opm binding
20-10-1998
11:19
Pagina 3
BINDING EN BETEKENIS Een filosofie van de zorg
Charles Vergeer
DAMON
opm binding
20-10-1998
11:19
Pagina 5
INHOUD Inleiding: Aan het denken zetten I
7
Vragend verder: 1 Vragen leren stellen 2 Ervaring opdoen 3 Ethische vragen 4 Ethiek 5 De contrastknop 6 Ethiek en techniek 7 Ethiek en methodiek 8 Voorbij de grenzen
13 13 13 15 17 17 21 23 26
II Weerwerk I 1 Antwoorden 2 Kritiek 3 Respecteren 4 De uilen van Athene 5 ‘Moet kunnen’ 6 Verantwoorden 7 Tot eigendom maken 8 ‘Wat wil je?’ 9 Veranderen
27 27 28 29 31 33 35 36 41 43
III Weerwerk II 1 De bokkenkist 2 Wil en onwil 3 De vrije wil 4 Willen en weten 5 Weten en geweten 6 De waan van alledag 7 Een verlangen naar meer 8 Ole en Trufa
47 47 49 50 51 54 57 59 62
IV Vragen naar zin 1 Zin en zijn 2 Lust hebben 3 Er ligt een steen op straat 4 Natuurlijk heeft het leven zin 5 Natuurlijk 6 Hij heeft gegeven en het weer genomen 7 De mens en zijn projecten 8 De mens als machine
65 65 68 74 78 83 86 89 92 5
opm binding
20-10-1998
11:19
Pagina 6
V Zorg 1 Waterdun omhuld 2 Wij gaan elkaar aan 3 Het gewicht van de zorg 4 Elkaar bejegenen a. Bejegenen b. Beoordelen
99 99 108 116 117 119 120
Vijftig boeken 1 Vragen a. Inleidend b. Beroepsgericht c. Ethiek d. Cultuur 2 Zingeving 3 Zorg
123 123 123 124 124 125 125 126
6
opm binding
20-10-1998
11:19
Pagina 7
Inleiding: Aan het denken zetten Door werk en studie doen we ervaring en kennis op en krijgen problemen er bij. Misschien dat je liever alleen maar kennis en ervaring wilde bezitten en problemen maar lastig vindt. Problemen zijn ook lastig maar zonder problemen zouden kennis en ervaring een nog veel grotere last opleveren. Het probleem is de zweep van het denken, de motor van de kennis, zonder problemen komen kennis en ervaring tot stilstand en worden ze slechts tot last, een soort stenen die doelloos meegesleept moeten worden. Door de problemen komen we tot kennis en doen we ervaring op. Zoals er op vragen soms antwoorden komen die weer nieuwe vragen oproepen, zo roept veel om ons heen problemen op die ons weer aan het denken zetten, een denken dat onze kennis of inzicht verruimt en daarmee weer nieuwe problemen schept. Leren is zomin als leven mogelijk zonder problemen. Als dat zo is, dan moet dit boek wel leerzaam en levendig zijn, het zit in ieder geval vol problemen. De drie grote problemen binnen de hulpverlening komen aan bod: a. Wie zijn dat, die mensen met wie ik te maken heb? En wie ben ik zelf eigenlijk? b. Wat is de betekenis, de zin van levens die zo aangetast zijn, gehandicapt of in waan, verdriet of hulpeloosheid gevangen? c. En hoe kunnen we hen dan helpen? We zouden het ook een korte inleiding in de ethiek, de sociale filosofie, zingevingsproblematiek en het denken over zorg en hulpverlening kunnen noemen. We kunnen zelfs naar de drie grote, ‘eeuwige’ en toch zo menselijke vragen van Immanuel Kant verwijzen, die immers op hetzelfde neerkomen: ‘Wat kan ik kennen, wat mag ik hopen en wat moet ik doen?’ De eenheid van de problematiek wordt in de titel van dit boekje tot uitdrukking gebracht: Binding en betekenis. We kunnen de mensen en de dingen om ons heen niet begrijpen, en dus ook niet goed helpen, als we de bedoeling of betekenis, de intenties van handelingen niet begrijpen. We zien niet ‘iemand die zijn hand opsteekt’, we zien ‘Rens die ons vriendelijk groet’ of ‘Thea die ons waarschuwt even opzij te gaan’. Achter mensen, woorden en daden, staan richtinggevende waarden en normen, ‘moral frameworks’. Als we die waarden niet kennen, kunnen we niemand en niets echt kennen. Als ons de bedoeling, betekenis of waarde van iets of iemand ontgaat dan wordt echte zorg en hulpverlening onmogelijk. Vooral Patricia Benner en Judith Wurbel (in hun belangrijke boek The Primacy of Caring: Stress and Coping in Health and Illness, Menlo Park 1989) hebben overtuigend laten zien welke waardevolle rol de benadering van de volledige persoon, van een mens met zijn levensverhaal, speelt vergeleken bij een eenzijdige medische of technologische vorm van hulpverlening. 7
opm binding
20-10-1998
11:19
Pagina 8
De samenleving waarin zin en zorg verleend moet worden, zit daar niet om te springen. De ‘ouden’ konden nog verdriet lenigen door te wijzen naar natuur of kosmos waar wij een klein onderdeel van waren. Ons verdriet viel weg tegenover de stralende sterrenhemel of viel terug in de troostende schoot van de natuur. In de middeleeuwen was het geloof in God spil van zin- en zorgverlening. Zonder Hem zou het heelal eenzaam en verlaten zijn en wij doelloze wezens met een zinloos leven. Nu richtte al onze zorg zich er op, de cura animarum, dáár te komen, bij Hem. In de moderne tijd, vanaf de Renaissance, is het de mens zelf waar wereld en werkelijkheid om gaan. Wij verzorgen ons zelf en hebben daar zin in. Wat dat ‘er’ is, bepalen we zelf wel. Onze cultuur is steeds flexibeler geworden. Nietzsche wees er al op dat onze bindingen, wortels, hechtingen in snel tempo aan het verdwijnen waren en dat wij leefden ‘als nomaden’. De moderne uitdrukking voor dat ‘ongevestigde bestaan’ dat zich losgemaakt heeft van haar wortels en autoriteiten en tradities, is de ‘cultuur van het zappen’ of de ‘staccato cultuur’ (een term van A.C. Zijderveld). Dit hap-snap karakter van onze samenleving kan ook wat positiever geduid worden als ‘een explosie van mogelijkheden’, het loslaten van de gebaande wegen en ‘een soort uitgroeien in alle richtingen’ (G. Deleuze). Voor hen die in de zorgsector werken, kan deze explosie van mogelijkheden die gepaard gaat met een groeiend besef van onwerkelijkheid, ook het stuiten op allerlei onmogelijkheden gaan betekenen. Zorgverlening en zingeving werden in onze cultuur nogal problematisch. Waarom? Zorg is onmogelijk zonder gesprek. Ook zwijgend kan die oproep tot zorg gedaan worden, zoals in de slotscènes van de film The english patient waarin de stervende man zwijgend slechts de morfine capsules bijeen tracht te schuiven. Hannah begreep hem en zorgde voor zijn zelf gekozen sterven. Ook op de vraag naar de zin van het leven bestaat geen enkel afdoend antwoord. Maar dat betekent niet dat we die vragen, kwellende vragen soms, met een verbeten zwijgen af kunnen doen. Zowel bij zorgen en verzorgen als bij het vragen naar zin is de instemming van de ander van fundamenteel belang en het gesprek dus voorwaarde van zorg en zin. In een cultuur echter waarin gezapt wordt, geen gedragen melodie meer klinkt maar slechts even wat tonen aangeslagen worden (staccato) en waarin niets echt verteerd wordt maar veel hap-snap wat geproefd en weer uitgespuwd, in zo’n cultuur is discussie een moeilijk punt geworden. In de media zijn veel ‘praatprogramma’s’ en veel waarover vroeger besmuikt gezwegen werd, is thans ‘bespreekbaar’. Maar praten we wel met elkaar? De opmerking dat er ‘veel gepraat en weinig gezegd werd’, is van alle tijden maar in onze tijd zijn er twee belangrijke belemmeringen gekomen. De eerste zijn wij zelf en de ander is de breuk tussen wat we weten en wat we willen, tussen wat is en wat moet. 8
opm binding
20-10-1998
11:19
Pagina 13
I Vragend verder 1. Vragen leren stellen Komen we iets verder door vragen te stellen? Natuurlijk! Antwoorden fungeren vaak als drempels en vragen als deuren. De eerste bewoner die ik op een stagebezoek tegenkwam, was de poes. Ik houd niet van poezen, dus het beest installeerde zich op mijn schoot en het antwoord lag voor de hand: poes is er omdat die ‘moeilijke jongeren’ zo dol op haar zijn. Een aardig trekje van die overige bewoners, dacht ik. Toen ik verder vroeg, verstoorde de groepsleiding mijn droom. De jongens vonden poes een snertbeest en verleden week was ze nog aan haar staart het raam uitgezwiept. Zelfs de kattebak moeten wij schoonmaken, zei de groepsleidster verongelijkt. Dus noch de jongens, noch jullie, vroeg ik, zijn echt dol op het beest? Nee, maar iemand van de staf had huisdieren ‘pedagogisch erg waardevol’ gevonden. Andere afdelingen hadden kanaries of goudvisjes gekregen. Dat wat ik dacht, de antwoorden die ik al meende te kennen, het bleek er telkens naast te zitten. Alleen door te vragen kwam ik verder. Leren vragen stellen is in onze beroepsopleiding vaak veel belangrijker dan het leren van de antwoorden. Waarom is dat zo? In de zorgsector en dus ook in de Faculteit Zorg gaat onze eerste zorg uit naar het luisteren naar de hulpvraag. In weinig werksoorten is de medemens zo nabij als in onze beroepen het geval is. Die mensen vragen iets, aandacht of zorg, hulp of verzachting van pijn of verdriet. Het leren luisteren naar degene die hulp vraagt, is het begin van ons werk. Omdat het vragen van mensen zijn, komen er in ons beroep minder pasklare antwoorden voor dan bij garagehouders of tuinarchitecten. De manier waarop we met andere mensen omgaan, kan en mag nooit vanzelfsprekend zijn. Bij automaten is de uitkomst vanzelfsprekend maar bij de mens blijft dat een verrassing. Ook op maatschappelijk niveau kennen we in de zorgsector nauwelijks relevante discussies waar tevreden een punt achter gezet kon worden: zó zit dat dus! Meestal geldt daarentegen dat mèt de kundigheid het aantal vragen toeneemt.
2. Ervaring opdoen Die poes bracht ons van vooroordelen via vragen en verder vragen tot enig inzicht en wellicht gaf ze ons zelfs wat ongevraagde informatie over de beleidsstructuur van dat internaat. Vragend kwamen we verder. Nadenken schiet al evenmin veel op als zomaar iets doen. De tegenstelling 13
opm binding
20-10-1998
11:19
Pagina 14
tussen denken en doen is niet zo slim en mag in ons werk eigenlijk niet voorkomen. Ook de tegenstelling tussen ‘achtergrondvakken’ en vakken als methodiek werkt slechts als hindernis. ‘Der Tat belebt, aber beschränkt’ zei Goethe. Door eens flink in elkaar geslagen te zijn kreeg je ongetwijfeld een levendige indruk van het werken met agressieve types maar tevens werd je oordeel waarschijnlijk wat gekleurder, beperkter. Echt ervaring opdoen kan alleen als doen en denken samengaan. Nieuwsgierig rondkijken was voor Aristoteles al iets dat wezenlijk bij ons mensen hoort. Je ogen de kost geven is het begin van het verwerven van kennis. Maar kijken gaat niet ‘zo maar’, lukraak. Het was de poes die ons opviel terwijl we lamp en deurbel en wat niet al wel zagen maar verder niet bekeken. Ons kijken verraadt al een keuze en onze blik een richting. Kijken is kijken naar en kijken met een bedoeling, de intentie om iets bepaalds te zien. Op de eerste dag van de stage keek je met heel andere ogen als enkele weken later en veel merkte je pas later op. De eerste gedetineerde die je zag vond je wellicht eng, bedreigend, terwijl je drie weken later Kees anders bekeek. Waarom? Kijken heeft blijkbaar veel met weten te maken. Je kent Kees en kijkt van zijn geschreeuw niet meer op maar je let nu op heel andere dingen. Ervaring opdoen begint bij deze ineenstrengeling van kijken en kennis. ‘Ik ken hem en kijk dus wel uit.’ De ervaren werker hoeft niet nog eens te kijken, hij heeft het al gezien hoe het zit. Evenmin moet hij er steeds weer diep over nadenken maar kan hij vaak zeggen ‘dat dacht ik al.’ Door die opgedane ervaring heb je kijk op iets gekregen en weet je hoe in voorkomende gevallen gehandeld moet worden. Je ziet hoe het zit en weet waarnaar je moet kijken. De volgende stap is die van ervaring naar bekwaamheid. Je kunt veel ervaring met pubers hebben maar soms nog onbekwaam zijn om hen hulp te bieden. Bekwaamheid is weten dat als ‘zoiets’ gebeurt, het dan verstandig is dit of dat te doen. De leek staat er van te kijken, de beginneling staat er bij te kijken terwijl hij die ervaring heeft opgedaan, ziet wat er gebeurt en iemand die bekwaam is, voorziet wat verder gaat gebeuren en wat ons te doen staat. Onze bekwaamheid kan weer een stap vooruit komen als we niet alleen oog hebben voor ‘als - dan’ maar ook voor ‘omdat - daarom’. Dat die dronken lieden in de kleine uurtjes tot vandalisme zouden overgaan, dàt viel te voorzien maar daarmee hebben we nog geen inzicht in het ‘waarom’ van hun gedrag. Een hulpverlener kan wel het middel weten om een bedlegerig oudje even wat minder verdrietig te laten zijn - door iets over haar dochter te vragen, bijvoorbeeld - maar hij moet ook weten waarom dat zo is. Anders zou het slechts een maniertje, een foefje zijn. Bij veel apparaten kunnen we volstaan met de foefjes te kennen zonder verder enig benul te hebben waarom een p.c. na ‘Ctrl - F4’ iets bepaalds doet. Bij de omgang met mensen schieten deze trucjes tekort. Wat soms dé methode is, kan later weer dom en misplaatst zijn. 14
opm binding
20-10-1998
11:19
Pagina 15
Denken en doen zijn onafscheidelijk en niets is zo praktisch als een goede theorie.
3. Ethische vragen Als je de ontwikkeling hebt meegemaakt vanaf het eerste rondkijken tot het begrijpen van de beweegredenen van menselijk gedrag, is dan de opleiding voltooid? Geenszins! Helpen is handelen en niet zomaar doen. We doen de afwas en behandelen mensen. Methodiek leert ons hoe we iets kunnen bereiken en ethiek waarom we dat willen bereiken. Met de vuist op tafel slaan kan wel een ferme daad zijn maar pas als er een bedoeling achter schuilt, krijgt het betekenis als ethische handeling. Je kunt als postbode of bridger, wandelaar of dakdekker veel doen zonder dat dit ethische implicaties heeft. In de zorg kun je weinig doen zonder dat er ethische keuzes mee gemoeid zijn. In de zorgsector en in de beroepsopleidingen daarvoor blijft elke methodiek zonder ethiek blind. De kwaliteit van de zorg heeft minder te maken met wat we doen en hoe we dat doen danwel met waarom we iets doen of nalaten te doen. Een kar kun je duwen maar een kapotte man of vrouw komt slechts verder als onze hulp een bedoeling heeft en de betekenis daarvan begrepen wordt. Het gaat niet om de arm, die je om iemand heen slaat, maar om de betekenis die daaraan gehecht wordt. Ethiek bezint zich op bedoeling en betekenis van ons handelen, methodiek geeft vervolgens de middelen om iets te bereiken. Ethische reflectie is geen luxe maar moet een dagelijkse behoefte zijn voor iemand die echt midden in het werk staat. In een verpleeghuis voor dementerende bejaarden wordt een speltherapeut aangesteld om door stimuleren het dementeren wat tegen te houden. Vrijwel alle oudjes zaten van opstaan tot weer naar bed gaan wat te suffen en te staren, te kwijlen en te knikkebollen. De enthousiaste nieuwe spelleider gooit een strandbal in de groep en port her en der wat oudjes, “vangen oma”. Zou dat zo wel moeten, vraagt hij zich na tien minuten al af. In Olst, bij Deventer, is een inrichting waarin een honderdtal mensen levenslang verpleegd worden. Levenslang? Hun leven duurt doorgaans maar kort en herkenbaar als mensen zijn ze nauwelijks. De meesten zijn zo totaal misvormd, missen de ledematen of zijn wanstaltig met een waterhoofd. “Gedrochten bijna”, zeggen werkers daar. Ze zijn zonder enig contact met andere mensen, het I.Q. is als 0 en vaak worden heftige beschadigingen van het eigen lichaam, snijden of verbranden, niet eens opgemerkt. Waarom houden we hen in leven? Voor hun ouders, broers of zussen? “De harde waarheid is dat de meesten zelden of nooit meer bezoek krijgen en dat ouders meestal zeggen dat de dood van hun ‘kind’ een opluchting zou zijn.” Waarom we hen in leven houden? 15
opm binding
20-10-1998
11:19
Tekening van Jean Cocteau
16
Pagina 16