternen die hier zeer gevoelig voor zijn.
4.5
VISSEN Alhoewel vissen niet echt karakteristiek te noemen zijn voor dit biotoop en ik hier ook geen waarnemingen naar heb verricht zijn de slikken en schorren wel degelijk een foerageergebied vooral voor platvissen maar ook voor Harders (Mugilidae) die leven van de bodemdiertjes waarvan het slik zo rijk is. Bij elke vloed komen ze mee met het wassende water. Men noemt het slik ook vaak een kinderkamer. Het relatief kalmere en warmere water wegens ondiep mede met de rijke voedselbodem zorgen ervoor dat jonge vis er volledig aan zijn trekken kan komen om er op te groeien.
4.6
INSECTEN Uiteraard herbergt dit biotoop ook insecten. De bloesems trekken in elk geval vele hommels aan. Het bestuderen en bespreken van insecten is echter een specialisatie op zich waar ik mij nog niet aan wil wagen. Het is mij ook opgevallen dat veel vlinders zowel de schorre- als de duinvegetatie van het 17 reservaat bezoeken. Dit niettegenstaande in literatuur vermeld wordt dat dit geen specifiek biotoop vormt voor vlinders, ook niet als refugium. Geen enkele soort zou afhankelijk zijn van halofyten. Niet alle waargenomen soorten konden echter gedetermineerd worden maar o.a. Gamma-uil en Icarusblauwtje waren talrijk aanwezig boven het Lamsoor. Anderzijds vond ik weinig Zebrarupsen op het nochtans veelvuldig aanwezige Jacobskruiskruid in de duinen en bermen.
17
Bijl. C nr. 14
Terreinstudie Alain Maes – cursus natuurgids 2012-2013
26
5 ANDERE ORGANISMEN 5.1
ZEEVONK Deze zomer werd frequent Zeevonk waargenomen in de haven en in de slikken van het reservaat. Zeevonk is een eencellige bolvormige alg behorende tot de groep van dinoflagelatten van 0,5 tot 1 mm, eerder groot voor een alg. Ze bezit geen bladgroen en voedt zich heterotroof waardoor het bij de Protisten ingedeeld wordt. Deze algjes geven licht, bioluminescentie, wanneer het water in beweging is. Het wordt veroorzaakt doordat het pigment luciferine en het enzym luceferase in aanraking komen met zuurstof. Dit licht kan, wanneer het donker is, met het blote oog goed gezien worden. Overdag zien deze algjes er eerder als een oranje-bruine smurrie uit.
5.2
Zeevonk
SLIJMZWAM Op een van mijn wandelingen heb ik een Plasmodiale slijmzwam, rijk der Protisten, kunnen waarnemen op een dode graspol. Door een ter hulp geroepen specialist (Jacky Launoy) werd het als Groot kalkschuim gedetermineerd. Dit plasmodium is een samenscholing van tienduizenden cellen met hun oorspronkelijke celkernen. Ze kunnen zich verplaatsen en laten daarbij een zichtbaar spoor na. Na dit plasmodiale stadium wordt het zwart.
Plasmodium van Groot kalkschuim
Terreinstudie Alain Maes – cursus natuurgids 2012-2013
27
6 CHRONOLOGISCH VERSLAGEN VAN DE BEZOEKEN Waarnemingsfiche Nr.
01
Datum
31/10/2012
Uur
10:00 – 12:00 uur
Weersgesteldheid
Zonnig en droog herfstweer. Matige wind.
Getij
Opgaand tij. HW om 13:47 uur. Springtij (VM op 29/30 Okt).
Waarnemingen
Mijn eerste wandeling door het gebied met een duidelijk doel. Vooral algemeenheden opnemen is mijn bedoeling. De flora is quasi uitgebloeid. Uitleg door de gids, tevens mijn mentor, inzake: Getijden, functie en terminologie van de dijk. Kenmerken van slikken en schorre. Hoe schorreplanten aan het onontbeerlijke zoet water komen en zich beschermen tegen zoute omgeving. • Geschiedenis van het gebied en Plan Zeehond. • • •
De gids merkt op dat het gebied enig is in België door de monding van de IJzer. Het zoet water vermengt zich dus met wassend zeewater tot brak water. Dit in tegenstelling tot gelijkaardig gebied aan het Zwin. Fauna: Wulp, Kleine zilverreiger, Bergeend, Grutto, Watersnip, Putter, Vinken, Zilverplevier, Meeuwen, Aalscholver, Veldleeuwerik. • Vlaams schaap, een oud Vlaams schapenras dat de schorre begraast. •
Flora: Uitgebloeide Zeeaster (Aster tripolium) die in culinaire middens lamsoor genoemd wordt. Lamsoor in de taxonomie is Limonium vulgare dat eveneens op de schorre voorkomt. • Klit en Kaardebol. • Wegdistel in bloei. •
Waarnemingsfiche Nr.
02
Datum
Zondag 06/01/2013
Uur
09:30 – 12:00
Weersgesteldheid
Grijs bewolkt, vochtig maar zonder regen. ±10°C, geen wind.
Getij
Afgaand tij (LW om 14:01 uur)
Waarnemingen
Voorbije nacht was maanstand in LK. Het is dus bijna dood tij (tij ijlt een tweetal dagen na op de maanstand). Winter, dus verwachten we weinig te beleven inzake flora. Hoofddoel is derhalve waarnemen van overwinterende vogels of andere dieren (Zeehond?) Door voorbije hevige en overvloedige regenval is zelfs de schorre drijfnat en modderig. Het Groot duinsterretje staat open en is fel groen. Afgaand tij. We verwachten dus dat de vogels uit rust komen en beginnen met foerageren. Waadvogels leven eerder mee met getijden dan met dag-nacht wisseling. Toch lijkt er weinig activiteit
Terreinstudie Alain Maes – cursus natuurgids 2012-2013
28 te bespeuren in die zin. Ook aan het strandhoofd aan het oosterstaketsel is weinig waar te nemen. Klassieke bewoners zijn aanwezig: Bergeend, Scholekster, Meeuwen, Watersnip, Kievit en Aalscholver. Groep Putter op uitgebloeide distels en Kaardebol. Ook Wulp, Tureluur, Waterhoen, Blauwe reiger, Zilverplevier, Rosse Grutto, Gewone rotgans en Kleine zilverreiger waargenomen. Scholekster soms reeds in zomerkleed (zonder witte keelband). Slijmzwam (Rijk van de Protista) op grasstengels op de schorre. Vermoedelijk Heksenboter maar hier eerder wit dan het inderdaad verwachtte geel. Later bleek het verkeerd te zijn en gaat het om Groot kalkschuim.
Waarnemingsfiche Nr.
03
Datum
Zondag 13/01/2013
Uur
15:30 – 16:30
Weersgesteldheid
Vriesweer met mooie opklaringen. Quasi geen wind.
Getij
Afgaand tij. HW om 13:51. NM geweest nacht vr-za
Waarnemingen
Geen begeleider en geen sleutel, dus aangewezen op de publieke wandelpaden en kijkhut. Anderhalf uur na HW (bijna springtij) staat slikke nog mooi onder water. Weinig activiteit bij de vogels. Deels door de vrieskou maar vooral wegens het tij. Bewijs dat vogels overtijen en dus rusten tijdens hoog tij. Vanuit kijkhut groepje Blauwe reiger tegen de schorreklif, 3 Tureluur in plassen aan de noordzijde. Op strandhoofd aan Kreek van Lombardsijde meeuwen, Meerkoet en Steenloper. Reservaat gaan bekijken vanop de kijktoren op de westeroever. Zonder deftige kijker moeilijk om waarnemingen te doen. In jachthavenkom, Meerkoet en duikende Aalscholver. Op de pontons rustende Meeuwen, Aalscholver en Steenloper.
Waarnemingsfiche Nr.
04
Datum
Woensdag 13/02/2013
Uur
10:00 – 11:30
Weersgesteldheid
Zonnig, staalblauwe hemel, windstil, vriesweer (-2 °C)
Getij
LW om 09:31 (Springtij)
Waarnemingen
Geplande geleide wandeling met Walter als gids. Opkomst zeer schaars: naast mezelf nog een cursist, 1 toerist en Anne Versteele. De waterstand staat een half uur na LW uitzonderlijk laag (-0,48 m) en dat valt op. De schorren zijn bevroren zelfs na de overspoeling door het springtij. Dit bewijst dat we hier wel degelijk te maken hebben met brak water. Er werd ook zeer grondig geloosd uit de kanalen en de IJzer na de langdurige regenval waardoor veel zoet water in
Terreinstudie Alain Maes – cursus natuurgids 2012-2013
29 het estuarium is gekomen. Begrazing door schapen (30 stuks) helpt de schorre vrij te houden. Zij eten in de winter van de verdroogde Strandkweek zodat deze invasieve grassoort de schorre niet kan overwoekeren en de diversiteit verarmen. • • • • • • • • • • • • • •
Waargenomen soorten vogels: Waterhoen: koppel met jong Steenloper Kievit Wulp Tureluur Bergeend (± 200) Nijlgans (op Kromme hoek) Canadese gans (overvliegend) Rosse gruto, weer op de zandplaat Wintertaling Rotgans op de droge schorre/duinrand Pijlstaarteend Zilverplevier Bonte strandloper (waaronder ook vriesslachtoffer)
Waarnemingsfiche Nr.
een
omgekomen
05
Datum
16/03/2013
Uur
09:00 – 12:00
Weersgesteldheid
Bewolkt, 4 °C, strakke wind
Getij
LW = 10:25 uur, gaan naar dood tij toe (EK op 18 Mar).
Waarnemingen
Onder begeleiding van Walter met de ganse groep cursisten. Ik concentreer mij vandaag eerder op de methodiek dan op waarnemen. Ik kom echt aan mijn trekken want Walter maakt er een modelwandeling van. Walter vertelt over de evolutie van onze kust en het indijken van polders tijdens de periode van de Graven van Vlaanderen. Over oudlandpolders en de nieuwlandpolders. Ik moet dat even nader gaan bekijken. De schorre is erg vervuild door zwerfvuil dat voornamelijk via de IJzer en de kanalen uit het binnenland aangevoerd word. 30 maart a.s. is er de jaarlijkse lente opkuis. Ook het riet zou aangevoerd geweest zijn via deze weg en niet autochtoon in dit gebied voorkomen. Walter legt zeer goed de getijdewerking uit door de deelnemers de betrokken planeten te laten uitbeelden. Te onthouden voor mijn gidsbeurten. Onthoud ook de namen in plaatselijk dialect: “Kranke ty” en “Stroomty” Waargenomen soorten: Bergeend, Graspieper in baltsvlucht, Roodborsttapuit, Kluut, Buizerd, Strandvlo (later zal uitwijzen dat het om Kwelderspringer ging). Roodborsttapuit is een typisch vogel voor de duingraslanden. Op de kruising van de duinwandelweg en het fietspad zien we een poel die volgens Walter een aantal amfibieën aantrekt. Te volgen! Ik heb daar echter nooit verder iets van gemerkt.
Terreinstudie Alain Maes – cursus natuurgids 2012-2013
30
Waarnemingsfiche Nr.
06
Datum
26/03/2013
Uur
08:30 – 09:15
Weersgesteldheid
Droog, licht bewolkt, 2 °C, ijzige NO-wind
Getij
Opkomend water (HW = 12:20 uur), VM
Waarnemingen
Even naar de Kromme hoek om het VNR vanaf de overzijde van de havengeul te bekijken. De koude vreet aan de handen. Weinig te zien aan de overkant in het reservaat. Deels door de afstand is detail waarnemen moeilijk. Anderzijds wel een mooie locatie en een belevingsmoment inzake uitzicht op het gebied. Maar niet te combineren in het tijdsbestek van een wandeling. In de havengeul: Meerkoet, Aalscholver, Wulp, Tureluur, Kluut.
Waarnemingsfiche Nr.
07
Datum
26/03/2013
Uur
14:00 – 16:00
Weersgesteldheid
Zonnig en droog, licht bewolkt, 5 °C, zwakke NO
Getij
Afgaand tij (HW = 12:20 uur), VM
Waarnemingen
Alleen op stap en dus op de openbaar toegankelijke paden en vanuit de kijkhut. Rustige activiteit bij de vogels. Waargenomen soorten: Wulp, Tureluur, Bontbekplevier, Zilverplevier, Kluut, Wilde eend, Bergeend, Aalscholver, Kokmeeuw, Zilvermeeuw, Zwarte kraai, kleine zangvogel (niet bekend), Meerkoet. Vooral in de slikken en in de kreken aan de rand van de schorre. Kokmeeuwen hebben nu allen al hun zomerkleed. De voorbije week in onze tuin nog veel exemplaren gezien nog (deels) in winterkleed. Zilverplevier is wel nog duidelijk in winterkleed. Kluut veelvuldig aanwezig en typisch scheppend naar voedsel in de slikken en kreken. Weinig bevolking op de schorre behalve Konijn en enkele kraaien. Op de zandplaat zoals gewoonlijk grote verzameling vogels maar gezien de afstand niet allemaal gedetermineerd. Duindoorn langs het pad in bot en vraag mij af hoe je in dit stadium ziet welke plant mannelijk is en welke vrouwelijk? Wel, de bruine knoppen zijn mannelijk en de groene vrouwelijk. Containers staan al klaar voor de grote lente opkuis a.s. zaterdag.
Waarnemingsfiche Nr.
08
Datum
24/05/2013
Uur
09:30 – 10:30
Weersgesteldheid
Zwaar bewolkt, regen. Zwakke wind.
Getij
Opkomend tij (LW om 07:35).
Waarnemingen
Toegang werd verleend door Walter die ondertussen een schoolgroep gidste. Waarnemingen alleen uitgevoerd met
Terreinstudie Alain Maes – cursus natuurgids 2012-2013
31 medecursist, Luc David, op de beperkte zone (broedseizoensbeperkingen). Doel: waarnemen van de lenteflora. Het viel op dat er weinig activiteit inzake vogels is te bespeuren. De kreek was quasi verlaten op enkele Bergeenden na. Waargenomen vogels: de • In de oesterput: Kluut (1) later op de schorre met 2 exemplaar. • Op de schorre: Kleine zilverreiger (1) ; Scholekster (2) De plantengroei begint wel op gang te komen maar bloeiers waren nog zeer schaars. Op de toegangsberm aan de kreek vinden we een struik in bloei. Later bij het determineren bemerk ik dat het geen struik was maar een klimplant, Boksdoorn. De struik was blijkbaar nog kaal zodat deze klimplant meer opviel dan de eigenlijke struik waarin ze groeit. Volgende keer struik onderzoeken. Waargenomen soorten ter plekke gedetermineerd: • • • • •
Op de toegangsberm: Hondstong (niet in bloei) Fijne kervel (niet in bloei) Witte en Paarse dovenetel (in beginnende bloei) Wilde kaardebol (nog niet in bot) Kleine klit of klis (nog niet in bot) (De ene veldgids spreekt over klit, de recentere over klis).
• •
Op de schorre: Zeeaster (niet in bot) Lamsoor (niet bot)
• •
Op de slikkerand: Darmwier: bij opzoeking blijkt het om Klein darmwier te gaan. Blaaswier In de cursus worden de wieren onder de planten gerangschikt. Vele andere bronnen plaatsen deze onder een afzonderlijk rijk of onder de meercelligen. We zien nog geen spoor van Zeekraal. Later thuis gedetermineerd (op foto): Op de toegangsberm: Wegdistel (nog niet in bot), Boksdoorn (zie eerder) en Gewone wederik (in bloei). Op de slikkerand en op schorre: Schorrezoutgras (in bloei). Op de toegangsberm vinden we een plantje in bloei. Aanvankelijk dachten we aan Kandelaartje maar thuis werd dit tegengesproken wegens te groot. Bleek Avondkoekoeksbloem te zijn. We vinden ook een plant met rabarberachtige bladeren maar nog niet in bloei. Nog te determineren wanneer in bloei. Dat bleek dan om Klit te gaan. Ik heb mij tijdens volgende wandelingen meerdere malen bezig gehouden met het op soort proberen te brengen van de Klit. Omdat de bloemkroon boven het omwindsel uitsteekt hou ik het op Donzige klit maar zekerheid heb ik niet.
Terreinstudie Alain Maes – cursus natuurgids 2012-2013
32
Waarnemingsfiche Nr.
09
Datum
19/06/2013
Uur
09:30 – 11:20
Weersgesteldheid
Aanvankelijk zonnig en droog. Halfweg onweerswolken en heviger wordende wind.
Getij
HW om 09:58. 2 dagen na EK è doodtij.
Waarnemingen
Samen met Walter en Anne op stap met doel de flora te verkennen.
verrast
door
We zien een grote groep Grote stern op de schorre. Walter vindt dat niet echt goed want d.w.z. dat ze niet broeden in Zeebrugge maar reeds aan het uitwijken zijn. Er zullen dus weinig nakomelingen zijn dit jaar. Een beter teken is dat naderhand bleek dat de kolonie gemengd is met Kokmeeuw. Weinig Bergeend, maar toch bemerken we een koppel dat op stap is met 17 kuikens. Dat is dan weer een hoopvolle waarneming. We bemerken ook 2 Kleine zilverreiger. We worden tijdens de wandeling luidkeels weggeroepen door een koppel Scholekster dat vermoedelijk jongen heeft in de buurt en zijn nest verdedigt. Op het strandhoofd naast de kreek zien we diverse meeuwen en 2 Aalscholver. Tijdens de wandeling bemerken we een Zeehond zwemmend in de kreek. Ik ben van plan de flora in te delen volgens de zone waar we ze waarnemen: Zone A = tussen LW en HW (in de slikke dus), zone B = HW tot HHW (tussen normaal HW-vloedlijn en springtij vloedlijn) en zone C = op de hoge schorre. Zone A Zone B
• • • •
Engels slijkgras. Een pionierplantje. Net zoals Helm duinvormend is, is dit schorrevormend. Zeekraal (in schorre naast parking) Zeeaster of Zulte. Staat dicht bij de vloedlijn, blad iets viltig, vet. Dat is wat ze culinair als lamsoor voorschotelen. Lamsoor of Zwinneblomme: staat net iets hoger dan Zeeaster. Gewoon kweldergras
Het valt op dat de planten op de zuidelijke schorre aan de parkingkant veel weelderiger zijn dan aan de overzijde. • Gerande schijnspurrie (in schorre naast kijkhut) • Zilte schijnspurrie (in schorre naast kijkhut) • Spiesmelde Zone C • • • • • • •
•
Op het schorregebied net naast de parking bemerken we: Strandbiet Gewone zoutmelde à blaadjes als van een vetplantje. Schorrezoutgras Zeeweegbree dat zeer sterk lijkt op Zoutmelde en er daardoor soms mee verward wordt. Klein schorrekruid Riet, dat daar een beetje zonevreemd is maar vermoedelijk adventief overgebracht. Zeebies, een waardplant voor een bepaalde soort zweefvlieg met een mooie donzige steelloze aar in het bladoksel als bloeiwijze. Strandmelde
Terreinstudie Alain Maes – cursus natuurgids 2012-2013
33 Zone C
Op de muur van de dijk bemerken we: Gewone klaproos Knopherik à gele, bestaat ook met witte bloemen onder dezelfde soortnaam. • Groot kaarsjeskruid • Wilde kaardebol • •
Zone C • • • • • • • • • • • • • • • •
• • • • • •
Op de berm van de dijk en verder op de droge schorrerug richting kijkhut vinden we: Strandbiet Bijvoet Duizendblad Avondkoekoeksbloem Klit à Kleine of Donzige? Blauwe bremraap, een parasitaire plant hier op Duizendblad. Ossetong Kleine klaver Witte klaver Hopklaver Zeealsem, een plantje in de spatzone dat bijna alleen hier voorkomt. In de nieuwe gids word dit Duinaveruit genoemd. Vijfvingerkruid Zeepkruid Jacobskruiskruid (we vinden ook een Sint-jacobsvlinder nog geen rupsen want de vlinders moeten hun eitjes nog leggen.) Sikkelklaver Boksdoorn, die dus wel degelijk een struik vormt en niet in een andere struik klimt. Waarom Heimans deze dan ook bij de klimplanten rekent is mij een raadsel. Speerdistel Wegdistel (aan muur van kijkhut). Stinkende balote Reukeloze kamille Vogelwikke Rolklaver Walter wist te vertellen dat veel planten in dit biotoop tot de Ganzevoetfamilie behoren. We vangen enkele Strandvlo voor Anne die ze als didactisch materiaal nodig heeft voor haar namiddagactiviteit. Later ontdek ik dat dit een andere soort binnen dezelfde familie is en Kwelderspringer genoemd wordt. In het broedgebied waar we nu niet in mogen zou er nog Loogkruid (pionierplantje op het strandje) en Melkkruid (droge schorre) te vinden zijn. Daar gaan we deze zomer naar op zoek.
Terreinstudie Alain Maes – cursus natuurgids 2012-2013
34
Waarnemingsfiche Nr.
10
Datum
28/06/2013
Uur
14:00 – 15:30
Weersgesteldheid
Zonnige, droge dag. Zwakke wind.
Getij
Opkomend tij. LW om 11:57
Waarnemingen
Op stap met Hans Vansteenbrugge, Natuurwachter bij ANB en verantwoordelijk voor dit VNR. We bespreken de beheermethodes en –politiek die hier toegepast wordt. Ook de toekomstplannen voor dit gebied komen aan bod. Waarnemingen fauna: Wulp (1), Tureluur (meerdere in groep), Bergeend met familie en een crèche. We nemen een vlinder waar die we op zicht als een Citroenvlinder determineren. We horen een Rietgors in het riet op de schorre aan de kant parking. Waarnemingen flora (nieuwe): Akkerdistel, Tengere distel, Zeeweegbree. Wegdistel belemmert fel het uitzicht vanuit de kijkhut. Toch zou hij niet gemaaid worden.
Waarnemingsfiche Nr.
11
Datum
05/07/2013
Uur
14:30 – 15:30
Weersgesteldheid
Zonnig
Getij
Afgaand tij. HW om 12:28
Waarnemingen
Korte wandeling om even polshoogte te gaan nemen. Alleen waarnemingen op openbaar toegankelijke paden. • • • • • • • • •
Vogels in en rond de Kreek van Lombardsijde: Grote stern (meerdere) Wulp (meerdere) Bergeend Zilvermeeuw Kokmeeuw Blauwe reiger Aalscholver Scholekster Visdief
• • •
Flora: Witte heggerank in de berm op de dijk Hopklaver in amfitheater Zeekraal staat tussen de Zeeaster op rand van het slik (foto) Ik bemerk een vlinder, witje, rond de oesterputten maar kan hem niet nauwkeuriger determineren. Kon hem niet vangen of nauwkeuriger bekijken.
Terreinstudie Alain Maes – cursus natuurgids 2012-2013
35
Waarnemingsfiche Nr.
12
Datum
12/07/2013
Uur
10:30 – 12:30
Weersgesteldheid
Bewolkt, ±16 °C, zwakke wind
Getij
LW om 10:42
Waarnemingen
Op stap met natuurgids Deborah, als vakantiejob bij NP. Nog steeds geen toegang tot de schorren. • • • • • • •
Vogels in en rond de Kreek van Lombardsijde: Waterhoen (1) Bergeend Aalscholver Wilde eend (1 vr.) Grote stern Visdief Wulp
In berm op de dijk: Zeewinde Avondskoekoeksbloem (gids wist te vertellen dat de naam komt omdat ze bloeit wanneer de koekoek terug in het land is) • Jacobskruiskruid in bloei • Ossetong (gids vertelt ons het verschil met Kromhals waarmee ze makkelijk verward wordt: Ossetong = rechte kroonhals, Kromhals = kromme kroonhals). • •
• •
Rond de oesterputten: Zeekraal Zeeaster
• •
Langs pad naar kijkhut: Zandkool in de berm van het pad naar de kijkhut = wilde rucola Kleefkruid (verspreidingsstrategie door het kleven)
Langs het slik langs kreek: Schorrezoutgras (ruikt naar chloor) dicht bij HW-lijn Zeealsem op duinrand (ruikt naar rozemarijn of lavandel) Gerande schijnspurrie op duintje, waarvan de bloem dichtklapt rond een luchtbelletje wanneer ze in aanraking komt met water • Kruipend stalkruid (ruikt naar een stal) • Vogelwikke met een bloem in de vorm van een vogeltje • • •
Het valt op dat er de laatste tijd veel slakjes zitten (Duinslak). Dit wijst dus op kalkrijke bodem. Langs de berm: Vijfvingerkruid met 5 kroonbladeren en 5 kelkbladeren. Bladeren lijken op gespreide hand. • Sikkelklaver • Geel walstro (o.a. gebruikt als kleurstof voor chesterkaas) met een honiggeur. Plant leeft voor 90% van zijn omvang onderegronds als een gigantisch wortelstelsel. • Zonnedauw = vleesetende plant d.m.v. tentakels die mierenzuur afscheiden. Later kan ik die niet meer terugvinden en volgens Walter zou dit een vergissing geweest zijn want volgens hem staat het er ook niet. •
Ik bemerk dat de poel op het kruispunt van wandelweg en groter fietspad quasi volledig dicht staat met riet.
Terreinstudie Alain Maes – cursus natuurgids 2012-2013
36
Waarnemingsfiche Nr.
13
Datum
16/07/2013
Uur
09:30 – 12:30
Weersgesteldheid
Zonnige dag, zwakke wind
Getij
Afgaand tij (HW om 07:00)
Waarnemingen
NR is nu weer volledig opengesteld en de schorren zijn toegankelijk. Op stap met Anne Versteele. • •
Vogels: Scholekster (knippen) Visdief Vlinders van de partij: o.a. Hooibeestje. Zeevonk aanwezig t.h.v. oude marinedijk (foto). Werd reeds meerdere malen waargenomen in de haven en havengeul.
Ik spits mij even toe op het onderscheid tussen Lamsoor en Zeeaster. • Lamsoor: heeft een eerder glad blad met een puntje op het bladuiteinde. • Zeeaster: veel dikker, vilteriger, vetter en meer behaard blad. Dauwbraam op de hoge duin tussen schorren en slik van exmarinebasis. In de duinen ontdek ik nog een poel. In de schorren staat Schorrekruid en Gewoon kweldergras tussen de Zeekraal. Ik ga op zoek naar Strandvlo. Ann maakt mij er attent op dat het hier gaat om een andere dan de Strandvlo (Talitrus saltator) op het strand. Hier gaat het om de Kwelderspringer (Orchestia gammarellus) van dezelfde familie. We luisteren even naar het ruisen van het slik.
Terreinstudie Alain Maes – cursus natuurgids 2012-2013
37
Waarnemingsfiche Nr.
14
Datum
17/07/2013
Uur
10:00 – 12:00
Weersgesteldheid
Zonnig, zwakke wind
Getij
Afgaand tij (HW om 08:12)
Waarnemingen
Op stap met Walter Wackenier. • • • •
We bemerken in de kreek: Oeverloper (typische witte buik) Visdief Blauwe reiger Bergeendencrèche. D.w.z. dat het ruiseizoen aangebroken is en de oudere vogels naar het ruigebied in Denemarken zijn vertrokken.
Ik ga nog eens specifiek wat dieper in op de verschillen tussen bepaalde op elkaar lijkende planten. • Zeeweegbree vs. Schorrezoutgras. Beide op dezelfde hoogte op de schorren terug te vinden. De eerste heeft echter een breed, de tweede een smal blad. • Hondstong vs. Ossetong. Hondstong bloeit vroeger rood (is nu al bijna uitgebloeid) en heeft een glad blad en ruwe vruchten. Ossetong gaat nu pas in bloei komen (paars of roze-rood) en heeft een behaard blad. We bemerken Blauwe bremraap die parasiteert op Duizendblad. • •
Andere waarnemingen inzake flora: Strandmelde Melkkruid
• • • • • •
Boven de schorren: Gierzwaluw (3) Kievit Kleine zilverreiger Spreeuw Regenwulp op zandplaat aan havengeul Witte kwikstaart We gaan ook even op zoek naar een braakbal van een meeuw om te zien wat er op hun menu stond. We vinden vooral mosselresten en een enkele met resten van visgraten. We gaan ook even op het slik in de kreek op zoek naar Wadslak.
Terreinstudie Alain Maes – cursus natuurgids 2012-2013
38
Waarnemingsfiche Nr.
15
Datum
14/08/2013
Uur
10:00 – 12:00
Weersgesteldheid
Zonnig, zwakke wind
Getij
Afgaand tij (HW om 08:12)
Waarnemingen
Wekelijkse geleide wandeling met Walter Wackenier. Ik mag bij wijze van oefening enkele stopplaatsen voor mijn rekening nemen. We bemerken nogal wat activiteit van vlinders. We determineren: • Gele luzernevlinder • Gamma-uil • Sint-jansvlinder Ik ga op zoek naar sporen op het slik in de Kreek en kan er Slijkgarnaal vangen (later teruggezet). Bij thuiskomst echter blijkt dit niet juist gedetermineerd te zijn en ging het om een Langspriet of Wadkreeftje (Corophium volutator). Ik ontdek meteen dat mijn veldgids Bijl. C nr. 6 vermoedelijk fout is inzake de systematiek. Deze gids plaatst Slijkgarnaal en Langspriet volgens mij verkeerdelijk bij de orde van de Pissebedden (Isopoda). Alle andere bronnen plaatsen ze echter onder de Vlokreeften (Amphipoda). Dit laatste zal ik verder weerhouden. Vogels: • Blauwe reiger (meerdere) in rust op de schorreklif • Wulp (meerdere) in de Kreek en op de slikken noord • Aalscholver (meerdere) • Meeuwen (diverse soorten) • Kleine zilverreiger vliegt over Het valt mij op dat er geen Bergeend te zien is. Er is ook weinig activiteit bij de vogelpopulatie. Ofwel aan het rusten, ofwel aan het foerageren op andere plaatsen (strand?). De Wulp is de enige die we zien prikken naar voedsel. Planten waar specifiek aandacht aan geschonken wordt: • Jacobskruiskruid (weinig rupsen te zien) • Sikkelklaver • Wegdistel • Kaardebol • Zeeaster • Lamsoor (volop in bloei) • Zeekraal • Zeealsem • Gerande schijnspurrie (uitgebloeid) • Schorrekruid • Strandkweek • Melkkruid • Witte honingklaver op een duinrand op hoge schor.
Terreinstudie Alain Maes – cursus natuurgids 2012-2013
39
Waarnemingsfiche Nr.
16
Datum
27 augustus 2013
Uur
14:00 – 17:30
Weersgesteldheid
Zon, zwakke wind, warm
Getij
Opkomend tij (LW om 12:32 u)
Waarnemingen
Alleen met sleutel. Doel mijn eigen stagewandeling voorbereiden. Voel dat ik vooral inzake flora nog wat moet bijwerken. In de berm op de polderdijk merk ik een plantje op dat ik probeer te determineren. Resultaat: Gewone steenraket. In de kreek probeer ik dieper in het slik te gaan om sporen van bodembewoners te zoeken. Blijkt niet simpel te zijn want slik zuigt je laarzen vast. Opgegeven. Ik bemerk dat ik niet alleen ben op de schorre en verwittig de boswachter van de aanwezigheid van 3 personen. Hans komt naar het domein. Blijkt om onderzoekers te gaan van INBO. Ik zie een vlinder en kan het op foto vastleggen. Thuis opgezocht kwam ik uit op Voorjaarserebia. Later bleek ik door bruine kleur op verkeerde been gezet en bleek het een vrouwtje van Icarusblauwtje te wezen. Ik had nochtans meerdere van deze blauwtjes waargenomen op de wandeling maar de link niet direct gelegd. Aanwezigheid van Icarusblauwtje vermoedelijk aanwezigheid van verschillende klaversoorten.
mede
door
Ik maak nog even wat detail foto’s van typische schorreplanten en van de meetpaaltjes in het slik. Ik zoek ook naar plaatsen waar Zoutmelde en Melkkruid staat maar kan het niet direct vinden. Wel Strandmelde gevonden. Moet dat dus nog eens overdoen. Ik ga van de centrale geul langs de havengeul terug over het zanderige slik om te zien of dit een mogelijke terugweg is voor mijn wandeling. Visdiefjes vliegen op en af boven mijn hoofd. Ik vind er wat interessante schelpen. Toch zal ik deze weg niet echt weerhouden om teveel verstoring van de vogels te vermijden. Op het duin aan de kijkhut kan ik een Gele luzernevlinder op foto vastleggen. Bemerk daar ook een vreemd plantje die ik daar nog niet waargenomen had en er ook niet talrijk voorkomt. Blijkt om Vlasbekje te gaan. Ik stelde vast dat er weer relatief veel zwerfvuil ligt. Opkuisen is dus als dweilen met de kraan open.
Terreinstudie Alain Maes – cursus natuurgids 2012-2013
40
Waarnemingsfiche Nr.
17
Datum
28 augustus 2013
Uur
10:00 – 12:00 uur
Weersgesteldheid
Zon, matige wind, warm
Getij
Afgaand tij (LW om 13:20 u)
Waarnemingen
Geleide wandeling met Walter. Walter laat mij echter de wandeling gidsen. Mijn eerste indruk valt goed mee. Ik was wat onwennig, vooral bij de flora op de schorre maar vind er toch direct zelf Zoutmelde en Melkkruid (die ik de dag daarvoor tevergeefs had gezocht). We bemerken veel vlinders zoals Icarusblauwtjes, Kleine vos, Klein koolwitje en Gele luzernevlinder. Twee Kleine zilverreigers aanvankelijk in de oesterputten, later in de kreek. Verder nog: Wulp, Scholekster, Aalscholver, Kokmeeuw, Blauwe reiger. De eerste Bonte strandloper die afgezakt blijken te zijn. Geen Bergeend è ruiseizoen! Ik ondervind dat ik bij de uitleg over waadvogels mijn veldgids moet gebruiken om voorbeelden te laten zien van de kenmerken (snavels bij tastjagers en zwart masker bij oogjagers). We vinden er ook Kwelderspringer onder een stuk aanspoelsel.
Terreinstudie Alain Maes – cursus natuurgids 2012-2013
41
7 DIDACTISCHE UITWERKING 7.1
SCENARIO VOOR EEN GELEIDE WANDELING Een scenario is uitgewerkt in Bijlage B. Dit scenario is dat voor de klassieke wandeling zonder beperkingen tijdens de zomer en herfst. Tijdens de wandeling wordt niet zozeer ingegaan op het benoemen van soorten maar eerder op de samenhang en leefwijzen van de soorten en het waarom ze daar aanwezig zijn. Tijdens het broedseizoen, is toegang tot de noordelijke schorren en centrale geul niet toegelaten en wordt een alternatieve route opgelegd. Enkele stopplaatsen moeten dan aangepast worden. Bijkomend moeten de stopplaatsen ook aangepast worden aan de seizoenen. In het voorjaar tot najaar is de flora een belangrijk element, terwijl de winter dan weer meer te bieden heeft inzake vogels. Flexibiliteit van de gids is dus vereist.
7.2 7.2.1
EDUCATIEVE TROEVEN EN NATUURWAARDE Spontaneïteit Dit estuarium behoort tot een van de meest natuurlijke landschappen, dit ondanks allerlei menselijk ingrijpen, en behoudt een verrassende hoge graad van natuurlijkheid die zich spontaan ontwikkelt. Een beperkte vorm van beheer volstaat om de biodiversiteit te bevorderen.
7.2.2
Zeldzaamheid Slikken en schorren zijn zeldzaam in Vlaanderen. De IJzermonding is trouwens het enige estuarium van onze kust. Slikken en schorren herbergen veel bedreigde soorten planten: 24% 18 is uitgestorven, 39% is bedreigd . Slikken en schorren vormen ook belangrijke groeiplaatsen voor soorten van contactsituaties tussen zout en zoet, m.a.w. met de achterliggende kustpolders. Buiten het broedseizoen, vooral in de winter, komen er zeer hoge aantallen steltlopers en zeevogels voor. Deze hoge aantallen en de aanwezigheid van zeldzamere soorten gaven trouwens aanleiding tot het aanduiden van de IJzermonding als Vogelrichtlijngebied.
7.2.3
Diversiteit De flora en fauna in zoute en brakke milieus is karakteristiek, t.t.z. vele soorten komen alleen in dit milieu voor. Ook de specifieke zonering is karakteristiek. Vele vogelsoorten zijn tot dit gebied beperkt als foerageergebied, zo bv. de Bergeend.
18
Bijl. C nr. 14
Terreinstudie Alain Maes – cursus natuurgids 2012-2013
42
BIJLAGE A.
HET GETIJ VERKLAARD19
De oorzaak van het getij is te verklaren door een samenwerking van de aantrekkingskrachten van de maan, de zon en de centrifugale krachten van de draaibeweging van de maan en de 20 aarde om elkaar heen . A.1.
AANTREKKING DOOR DE MAAN Alles steunt op een basiswet die stelt dat twee lichamen, twee massa’s, elkaar aantrekken met een kracht die we gravitatiekracht noemen en die afhankelijk is van de massa van de twee lichamen en hun onderlinge afstand (Figuur 6). Dat is o.a. de kracht waardoor we op aarde blijven staan of erop terugvallen als we springen en ons gewicht bepaalt, hoe meer massa we hebben hoe meer kracht en hoe zwaarder (als we er aannemelijker wijze van uitgaan dat de massa van de aarde gelijk blijft). Deze aantrekkingskracht van de maan zorgt ervoor dat de massa water op aarde aangetrokken wordt en zich verplaatst naar de zijde waar de maan het 21 dichtst bij de aarde is . Er ontstaat een ophoping van water aan die kant.
Figuur 6: Gravitatiewet van Newton -11
2
(G = gravitatieconstante = 6,67428 ± 0,00067 x 10 Nm kg
A.2.
-2)
CENTRIFUGALE KRACHT Maar ook aan de andere kant ontstaat zo een ophoping en verdeelt het water zich als een ovaal over de aarde. Deze wordt veroorzaakt doordat de maan om de aarde draait om een gemeenschappelijk zwaartepunt dat niet in het middelpunt van de aarde ligt. Dat dit niet in het midden ligt komt door het verschil in massa van beide lichamen. Daar bovenop draait de aarde om haar eigen as waardoor een translatiebeweging ontstaat. De centrifugale krachten opgewekt door deze beweging zorgen ervoor dat het water als het ware naar buiten geslingerd wordt. Het is de eigen zwaartekracht van de aarde die het op het aardoppervlak houdt. 22
De ophoping of bult water aan beide zijden door deze getijverwekkende kracht bedraagt slechts enkele decimeter. Anderzijds is het deze centrifugale kracht die een evenwicht vormt voor de gravitatiekracht waardoor aarde en maan niet op elkaar vallen. A.3.
INVLOED VAN DE ZON Ook de aantrekkingskracht en centrifugale kracht van de zon speelt hierin mee net op dezelfde wijze als die van de maan. De zon heeft echter wel een veel grotere massa dan de maan maar bevindt zich vele malen verder van de aarde. De aantrekkingskracht is recht evenredig met de massa maar in het kwadraat omgekeerd evenredig met de onderlinge afstand. Hierdoor is haar getijverwekkende kracht slechts 46% van die van de maan waard.
19
Uit ‘Geheim van het getij’, literatuurlijst nr. 5 de Het was de Britse natuurkundige Newton die in de 17 eeuw het mysterie van het getij ontsluierde en bewees dat de kracht van maan en zon dit fenomeen veroorzaakte. 21 De vaste grond ondervindt deze aantrekking ook maar kan zich niet zo makkelijk verplaatsen en blijft dus eerder vast liggen. 22 Dit is het effect van de gravitatie en de centrifugale krachten samen. 20
Terreinstudie Alain Maes – cursus natuurgids 2012-2013
43 Wanneer de zon en de maan bij volle en nieuwe maan in elkaars verlengde op een lijn met de aarde liggen, dan voegen de getijverwekkende krachten van beide zich bij elkaar op. De invloed op het water is derhalve verhoogd en de bult water is dus iets hoger. Het getij zal dus sterker zijn en men spreekt van springtij. Wanneer zon en maan loodrecht op elkaar staan t.o.v. de as aarde-zon, is de invloed van de zon dwars op die van de maan. Dit gebeurt dus bij eerste en laatste kwartier. Het hoogwater (HW) t.g.v. de zon staat immers loodrecht op dat van de maan. De bult water wordt derhalve afgevlakt en men spreekt men van doodtij. A.4.
DAGELIJKSE VERSCHUIVING Onze klok verdeelt een dag in 24 uur en de aarde draait in die periode één maal om haar as. Men zou dus verwachten dat de tijd tussen twee keer vloed 12 uur zou bedragen. De periode van 24 uur noemen we de zonnedag en is de periode tussen twee posities waarbij de zon voor en na een aardrotatie exact boven hetzelfde punt op aarde staat. Een aardrotatie duurt exact 23 uren en 56 minuten. Doordat de aarde in 365 dagen rond de zon draait, is in die ste periode de zon één 365 van 360° of 1° verschoven. De tijd dat de aarde nodig heeft om deze hoek in te halen duurt 4 minuten (Figuur 8).
Figuur 7: De maandag
Figuur 8: De zonnedag 23
De maan draait echter in 27,32 dagen om de aarde in dezelfde tegenwijzerzin als de ste aardrotatie. Dus elke dag, zal de maan ongeveer één 28 van 360° of 13° verder gedraaid zijn en moet de aarde zoveel inhalen om dezelfde maanstand te bekomen als de dag ervoor, deze inhaalbeweging duurt 54 minuten (Figuur 7). Een maandag duurt dus 23 uren en 56 minuten plus 54 minuten = 24 uren en 50 minuten. Op onze klok zal die inhaalbeweging dus 50 min bedragen waardoor elke vloed en elke eb 25 minuten later zal komen dan de vorige. A.5.
AMPLITUDESCHILLEN De verschillen in niveau tussen HW en laag water (LW), de getijdeamplitude, ontstaan doordat de zon- en de maanstand constant verschuiven maar ook doordat de maan niet loodrecht om de draaiingsas van de aarde draait maar met een declinatie van 23,5°. Dit zorgt ervoor dat de getijdewerking op aarde niet overal even sterk is. Hoe dichter de locatie richting maan, hoe sterker de getijdewerking. Daarenboven draait de maan niet in een cirkelvormige maar met een elliptische baan om de aarde en is de afstand tussen beide niet constant. De getijverwekkende kracht van de maan verandert dus dagelijks in een cyclus. Ook draait de aarde om een elliptische baan om de zon, zodat ook deze invloed in een cyclus varieert met de afstand tussen zon en aarde. Daarenboven varieert de declinatie van de zon van +23,5 tot -23,5°. Dit verklaart de dagelijkse variatie van de getijdeamplitude op een zelfde locatie. Wanneer de zon in het lentepunt (rond 21 maart) of in het herfstpunt (rond 23 september) staat, is de declinatie 0° en spreekt van de equinox. Doordat de zon dan in het evenaarsvlak van de aarde staat, zijn de springtijen op dat moment extra sterk en het doodtij extra zwak. De variatie in declinatie van de zon is ook de reden waarom we de seizoenen kennen.
23
T.t.z. om hun gemeenschappelijk zwaartepunt
Terreinstudie Alain Maes – cursus natuurgids 2012-2013
44 A.6.
DE LEEFTIJD VAN HET GETIJ In de praktijk echter, kan het getij zich het best ongehinderd ontwikkelen in het zuidelijk halfrond, waar de hoeveelheid water minder door land word onderbroken. Vandaar verplaatst de getijdegolf zich over de oceanen naar het noordelijk halfrond waar het op velerlei plaatsen door wrijvingen en botsing met land, door vernauwingen en de bodem van de oceanen en zeeën wordt beïnvloed. Wanneer de getijdegolf de Noordzee bereikt, heeft ze reeds een flinke reis achter de rug en dringt pas een tijd na haar ontstaan of ‘geboorte’ door de getijdeverwekkende krachten van maan en zon via de Schotse kust vanuit de Noordelijke IJszee enerzijds en via het Kanaal vanuit de Atlantische oceaan anderzijds de Noordzee binnen. Door o.a. botsing onderling en botsing en terugkaatsing met de kusten, maakt ze er een ronddraaiende beweging tegen de klok in. Deze tijd tussen ‘geboorte’ en het effect op een locatie noemt men de leeftijd van het getij. Dit kan men waarnemen doordat springtij telkens een aantal dagen na nieuwe maan (NM) of volle maan (VM) voorkomt.
A.7.
EN AAN ONZE KUST Aan onze kust bedraagt de getijdeamplitude gemiddeld bijna 5 m in het westen en ongeveer 4 m in het oosten. Men drukt de hoogte in België meestal uit in m TAW, d.w.z. het hoogteniveau volgens de Tweede Algemene Waterpassing dat de referentiehoogte vastlegt. 0 m TAW is het gemiddelde zeeniveau bij laag water te Oostende. Deze referentiehoogte werd bepaald van 1947 tot 1968. Een voorbeeld. De waterstand varieert te Nieuwpoort van 5,14 m TAW bij HW tot -0,37 m TAW bij LW of een amplitude van 5,51 m bij springtij (29 maart 2013). Bij doodtij gaat dit van 3,37 m TAW tot 1,22 m TAW, een amplitude van slechts 2,15 m (21 maart 2013). Zoals eerder vermeld is dit in de periode van de equinox waar de amplitudes maximaal uitgesproken zijn. We beseffen meteen het verschil in de stroming en dynamiek dat dit met zich meebrengt. Immers een waterkolom van 5,51 m moet in dezelfde tijd verplaatst worden bij springtij als een kolom van slechts 2,15 m bij doodtij. De getijdegolf loopt voor onze kust van west naar oost, zodat de Westkust het eerst HW kent voor de Oostkust. Het tijdsverschil tussen HW te Nieuwpoort en te Zeebrugge bijvoorbeeld bedraagt ongeveer 35 minuten. De leeftijd van het getij bij ons bedraagt ongeveer 2 dagen zodat springtij bij ons 2 dagen na VM en NM optreedt en doodtij dus 2 dagen na eerste kwartier (EK) en laatste kwartier (LK).
Terreinstudie Alain Maes – cursus natuurgids 2012-2013
45
BIJLAGE B.
SCENARIO VOOR EEN GELEIDE WANDELING
DOELGROEP:
Toeristen
THEMA:
S t o p
S t a r t
1
Thema en korte beschrijving
Monoloog Dialoog Groepsgesprek Opdracht Groepswerk Demo Beleving Spel
PLAATS: VNR IJzermonding
Parking.Halvemaanstraat
X
Begrippen slik en schor
X
Halfweg polderdijk Het slik
2
Oesterput of aan Kreek
X
DUUR:
Wat doe ik?
• Stel mij, het VNR en de excursie voor. • Maak duidelijke afspraken wat kan en niet. • Vraag naar hun verwachtingen. • Vraag of er praktische beperkingen zijn (mobiliteit, …) • Het getij • Vloed, eb, springtij en TAW • Slikken en schorren: definitie • Polders, dijken en sas
Voorstelling
X
Slikken en schorren
Wat doen deelnemers?
Wat nodig?
• • •
Luisteren Geven hun verwachtingen. Melden hun beperkingen.
• • •
Plan Infobord Luchtfoto VNR
•
Proberen door antwoorden op mijn vragen zelf de begrippen te vinden.
•
Foto’s eb- en vloedbeeld
Luisteren naar mijn uitleg Luisteren naar het ruisen van het slik Proberen het slik te lezen
• •
Eb Didactische plaat over slikdiertjes
• Bodemdiertjes en hun zonering • • Verschil suspensie- en • depositievoeders • Diatomeeën en evt. zoeken naar • wadslakjes • Stilte vragen = luisteren naar het slik • Eventueel sporen op het slik (Afh. getij)
Terreinstudie Alain Maes – cursus natuurgids 2012-2013
2 uren
S t o p
3 4
Thema en korte beschrijving
Monoloog Dialoog Groepsgesprek Opdracht Groepswerk Demo Beleving Spel
46
Het schor
X X
Op het schor Beheer Op het schor
X
Op duin aan Kijkhut of in de hut en verder tijdens de duur van de wandeling Tijdens de wandeling van slik over schor en naar duin
• Aanduiden van specifieke planten volgens hun zonering • Uitleg over strategieën om vocht te behouden in zout milieu • Eventueel wetenswaardigheden over het betreffende plantje • Vertel over ontstaan VNR en herstelplan ‘Plan Zeehond’ • Toekomstplannen
X
Geschiedenis 7
Aan rand centrale geul
S l o t
Afronding Startplaats
Probeer Kwelderspringer te vangen Probeer Kwelderslakjes te vinden Profiteer van konijnelatrines Uitleg over beheersmethodes Vlaams schaap
Wat doen deelnemers?
X
X
• • •
Resumeer excursie en observaties Vraag naar indrukken Vraag naar open topics
Kijken of helpen
•
Loeppotje
•
Luisteren
•
• •
Luisteren Proberen vogels waar te nemen
• • •
Probeer plaats te vinden waar schapen zich bevinden Verrekijker Didactische plaat snavellengte Veldgids vogels
• •
Luisteren Nemen tijd om plantjes te bekijken en zelf te vinden.
•
Veldgids planten
•
Luisteren
•
Foto’s historiek
• •
Luisteren Geven hun visie en stellen eventuele open vragen Groepsfoto?
•
Terreinstudie Alain Maes – cursus natuurgids 2012-2013
Wat nodig?
•
X
Planten 6
• • • • •
• Zeevogels en waadvogels • Oog- en tastjagers • Uitleg over de aanwezige soorten
Vogels 5
Wat doe ik?
47
BIJLAGE C.
LITERATUURLIJST EN BRONNEN
1. Handboek Cursus Natuurgids – CVN – Ed. 2012 2. Vogelconcentraties en vliegbewegingen in Vlaanderen, Beleidsondersteunende Vogelatlas, Achtergrondinformatie voor interpretatie - Joris Everaert, Koen Devos en Eckhart Kuijken - Rapport van het Instituut voor Natuurbehoud 2003.2 3. Recollecting Landscapes, herfotografie, geheugen en transformatie 1904-19802004 – Pieter Uyttenhove (ed.), Dries Vanbelleghem, Ive Van Bouwel, Bruno Notteboom, Reinout Debergh en Benoît Willequet – 2006 4. Ecologisch streefbeeld en natuurherstelplan voor het integraal kustreservaat “IJzermonding” te Nieuwpoort-Lombardsijde – Maurice Hoffmann, Mathias Hoys, Jaak Monbaliu, Marc Sas – Studie uitgevoerd door RUG in opdracht van de Vlaamse Gemeenschap – 1996 5. Geheim van het Getij – R.G.W. Hisgen en R.W.P.M. Laane – 2005 6. Veldgids Flora en fauna van de zee – Rob Leewis – KNNV – 2008 7. Nieuwe plantengids voor onderweg – Shauer/Caspari – Tirion – 2007/2010 8. Nieuwe bloemengids, de wilde bloemen van Noordwest-Europa – Richard Fitter/Alastair Fitter/Marjorie Blamey – Tirion – 1976/1996 9. Vogelgids van Europa – Lars Svensson – ANWB – 2010 10. Zeeboek – JBU i.s.m. KNNV – 1989 11. Veldgids Europese zoogdieren – Peter Twisk, Annemarie van Diepenbeek, Jan Piet Bekker – KNNV – 2010 12. Gids van alle zeezoogdieren - Hadoram Shirihai, Brett Jarrett – Tirion natuur - 2008 13. Vlinders – Prof. Dr. Josef H. Reichholf – Tirion Natuur – herziene druk 2013 14. Systematiek van natuurtypen voor de biotopen heide, moeras, duin, slik en schor. Deel 5: Slik en schor – Veerle Vandenbussche, Filiep T’Jollyn, Arnoud Zwaenepoel, Els van den Balck & Maurice Hoffmann – Verslag van het Instituut voor Natuurbehoud 2002.16 15. www.wikipedia.org 16. www.vlaamsehydrografie.be 17. www.west-vlaanderen.be/kwaliteit/domeinen/Documents/Zwin.pdf 18. www.natuurlexicon.be 19. www.zone-nieuwpoort.be
Terreinstudie Alain Maes – cursus natuurgids 2012-2013
Bijlage D.1.
Soortenlijst planten Soort Schorrezoutgras Fijne kervel Peen Duizendblad Donzige klit Bijvoet Duinaveruit (Zeealsem) Zeeaster (Zulte) Tengere distel Boerenwormkruid Akkerdistel Speerdistel Reukeloze kamile Wegdistel Jacobskruiskruid Hondstong Gewone steenraket Japanse duizendknoop Lamsoor (Zwinneblomme) Wilde kaardebol Melkkruid Gewone wederik Vlasbekje Paarse dovenetel Witte dovenetel Helm Strandkweek (Zeekweek) Riet Gewoon kweldergras Engels slijkgras Duindoorn Boksdoorn Bitterzoet Zeepkruid Avondkoekoeksbloem Gerande schijnspurrie Zilte schijnspurrie Blauwe bremraap Bitterkruid Dubbelkelk Jacobskruiskruid Zeebies Spiesmelde Strandmelde Strandbiet Gewone zoutmelde Zeekraal Klein schorrekruid Groot kaasjeskruid Heggerank
Terreinstudie Alain Maes -‐ cursus natuurgids 2012-‐2013
Species Triglochin maritima Anthriscus caucalis Daucus carota Achillea millefolium Arctium tomentosum Artemisia vulgaris Artemisia maritima Aster tripolium Carduus tenuiflorus Chrysanthemum vulgare Cirsium arvense Cirsium vulgare Matricaria maritima Onopordum acanthium Senecio jacobaea Cynoglossum officinale Erysimum cheiranthoides Fallopia japonica Limonium vulgare Dipsacus fullonum Glaux maritima Lysimachia vulgaris Linaria vulgaris Lamuim maculatum Lamuim album Ammophilila arenaria Elytrigia atherica Phragmites australis Puccinellia maritima Spartina townsendii Hippophae rhamnoides Lycium barbarum Solanum dulcamara Saponaria officinalis Silene latifolia Spergularia media Spergularia salina Orobanche purpurea Picris hieracioides Picris echioides Senecio jacobaea Bulboschoenus maritimus Atriplex hastata Atriplex litoralis Beta vulgaris Haimione portulacoides Salocornia europaea Suaeda maritima Malva sylvestris Bryonia cretica
Familie Zoutgrasfamilie Schermbloemenfamilie Schermbloemenfamilie Composietfamilie Composietfamilie Composietfamilie Composietfamilie Composietfamilie Composietfamilie Composietfamilie Composietfamilie Composietfamilie Composietfamilie Composietfamilie Composietfamilie Ruwbladigenfamilie Kruisbloemfamilie Duizendknoopfamilie Strandkruidfamilie Kaardebolfamilie Sleutelbloemfamilie Sleutelbloemfamilie Helmkruidfamilie Lipbloemenfamilie Lipbloemenfamilie Grassenfamilie Grassenfamilie Grassenfamilie Grassenfamilie Grassenfamilie Duindoornfamilie Nachtschadefamilie Nachtschadefamilie Anjerfamilie Anjerfamilie Anjerfamilie Anjerfamilie Bremraapfamilie Composietfamilie Composietfamilie Composietfamilie Cypergrassen Ganzevoetfamilie Ganzevoetfamilie Ganzevoetfamilie Ganzevoetfamilie Ganzevoetfamilie Ganzevoetfamilie Kaaskruidfamilie Komkommerfamilie
Familia Juncaginaceae Umbelliferea of Apiaceae Umbelliferea of Apiaceae Asteraceae Asteraceae Asteraceae Asteraceae Asteraceae Asteraceae Asteraceae Asteraceae Asteraceae Asteraceae Asteraceae Asteraceae Boraginaceae Cruciferae of Brassicaceae Polygonaceae Plumbaginaceae Dipsacaceae Pimulaceae Pimulaceae Scrophulariacaea Labiatae of Lamiaceae Labiatae of Lamiaceae Gramineae of Poaceae Gramineae of Poaceae Gramineae of Poaceae Gramineae of Poaceae Gramineae of Poaceae Elaeagnaceae Solanaceae Solanaceae Caryophyllaceae Caryophyllaceae Caryophyllaceae Caryophyllaceae Orobanchaceae Asteraceae Asteraceae Asteraceae Cyperaceae Chenopodiaceae Chenopodiaceae Chenopodiaceae Chenopodiaceae Chenopodiaceae Chenopodiaceae Malvacea Cucurbitaceae
Ordo Alismatales Apiales Apiales Asterales Asterales Asterales Asterales Asterales Asterales Asterales Asterales Asterales Asterales Asterales Asterales Boraginales Brassicales Caryophyllales Caryophyllales Dipsacales Ericales Ericales Lamiales Lamiales Lamiales Poales Poales Poales Poales Poales Rosales Solanales Solanales
Klasse Zaadplanten Zaadplanten Zaadplanten Zaadplanten Zaadplanten Zaadplanten Zaadplanten Zaadplanten Zaadplanten Zaadplanten Zaadplanten Zaadplanten Zaadplanten Zaadplanten Zaadplanten Zaadplanten Zaadplanten Zaadplanten Zaadplanten Zaadplanten Zaadplanten Zaadplanten Zaadplanten Zaadplanten Zaadplanten Zaadplanten Zaadplanten Zaadplanten Zaadplanten Zaadplanten Zaadplanten Zaadplanten Zaadplanten Zaadplanten Zaadplanten Zaadplanten Zaadplanten Zaadplanten Zaadplanten Zaadplanten Zaadplanten Zaadplanten Zaadplanten Zaadplanten Zaadplanten Zaadplanten Zaadplanten Zaadplanten Zaadplanten Zaadplanten
Stam Landplanten Landplanten Landplanten Landplanten Landplanten Landplanten Landplanten Landplanten Landplanten Landplanten Landplanten Landplanten Landplanten Landplanten Landplanten Landplanten Landplanten Landplanten Landplanten Landplanten Landplanten Landplanten Landplanten Landplanten Landplanten Landplanten Landplanten Landplanten Landplanten Landplanten Landplanten Landplanten Landplanten Landplanten Landplanten Landplanten Landplanten Landplanten Landplanten Landplanten Landplanten Landplanten Landplanten Landplanten Landplanten Landplanten Landplanten Landplanten Landplanten Landplanten
Opm
of Donzige klis naargelang de vel
Invasieve exoot
Voorheen Vlasleeuwenbekje
Syn.: Obione
Pagina 1 van 2
Bijlage D.1.
Soortenlijst planten Soort Gewone zandkool Knopherik Stinkende balote Gewone klaproos Vijfvingerkruid Dauwbraam Gewone ossetong Grote teunisbloem Rolklaver Hopklaver Sikkelklaver Witte honingklaver Kruipend stalkruid Kleine klaver` Witte klaver Vogelwikke Geel walstro Kleefkruid Zeeweegbree Zeewinde Akkerwinde Groot duinsterretje Blaaswier Klein darmwier
Terreinstudie Alain Maes -‐ cursus natuurgids 2012-‐2013
Species Diplotaxis tenuifolia Raphanus rhaphanistrum Ballota nigra Papaver rhoeas Potentilla reptans Rubus caesius Anchusa officinalis Oenothera erythrosepaia Lotus corniculatus Medicago lupulina Medicago falcata Melilotus alba Ononis repens Trifolium dubium Trifolium repens Vicia cracca Galium verum Galium aparine Plantago maritima Calystegia soldanella Convolvulus arvensis Syntrichia ruraliformis Fucus vesticulosus Blidingia minima
Familie Kruisbloemfamilie Kruisbloemfamilie Lipbloemenfamilie Papaverfamilie Rozenfamilie Rozenfamilie Ruwbladigenfamilie Teunisbloemfamilie Vlinderbloemenfamilie Vlinderbloemenfamilie Vlinderbloemenfamilie Vlinderbloemenfamilie Vlinderbloemenfamilie Vlinderbloemenfamilie Vlinderbloemenfamilie Vlinderbloemenfamilie Walstrofamillie Walstrofamillie Weegbreefamilie Windefamilie Windefamilie
Familia Ordo Cruciferae of Brassicaceae Cruciferae of Brassicaceae Labiatae of Lamiaceae Papaveraceae Rosaceae Rosaceae Boraginaceae Onagraceae Fabaceae of Papilionaceae Fabaceae of Papilionaceae Fabaceae of Papilionaceae Fabaceae of Papilionaceae Fabaceae of Papilionaceae Fabaceae of Papilionaceae Fabaceae of Papilionaceae Fabaceae of Papilionaceae Rubiaceae Rubiaceae Plantaginaceae Convolvulaceae Convolvulaceae Pottiaceae Pottiales Fucaceae Fucales Ulvaceae Ulvales
Klasse Zaadplanten Zaadplanten Zaadplanten Zaadplanten Zaadplanten Zaadplanten Zaadplanten Zaadplanten Zaadplanten Zaadplanten Zaadplanten Zaadplanten Zaadplanten Zaadplanten Zaadplanten Zaadplanten Zaadplanten Zaadplanten Zaadplanten Zaadplanten Zaadplanten Bladmossen Bruinwieren Groenwieren
Stam Landplanten Landplanten Landplanten Landplanten Landplanten Landplanten Landplanten Landplanten Landplanten Landplanten Landplanten Landplanten Landplanten Landplanten Landplanten Landplanten Landplanten Landplanten Landplanten Landplanten Landplanten Landplanten/Mossen Wieren Wieren
Opm Gele variant
Ook bekend als Tortula rurales Aanspoelses Aanspoelses
Pagina 2 van 2
Bijlage D.2.
Soortenlijst dieren
Soort Nijlgans Plijlstaarteend Wilde eend Wintertaling Grauwe gans Grote Canadese gans Rotgans Bergeend Fuut Gierzwaluw Meerkoet Waterhoen Blauwe reiger Kleine zilverreiger Buizerd Kluut Kokmeeuw Grote mantelmeeuw Kleine mantelmeeuw Zilvermeeuw Bontbekplevier Zilverplevier Kievit Scholekster Grote stern Visdief Oeverloper Steenloper Bonte strandloper Watersnip Grutto Rosse grutto Regenwulp Wulp Tureluur Zwarte kraai Veldleeuwerik Graspieper Witte kwikstaart Putter Roodborsttapuit Aalscholver Vlaams schaap
Species Alopochen aegyptiaca Anas acuta Anas platyrhychos Anas crecca Anser anser Branta canadensis Branta bernicula Tadorna tadorna Podiceps cristatus Apus apus Fulica atra Gallinula chloropus Ardea cinerrea Egretta garzetta Buteo buteo Recurvirostra avosetta Chroicocephalus ridibundus Larus marinus Larus fuscus Larus argentatus Charadrius hiaticula Pluvialus squatarola Vanellus vanellus Haematopus ostralegus Sterna sandvicensis Sterna hirundo Actitis hypoleucos Arenaria interpres Calidris alpina Gallinago gallinago Limosa limosa Limosa lapponica Numenius phaeopus Numenius arquata Tringa totanus Corvus corone Alauda awensis Anthus pratensis Motacilla alba Carduelis carduelis Saxicola rubicola Phalacrocorax carbo Ovis aries
Familie Zwanen, Ganzen en Eenden Zwanen, Ganzen en Eenden Zwanen, Ganzen en Eenden Zwanen, Ganzen en Eenden Zwanen, Ganzen en Eenden Zwanen, Ganzen en Eenden Zwanen, Ganzen en Eenden Zwanen, Ganzen en Eenden Futen Gierzwaluwen Rallen Rallen Reigers en Roerdompen Reigers en Roerdompen Sperwerachtigen Kluten Meeuwen Meeuwen Meeuwen Meeuwen Plevieren Plevieren Plevieren Scholeksters Sterns Sterns Strandlopers en snippen Strandlopers en snippen Strandlopers en snippen Strandlopers en snippen Strandlopers en snippen Strandlopers en snippen Strandlopers en snippen Strandlopers en snippen Strandlopers en snippen Kraaiachtigen Leeuwerikken Piepers en Kwikstaarten Piepers en kwikstaarten Vinkachtigen Vliegenvangers Aalscholvers Holhoornigen
Familia Anatidae Anatidae Anatidae Anatidae Anatidae Anatidae Anatidae Anatidae Podicipedidae Apodidae Rallidae Rallidae Ardeidae Ardeidae Accipifridae Recuivirostridae Lanidae Lanidae Lanidae Lanidae Charadridae Charadridae Charadridae Haematopodidae Sternidae Sternidae Scolopidae Scolopidae Scolopidae Scolopidae Scolopidae Scolopidae Scolopidae Scolopidae Scolopidae Corvoidae Alaudidae Motacillidae Motacillidae Fringillidae Muscicapidae Phalacrocoracidae Boridae
Orde Eendvogels Eendvogels Eendvogels Eendvogels Eendvogels Eendvogels Eendvogels Eendvogels Futen Gierzwaluwen en kolibries Kraanvogelachtigen Kraanvogelachtigen Roeipootachtiogen Roeipootachtiogen Roofvogels? Steltloperachtigen Steltloperachtigen Steltloperachtigen Steltloperachtigen Steltloperachtigen Steltloperachtigen Steltloperachtigen Steltloperachtigen Steltloperachtigen Steltloperachtigen Steltloperachtigen Steltloperachtigen Steltloperachtigen Steltloperachtigen Steltloperachtigen Steltloperachtigen Steltloperachtigen Steltloperachtigen Steltloperachtigen Steltloperachtigen Zangvogels Zangvogels Zangvogels Zangvogels Zangvogels Zangvogels
Konijn Gewone zeehond Sint-jansvlinder Groot dikkopje Icarusblauwtje
Oryctolagus cuniculus Phoca vitulina Zygaena filipendulae Ochlodes sylvanus Polyommatus icarus
Hazen en Konijnen Zeehonden Bloedsropjes Dikkopjes Kleine pages, vuurvlinders en blauwtjes
Leporidae Phocidae Zygaenidae Hesperiidae Lycaenidae
Terreinstudie Alain Maes -‐ cursus natuurgids 2012-‐2013
Evenhoevigen
Ordo Anseriformes Anseriformes Anseriformes Anseriformes Anseriformes Anseriformes Anseriformes Anseriformes Podicipediformes Apodiformes Gruiformes Gruiformes Pelecaniformes Pelecaniformes Accipitriformes Charadriformes Charadriformes Charadriformes Charadriformes Charadriformes Charadriformes Charadriformes Charadriformes Charadriformes Charadriformes Charadriformes Charadriformes Charadriformes Charadriformes Charadriformes Charadriformes Charadriformes Charadriformes Charadriformes Charadriformes Passeriformes Passeriformes Passeriformes Passeriformes Passeriformes Passeriformes Suliformes Artiodactylo
Klasse Vogels Vogels Vogels Vogels Vogels Vogels Vogels Vogels Vogels Vogels Vogels Vogels Vogels Vogels Vogels Vogels Vogels Vogels Vogels Vogels Vogels Vogels Vogels Vogels Vogels Vogels Vogels Vogels Vogels Vogels Vogels Vogels Vogels Vogels Vogels Vogels Vogels Vogels Vogels Vogels Vogels Vogels Zoogdieren
Stam Chordadieren Chordadieren Chordadieren Chordadieren Chordadieren Chordadieren Chordadieren Chordadieren Chordadieren Chordadieren Chordadieren Chordadieren Chordadieren Chordadieren Chordadieren Chordadieren Chordadieren Chordadieren Chordadieren Chordadieren Chordadieren Chordadieren Chordadieren Chordadieren Chordadieren Chordadieren Chordadieren Chordadieren Chordadieren Chordadieren Chordadieren Chordadieren Chordadieren Chordadieren Chordadieren Chordadieren Chordadieren chordadieren Chordadieren Chordadieren Chordadieren Chordadieren Chordadieren
Haasachtigen Roofdieren Vlinders Vlinders Vlinders
Lagomorpha Carnivora Lepidoptera Lepidoptera Lepidoptera
Zoogdieren Zoogdieren Insecten Insecten Insecten
Chordadieren Chordadieren Geleedpotigen Geleedpotigen Geleedpotigen
Voorkomen Opm J Exoot W J J Z Z W J J Z J J J Z J J J W J J J W J J Z Z D W W J Z W D J J J J J Z J J J Vlaams schaap is een ras binnen de soort Ovis aries Imago Imago Imago
Pagina 1 van 2
Bijlage D.2. Soort Sint-jacobsvlinder
Species Tyria jacobaeae
Gamma-uil Hooibeestje
Autographa gamma Coenonympha pamphilus
Gele luzernevlinder Citroenvlinder Klein koolwitje Gewone strandkrab Kwelderspringer Langspriet Bolle duinslak Wadslakje
Colias hyale Gonepteryx rhamni Pieris rapae Carcinus maenas Orchestia gammarellus Corophium volutator Cernuella virgata Peringia ulvae
Soortenlijst dieren Familie Spinneruilen (SubFam. Beervlinders) Uilen Vossen, parelmoervlinders en weerschijnvlinders Witjes Witjes Witjes Echte krabben Strandvlooien Duinslakken
Terreinstudie Alain Maes -‐ cursus natuurgids 2012-‐2013
Familia Erebidae (Arctiinae) Vlinders
Orde
Ordo Lepidoptera
Klasse Insecten
Stam Voorkomen Opm Geleedpotigen Rups op Jacobskruiskruid
Noctuidae Nymphalidae
Vlinders Vlinders
Lepidoptera Lepidoptera
Insecten Insecten
Geleedpotigen Geleedpotigen
Imago Imago
Pieridae Pieridae Pieridae Potunidae Talitridae Corophiidae Hygromiidae Hydrobiidae
Vlinders Vlinders Vlinders Tienpotigen Vlokreeften Vlokreeften
Lepidoptera Lepidoptera Lepidoptera Decapoda Amphipoda Amphipoda Stylommatophora Neotaenioglossa
Insecten Insecten Insecten Kreeftachtigen Kreeftachtigen Kreeftachtigen Buikpotigen Buikpotigen
Geleedpotigen Geleedpotigen Geleedpotigen Geleedpotigen Geleedpotigen Geleedpotigen Weekdieren Weekdieren
Imago Imago Imago Syn.: Wadkreeftje Juiste soort niet zeker
Pagina 2 van 2
Bijlage D.3.
Soortenlijst andere organismen Soort Species Familia Ordo Klasse Stam Rijk Opm Groot kalkschuim Muccilago crustacea Didymiidae Physarida Slijmzwammen Amoebozoa Protisten Plasmodium op dode graspol Zeevonk Noctiluca scintillans Noctilucacea Noctilucales Dinophyceae Dinoflagellaten Protisten
Terreinstudie Alain Maes -‐ cursus natuurgids 2012-‐2013
Pagina 1 van 1