Het Arabische Vredesinitiatief Historie en betekenis Hans Schippers
Het Arabische Vredesinitiatief speelt al geruime tijd op de achtergrond en onder verschillende benamingen (Fahd-plan, Fez-plan) een rol in het proces om een eind te maken aan het conflict tussen Israël en zijn Arabische buren. Sinds 2002 is het tevens het officiële vredesvoorstel van de Arabische Liga. Het initiatief is door politici uit verschillende kampen geprezen als een belangrijke bijdrage aan het vredesproces. De reële invloed in de praktijk van het politieke proces is vooralsnog echter beperkt. Dit artikel onderzoekt de achtergronden van het initiatief en gaat na welke rol het kan spelen bij het bereiken van een vergelijk tussen Israël en de Palestijnen. Saoedi-Arabië en het Midden-Oosten Een groot land, rijk aan olie, maar dunbevolkt, met moeilijk verdedigbare grenzen – en daarom kwetsbaar. Dat is wellicht de beste omschrijving van de positie van het koninkrijk Saoedi-Arabië in de 20e en het begin van de 21e eeuw. Na 1945 had het een conflict met Iran over twee eilanden in de Perzische Golf. De Egyptische president Nasser liet in de jaren ‘60 weten dat hij Saoedi-Arabië als een sta-in-de-weg beschouwde bij zijn streven naar een Arabisch-nationalistische eenheidsstaat. Hierna volgden schermutselingen met het marxistische Zuid-Jemen en linkse revolutionairen in de emiraten. Begin jaren ‘80 kwam een complot van de Iraanse leider Khomeini aan het licht om de macht in Saoedi-Arabië over te nemen. Dan was er nog de onberekenbare Iraakse dictator Saddam Hoessein, wiens annexatie van Koeweit in 1990 leek bedoeld als aanloop tot de bezetting van Saoedi-Arabië. Om die kwetsbaarheid te bestrijden sloten de heersers van het land, de familie Saoed, een groot aantal al dan niet officiële overeenkomsten met een reeks wisselende regionale partners. Oliedollars waren hierbij een belangrijk smeermiddel. Bondgenoot buiten de regio zijn de Verenigde Staten, die al vanaf de jaren ‘30 en met de nodige ups en downs, via de oliewinning (Aramco) nauw met Saoedi-Arabië verbonden zijn. De as Riaad-Washington is in feite de basis van de buitenlandse politiek van het land en beïnvloedt ook zaken als de opstelling van het land in het Israëlisch-Palestijns conflict. Saoedi-Arabië bemoeit zich hiermee overigens niet actief, maar financiert wel tegenstanders van Israël.1 De achtergronden van het Fahd-plan Rond 1980 kreeg de Arabische wereld een aantal zware politieke schokken te verwerken. In november 1977 reisde de Egyptische president Sadat naar Israël met een vredesaanbod. Een jaar later sloten de twee landen in Camp David een verdrag, waarbij Egypte de Sinaïwoestijn terugkreeg. Sadats initiatief leidde tot grote spanningen in de Arabische wereld. Eind 1978 kwam verder de sjah in Iran ten val, waarna kort daarna de Sovjetunie, bezorgd over de toenemende invloed van een radicale islam, Afghanistan binnenviel. In Saoedi-Arabië zelf bezetten soennitische opstandelingen de Grote Moskee in Mekka, waaruit ze pas na enkele weken met behulp van Franse commando's konden worden verdreven. In 1980 ten slotte viel Irak buurland Iran binnen – het begin van een oorlog die acht jaar zou duren. Om aan deze nieuwe dreigingen het hoofd te bieden achtte feitelijk heerser kroonprins Fahd versterking van de defensie nodig. In het voorjaar van 1980 vroeg hij de Amerikaanse president Carter om een technische opwaardering van de enkele jaren daarvoor geleverde
1
F-15-straaljagers. Carter stelde de beslissing uit in verband met de presidentsverkiezingen in het najaar. Hij verloor die echter van Ronald Reagan. Fahd hernieuwde zijn verzoek begin 1981, maar hij vroeg nu tevens om de levering van vijf AWACS-inlichtingenvliegtuigen. Reagan stemde ook hiermee in. Onder druk echter van de pro-Israël-lobby kwam het Congres met zoveel bezwaren, dat hij de beslissing uitstelde. In deze situatie kwam Fahd met zijn voorstel voor een vergelijk in het Israëlisch-Arabische conflict. Fahds initiatief – ‘plan’ was een te groots woord voor het schetsmatige voorstel – was er dus in de eerste plaats op gericht het wantrouwen van het Congres over de levering van de AWACS weg te nemen.2 Inhoud en interpretaties De belangrijkste punten uit het acht punten tellende zogeheten plan-Fahd waren: • • • •
De terugtrekking van Israël uit alle in 1967 bezette gebieden, inclusief Oost-Jeruzalem; De ontmanteling van alle Joodse nederzettingen in bezet gebied; De garantie dat alle godsdiensten vrijelijk gebruik mochten maken van de zogeheten ‘Heilige Plaatsen’; Het recht op zelfbeschikking van het Palestijnse volk, en de uitoefening van de onvervreemdbare nationale rechten onder leiding van de PLO.
Andere punten hadden betrekking op de instelling van een kort VN-overgangsbewind in de bezette gebieden, het oprichten van een onafhankelijke Palestijnse staat “met Jeruzalem als hoofdstad,” en een door de VN-Veiligheidsraad gegarandeerde vrede tussen alle staten in de regio, inclusief de tot stand gekomen Palestijnse staat.3 Fahds voorstel, in hoofdlijnen gebaseerd op de Arabische interpretatie van VN-Resolutie 242, was in zoverre nieuw dat het duidelijk afstand nam van de in september 1967 in Khartoem door de Arabische Liga uitgesproken ‘drie nee's’: geen vrede, geen erkenning en geen onderhandelingen met Israël. Hierbij moet worden bedacht dat Egypte, door het sluiten van een vredesverdrag met Israël, al eerder en radicaler met die opstelling had gebroken. De tekst was verder ambivalent geformuleerd. Een door de VN gegarandeerde vrede was ver verwijderd van de door Israël gevraagde wederzijdse erkenning en normalisatie in de betrekkingen tussen de staten in de regio. De uitoefening van de nationale rechten onder leiding van de PLO kon betekenen dat alle Palestijnse vluchtelingen het recht op terugkeer zouden krijgen. Omdat de PLO in 1981 Israël nog niet had erkend, zou de terugkeer van de vluchtelingen een Palestijnse meerderheid opleveren. Dit zou leiden tot het verdwijnen van de joodse staat Israël. Het Fahd-plan was een compromis tussen de standpunten van het door Syrië geleide zogeheten Afwijzingsfront, dat elk vergelijk met Israël afwees, en Egypte. Als zodanig kreeg het ook de steun van gematigde Arabische landen, die zo de na Camp David ontstane impasse wilden doorbreken. PLO-leider Arafat liet zich voorzichtig positief over het plan uit. De tot de rechtse Likoedpartij behorende Israëlische premier Begin wees het plan direct van de hand. Na de moord op Sadat, begin oktober 1981, kreeg het plan ook de steun van de Amerikaanse regering, die het nu zag als een mogelijk alternatief voor het Camp Davidproject. Fahd kreeg eind oktober van Reagan te horen dat de levering van de AWACS en de opwaardering van de F-15 door zouden gaan. Gesterkt door deze ontwikkeling stelde Saoedi-Arabië voor het plan op de agenda van de bijeenkomst van de Arabische Liga, in november 1981 in het Marokkaanse Fez, te plaatsen. 2
Hier stuitten de voorstellen echter op scherp verzet van Syrië. Na vier uur vruchteloze discussies verdaagde de voorzitter, koning Mohammed, de vergadering zonder dat een besluit was genomen.4 Naar de bureaula De situatie in het Midden-Oosten verslechterde daarna snel. De rechtse premier Begin annexeerde kort na de mislukte top in Fez de tot Syrië behorende hoogte van Golan. Een Palestijnse moordaanslag op zijn ambassadeur in Londen was voor Israël aanleiding om begin juni 1982 Libanon binnen te vallen. Na hevige gevechten, met aan beide zijden zware verliezen, zag de PLO zich in september gedwongen zich uit Beiroet en Libanon terug te trekken. In de oorlog tussen Irak en Iran wist dit laatste land de aanvallen van Irak af te slaan en zelf het initiatief te nemen. Khomeini verwierp midden 1982 alle vredesvoorstellen en dreigde Irak binnen te vallen. In deze omstandigheden lanceerde Fahd zijn voorstel opnieuw. Dit gebeurde onder druk van Reagan, die op deze wijze de Arabische radicalen de wind uit de zeilen wilde nemen, en als steun voor een eigen vredesplan. In de oorspronkelijke versie werd het initiatief in september 1982 aangenomen op een Arabische topconferentie, opnieuw in Fez.5 Het plan speelde daarna echter geen rol van betekenis meer. De aandacht van de Arabische staten ging in de daarop volgende jaren vooral uit naar de oorlog tussen Irak en Iran (19801988). Een nieuwe start in 2002 Op 11 september 2001 vonden de beruchte terreuraanslagen in de Verenigde Staten plaats. 15 van de 19 daders waren burgers van Saoedi-Arabië, een feit dat de relaties tussen de twee landen onder druk zette. In Amerika gingen stemmen op om de band met Riaad te verbreken of de olievelden te bezetten – dit laatste uit vrees voor een fundamentalistische staatsgreep à la Iran. Enkele maanden na 9/11 was de in het Midden-Oosten gespecialiseerde journalist Thomas Friedman (The New York Times) in Saoedi-Arabië voor een interview met kroonprins Abdoellah, de feitelijke heerser van het land. Tijdens het gesprek, dat duidelijk was bedoeld als een gebaar naar Washington, verontschuldigde Abdoellah zich voor de aanval, maar beklemtoonde hij de goede banden tussen de twee landen. De kroonprins deed ook een mededeling over de gespannen situatie tussen Israël en de Palestijnen. Na het mislukken van het vredesoverleg in Camp David was eind 2000 de tweede intifada uitgebroken, waarbij door Palestijnse (zelfmoord)aanslagen en Israëlische reacties daarop inmiddels honderden doden waren gevallen. Diverse pogingen om een bestand te bereiken waren na korte tijd mislukt. Friedman had kort daarvoor in een artikel in zijn krant een beroep gedaan op de landen van de Arabische Liga om tijdens de aanstaande top in Beiroet, eind maart 2002, Israël volledig diplomatiek te erkennen, er normale relaties mee aan te gaan en de veiligheid ervan te garanderen. In ruil daarvoor moest dit land zich terugtrekken tot de grenzen van 4 juni 1967 en de oprichting van een Palestijnse staat aanvaarden. Toen hij dit aan Abdoellah vertelde, zei deze: “Have you broken into my desk?” De kroonprins bleek een tekst met ongeveer die inhoud klaar te hebben. Hij had overwogen die uit te spreken op een Arabische top in Beiroet, maar had daarvan afgezien vanwege het brute optreden van premier Sjaron tegen de Palestijnen. Op Friedmans reactie dat een wapenstilstand tussen Israël en de Palestijnen vóór de top in Beiroet mogelijk de impasse kon doorbreken, antwoordde de kroonprins dat “the speech is written and still in my drawer.” Friedman mocht deze woorden publiceren.6
3
Naast een toenadering tot de Verenigde Staten was het Saoedi-Arabische voorstel bedoeld om het radicaliserende effect van de tweede intifada op de Arabische wereld weg te nemen. Dit dreigde gematigde regimes in de regio te ondermijnen. Bij gebrek aan andere leiders wilde Abdoellah met het initiatief deze rol op zich nemen. Een volledige wapenstilstand kon niet worden bereikt, en op de top in Beiroet waren slechts 10 van de 22 regeringsleiders van de Arabische Liga-lidstaten aanwezig. Onder meer PLOvoorzitter Arafat was er niet, omdat Israël zijn terugkeer niet had willen garanderen. Het aangepaste Fahd-plan werd op 27 maart besproken, en met drie voornamelijk door Syrië voorgestelde wijzigingen aanvaard. In de eerste plaats werd een terugkeer uit “alle” in 1967 bezette gebieden gevraagd, inclusief de Hoogte van Golan. In Abdoellahs tekst stond “de” bezette gebieden, wat ruimte zou laten voor grenscorrecties. Voor de Palestijnse vluchtelingen werd verwezen naar VN-Resolutie 194, die in de Arabische optiek een terugkeer van alle vluchtelingen vroeg. In plaats van “een normalisatie van de betrekkingen” was in de slottekst sprake van “normale betrekkingen” met Israël. Andere punten uit het oorspronkelijke Fahd-plan, zoals het tot stand komen van een Palestijnse staat met OostJeruzalem als hoofdstad, waren niet of nauwelijks gewijzigd. Onder de naam ‘Arab Peace Initiative’ werd het nu het officiële vredesvoorstel van de Arabische Liga.7 Reacties De aanvaarding van het initiatief had nauwelijks op een ongunstiger moment kunnen komen. Die zelfde avond nog pleegde een Hamasstrijder in Netanya een zelfmoordaanslag op een hotel waar een Pesach-diner plaatsvond. Hierbij vielen 30 doden en ruim 100 gewonden. Hamasleider sjeik Ahmed Yassin verklaarde dat aanslag een boodschap was aan de Arabische topconferentie in Beiroet, namelijk dat het Palestijnse volk de strijd zou voortzetten. Of de aanslag ook echt gepland was om de top te ontregelen is overigens niet duidelijk. De Palestijnse Autoriteit veroordeelde de aanslag, en Arafat gaf bevel leden van Hamas en andere radicale groepen te arresteren. Na nog een zware aanslag in Haifa, vier dagen later met 15 doden, gaf Sjaron het bevel voor een grote veiligheidsoperatie in de bezette gebieden. Door deze gebeurtenissen bleef een Israëlische reactie op het plan lange tijd uit. Jeruzalem liet daarna weten dat het plan niets nieuws bevatte. Een terugkeer van alle Palestijnse vluchtelingen en terugtrekking uit alle bezette gebieden was onaanvaardbaar. Vredesgroepen en linkse partijen lieten een positiever geluid horen.8 De Amerikaanse president Bush reageerde aanvankelijk eveneens nogal lauw op het initiatief. Hierbij speelde waarschijnlijk de als reactie op het plan verslechterde veiligheidssituatie een rol, en verder het beperkte belang van de top in Beiroet. Bij gebrek aan andere vredesinitiatieven werd zijn toon echter geleidelijk positiever. Eind april 2002 nodigde hij de Saoedische vorst uit op zijn ranch in Texas. Volgens onofficiële berichten zou Abdoellah daar een aan de realiteit aangepast plan hebben gepresenteerd, waarin bijvoorbeeld een terugtrekking uit alle bezette gebieden niet werd genoemd. De Amerikaanse ambassadeur in Israël Kurtzner legde deze variant kort daarna aan Sjaron voor, die het echter opnieuw als ‘niets nieuws’ bevattend van de hand wees. In rechtse Israëlische politieke kringen zag men het plan als een reeks ultimatums, waar aan Arabische zijde niets tegenover stond. In een situatie waarin de terroristische aanslagen doorgingen, was deze eenzijdigheid niet aanvaardbaar. Bijna een jaar later lanceerde Bush samen met Rusland, de Europese Unie en Verenigde Naties de ‘Road-map’, die zou moeten leiden tot een bestand tussen Israël en de Palestijnen, en daarna tot een verdergaand vergelijk. Als een van de fundamenten ervan
4
werd Abdoellahs initiatief genoemd. Het bestand kwam na verloop van tijd tot stand, maar daarna werd nauwelijks meer vooruitgang geboekt met de ‘Road-map’. Sjaron zette zijn kaarten op de eenzijdige terugtrekking uit de Gazastrook, die door het ontbreken van contact met de Palestijnse Autoriteit leidde tot een versterking van Hamas. De situatie in Irak nam verder de aandacht van Bush en regionale leiders jarenlang in beslag.9 Nieuw leven voor het plan en ‘Annapolis’ In de loop van 2006 ontstond er in gematigde Arabische landen ongerustheid over de opkomst van Iran als regionale macht. Door de uitschakeling van Saddam Hoessein was Teheran zijn voornaamste tegenstander kwijtgeraakt, terwijl het via de Iraakse sjiieten zijn invloed in het land kon uitbreiden. In 2003 was verder bekend geworden dat Iran in het geheim bezig was met het verrijken van uranium, wat kon wijzen op het vervaardigen van een atoombom. In de Arabische wereld werd dit vrij algemeen gezien als een bedreiging. Via Hezbollah in Libanon en in mindere mate Hamas had Iran verder zijn positie in Libanon en de Palestijnse gebieden weten te versterken. Via deze bewegingen leek Teheran aan de voordeur van Egypte en Jordanië te morrelen. De ontstane situatie leidde tot hernieuwd overleg tussen Saoedi-Arabië, Egypte, Jordanië en de Verenigde Staten. Doel ervan was het stagnerende Israëlisch-Palestijnse vredesproces vlot te trekken, om zo te verhinderen dat Iran het conflict kon gebruiken om invloed te verwerven. Een eerste resultaat was het opnieuw bevestigen van het Arabische Vredesinitiatief op een conferentie van de Arabische Liga in Riaad in maart 2007.10 Na bezoeken van de ministers van Buitenlandse Zaken van Egypte en Jordanië aan Israël in de zomer van 2007, lieten premier Olmert, minister van Buitenlandse Zaken Livni en president Perez zich gematigd positief uit over delen van het voorstel. Struikelblok bleven de gevraagde volledige terugtrekking uit de bezette gebieden en de terugkeer van de vluchtelingen. De Verenigde Staten concludeerden hieruit dat een benadering waarbij de Israëlisch-Palestijnse relatie voorop stond meer kans van slagen had. Dit werd dan ook het uitgangspunt van de door Bush georganiseerde Annapolis-conferentie eind november 2007. Bij wijze van compromis was een groot aantal Arabische staten aanwezig om steun aan zijn initiatief te betuigen; zelfs Syrië was vertegenwoordigd. Bij het aftreden van Bush, een jaar later, was er echter geen substantiële vooruitgang geboekt.11 Obama en het initiatief In zijn verkiezingscampagne had de Democratische presidentskandidaat Barack Obama benadrukt dat hij hoge prioriteit gaf aan een oplossing van het Israëlisch-Palestijns conflict. Na zijn verkiezing herhaalde hij die belofte, waarbij hij over het Arabische Vredesinitiatief zei dat hij het niet met elk aspect ervan eens was, “but it took great courage to put forward something that is as significant as that. I think that there are ideas across the region of how we might pursue peace.”12 Een aantal Arabische politici en commentatoren drongen er bij Obama op aan het Vredesinitiatief als basis voor zijn beleid te nemen. Dat deed hij echter niet. George Mitchell, de speciale gezant van de president voor Israëlisch-Palestijnse betrekkingen, verklaarde in maart 2009 tijdens een workshop van het Brookings Institution dat de Verenigde Staten van plan waren het initiatief onderdeel te maken het beleid. Volgens Palestijnse bronnen zou dit betekenen dat de Amerikanen het initiatief wilden ontdoen van het imago van ‘purely theoretical framework’ en het op enkele punten wilden concretiseren. Later bleek dat zij hieronder verstonden het maken van goodwill-gebaren naar Israël, zoals het toelaten van toeristen, culturele uitwisseling, het openen van een consulaat of het verlenen van overvliegrechten voor verkeersvliegtuigen. Israël moest van zijn kant het
5
initiatief positief beoordelen, controleposten in bezet gebied opheffen en de uitbreiding van nederzettingen staken.13 Eind juli verklaarde premier Netanyahoe dat hij de geest van het initiatief waardeerde en het zag als een goede basis voor verdere onderhandelingen naar een alomvattende vrede. Er werden verder controleposten opgeheven en er kwam een tijdelijke bevriezing van bouwactiviteiten. Maar voor de Palestijnen was dit niet genoeg. Zij eisten een totale bouwstop. Hiertoe was Israël niet bereid. Het uitblijven van Arabische goodwill-gebaren speelde hierbij een rol. Een reden voor dit laatste is waarschijnlijk het grote Arabische wantrouwen ten aanzien van de nieuwe premier Netanyahoe. Niet vergeten is hoe deze met zijn vertragingstactiek eind jaren ‘90 het vredesproces deed vastlopen. Ook verdeeldheid in eigen kring, waarbij geen enkel land een eerste stap durft te zetten, speelt een rol. Kortom: op het ogenblik is sprake van de zoveelste vertraging in het vredesproces. Om voortgang te boeken kan waarschijnlijk, zonder voorwaarden vooraf, het beste zo snel mogelijk worden begonnen met onderhandelingen tussen Israël en de Palestijnen. Wanneer dat eenmaal het geval is, zouden volgens de Egyptische president Moebarak de Arabische landen het proces kunnen steunen en verder helpen.14 Betekenis en mogelijkheden Het Arabische Vredesinitiatief is ontstaan als een gebaar van Saoedi-Arabië naar de Verenigde Staten om de levering van AWACS-vliegtuigen mogelijk te maken. Het voorstel heeft daarna, misschien tot verbazing van de opstellers, een eigen identiteit gekregen als een brug tussen de Arabische wereld en Israël. Het doorbrak de impasse van de drie nee’s van Khartoem, waarbij natuurlijk Egypte was voorgegaan. Het voorstel van Fahd en later Abdoellah was ook in staat de vaak zeer verdeelde Arabische wereld te verenigen in een gezamenlijke formule om een vergelijk met Israël mogelijk te maken: terugtrekking uit bezet gebied, een rechtvaardige oplossing voor het vluchtelingenprobleem en de stichting van een Palestijnse staat, in ruil voor vrede en normale betrekkingen. Aan het initiatief kleeft echter ook aan aantal nadelen. Om het voor alle Arabische staten aanvaardbaar te maken, bevat het de nodige ambivalente formuleringen, zoals de eis dat alle vluchtelingen moeten terugkeren en “niet elders gevestigd mogen worden.” Deze laatste toevoeging werd opgenomen in de versie van 2007, zoals aanvaard in Riaad. In Hebreeuwse en Engelse vertalingen, zoals die door de Arabische Liga in advertenties in Israëlische kranten werden gepubliceerd, was deze toevoeging vertaald door “geen andere nationaliteit mogen verkrijgen." Een duidelijk andere betekenis. Het initiatief is verder nooit officieel aan Israël voorgelegd. Het is het standpunt van de Arabische Liga om het conflict op te lossen. De Liga onderhoudt echter geen betrekkingen met Israël.15 Van Arabische kant kan twijfel over deze en andere zaken worden weggenomen door via praktische stappen het voorstel inhoud te geven. De besprekingen in Camp David mislukten in 2000 mede omdat Arafat geen rugdekking kreeg van de Arabische grootmachten in de regio over onder meer de kwestie-Jeruzalem. Pas toen de tweede intidafa was uitgebroken kwamen Egypte, Jordanië en Saoedi-Arabië te hulp, maar toen was het te laat. Een dergelijke situatie moet worden voorkómen. De recente toenadering tussen Saoedi-Arabië en Syrië kan voor de concrete stappen wellicht ruimte scheppen.16 Op zijn beurt zal Netanyahoe de Palestijnen en de Arabische landen moeten overtuigen dat hij serieus is in zijn streven naar een vergelijk. Een duidelijke rem op de uitbreiding van nederzettingen zou daarbij helpen. Voorlopig is het met veel elan begonnen vredesoffensief van Obama ontregeld. Dat lot verdient het niet. Duidelijke steun van de Europese Unie voor de Amerikaanse inzet zou een goede zaak zijn.
6
Dr. J.L. Schippers is als techniekhistoricus verbonden aan de Technische Universiteit Eindhoven. Hij coördineert het college Techniek, Vrede en Veiligheid, en publiceert regelmatig over politieke ontwikkelingen in het Midden-Oosten.
Noten 1. Nadav Safran, Saudi Arabia. The Ceaseless Quest for Security, Ithaca, 1988; Hans Schippers, ‘Vreemde vrienden: de relatie Verenigde Staten-Saoedi-Arabië’, in: Atlantisch Perspectief nr. 5, 2003, pp. 18-23. 2. Safran, ibid., pp. 332-341. 3. ‘Final Declaration of the Twelfth Arab Summit Conference’, 15 december 1982, repr. MidEast Web, 2006. 4. Safran, ibid., pp. 337, 338. 5. Ibid., pp. 415-416. 6. Thomas L. Friedman, ’An Intriguing Signal from the Saudi Crown Prince’, The New York Times, 17 februari 2002, repr. MidEast Web, 2006. 7. Beirut Declaration, 28 maart 2002, BBC News (intl. ed.); Gary C. Gambill, ‘Syria and the Saudi Peace Initiative’, in: Middle East Intelligence Bulletin jrg. 4 nr. 3, maart/april 2002; Gawdat Bahgat, ‘The Arab Peace Initiative: An Assessment’, in: Middle East Policy jrg. 16 nr. 1, 2009, pp. 33-39. 8. Elie Podeh, ‘The Arab Peace Initiative: A Missed Opportunity’, in: Palestine-Israel Journal jrg. 14 nr. 4, 2007, pp. 7-9; CNN News (intl. ed.), 27 maart 2002. 9. Podeh, ibid., pp. 8-9. 10. Haaretz, 28 maart 2007. Hamasleider Haniye onthield zich van stemming. 11. Bahgat, ibid., pp. 34, 35. 12. Citaat ‘Arab Peace Initiative’, Wikipedia, 11. 13. Haaretz, 5 april 2009. 14. Jerusalem Post, 23 juli 2009; Haaretz, 18 augustus 2009. 15. Haaretz, 18 december 2008; ‘The Saudi Peace Initiative: What Is and Isn’t New’, The Estimate, 15 maart 2002. 16. BBC News (intl. ed.), 8 oktober 2009.
7