Visioenen en openbaringen van de
Heilige Birgitta van Zweden
1
Visioenen en openbaringen van de H. Birgitta van Zweden een selectie
Dit boek is een selectie en bevat dus enkel de voornaamste openbaringen die werden opgetekend door de H. Brigitta
Bron van de Nederlandse tekst: Prophecyfilm.com Bijgewerkt en verbeterd door B. Vandepoele. en M. Dekee Cover ontwerp M. Dekee Zonder Copyright – gepubliceerd januari 2016
2
Over de H. Birgitta van Zweden Birgitta van Zweden (1303–1373) is de stichteres van de birgittinessen en birgittijnen, één van de grootste mystici uit de geschiedenis van de Katholieke Kerk en co-patrones van Europa. Ze was de dochter van Birger Persson, adellijk rechter te Finsta, ten zuidoosten van Uppsala in Uppland, in het midden van Zweden. Al als kind had ze dikwijls visioenen. Ze werd in 1316 op jonge leeftijd uitgehuwelijkt aan de edelman Ulf Gudmarsson; zij kregen acht kinderen. Een van deze kinderen, (Catharina van Zweden) is eveneens als heilige bekend geworden. Birgitta en haar echtgenoot waren altijd zeer religieus, en nadat ze een bedevaart naar Santiago de Compostella hadden gemaakt, trad Ulf in bij de cisterciënzers. Birgitta begon haar leven als actief religieuze pas toen haar echtgenoot in 1344 overleed. Birgitta is beroemd geworden door haar visioenen en boodschappen, aan haar gegeven door de H. Drievuldigheid en de Maagd Maria. De heilige Birgitta werd in het jaar 1391 door Paus Bonifatius IX heilig verklaard en bevestigd door Paus Martinus V in het Concilie van Constantinopel in het jaar 1415. Aan de openbaringen werd al snel een uitzonderlijk hoge mate van authenticiteit, autoriteit en belangrijkheid toegekend. Paus Gregorius XI (1370 – 1378) beaamde en bevestigde ze en heeft een zeer positief oordeel geveld, zo deed ook Bonifatius IX (1389-1404) in het pauselijke document Ab origine mundi, par. 39 (7 okt. 1391). Later werden zij bestudeerd aan het Concilie van Constantinopel (1414-1418) en aan het Concilie
van
Basel
(1431-1449),
welke
ze
beiden
beoordeelden
als
in
overeenstemming met het katholieke geloof; ontelbare hoog aangeschreven theologen kwamen sterk op voor de openbaringen, waaronder Jean Gerson (13631429), Kanselier van de Universiteit van Parijs en Kardinaal Juan de Torquemada (1388-1468)
3
Onze Heer Jezus Christus' woorden aan Zijn uitverkorene en van ganser harte geliefde bruid, Zijn perfecte incarnatie verklarende, de goddeloze schending van ons geloof en doopsel veroordelende, en het verzoek aan Zijn geliefde bruid om Hem lief te hebben. BOEK 1 - HOOFDSTUK 1 Ik ben de Schepper van Hemel en aarde, één in goddelijkheid met de Vader en de Heilige Geest. Ik ben het die sprak tot de profeten en de aartsvaders, degene op wie zij wachtten. Omwille van hun verlangen en in overeenstemming met Mijn belofte heb Ik vlees genomen zonder zonde, zonder wellust, het lichaam van de Maagd binnengaand zoals de zon door het helderste kristal schijnt. De zon brengt door het binnengaan geen schade aan het glas, noch was de maagdelijkheid van de Maagd verloren gegaan toen Ik Mijn menselijke natuur aannam. Ik nam het vlees, maar zonder het inleveren van Mijn Goddelijkheid. Ik was niet minder God, alle dingen met de Vader en de Heilige Geest besturend en vullend, hoewel Ik, met Mijn menselijke natuur, in de schoot van de Maagd was. Helderheid is nooit gescheiden van de vlam, noch was Mijn Goddelijkheid ooit gescheiden van Mijn menselijkheid, zelfs niet in de dood. Vervolgens heb Ik gewild om Mijn zuiver en zondeloos lichaam van Mijn voet tot aan de kruin van Mijn hoofd te worden verwond voor de zonden van alle mensen, en te worden opgehangen aan het kruis. Het wordt nu elke dag geofferd op het altaar, zodat de mensen meer van Mij kunnen houden en Mijn gunsten vaker herinneren. Maar nu ben Ik totaal vergeten, verwaarloosd en geminacht, net als een koning die is verworpen uit zijn eigen koninkrijk in wiens plaats een boze dief is gekozen en vereerd. Ik wilde Mijn koninkrijk binnenin de menselijke persoon laten zijn, en door zuiverheid zou Ik Koning en Heer over hem zijn, omdat Ik hem gemaakt en hem vrijgekocht heb. Nu echter, heeft hij het geloof dat hij Mij bij het doopsel heeft beloofd gebroken en geschonden. Hij heeft de wetten die Ik heb gemaakt voor hem geschonden en verwerpen. Hij houdt van zijn eigen wil en spottend weigert hij naar Mij te luisteren. Bovendien verheft hij de meest kwaadaardige dief, de duivel, boven Mij en zweert hem trouw. De duivel is werkelijk een dief, omdat hij door kwade verleidingen en valse beloften, hij de menselijke ziel, die Ik met Mijn eigen bloed heb vrijgekocht, voor zichzelf steelt. Het is niet omdat hij krachtiger is als het ware dan Ik dat hij in staat is het te stelen, want Ik ben zo machtig dat Ik alle dingen kan doen door een enkel woord, en Ik ben zo, opdat Ik niet het minste onrecht zou verrichten, zelfs niet indien alle heiligen het Mij zouden vragen. Maar aangezien de mens, die een vrije wil is gegeven, vrijwillig Mijn geboden bespot en instemt met de duivel, dan is dat alleen ter wille van het ervaren van de 4
duivelse tirannie. De duivel is gemaakt door Mijn goed, maar viel door zijn eigen kwade wil en is, als het ware, Mijn dienaar geworden ten behoeve van het teweegbrengen van straffen voor de goddelozen. Hoewel Ik nu zo veracht ben, ben Ik echter nog zo barmhartig dat Ik, allen die vragen om barmhartigheid en zich nederig opstellen, zal vergeven van de zonden en Ik zal ze bevrijden van de kwade dief. Maar Ik zal Mijn gerechtigheid doen gelden jegens hen die Mij blijven minachten, en als zij het horen zullen zij huiveren en zij die het ervaren zullen zeggen: ”Oh, wat spijt het ons toch dat we ooit de verheven Heer tot toorn hebben uitgedaagd!” Maar jij, Mijn dochter, die Ik heb gekozen voor Mijzelf en met wie Ik spreek door de geest, hou van Me met heel je hart, niet zoals je van je zoon of dochter of familie houdt, maar meer dan wat dan ook ter wereld! Ik heb jou geschapen en geen van Mijn ledematen gespaard in het lijden voor jou. En toch hou Ik zoveel van je ziel dat, als het mogelijk was, Ik mezelf liever weer aan het kruis zou laten nagelen dan dat Ik jou zou verliezen. Imiteer Mijn bescheidenheid: Ik, die de Koning van de glorie en de engelen ben, was gekleed in lompen en stond naakt op de pijler terwijl Mijn oren allerlei beledigingen en spot hoorden. Maak Mijn wil de jouwe, omdat Mijn Moeder, jouw Vrouwe, van het begin tot het einde, nooit iets anders heeft gewild dan wat Ik wilde. Als je dit doet, zal je hart met Mijn Hart zijn, en het zal door Mijn liefde branden op dezelfde wijze als alle droge dingen makkelijk vlam vatten door vuur. Je ziel zal worden gevuld met Mij en Ik zal in je zijn, en alle tijdelijke dingen zullen bitter worden voor je en alle vleselijke wensen als gif. Je zult rusten in Mijn goddelijke armen, waar geen vleselijke lust als gif is, slechts vreugde en geestelijk genot. Daar de ziel, zowel van binnen als van buiten verheugd, vol is van vreugde, aan niks denkend en niks anders wensend dan de vreugde die het heeft. Houdt dus alleen van Mij, en je zult alle dingen hebben die je wenst, en je zult ze in overvloed hebben. Is het niet geschreven dat de olie van de weduwe niet is verziekt tot aan de dag dat de Heer regen naar de aarde heeft gestuurd volgens de woorden van de profeet? Ik ben de ware profeet. Als je Mijn woorden gelooft en ze vervult, zal olie en vreugde en gejubel je nooit nalaten tot in eeuwigheid.
5
Onze Heer Jezus Christus’ woorden aan de dochter die Hij tot zijn bruid heeft genomen met betrekking tot de statuten van het ware geloof, en over welke tekenen en intenties de bruid moet hebben ten aanzien van de bruidegom. BOEK 1 - HOOFDSTUK 2 Ik ben de Schepper van de Hemelen, de aarde en de zee en van alles wat zich hierin bevindt. Ik ben één met de Vader en de Heilige Geest, niet als een god van steen of goud, zoals mensen ooit zeiden, en niet verschillende goden, zoals mensen toen dachten, maar een God, Vader, Zoon en Heilige Geest, drie personen maar één in de goddelijke natuur, de Schepper van alles, maar door niemand gemaakt, onveranderlijk en almachtig blijvend, zonder begin of einde. Ik ben Hem die werd geboren uit de Maagd, zonder verlies van Mijn goddelijkheid, maar verenigd met de menselijke natuur, zodat Ik in een persoon de ware Zoon van God en de Zoon van de Maagd kan zijn. Ik ben het die aan het kruis hing, stierf en werd begraven; echter bleef Mijn goddelijkheid intact. Hoewel Ik stierf door de menselijke natuur en het lichaam dat Ik, de enige Zoon, had genomen, leefde Ik toch door in de goddelijke natuur waarin Ik één God was samen met de Vader en de Heilige Geest. Ik ben dezelfde man die uit de dood is opgestaan en ten Hemel opsteeg, die nu met je spreekt door Mijn geest. Ik heb je gekozen en tot bruid genomen om je zo Mijn geheimen te laten zien, omdat het me behaagt dit te doen. Je bent ook met recht de Mijne geworden, daar je je wil hebt overgegeven aan Mij toen je echtgenoot overleed. Na zijn dood, heb je nagedacht en gebeden hoe je arm kon worden omwille van Mij en je wilde alles opgeven voor Mij. Dus heb Ik een terechte aanspraak op je. In ruil voor deze grote liefde van je, past het gewoon dat Ik voor je zorg. Daarom neem Ik je tot Mijn bruid om met u dat geestelijk genot te smaken, het soort dat geschikt is voor God en een kuise ziel. Het past de bruid gereed te zijn wanneer de bruidegom beslist om het huwelijk te hebben, zodat ze netjes gekleed en rein kan zijn. Je wordt rein als je steeds indachtig bent hoe Ik u reinigde van Adams zonde door het doopsel en hoe vaak Ik je heb gesteund en heb behouden toen je in zonde verviel en hoe vaak Ik lankmoedig en geduldig met u geweest ben, wanneer je in zonde verviel. De bruid moet ook de tekenen van de bruidegom op haar borst dragen, Ik bedoel, je moet de gunsten en voordelen in gedachten houden die Ik voor je heb doen toekomen, zoals hoe nobel Ik je geschapen heb door je een lichaam en ziel te geven, hoe nobel Ik je heb verrijkt door je gezondheid en aardse goederen te geven, hoe teder en liefdevol Ik je heb gered toen Ik voor je stierf en je het Koninkrijk der Hemelen weer als erfdeel gaf, als je het wilt hebben. De bruid moet ook de wil van haar bruidegom vervullen. Wat is Mijn 6
wens, behalve dat je Mij wilt liefhebben boven alle dingen en niets anders dan Mij wilt? Ik schiep alles ter wille van de mens en maakte Hem in alles onderdanig. Toch heeft hij alles lief behalve Mij en haat hij niets behalve Mij. Ik heb zijn erfenis, die hij verloren had teruggekocht, maar hij is zo vervreemd geraakt en zo onverstandig, dat hij liever de vergankelijke eer, die niets anders is dan het bruis of schuim van de zee, dat het ene moment opstijgt als een berg maar terstond verdwijnt en vervliegt, verkiest boven de eeuwige glorie, waarin het eeuwige goed is. Daarom Mijn bruid, indien je buiten Mij niets anders begeert en alles ter wille van Mij veracht, niet alle kinderen en familieleden, alsmede rijkdom en eer , zal Ik je het kostbaarste en heerlijkste loon schenken. Ik zal je geen goud of zilver geven als uw loon, maar Mezelf als uw bruidegom, die de Koning van de glorie is. Als je je schaamt om arm en versmaad te zijn, bedenk dan hoe jouw God je voorging, toen Zijn dienaren en vrienden Hem verbanden van de aarde, want Ik zocht niet naar vrienden op aarde, maar vrienden in de Hemel. Als je bevreesd en bang bent om belast te zijn door arbeid en ziekte, bedenk dan hoe pijnlijk het is om in het vuur te branden. Wat zou je verdienen als je een aardse meester zoals Mij had beledigd? Want, hoewel Ik van je hou met heel Mijn Hart, zou Ik toch niet, in geen enkel opzicht en ook niet in het allerminst onrechtvaardig zijn, indien Ik het gehele lichaam boeten liet, voor wat het lichaam misdreven had. Maar vanwege je goede wil en je vastberadenheid om te verbeteren, zet Ik Mijn oordeel om in een van genade, en scheld Ik je de zware straf kwijt in ruil ter wille van een geringe beterschap. Omhels om deze reden je kleine problemen met een goed gemoed, zodat je gereinigd kunt zijn van zonden en je grotere beloning sneller zult bereiken. Het is goed voor de bruid om te zwoegen samen met de bruidegom, zodat zij met des te meer vertrouwen met hem mag uitrusten. Onze Heer Jezus Christus' woorden tot Zijn bruid over haar oprichting in de liefde en de eer naar Hem, de Bruidegom, en over de haat van de goddelozen voor God, en over de liefde van de wereld. BOEK 1 - HOOFDSTUK 3 Ik ben uw God en Heer, degene die u aanbidt. Ik ben het die de Hemel en de aarde handhaaft door Mijn macht. Ze worden door niets anders bekracht, noch hebben zij andere ondersteuning. Ik ben het, die in de vorm van het dagelijks brood, op het altaar als ware God en ware mens, wordt opgeofferd. Ik ben diegene die jou heeft verkozen. Eer Mijn Vader! Houd van Me! Gehoorzaam Mijn Geest! Onderwerp je aan Mijn Moeder als tot je Vrouwe! Eer al Mijn heiligen! Houd het ware geloof , u 7
aangeleerd door degene die in zichzelf het conflict tussen de twee geesten heeft ervaren, de geest van de leugen en de geest van waarheid, en met Mijn hulp overwonnen. Behoud ware nederigheid! Wat is ware nederigheid als je niet God prijst voor de goede dingen die Hij ons gegeven heeft? Tegenwoordig, echter, zijn er veel mensen die Mij haten en Mijn daden en Mijn woorden als pijnlijk en leeg beschouwen. Ze verwelkomen het overspel, de duivel, met open armen, en ze houden van hem. Wat ze ook doen voor Me, ze doen het mompelend en met wrok. Zij zouden niet eens Mijn naam erkennen, als ze niet bang waren voor de mening van anderen. Zij hebben zo'n oprechte liefde voor de geneugten van de wereld dat zij nooit moe worden om er dag en nacht voor te werken en zijn altijd ambitieus in hun liefde ervoor. Hun diensten behagen me net zoveel als dat wanneer iemand zijn vijand geld zou geven om zijn eigen zoon te vermoorden. Dit is wat ze doen. Ze geven me wat aalmoezen en eren Mij met hun lippen om zo werelds succes te verkrijgen en zo in hun eer en zonden te blijven. De goede geest in hen is dus belemmerd in het boeken van vooruitgang in de deugd. Als je van Me wilt houden met heel je hart en niks anders wenst dan Mij, zal Ik je door liefdadigheid naar Me toetrekken, net zoals de magneet of ijzer naar zich toetrekt. Ik zal je op Mijn arm leggen, die zo sterk is dat niemand hem kan uitstrekken en zo stug dat, eenmaal uitgestrekt, niemand hem kan terugbuigen. Het is zo zoet dat het elke geur overstijgt en niet kan worden vergeleken met de geneugten van deze wereld. Uitleg Dit was een heilige man, een leraar van de theologie, die Master Mathias van Zweden werd genoemd, een canon van Linköping. Hij schreef een uitstekende toelichting op de gehele Bijbel. Hij leed aan zeer subtiele verleidingen van de duivel, waaronder een aantal ketterijen tegen het katholieke geloof, die hij allemaal overwon met de steun van Christus, en hij kon niet worden overwonnen door de duivel. Dit is duidelijk uiteengezet in de biografie van de Heilige Birgitta. Het was deze Master Mathias die de proloog van deze boeken heeft samengesteld, die begint met Stupor en Mirabilia, enz. Hij was een heilige man en geestelijk sterk in woord en daad. Toen hij stierf in Zweden, hoorde de bruid van Christus, toen in Rome woonachtig, in haar gebed een stem tegen haar geest zeggen ”Gelukkig ben je, Master Mathias, voor de kroon die is gemaakt voor u in de Hemel. Kom nu aan de wijsheid waar nooit een einde aan zal komen! ” U kunt ook lezen over hem in boek I hoofdstuk 52; Boek V, in het antwoord op vraag 3 in de laatste ondervraging en Boek VI hoofdstukken 75 en 89.
8
Onze Heer Jezus Christus' woorden tot Zijn bruid over hoe zij zich geen zorgen hoeft te maken of te denken dat de dingen die aan haar geopenbaard worden afkomstig zijn van een kwade geest, en over het herkennen van een goede of een kwade geest. BOEK 1 - HOOFDSTUK 4 Ik ben uw Schepper en Verlosser. “Waarom was je bang voor Mijn woorden? Waarom vroeg je je af of ze uit een goede of een kwade geest kwamen? Vertel Me, heb je iets in Mijn woorden gevonden dat je geweten niet gelastte te doen? Of heb Ik je iets bevolen tegen redelijkheid in?” Hierop antwoordde de bruid: “Nee, integendeel, ze zijn allemaal waar en ik heb me zwaar vergist. ”De Heilige Geest antwoordde:” Ik beval je drie dingen. “Daaruit kon je de goede geest herkennen. Ik beval je je God te eren, die jou heeft gemaakt en je alle dingen heeft gegeven die je hebt.” Je beweegredenen vertellen je ook om Hem boven alles te eren. Ik beval je om het ware geloof, dat is, te geloven dat er niets is gemaakt zonder God en dat er niets kan worden gedaan zonder God. Ik heb je ook bevolen te streven naar redelijke gematigdheid in alle dingen, want de wereld is gemaakt voor menselijk gebruik, zodat de mensen het kunnen gebruiken voor hun behoeften. Op dezelfde manier kun je ook de onreine geest herkennen uit drie dingen, de tegenstellingen van deze. Hij verleidt je om je eigen lof te zoeken en trots te zijn op de dingen die je zijn gegeven. Hij verleidt je om je geloof te verraden. Hij verleidt je ook tot onzuiverheid in je hele lichaam en in alles, en laat je hart er voor branden. Soms bedriegt hij ook de mensen onder het mom van het goede. Dit is de reden waarom Ik je beveel altijd je geweten te onderzoeken en het te openbaren aan spirituele adviseurs. Twijfel er daarom niet aan dat Gods goede Geest met u is, ziende dat je niets anders wenst dan God en volledig in vuur en vlam bent met Zijn liefde. Ik ben de enige die dat kan doen. Het is onmogelijk om de duivel in de buurt van jou aan te trekken. Ook is het helemaal niet mogelijk voor hem om in de buurt van slechte mensen te komen, tenzij Ik het toelaat, hetzij vanwege hun zonden, of vanwege een geheim besluit wat Mij bekend is, daar hij Mijn schepsel is, zoals alle anderen, en hij geschapen door Mijn goedheid. Ook al werd hij slecht door zijn eigen arglist. Ik ben Heer over hem. Om deze reden, hebben zij Mij ten onrechte beschuldigd, zij die zeggen dat de mensen, die Mij met grote toewijding van dienst zijn, krankzinnig zijn en bezeten van de duivel. Ze maken Me uit voor een man die zijn kuisheid en goedgelovige vrouw aan een echtbreker blootstelt. Dat is wat Ik zou zijn als Ik iemand die rechtvaardig is en vol van liefde voor Mij aan de duivel zou overdragen. Maar omdat Ik trouw ben, zal geen boze geest ooit controle winnen over een ziel van een van Mijn toegewijde dienaars. 9
Hoewel Mijn vrienden soms bijna gek lijken, is het niet omdat zij lijden van de duivel of omdat zij Mij met vurige toewijding dienen. Het is eerder te wijten aan een fout van de hersenen of een andere verborgen oorzaak, die hen dient zich nederig op te stellen. Soms kan het ook gebeuren dat de duivel ofwel macht krijgt van Mij over de organen van goede mensen voor hun eigen grotere beloning of hun geweten donkerder maakt. Echter, kan hij nooit zeggenschap krijgen over de zielen van degenen die vertrouwen hebben in Mij en hun vreugde beleven in Mij. Christus' meest liefdevolle woorden tot Zijn bruid met het prachtige beeld van een adellijk kasteel, dat staat voor de militante Kerk, en over hoe de Kerk van God nu wordt herbouwd door de gebeden van de glorierijke Maagd en van de heiligen. BOEK 1 - HOOFDSTUK 5 Ik ben de Schepper van alle dingen. Ik ben de Koning van de glorie en de Heer der engelen. Ik bouwde voor Mezelf een adellijk kasteel en heb Mijn verkozenen erin geplaatst. Mijn vijanden ondermijnden zijn fundamenten en overmeesterden Mijn vrienden zo veel dat het merg uit de voeten van Mijn vrienden gaat als ze vastgebonden zitten aan het hout van de stam. Hun mond is gesnoerd door stenen, en ze zijn gemarteld door honger en dorst. Bovendien vervolgen vijanden hun Heer. Mijn vrienden zuchten en smeken nu om hulp; rechtvaardigheid gaat tekeer voor wraak, maar genade zegt te vergeven. Toen zei God tot het hemelse leger dat Hem bijstond: ”Wat denken jullie over deze mensen die Mijn kasteel in beslag hebben genomen?” Ze antwoordden unaniem: ”Heer, alle gerechtigheid is in U en in U zien we alle dingen. Al het oordeel is aan U gegeven, de Zoon van God, die bestaat zonder begin of einde, U bent hun rechter.” En Hij zei: ”Hoewel u alle dingen in Mij ziet, ben Ik hier omwille van Mijn bruid, vertel Me wat het eerlijke proces is.” Zij zeiden: ”Dit is rechtvaardigheid: dat degenen die afbreuk hebben gedaan aan de muur worden gestraft als dieven, dat zij die volharden in het kwaad moeten worden gestraft als daders van geweld, en dat de gevangenen moeten worden vrijgelaten en de hongerigen moeten worden verzadigd.” Toen sprak Maria, de Moeder van God, die stil was geweest tijdens de eerste uitwisseling, en Zij zei: ”Mijn Heer en meest dierbare Zoon, je was in Mijn baarmoeder als ware God en mens. Je hebt Mij met je genade geheiligd, dat een aards vat was. Ik smeek je: heb nog eenmaal genade op hen!” De Heer antwoordde Zijn Moeder: ”Gezegend is het woord van je mond! Als een zoete geur stijgt zij op tot God. Je bent de glorie en de Koningin van alle engelen en heiligen, want God was getroost
10
door jou en alle heiligen zijn vrolijk gemaakt. En omdat jouw wil is geweest als de Mijne vanaf het begin van je jeugd, zal Ik nogmaals doen zoals je wenst. Toen zei Hij tegen het hemelse leger: ”Omdat jullie moedig vechten, ter wille van de liefde zal Ik vrede brengen. Zie, Ik zal Mijn muur weder opbouwen op rekenschap van uw gebeden. Ik zal degenen die onderdrukt werden door de krachten redden en genezen en zal hen honderdmaal eren voor de mishandelingen waaronder zij hebben geleden. Als de geweldadigers vragen om barmhartigheid, zal vrede en genade het hunne zijn. Zij die het misprijzen zullen Mijn gerechtigheid ervaren.” Toen zei Hij tegen Zijn bruid: “Mijn bruid, Ik heb je gekozen en gekleed in Mijn Geest. Je hoort Mijn woorden en die van Mijn heiligen die, ook al zijn ze de dingen in Mij, gesproken hebben voor jouw goedwil, zo dat je het zult begrijpen. Immers, jij, die nog steeds in het lichaam zit, kan Mij niet zien op dezelfde wijze als zij in de geest. Ik zal je nu laten zien wat deze dingen betekenen. Het kasteel, waarvan Ik sprak, de Heilige Kerk, die Ik gebouwd heb met Mijn bloed en dat van de heiligen. Ik heb het gedaan met de cement van Mijn liefde en die van Mijn gekozen vrienden. Het fundament is het geloof, namelijk de overtuiging dat Ik een eerlijk en barmhartig rechter ben. De stichting is nu ondermijnd, omdat iedereen denkt en predikt dat Ik barmhartig en genadevol ben, maar bijna niemand gelooft dat Ik een eerlijke rechter ben. Ze denken dat Ik een boze rechter ben. De boze rechter die uit genade de goddelozen onbestraft laat, zodat zij verder kunnen gaan in het onderdrukken van de rechtvaardigheid. Ik ben echter een rechtvaardig en barmhartig rechter en zal niet toestaan dat zelfs de minste zonde ongestraft blijft, noch de minst goede daad onbeloond. Door de ondermijning van deze muur, traden in de Heilige Kerk mensen toe die zondigden zonder angst, die het net en de kwelling van Mijn vrienden ontkennen. Geen vreugde of troost is gegeven aan deze vrienden van Mij. In plaats daarvan worden zij gestraft en verguisd zo veel als waren zij duivels. Wanneer zij de waarheid over Mij vertellen, worden ze stil en beschuldigd van liegen. Ze hebben een dorstig verlangen om de waarheid te horen of te spreken, maar er is niemand die naar hen luistert of hen de waarheid vertelt. Bovendien heb Ik, God de Schepper, gelaster. Voor mensen die zeggen: ”We weten niet of God bestaat. En als Hij bestaat, kan het ons niet schelen. ”Ze gooien Mijn vaandel op de grond en trappen erop zeggend: “Waarom heeft Hij geleden? Wat voor goed doet ons dat? Als Hij onze wensen zou vervullen, zullen wij tevreden zijn Zijn koninkrijk en Zijn Hemel behoudend!” Ik wil hen, maar zij zeggen: “We sterven liever dan dat wij van onze eigen wil opgeven!” Mijn bruid, zie wat voor soort mensen ze zijn! Ik heb hen en kan ze vernietigen met een enkel woord. Hoe opstandig ze zijn naar Mij! Dankzij de gebeden van Mijn Moeder en van alle heiligen, blijf Ik geduldig 11
en barmhartig genoeg, dat Ik hen de woorden van Mijn mond stuur en hen genade bied. Als ze willen aanvaarden, ben Ik gerust. Anders zullen zij Mijn rechtvaardigheid kennen en, net als dieven, publiekelijk te schande worden gezet voor engelen en de mens en door allen van hen veroordeeld. Net als criminelen die worden opgehangen aan een galg en verslonden door kraaien, zullen zij worden verslonden door demonen, maar niet verorberd. Net zoals de mensen gestraft worden door de stok, hebben zij geen rust, vinden zij pijn en bitterheid aan alle kanten. Een wilde rivier stroomt hun mond in, maar hun buik wordt niet gevuld, en elke dag onderworpen aan nieuwe marteling. Maar Mijn vrienden zullen veilig zijn, en ze zullen worden getroost door de woorden afkomstig uit Mijn mond. Zij zien Mijn rechtvaardigheid samen met Mijn genade. Ik heb ze in de wapens van Mijn liefde geladen en maak ze zo sterk dat de tegenstanders van het geloof als modder zijn. Als ze Mijn gerechtigheid zien, zullen ze zich eeuwig schamen voor het feit dat ze misbruik hebben gemaakt van Mijn geduld.” Christus' woorden tot Zijn bruid over hoe Zijn Geest zich niet kan vestigen in de goddelozen, en over de scheiding van de goddelozen van het goede en het zenden van goede mensen gewapend met geestelijke wapens om oorlog mee te voeren tegen de wereld. BOEK 1 - HOOFDSTUK 6 Mijn vijanden zijn als de wildste beesten die nooit hun blijvende rust hebben. Hun hart is zo leeg van liefde voor Mij, dat de gedachte aan Mijn lijden nooit binnenkomt. Nooit hebben zij vanuit het diepste van hun hart gesproken: ”Heer, U hebt ons vrijgekocht, moge U geprezen worden voor Uw bittere lijden!” Hoe kan Mijn Geest wonen in mensen die geen goddelijke liefde voor Mij hebben, mensen die bereid zijn om anderen te verraden voor hun eigen wil? Hun hart is vol van ongedierte, Ik bedoel, wereldse lusten. In hun monden heeft de duivel zijn uitwerpselen opgeslagen, daarom houden ze niet van Mijn woorden. Daarom zal Ik ze met Mijn gezag scheiden van Mijn vrienden. Er is geen ergere manier om dood te gaan, dan dood te gaan onder het gezag. Eveneens, is er geen straf die zij niet zullen ondergaan: ze zullen in tweeën gespleten worden door de duivel en gescheiden van Mij. Ik vind ze zo verfoeilijk dat al hun aanhangers ook van Mij gescheiden zullen worden.
12
Om deze reden stuur Ik Mijn vrienden, opdat zij de duivels zullen scheiden van Mijn ledematen, daar de duivels Mijn echte vijanden zijn. Ik stuur ze als ridders in de oorlog. Iedereen die zijn vlees vernedert en zich onthoudt van onwettige dingen is Mijn ware ridder. Voor hun lans zullen zij de woorden van Mijn mond hebben en hun handen het zwaard van geloof; op hun borsten zal de borstplaat van liefde zijn zodat, wat er ook gebeurt ze Me niet minder lief zullen hebben. Zij moeten het schild van geduld aan hun zijde hebben om alle dingen met geduld te dragen. Ik heb hen omhuld als goud in een kluis: ze moeten nu verdergaan en op Mijn wegen wandelen. Volgens de voorgeschreven rechtvaardigheid, kon Ik de glorie van Mijn grootsheid niet binnentreden zonder de beproevingen van Mijn menselijke natuur te ondergaan. Dus hoe zullen ze binnenkomen? Als hun Heer heeft geleden, is het niet verwonderlijk dat zij ook moeten lijden. Als hun Heer zweepslagen verdraagt, is het voor hen niet veel om woorden te verdragen. Ze hebben geen angst nodig, want Ik zal hen nooit verlaten. Net zoals het onmogelijk is voor de duivel om bij het hart van God te komen en het te delen, het is dus onmogelijk voor de duivel om hen van Mij te scheiden. En daar zij, in Mijn zicht, als het zuiverste goud zijn, maar worden getest met een beetje vuur, zal Ik ze niet verlaten: het is voor hun grotere beloning. De roemrijke woorden van de Maagd Maria aan Haar dochter over hoe zij zich moet kleden en welke sieraden ze dient te dragen. BOEK 1 - HOOFDSTUK 7 Ik ben Maria, die geboorte heeft gegeven aan de Zoon van God, ware God en waarachtig mens. Ik ben de Koningin van de engelen. Mijn Zoon houdt van je met heel Zijn Hart. Dus hou van Hem! Je moet worden versierd met de eerlijkste kleding en Ik zal je tonen hoe en wat voor soort kleding het zou moeten zijn. Want zoals u eerst een shirt, dan een tuniek, schoenen, een mantel en een broche op je borst droeg, moet je nu spirituele kleren hebben. Het shirt is berouw. Net zoals het shirt het dichtst op het lichaam wordt gedragen, zijn berouw en belijdenis de eerste weg tot het gesprek met God. Hierdoor wordt de geest, die eens vreugde in de zonde vond, gezuiverd en het onkuise lichaam onder controle gehouden. De twee schoenen zijn de twee voorwaarden, namelijk het voornemen om eerdere overtredingen te herstellen en de intentie om goed te doen en afstand te nemen van het kwaad. Je tuniek is hoop in God. Net zoals een tuniek twee mouwen heeft, zal er rechtvaardigheid en barmhartigheid zijn. Op deze manier zul je hopen op de genade van God, omdat je Zijn rechtvaardigheid niet negeert. Denk zo na over Zijn rechtvaardigheid en oordeel
13
opdat je Zijn genade niet vergeet, want Zijn rechtvaardigheid werkt niet zonder genade en genade niet zonder gerechtigheid. De mantel is het geloof. Net zoals de mantel alles dekt en alles er is ingesloten, kan de menselijke natuur eveneens begrijpen en alles bereiken door het geloof. Deze mantel moet worden versierd met de tekenen van de liefde van de bruidegom, namelijk de manier waarop Hij je geschapen heeft, de manier waarop Hij je vrijkocht, de manier waarop Hij je voedde en je in Zijn geest gebracht heeft en je spirituele zicht heeft geopend. De broche, hecht de overpeinzing van Zijn lijden stevig op je borst: hoe Hij bespot en gegeseld werd, hoe Hij levend aan het kruis hing, bloedend en doorstoken in al Zijn ledematen, hoe Zijn gehele lichaam samentrok door de acute pijn van het lijden bij Zijn dood, hoe Hij Zijn Geest in de handen van Zijn Vader toevertrouwde. Draag deze broche altijd op je borst. Laat op je hoofd een kroon zetten, Ik bedoel hiermee, kuisheid in je affecties, waardoor je eerder geseling verdraagt dan verder te worden bevlekt. Wees bescheiden en waardig! Denk aan niets, wens niets anders dan je God en Schepper. Als je Hem hebt, heb je alles. Op deze manier gesierd, zal je je Bruidegom verwachten. De woorden van de Koningin van de Hemel tot Haar geliefde dochter, waarin ze leert hoe ze samen met de Moeder Haar Zoon moet liefhebben en prijzen. BOEK 1 - HOOFDSTUK 8 Ik ben de Koningin van de Hemel. Je was bezorgd over hoe je Me moet prijzen. Weet met zekerheid dat alle lof aan Mijn zoon, lof aan Mij is. En degenen die Hem te schande maken, maken Mij te schande, aangezien Mijn liefde voor Hem en Zijn liefde voor Mij zo vurig was dat wij tweeën als één Hart waren. Hij eerde Mij, die een aards vat was, zo hoog, dat Hij Me heeft verheven boven alle engelen. Daarom, zou je Me moeten prijzen op de volgende manier: “Gezegend bent U, God, Schepper van alle dingen, die welwillend in de schoot van de Maagd Maria is nedergedaald. Gezegend bent U, God, die in de Maagd Maria wilde zijn zonder Haar tot last te zijn en welwillend om een onbevlekt lichaam te ontvangen van Haar zonder zonde. Gezegend bent U, God, die uit de Maagd is gekomen, vreugde brengend aan Haar ziel en Haar gehele lichaam, en die uit haar ging met de zondeloze vreugde van Haar gehele lichaam. Gezegend bent U, God, die na Uw Hemelvaart de Maagd Maria, Uw Moeder, heeft verheugd met veel troost. Gezegend bent U, God, die het lichaam en de ziel van de Maagd Maria, Uw Moeder in de Hemel heeft opgenomen en Haar heeft geëerd door 14
Haar, boven alle engelen, naast Uw goddelijkheid te plaatsen. Wees Mij genadig omwille van Haar gebeden.” De woorden van de Koningin van de Hemel tot Haar geliefde dochter over de prachtige liefde die de Zoon had voor Zijn Maagd Maria, en over hoe de Moeder van Christus werd verwekt in een kuis huwelijk en geheiligd in de baarmoeder, en over hoe Haar lichaam en ziel was opgenomen in de Hemel, en over de kracht van Haar naam, en over de engelen toegewezen aan de mens voor goed of kwaad. BOEK 1 - HOOFDSTUK 9 Ik ben de Koningin van de Hemel. Ik hou van Mijn Zoon, want Hij is het meest waardig; Als je Hem hebt, heb je alles wat van waarde is. En Hij is het meest wenselijk; als je Hem hebt, heb je alles wat wenselijk is. Hou ook van Hem, omdat Hij het meest deugdzaam is; als je Hem hebt, beschik je over alle deugden. Laat Me je vertellen hoe prachtig Zijn liefde voor Mijn lichaam en ziel was en hoeveel eer Hij heeft gegeven aan Mijn naam. Hij, Mijn eigen Zoon, hield van Me voordat Ik van Hem hield, sinds Hij Mijn Schepper is. Hij verenigde Mijn vader en moeder in zulk een kuis huwelijk dat er geen kuiser paar te vinden was. Ze hebben nooit gewenst om samen te komen, tenzij in overeenstemming met de Wet, alleen omwille van de voortplanting. Toen een engel hen aankondigde dat ze geboorte zouden geven aan de Maagd uit wie de verlossing der wereld zou komen, zouden ze nog liever gestorven zijn dan samen te komen in wellustige liefde. Maar, Ik verzeker je, uit goddelijke naastenliefde en vanwege de boodschap van de engel kwamen zij samen in het vlees, niet uit begeerte maar tegen hun wil en uit liefde voor God. Op deze manier is Mijn lichaam door goddelijke liefde uit hun zaad voortgebracht. Toen Mijn lichaam was gevormd, zond God vanuit Zijn goddelijkheid de geschapen ziel erin; de ziel was onmiddellijk samen met het lichaam geheiligd en de engelen hebben elke dag en nacht over haar gewaakt en haar verzorgd. Mijn moeder was zo vervuld van blijdschap dat het niet in woorden uit te drukken is. Naderhand, toen de duur van Mijn leven voorbij was, heeft Hij eerst Mijn ziel, zijnde de meesteres van het lichaam, verheven naar een nog meer aanzienlijker plek dan anderen, naast de glorie van Zijn goddelijkheid, en daarna Mijn lichaam, zodat geen ander geschapen lichaam zo dicht bij God was als het Mijne. Zie hoeveel Mijn Zoon van Mijn lichaam en ziel hield. Er zijn echter een aantal mensen, van kwaadaardige geest, die ontkennen dat Ik in lichaam en ziel was vooropgesteld en sommigen weten gewoon niet beter. Maar de waarheid ervan is zeker: Ik ben opgenomen in Gods glorie met lichaam en ziel. Hoor hoeveel Hij Mijn naam heeft geëerd. Mijn naam is, zoals 15
het Evangelie vertelt, Maria. Als de engelen deze naam horen, verheugen zij in hun begrip en danken God omdat Hij zulk een grote genade door Mij en met Mij heeft bewerkstelligd en omdat zij de menselijkheid van Mijn Zoon verheerlijkt zien in Zijn goddelijkheid. De zielen in het vagevuur genieten bovenmatig, net als een zieke man doet wanneer hij in bed ligt en een troostend woord hoort van anderen en het zijn hart behaagt en hem plotseling blij maakt. Bij het geluid van Mijn naam, komen de goede engelen meteen dichter bij de zielen aan wie zij zijn gegeven als beschermers en verheugen zich over hun vooruitgang. Goede engelen zijn aan iedereen gegeven als bescherming en boze engelen als test. Het is niet dat engelen ooit gescheiden van God zijn, maar beter, dat zij de zielen helpen zonder God te verlaten en gestaag in Zijn aanwezigheid blijven terwijl zij de ziel laten opvlammen en aanzetten om goed te doen. De demonen vrezen en hebben angst voor deze naam. Bij het geluid van de naam van Maria, laten zij de ziel onmiddellijk uit hun klauwen los. Zoals een vogel met zijn klauwen en bek zijn prooi zo snel als hij een geluid hoort loslaat, maar direct terugkomt als hij ziet dat er naderhand niks is gebeurd, laten de demonen de ziel ook los, bevreesd door het geluid van Mijn naam, maar vliegen zij pijlsnel terug, als er geen verbetering is aangebracht. Niemand is zo koud in de liefde van God - tenzij hij een van de verdoemden is dat de duivel zich niet onmiddellijk terugtrekt van hem als hij zich beroept op Mijn naam met de bedoeling nooit terug te keren tot zijn slechte gewoontes, en de duivel blijft weg, tenzij hij zijn voornemen hervat om een doodzonde te begaan. Echter, soms is het de duivel toegestaan om hem problemen te bezorgen omwille van zijn grotere beloning, maar nooit om bezit van hem te nemen.
De woorden van de Maagd Maria tot Haar dochter, over bruikbare lessen voor haar leven, en een prachtige beschrijving van de lijdensweg van Christus. BOEK 1 - HOOFDSTUK 10 Ik ben de Koningin van de Hemel, de Moeder van God. Ik vertelde je dat je een broche op je borst moet dragen. Ik zal je nu beter laten zien hoe je dat doet. 16
Vanaf het begin, toen Ik voor het eerst leerde over het bestaan van God was Ik altijd bezorgd over Mijn verlossing en religieuze voorschriften. Toen Ik tot een meer volledige lering kwam dat God zelf Mijn Schepper was en de rechter over al Mijn daden, ging Ik Hem heel diep liefhebben en was Ik voortdurend alert en waakzaam zodat Ik Hem niet zou beledigen in woord of daad. Toen Ik leerde dat Hij Zijn wet en geboden aan Zijn mensen had gegeven en zoveel wonderen door Hem waren verricht, maakte Ik een krachtig besluit in Mijn ziel om Hem boven alles lief te hebben, en alle wereldse dingen werden Mij bitter. Vervolgens leerde Ik dat God zelf de wereld zou verlossen en geboren zou worden uit een Maagd. Ik was zo verrukt van liefde voor Hem dat Ik aan niets anders dacht dan God en niets anders wilde dan Hem. Voor zover Ik in staat was, trok Ik Me terug uit gesprekken en aanwezigheid van ouders en vrienden en gaf Ik alles wat Ik vergaard had weg aan de armen. Ik hield niets anders dan schraal voedsel en kleding voor Mezelf. Niets anders dan God maakte Me blij. In Mijn Hart heb Ik altijd gehoopt om te leven tot aan het moment van Zijn geboorte en het misschien te verdienen om de onwaardige dienstmaagd van de Moeder van God te mogen zijn. Ik beloofde in Mijn Hart, als Hij het zou willen, om Mijn maagdelijkheid te bewaren en nooit iets op aarde te bezitten. Maar als God het anders wilde, Mijn wil was dat de Zijne, niet de Mijne vervuld zou worden, omdat Ik erin geloofde dat Hij tot alles in staat was en niks anders wilde dan het nuttigste voor Mij. En daarom vertrouwde Ik heel Mijn wil toe aan de Zijne. Toen de voorgeschreven tijd voor de presentatie van maagden in de tempel van de Heer was gekomen, was Ik, dankzij de religieuze volgzaamheid van Mijn ouders, ook aanwezig. Ik dacht bij mezelf dat niks onmogelijk was voor God, en dat, omdat Hij wist dat Ik niets anders verlangde en niets anders wilde dan Hem, Hij in staat zou zijn Mijn maagdelijkheid te bewaren, als dit Hem behaagde: anders, laat Zijn wil in vervulling gaan! Na in de tempel naar alle geboden te hebben geluisterd, ben Ik naar huis teruggekeerd, nog meer brandend van de liefde van God dan ooit tevoren, elke dag opgevlamd met nieuw vuur en verlangens van liefde. Om die reden heb Ik Mij nog meer teruggetrokken van al het andere en was Ik dag en nacht alleen, veel vrezend dat Mijn mond iets zou zeggen of Mijn oren iets zouden horen wat in strijd zou zijn met de wil van God, of dat Mijn ogen een beetje van de magische wereld zouden zien. Hoewel Ik dus zenuwachtig in Mijn Hart en alleen met Mezelf was, al Mijn hoop aan God toevertrouwend, kwam het bij Me op om na te denken over Gods grote macht, hoe de engelen en alle schepselen Hem dienen, en wat Zijn onbeschrijflijke en oneindige heerlijkheid betekende. Toen Ik Me dit alles afvroeg, kreeg Ik drie wonderbaarlijke visioenen. Ik zag een ster, maar niet zoals een die schijnt aan de 17
Hemel. Ik zag een licht, maar niet zoals een die schijnt in de wereld. Ik rook een geur, niet van kruiden of zoiets, maar onbeschrijflijk zoet, die Me zo vervulde dat Ik juichte van vreugde. Precies op dat moment hoorde Ik een stem, maar niet uit een menselijke mond. Ik was best bang toen Ik het hoorde en vroeg Me af of dit een illusie was. Toen verscheen er een engel van God in de schoonste menselijke hoedanigheid voor Me, hoewel niet van vlees, en hij zei tegen Me: “Wees gegroet Maria, vol van genade!” Bij het horen hiervan, vroeg Ik Me af wat dit kon betekenen of waarom hij Me een dergelijke groet bracht, want Ik wist dat Ik onwaardig was voor zoiets, of voor zulk een goed iets, maar ook dat het voor God mogelijk was om alles te doen wat Hij wilde. De engel zei daarop: ”De nakomeling die in je geboren zal worden is heilig en zal de Zoon van God genoemd worden. Het zal gebeuren zoals God het wil.” Noch achtte Ik Mezelf waardig, noch vroeg Ik de engel ‘Waarom?’of ‘Wanneer zal het gebeuren?’ maar Ik vroeg: “Hoe komt het dat Ik, die niet eens een man ken, de onwaardige Moeder van God wordt?” De engel antwoordde Me, zoals Ik al zei, dat er niets onmogelijk is voor God, maar “Wat Hij ook wil doen, het zal gebeuren.” Toen Ik de woorden van de engel hoorde, voelde Ik de meest vurige wens om de Moeder van God te worden, en Mijn ziel sprak zich uit van liefde: ”Zie, hier ben Ik, Uw wil geschiede in Mij.” Precies toen en daar op dat woord, ontving Ik Mijn Zoon in de baarmoeder met zulk een onbeschrijfelijke sensatie van Mijn ziel en heel Mijn lichaam. Toen Ik Hem in de baarmoeder had, droeg Ik Hem zonder pijn, zonder enige zwaarte of vermoeidheid in Mijn lichaam. Ik was nederig op elke mogelijke manier, wetende dat Ik de Almachtige droeg. Toen Ik Hem baarde, deed Ik dat zonder enige pijn of zonde, net zoals Ik Hem had ontvangen, met zulk een sensatie van ziel en lichaam dat Ik voelde alsof Ik op de wolken liep. Net zoals Hij in Mijn lichaam kwam, tot grote vreugde van heel Mijn ziel, dus tot grote vreugde van Mijn hele lichaam, verliet Hij Mij, met Mijn ziel vol vreugde en Mijn maagdelijkheid ongedeerd. Toen Ik naar Hem keek en Zijn schoonheid overwoog, Mezelf onwaardig wetend voor zo’n Zoon, sijpelde vreugde als druppels dauw door Mijn ziel. Toen Ik nadacht over de plaatsen waar, zoals Ik door de profeten had geleerd, Zijn handen en voeten aan het kruis genageld zouden worden, vulden Mijn ogen zich met tranen en werd Mijn Hart verscheurd door verdriet. Mijn Zoon keek toen naar Mijn huilende ogen en werd doodsbedroefd. Toen Ik Zijn goddelijke kracht overwoog, was Ik weer getroost, Me realiserend dat dit de manier was waarop Hij het wilde en daarom was het de juiste manier en Ik stemde overeen met Zijn wil. Mijn vreugde was dus altijd gemengd met verdriet. Toen de tijd van Mijn Zoons lijden was aangekomen, grepen Zijn vijanden Hem vast. Ze sloegen Hem op Zijn wang en in Zijn nek en spuugden op Hem en bespotten Hem.
18
Toen Hij naar de pilaar werd geleid, deed Hij zelf Zijn kleren uit en plaatste Zijn handen op de pilaar en Zijn vijanden bonden ze vervolgens genadeloos vast. Vastgebonden aan de pilaar, zonder enige vorm van dekking, net zoals Hij was geboren, stond Hij daar en onderging Hij de schaamte van Zijn naaktheid. Zijn vrienden waren gevlucht, maar Zijn vijanden waren klaar voor actie. Ze stonden er aan alle kanten en geselden Zijn lichaam, dat zonder enige vlek en zonde was. Ik stond vlakbij en, tijdens de eerste zweepslagen, viel Ik flauw. Toen Ik bijkwam, kon Ik zien hoe Zijn lichaam geslagen en gegeseld was tot op het bot. Wat zelfs nog vreselijker was, was toen ze de zwepen terugtrokken, de zware riemen Zijn lichaam verscheurden. Zoals Mijn Zoon daar helemaal bebloed en bedekt met wonden stond, zodat geen enkel mogelijk plekje waar Hij geslagen kon worden was achtergelaten, vroeg iemand in geestverrukking: “Gaan jullie Hem onveroordeeld vermoorden?” En weldra sneed hij Zijn gebonden handen los. Toen deed Mijn Zoon zelf Zijn kleren weer aan. Ik zag dat de plaats waar Mijn Zoon had gestaan bedekt was met bloed en afgaand op Zijn voetafdrukken kon Ik vertellen waar Hij had gelopen, omdat overal waar Hij was gegaan de grond doorweekt was met bloed. Ze hadden geen geduld met Hem om Hem zich aan te laten kleden, maar duwden en trokken Hem om op te schieten. Terwijl Mijn Zoon werd afgevoerd als een dief, droogde Hij het bloed uit Zijn ogen. Eenmaal Hij veroordeeld was, plaatsten ze het kruis op Hem om het te dragen. Hij droeg het voor een tijdje, maar toen kwam er iemand langs die het voor Hem droeg. Terwijl Mijn Zoon naar de plek van Zijn lijden toeging, stootten sommigen Hem in de nek, terwijl anderen Hem in Zijn gezicht sloegen. Hij werd zo hard geslagen en met zoveel kracht dat, alhoewel Ik niet zag wie Hem sloeg, Ik het geluid van de klap duidelijk hoorde. Toen Ik met Hem de plaats van zijn lijden bereikte, zag Ik alle gereedschappen voor Zijn dood klaarliggen. Toen Mijn Zoon daar aankwam, nam Hij zelf Zijn kleren af, terwijl de knechten tegen elkaar zeiden: ”Dit zijn onze kleren en Hij zal ze niet terug krijgen, aangezien Hij tot de dood veroordeeld is.” Mijn Zoon stond daar naakt zoals Hij was geboren, toen iemand op Hem af kwam lopen en Hem een sluier aanbood waarmee Hij in vreugde Zijn schaamte bedekte. Toen grepen zijn wrede beulen Hem vast en strekten Hem uit op het kruis, eerst nagelden ze Zijn rechterhand aan de balk dat een gat had voor de nagel. Ze doorstoken Zijn hand op de plek waar het bot meer steviger was. Met een touw trokken ze Zijn andere hand op en bevestigden het op eenzelfde wijze aan de balk. Daarna kruisigden ze Zijn rechtervoet met de linker er bovenop, gebruikmakend van twee nagels zodat al Zijn pezen en aderen overspanden en barstten. Daarna plaatsten ze de kroon van doornen op Zijn hoofd en die sneed zo diep in Mijn Zoons 19
eerbiedwaardige hoofd dat het stromende bloed Zijn ogen vulde, Zijn oren verstopte en Zijn baard verkleurde toen het omlaag liep. Toen Hij gewond en bloedend aan het kruis stond, voelde Hij medelijden voor Mij, die er in tranen bij stond, met zijn bebloede ogen in de richting van Johannes Mijn neef kijkend, Me aan hem toevertrouwend. Ondertussen hoorde Ik sommige mensen zeggen dat Mijn Zoon een dief was, anderen dat Hij een leugenaar was, anderen dat niemand de dood meer verdiende dan Mijn Zoon. Door het horen van dit alles, hervatte Mijn verdriet zich. Maar zoals Ik al eerder zei, toen de eerste nagel in Hem was gestoken, schokte die eerste klap Me zo erg dat Ik flauwviel als dood, Mijn ogen in duisternis, Mijn handen en voeten trillend. In de bitterheid van Mijn verdriet was Ik niet in staat om te kijken, totdat Hij volledig was vastgemaakt aan het kruis. Toen Ik opstond, zag Ik Mijn Zoon daar in ellende hangend en in Mijn grondige verbijstering kon Ik, de meest verdrietige Moeder, door het verdriet nauwelijks op Mijn voeten staan. Mij en Mijn vrienden ontroostbaar huilend ziende, riep Mijn Zoon met een luide stem huilend uit: “Vader, waarom hebt U Mij verlaten?” Het was alsof Hij wilde zeggen: “Er is niemand die zich over Mij ontfermt, behalve U, Vader.” Op dat moment leken Zijn ogen half dood, Zijn wangen waren ingevallen, Zijn gezicht somber, Zijn mond open en Zijn tong bloederig. Zijn maag werd meegezogen in de richting van Zijn rug, alle vocht verbruikt, alsof Hij geen wezenlijke organen had. Zijn hele lichaam was bleek en loom, te wijten aan het verlies van bloed. Zijn handen en voeten waren stug gespannen, naar het kruis toegetrokken en aangepast naar de vorm van het kruis. Zijn baard en haren waren volledig doorweekt met bloed. Daar stond Hij, gekneusd en doodsbleek, en alleen Zijn hart was nog vers, want het was van het beste en sterkste lichaamsgestel. Van Mijn vlees had Hij een zeer zuiver en goed volmaakt lichaam ontvangen. Zijn huid was zo dun en zacht dat indien het ook maar een beetje aangetast werd, het bloed er onmiddellijk uit zou vloeien. Zijn bloed was zo vers dat het op zijn pure huid gezien kon worden. Juist omdat Hij het allerbeste lichaamsgestel had, voerden leven en dood een strijd in Zijn gewonde lichaam. Op bepaalde momenten steeg de pijn in Zijn ledematen en pezen op tot zijn nog krachtige en ongebroken Hart en bracht Hem ongelooflijke pijn en lijden toe. Op andere momenten ging de pijn vanuit Zijn Hart tot in Zijn gewonde ledematen en op die manier verlengde het bitter Zijn dood. Omringd door deze ellende, keek Mijn Zoon naar Zijn vrienden, die huilden en die liever de pijn zelf zouden hebben gedragen of liever eeuwig wilden branden in de hel dan Hem zo gemarteld te zien. Zijn verdriet over het verdriet van Zijn vrienden overtrof alle bitterheid en beproevingen die Hij in lichaam en hart had verdragen, dankzij de tedere liefde voor hen. Toen huilde Hij, door de overweldigende 20
benauwende pijnen van Zijn menselijke natuur, uit naar de Vader: ”Vader, in Uw handen beveel Ik Mijn Geest.” Toen Ik, zijn meest verdrietige Moeder, die woorden hoorde, huiverde Mijn hele lichaam met de bittere pijn van Mijn Hart. Zo vaak als Ik sindsdien aan die verdrietige uitroep heb gedacht, is het nog steeds aanwezig en klinkt het vers in Mijn oren. Toen Zijn dood naderde en Zijn Hart barstte van gewelddadige pijn, begon Hij stuiptrekkingen te krijgen over Zijn hele lichaam en Zijn hoofd hief zich wat op en viel dan weer omlaag, Zijn mond viel open en Zijn tong was helemaal bloederig. Zijn handen trokken zich een beetje terug van de plek waar ze waren doorstoken en Zijn voeten moesten meer het gewicht van Zijn lichaam dragen. Zijn vingers en armen strekten zich vanzelf wat uit en Zijn rug was strak verstijfd tegen het kruis. En sommigen zeiden tegen Mij: ”Maria, je Zoon is dood.” Anderen zeiden: ”Hij is overleden, maar Hij zal weer verrijzen.” Toen iedereen weg ging, kwam een man en stak, met zoveel kracht een lans in Zijn zijde, dat het er bijna aan de andere kant uitkwam. Toen de speer werd ingetrokken, bleek de punt rood van bloed. En het leek alsof Mijn eigen Hart doorstoken was toen Ik Mijn Zoons Hart doorstoken zag. Toen werd Hij van het kruis afgehaald. Ik nam Zijn lichaam op Mijn schoot; het was als een melaatse, helemaal doodsbleek. Zijn ogen waren levenloos en vol met bloed, Zijn mond was koud als ijs, Zijn baard als gevlochten, Zijn gezicht verstijfd. Zijn handen waren zo stijf geworden dat ze niet verder omlaag gebogen konden worden dan tot ongeveer zijn navel. Ik had Hem op Mijn knie net zoals Hij aan het kruis had gehangen, als een stijve man in al zijn ledematen. Daarna legden ze Hem in een schone linnen doek en met Mijn linnen kleed droogde Ik Zijn wonden en Zijn lichaam en heb daarna Zijn ogen en mond gesloten, die open waren gebleven toen Hij stierf. Toen plaatsten ze Hem in het graf. Hoeveel liever was Ik daar levend in geplaatst met Mijn Zoon, als het Zijn wil was geweest! Nadat deze dingen gebeurd waren, kwam de goede Johannes en bracht Mij naar zijn huis. Zie dan, Mijn dochter, wat Mijn Zoon voor jou heeft ondergaan Christus' woorden tot Zijn bruid over hoe Hij zichzelf uit vrije wil heeft overgeleverd aan Zijn vijanden om gekruisigd te worden en over onthouding van het lichaam, naar het voorbeeld van Zijn lijden. BOEK 1 - HOOFDSTUK 11 De Zoon van God sprak met Zijn bruid, zeggende: ”Ik ben de Schepper van Hemel en aarde, en het is Mijn ware lichaam dat wordt ingewijd op het altaar. Hou 21
van Mij met heel je hart, omdat Ik van jou heb gehouden, Mezelf heb overgegeven aan Mijn vijanden uit vrije wil, terwijl Mijn vrienden en Mijn Moeder achtergelaten werden in bittere pijn en rouw. Toen Ik de lans, de nagels, de zwepen en de andere pijnigende gereedschappen zag klaarliggen, bleef Ik in vreugde lijden. Toen Mijn hoofd door de kroon van doornen aan alle kanten bloedde, dan, zelfs als Mijn vijanden ook Mijn Hart zouden bezitten, zou Ik het nog liever hebben laten splijten en verwond dan jou te verliezen. Dus je bent ontzettend ondankbaar, als je in ruil voor zo’n grote liefdadigheid, Mij niet liefhebt. Als Mijn hoofd doorstoken was en gebogen aan het kruis voor jou, zou jouw hoofd ook in nederigheid moeten buigen. Omdat Mijn ogen bloederig en vol van tranen waren, zouden je ogen zich moeten weghouden van plezierig zicht. Omdat Mijn oren gevuld waren met bloed en spottende woorden hoorden, zouden je oren zich moeten afwenden van lichtzinnig en ongepast taalgebruik. Omdat Mijn mond een bitter drankje kreeg aangeboden, maar een zoet drankje geweigerd werd, spreek je geen kwaad uit je mond, maar open je hem altijd voor ’t goede. Omdat Mijn handen werden uitgestrekt door nagels, laat jouw werken, die de handen symboliseren, uitgestrekt zijn naar de armen en Mijn geboden. Laat je voeten, dat zijn je affecties, waarmee je naar me toeloopt, gekruisigd zijn als aan lusten, zo dat, net als Ik heb geleden in al Mijn ledematen, al jouw ledematen klaar zijn om Mij te gehoorzamen. Ik vraag meer diensten van je dan van anderen, omdat Ik je een grotere genade heb gegeven.” Over hoe een engel bidt voor de bruid en hoe Christus de engel vraagt wat het is dat hij vraagt voor de bruid en wat goed voor haar is. BOEK 1 - HOOFDSTUK 12 Een goede engel, de beschermer van de bruid, scheen tot Christus te bidden voor haar. De Heer antwoordde hem en zei: ”Een persoon die wil bidden voor de ander, zou moeten bidden voor het heil van de ander. Je bent als een vuur dat nooit is geblust, onophoudelijk brandend met Mijn liefde. Je ziet en weet alle dingen als je Mij ziet. Je wilt niets anders dan wat Ik wil. Dus vertel me, wat is goed voor deze nieuwe bruid van Mij?” Hij antwoordde: ”Heer, U weet alle dingen.” De Heer zei tegen hem: ”Alle dingen, die gebeurd zijn en zullen gebeuren, bestaan eeuwig in Mij. Ik begrijp en weet alle dingen in de Hemel en op aarde en er is geen verandering in Mij. Maar, om ervoor te zorgen dat de bruid Mijn wil herkent vertel Mij wat goed voor haar is, terwijl ze nu luistert.” En de engel zei: ”Ze heeft een groot en eigenwijs hart. Daarom moet een roede gebruikt worden om haar te temmen.” Toen zei de 22
Heer: ”Wat is uw verzoek voor haar, Mijn vriend?” De engel zei: ”Heer, ik verzoek U haar genade te verlenen, samen met de roede .” En de Heer zei: ”Omwille van jouw goedwil, zal Ik dat doen, omdat Ik nooit rechtvaardigheid uitvoer zonder genade. Dit is de reden waarom de bruid Mij met heel haar hart moet liefhebben.” Over hoe een vijand van God drie demonen in zich had en over de veroordeling van hem door Christus. BOEK 1 - HOOFDSTUK 13 Mijn vijand heeft drie demonen in Hem. De eerste woont bij zijn geslachtsorganen, de tweede in zijn hart, de derde in zijn mond. De eerste is als een zeeman, die water inlaat via de kiel en het water, dat geleidelijk stijgt, vult het schip. Dan is er een stortvloed van water en het schip zinkt. Dit schip staat voor zijn lichaam dat is aangevallen door de verleidingen van demonen en door zijn eigen lusten, als door stormen. De lust drong eerst binnen via de kiel, dat wil zeggen, door het genot dat hij nam uit kwade gedachten. Aangezien hij zich niet verzette door middel van boetedoening of de gaten opvulde met de nagels van onthouding, groeide door zijn instemming het water van lust met de dag. Het schip dat toen boordevol zat met de vleselijke lusten van de buik, liep onder water en nam het schip in lust zodat het niet in staat was om de poort van verlossing te bereiken. De tweede demon, die zich in zijn hart had gevestigd, is als een worm die in een appel ligt die eerst de kern van de appel eet en dan, na het achterlaten van zijn uitwerpselen, blijft rondhangen in de appel totdat de hele appel is geruïneerd. Dat is wat de duivel doet. Eerst bederft hij de wil en goede wensen van een persoon, die als de kern is waar alle kracht van het denken en al het goede gevonden worden, en eens het hart leeg is van deze goede dingen, plaatst hij in plaats daarvan de wereldse gedachten en affecties die de persoon meer liefheeft. Hij spoort dan het lichaam zelf aan tot zijn genot en, om deze reden, neemt de moed en het begrip van de man af en zijn leven wordt vermoeiend. De man zonder hart is inderdaad als een appel zonder kern, omdat hij Mijn Kerk binnenkomt zonder hart, omdat hij geen liefdadigheid heeft. De derde demon is als een boogschutter die, rondkijkend door de ramen, de onbehoedzamen neerschiet. Hoe kan de duivel niet in iemand zijn die altijd zichzelf betrekt in zijn gesprekken? Dat wat meer geliefd is wordt vaker ter sprake gebracht. De harde woorden waar hij anderen mee verwondt zijn als afgeschoten pijlen, door zoveel ramen als het aantal keren dat hij de duivel ter sprake heeft gebracht of zo vaak als zijn woorden onschuldige mensen verwond hebben en het gewone volk tot schande gemaakt hebben. 23
Ik die de waarheid ben, zweer bij Mijn waarheid dat Ik hem zal veroordelen zoals een hoer tot vuur en zwavel, als een sluipende verrader tot de verminking van zijn lichaam, als een godslasteraar tot eeuwige schande. Zolang zijn ziel en lichaam nog verenigd zijn, blijft Mijn genade echter toereikbaar voor hem. Wat Ik van hem verwacht is om vaker deel te nemen aan goddelijke diensten, zonder bang te zijn voor verwijten, maar geen eer wil, en nooit die sinistere naam over zijn lippen meer laat gaan. Uitleg Deze man, een abt van de cisterciënzer orde, had iemand tegen het kerkelijk gebod in begraven. Toen hij het gebed van de ziekenzalving voor hem bad, hoorde Vrouwe Birgitta in geestverrukking: “Hij deed wat binnen zijn macht lag en begroef hem. Je kunt er zeker van zijn dat de eerste begrafenis na deze zijn eigen zal zijn. Omdat hij tegen de Vader heeft gezondigd, die ons heeft verteld onpartijdig te zijn en de rijken niet onterecht te eren. Omwille van een kleine bederfelijke winst, gaf deze man eer aan een onwaardig persoon en plaatste hem naast de waardigen, wat hij niet gedaan zou moeten hebben. Hij heeft gezondigd tegen Mijn Geest, die de communie is en de gemeenschap van de rechtvaardigen, door een onrechtvaardig man naast de rechtvaardigen te begraven. Hij heeft ook tegen Mij, de Zoon, gezondigd, want Ik heb gezegd: “Hij die Mij verwerpt zal verworpen worden.” Deze man eerde en verhief iemand die Mijn Kerk en Mijn plaatsvervanger hadden verworpen.” De abt bekeerde zich toen hij deze woorden hoorde en overleed op de vierde dag. Christus' woorden tot Zijn bruid over de manier waarop ze moet bidden en de eerbied die ze moet handhaven en over de drie soorten mensen die God dienen in deze wereld. BOEK 1 - HOOFDSTUK 14 Ik ben uw God, die werd gekruisigd aan het kruis, ware God en ware mens in één persoon en dagelijks aanwezig in de handen van de priester. Wanneer je een gebed tot Mij richt, eindig het altijd met de wens dat Mijn wil en niet de jouwe wordt gedaan. Ik hoor je niet bidden voor degenen die al veroordeeld zijn. Soms wens je ook iets gedaan te krijgen dat tegen je verlossing ingaat, daarom is het belangrijk voor je om je wil aan Mij toe te vertrouwen, omdat Ik alle dingen weet en je alleen maar voorzie van alles wat nuttig is. Er zijn velen die niet met de juiste intentie bidden en het daarom niet verdienen om gehoord te worden. 24
Er zijn drie soorten mensen die Mij dienen in deze wereld. De eersten zijn degenen die geloven dat Ik God ben die alles geeft en macht heeft over alle dingen. Zij dienen Me met de intentie om tijdelijke zaken en eer te verkrijgen, maar de dingen van de Hemel hebben geen betekenis voor ze en ze zouden ze even snel verliezen zodat ze weer nieuwe tijdelijke dingen kunnen verkrijgen. Werelds succes in alles valt hen ten deel, al naar gelang hun wensen. Omdat ze het eeuwige goede zijn verloren, beloon Ik ze met tijdelijk comfort voor elke goede dienst die ze Mij bewijzen, tot aan de laatste duit en hun allerlaatste moment. De tweede zijn degenen die geloven dat Ik de Almachtige God ben en een strenge rechter, maar die Mij dienen uit angst voor straf en niet uit liefde of hemelse glorie. Als ze niet bang voor Mij waren, zouden ze Mij niet dienen. De derden zijn degenen die geloven dat Ik de Schepper van alle dingen en ware God ben en die geloven dat Ik rechtvaardig en barmhartig ben. Zij dienen Mij niet uit angst voor bestraffing, maar uit goddelijke liefde en liefdadigheid. Ze zouden liever enige straf krijgen, als ze het konden verdragen, dan Mij uit te dagen tot boosheid. Ze verdienen het waarlijk om gehoord te worden wanneer zij bidden, omdat hun wil in harmonie is met de Mijne. De eerste soort dienaar zal nooit Mijn straf ontwijken of Mijn gezicht zien. De tweede zal niet zoveel gestraft worden, maar zal nog steeds Mijn gezicht niet zien, tenzij hij zijn angst corrigeert door boetedoening.
Christus' woorden tot Zijn bruid zichzelf als een grote koning beschrijvend, en over twee schatten die symbool staan voor de liefde van God en de liefde van de wereld, en een les over het boeken van vooruitgang in dit leven. BOEK 1 - HOOFDSTUK 15 Ik ben als een grote en machtige koning. Vier dingen hebben betrekking op een koning. Ten eerste moet hij rijk zijn, ten tweede vrijgevig, ten derde verstandig, en ten vierde, liefdadig. Ik ben echt de Koning van de engelen en van alle mensen. Ik heb deze vier kwaliteiten die Ik heb genoemd. In de eerste plaats, ben Ik de rijkste van allemaal, omdat Ik iedereen in zijn behoeften voorzie en nog steeds evenveel bezit nadat Ik het ze heb gegeven. Ten tweede, ben Ik de meest vrijgevige van allemaal, 25
omdat Ik bereid ben te geven aan iedereen die vraagt. Ten derde ben Ik de wijste van allen, want Ik weet wat iedereen toekomt en wat het beste voor hem of haar is. Ten vierde, ben Ik liefdadig, omdat Ik bereid ben meer te geven dan wat iedereen vraagt. Ik heb, zoals je mag zeggen, twee schatten. Zware materialen, zwaar als lood, zijn opgeslagen in de eerste schatkist, en de plek waar deze schatkist ligt is omsingeld door scherpe en spitse doorns. Maar deze zware dingen lijken zo licht als een veertje voor een persoon die begint met ze om te keren en leert hoe hij ze moet dragen. De dingen die voorheen zwaar en moeilijk leken worden licht en de dingen waarvan hij eerst nog dacht dat ze scherp waren worden zacht. In de tweede schatkist lijkt glinsterend goud te liggen en kostbare edelstenen en heerlijke dranken. Maar het goud is helemaal dof en de drankjes zijn als gif. Er zijn twee paden naar deze schatten, alhoewel het er oorspronkelijk maar één was. Bij de splitsing, dat wil zeggen waar de twee paden beginnen, stond een man die uithuilde bij drie mannen die het tweede pad namen en hij zei: “Luister, luister naar wat ik heb te zeggen! Maar als je niet wilt luisteren, gebruik dan op z’n minst je ogen om te zien dat het waar is wat ik zeg. Als je noch je oren noch je ogen wilt gebruiken, gebruik dan op z’n minst je handen om te betasten en jezelf te bewijzen dat er geen valsheid is in mijn woorden.” Toen zei de eerste van hen: “Laten we luisteren en zien of hij de waarheid vertelt.” De tweede man zei: “Wat hij ook zegt, het is onwaar.” De derde zei: “Ik weet dat hij de waarheid vertelt, maar het kan me niet schelen.” Wat zijn deze twee schatten als het niet Mijn liefde en de liefde van de wereld is? Er zijn twee paden naar deze schatten: zelfvernedering en complete zelfverloochening leiden naar Mijn liefde, terwijl lichamelijke lust naar de liefde van de wereld leidt. Voor sommigen lijkt de last, die zij dragen in Mijn liefde, gemaakt van lood, omdat zij, als zij zouden vasten en waken of zichzelf onthouden, denken dat ze een lading lood dragen. Als ze gebrabbel of beledigingen horen omdat ze tijd aan het gebed besteden en aan het bidden zijn, is het alsof ze op scherpe doorns zitten; het is altijd een marteling voor hen. De persoon die wenst om altijd in Mijn liefde te blijven, zou eerst de lading moeten omkeren, dat wil zeggen, zich in te spannen om het goede te doen door het constant met vastberadenheid te verlangen. Dan moet hij het een beetje opheffen, langzaam, dat wil zeggen, dat hij zou moeten doen wat hij kan, denkend: Als God me helpt, kan ik dit goed doen.” Dan, volhardend in de taak die hij heeft ondernomen, zal hij de dingen, die eerst zwaar leken voor hem, met zo’n vrolijke bereidvaardigheid dragen dat alle ontberingen van het vasten en waken of welke ontbering dan ook zo licht zijn als een veertje voor hem. Mijn vrienden nemen hun rust in een plaats, die
26
voor de luiaards en goddelozen omgeven lijkt met doorns maar die Mijn vrienden de beste rust biedt, zacht als rozen. De rechtstreekse weg naar deze schat is het minachten van je eigen wensen, wat gebeurt als een man, denkend aan Mijn lijden en dood, niet om zijn eigen wil geeft, maar het weerstaat en voortdurend streeft om beter te zijn. Alhoewel dit pad wat moeilijk is in het begin, is er nog een hoop plezier in het proces, zoveel dat de dingen die eerst onmogelijk leken om te dragen later heel licht worden, zodat hij met recht tegen zichzelf kan zeggen: “Gods juk is prachtig.” De tweede schat is de wereld. Daar zijn goud, kostbare edelstenen en dranken die er heerlijk uitzien maar bitter als gif smaken eenmaal geproefd. Wat er gebeurt met iedereen die het goud draagt is dat, wanneer zijn lichaam verzwakt en zijn ledematen kracht verliezen, wanneer zijn beenmerg wordt verspild en zijn lichaam dood op de grond valt, hij het goud en de edelstenen verlaat en voor Hem niet meer dan modder waard zijn. De dranken van de wereld, Ik bedoel hiermee, zijn pleziertjes, zien er smakelijk uit, maar, eens in de maag, maken ze het hoofd zwak en het hart zwaar, ze vernietigen het lichaam en een persoon verdort dan als gras. Als de pijn van de dood nadert, worden al deze genoegens bitter als gif. Eigen wil leidt tot deze schat, wanneer een persoon zich niet verzet tegen deze lagere genoegens en niet mediteert over wat Ik heb voorgeschreven heb en over wat Ik heb gedaan, maar meteen doet wat maar in hem opkomt, zij het volgens de wetten of niet. Drie mannen lopen op dit pad. Met hen bedoel Ik allen die de wereld en hun eigen wil liefhebben. Toen Ik bij de ingang van het kruispunt stond huilde Ik uit naar hen, omdat Ik door Mijn komst in ’n menselijk lichaam, de mens twee paden heb laten zien, als het ware, de een om te volgen en de ander om te vermijden, het pad dat leidt tot leven en het pad dat tot de dood leidt. Voordat Ik in het lichaam ben gekomen, was er slechts één pad. Daarop gingen alle mensen, goed of slecht, naar de hel. Ik ben degene die huilde en Ik huilde als volgt: ”Mensen, luister naar Mijn woorden, die leiden tot het pad des levens, gebruik je zintuigen om te begrijpen dat hetgeen Ik zeg waar is. Als je er niet naar luistert of er niet naar kan luisteren, kijk dan tenminste – Ik bedoel hiermee, gebruik geloof en rede - en zie dat Mijn woorden waar zijn. Op dezelfde manier, zoals een zichtbaar ding onderscheiden kan worden door de ogen van het lichaam, kunnen onzichtbare ook worden onderscheiden en geloofd met de ogen van het geloof. Er zijn veel eenvoudige zielen in de Kerk die slechts een paar werken doen, maar gered zijn door middel van hun geloof. Ze geloven erdoor dat Ik de Schepper en Verlosser van het heelal ben. Er is niemand die niet kan begrijpen en tot de overtuiging kan komen dat Ik God ben, als hij overweegt hoe de aarde vrucht draagt en hoe de Hemel regen geeft, hoe de bomen groen worden, hoe de dieren voortbestaan in hun eigen soort, hoe de 27
sterren de mensheid dienstbaar zijn, hoe dingen die tegen de wil van de mens ingaan geschieden. Uit dit alles kan een persoon zien dat hij sterfelijk is en dat het God is die dit allemaal regelt. Als God niet bestond, zou alles een wanorde zijn. Zodoende is alles rationeel door God geregeld omwille van de menselijke ontwikkeling. Niet het minste of geringste blijft bestaan zonder reden. Dus als een persoon Mijn krachten niet kan begrijpen of bevatten als gevolg van zijn zwakte, kan hij door middel van het geloof zien en geloven. Maar, mensen, als je geen gebruik wilt maken van je intellect om Mijn macht te overwegen, kan je nog altijd je handen gebruiken om de daden te doen, die Ik en Mijn heiligen hebben gedaan. Ze zijn zo evident dat niemand eraan twijfelt dat ze de werken van God zijn. Wie liet de doden opstaan en gaf licht voor de blinden, ware het niet God? Wie verdrijft de demonen als het niet God is? Wat heb Ik geleerd als het geen dingen zijn die ten gunste zijn voor de verlossing van ziel en lichaam en makkelijk te dragen? De eerste man zegt echter, beter gezegd, sommigen zeggen: “Laten we luisteren en testen of het waar is!” Deze mensen blijven voor een tijd in Mijn dienst, niet uit liefde, maar als een experiment en in navolging van anderen, zonder hun eigen wil op te geven maar hun eigen wil uit te dragen naast de Mijne. Ze zijn in een gevaarlijke positie, omdat ze twee meesters willen dienen, maar geen van beiden goed kunnen dienen. Als ze geroepen worden, zullen ze beloond worden door de meester die ze het meest hebben liefgehad. De tweede man zegt, of veeleer, sommige mensen zeggen: “Wat hij ook zegt zijn leugens en de Bijbel is onwaar. ”Ik ben God, de Schepper van alle dingen, niks is zonder Mij gemaakt. Ik heb het nieuwe en oude verbond opgericht, ze kwamen uit Mijn mond en er is geen valsheid in ze want Ik ben de waarheid. Zodoende zullen degenen die zeggen dat Ik leugens verspreid en dat de Heilige Schrift onjuist is nooit Mijn gezicht zien, aangezien hun geweten hen vertelt dat Ik God ben, daar alle dingen gebeuren volgens Mijn wil en beschikking. De Hemel geeft ze licht, ze kunnen geen licht aan zichzelf geven; de aarde draagt vruchten, de lucht maakt de aarde vruchtbaar, alle dieren zijn in een zekere manier bepaald, de demonen bekennen Mij, de rechtvaardigen verdragen ongelooflijke pijnen ter wille van Mijn liefde. Ze zien al deze dingen, maar toch zien ze Mij niet. Ze konden Me ook in Mijn rechtvaardigheid zien, als ze zich bedachten hoe de aarde de goddelozen opslokt, hoe vuur de goddelozen verteert. Eveneens konden ze ook Mij zien in Mijn barmhartigheid, als wanneer water uit de rots vloeide voor de rechtvaardigen of het water zich scheidde voor hen, als wanneer het vuur hen niet aantastte of de Hemelen en aarde hen voedden. Omdat zij deze dingen zien en nog steeds zeggen dat Ik een leugenaar ben, zullen ze Mijn gezicht nooit zien.
28
De derde man zegt, of beter gezegd, sommige mensen zeggen: “We weten heel goed dat Hij de ware God is, maar het kan ons niet schelen.” Deze mensen zullen voor eeuwig gekweld zijn, omdat ze Mij verachten, hun Heer en God. Is het niet een enorme minachting van hun kant om Mijn gaven te gebruiken maar Mij weigeren te dienen? Als ze deze dingen uit hun eigen harde werk hadden verworven en niet geheel door Mij, zou hun minachting niet zo groot lijken. Maar Ik zal Mijn genade schenken aan degenen die Mijn last vrijwillig beginnen te dragen en met een vurige wens streven om te doen wat ze kunnen. Ik zal met degenen die Mijn last dragen samenwerken, dat wil zeggen, zij die elke dag vooruitgang boeken uit liefde voor Mij, en Ik zal hun kracht zijn en ze zo in vuur in vlam zetten dat ze meer willen doen. De mensen die in de plaats blijven die hen schijnt te bedrukken – maar werkelijk vredig is - zijn degenen die dag en nacht geduldig zwoegen zonder vermoeidheid, maar steeds ijveriger worden, denkend dat wat zij doen weinig is. Dit zijn Mijn beste vrienden, en het zijn er maar weinig, omdat anderen de dranken in de tweede schatkist meer liefhebben.
Over hoe de bruid een heilige tegen God zag spreken over hoe een vrouw het verschrikkelijk te verduren had door de duivel en later werd verlost door de gebeden van de glorieuze Maagd. BOEK 1 - HOOFDSTUK 16 De bruid zag een van de heiligen spreken tot God zeggend: ”Waarom bezeert de duivel de ziel van deze vrouw die U hebt verlost met Uw bloed?” De duivel antwoordde onmiddellijk en zei: ”Want ze is terecht de mijne.” En de Heer zei: ”Met welk recht is ze van jou?” De duivel antwoordde hem: ”Er zijn twee paden”, zei hij. “Het ene leidt naar de Hemel, het andere naar de hel. Toen ze deze twee paden zag, vertelde haar geweten en verstand dat ze moest kiezen voor mijn pad. En omdat ze een vrije wil had om het pad van haar keuze te kiezen, dacht ze dat het gemakkelijker zou zijn om haar wil te richten op het begaan van zonden, en ze begon op mijn pad te lopen. 29
Later heb ik haar bedrogen door middel van drie ondeugden: vraatzucht, hebzucht voor geld, en wellust. Nu hang ik rond in haar buik en in haar natuur. Ik houd haar vast met vijf handen. Met één hand bedek ik haar ogen, zodat ze geen spirituele dingen zal zien. Met de tweede houd ik haar handen vast, zodat ze geen goede daden verricht. Met de derde houd ik haar voeten vast, zodat ze niet gaat naar het goede. Met de vierde houd ik haar intellect, zodat ze zich niet schaamt voor de zonden. En met de vijfde houd ik haar hart vast, zodat ze niet zal terugkeren door middel van berouw.” De Heilige Maagd Maria zei vervolgens tegen Haar Zoon: ”Mijn Zoon, dwing hem de waarheid te vertellen over wat Ik hem wil vragen.” De Zoon zei: ”Jij bent Mijn Moeder, je bent de Koningin van de Hemel, jij bent de Moeder van genade, jij bent de troost voor de zielen in het vagevuur, jij bent de vreugde van degenen die hun weg banen in de wereld. Jij bent de oppermachtige meesteres van de engelen, het meest uitstekende schepsel voor God. Je bent ook meesteres over de duivel. Beveel deze duivel zelf, Moeder, en hij zal je vertellen wat je wilt.” De Heilige Maagd vroeg de duivel toen: ”Vertel Mij, duivel, welk voornemen had deze vrouw voordat ze de kerk binnenging?” De duivel antwoordde haar: “Ze had besloten niet meer te zondigen.” En de Maagd Maria zei tot hem: ”Voor zover haar eerdere voornemen haar naar de hel leidde, vertel Me, in welke richting neigt haar huidige voornemen om niet meer te zondigen?” De duivel antwoordde Haar met tegenzin: ”De bedoeling om niet meer te zondigen leidt haar naar de Hemel.” De Maagd Maria zei: ”Omdat je accepteerde dat het in je recht was om haar weg te leiden van het pad van de heilige Kerk vanwege haar voormalige voornemen, is het nu, vanwege haar huidige voornemen, een kwestie van gerechtigheid dat ze terug in de Kerk wordt geleid. Nu zal Ik je een andere vraag stellen, duivel: Vertel me, wat is de huidige toestand van haar geweten? De duivel antwoordde: ”Ze heeft veel berouw en spijt over de dingen die ze heeft verricht en ze besluit nooit meer zulke zonden te begaan, maar wil zich verbeteren voor zo ver als ze in staat is.” De Maagd vroeg de duivel vervolgens: ”Kun je Mij vertellen of de drie zonden van wellust, vraatzucht en hebzucht tegelijkertijd in een hart kunnen bestaan met de drie goede deugden, berouw, verdriet en het voornemen om te beteren?” De duivel antwoordde: ”Nee.” En de Heilige Maagd zei: ”Kun je Me dan vertellen welke van deze zouden moeten verminderen en verdwijnen uit haar hart, de drie deugden of de ondeugden waar jij het over hebt, daar zij immers niet dezelfde plaats kunnen bezetten op dezelfde tijd?” De duivel antwoordde: “Ik zeg, de zonden.” En de Maagd antwoordde: ”Het pad naar de hel is dan gesloten voor haar en het pad naar de Hemel ligt open voor haar.” Ook vroeg de Maagd de duivel: ”Vertel Me, als een overvaller buiten de deuren van de bruid lag te wachten en haar wilde 30
verkrachten, wat zou de bruidegom doen?” De duivel antwoordde: “Als de bruidegom goed en nobel is, zou hij haar moeten verdedigen en zijn leven moeten riskeren omwille van haar. Toen zei de Maagd: “Je bent een boze rover. Deze ziel is de bruid van de bruidegom, Mijn Zoon heeft haar vrijgekocht met Zijn eigen bloed. Je hebt haar met kracht beschadigd en in beslag genomen. Daarom, omdat Mijn Zoon de bruidegom van haar ziel is en Heer over jou, is het jouw taak te vluchten voor Hem.” Uitleg Deze vrouw was een prostituee die terug wilde keren tot de wereld, want de duivel plaagde haar dag en nacht zoveel, dat hij in zichtbare gestalte haar ogen in haar hoofd drukte en, terwijl velen toekeken, haar uit haar bed sleepte. Daarna, in de aanwezigheid van vele betrouwbare getuigen, zei de heilige Birgitta openlijk: ”Ga weg jij, duivel, je hebt dit schepsel van God genoeg geplaagd.” Nadat ze dit had gezegd, lag de vrouw een half uur met haar ogen op de grond gericht, stond op en zei: “Waarlijk, ik zag de duivel in afgrijselijke vormen door het raam naar buiten gaan en ik hoorde een stem tegen me zeggen: ‘Vrouw, je bent waarlijk bevrijd.’” Vanaf dat uur was deze vrouw van al haar ongeduld verlost en leed niet langer aan onreine gedachten, en ze kwam tot rust en stierf een goede dood.
Christus' woorden tot Zijn bruid waarbij Hij een zondaar met drie dingen vergelijkt: een adelaar, een vogelvanger en een bokser. BOEK 1 - HOOFDSTUK 17 Ik ben Jezus Christus, die met je spreekt. Ik ben degene die in de schoot van de Maagd was, waarachtig God en waarachtig mens. Hoewel Ik in de Maagd was, heerste Ik samen met de Vader nog steeds over alle dingen. Die man, Mijn verderfelijke vijand, is als drie dingen. Ten eerste is hij als een adelaar die vliegt in de lucht, terwijl andere vogels eronder vliegen, ten tweede als een vogelaar die op een met kleverige pek besmeurde fluit speelt, waarvan de vogels van de melodie genieten, zodat ze ernaar toe komen vliegen en vast komen te zitten in de pek; ten derde is hij net als een bokser die de eerste is in elke wedstrijd. Hij is als een adelaar, omdat hij het in zijn trots niet kan dulden dat iemand boven hem staat, en hij verwondt iedereen die hij in de klauwen van zijn kwaadaardigheid kan krijgen. Ik zal later de vleugels van zijn macht en trots afsnijden en zijn kwaadaardigheid van de aarde verwijderen. Ik geef hem over aan het onuitblusbare vuur, waar hij, indien hij zich niet betert, eeuwig gepijnigd zal worden. Hij is tevens als een vogelaar 31
waarbij hij iedereen, door de zoetheid van zijn woorden en beloften, naar zich toetrekt, maar iedereen die tot hem komt wordt gevangen in het verderf en kan nooit ontsnappen. Om die reden zullen de vogels van de hel zijn ogen uitpikken, zodat hij nooit Mijn roem zal zien, maar slechts de eeuwige duisternis van de hel. Zij zullen zijn oren afsnijden, zodat hij de woorden van Mijn mond niet zal horen. In ruil voor zijn zoete woorden, zullen ze hem bitterheid bezorgen, van zijn voeten tot aan de kruin van zijn hoofd en hij zal zoveel straffen te verduren krijgen als het aantal mannen dat hij tot verderf heeft geleid. Hij is tevens als een bokser die de eerste plaats inneemt in boosheid, niet bereid om toe te geven aan iemand en vastberaden om iedereen neer te halen. Net als een bokser, zal hij de eerste plaats innemen in elke bestraffing; zijn straf zal voortdurend vernieuwen en nooit eindigen. Desalniettemin, staat Mijn genade voor hem klaar om te ontvangen, zolang zijn ziel met zijn lichaam is. Uitleg Dit was een erg machtige ridder die de geestelijken erg haatte en voor wie het gebruikelijk was om beledigingen naar ze te smijten. De voorgaande openbaring gaat over hem, alsmede de volgende: De Zoon van God zegt: ”O, wereldse ridder, vraag de wijzen wat er gebeurde met de trotse Haman die Mijn volk geminacht had! Was zijn dood niet smadelijk en een grote achteruitgang? Deze man spot met Mij en Mijn vrienden op een zelfde manier. Om deze reden, zullen Mijn vrienden niet rouwen om de dood van deze man, net zoals Israël niet rouwde om de dood van Haman. Hij zal sterven door een zeer bittere dood, als hij zich niet betert.” En dat is wat er gebeurde. Christus' woorden tot Zijn bruid over hoe er nederigheid moet zijn in het huis van God, en over hoe een dergelijk huis (klooster) staat voor het religieuze leven en gebouwd moet worden, en over de wijze waarop gebouwen en aalmoezen op een rechtmatige manier verworven moeten worden en over hoe onrechtmatig verworven goederen teruggegeven dienen te worden. BOEK 1 - HOOFDSTUK 18 In Mijn huis, dat nu slechts minachting krijgt, moet nederigheid zijn. Er moet een stevige muur tussen de mannen en vrouwen staan, want hoewel Ik in staat ben iedereen te verdedigen en te ondersteunen, zonder dat daar enige muur voor nodig is, wil Ik toch als een preventieve maatregel en als gevolg van de sluwheid van de duivel, de twee ruimtes scheiden. Het moet een stevige muur zijn, niet erg hoog, maar 32
matig hoog. De ramen moeten eenvoudig en transparant zijn, het dak redelijk hoog, zodat er niets gezien kan worden dat geen nederigheid betreft. De mannen die tegenwoordig huizen voor Me bouwen zijn als grootse bouwmeesters, die wanneer de heer des huizes bij hen binnen komt, geen spier vertrekken en hem voor de voeten lopen. Ze hogen modder op en vertrappen het goud. Ze bouwen modder, Ik bedoel hiermee, dat ze tijdelijke en aan bederf onderhevige goederen naar de Hemel opstapelen, om het zo te zeggen, hoewel ze niet voor de zielen zorgen, die kostbaarder zijn dan goud. Als Ik tot ze wil komen via Mijn priesters of door goede gedachten, vertrekken ze geen spier en lopen ze Me voor de voeten, Ik bedoel hiermee dat ze vloeken in Mijn naam en Mijn werken en woorden zo verwerpelijk als modder beschouwen. Ze denken zelf veel wijzer te zijn. Als ze dingen wilden bouwen voor Mij en Mijn roem, zouden ze op de eerste plaats aan hun eigen ziel moeten bouwen. Laat degenen die Mijn huis bouwen zorgvuldig bewaken dat geen cent die niet rechtvaardig verworven is naar het gebouw gaat. Er zijn genoeg mensen die weten dat ze onrechtmatig verworven goederen bezitten en er toch geen spijt van hebben, noch de intentie hebben en verheugd zijn om hun bedrog en gestolen goederen terug te geven. Hoewel ze teruggave en tevredenheid zouden kunnen bewerkstelligen als ze ertoe bereid waren. Zij geven echter een deel van hun onrechtmatig verworven goederen aan de kerken, omdat zij zich realiseren dat ze deze niet voor altijd kunnen houden, alsof ze zich met Mij kunnen verzoenen door hun donatie. Maar voor hun nageslacht bewaren ze de goederen, die waarschijnlijk gekocht zijn. Hier ben Ik helemaal niet gelukkig mee. Een persoon die Mij wil verheugen door middel van zijn donaties moet in de eerste plaats de wens hebben om op het rechte pad te lopen en zou dan de goede werken moeten doen, waarvan hij in staat is ze te doen. Hij zou het kwaad dat hij heeft verricht moeten betreuren en teruggeven als hij kan. Als hij het niet kan, zou hij het voornemen moeten hebben om zijn onrechtmatig verworven goederen terug te geven. Dan moet hij ervoor zorgen dat hij in de toekomst niet weer zulke zonden begaat. Als de persoon aan wie hij zijn onrechtmatig verkregen goederen dient terug te geven niet meer leeft, dan kan hij aan Mij, die in staat is om iedereen terug te betalen, doneren. Als hij niet in staat is het terug te geven, maar de bedoeling heeft zich te beteren en met een berouwvol en nederig hart zich tot Mij richt, dan kan Ik, hetzij nu of in de toekomst, middelen gebruiken om hun eigendom terug te geven aan al diegenen die bedrogen zijn, aangezien Ik rijk genoeg ben. Laat Me je uitleggen wat de bedoeling is van het huis dat Ik gebouwd wil hebben. Het huis is het religieuze leven. Ikzelf, de Schepper van alle dingen, door wie alle dingen gemaakt werden en bestaan, ben het fundament ervan. Er zijn vier muren in 33
dit huis. De eerste is de gerechtigheid waardoor Ik degenen die vijandig zijn ten opzichte van dit huis, veroordeel. De tweede muur is de wijsheid waardoor Ik de inwoners zal verlichten met Mijn kennis en begrip. De derde is de kracht waarmee Ik ze zal versterken tegen de intriges van de duivel. De vierde muur is Mijn genade, die iedereen die erom vraagt, verwelkomt. In deze muur zit de deur van genade, waardoor alle zoekenden welkom zijn. Het dak van het huis is de liefdadigheid waarmee Ik de zonden bedek van degenen die Mij zo liefhebben dat ze niet veroordeeld worden voor hun zonden. Het dakraam waardoor de zon binnenkomt is de overweging van Mijn genade, die de warmte van Mijn goddelijkheid laat doordringen op de bewoners. Dat de muur groot en sterk moet zijn betekent dat niemand Mijn woorden kan verzwakken of vernietigen. Dat het matig hoog moet zijn betekent dat Mijn wijsheid deels begrepen en herkend kan worden, maar nooit volledig. De eenvoudige en transparante ramen betekenen dat Mijn woorden eenvoudig zijn, maar dat het licht van de goddelijke kennis er toch de wereld mee binnentreedt. Het matig hoge dak betekent dat Mijn woorden niet op een onbegrijpelijke, maar in een overzichtelijke en begrijpelijke manier tot uiting komen.
De woorden van de Schepper tot de bruid over de pracht van Zijn kracht, wijsheid en deugd, en over de manier waarop degenen die nu zogezegd wijs zijn het meest zondigen tegen Hem. BOEK 1 - HOOFDSTUK 19 Ik ben de Schepper van Hemel en aarde. Ik heb drie eigenschappen. Ik ben de meest machtige, de wijste, en meest deugdzame. Ik ben zo machtig dat de engelen in de Hemel Me eren, en de demonen in de hel niet naar Me durven kijken en alle elementen Mijn bevel gehoorzamen. Ik ben zo wijs dat niemand erin slaagt Mijn wijsheid te doorgronden. Mijn kennis is van dien aard dat Ik alles weet wat er is gebeurd en wat nog zal gebeuren. Ik ben zo wijs dat niet het minste of geringste ding, of het nu een worm of een ander dier is, onafhankelijk van hoe lelijk het er ook uitziet, gemaakt is zonder reden. Ik ben zo deugdzaam dat al het goede van Mij stroomt als van een goede bron en alle zoetheid van Mij komt als van een goede wijnstok. Zonder Mij, kan niemand macht hebben, kan niemand wijs zijn en niemand deugdzaam. De machtige mannen van de wereld zondigen buitengewoon tegen Mij. Ik heb ze kracht en macht gegeven, zodat ze me kunnen eren, maar ze kennen de eer aan zichzelf toe, alsof ze het van zichzelf hebben. Ze denken niet na over hun eigen 34
zwakheid. Als Ik ze de geringste ziekte zou geven, zouden ze meteen breken en alles zou hun waarde voor hen verliezen. Hoe zullen zij dan bestand te zijn tegen Mijn macht en de eeuwige straffen? Maar degenen die nu zeggen wijs te zijn zondigen zelfs nog meer tegen Mij. Want Ik gaf ze het verstand, begrip en wijsheid zodat ze van Me zouden houden, maar het enige wat ze begrijpen zijn hun eigen tijdelijke pleziertjes. Ze hebben de ogen op hun achterhoofd en kijken alleen naar hun eigen pleziertjes. Ze zijn blind, zo blind, dat ze Mij, die hen alles gaf, niet bedanken, omdat niemand, noch goed noch kwaad, niets kan ontvangen of begrijpen zonder Mij, zelfs als Ik de goddelozen toesta hun wens te vervullen in alles wat zij willen. Bovendien kan niemand deugdzaam zijn zonder Mij. Ik kan nu het vaak aangehaalde spreekwoord gebruiken: “Allen minachten de geduldige mens.” Vanwege Mijn geduld denkt iedereen dat Ik vreselijk dwaas ben en dat is waarom iedereen Me veracht. Maar wee hen, na zoveel geduld zal Mijn gerechtigheid doen gelden voor hen! Ze zullen als modder voor Me zijn dat afdruipt tot in de diepte en niet stopt totdat het bij de laagste delen van de hel aankomt.
Een aangename dialoog van de Maagdelijke Moeder en de Zoon met elkaar en van de Maagdelijke Moeder en de Zoon met de bruid, en hoe de bruid zich moet voorbereiden op de bruiloft. BOEK 1 - HOOFDSTUK 20 De Moeder bleek tegen de Zoon te zeggen: ”Je bent de Koning der lof, Mijn Zoon, je bent Heer over alle heren, je hebt de Hemel en de aarde gemaakt en alles wat er zich in bevindt. Het gebeurt dan ook dat alles wat je wenst zal worden voldaan, het zal gebeuren! De Zoon antwoordde: ”Het is een oud spreekwoord dat zegt: “Jong geleerd, is oud gedaan.” Moeder, uit je jeugd heb je geleerd Mijn wil te volgen en om je gehele wil aan Mij toe te vertrouwen. Je zei terecht: “Moge Uw wil geschieden!” Je bent als kostbaar goud voor Me dat is neergelegd en geslagen op een hard aambeeld, omdat je meer dan alle anderen gepijnigd werd door alle mogelijke beproevingen en leed in Mijn lijden. Toen Mijn Hart barstte door de hevigheid van Mijn pijn aan het kruis, verwondde het je Hart als scherp staal. Je zou het bereidwillig in tweeën hebben laten breken als dat Mijn wil was geweest. Zelfs als je in staat was geweest om je tegen Mijn lijden te verzetten en geëist had dat Ik zou blijven leven, dan nog had je niet anders gewild dan wat Ik wilde. Om die reden heb je er goed aan gedaan om te zeggen: “Moge Uw wil geschieden!”
35
Toen zei Maria tot de bruid: ”Mijn Zoons bruid, houd van Mijn Zoon, want Hij houdt van jou. Eer Zijn heiligen, die in Zijn nabijheid zijn. Ze zijn als talloze sterren wiens licht en pracht met geen enkel tijdelijk licht vergeleken kunnen worden. Aangezien het licht van de wereld verschilt van de duisternis, maar nog veel meer verschilt het licht van de heiligen van het licht van deze wereld. Ik vertel je waarlijk dat als de heiligen duidelijk gezien werden, zoals ze werkelijk zijn, geen enkel menselijk oog het licht kon verdragen zonder dat zijn lichamelijk zicht ontnomen zou worden.” Toen sprak de Zoon van de Maagd tot zijn bruid, zeggende: “Mijn bruid, je moet alle vier eigenschappen bezitten. Ten eerste moet je klaar zijn voor de bruiloft met Mijn goddelijkheid waarin zich geen vleselijke verlangens bevinden, maar slechts zoet geestelijk plezier, het soort dat geschikt is voor God om te hebben met een zuivere ziel. Op deze manier, zou nog de liefde voor je kinderen, noch voor de tijdelijke zaken, noch voor je familie je weg moeten houden van Mijn liefde. Laat je niet gebeuren wat gebeurde met die dwaze maagden die niet voorbereid waren toen de Heer hen opriep voor de bruiloft en daarom uitgesloten werden. Ten tweede moet je in Mijn woorden geloven. Daar Ik de waarheid ben en niets anders dan de waarheid over Mijn lippen komt en niemand iets anders dan waarheid kan vinden in Mijn woorden. Soms bedoel Ik wat Ik zeg in spirituele zin en andere keren letterlijk, in welk geval Mijn woorden begrepen moeten worden volgens hun naakte zin van het woord. Niemand kan Mij dus beschuldigen van leugens. Op de derde plaats moet je gehoorzaam zijn, zodat er geen enkele ledemaat in je lichaam zal zijn waarmee je het verkeerde doet, en welke je niet onderwerpt aan waardige boetedoening en het juiste herstel. Hoewel Ik barmhartig ben, doe Ik geen afstand van Mijn rechtvaardigheid. Gehoorzaam daarom, degenen aan wie je verbonden bent, in nederigheid en met plezier, zodat je zelfs niet hetgeen je nuttig en redelijk lijkt doet als het tegen gehoorzaamheid indruist. Het is beter om afstand te doen van je eigen wensen uit gehoorzaamheid, zelfs als het doel ervan goed is, en de wil van je leider op te volgen, op voorwaarde dat deze niet tegen het heil van je ziel of ingaat of anderzijds irrationeel is. Op de vierde plaats, moet je nederig zijn, omdat je verenigd wordt in een geestelijk huwelijk. Je moet daarom nederig en bescheiden zijn bij de aankomst van je bruidegom. Je dienares, Ik bedoel hiermee je lichaam, moet sober en ingetogen zijn, je moet onthouding oefenen en goed gedisciplineerd zijn, want je zult de vrucht dragen van geestelijke nakomelingen voor het welzijn van velen. Op dezelfde manier als wanneer een loot aan een droge stam wordt geënt en de steel begint te bloeien, moet je vrucht en bloesem voortbrengen door Mijn genade. En Mijn genade zal je bedwelmen en het hele hemelse leger zal verheugd zijn vanwege de zoete wijn die Ik 36
je zal geven. Verlies geen vertrouwen in Mijn goedheid. Ik verzeker je dat je net zoals Zacharias en Elizabeth in hun hart verblijd waren met een onbeschrijflijke vreugde over de belofte van een toekomstig kind, ook jij je zult verheugen over de genade die Ik je wil geven en bovendien zullen andere zich verheugen door jou. Het was een engel die sprak tot die twee, Zacharias en Elizabeth, maar Ik ben het, God en Schepper van de engelen en van jou, die tot jou spreekt. Die twee, die omwille van Mij Mijn geliefde vriend Johannes baarden. Door jou wil Ik veel kinderen geboren doen worden, niet uit het vlees, maar uit de geest. Ik vertel je waarlijk, Johannes was als een vat vol van zoetheid en honing, daar er nooit iets onreins zijn mond binnendrong, noch heeft hij ooit meer genomen dan wat nodig was om verder te leven. Er is nooit zaad van zijn lichaam uitgegaan, dat is de reden waarom hij een engel en een maagd genoemd kan worden.”
De woorden van de bruidegom tot Zijn bruid gebruikmakend van een bewonderenswaardige gelijkenis over een tovenaar waarbij Hij laat zien en uitlegt hoe de duivel in elkaar steekt. BOEK 1 - HOOFDSTUK 21 Jezus, de bruidegom, sprak met Zijn bruid in gelijkenissen, gebruikmakend van het voorbeeld van een pad. Hij zei: ”Een zekere tovenaar had fijn glinsterend goud. Een eenvoudige en zachtaardige man kwam bij hem en wilde het goud kopen. De tovenaar zei tegen hem: ‘Je zult dit goud niet krijgen, tenzij je me beter goud en in grotere hoeveelheid geeft’. Hij antwoordde Hem: ‘Ik wens je goudvoorraad zozeer dat ik je zal geven wat je wilt, liever dat dan zonder.’ Na de tovenaar beter goud en in een grotere hoeveelheid gegeven te hebben, nam hij het glinsterende goud van hem aan en legde het in een kistje met het plan om een ring voor zichzelf ervan te maken. Na een korte tijd, ging de tovenaar naar deze eenvoudige man en vertelde hem: ‘Het goud dat je hebt gekocht en in je kistje hebt gestopt is geen goud zoals je denkt, maar een lelijke pad, die grootgebracht werd in mijn borst en gevoed werd met mijn voedsel. En om de waarheid hiervan te bewijzen, kun je het kistje openmaken en je zult zien hoe de pad naar mijn borst, waar hij is grootgebracht, zal springen.’ Toen de man het kistje probeerde te openen en erachter kwam dat een pad in het kistje zat, viel het deksel dat met vier scharnieren was vastgezet er bijna vanaf. Toen het deksel van het kistje geopend was en de pad de tovenaar zag, sprong hij op zijn borst. De bedienden en vrienden van de eenvoudige man zagen dit en zeiden tot hem: ‘Meester, het fijne goud zit in de pad en, als je wilt, kun je het goud eenvoudig pakken.’ ‘Hoe 37
doe ik dat?’ zei de man. Ze zeiden: ‘Als iemand een vlijmscherp en verhit mesje neemt en het in de rug van de pad prikt, zou het goud snel uit de rug van de pad, waar een holte is, moeten komen. Als hij geen holte erin kan vinden, moet hij het mes heel stevig in de pad steken en op die manier krijg je terug wat je hebt gekocht.’ Wie is deze tovenaar zo niet de duivel, mensen naar lege genoegens en roem lokkend? Hij belooft dat wat vals is, waarheid is en maakt de waarheid vals doen lijken. Hij heeft dat kostbare goud in bezit, Ik bedoel hiermee de ziel, die Ik door Mijn goddelijke kracht kostbaarder heb gemaakt dan alle sterren en planeten. Ik heb ze onsterfelijk en stabiel gemaakt en meer betoverend voor Mij dan al het andere dat Ik heb geschapen. Ik heb een rustplaats en een woning bij Mij ervoor voorbereid. Ik heb het gekocht van de macht van de duivel met beter en duurder goud, door Mijn eigen vlees ervoor te geven, immuun voor elke zonde en er zo’n bitter lijden voor ondergaan dat geen enkele van Mijn ledematen ongedeerd bleef. Ik heb de vrijgekochte ziel in een lichaam gestopt, zoals in een schrijn, tot de tijd dat Ik ze een plaats zal geven in het hof van Mijn goddelijke waardigheid. De vrijgekochte menselijke ziel is nu echter een verachtelijke en lelijke pad geworden, die in zijn trots springt en in slijk leeft door zijn wellust. Het goud, Ik bedoel hiermee Mijn rechtmatig bezit, is van Mij afgenomen. Daarom kan de duivel inderdaad tegen Me zeggen: ‘Het goud dat je hebt gekocht is geen goud, maar een pad die grootgebracht werd aan de borst van mijn pleziertjes.’ Scheid het lichaam van de ziel en je zult zien dat ze rechtstreeks naar de borst van de duivel vliegt, waar ze grootgebracht werd.’ Mijn antwoord tot hem is als volgt: ‘Omdat de pad lelijk is om naar te kijken, afgrijselijk om naar te luisteren en giftig om aan te raken en Me geen goed doet en Me niet verheugt, maar wel voor jou, in wiens borst je het hebt gekoesterd, kun je hem hebben, daar je er recht op hebt. En wanneer het deksel dus geopend is, dat betekent, wanneer de ziel van het lichaam gescheiden is, zal ze rechtstreeks naar je toevliegen, om voor altijd bij je te blijven.’ Dit is de ziel van de persoon die Ik voor je beschrijf. Hij is als een boze pad, vol van vervuiling en lust, gevoed op de borst van de duivel. Bij het naderen van de dood kom Ik nu tot het kistje, Ik bedoel hiermee, de ziel van het lichaam. De kist is losgeraakt van vier scharnieren die op het punt staan er vanaf te vallen, namelijk in de zin dat zijn lichaam wordt ondersteund door vier dingen, namelijk kracht, schoonheid, wijsheid en zicht, die hem allen nu beginnen te verlaten. Wanneer de ziel gescheiden is van het lichaam, zal hij rechtstreeks naar de duivel vliegen op wiens melk hij werd gevoed, want hij is Mijn liefde vergeten waarin Ik leed voor zijn belang en verdient dus de straf. Hij vergeldt Mijn liefde niet met liefde, maar in plaats daarvan neemt hij Mijn rechtmatig bezit van Me weg.
38
Hij is meer diensten aan Mij verschuldigd, die ze heeft vrijgekocht, dan aan ieder ander, maar hij vindt meer plezier in de duivel. Het geluid van zijn gebed klinkt als het geluid van een pad voor Mij en hij ziet er verschrikkelijk uit. Zijn oren zullen nooit Mijn vreugde horen; zijn vergiftigde manier van aanraken zal nooit Mijn goddelijkheid voelen. Omdat Ik echter barmhartig ben, kan hij nog steeds Mijn genade verkrijgen, als hij het goedvindt, tenminste als iemand zijn ziel nu aanraakt, ook al is ze onrein en onderzoekt of er enige wroeging of goedheid in zijn wil zit, als iemand een scherp en verhit mes in zijn verstand prikt, Ik bedoel hiermee Mijn strikte rechtvaardigheid. Als er geen wroeging of liefdadigheid in hem is, zou er misschien wel nog wat hoop kunnen zijn, mits iemand hem kan prikkelen tot verbetering en hem sterk berispt, want zolang als de ziel in het lichaam leeft ligt Mijn genade open voor iedereen. Zie hoe Ik stierf uit liefde, maar niemand betaalt Me met liefde, maar ze nemen van Me af wat terecht van Mij is. Het zou billijk zijn als de manier waarop mensen hun leven beterden in verhouding staat tot de inspanningen die het heeft gekost om ze te verlossen. Mensen willen nu echter slecht leven in verhouding tot de pijn die Ik heb geleden om hen te verlossen. Hoe meer Ik ze laat zien hoe verschrikkelijk hun zonden zijn, hoe brutaler ze willen zondigen. Kijk daarom en bedenk dat Ik niet zonder reden boos ben: Ze slagen erin om Mijn goedheid voor zichzelf in kwaad te veranderen. Ik heb ze verlost van hun zonden en ze hebben zich ontzettend in hun zonden verstrikt. Dus, Mijn bruid, geef Me wat je verplicht bent om Mij te geven, Ik bedoel hiermee, houd je ziel zuiver voor Me, want Ik stierf ervoor om er zo voor te zorgen dat jij ze zuiver voor Me zou houden.”
De milde vraag van de Moeder aan de bruid en het bescheiden antwoord van de bruid aan de Moeder, en het praktische antwoord hierop van de Moeder en over de vooruitgang van goede mensen onder de goddelozen. BOEK 1 - HOOFDSTUK 22 De Moeder sprak met de Zoon van de bruid, zeggende: “Jij bent de bruid van Mijn Zoon. Vertel me wat je op je hart hebt en wat je zou willen”. De bruid antwoordde haar: “Mijn Lieve Vrouwe, dat weet U, want U weet alles.” De Heilige Maagd zei hierover: “Hoewel Ik alles weet, zou Ik graag willen dat je het Mij vertelt, terwijl de hier aanwezige personen er naar luisteren.” De bruid zei: “Mijn Lieve Vrouwe, ik ben voor twee dingen bang. Ten eerste,” zei ze, “ben ik bang dat ik niet zoveel huil om
39
mijn zonden of me ervoor verontschuldig als ik zou willen. Ten tweede ben ik verdrietig omdat Uw Zoon veel vijanden heeft.” De Maagd Maria antwoordde: “Ik geef je drie remedies voor je eerste zorg. Denk allereerst na over hoe alle dingen die een geest hebben, zoals padden of andere dieren, het moeilijk hebben van tijd tot tijd, ook al leeft hun geest niet voor eeuwig, maar sterven ze met hun lichaam. Echter leeft jouw geest en die van iedere menselijke ziel voor eeuwig. Denk ten tweede aan de barmhartigheid van God, want er is niemand van zodanige aard die zulke zondaars zijn dat hun zonde niet vergeven wordt, als zij tenminste bidden met het besluit om zich te verbeteren en met berouw. Denk ten derde na over hoeveel roem de ziel wint wanneer zij voor eeuwig met God en in Gods heerlijkheid leeft. Ik geef je drie remedies voor je tweede zorg over de vele vijanden van God. Bedenk ten eerste dat jouw God en jouw Schepper en die van hun ook hun rechter is en dat zij Hem nooit weer zullen veroordelen, ook al tolereert Hij hun goddeloosheid geduldig voor een tijd. Herinner je ten tweede dat zij kinderen van verdoemenis zijn en hoe moeilijk en ondraaglijk het zal zijn voor hen om tot in de eeuwigheid in het vuur te branden. Ze zijn de meest goddeloze dienaren die geen erfdeel ontvangen. Maar misschien zul je zeggen: “Zou dan niet iemand voor hen moeten preken?” Natuurlijk! Onthoud dat goede mensen vaak aangetroffen worden tussen de kwade. En dat pleegkinderen soms weglopen van wat goed is, zoals de verloren zoon die naar een ver land vertrok en een slecht leven leidde. Maar soms prikkelt de preek hun geweten en keren ze terug naar de Vader, even welkom dan omdat ze voorheen zondaars waren. Iemand moet dus speciaal voor hen preken, want ook al ziet de priester dan slechts goddelozen voor zich, zou hij bij zichzelf moeten denken: “Misschien zijn er tussen hen die kinderen van mijn Heer willen worden. Ik zal daarom voor hen preken.” Zo’n priester zal een hele grote beloning ontvangen. Bedenk op de derde plaats dat goddelozen toegestaan zijn om verder te leven als beproeving voor de goede mensen, zodat zij, verbitterd door de gewoontes van de goddelozen, hun beloning kunnen krijgen als een vrucht van geduld. Je kunt dit beter begrijpen door het gebruik van een voorbeeld. Een roos ruikt zoet, ziet er mooi uit, is zacht om aan te raken, maar ze groeit alleen te midden van doornen die scherp zijn om aan te raken, lelijk om naar te kijken en geen aangename geur afgeven. Evenzo, kunnen goede en rechtvaardige mensen, hoewel zij zachtaardig door hun geduld, prachtig van karakter en lieflijk in hun goede voorbeeld zijn, geen voortgang boeken of op de proef gesteld worden behalve dan door de goddelozen. De doorn is soms de bescherming voor de roos, zodat zij niet geplukt wordt voordat zij vol in bloei staat. Evenzo bieden de goddelozen de goede mensen de mogelijkheid hen 40
niet in zonde te volgen, wanneer, vanwege de goddeloosheid van anderen, de goeden weerhouden worden van verderf door mateloos feestvieren of andere zonden. Wijn behoudt zijn kwaliteit alleen goed met gist en zo kunnen goede en rechtschapen mensen ook niet goed blijven en vooruitgang boeken in de deugden zonder op de proef te worden gesteld en door vervolgd te worden door de onrechtvaardigen. Wees dus gastvrij naar de vijanden van Mijn Zoon. Onthoud dat Hij hun rechter is en, als rechtvaardigheid erom vraagt dat Hij ze allemaal vernietigt, kon Hij ze in één moment wegvegen. Tolereer hen, zolang als Hij ze tolereert!”
Christus' woorden tot Zijn bruid waarin Hij een onoprecht man beschrijft, die een vijand van God wordt genoemd, en vooral over zijn hypocrisie en alles over zijn karakteristieken. BOEK 1 - HOOFDSTUK 23 Mensen denken dat hij een goed geklede, sterke, en waardige man is, die actief is in de strijd van de Heer. Wanneer zijn helm echter wordt afgezet, ziet hij er walgelijk uit en ongeschikt voor elk werk. Zijn hersenen lijken hol, zijn oren zitten op zijn voorhoofd, zijn ogen op zijn achterhoofd. Zijn neus is afgesneden. Zijn wangen zijn helemaal ingevallen zoals die van een dode man. Aan de rechterkant is zijn jukbeen en zijn de lippen er allemaal afgevallen, zodat er aan de rechterkant niks overblijft behalve zijn onbedekte keel. Op zijn borst krioelt het van de wormen; zijn armen zijn als een stel slangen. Een kwaadwillende schorpioen zit in zijn hart; zijn rug ziet er uit als steenkool. Zijn darmen zijn rot en stinken als bedorven vlees, zijn voeten zijn dood en zinloos om mee te lopen. Ik zal je nu vertellen wat dit allemaal betekent. Aan de buitenkant is hij het soort man die vol van goede gewoonten en wijsheid en actief in Mijn dienst lijkt, maar zo is hij helemaal niet. Want als de helm van zijn hoofd wordt verwijderd, Ik bedoel hiermee, als hij werd getoond zoals hij is, zou hij de lelijkste man van allen zijn. Zijn hersenen lijken hol, aangezien de dwaasheid en lichtzinnigheid van zijn manieren, tekenen zijn die evident genoeg zijn voor goede mensen om te zien dat hij zoveel eer onwaardig is. Als hij Mijn wijsheid geproefd had, zou hij zich realiseren dat hij zoveel meer in eer verheven is boven anderen, dat hij zich sober zou gedragen. Zijn oren zitten op zijn voorhoofd, in plaats van de nederigheid die hij zou moeten hebben in zijn hoge rang en die hij zou moeten laten schijnen voor anderen, wil hij alleen zijn eigen eer en roem horen. Hij is trots en dat is waarom hij wil dat iedereen hem groots en goed 41
noemt. Hij heeft ogen op zijn achterhoofd, want zijn gedachten zijn gericht op het heden en niet op de eeuwigheid. Hij denkt over hoe hij mensen kan verheugen en over wat nodig is voor de behoeften van zijn lichaam, maar niet over hoe hij Mij zou kunnen verheugen of over wat goed is voor zielen. Zijn neus is afgesneden, omdat hij het onderscheidingsvermogen tussen zonde en deugd heeft verloren, tussen tijdelijke en eeuwige roem, tussen wereldse en eeuwige rijkdom, tussen die tijdelijke pleziertjes en het eeuwige geluk. Zijn wangen zijn ingevallen, dat wil zeggen, al zijn gevoelens van schaamte in Mijn aanwezigheid, samen met de schoonheid van de deugden, waardoor hij Mij zou verheugen, zijn allemaal dood voor zover als Ik er bezorgd om ben. Hij schaamt zich om te zondigen uit angst van de menselijke schaamte, maar helemaal niet uit angst voor Mij. Een deel van zijn jukbeen en lippen is eraf gevallen, waardoor niks is overgebleven, behalve zijn keel, vanwege de imitatie van Mijn werken en het preken van Mijn woorden samen met oprecht gebed zijn al afvallig van hem geworden, zodat niks overblijft in hem, behalve zijn gulzige keel. Maar hij vindt de imitatie van de verdorvenheid en betrokkenheid bij wereldlijke zaken heilzaam en aantrekkelijk. Zijn borst is vol wormen, want in zijn borst, waar de herinnering moet zijn aan Mijn lijden en de herinnering aan Mijn daden en geboden, is slechts bezorgdheid over tijdelijke zaken en wereldse wensen. De worm knaagt een weg door zijn geweten, zodat hij niet aan geestelijke zaken denkt. In zijn hart, waar Ik zou willen vertoeven en waar Mijn liefde gevestigd zou moeten zijn, woont een kwaadwillige schorpioen met een stekende staart en een gedienstig gezicht. Dit komt omdat gedienstige en verstandig klinkende woorden uit zijn mond komen, maar zijn hart vol met onrecht en bedrog is, want hij geeft er niks om als de Kerk die hij vertegenwoordigt vernietigd wordt, zolang als hij zijn zelfzuchtige wil kan uitdragen. Zijn armen zijn net slangen, omdat hij in zijn goddeloosheid uitreikt naar de eenvoudige mensen en hen tot zichzelf roept met eenvoud, maar als het zijn doelstellingen niet bevredigt, wijst hij ze uit als armoedzaaiers. Net als een slang, rolt hij zich op in een ring door zijn kwaadaardigheid en ongerechtigheid te verbergen, zodat bijna niemand zijn sluwheid kan ontdekken. In Mijn ogen is hij als een verachtelijke slang want, net als een slang verfoeilijker is dan ieder ander dier, is hij ook voor Mij het meest vervormd en hypocriet, aangezien hij Mijn gerechtigheid voor niets houdt en Mij beschouwt als iemand die niet wil straffen. Zijn rug is net als steenkool, maar het dient als ivoor te zijn, omdat zijn daden moediger en zuiverder moeten zijn dan die van anderen om zo de zwakken te ondersteunen door zijn geduld en door het voorbeeld van een goed leven. Maar, in plaats daarvan is het als steenkool, omdat hij te zwak is om ook maar een woord van Mijn roem te verduren, tenzij het hemzelf bevoordeelt. Hij denkt nu moedig te zijn 42
ten aanzien van de wereld en omdat hij denkt dat hij een eerzaam mens is, in zijn recht staat, zal hij vallen, aangezien hij voor Mij en Mijn heiligen zo vervormd en levenloos is als steenkool. Zijn darmen stinken, want voor Mij stinken zijn gedachten en genoegens als rottend vlees, de stank die niemand kan verdragen. Geen van de heiligen kan hem verdragen, in plaats daarvan keert iedereen zijn gezicht van hem weg en vraagt een veroordeling van hem. Zijn voeten zijn dood, want zijn twee voeten zijn twee wilsbeschikkingen, Ik bedoel hiermee, de wens om zijn zonden te corrigeren en de wens om het goede te doen. Deze voeten zijn echter dood in hem, want het merg van de liefde is helemaal verbruikt in hem en er is niks van over, behalve de geharde botten. Op deze manier staat hij voor Me. Zolang zijn ziel echter in het lichaam blijft, kan hij genade ontvangen. Uitleg Sint Lawrence kwam naar de H. Birgitta en zei: ”Toen ik in de wereld was, had ik drie dingen: onthouding ten aanzien van mijzelf, barmhartigheid ten aanzien van mijn naaste, liefdadigheid ten aanzien van God. Vandaar dat ik het woord van God fanatiek predikte, de goederen van de Kerk voorzichtig verdeelde en geseling, vuur en dood met vreugde onderging. Maar deze bisschop ondergaat en bedekt de onthouding van de geestelijken, besteedt de goederen van de Kerk aan de rijken en toont liefdadigheid aan zichzelf. Daarom, verklaar Ik hem dat de lichtste wolk nu opsteeg naar de Hemel maar rook verduistert ze door donkere vlammen zodat ze door velen niet gezien worden kan. Deze wolk is het gebed van de Moeder van God voor de Kerk. De vlammen van hebzucht en het gebrek aan vroomheid en gerechtigheid verdonkeren het zo, dat de lieflijke genade van de Moeder van God niet tot de harten van de goddelozen kan binnendringen. Laat de bisschop zich daarom snel bekeren tot goddelijke liefdadigheid door zichzelf te verbeteren, door zijn ondergeschikten aan te manen in woord en voorbeeld, en door ze aan te moedigen zich te verbeteren. Als hij dit niet doet, zal hij de hand van rechtvaardigheid voelen en zijn diocesane kerk zal worden schoongeveegd door het vuur en het zwaard en geteisterd worden door plunderingen en beproevingen zodat het een lange tijd zal zijn voordat er iemand zal zijn die haar troost.
43
De woorden van God de Vader tot het hemelse leger, en het antwoord van de Zoon, genade vragend voor Zijn dochter, de Kerk. BOEK 1 - HOOFDSTUK 24 De Vader sprak, terwijl het gehele hemelse leger luisterde, en Hij zei: ”Ik heb een klacht tegen u dat Ik Mijn dochter aan een man heb gegeven die haar verschrikkelijk doet lijden en haar voeten aan een houten paal vastbindt, zodat het beenmerg helemaal uit haar voeten is verdwenen. “De Zoon antwoordde Hem: “Vader, Ik heb haar vrijgekocht met Mijn bloed en haar met mezelf verloofd, maar nu is ze door geweld in beslag genomen.” Toen sprak de Moeder, zeggende: “U bent Mijn God en Mijn Heer. Mijn lichaam droeg de ledematen van Uw ware Zoon en Mijn ware Zoon. Ik heb Hem niks geweigerd op aarde. Heb omwille van Mijn gebeden, medelijden met Uw dochter.” Hierna spraken de engelen, zeggend: “U bent onze Heer. In U bezitten wij alle goede dingen en we hebben niets anders dan U nodig. Toen Uw bruid uit U is voortgekomen, waren we allen verheugd. Maar nu hebben we reden om verdrietig te zijn, want ze heeft zichzelf overgegeven in de handen van de kwaadste mannen die haar beledigen met allerlei beledigingen en misbruik. Heb dus medelijden met haar blijkens Uw genade, omdat ze in ontzettende grote ellende verkeert en er is niemand die haar troost en bevrijdt, behalve U, Heer, Almachtige God.” Toen antwoordde de Vader de Zoon, zeggend: “Zoon, jouw beklag is Mijn beklag, jouw woord is Mijn woord, jouw werken Mijn werken. Je bent in Mij en Ik ben onafscheidelijk in jou. Moge je wil geschieden!” Toen zei Hij tegen de Moeder van de Zoon: “Omdat je Me op aarde niks hebt geweigerd, zal Ik je in de Hemel niks weigeren. Je wil zal worden vervuld.” Hij zei tegen de engelen: “Jullie zijn Mijn vrienden, en de vlam van jullie liefde brandt in Mijn Hart. Ik zal Mijn dochter omwille van jullie gebeden Mijn genade tonen.”
44
De woorden van de Schepper tot de bruid over de manier waarop Zijn rechtvaardigheid de goddelozen behoudt om een drievoudige reden. BOEK 1 - HOOFDSTUK 25 Ik ben de Schepper van Hemel en aarde. Je vroeg je af, Mijn bruid, waarom Ik zo geduldig ben met de goddelozen. Dat is omdat Ik barmhartig ben. Mijn gerechtigheid heeft geduld met ze om een drievoudige reden en vanwege deze drievoudige reden spaart Mijn genade hen. Ten eerste duldt Mijn rechtvaardigheid hen, zodat hun tijd volledig kan worden voltooid. Net zoals je een rechtvaardige koning die een aantal gevangenen heeft, kan vragen waarom hij ze niet veroordeelt tot de dood, waarop zijn antwoord is: “Omdat het nog geen tijd is voor deze definitieve beslissing van het gerechtshof waar ze verhoord kunnen worden en waar zij die het horen beter gewaarschuwd zijn.” Op dezelfde manier tolereer Ik de goddelozen totdat hun tijd komt, zodat hun goddeloosheid ook aan anderen bekend gemaakt kan worden. Heb Ik je de veroordeling van Saul niet voorspeld lang voordat het bekend was bij de mensen? Ik gedoogde hem voor een lange tijd, zodat zijn goddeloosheid aan anderen getoond kon worden. De tweede reden is dat de goddelozen een aantal goede werken uitvoeren, hoe klein dan ook, waar zij voor beloond zouden moeten worden. Op deze manier zal niet het minst kleine goede werk wat ze voor Me hebben verricht onbeloond worden, en bijgevolg zullen zij hier op aarde hun loon ontvangen. Op de derde plaats is het met het oog op het manifesteren van Gods glorie en geduld. Het was om deze reden dat Ik geduld had met Pilatus, Herodes en Judas, ook al waren zij reeds veroordeeld. En als iemand vraagt waarom Ik wie dan ook tolereer, herinner ze dan aan Judas en Pilatus. Mijn genade spaart de goddelozen ook om een drievoudige reden. Allereerst is het vanwege Mijn grote liefde, omdat eeuwige straf lang zal zijn. Om die reden, vanwege Mijn grote liefde, verdraag Ik ze tot het laatste moment opdat hun straf kan worden vertraagd door uitstel van tijd. Op de tweede plaats om hun menselijke natuur het toe te staan om te worden verteerd door ondeugden, want de menselijke natuur wordt verteerd door zonde, zodat zij de tijdelijke dood bitterder ervaren als zij jonger zouden sterven. Want de jongeren sterven door een langzame en bittere dood. In de derde plaats voor de verbetering van goede mensen en de bekering van een aantal goddelozen. Als goede en rechtvaardige mensen worden gekweld door de goddelozen, profiteren de goede en rechtvaardigen hiervan, omdat dit hen leidt tot onthouding van zonden of voor het verkrijgen van een grotere verdienste. 45
Ook hebben de goddelozen soms een goed effect op bepaalde andere goddeloze personen. Wanneer de laatstgenoemden nadenken over het lot en het kwaad van de voormaligen, bedenken ze zich en zeggen: “Wat voor goed doet het ons om hen te volgen?” En: “Omdat de Heer zo geduldig is, is het beter voor ons om ons te bekeren.” Op deze manier keren ze soms naar Me terug, omdat ze huiveren de dingen te doen die anderen doen en bovendien vertelt hun geweten hen dat ze zulke dingen niet moeten doen. Er wordt gezegd dat als een persoon door een schorpioen gebeten wordt, hij geheeld kan worden door gezalfd te worden met olie waarvan een ander reptiel zou doodgaan. Op dezelfde manier kan een goddeloos persoon die iemand anders ziet vallen gestoken worden door wroeging en worden genezen door na te denken over het kwaad en de ijdelheid van de ander. De engelen geven woorden van lof aan God, en over hoe kinderen geboren zouden worden als onze eerste ouders niet hadden gezondigd en over hoe God door Mozes wonderen toonde aan het volk en later door zijn eigen komst en over de perversie van het lichamelijk huwelijk in deze tijd en over de voorwaarden van het geestelijk huwelijk. BOEK 1 - HOOFDSTUK 26 Je zag hoe de engelen voor God stonden. De hele menigte engelen zei: ”Alle lof en eer aan U, Heer God, U die is en was zonder einde! Wij zijn Uw dienaren en wij brengen U een drievoudige lof en eer. Ten eerste, omdat U ons geschapen hebt om gelukkig te zijn met U en ons een onbeschrijfelijk licht gaf om voor eeuwig gelukkig in U te zijn. Ten tweede omdat alle dingen in Uw goedheid en loyaliteit zijn geschapen en volgens Uw wensen en via Uw woord behouden worden. Ten derde zijn wij erg gelukkig, omdat U de mens hebt geschapen en omwille van hen, een menselijk lichaam heeft genomen uit de meest kuise Moeder, die waardig bevonden werd om U te dragen, die de Hemelen niet konden bevatten. Daarom moge Uw roem en Uw zegen over alle dingen - tot waardigheid van de engelen, die U tot een grote eer verheven hebt. Moge Uw altijddurende eeuwigheid en resistentie over alle dingen behouden worden en blijven. Moge Uw liefde blijven in het menselijke ras dat U heeft geschapen. U alleen, Heer, moet gevreesd worden vanwege Uw grote macht, U alleen moet worden gewenst vanwege Uw grote liefdadigheid. U alleen moet geliefd worden vanwege Uw standvastigheid. Alle lof komt U toe zonder einde, onophoudelijk, voor altijd en eeuwig. Amen!”
46
De Heer antwoordde: “Jullie geven Me een waardig eerbetoon voor de hele schepping. Maar vertel Me eens waarom jullie Me eren voor het menselijke ras, die Me meer dan alle andere schepselen, tot woede heeft uitgedaagd? Ik heb ze superieur gemaakt aan de lagere schepselen. Voor geen enkele andere heb Ik zulke schande geleden als voor de mens en Ik heb geen enkele andere tegen zo’n hoge prijs vrijgekocht. Of welk schepsel, buiten de mens behoudt zich niet aan zijn natuurlijke orde? Hij bezorgt Me meer verdriet dan elk ander schepsel. Net zoals Ik jullie heb geschapen naar Mijn lof, maakte Ik de mens ter ere van Mij. Ik gaf hem een lichaam om een geestelijke tempel te zijn en Ik plaatste een ziel erin als een mooie engel, omdat de menselijke ziel vrijwel identiek is aan de macht en kracht van een engel. In deze tempel, was Ik, zijn God en Schepper de derde metgezel. Hij was bedoeld om van Mij te genieten en vreugde in Mij te vinden. Daarna maakte Ik een vergelijkbare tempel uit zijn rib. Nu, Mijn bruid, voor wie dit allemaal is gezegd, zul je je afvragen hoe zij kinderen konden krijgen zonder gezondigd te hebben. Ik zal het je vertellen: Het bloed van de liefde zou zijn zaad in het lichaam van de vrouw hebben geplant zonder enkele schaamteloze lust, door de goddelijke liefde en wederzijdse genegenheid en seksuele geslachtsgemeenschap waarin zij beiden in vuur en vlam gezet zouden worden voor elkaar en de vrouw zou zo vruchtbaar zijn geworden. Eens het kind zonder zonde of wellustig genot verwekt zou zijn, zou Ik er uit Mijn goddelijkheid een ziel in hebben gezonden en ze zou het kind gedragen hebben en zonder pijn gebaard hebben. Het kind zou aanstonds, net als Adam, in perfectie geboren worden. Maar hij toonde minachting voor dit voorrecht door toe te geven aan de duivel en een grotere eer te begeren dan die Ik hem had gegeven. Na hun ongehoorzame daad, kwam Mijn engel naar ze toe en ze schaamden zich voor hun naaktheid. Precies op dat moment maakten ze kennis met de begeerte van het vlees en leden honger en dorst. Ook verloren ze Mij, want daarvoor, toen ze Mij nog hadden, voelden ze geen honger of vleselijke lust of schaamte en alleen Ik was al hun goed, hun tederheid en plezier en volmaakt genot. Terwijl de duivel zich verheugde over hun verderf en ondergang, kreeg Ik medelijden met ze en heb Ik ze niet verlaten maar toonde hen een drievoudige genade. Ik kleedde hun naaktheid en gaf ze brood van de aarde. In ruil voor de wellust die de duivel in hen had aangewakkerd na hun daad van ongehoorzaamheid, heb Ik, door Mijn goddelijke macht, zielen in hun zaad geplant. En Ik heb wat de duivel hen had voorgesteld totaal omgekeerd voor hun goed. Daarna liet Ik ze zien hoe ze moesten leven en hoe ze Me moesten eren. Ik gaf ze de toestemming om geoorloofde geslachtsgemeenschap te hebben, want voordat Ik ze Mijn toestemming en aanwijzingen had gegeven, waren ze verstijfd van angst en bang om zich seksueel te 47
verenigen. Zo was Ik ook door medelijden bewogen en heb Ik ze getroost toen Abel vermoord werd en zij treurden voor lange tijd en onthielden zich voor lange tijd. Toen Mijn wil eenmaal aan hen bekend was gemaakt, begonnen zij weer geslachtsgemeenschap te hebben en kinderen te verwekken. Ik beloofde hen dat Ik, hun Schepper, geboren zou worden onder hun nakomelingen. Daar de kwaadwilligheid van de kinderen van Adam groeide, heb Ik gerechtigheid over de zondaars doen gelden, maar genade aan Mijn uitverkorenen. Zij maakten Me blij en Ik heb ze weggehouden van verderf en ze opgevoed, omdat ze zich aan Mijn geboden hielden en in Mijn beloftes geloofden. Toen de tijd van barmhartigheid naderde, heb Ik Mijn machtige werken laten zien door Mozes en Mijn kinderen gered, zoals Ik beloofd had. Ik heb ze met manna gevoed en ging ze voor in een zuil van wolken en vuur. Ik gaf ze Mijn Wetten en onthulde Mijn mysteries en de toekomst aan hen door Mijn profeten. Hierna koos Ik, de Schepper van alle dingen, een maagd voor me, geboren uit een vader en moeder. Van haar nam Ik het menselijke vlees en ben Ik waardig uit haar geboren zonder geslachtsgemeenschap of zonde. Net als die eerste kinderen geboren zouden zijn in het Paradijs door het mysterie van de goddelijke liefde en uit hun ouders’ wederzijdse liefde en genegenheid en zonder enkele schaamteloze lust, nam Mijn goddelijkheid een menselijke natuur aan van een maagd zonder geslachtsgemeenschap of haar maagdelijkheid aan te tasten. Gekomen in het vlees, ware God en ware mens, vervulde Ik de Wetten en alle geschriften, net zoals het eerder was voorspeld over Me. En Ik introduceerde een Nieuwe Wet, omdat de Oude Wet streng en moeilijk uit te voeren was en niks anders was dan een beeld over wat er in de toekomst gebeuren zou. In de Oude Wet was het voor een man toegestaan om verschillende vrouwen te hebben, zodat de komende generaties niet kinderloos hoefden te zijn of zich moesten verenigen met de heidenen om te trouwen. In Mijn Nieuwe Wet is het een man voorgeschreven om slechts één vrouw te hebben en verboden om tijdens zijn leven meerdere vrouwen te hebben. Zij die zich, omwille van de voortplanting, seksueel verenigen in liefde en vrees voor God zijn voor Mij een geestelijke tempel waar Ik in wens te wonen als een derde metgezel. Echter treden de mensen van deze eeuw in het huwelijk om zeven redenen. Ten eerste vanwege de schoonheid van het gezicht; ten tweede omwille van de rijkdom; ten derde vanwege het buitensporige en onfatsoenlijke plezier dat ze krijgen door geslachtsgemeenschap, ten vierde vanwege de feesten en buitensporige vraatzucht; ten vijfde omdat het aanleiding geeft tot trots over hun kleding, voedsel, het vermaak en andere ijdelheden; ten zesde om kinderen te verwekken, niet voor God of goede werken maar voor rijkdom en eer; als zevende treden ze in het huwelijk omwille van de lust en zijn zij door hun wellust als beesten. 48
Deze mensen ontmoeten elkaar met instemming en harmonie graag aan de deuren van Mijn kerk, maar hun gevoelens en innerlijke gedachten zijn totaal tegenovergesteld aan de Mijne. In plaats van Mijn wil, geven ze de voorkeur aan hun eigen wil, die gericht is op het plezier van de wereld. Als al hun gedachten tot Mij gericht waren en als ze hun wil in Mijn handen toevertrouwden en een echtgenoot in goddelijke vrees namen, dan zou Ik ze Mijn instemming geven en zou Ik de derde metgezel met hen zijn. Maar nu, hoewel Ik aan hun hoofd zou moeten zijn, verkrijgen ze geen toestemming van Me, want ze hebben liever lust dan Mijn liefde in hun harten. Ze komen naar Mijn altaar en horen daar dat ze één hart en één geest moeten zijn, maar Mijn Hart vlucht van ze omdat ze geen warmte van Mijn Hart hebben en de smaak van Mijn lichaam niet kennen. Zij zoeken een warmte die snel zal vergaan en begeren het lichaam dat door wormen wordt verorberd. Zodoende treden zulke mensen in het huwelijk zonder de verbintenis en vereniging met God de Vader en zonder de liefde van de Zoon en zonder de troost van de Heilige Geest. Als het echtpaar naar bed gaat, verlaat de Geest hen meteen en treedt de geest van onzuiverheid toe, omdat zij slechts samenkomen uit lust en aan niets anders denken of niets anders bespreken. Maar Mijn genade kan nog steeds bij hen komen, als ze zich bekeren. Want met Mijn macht plaats Ik graag een levende ziel in hun zaad. Soms laat Ik slechte ouders goede kinderen krijgen. Vaker worden slechte kinderen geboren uit slechte ouders, omdat de kinderen de slechtheid van hun ouders imiteren, zoveel als ze maar kunnen en het zelfs nog vermeerderen als Mijn geduld het hen toelaat. Zo'n paar zal nooit Mijn gezicht te zien krijgen, tenzij zij berouw hebben. Want er is geen zonde zo ernstig dat berouw het niet wegspoelt. Aansluitend zal Ik voor het soort dat geschikt is voor God om te hebben met een zuiver lichaam en een kuise ziel, het huwelijk geestelijk maken. Daarin zijn zeven goede dingen, die in tegenstelling zijn tot de eerder genoemde slechte dingen. Daarin is er geen verlangen naar fysieke schoonheid of aangenaam zicht, maar slechts voor het zicht van de liefde van God. Noch is daar, ten tweede, enkel verlangen om ook maar iets meer te bezitten dat wat zij nodig hebben om verder te leven. Ten derde, voorkomen zij nutteloos en frivool taalgebruik. Ten vierde maken zij zich geen zorgen over het zien van vrienden of familie, in plaats daarvan ben Ik degene die zij liefhebben en verlangen. Ten vijfde verlangen zij ernaar om innerlijke nederigheid in hun geweten te behouden en uiterlijk in de manier waarop ze zich kleden. Ten zesde hebben ze nooit enig voornemen om een wellustig leven te leiden. Als zevende baren ze zoons en dochters voor God door middel van hun goede gedrag en goed voorbeeld en door het prediken van spirituele woorden.
49
Ze staan voor Mijn kerkdeuren, als ze hun geloof onaantastbaar behouden en als daar geven ze Mij hun toestemming, en Ik geef het Mijne met hen. Ze komen tot Mijn altaar en genieten van de spirituele vreugde van Mijn lichaam en bloed. Met de vreugde die zij hierin vinden wensen zij één hart en één lichaam en één wil te worden, en Ik, ware God en mens, machtig in Hemel en op aarde, zal de derde metgezel van ze zijn en hun hart vullen. De wereldse echtparen beginnen hun lust voor het huwelijk in lust als beesten, en nog erger dan beesten. Deze spirituele echtgenoten beginnen in de liefde en angst voor God en streven ernaar niemand anders dan Mij tevreden te stellen. De onreine geest vult de voormalige en spoort hen aan tot lichamelijke lust waar niets anders is dan stank. De laatste zijn gevuld met Mijn Geest en staan in vuur en vlam van Mijn Geest die nooit gedoofd wordt in hen. Ik ben een God in drie personen. Ik ben één in wezen met de Vader en de Heilige Geest, aangezien het onmogelijk is voor de Vader om gescheiden te worden van de Zoon of voor de Heilige Geest om gescheiden te worden van beide en omdat het onmogelijk is om hitte van vuur te onderscheiden is het ook onmogelijk voor deze spirituele echtgenoten om van Mij gescheiden te worden. Ik ben samen met hen als hun derde metgezel. Mijn lichaam was eens gewond en overleed door het lijden, maar het zal nooit meer gewond raken of sterven. Op dezelfde manier zullen degenen die in Mij zijn opgenomen door een oprecht geloof en een volmaakte wil nooit van Mij afsterven. Overal waar ze staan, zitten of lopen, ben Ik bij ze als derde metgezel.”
Woorden van de Moeder tot de bruid over hoe er drie dingen zijn in een dans en over hoe deze dans deze wereld symboliseert en over het lijden van de Moeder bij de dood van Christus. BOEK 1 - HOOFDSTUK 27 De Moeder van God sprak tot de bruid, zeggende: “Mijn dochter, Ik wil dat je weet dat waar een dans is, drie dingen zijn: lege vreugde, luid geschreeuw en nutteloos werk. Als iemand de danszaal verdrietig en vol zorgen binnenkomt, dan zet zijn vriend, die zich in het midden van de vreugde van de dans bevindt, maar een vriend van hem triest ziet binnenkomen, zijn vreugde aan de kant, verlaat de dans en treurt met zijn bedroefde vriend. Deze dans is de wereld die nog steeds gevangen is in angst, die voor dwazen vreugde lijkt. In deze wereld zijn er drie dingen: lege vreugde, ondoordachte woorden en nutteloos werk. Een mens moet alles achter zich laten waar hij voor zwoegt. Zou een persoon die te midden van dit wereldse dansen staat, Mijn zwoegen en verdriet 50
overdenken en dan rouwen met Mij – die alle wereldse vreugde achter zich heeft gelaten – en zou hij de wereld achter zich laten? Bij de dood van Mijn Zoon was Ik als een vrouw wiens hart was doorstoken met vijf speren. De eerste speer was zijn schandelijke en afkeurenswaardige naaktheid, want Ik zag Mijn meest kuise en machtige Zoon naakt aan de zuil staan zonder ook maar enige bedekking op Hem. De tweede speer was de veroordeling tegen Hem, want zij beschuldigden Hem van verraad en leugen en verraadden Hem, die Ik kende als zijnde rechtvaardig en waarheidsgetrouw en die nooit iemand heeft beledigd of gewenst heeft iemand te beledigen. De derde speer was Zijn kroon van doornen die Zijn heilige hoofd zo bruut doorboorden dat het bloed in Zijn mond, baard en oren stroomde. De vierde speer was Zijn treurige stem aan het kruis waarbij Hij huilend tot de Vader uitriep: “Vader, waarom hebt U Mij verlaten?” Alsof Hij wilde zeggen: “Vader, er is niemand die zich over Mij ontfermt, behalve U.” De vijfde speer die Mijn Hart doorboorde was Zijn meest bittere dood. Zijn meest kostbare bloed vloeide uit Hem door zoveel slagaders als de speren die Mijn hart hadden doorstoken. De slagaders van Zijn handen en voeten werden doorboord, en de pijn in Zijn doorstoken pezen stroomde onvermurwbaar naar zijn Hart en van het Hart terug naar Zijn pezen, omdat Zijn Hart gezond en sterk was, verergerde de pijn zich meer. Een strijd tussen leven en dood en Zijn leven werd bitter meer verlengd te midden van Zijn pijn. Toen Zijn dood naderde en Zijn Hart barstte van ondraaglijke pijn, begon Hij plots stuiptrekkingen te krijgen over Zijn hele lichaam en Zijn hoofd dat wat naar achteren hing, hief zich vanzelf wat op. Hij opende Zijn gesloten ogen lichtjes, bijna half open. Ook opende Hij Zijn mond zodanig dat Zijn bloedende tong gezien kon worden. Zijn vingers en armen, die tegelijk verlamd waren, strekten zich uit. Toen Hij Zijn Geest gaf, zonk Zijn hoofd op Zijn borst neer. Zijn handen strekten zich een beetje weg van de plek van de nagelgaten en Zijn voeten moesten meer gewicht dragen. Toen werden Mijn handen gevoelloos. Mijn ogen waren in duisternis bedekt en Mijn gezicht werd doodsbleek. Mijn oren konden niks horen, Mijn mond geen woord uitbrengen. Ik stond te wankelen op Mijn voeten en Mijn lichaam viel neer. Toen Ik van de grond opstond en Mijn Zoon zag, die er slechter uitzag dan een melaatse, heb Ik Mijn gehele wil met de Zijne verenigd, wetend dat alles gebeurd was volgens Zijn wil en niet gebeurd kon zijn als Hij het niet had toegelaten. En Ik bedankte Hem voor alles. Een zekere vreugde was vermengd met Mijn verdriet, want Ik zag dat Hij, die nooit gezondigd had, door Zijn grote liefde, voor alle zondaars wilde lijden. Moge degenen die in de wereld zijn, zien waar Ik doorheen ben gegaan toen Mijn Zoon stierf en mogen zij het altijd in gedachten houden. 51
De woorden van de Heer aan de bruid waarin Hij beschrijft hoe iemand veroordeeld werd door God en over de afschuwelijke en verschrikkelijke straf die voor hem werd geëist door God en al de engelen. BOEK 1 - HOOFDSTUK 28 De bruid zag dat God boos keek. Hij zei: “Ik ben zonder begin en zonder einde. Sinds jaar en dag is er geen verandering in Mij. Veeleer is alle tijd van de wereld als een enkel uur of ogenblik voor Me. Iedereen die Mij ziet, ziet en begrijpt alles wat er in Mij is ogenblikkelijk, bij wijze van spreken. Echter, Mijn bruid, omdat je in een materieel lichaam bent, kun je niet waarnemen en begrijpen zoals een geest. Omwille van jou zal Ik je daarom uitleggen wat er is gebeurd. Ik zat als een rechter, aangezien al het recht Mij was gegeven en een zekere persoon kwam om veroordeeld te worden in de rechtbank. De stem van de Vader weerklonk en zei tot hem: “Wee u dat u ooit bent geboren.” Het was niet alsof God er berouw om had hem gemaakt te hebben, maar net zoals iedereen het vervelend zou vinden voor die andere persoon en medelijden met hem zou hebben. De Vader van de Zoon antwoordde: “Ik heb Mijn bloed voor jou vergoten en een zware straf geaccepteerd, maar je hebt jezelf er totaal van vervreemd en wilt er niks mee te maken hebben.” De stem van de Geest zei: “Ik zocht in alle hoeken van zijn hart om te zien of Ik misschien wat genegenheid en liefde in zijn hart zou vinden, maar hij is ijskoud, steenhard. Hij is niet Mijn zorg.” Deze drie stemmen zijn niet gehoord alsof er drie goden waren, maar ze werden omwille van jou hoorbaar gemaakt, Mijn bruid, want anders zou je niet in staat zijn dit mysterie te begrijpen. De drie stemmen van de Vader en de Zoon en de Heilige Geest werden vervolgens onmiddellijk omgezet in een enkele stem die donderde en zei: “Je verdient in geen geval het Koninkrijk van de Hemel!” De Moeder van barmhartigheid bleef stil en opende Haar barmhartigheid niet, omdat de beschuldigde het onwaardig was. Alle heiligen riepen in één stem, zeggend: “Het is goddelijke rechtvaardigheid om hem voor eeuwig te verbannen uit Uw koninkrijk en van Uw vreugde.” Al degenen in het vagevuur zeiden: “Wij hebben geen straffen die streng genoeg zijn om jouw zonden te bestraffen. Je moet meer leed verduren en daarom zal je van ons gescheiden worden.” Daarna riep de beschuldigde met een afschuwelijke stem, zeggend: Wee, wee, voor de zaden die samenkwamen in mijn moeders schoot en waar ik uit werd gevormd!” Hij riep voor een tweede keer en zei: “Verdoemd is het uur waarin mijn ziel met mijn lichaam werd verenigd. Verdoemd is hij die mij een lichaam en ziel gaf!”
52
Een derde keer riep hij uit: “Verdoemd is het uur waarin ik tot leven werd gebracht vanuit de buik van mijn moeder!” Vervolgens kwamen er drie verschrikkelijke stemmen uit de hel en zeiden tegen hem: “Kom bij ons, verdoemde ziel, als vloeibaar koper naar de eeuwigdurende dood en eeuwig.” Ze riepen voor een tweede keer: “Kom, verdoemde ziel, jij lege! Want er zal niemand hier zijn die je zal vullen met zijn eigen pijn en boosheid! Voor een derde keer riepen ze uit: “Kom, verdoemde ziel, zwaar als een steen die zinkt en zinkt en nooit de bodem raakt waar ze kan rusten! Je zult dieper in de diepte afdalen dan wij en je zult niet tot stilstand gebracht worden totdat je het laagste gedeelte van de afgrond hebt bereikt.” Toen zei de Heer: “Net als een man met verschillende vrouwen die een van hen ziet vallen en zich afkeert van haar en zich tot anderen keert die standvastig blijven en zich met hem verheugen, zo heb Ik ook Mijn gezicht en genade van hem afgekeerd en Me tot Mijn dienaren gericht en Me met hen verheugd. Daarom, nu dat je hebt gehoord over zijn val en zijn ellende, dien Mij met meer oprechtheid dan hij deed, in verhouding tot de grotere genade die Ik jou heb geschonken! Vlucht van de wereld en zijn lusten! Heb Ik zo’n zwaar lijden geaccepteerd omwille van wereldlijke roem of omdat Ik niet in staat was het sneller en makkelijker te doen? Natuurlijk was Ik ertoe in staat. Echter vereiste rechtvaardigheid dat, omdat de mensheid gezondigd had in alle ledematen, tevredenheid in alle leden moest worden aangebracht. Dit was waarom God, door Zijn medelijden voor de mensheid en Zijn vurige liefde voor de Maagd, een menselijke natuur ontving van Haar waarin Hij alle straffen die de mensheid zou lijden kon verdragen. Ik heb uit liefde jouw straf op Me genomen, blijf daarom standvastig in ware nederigheid, net als Mijn dienaren, zodat je niks hebt om je over te schamen en niks vreest, behalve Mij. Bescherm je mond op zo’n manier dat, als het Mijn wil was, je nooit zou spreken. Wees niet verdrietig over tijdelijke dingen die gewoon weer voorbij gaan. Ik kan ieder die Ik wil rijk of arm maken. En ja, Mijn bruid, plaats al je hoop in Mij!” Verklaring Deze man was een edelman, domheer en subdiaken, die na het verkrijgen van een valse vergunning, trouwt met een rijke maagd. Echter, verrast door een plotselinge dood, heeft hij zijn wens niet kunnen vervullen.
53
De woorden van de Maagd tot de dochter over twee vrouwen, waarvan de ene Trots genoemd werd en de andere Nederigheid. De laatstgenoemde symboliseert de meest zoete Maagd en over hoe de Maagd deze twee ontmoet bij het uur van hun dood. BOEK 1 - HOOFDSTUK 29 De Moeder van God sprak tot de bruid van de Zoon, zeggend: “Er zijn twee vrouwen. Een van hen heeft geen speciale naam, want ze verdient geen naam, de andere is Nederigheid, en ze heet Maria. De duivel is meester over de eerste vrouw want hij overheerst haar. Een van haar ridders zei tegen deze vrouw: “Mevrouw, ik ben bereid alles voor je te doen wat ik kan, als ik slechts één keer de liefde met je mag bedrijven. Ik ben immers machtig, sterk en moedig van hart, ik ben voor niets bang en ben klaar om voor je te sterven.” Zij antwoordde hem: “Mijn dienaar, je liefde is groot. Ik zit echter op een hoge troon en heb alleen deze troon en er zijn drie poorten tussen ons. De eerste poort is zo smal, dat wat een man ook draagt op zijn lichaam het eraf wordt getrokken en scheurt als hij er binnengaat. De tweede is zo scherp dat het door de pezen snijdt. De derde poort brandt met zo’n vuur dat er niet aan de hitte valt te ontsnappen, maar iedereen die erdoor naar binnen gaat juist snel smelt zoals koper. Overigens zit ik zodanig hoog dat iedereen die met mij wil zitten - want ik heb alleen deze ene troon - naar beneden zal dalen in de grote diepten van chaos onder me.” De ridder antwoordde haar: “Ik geef mijn leven voor u, want een val naar beneden betekent niets voor me.” Deze dame is trots en iedereen die tot haar wil komen zal als het ware door drie poorten gaan. Door de eerste poort komt de persoon die alles geeft dat hij bezit om menselijke eer te ontvangen omwille van trots. Als hij niets bezit, streeft hij ernaar zijn gehele wil te vervullen zodat hij trots kan leven en eer voor zich kan winnen. Door de tweede poort komt een persoon binnen die al zijn werk en alles wat hij doet, al zijn tijd en al zijn gedachten en al zijn kracht richt op zijn trots. En zelfs als hij zijn lichaam moet verwonden omwille van zijn eer en rijkdom, doet hij dat met genoegen. Door de derde deur komt de persoon binnen die nooit rustig en stil is, maar als vuur brandt met de gedachte over hoe hij wereldse eer of een staat van trots kan bemachtigen. Maar als zijn wens wordt vervuld, kan hij niet lang in dezelfde staat blijven, want hij zal een rampzalige val maken. Toch is er nog steeds trots in de wereld.” “Ik ben,” zei Maria, “degene die het meest nederig is. Ik zit op een grote troon. Boven Me is er geen zon noch maan, noch sterren, noch wolken, maar een prachtige en onvoorstelbare stralende helderheid die voortspruit uit de prachtige schoonheid van de goddelijke Majesteit. Onder Me is er geen aarde noch steen, maar 54
onvergelijkbare rust in Gods goedheid. Rond Mij zijn er geen wanden noch muren, maar de glorierijke heerschaar van engelen en heilige zielen. Hoewel Ik op zo’n verheven troon zit, hoor Ik nog steeds Mijn vrienden die op aarde leven, die dagelijks hun tranen uitstorten voor Me. Ik zie hun strijd en werken, die groter zijn dan die van degenen die voor hun vrouw Trots vechten. Ik zal hen dan ook bezoeken en ze samenbrengen bij Mijn troon, omdat hij groots is en ruimte heeft voor iedereen. Echter kunnen zij nog niet bij Me komen zitten, want er zijn nog steeds twee muren tussen ons waardoor Ik ze vertrouwelijk zal leiden zodat ze bij Mijn troon kunnen komen. De eerste muur is de wereld, die smal is. Daarom zullen Mijn dienaren in de wereld door Mij troost ontvangen. De tweede is de dood. Daardoor zal Ik, hun meest liefdevolle Vrouw en Moeder hen ontmoeten en bij ze komen bij hun dood, zodat zij zelfs in hun dood zelf worden opgefrist en getroost. Ik zal ze met Me samenbrengen op de troon van hemelse vreugde, zodat ze in oneindige vreugde, voor eeuwig mogen rusten in de armen van eeuwigdurende liefde en eeuwige roem.” De liefdevolle woorden van de Heer tot de bruid over hoe het aantal valse Christenen vermenigvuldigd is tot aan het punt van het opnieuw kruisigen van Christus, over hoe hij de dood nogmaals zou accepteren omwille van de zondaars, als dit mogelijk was. BOEK 1 - HOOFDSTUK 30 Ik ben God. Ik heb alle dingen ten behoeve van de mens geschapen, zodat alle dingen hen van dienst kunnen zijn en hen onderrichten. Maar tot hun eigen verdoemenis misbruiken ze alle dingen die Ik ten gunste van hen heb geschapen. Ze geven minder om God en houden minder van Hem dan de gecreëerde wereld. De Joden bereidden drie soorten straffen voor in Mijn lijden: ten eerste, het hout waaraan Ik, na te zijn gegeseld en gekroond, werd vastgenageld; ten tweede, het ijzer waarmee ze Mijn handen en voeten vastspijkerden; ten derde, de gal die ze Me te drinken gaven. Bovendien, maakten ze Me uit voor een idioot omdat Ik de dood vrijwillig onderging en ze noemden Me een leugenaar vanwege Mijn leer. Het aantal van deze mensen in de wereld is inmiddels vermenigvuldigd en dat geeft Mij weinig troost. Ze hangen Me aan het hout door hun verlangen om te zondigen; gezien het feit niemand een enkel woord omwille van Mij kan verdragen, geselen ze Me door hun ongeduld en ze bekronen Me met doorns van hun trots, want ze denken boven Mij verheven te zijn. Ze nagelen Mijn handen en voeten met het verharde ijzer, zoals ze zich verheugen in zonde en zichzelf zo verharden alsof ze geen 55
vrees voor Me moeten hebben. Zoals ze Mij gal geven in Mijn verdriet en ze Me een leugenaar noemen en een idioot vanwege Mijn lijden, dat Ik met vreugde toetrad. Ik ben machtig genoeg om hen en de hele wereld te verdrinken vanwege hun zonden. Als Ik ze echter zou verdrinken, zouden degenen die Mij dienen uit angst, blijven en dat zou oneerlijk zijn, want de mensen zouden Me uit liefde moeten dienen. Als Ik persoonlijk naar ze toekwam in zichtbare vorm, zouden hun ogen het niet kunnen verdragen om naar Me te kijken of hun oren om Mij te horen. Hoe kon een sterfelijk wezen een onsterfelijk wezen aanschouwen? Maar in feite zou Ik graag weer helemaal willen sterven omwille van de mensheid, als dit mogelijk was. Toen verscheen de Heilige Maagd Maria en de Zoon zei tegen Haar: “Wat wens je, Mijn Moeder, Mijn uitverkorene?” En Ze zei: “Heb medelijden met je creatie, Mijn Zoon, omwille van Mijn liefde!” Hij antwoordde: “Ik zal nogmaals barmhartig zijn omwille van jou.” Toen sprak de Heer tot Zijn bruid, zeggend: “Ik ben jouw God, de Heer van de engelen. Ik ben Heer over leven en dood. Ik wil mezelf in je hart vestigen. Ik hou zoveel van je! De Hemelen en de aarde en alles erin kunnen Mij niet behelzen en toch wil Ik Me vestigen in jouw hart, dat niks anders is dan een brok vlees. Voor wie zou je nog bang zijn of wat zou je nog missen als je de Almachtige God, in wie al het goede wordt gevonden, in je hebt? Er dienen drie dingen in het hart te zijn waarin Ik Me vestig: een bed waar we kunnen rusten, een stoel waar we kunnen zitten en een lamp die ons licht geeft. Laat dus in jouw hart een bed zijn voor stilte en rust, waar je kunt rusten van de kwade gedachten en wensen van de wereld. Houd altijd de eeuwige vreugde in gedachten! De stoel dient het voornemen te zijn om bij Me te blijven, zelfs als je er soms op uit moet gaan. Het gaat tegen de natuur in om altijd te staan. De persoon die altijd staat is degene die altijd het voornemen heeft om in de wereld te zijn en nooit bij Mij komt zitten. Het licht of de lamp moet het vertrouwen zijn waardoor jij gelooft dat Ik in staat ben om alles te doen en Ik almachtig ben boven alle dingen.”
56
Over hoe de bruid de liefdevolle Maagd Maria bekleed zag met een kroon en de versieringen van kostbare schoonheid, en hoe de heilige Johannes de Doper de bruid de betekenis van de kroon en andere dingen uitlegde. BOEK 1 - HOOFDSTUK 31 Gods bruid zag de Koningin van de Hemel, de Moeder van God, met een kostbare kroon op het hoofd en het haar loshangend over de schouders, schitterend van wonderbare en onbegrijpelijke schoonheid. Gehuld in een gouden kleed, glinsterend van onuitsprekelijke glans, in een hemelblauwe mantel, even helder van kleur als de Hemel zelf. Toen Gods bruid zich zeer verbaasde over zo’n schoon gelaat en verrukt stond van bewondering, verscheen plotseling de Heilige Johannes de Doper tot haar en zei: “Luister nauwkeurig naar wat dit allemaal betekent: De Kroon betekent, dat Zij Koningin en Heerseres is, en Moeder van de Koning der engelen. Haar loshangend haar betekent, dat zij onbevlekt is en een reine maagd. De mantel, die blauw schijnt als de Hemel, betekent, dat alle wereldse dingen als dood voor haar waren (in haar Hart en wil.) Het gouden kleed betekent dat zij inwendig en uitwendig gloeide van goddelijke liefde. En Jezus Christus, Haar Zoon, plaatste in Haar kroon zeven lelies, en tussen de lelies zette Hij zeven kostbare stenen. De eerste lelie is haar ootmoed, de tweede is haar vreze Gods, de derde is Haar gehoorzaamheid, de vierde Haar geduld, de vijfde Haar standvastigheid, de zesde haar mildheid, want Zij geeft mild aan allen die haar erom vragen. De zevende is Haar barmhartigheid in nood, want in welke nood de mens ook is, indien hij Haar met geheel zijn hart aanroept, zal hij barmhartigheid door Haar verkrijgen en gered worden. Tussen deze schitterende lelies heeft Haar Zoon zeven kostbare stenen gezet. De eerste steen is haar onovertreffelijke deugd, want er is geen deugd in enig geestelijk of lichamelijk wezen, die zij niet in hogere mate bezit. De tweede steen is de volmaaktste reinheid, want de Koningin van de Hemel was zo rein, dat geen enkele vlek of zonde bij Haar te vinden was, van af haar eerste intrede in de wereld tot aan haar laatste dag. En al de geesten uit de afgrond konden bij Haar geen smet vinden zo groot als de punt van een naald. Zij was waarlijk de allerreinste en het betaamde de Koning van de engelen tegenover alle engelen en mensen in niets anders te vertoeven dan in het reinste en heerlijkste lichaam. De derde steen was Haar schoonheid, want God wordt voortdurend door Zijn engelen voor de schoonheid van Zijn Moeder geëerd, en de vreugde van alle heilige engelen en heilige zielen wordt door Haar schoonheid verhoogd. 57
De vierde kostbare steen van de kroon is de wijsheid van de Maagd Maria, want Zij is vervuld van alle wijsheid Gods en alle wijsheid wordt door Haar volmaakt. De vijfde steen is Haar kracht en macht, want Zij is zo sterk en machtig door God, dat Zij al wat geschapen is omver kan werpen. De zesde steen is Haar helderheid, want Zij schijnt zo helder, dat de engelen, wier ogen helderder zijn dan het licht, door Haar bestraald worden en de duivels het niet wagen naar Haar glans op te zien. De zevende steen is de volkomenheid van alle lieflijke vreugde en alle geestelijke zoetheid, die in Haar zo volmaakt zijn, dat er geen vreugde is, die door Haar niet vergroot wordt, en geen genot, dat door Haar niet inniger wordt en volmaakter door Haar heilig aangezicht. Want Zij is vervuld van genade en barmhartigheid boven alle heiligen. Zij is het vat der reinheid, waarin het Brood der Engelen lag en waarin alle lieflijkheid en alle schoonheid zijn. Haar Zoon zette deze zeven stenen tussen de zeven lelies die in Haar kroon waren. Daarom zul je, Haar Zoons bruid, Haar eren en loven met geheel je hart, want voorwaar, Zij is alle lof en eer waardig.
Over hoe de bruid, na Gods vermaning, armoede koos voor zichzelf en rijkdom en wellust afzwoer en over de waarheid van de dingen die aan haar zijn geopenbaard en over drie opmerkelijke dingen die Christus haar heeft laten zien. BOEK 1 - HOOFDSTUK 32 Je zou moeten worden als een persoon die alles achter zich laat en zijn als degene die verzamelt. Je laat rijkdom achter je en je verzamelt deugden, je maakt je los van het vergankelijke en verzamelt de eeuwige dingen, laat de zichtbare dingen los en verzamel het onzichtbare. In ruil voor het plezier van het lichaam, zal Ik je opgetogenheid van je ziel geven; in ruil voor de vreugde van de wereld, zal Ik je de vreugde van de Hemel schenken; in ruil voor de wereldse eer, de eer van de engelen; in ruil voor de aanwezigheid van familie, de aanwezigheid van God; in ruil voor het bezit van goederen, geef Ik je mezelf, de brenger en Schepper van alle dingen. Beantwoord de drie vragen die Ik je zal stellen. Ten eerste, wil je rijk of arm zijn in deze wereld? Ze antwoordde: “Heer, ik zou liever arm zijn, omdat rijkdom me geen goed doet, het baart me slechts zorgen en leid me af van u dienstbaar te zijn.” “Vertel Me ten tweede, of je naar je geweten iets verwerpelijks of onwaar hebt gevonden in de woorden die je uit Mijn mond hoorde?” En ze zei: “Zeker niet, het is allemaal aannemelijk.” “Vertel me ten derde of je de begeerte van het vlees zoals je die eerder had, je meer verheugt dan het geestelijk genot dat je nu hebt?” En ze antwoordde: “Ik 58
schaam me in mijn hart als ik denk aan mijn voormalige vleselijke lust. Ik zie het nu als vergif en des te bitterder, omdat ik er eerst zo naar wenste. Ik zou liever sterven dan er ooit naar terug te keren; het is niet te vergelijken met geestelijk genot.” “Dus,” zei Hij, “bewijs je jezelf dat alle dingen die Ik je eerder heb verteld waar zijn. Waarom ben je dan bang geweest en je zorgen gemaakt, dat Ik de dingen die Ik je eerder heb verteld, zullen gebeuren? Denk aan de profeten, de apostelen en de heilige leraren van de Kerk. Hebben zij iets anders in Mij gevonden dan de waarheid? Dat is waarom ze niet om de wereld of haar lusten gaven. Of waarom voorspelden de profeten de toekomst zo ver van te voren, tenzij het was omdat God hen deze woorden eerst aan de wereld bekend wilde laten maken voordat ze bewerkstelligd werden, zodat de onwetenden geïnstrueerd zouden worden in het geloof? Alle mysteries van Mijn incarnatie werden op voorhand bekend gemaakt aan de profeten, zelfs de ster die de wijzen leidde. Ze geloofden in de woorden van de profeten en verdienden te zien waar ze in geloofden en zekerheid werd hen gegeven zodra ze de ster zagen. Op dezelfde manier dienen Mijn woorden nu eerst aangekondigd te worden en later als zij uitgevoerd worden zullen zij worden geloofd door een groter bewijs. Drie dingen heb Ik je laten zien. Ten eerste, het geweten van een man wiens zonde Ik je heb geopenbaard en met de duidelijke symptomen heb bewezen. Maar waarom zou Ik hem niet persoonlijk vernietigen? Of hem in een ogenblik laten verdrinken in de diepten, als Ik dat wilde? Natuurlijk kon Ik dat. Echter tolereer Ik hem nog omwille van het onderrichten van anderen en in het bewijs dat Mijn woorden laten zien hoe waar en geduldig Ik ben en hoe ongelukkig deze man is die de duivel domineert. De macht van de duivel over hem is toegenomen door zijn voornemen om in zonde te verblijven en door zijn genot erin, met het gevolg dat noch zachte woorden, noch harde bedreigingen, noch de angst van de hel hem kunnen herinneren. En terecht ook, want voor zover hij het voortdurende voornemen had om te zondigen, zelfs als hij het niet in de praktijk bracht, verdient hij het om overhandigd te worden aan de duivel tot in eeuwigheid. De geringste zonde is genoeg om iemand die zich erin verheugt en geen berouw toont te verdoemen. Ik liet je twee anderen zien. De duivel kwelde het lichaam van een van hen, maar kwam niet tot in zijn ziel; hij overschaduwde de ander zijn geweten door misleiding en bedrog, maar was toch niet in zijn ziel en had geen macht over hem. Maar misschien vraag je je af: “Zijn het geweten en de ziel niet hetzelfde? Is hij niet in de ziel als hij in het geweten is?” Natuurlijk niet. Het lichaam heeft twee ogen om mee te zien, maar, zelfs als zij de kracht van hun zicht verliezen, kan het lichaam nog steeds gezond zijn. Zo is het ook met de ziel. Alhoewel het verstand en geweten soms
59
verward en gekweld is, beschadigt het niet altijd de ziel. De duivel triomfeert dus over zijn geweten, maar niet over zijn ziel. Ik zal je een derde man tonen wiens lichaam en geest volledig onderworpen zijn aan de duivel. Tenzij gedwongen door Mijn macht en door een bijzondere genade, zal hij nooit van hem worden losgelaten of uit hem gaan. De duivel verlaat sommige mensen gemakkelijk en vrijwillig, maar uit anderen slechts met tegenzin en onder dwang. Want terwijl de duivel in sommige mensen treedt ofwel vanwege de zonde van hun ouders of als gevolg van een verborgen goddelijk oordeel, zoals bijvoorbeeld in kinderen of onwetenden, treedt hij bij anderen binnen vanwege hun ongeloof of voor enkele andere zonden. De duivel verlaat de laatstgenoemde vrijwillig als hij wordt uitgedreven door mensen die samenzweringen kennen of de kunst van het uitdrijven van demonen en als zij het niet doen omwille van trots of enige tijdelijke winst, want de duivel heeft de macht om degene binnen te treden die hem heeft verdreven of weer in dezelfde persoon uit wie hij is verdreven binnen te dringen als er geen liefde voor God in een van hen is. Hij verlaat nooit het lichaam en de ziel van hen die compleet bezeten zijn, behalve dan door Mijn macht. Zoals azijn, indien gemengd met zoete wijn, alle zoetheid van de wijn verpest en nooit meer eruit gehaald kan worden, zo zal ook de duivel nooit uit de ziel gaan van iemand die hij in bezit heeft, behalve dan door Mijn macht. Wat is deze wijn als niet de menselijke ziel die Me dierbaarder is dan elk ander geschapen wezen en zo lieflijk voor Mij, dat Ik Mijn pezen liet afsteken en Mijn lichaam tot op het bot heb verwond omwille van hem? Liever dan het te verliezen, accepteerde Ik zelfs Mijn dood ervoor. Deze wijn werd bewaard in bezinksel, aangezien Ik de ziel in een lichaam plaatste waar het voor Mijn vreugde in een gesloten vat werd bewaard. De slechtste azijn werd echter vermengd met deze zoete wijn – Ik verwijs naar de duivel, wiens kwaadaardigheid zuurder en weerzinwekkender is dan elke azijn. Door Mijn macht zal deze azijn verwijderd worden van de persoon wiens naam Ik je zal vertellen, zodat Ik jou door hem Mijn barmhartigheid en wijsheid tonen kan, maar door de vorige Mijn oordeel en gerechtigheid. Verklaring De eerste man was een beroemde en trotse cantor die naar Jeruzalem ging zonder de toestemming van de paus en door de duivel in beslag werd genomen. Er staat ook iets over deze bezetene in het derde boek, hoofdstuk 31 en in het vierde boek, hoofdstuk 115. De tweede bezetene in hetzelfde hoofdstuk was een Cisterciënzer monnik. De duivel kwelde hem zoveel dat vier mannen hem nauwelijks vast konden
60
houden. Zijn langwerpige tong leek op die van een koe. De boeien aan zijn hand waren onzichtbaar in stukken gebroken. Deze man werd gered door de woorden van de Heilige Geest door de Heilige Birgitta na een maand en twee dagen. De derde bezetene was een deurwaarder uit Östergötland. Toen hij aangemaand werd tot boetedoening, zei hij tegen degene die hem aanmaande: “Kan de eigenaar van het huis niet zitten waar hij maar wil? De duivel heeft mijn hart en tong. Hoe kan ik boete doen?” Toen hij de heiligen van God beledigde stierf hij diezelfde nacht, zonder de sacramenten en de biecht.
De aansporingen van de Heer tot de bruid met betrekking tot echte en valse wijsheid, en over hoe de goede engelen de goede wijzen assisteren, terwijl de duivels de slechte wijzen assisteren. BOEK 1 - HOOFDSTUK 33 Sommige van Mijn vrienden zijn net als geleerden met drie kenmerken: ten eerste, een onderscheidende intelligentie boven wat natuurlijk is voor de hersenen; ten tweede, wijsheid zonder menselijke hulp, omdat Ik ze zelf in hun innerlijk leer en ten derde zijn ze vol van de zachtaardige en goddelijke liefde waarmee ze de duivel verslaan. Maar tegenwoordig studeren mensen op tegenovergestelde wijze. Ten eerste zoeken ze kennis uit arrogantie om goede geleerden genoemd te worden. Ten tweede zijn zij op zoek naar kennis om zo rijkdom te vergaren. Ten derde zoeken ze kennis om eer en privileges voor zich te winnen. Zodoende zal Ik ze verlaten, wanneer zij naar hun scholen gaan en er binnentreden, omdat ze studeren vanwege trots, terwijl Ik ze nederigheid leerde. Ze gaan er binnen uit hebzucht, maar er was niet eens een plek waar Ik Mijn hoofd kon neerleggen om te rusten. Ze gaan er binnen om privileges voor zich te winnen, afgunstig op anderen die hogerop komen dan zijzelf, terwijl Ik door Pilatus werd veroordeeld en bespot door Herodes. Daarom verlaat Ik ze, want ze bestuderen niet Mijn leringen. Omdat Ik echter goed en mild ben geef Ik eenieder waar hij om vraagt. Hij die om brood vraagt zal het krijgen, maar hij die om stro vraagt zal stro worden gegeven. Mijn vrienden vragen om brood, want zij zoeken en bestuderen de goddelijke wijsheid waar Mijn liefde in gevonden wordt. Anderen vragen echter om stro, daarmee bedoel Ik de wereldse wijsheid. Net zoals stro nutteloos is, maar alleen als voedsel dient voor redeloze dieren, zo is ook de wereldse wijsheid die zij zoeken zinloos en is er geen voeding voor de ziel. Er is niets anders dan een kleine reputatie
61
en zinloos werk, want als een mens sterft wordt al zijn wijsheid uit het bestaan gewist en zij die haar gewoonlijk prezen kunnen haar niet langer zien. Ik ben als een groot man met veel dienaars, die namens hun Heer, aan de mensen uitdelen wat ze nodig hebben. Op deze manier vallen de goede en boze engelen onder Mijn bevoegdheid. Op deze manier worden de mensen die Mijn wijsheid bestuderen, Ik bedoel hiermee degenen die Mij van dienst zijn, bijgestaan door de goede engelen, hen voedend met troost en plezierig werk. De boze engelen helpen de wereldse wijzen. Zij geven hun in wat zij willen en vormen hen naar hun wil, prenten slechte ideeën in met veel zinloos werk. Toch, als zij hun ogen op Mij zouden richten, kon Ik ze brood geven waar ze niet voor hoefden te werken en genoeg van de wereld om tevreden te zijn. Maar ze krijgen nooit genoeg van de wereld, omdat ze zoet in zuur veranderen voor zichzelf. Maar jij, Mijn bruid, dient als kaas te worden en je lichaam als de gietvorm waarin de kaas wordt gegoten tot het de vorm heeft van de gietvorm. Op deze manier moet de ziel, die heerlijk en van goede smaak is zoals kaas voor Me is, lang genoeg beproefd en gezuiverd worden in het lichaam, zodat lichaam en ziel eendracht bereiken en beiden dezelfde vorm van zelfbeheersing behouden, zodat het vlees de geest gehoorzaamt en de geest het vlees naar elke deugd leidt.
Christus leert de bruid over de manier om te leven. Ook over hoe de duivel toegeeft dat de bruid van Christus houdt van Hem boven alles. En over de duivel die Christus vraagt waarom hij zoveel van haar houdt en hij openbaart de liefde die Christus heeft voor de bruid. BOEK 1 - HOOFDSTUK 34 Ik ben de Schepper van Hemel en aarde, die ware God en waarachtig mens was in de Maagd van de baarmoeder, die stierf en verrees en opgestegen is naar de Hemel. Jij, Mijn bruid, bent naar een onbekende plaats gekomen. Daarom moet je vier dingen leren: ten eerste, de taal van de plaats; ten tweede, hoe je je gepast kleed, ten derde, hoe je je dagen en tijd inricht naargelang de aard van de plaats; ten vierde, te wennen aan nieuw soort voedsel. Aangezien je uit de instabiliteit van de wereld in stabiliteit komt, moet je een nieuwe taal leren, dat wil zeggen, hoe je je onthoudt van nutteloze woorden en zelfs van de toegestane, gezien het belang van stilte en rust. Je moet gekleed zijn in innerlijke en uiterlijke nederigheid, zodat je jezelf niet innerlijk verheft als zijnde heiliger dan anderen, noch uiterlijk beschaamd zijn om je nederig op te stellen in het 62
openbaar. Ten derde, moet je tijd zodanig ingedeeld zijn dat, net zoals het vaak gebruikelijk voor je was om tijd te maken voor de behoeften van het lichaam, je nu dus alleen tijd moet hebben voor de ziel en nooit tegen Me wil zondigen. Ten vierde is het verstandig je te onthouden van vraatzucht en van lekkernijen, voor zover je menselijke natuur het kan verdragen. Daden van onthouding die buiten het natuurlijke vermogen reiken, bevallen Mij niet, want Ik vraag in redelijkheid opdat de lusten worden getemd. Toen de duivel opeens verscheen, zei de Heer tegen hem: “Je bent door Mij geschapen en zag alle rechtvaardigheid in Mij. Vertel Me of deze bruid rechtmatig de Mijne is door bewezen recht. Ik sta je toe om haar hart te begrijpen, zodat je zult weten hoe je Me kunt antwoorden. Houdt ze van iets anders buiten Mij of zou ze alles nemen in ruil voor Mij?” De duivel antwoordde Hem: “Ze houdt nergens van zoals ze van U houdt. Liever dan U te verliezen zou ze elke kwelling ondergaan, mits U haar de deugd van geduld geeft. Ik zie een soort van brandend verbond op haar neerdalen van U dat haar hart zo veel verbindt met U dat ze aan niets anders denkt en van niemand anders houdt dan van U.” Toen zei de Heer tegen de duivel: “Vertel Me wat je in je hart voelt en wat je van deze grote liefde vindt die Ik voor haar heb.” De duivel antwoordde: “Ik heb twee ogen, een van hen is lichamelijk, ook al ben ik niet lichamelijk, waardoor ik tijdelijke zaken zo duidelijk waarneem dat er niets zo verborgen of donker is dat het zich kan verbergen voor me. Het tweede oog is een spirituele waar ik elk leed zie, hoe klein het ook is, en kan begrijpen tot welke zonde het behoort. Er is geen zonde die zo vaag en klein is dat ik het niet kan zien, tenzij ze door boetedoening is gelouterd. Hoewel er echter geen organen zijn die gevoeliger dan de ogen zijn, zou ik toch nog veel liever met twee brandende fakkels mijn ogen onafgebroken laten doodringen dan dat zij met de ogen van de geest ziet. Ik heb ook twee oren. Een van hen is lichamelijk, en niemand kan zo in het geheim spreken dat ik het niet kan horen met dit oor. De tweede is een geestelijk oor en geen enkele gedachte of voornemen tot zondigen kunnen ooit zo verborgen zijn, dat ik ze niet hoor, tenzij ze zijn gelouterd door boetedoening. Er is een bepaalde straf in de hel die als een kolkende gewelddadige stroom is die uit een verschrikkelijk heet vuur stroomt. Ik zou liever deze martelende stroom onophoudend in en uit mijn oren laten gaan, dan dat zij iets zou horen met haar oren van de geest. Ik heb ook een geestelijk hart. Ik zou het onophoudend in stukken laten snijden en voortdurend vernieuwen in dezelfde straffen, alleen maar om haar hart weer te koelen in de liefde voor U. Maar nu, omdat U eerlijk handelt, laat me U een vraag stellen die u mij beantwoordt. Vertel me, waarom houdt U zoveel van haar en waarom verkoos U niet een heiliger, rijker en mooier iemand voor Uzelf?” De Heer antwoordde: “Omdat dat 63
is wat rechtvaardigheid vereiste. Jij was door Mij geschapen en zag alle rechtvaardigheid in Mij. Vertel Me, terwijl ze luistert, waarom het rechtvaardig was dat je zo diep viel en wat je dacht toen je viel.” De duivel antwoordde: “Ik zag drie dingen in U: Ik zag Uw roem en eer boven alle dingen en ik dacht aan mijn eigen eer. Daarom was ik vastbesloten in mijn trots, niet alleen om gelijk aan U te zijn, maar zelfs groter dan U. Ten tweede zag ik dat U de machtigste van allen was. Daarom verlangde ik ernaar om machtiger te zijn dan U. Ten derde zag ik wat er in de toekomst zou gaan gebeuren en, omdat Uw roem en eer zonder begin en zonder einde zou zijn, benijdde ik U en dacht ik dat ik met plezier voor eeuwig gemarteld zou worden met alle mogelijke wrede straffen als U maar dood kon gaan. Met zulke gedachten viel ik. En op die manier was de hel gemaakt.” De Heer antwoordde: ”Je vroeg Me waarom Ik zoveel van deze vrouw houd. Voorwaar, het is omdat Ik al je kwaad in goed verander. Omdat je trots werd en Mij, je Schepper, niet wilde hebben als een gelijke, dus vernederde Ik mezelf in elk opzicht, verzamel Ik zondaars voor mezelf en maak mezelf hun gelijke door Mijn heerlijkheid met hen te delen. Ten tweede, omdat je zo’n grondig verlangen had om machtiger te zijn dan Ik, maak Ik zondaars machtiger dan jou en deel al Mijn macht met hen. Ten derde, omdat je jaloers op Me bent, ben Ik zo vol van liefde dat Ik mezelf heb opgeofferd voor iedereen.” Toen zei de Heer: “Nu, duivel, is je hart van duisternis in het licht gezien. Vertel Me, terwijl ze luistert, hoeveel Ik van haar houd.” De duivel zei: “Als het mogelijk was, zou je gemakkelijk weer, liever dan haar te verliezen, in iedere ledemaat dezelfde pijn lijden als dat je eens aan het kruis in al je ledematen tegelijk leed.” Toen antwoordde de Heer: “Als Ik dus zo barmhartig ben, weiger Ik aan niemand die het vraagt vergiffenis, vraag Me in nederigheid om genade voor jezelf en Ik zal het je geven.” De duivel antwoordde Hem: “Dat zal ik geen geval doen. Op het moment van mijn val, werd een straf vastgesteld voor iedere zonde, voor elke waardeloze gedachte of elk waardeloos woord. Elke geest die gevallen is zal zijn straf krijgen. Liever dan voor U te knielen, slik ik liever alle straffen zolang mijn mond kan geopend en gesloten worden voor straffen zodat ik altijd opnieuw bereid ben straffen te lijden. Toen zei de Heer tot Zijn bruid: “Zie hoe verhard de prins van de wereld is en hoe krachtig hij tegen Mij is door de verborgen rechtvaardigheid. Ik kon hem zeker vernietigen in een seconde door middel van Mijn macht, maar Ik schaad hem niet meer dan een goede engel in de Hemel. Als zijn tijd komt, die nu nadert, zal Ik hem en zijn aanhangers veroordelen. Dus, Mijn bruid, volhard in goede werken. Hou van Me met heel je hart. Vrees niemand anders dan Mij. Want Ik ben de Heer over de duivel en over alles dat bestaat. 64
De woorden van de Maagd tot de bruid waarin Zij haar eigen verdriet en het lijden van Christus beschrijft, en over hoe de wereld was verkocht door Adam en Eva en terug gebracht werd door Christus en Zijn Maagdelijke Moeder. BOEK 1 - HOOFDSTUK 35 Maria sprak: ”Overweeg het lijden van Mijn Zoon, dochter. Het voelde alsof Zijn ledematen Mijn eigen ledematen en Hart waren. Net zoals andere kinderen gewoonlijk in de baarmoeder gedragen worden, zo was Hij ook in Mij. Hij was echter ontvangen door de vurige liefde van God, terwijl anderen zwanger raken door de vleselijke lust. Zijn neef Johannes zei dus terecht: “Het Woord is vlees geworden.” Hij kwam en was in Me door liefde. Het Woord en de liefde schiepen Hem in Mij. Hij was voor Mij als Mijn eigen Hart. Dit is waarom het voor Me voelde alsof de helft van Mijn Hart geboren werd en uit Me ging, toen Hij geboren werd. Toen Hij leed, voelde het alsof Mijn eigen Hart leed. Als iets half buiten en half binnen is en het deel dat eruit is wordt gekweld, voelt het innerlijke deel dezelfde pijn. Op dezelfde manier was het alsof Mijn eigen Hart werd gegeseld en verwond toen Mijn Zoon werd gegeseld en verwond. Ik was de persoon die het dichtst bij Hem stond bij Zijn lijden en was nooit van Hem gescheiden. Ik stond dichtbij Zijn kruis en, zoals hetgeen dat het dichtst aan het hart is het meeste pijn doet, zo was Zijn pijn voor Mij moeilijker dan voor de anderen. Toen Hij zijn blik vanaf het kruis naar Me omlaag wierp, stroomden Mijn tranen uit Mijn ogen als bloed uit de aderen. Toen Hij me overweldigd van pijn zag, werd Hij zo verdrietig over Mijn pijn dat alle pijn van Zijn eigen wonden verdwenen vanwege Mijn pijn. Ik durf dan ook te zeggen dat Zijn pijn Mijn pijn was en Zijn Hart het Mijne. Net zoals Adam en Eva de wereld verkochten voor één appel, kan je zeggen dat Mijn Zoon en Ik de wereld teruggekocht hebben met één Hart. En dus, Mijn dochter, denk aan Mij, want Ik was bij de dood van Mijn Zoon en het zal niet moeilijk voor je zijn om de wereld op te geven.”
65
Het antwoord van de Heer aan een engel die aan het bidden was dat beproevingen aan de bruid toegekend mochten worden en over hoe grotere beproevingen zijn gegeven aan de perfectere zielen. BOEK 1 - HOOFDSTUK 36 De Heer zei tegen een engel die zat te bidden voor zijn bruid: “Je bent als een ridder van de Heer die zijn helm nooit afzet uit vermoeidheid en die nooit uit angst zijn ogen van de strijd afhoudt. Je bent zo standvastig als een berg, je brandt als een vlam. Je bent zo schoon dat er geen vlek in je is. Je smeekt Me om genade voor Mijn bruid. Ook al weet en zie je alle dingen in Mij. Vertel Me toch eens, terwijl ze luistert, wat voor soort genade vraag je voor haar? Genade is immers drieledig. Er is de genade waardoor het lichaam wordt gekweld en de ziel gespaard, zoals in het geval van Mijn dienaar Job, wiens vlees onderworpen werd aan allerlei soorten pijn, maar wiens ziel werd gered. De tweede soort genade is die waarin lichaam en ziel worden gespaard van straf, zoals in het geval van de koning die in allerlei soorten lust leefde en geen pijn had in lichaam en ziel terwijl hij in de wereld was. De derde vorm van genade is die waarbij lichaam en ziel worden bestraft met het gevolg dat ze zowel pijn in hun lichaam als in hun hart ervaren, zoals in het geval van Petrus en Paulus en andere heiligen. Er zijn drie toestanden voor de mens in de wereld. De eerste toestand is die van degenen die in zonde vallen en weer opstaan. Soms sta Ik deze mensen toe om pijn in hun lichamen te ervaren opdat ze worden gered. De tweede toestand is die van degenen die voor eeuwig willen leven, zodat ze voor eeuwig kunnen zondigen. Al hun wensen zijn gericht op die van de wereld. Als ze iets voor Me doen van tijd tot tijd, doen ze dat in de hoop op hun welvarende vergankelijke winst. Noch straf van het lichaam, noch erg veel pijn van het hart wordt gegeven aan deze mensen. In plaats daarvan mogen zij hun eigen macht en verlangen volgen, want zij zullen hun beloning hieronder ontvangen voor het allerminste goede dat ze voor Me hebben gedaan, aangezien ze voor eeuwig gestraft zullen worden, omdat hun wens om te zondigen voor eeuwig is. De derde toestand is die van degenen die meer vrezen tegen Me te zondigen en Me te beledigen dan dat zij gelijk welke straf vrezen, ze zouden liever tot in eeuwigheid gekweld willen worden dan Mij bewust tot boosheid te willen provoceren. Pijn in lichaam en ziel is gegeven aan deze mensen, zoals in het geval van Petrus en Paulus en andere heiligen, opdat ze hun overtredingen in deze wereld kunnen rechtzetten; of anders worden ze voor een tijd bestraft omwille van grotere heerlijkheid of als een voorbeeld voor anderen. Ik heb deze drievoudige
66
barmhartigheid aan drie personen in dit Koninkrijk laten zien wiens namen jou bekend zijn. Nu dan, Mijn engel en Mijn dienaar, wat voor soort genade vraag je voor Mijn bruid?” En hij zei: “Genade van lichaam en ziel, zodat ze haar overtredingen in deze wereld recht kan zetten en zodat geen van haar zonden onder Uw oordeel komt.” De Heer antwoordde: “Laat het geschieden volgens jouw wil.” Toen sprak Hij tot de bruid: “Je bent de Mijne en Ik zal doen zoals Ik wil. Hou van niets zoveel als van Mij. Louter jezelf voortdurend van zonde, te allen tijde, volgens het advies van degenen aan wie Ik je heb toevertrouwd. Verberg geen zonden. Laat niks ongecontroleerd gaan. Denk niet dat enige zonde licht of verwaarloosd is. Ik zal je aan alles wat je veronachtzaamt herinneren en erover oordelen. Geen van je zonden zal onder Mijn oordeel komen als je ervoor hebt geboet in dit leven door middel van boetedoening. De zonden waarvoor geen boetedoening is gedaan zullen worden gelouterd in het vagevuur, door middel van een of ander geheim besluit van Mij, als er nog geen eerherstel is gemaakt hier op aarde.”
De woorden van de Moeder tot de bruid waarin Ze de voortreffelijkheid van Haar Zoon beschrijft en hoe Christus nu wreder wordt gekruisigd door Zijn vijanden, de slechte Christenen, dan dat Hij door de Joden werd gekruisigd, en over hoe, als gevolg daarvan zulke mensen een wredere en bitterdere straf ontvangen. BOEK 1 - HOOFDSTUK 37 De Moeder zei: “Mijn Zoon had drie goede dingen. Het eerste was dat niemand ooit zo’n verfijnd lichaam had als Hij, aangezien Hij twee perfecte naturen had, Zijn Goddelijke en Zijn menselijke; en Hij was zo eerlijk dat, net zoals er geen vlek gevonden kan worden in de helderste ogen, er zo geen enkele fout op Zijn lichaam gevonden kon worden. Het tweede goede ding was dat Hij nooit zondigde. Andere kinderen dragen soms zowel de zonden van hun ouders als die van henzelf. Dit kind zondigde nooit, maar droeg niettemin de zonden van iedereen. Het derde was dat sommige mensen sterven voor God, en zij een heerlijke beloning ontvangen, Hij stierf eveneens voor Zijn vijanden als voor Mij en Zijn vrienden. Toen Zijn vijanden Hem kruisigden, deden ze vier dingen met Hem. Ten eerste hebben ze Hem met doornen gekroond; ten tweede, nagelden ze Zijn handen en voeten; ten derde gaven ze Hem gal te drinken; ten vierde doorboorden ze Zijn zijde. Maar Mijn verdriet is, dat Zijn vijanden die nu in de wereld zijn, Mijn Zoon wreder kruisigen dan de Joden Hem hebben gekruisigd. Ook al mag je zeggen dat Hij 67
nu niet kan lijden en sterven, toch kruisigen ze Hem door hun ondeugden. Een man kan het beeld van een vijand van hem beledigingen en verwonden en alhoewel het beeld niet de schade voelt die het wordt aangedaan, dient de dader niettemin te worden beschuldigd en vervolgd vanwege zijn kwaadaardige voornemens om het te verwonden. Ook zijn de ondeugden waarmee ze Mijn Zoon kruisigen op een geestelijke manier afschuwelijker en serieuzer voor Hem dan de ondeugden van degenen die Hem in het lichaam hebben gekruisigd. Maar misschien vraag je je af: “Hoe kunnen ze Hem kruisigen?” Nu, ten eerste zetten ze Hem aan het kruis dat ze voor Hem hebben opgesteld. Dit is wanneer ze kennis nemen van de leefregels van hun Schepper en Heer. Dan onteren ze Hem wanneer Hij hen waarschuwt via dienaars die Hem dienen en verachten ze dit en doen ze zoals ze zelf willen. Ze kruisigen Zijn rechterhand door rechtvaardigheid met onrechtvaardigheid te verwarren, zeggend: “Zonde is niet zo ernstig en verfoeilijk voor God als wordt gezegd, noch straft God iemand voor eeuwig, maar Zijn dreigementen zijn slechts om ons bang te maken. Waarom zou Hij ons verlossen als Hij wil dat we omkomen?” Ze overwegen niet dat de kleinste zonde waarin een persoon zich verheugt genoeg is om hem of haar voor eeuwig te straffen. Aangezien God de minst geringe zonde niet onbestraft laat, noch het minste goede onbeloond laat, zullen zij altijd een straf krijgen voor zover als ze een voortdurend voornemen hebben om te zondigen, en Mijn Zoon, die met Zijn Hart ziet, rekent dat aan als een daad. Want zij zouden hun voornemen uitvoeren, als Mijn Zoon het toeliet. Ze kruisigen zijn linkerhand door deugden om te zetten in ondeugden. Ze willen tot het einde blijven zondigen, zeggend: “Als we op het einde gewoon zeggen “God, ontferm U over Mij! Gods genade is zo groot dat Hij ons vergiffenis zal schenken.” Het is geen deugd om te willen zondigen zonder verbeteringen te maken, de prijs te willen zonder er voor gewerkt te hebben, tenzij er enige wroeging in het hart is, tenzij een persoon zijn wegen echt wil herstellen, als hij het kon doen ware het niet vanwege ziekte of een andere belemmering. Ze kruisigen zijn voeten door genot te hebben in het zondigen zonder ook maar één keer aan Mijn Zoons bittere straf te denken of zonder Hem eenmaal te bedanken vanuit het diepste van hun hart zeggend: “God, U heeft zo bitter geleden. Alle lof komt U toe vanwege Uw dood.” Zulke woorden komen nooit over hun lippen. Ze kronen Hem met een kroon van spot door Zijn dienaars te bespotten en denken dat het zinloos is om Hem te dienen. Ze geven Hem gal te drinken wanneer ze zich verheugen en juichen over zonde. De gedachte over hoe serieus en afschuwelijk zonde is komt nooit bij hen op. Ik vertel je de waarheid, Mijn dochter, en je kunt dit aan Mijn vrienden vertellen, dat in de ogen van Mijn Zoon zulke mensen onrechtvaardiger zijn dan de mensen die Hem veroordeelden, ergere vijanden dan zij 68
die Hem kruisigden, schaamtelozer dan zij die Hem verkochten. Zij verdienen een grotere straf dan de anderen. Pilatus wist inderdaad goed dat Mijn Zoon niet gezondigd had en de dood niet verdiende. Omdat hij echter vreesde zijn tijdelijke macht te verliezen en de opstand van de Joden, veroordeelde hij Mijn Zoon tot de dood. Wat zouden deze mensen te vrezen hebben als ze Hem dienden? Of welke eer of voorrecht zouden ze verliezen als ze Hem eerden? Ze zullen derhalve een zwaardere straf ontvangen, in de ogen van Mijn Zoon, erger dan Pilatus. Pilatus veroordeelde Hem vanwege angst, in overeenstemming met het verzoek en de intentie van anderen. Deze mensen veroordelen Hem voor hun eigen voordeel en zonder enige angst, door Hem te schande te maken door middel van zonde waar ze zich van konden onthouden als ze het wilden. Maar ze onthouden zich niet van zonde, ook schamen ze zich niet over hun reeds begane zonden, omdat ze niet nadenken over hun onwaardigheid over de vriendelijkheid van degene die ze niet dienen. Zij zijn erger dan Judas, omdat Judas, nadat hij de Heer had verraden, erkende dat Hij God was en dat hij zelf zwaar gezondigd had tegen Hem. Hij was echter wanhopig en stortte zich in de hel, denkend dat hij het niet waard was om nog langer te leven. Deze mensen herkennen hun zonde en toch volharden zij erin zonder enige wroeging erover in hun harten. Ze willen liever het Rijk der Hemelen nemen door een soort van geweld en kracht, denkend dat zij het niet door hun daden kunnen verkrijgen maar door ijdele hoop – ijdel omdat het aan geen enkele wordt gegeven, behalve degenen die ervoor werken en offers brengen voor God. Ze zijn slechter dan degene die Hem kruisigden. Toen de laatstgenoemden de goede werken van Mijn Zoon zagen, zoals het verrijzen van de doden en het genezen van lammen, dachten ze bij zichzelf: “Deze man bewerkt ongehoorde en verricht buitengewone wonderen, want met een woord vernietigt Hij wie Hij wil, Hij kent onze gedachten en doet alles wat Hij wil. Als Hij succes zou hebben, moeten we ons allemaal aan Zijn macht onderwerpen en Hem onderdanig worden.” In plaats van zich aan Hem te onderwerpen, kruisigden ze Hem daarom uit afgunst. Maar indien zij hadden geweten dat Hij de Koning van glorie was, zouden zij Hem nooit hebben gekruisigd. Deze mensen, zien elke dag Zijn grote werken en wonderen, zij profiteren van Zijn goedheid. Ze horen over hoe zij Hem zouden moeten dienen en komen naar Hem, maar ze denken bij zichzelf: “Het zou zwaar en ondraaglijk zijn om al onze tijdelijke goederen op te geven, om Zijn wil te volbrengen en niet de onze.” Zodoende verachten ze Zijn wil en plaatsen ze hun eigen wil hoger, en kruisigen ze Mijn Zoon door hun halsstarrigheid, zonde voor zonde opstapelend tegen hun geweten in. Ze zijn slechter dan degenen die Hem hebben gekruisigd, 69
aangezien de Joden handelden uit jaloezie en omdat ze niet wisten dat Hij God was. Deze weten echter dat Hij God is en, uit eigen goddeloosheid, vermetelheid en hebzucht, kruisigen ze Hem op een geestelijke manier, harder dan de anderen op lichamelijke wijze deden, omdat deze mensen vrijgekocht zijn, terwijl die anderen nog niet zijn vrijgekocht. En zo, bruid, gehoorzaam en vrees Mijn Zoon, want, zo genadevol als Hij is, Hij is ook rechtvaardig.
Een aangename dialoog van God de Vader met de Zoon en over hoe de Vader de Zoon een nieuwe bruid gaf en hoe de Zoon haar met plezier tot de Zijne nam en over hoe de bruidegom de bruid d.m.v. een parabel leert over geduld en eenvoud. BOEK 1 - HOOFDSTUK 38 De Vader zei tegen de Zoon: “Ik kwam met liefde tot de Maagd en ontving je ware lichaam van Haar. Je bent dus in Mij en Ik in jou. Zoals vuur en hitte nooit gescheiden zijn, zo is het ook onmogelijk om je goddelijkheid van je menselijke natuur te scheiden.” De Zoon antwoordde: “Alle lof en eer komt U toe Vader! Moge Uw wil in Mij geschieden en de Mijne in U.” De Vader antwoordde Hem weer. “Kijk, Mijn Zoon, Ik vertrouw je deze nieuwe bruid toe als een schaap om geleid en gevoed te worden. Zoals een herder, dan krijg je kaas van haar om te eten en melk om te drinken en wol om te dragen. Wat betreft jou, bruid, je moet Hem gehoorzamen. Je hebt drie taken: je moet geduldig, gehoorzaam, en bereid zijn.” Toen zei de Zoon tegen de Vader: “Uw wil komt met macht, Uw macht met nederigheid, Uw nederigheid met wijsheid, Uw wijsheid met genade. Moge Uw wil, die is en altijd zal blijven zonder begin of einde, geschieden in Mij. Ik zal haar tot Me verwelkomen in Mijn liefde, in Uw macht, in Uw leiding van de Heilige Geest, zijn we niet drie goden maar één God.” Toen zei de Zoon tegen Zijn bruid: “Je hebt gehoord hoe de Vader je als een schaap aan Me heeft toevertrouwd. Je moet daarom eenvoudig en geduldig zijn als een schaap en voedsel en kleding produceren. Drie mensen zijn in de wereld. De eerste is helemaal naakt, de tweede heeft dorst en de derde heeft honger. De eerste staat voor het geloof van Mijn Kerk en hij is naakt omdat iedereen bloost om te spreken over geloof en Mijn geboden. En als sommige mensen spreken, worden ze geminacht en voor leugenaars uitgemaakt. Mijn woorden die uit Mijn mond komen, dienen het geloof aan te kleden als wol. Net zoals wol op het lichaam van een schaap groeit door hitte, zo komen Mijn woorden ook je hart binnen door de hitte van Mijn Goddelijke en menselijke natuur. Ze kleden Mijn heilig geloof in het testament van de waarheid en wijsheid en ze bewijzen dat wat nu als 70
betekenisloos wordt beschouwd, waar is. Dit heeft tot gevolg dat de mensen die tot nu toe lauw over het kleden van hun geloof in daden van liefde zijn geweest zich zullen bekeren wanneer ze Mijn woorden van liefde horen en ze zullen opnieuw worden aangestoken om te spreken in geloof en handelen met moed. De tweede persoon staat voor die vrienden van Mij die een dorstig verlangen hebben om Mijn eer geperfectioneerd te zien en zijn bedroefd dat Ik geminacht wordt. De zachtaardigheid die ze in Mijn woorden voelen zal hen een grotere liefde voor Me schenken en samen met hen zullen anderen, die nu dood zijn, aangestoken worden in Mijn liefde, wanneer ze van Mijn barmhartigheid horen die Ik aan de zondaars heb geschonken. De derde staat voor degenen die in hun hart denken als volgt: “Als we maar wisten,” zeggen ze, “de wil van God en op welke manier we moesten leven en als we maar leerden over de goede manier van leven, zouden we graag doen wat we konden.” Deze mensen zijn hongerig om Mijn weg te kennen, maar er is niemand om hen gerust te stellen, omdat niemand hen precies toont wat te doen. Zelfs als hen wordt getoond wat te doen, leeft niemand er precies naar. Derhalve lijken de woorden dood voor hen, omdat niemand er volgens hen naar leeft. Om die reden zal Ik ze zelf laten zien wat ze moeten doen en zal Ik ze vullen met Mijn liefelijkheid. Tijdelijke dingen, waar iedereen naar op zoek lijkt te zijn nu, kunnen de menselijke natuur niet gerust stellen maar slechts het verlangen aansporen om meer en meer dingen te zoeken. Mijn woorden en Mijn liefde stelt de mens echter gerust en vult hen met overvloedige troost. En zo ook jij, Mijn bruid, die een van Mijn schapen bent, zorg ervoor dat je geduldig en gehoorzaam blijft. Je bent terecht de Mijne en moet daarom Mijn wil vervullen. Een persoon die de wil van een ander wil volgen moet drie dingen doen: Ten eerste, dezelfde geest als de ander hebben; ten tweede, dezelfde daden verrichten; ten derde, wegblijven van de vijanden van de anderen. Wie zijn Mijn vijanden als niet de trots en elke zonde? Je moet daarom van ze wegblijven, als je Mijn wil wilt volgen.
71
Over hoe geloof, hoop en liefde perfect in Christus gevonden werden ten tijde van Zijn dood en in gebrek worden gevonden in ons, ellendelingen. BOEK 1 - HOOFDSTUK 39 Ik had drie deugden bij Mijn dood. Ten eerste, geloof, wanneer Ik knielde en bad, wetend dat de Vader Me uit Mijn lijden kon weghalen. Ten tweede, hoop, toen Ik resoluut volhield, zeggend: “Niet zoals Ik wil.” Ten derde, liefde, toen Ik zei: “Uw wil geschiede.” Ik had ook lichamelijke nood vanwege de natuurlijke angst van lijden en bloedend zweet verliet Mijn lichaam. Dus, om ervoor zorgen dat Mijn vrienden niet zouden huiveren om aan hun lot te worden overgelaten als het moment van beproeving tot hen komt, toonde Ik hen in Mijzelf aan dat het zwakke vlees altijd wegloopt voor pijn. Maar misschien vraag je je af hoe bloedend zweet uit Mijn lichaam kwam. Nu, op dezelfde manier als het bloed van een ziek persoon opdroogt en in zijn aderen wordt verbruikt, wordt Mijn bloed verbruikt vanwege de natuurlijke angst voor de dood. Mijn Vader wilde de weg laten zien waardoor de Hemel geopend zou worden en hoe mensen er binnen konden gaan na hun ballingschap, de Vader heeft Me toen liefdevol overgeleverd aan Mijn lijden, opdat Mijn lichaam glansrijk verheerlijkt zou worden eens het lijden volbracht was. Omdat Mijn menselijke natuur niet gewoon zijn heerlijkheid zonder lijden kon binnengaan, ook al was Ik hiertoe in staat door de kracht van Mijn Goddelijke natuur. Waarom dan zouden mensen met weinig hoop, ijdele hoop en geen liefde, het verdienen om Mijn heerlijkheid binnen te treden? Als ze geloof hadden in eeuwige vreugde en in verschrikkelijke straf zouden ze niets anders dan Mij wensen. Als ze echt geloofden dat Ik alles weet en zie en de macht heb over alles en dat Ik een oordeel vel voor iedereen, zouden ze afkeer voor de wereld inboezemen en zouden ze eerder, uit vrees voor Mij, bang zijn om te zondigen in Mijn aanwezigheid, dan uit menselijke zienswijze. Als ze een sterke hoop hadden, dan zouden al hun gedachten en begrip op Mij gericht zijn. Als ze goddelijke liefde hadden, zou hun geest zich op z’n minst herinneren wat Ik voor hen heb gedaan, de inspanningen die Ik heb verricht in het preken, hoeveel pijn Ik had in Mijn lijden, hoeveel liefde Ik had bij Mijn dood – zoveel liefde dat Ik liever stierf dan hen te verliezen. Maar hun geloof is zwak en wankelt, dreigt snel te vallen, want ze zijn klaar om te geloven, wanneer de impulsen van verleiding afwezig zijn, maar ze verliezen vertrouwen wanneer ze tegenslagen tegenkomen. Hun hoop is ijdel, omdat ze hopen dat hun zonden worden vergeven zonder een beproeving en zonder een eerlijk proces. Ze vertrouwen erop dat ze het Rijk der Hemelen gratis verkrijgen. Ze willen Mijn 72
genade ontvangen zonder gerechtigheid. Hun liefde voor Mij is koud, omdat ze nooit vurig naar Me zoeken, tenzij ertoe gedwongen uit tegenspoed. Hoe kan Ik warm worden tegenover mensen die geen oprecht geloof, noch een sterke hoop, noch een vurige liefde voor Me hebben? Als ze bijgevolg bij Me uithuilen en zeggen “God, heb genade met me!” verdienen ze het niet om te worden gehoord of Mijn heerlijkheid binnen te treden. Omdat ze hun Heer niet willen bijstaan in het lijden, zullen ze Hem niet bijstaan in Zijn heerlijkheid. Geen enkele soldaat kan zijn heer behagen en terug in gunst verwelkomt worden na een val, tenzij hij zich eerst vernedert om zo zijn minachting recht te zetten.
De Schepper stelt drie vragen aan de bruid: eerst over de dienstbaarheid van de echtgenoot en het domein van de echtgenote; ten tweede over het werk van de echtgenoot en de uitgaven van de echtgenote; ten derde over de heer die veracht wordt en de dienares geëerd. BOEK 1 - HOOFDSTUK 40 Ik ben Uw Schepper en Uw Heer. Antwoord Mij op de drie vragen, die Ik je zal stellen. Hoe is de toestand in een huis, waar de huisvrouw als vrouw gekleed is en haar echtgenoot als slaaf? Zou dat welvoeglijk zijn?” Zij antwoordde volgens haar geweten: “Nee, Heer, betamelijk is het niet.” En de Heer zei: “Ik ben de Heer over alle dingen en de Koning der engelen, Ik kleedde Mijn dienaar, hiermee bedoel Ik Mijn menselijke natuur, slechts in zover het nuttig en nodig was. Ik zocht, of verlangde in deze wereld niets anders dan eenvoudige kost en klederen. Maar jij, die Mijn bruid bent, je wilt vorstelijke rijkdommen en roem bezitten en met eer behandeld worden. Waartoe dienen al deze dingen? Al deze dingen zijn ijdel en moeten worden achtergelaten. De mens was niet geschapen om overvloed te genieten, maar alleen te bezitten wat de natuur vereist. Maar de hoogmoed schiep de overvloed, die nu bemind wordt en als de norm wordt beschouwd. Ten tweede zeg Mij, zou het passend zijn dat de man van ’s morgens tot ‘s avonds werkt en de vrouw in een kort ogenblik alles verkwist?” Zij antwoordde: “Betamelijk is het niet. De vrouw zal leven en doen volgens de wil van de man.” En de Heer zei: “Ik werkte zoals de man ’s ochtends tot ‘s avonds. Ik werkte van Mijn jeugd tot aan Mijn lijden. En Ik wees en toonde de weg naar de Hemel en bekrachtigde dit door Mijn daden en het woord dat Ik predikte. En de vrouw, dat is de menselijke ziel, die als Mijn vrouw moest zijn, verkwist de opbrengst van Mijn werk, als zij lichtzinnig
73
leeft, zodat zij geen voordeel trekt uit wat Ik gedaan en geleden heb ter wille van haar. En Ik vind in haar geen deugd, waarin Ik Mij met haar verheugen kan. Ten derde zeg Mij: Als in een huis de heer geminacht wordt en de dienares vereerd wordt, is dat niet ongepast en misplaatst?” Zij antwoordde: “Dat is het inderdaad.” De Heer antwoordde: “Ik ben de Heer over alle dingen; Mijn huis is de wereld en de mens moeten terecht Mijn dienaren zijn. Maar Ik, de Heer, word in de wereld geminacht en de mens geëerd. Daarom zul jij, die Ik uitverkoren heb, je best doen om Mijn wil te volvoeren, want alles, wat in de wereld is, is niets anders dan het schuim der zee en wat even ijdel is.
De wederzijdse woorden van zegen en lof van de Moeder en de Zoon, en over hoe de Moeder Haar Zoon aanroept tot Zijn barmhartigheid voor de zondaars in het vagevuur en op de aarde. BOEK 1 - HOOFDSTUK 50 De Koningin van het Hemelrijk sprak tot Haar Zoon: “O Mijn Zoon, gezegend zij je naam, zonder einde in Uw goddelijke natuur, die zonder begin en zonder einde is. In je goddelijkheid zijn drie wonderbare dingen: macht, wijsheid en goedheid. Je macht is als het krachtigste brandende vuur, waarbij alles wat vast is en sterk, als droog stro is. Je wijsheid is als de zee, die onuitputtelijk is en die dalen en bergen bedekt als zij opstijgt en overstroomt. Zo is ook je wijsheid niet te stuiten en onuitputtelijk. Hoe wijs schiep je de mens en plaatste hem boven alle schepselen. En met welke wijsheid plaatste je de vogels in de lucht, de dieren op de aarde, de vissen in de zee, hen alles op de juiste tijd en heb je alles geregeld! Hoe wonderlijk geef en ontneem je allen niet het leven! Hoe wijs geef je de onwetenden wijsheid en ontneem je hun de hoogmoed. Je goedheid is als het licht van de zon, die in de Hemel schijnt en de aarde met haar licht vervult. Zo verzadig je het hoogste en het laagste en vervul je alles met je goedheid. Daarom ben je gezegend, Mijn Zoon, want je bent Mijn God en Mijn Heer!” De Zoon antwoordde: “O Mijn liefste Moeder, je woorden zijn Mij zoet, want zij komen voort uit je ziel. Je bent als het morgenrood, dat in volle helderheid verschijnt. Je straalt over alle Hemelen, je licht en helderheid overtreffen die van alle engelen. Met je helderheid trok je de ware zon naar je toe, dat is Mijn Goddelijke natuur, zozeer dat de zon van Mijn Goddelijkheid, in je kwam en zich in je vestigde, waardoor je liefde voor Mij warmer werd dan die van alle anderen; en door Mijn glans werd je 74
verlicht in Mijn wijsheid meer dan alle anderen. De duisternis van de aarde werd erdoor verdreven en verjaagd en alle Hemelen verlicht. Ik zeg je, dat je reinheid, die Mij meer behaagde dan alle engelen, Mijn Godheid tot je trok, opdat je ontstoken zou worden door de gloed van Mijn Geest. Hierin baarde je de ware God en mens verborgen in je schoot, waardoor de mensheid verlicht werd en de engelen vervuld van vreugde. Daarom ben je gezegend door je gezegende Zoon. En daarom zal geen enkel gebed van je ooit tot Mij komen zonder verhoord te worden. En allen die door jou en ter wille van jou, die bidden om erbarmen, en als zij zich ernstig voornemen hun zonden te beteren, zullen genade ontvangen. Want evenals de warmte van de zon uitgaat, wordt allen genade gegeven door jou. Want je bent als een volle, vloeiende bron, waaruit erbarmen vloeit voor de rampzaligen.” De Moeder antwoordde de Zoon opnieuw: “Je bent alle kracht en eer, Mijn Zoon! Je bent Mijn God en Mijn barmhartigheid. Al het goede dat Ik heb komt van jou. Je bent als zaad, dat nooit gezaaid werd en toch opgroeide en honderdvoudig en duizendvoudig vruchten gaf, omdat alle barmhartigheid van je uitgaat, en omdat die onberekenbaar en onuitsprekelijk is, moet die wel aangeduid worden met het getal honderd wat volmaaktheid betekent, want alle volmaaktheid is van jou. En een ieder die volmaakt is, heeft de kracht van volmaaktheid van jou.” De Zoon antwoordde de Moeder: “Inderdaad, Mijn Moeder, je hebt Me terecht met het zaad, dat niet gezaaid werd en toch groeide, vergeleken, want Ik kwam met Mijn Godheid in je, en Mijn mensheid werd niet gezaaid door paring, en toch groeide Ik in je op en barmhartigheid vloeide uit je voor alle mensen. Daarom heb je goed gesproken. Nu dat je Mij door je zoete woorden van je mond tot barmhartigheid neigt, vraag Me wat je wilt en het zal je gegeven worden.” De Moeder antwoordde: “ Mijn Zoon, omdat Ik barmhartigheid van je kreeg, bid Ik om hulp voor de ongelukkigen. Tenslotte zijn er vier plaatsen. De eerste is het Hemelrijk, waar de zielen van de engelen en heiligen niets nodig hebben buiten jou, sinds zij met jou al het goede bezitten. De tweede is de hel, en zij die daar verblijven zijn vol boosheid en uitgesloten van alle barmhartigheid. Daarom kan verder niets goeds tot hen komen. De derde plaats is van hen die gereinigd zullen worden, het vagevuur. Zij behoeven drievoudige barmhartigheid, want zij worden drievoudig gepijnigd. Het gehoor wordt gepijnigd, want zij horen niets anders dan kwellingen, ellende en jammer. Het gezicht wordt gekweld, want zij zien niets dan hun eigen ellende; het gevoel wordt geplaagd, want zij voelen de hitte van een vreselijk vuur en wrede pijnen. O, Mijn Heer, o Mijn Zoon, geef hun je barmhartigheid ter wille van Mijn gebeden.” De Zoon antwoordde: “Graag zal Ik hun, ter wille van jou, drievoudig barmhartigheid geven. Eerst zal het gehoor minder gepijnigd worden en wat zij zien, 75
zal zachter worden, en de pijn lichter en minder. En bovendien zal een ieder, die op dit ogenblik de zwaarste en grootste vagevuurpijnen lijdt, in het middelste komen, en die in het middelste zijn, zullen in het lichtste komen, en die in het lichtste zijn, zullen te rusten gaan.” De Moeder antwoordde: “O, Mijn Heer, U zij lof en eer!” En dadelijk daarop zei Zij tot de Zoon: “O, Mijn dierbare Zoon, de vierde plaats is de wereld, waarvan de bewoners drie dingen behoeven: ten eerste berouw over hun zonden, ten tweede genade en kracht om zich te beteren, ten derde sterkte in goede werken te doen.”
76
De Zoon antwoordde: “Een ieder, die jouw naam aanroept en zijn hoop op je bouwt met het voornemen zijn zonden te beteren, zal deze drie dingen verkrijgen en daarbij het Koninkrijk der Hemelen. Want zo zoet zijn je woorden, dat Ik niet weigeren kan waarom je smeekt. Want je wilt niets anders, dan wat Ik wil. Je bent voorwaar als een lichtende en verwarmende vlam, die uitgedoofde lichten ontsteekt en waardoor brandende lichten winnen in kracht. Zo zullen ook door jouw liefde, die in Mijn Hart ontstond en Mij naar je toe trok, degenen die door de zonde gestorven zijn herleven, en zij die door zwarte rook bedekt zijn zullen verwarmd worden.”
77
Jezus baant een weg in de woestijn der wereld BOEK 2 – HOOFDSTUK 7 Gij verwondert u, waarom Ik met u spreek en waarom Ik u zulke grote dingen toon. Voorzeker niet. Ook tot kennis en redding van anderen. De wereld was als een woestijn, waarin slechts één weg was, die naar de diepste afgrond leidde. In de diepte waren twee ruimten, waarin allen, die beneden kwamen, opgenomen werden. De ene ruimte was zo diep, dat er geen bodem onder was, en die daarin neerdaalden, kwamen nooit meer boven. De andere was niet zo diep als de eerste en minder verschrikkelijk, maar die er in nederdaalden hoopten op hulp, en allen hadden dezelfde wens en hetzelfde verlangen, en voelden zich niet ongelukkig; zij werden het duister gewaar, maar leden geen pijn. Zij die in de tweede ruimte verbleven, riepen steeds naar een heerlijke plaats, die daar vlak bij was en gevuld met alles wat goed was en zoet. Zij riepen luid, want zij kenden de weg die hen naar de plaats leiden moest, maar het bos in de woestijn was zo dicht en dik, dat zij niet voort konden en zij misten de kracht om een weg te banen. En wat riepen zij? Zij riepen: “O Heer God, kom en geef hulp, wijs de weg en verhoor ons, die U wachten. Wij hebben geen andere redding dan U.” Dit roepen kwam Mij ter ore in het Hemelrijk en ontroerde Mij en bewoog Mij tot barmhartigheid; Ik werd verzacht door dat dringend roepen en verscheen als een pelgrim in de woestijn. Maar voor Ik naderde en begon te werken, hoorde Ik een stem, die zei: “Nu is de bijl aan de boom gelegd.” Van wie was die stem anders dan van Johannes de Doper, die voor Mij gezonden werd en in de woestijn riep, zeggende: “Reeds ligt de bijl aan de wortel der bomen,” alsof hij zeggen wilde: “Wees nu gereed, mens, want nu is de bijl gereed. Hij is gekomen die de weg naar de stad zal banen en alles uitrukken, wat tegenstand biedt.” En Ik kwam en werkte, van het ogenblik dat de zon opging totdat zij onderging; dat is: van het ogenblik af dat Ik het menselijk bestaan aannam, tot aan de kruisdood, werkte Ik voor de zaligheid der mensen, vluchtend aan het begin van Mijn intreden in de wereld voor Mijn vijanden en voor Herodes, die Mij haatte. Ik werd door de duivels in bekoring gebracht, Ik werd door de mensen gehaat, Ik doorstond menigvuldige arbeid, Ik at en Ik dronk en Ik voldeed alle andere nood van het lichaam zonder zonde, ter versterking van het geloof, en om Mijn ware natuur te tonen en Mijn menselijkheid. Daarna, als Ik de weg naar het Hemelrijk bereidde en de hinderlijke struiken uitrukte, staken de scherpste dorens en stekels Mij in de zijde, en scherpe ijzeren spijkers verscheurden Mijn handen en voeten, en Mijn
78
tanden en wangen werden deerlijk geslagen. Maar Ik verdroeg het geduldig en week niet terug, maar ging des te ijveriger voorwaarts. Op dezelfde wijze als een dier, dat door honger gedreven wordt en een man ziet, die een scherpe spies gereed houdt, toch naar de spies toespringt omdat het honger heeft en de man verslinden wil en hoe diep de man het dier de spies ook in de ingewanden duwt, het dier zich toch tegen de spies blijft aandrukken, totdat de ingewanden en heel het lichaam doorstoken zijn, zo gloei ook Ik van zo grote liefde voor de ziel, dat toen Ik de allerbitterste pijn zag, en ondervond, hoe gewillig de mens was om Mij te doden, Ik des te vuriger wenste de pijnen te lijden tot redding der zielen. Zo ging Ik voort in de woestijn van deze wereld onder ellende en arbeid, en bereidde de weg met Mijn bloed en Mijn zweet. En wel mag deze wereld een woestijn genoemd worden, want alle deugd werd in haar verdorven, en de woestijn der ondeugden bleef over, waarin alleen één weg was, die allen naar de hel voerde, de vervloekten naar de vervloeking, en de goeden naar verlaten duisternissen. Daarom, toen Ik in Mijn barmhartigheid hun verlangen hoorde, om gered te worden, verscheen Ik en toog als pelgrim aan het werk. En onbekend wat Mijn goddelijke macht betreft, bereidde Ik de weg, die naar het Hemelrijk leidt. En toen Mijn vrienden die weg zagen, en de grote inspanning die het moeilijk werk Mij kostte en de vreugde van Mijn gemoed, volgden velen Mij gedurende langen tijd. Maar nu is de stem veranderd, die riep: “Wees gereed!” En nu is Mijn weg veranderd; weer zijn struiken en dorens opgegroeid en de meesten zijn in gebreke gebleven Mijn weg te gaan. Maar de weg naar de hel is gemakkelijk te vinden en breed, en de meesten begaan die. Toch is Mijn weg niet geheel vergeten; enkele Mijner vrienden betreden die, uit verlangen naar het vaderland des Hemels, als vogels vliegend van de ene struik naar de andere en blijkbaar in het geheim Mij dienden, uit vrees. Want allen vinden nu geluk en vreugde in het begaan van de weg der wereld. En omdat Mijn weg smal geworden is en die van de wereld uitgestrekt en breed, daarom roep Ik nu in de woestijn, dat is in de wereld, tot Mijn vrienden, dat zij de dorens en distels uitrukken, en Mijn weg begaanbaar maken voor hen, welke die betreden willen. Want evenals er geschreven staat: “Zalig zij die niet gezien en toch geloofd hebben,” evenzo zijn zij zalig, die nu Mijn woorden geloven en die bekrachtigen door hun werken. Voorwaar, Ik ben als een moeder, die naar haar op de weg verdwaalde zoon ijlt en hem een licht geeft, opdat hij de weg zien zal, en in haar liefde hem op de weg tegemoet komt en die verkort en hem vol vreugde omhelst. Zo zal Ik met liefde naar Mijn vrienden ijlen en naar allen, die bij Mij terug willen komen, en Ik zal hun hart en hun ziel verlichten met goddelijke wijsheid, en 79
met glorie zal Ik hen omhelzen en met alle heerscharen van het Hemelrijk, waar geen Hemel boven is en geen aarde onder, maar waar Gods Aanschijn is, waar geen eten of drinken is, maar Gods gelukzaligheid. Maar voor de bozen wordt de weg naar de hel geopend, de hel waarin zij zullen nederdalen, maar waaruit zij nooit wederkeren. Zij zullen eer en vreugde verliezen, en vervuld worden van ellende en eeuwige schande. Ik spreek Mijn woorden en Ik toon Mijn liefde, opdat zij die zich afgekeerd hebben, naar Mij terug keren en in Mij de Schepper erkennen, die zij vergeten hebben.
De wijngaardenier en zijn wijn BOEK 2 - HOOFDSTUK 8 Velen verwonderen er zich over, waarom Ik spreek met u en niet met anderen wier leven beter is en die Mij langer dienden. Ik antwoord u met voorbeelden en gelijkenissen. Er is een heer, die vele wijngaarden heeft in verschillende landen, en de wijn van iedere wijngaard smaakt naar het land, waarin hij geplant is. En als de wijn de heer wordt voorgezet, drinkt hij af en toe van de middelmatige wijn, die lichter is, en niet altijd van de betere en zwaardere. Indien iemand, die er bij staat en het ziet, onkundig tegen de heer zegt: “Waarom doet gij dit?” Antwoordt de heer, dat deze wijn hem beter smaakt en voor die gelegenheid geschikter was. De heer giet daarom de betere wijn niet uit en versmaadt de betere soorten niet, maar hij bewaart ze tot zijn voldoening en nut. Zo deed Ik met u. Ik heb veel vrienden, en hun leven is Mij zoeter dan honig en aangenamer dan enige wijn en lichter voor Mijn aanschijn dan de zon. Toch heeft Mijn Geest en Mijn genade u uitverkoren, want zo beliefde het Mij, niet omdat gij beter zijt dan zij, of gelijk aan hen, of omdat gij groter verdiensten hebt, maar omdat Ik het wil en omdat Ik dwazen tot wijzen maak en zondaars tot rechtvaardigen. En Ik veracht hen niet, hoewel Ik u zo genadig behandelde, maar Ik zal hen bewaren voor een andere gelegenheid en eer, al naar het recht dan eist. Daarom, wees ootmoedig in alles en bedroef u over niets anders dan over uw zonden. Heb allen lief, ook hen, die Mij schijnen te haten en Mij belasteren, want zij geven u meer gelegenheid tot kroon en loon. Drie dingen gelast Ik u te doen, drie dingen gelast Ik u na te laten. Drie dingen laat Ik u toe te doen. Drie dingen raad Ik u te doen. Eerst gelast Ik u drie dingen te doen; namelijk niets te verlangen buiten uw God, ten tweede allen hoogmoed af te leggen en ten derde eeuwig de ontucht van het vlees te haten. Drie dingen gelast Ik u na te laten: Ten eerste ijdelheid en lichtzinnig gepraat; ten t weede 80
overvloed in eten en drinken en in andere dingen; ten derde de vreugde en lichtvaardigheid der wereld (haar onstandvastigheid en wellust) te beminnen. Drie dingen gun Ik u en sta Ik u toe: Ten eerste matige slaap, opdat gij u wel zult gevoelen; ten tweede matig waken voor de ontwikkeling van het lichaam; ten derde matige kost voor het onderhoud van het lichaam. Drie dingen raad Ik u: Ten eerste u toe te leggen op goede werken, waarvoor het Hemelrijk beloofd wordt; ten tweede tot Gods eer te gebruiken de middelen die u ten dienste staan; ten derde raad Ik u in uw hart steeds twee dingen wel te overwegen en steeds voor ogen te houden: ten eerste wat Ik voor u deed, toen Ik pijn en dood voor u verdroeg. Deze gedachte wekt liefde op voor God. Ten tweede Mijn rechtvaardigheid en het komend oordeel. Daardoor ontstaat vrees in het gemoed. Het vierde is dat, wat Ik tweemaal beveel en wat Ik raad en toelaat. Dat gij gehoorzaamt zoals het u betaamt, - en dat gij niets anders doet, dat beveel Ik u, want Ik ben uw heer, dat laat Ik u toe te doen, want Ik ben uw bruidegom, dat raad Ik u, want Ik ben uw vriend.
Bij het graf van bisschop Brynjolf te Skara BOEK 2 – HOOFDSTUK 22 De Maagd Maria, Moeder Gods, sprak tot Haar Zoon en zei: “O Mijn Zoon, geef Uw nieuwe bruid, dat de wortels van Uw heilig lichaam zich in haar hart vasthechten, opdat zij in U verandert en van Uw liefde vervuld wordt!” Daarop zei Zij: “Toen deze heilige man in de wereld leefde, was hij standvastig in het geloof als een berg. Geen (tegenstand boog hem, geen) ijdele begeerte hield hem van het geloof af. Hij voegde zich naar Uw wil als de beweegbare lucht, waar Uw Geest hem voerde. Hij gloeide van liefde als vuur, dat de kouden warmt en de slechten verteert. En nu heeft zijn ziel deel aan Uw glorie, en toch ligt zijn stoffelijk overschot op een onwaardige plaats. Daarom, Mijn Zoon, geef ook zijn lichaam meer eer. Eer hem, die U eerde met al zijn kracht en macht. Verhef hem, die U verhief met zijn werk, zooveel hij vermocht.” De Zoon antwoordde: “Gezegend zijt Gij, want Gij verzuimt niets, wat Mijn vrienden aangaat. Het is niet passend, Moeder, zoals Gij ziet om de wolven het beste voedsel te geven; evenmin is het nodig, dat de saffier, die de gezoden bewaart en zieken sterkt, in de modder gelegd wordt, of dat licht ontstoken wordt voor de blinden. Voorwaar, evenals deze man standvastig was in het geloof en gloeide van liefde, was hij ook wat matigheid aangaat geheel volgens Mijn wil. 81
Daarom smaakt hij Mij als de beste spijs, sterk in geduld en in alle droefheid, zacht en goed in willen en wensen, beter in verleiding en in voorspoed, het best en het heerlijkst in zijn lofwaardig einde en zucht naar volmaaktheid. Daarom is het niet nodig dat zulk een spijze opgediend, of toebereid zal worden voor wolven, wier gulzigheid geen maat kent en die verrot vlees verkiezen boven welriekende kruiden en gevaarlijk zijn voor het schaap. Hij was als de saffier in den gouden ring, zo schitterend was zijn roem en zijn leven. Daardoor bewees hij de bruidegom te zijn van zijn Kerk, de vriend van zijn Heer, iemand die het heilig geloof bewaarde en de wereld verloste. Daarom, o dierbare Moeder, is het niet nodig, dat iemand, die zo goed was in aanraking komt met zulke onreinen, of dat iemand die de ootmoed zo nastreefde omgeven is door hen, die alleen de wereld lief hadden. Ten derde was hij als een lichtende kandelaar, doordat hij al Mijn geboden nakwam en met zijn goede levenslessen de standvastigen bijstond, opdat zij niet vallen zouden, en de gevallenen wederom oprichtte. Ook verlichtte hij nog het pad van hen die na hem kwamen. Die licht zijn, zijn onwaardig om te zien, die door eigenliefde verblind zijn geworden; dit licht kunnen zij niet zien die de staar van de hoogmoed hebben; dit licht zullen schurftige handen niet aanraken. Want dit licht is zeer gehaat door de gierigen en door hen, die hun eigen wil liefhebben en hun zondige lusten willen volgen. Daarom is het rechtvaardig dat alvorens hem meer eer bewezen wordt, zij die onrein zijn gereinigd worden en zij die blind zijn ziende worden. Maar dat de man, van wie het volk van het land zegt dat hij heilig is, niet heilig is, wordt door drie dingen bewezen: Ten eerste omdat hij niet zulk een leven leidde als de heiligen leidden voor hun dood. Ten tweede omdat hij niet gezind was ter wille van God te sterven. Ten derde omdat zijn liefde niet vurig en wijs was, zoals die van de heiligen is. De leugens van bedrieglijke mensen, die naar gunst streven, en de lichtgelovigheid van onverstandige lieden zijn de oorzaak dat het volk als heiligen beschouwt die geen heiligen zijn. Maar of de ziel in de hel is, of in het vagevuur vertoeft, dat is de mens niet veroorloofd te weten voor het ogenblik daartoe gekomen is.
82
Aan de kardinaal van Albano BOEK 3 – HOOFDSTUK 10 Gods Moeder sprak tot de bruid van Haar Zoon: “Vrees niet, dat de dingen, die gij nu hoort en ziet, van een boze geest komen, want evenals twee dingen komen van de naderende zon, namelijk licht en warmte, die de donkere schaduw niet volgen, komen met het intreden van de Heilige Geest in het hart van de mens twee dingen: de warmte van de godvruchtige liefde en het volmaakte licht van het heilig geloof. Deze twee wordt gij nu gewaar, en deze twee volgen de duivel niet, die gelijk is aan de donkere schaduw. Zend daarom aan hem, dien Ik u noemde, Mijn boodschap, en hoewel Ik zijn hart ken, zijn antwoord en zijn spoedig einde, zo moet gij hem toch Mijn woorden zenden. De grondvesten van de Kerk zijn aan de rechterkant zo treurig ondergraven, dat het bovenste gewelf veel barsten en scheuren heeft, waaruit gevaarlijke stukken vallen, zodat velen, die binnen komen, daardoor het leven verliezen. En vele zuilen, die rechtop moesten staan, buigen zelfs neer tot op de grond, en de gehele vloer is zo slecht, dat blinden, die binnen komen, gevaarlijk vallen en zelfs zij, die goed zien, af en toe met de blinden vallen in het gevaarlijk graf. Daarom is de toestand van de Kerk zeer gevaarlijk. Het bewijst, dat haar val nabij is, indien zij geen hulp krijgt. En haar val zal zo groot zijn, dat die door de gehele christenheid gehoord zal worden. En dit moet geestelijk opgevat worden. Ik ben de Maagd in wier lichaam Gods Zoon zich verwaardigde te komen met Zijn Godheid, door de werking van de Heilige Geest, zonder enige onreine lichamelijke begeerlijkheid. En dezelfde Zoon Gods werd geboren uit Mijn gesloten schoot met Godheid en mensheid, door de Heilige Geest, tot Mijn allergrootste vreugde en blijdschap, en zonder smart. Ik stond ook bij het kruis, toen Hij zegevierde en de hel overwon en door Zijn hartenbloed het Hemelrijk opende. Voorwaar, ook was Ik op de berg, toen diezelfde Zoon opsteeg naar het Hemelrijk. In waarheid Ik ken geheel het heilig geloof, dat Mijn Zoon predikte en leerde aan allen, die in het Hemelrijk willen komen. Ik sta boven de aarde met Mijn voortdurend gebed tot Mijn dierbaarste Zoon, als de regenboog boven de wolken staat en zich naar de aarde schijnt neer te buigen en die met de beide uiteinden schijnt te omvatten. Door die boog versta en meen Ik Mij zelve, want Ik buig Mij naar hen, die op aarde vertoeven, bozen en goeden, beiden omvattend met Mijn voortdurende gebeden. Ik buig Mij naar de goeden, opdat zij standvastig in het goede mogen zijn, zoals de heilige Kerk gebiedt, en naar de bozen, opdat zij niet verder mogen gaan in hun boosheid en niet nog slechter worden. 83
Daarom verkondig hem, wie Ik deze woorden zend, dat van zeker punt een donkere en vreselijke wolk naar de klaarheid van de regenboog opstijgt. Hierdoor versta en meen Ik hen, die een leven van ontucht leiden en hen, wier geldzucht even onmetelijk en bodemloos is als het water van de zee, en die hun bezittingen kwistig verspillen uit wereldse pronk en praal, zoals een stroom die met veel vertoon zijn water uitstort. En deze drie ondeugden bezitten nu vele leidslieden van de Kerk, wier zonden ten Hemel stijgen, afzichtelijk en donker voor Gods Aanschijn, en bij Mijn gebed afsteken als de donkerste wolk tegen de klaarheid van de regenboog. En zo wekken zij, die samen met Mij God gunstig stemmen moesten, de gramschap Gods tegen zich op. En zulke zouden niet verheven moeten worden in de heilige Kerk maar vernederd. Want wie trachten wil de grondvesten van de Kerk te verheffen, zodat die vast liggen en verlangen de gezegende wijngaard te bebouwen, dien Mijn Zoon plantte en besproeide met Zijn bloed, hem wil Ik, Koningin van het Hemelrijk, indien hij zich daartoe weinig in staat acht, te hulp komen met alle heerscharen van de Hemel, en uitrukken de met mos bedekte en kale stronken en onvruchtbare bomen en ze in het vuur werpen om te branden en vruchtbare twijgen in hun plaats planten. En door de wijngaard versta en meen Ik Gods heilige Kerk, waarin twee dingen noodzakelijk vernieuwd moeten worden en wel, ootmoed en goddelijke liefde.
Aan bisschop Thomas van Växjö BOEK 3 - HOOFDSTUK 12 O, mijn Heer, ik weet dat niemand het Hemelrijk binnengaat, tenzij God de Vader hem trekt. Daarom, o goedertierende Vader, trek deze zieke bisschop, en gij, Gods Zoon, help hem trekken. En Gij, Heilige Geest, vervul deze koude en krachteloze bisschop met Uw liefde!” De Vader antwoordde: “Indien hij, die trekt, sterk is en wat getrokken wordt zeer zwaar, dan scheurt wat getrokken wordt spoedig en gaat te niet. En indien degene, die getrokken wordt, gebonden is, dan kan hij noch zich zelf helpen, noch degene die trekt. En indien degene, die getrokken wordt onrein is, dan is hij afzichtelijk en onaangenaam om aan te raken en te trekken. En deze bisschop is als iemand die bij een kruisweg staat en aarzelt welke weg hij zal inslaan.” Zij antwoordde: “O, mijn Heer, staat er niet geschreven, dat niemand hier in het leven stil staat, maar naar betere of naar slechtere dingen heengaat?”
84
De Vader antwoordde: “Beide kan gezegd worden, want hij staat als tussen twee wegen, die van de vreugd en van de smart. Hij maakt zich angstig uit vrees voor de eeuwige straf en verlangt naar de vreugde van het Hemelrijk. Maar het schijnt hem hard uitsluitend de weg te bewandelen, die naar de volmaakte vreugde leidt. Als hij daarentegen toegeeft aan de dingen, waar hij vuriger naar streeft, dan gaat hij.” Daarop sprak de Heilige Agnes: “Deze bisschop is als iemand, die aarzelt tussen twee wegen. Hij wist dat de ene smal was in het begin en vol vreugde op het einde, en hij wist dat de andere een tijd liefelijk was maar eindelijk op een onmetelijke en noodlottige afgrond uitloopt. Toen de reiziger deze wegen overwoog en er vermaak in vond de weg te gaan, die in het begin liefelijk was, maar toch de onmetelijke afgrond vreesde, kwam hij op de volgende gedachte: “Van deze liefelijke weg gaat een zijweg; als ik die vind, kan ik geruime tijd voortgaan zonder gevaar. En vind ik de zijweg, wanneer ik het einde nadert en de afgrond, dan behoef ik geen gevaar te duchten.” Zonder gevaar bewandelde hij geruime tijd die weg, en toen hij aan de afgrond kwam, stortte hij er jammerlijk in, want hij vond de kruisweg noch de zijweg, zoals hij gehoopt had. Lieden, die zulke gedachten hebben, zijn er nu velen, en zij denken in zich zelf aldus: “Zwaar valt het den smalle weg te gaan, hard om eigen wil op te geven en alle wereldse eer.” Daarom koesteren zij een valse en gevaarlijke hoop, die zeggen: “Ons leven en onze weg zijn lang en Gods erbarmen is zeer groot. Deze wereld is liefelijk en geschapen voor ons genot. Daarom verhindert niets dat ik in de wereld een tijdlang leef volgens mijn wil en lust. Aan het einde van het levens zal ik God volgen, want op de weg van deze wereld is een zijweg, namelijk berouw en biecht; vind ik die, dan word ik gered.” Zulk een gedachte om tot het einde te willen zondigen en zich dan te beteren, is een zeer onzekere hoop, want zulke blijven verblind totdat zij vallen. Zij hebben soms zoveel pijn in hun laatste uur en zulk een plotseling einde, dat zij geen heilzaam berouw verwekken kunnen. En dat is hun verdiende loon, want zij willen naderende ongelukken niet bemerken noch voorzien, terwijl zij konden, maar bepaalden de tijd voor Gods erbarmen volgens eigen goeddunken en eigen wil. En zij waren niet van plan met zondigen op te houden, voor de zonde hun niet langer genot gaf. Op dezelfde wijze stond deze bisschop tussen deze twee wegen. Maar nu nadert hij de aangenamere weg, die de weg is van het vlees en de wereld. Het is alsof hij drie bladen uit een boek voor zich heeft, waarin hij leest. Het eerste blad leest hij met vreugde en steeds opnieuw, het tweede af en toe en zonder vreugde, het derde blad leest hij zelden en dan met tegenzin. Het eerste blad zijn de rijkdommen en eerbewijzen van de wereld, waarvan hij geniet, het tweede is de angst voor de hel en het toekomstig oordeel, dat hem bedroefd maakt, het derde is kinderlijke vrees voor God, die maar zelden zijn hart beweegt. Maar indien hij acht gaf op wat God ter wille 85
van hem deed en hoe hij hem daarvoor beloont, zou de liefde voor God nooit in zijn hart gedoofd worden.” De bruid zei: “O! Lieve Vrouwe, bid voor hem!” De heilige Agnes antwoordde: “Wat doet de rechtvaardigheid anders dan oordelen, en wat doet de barmhartigheid anders dan met zachtheid lokken?” Daarop sprak Gods Moeder: “Tot de bisschop moet gezegd worden: “Hoewel God vermag alles zelf te doen, heeft de mens hulp nodig om de zonde te ontvluchten en de liefde voor God in zijn hart te prenten. Nu zijn er drie dingen, die leiden tot het ontvluchten van de zonde en drie andere die leiden tot Gods liefde. De drie eerste zijn: volmaakt berouw, het voornemen niet meer te willen zondigen en zijn zonde uit te boeten volgens het voorbeeld van hen, die, naar hij gezien heeft, de wereld verachten. En de drie, die bijdragen tot de liefde voor God, zijn: ootmoed, barmhartigheid en werken van liefde. Want al bad iemand niet meer dan één enkel Pater Noster om de volmaakte liefde te verkrijgen, spoedig zou hij die bezitten.” Verklaring Deze man was bisschop van Växjö. Toen hij in Rome was en zeer verlangend was om naar huis te kunnen reizen, werd in de geest gehoord: “Zeg de bisschop, dat zijn dralen nuttiger is dan zijn haast; en zij, die het gezelschap verlaten hebben en zich voort gehaast hebben, zullen later thuis komen. En als hij weer in zijn land teruggekeerd is, zal hij Mijn woorden bewaarheid vinden.” En zo gebeurde het. Want toen hij thuis kwam, was de koning gevangen genomen en heel het rijk in verwarring. En degenen van het gezelschap die zich vooruit gespoed hadden, werden verhinderd op weg en kwamen na hem aan. Gij moet ook weten, dat de vrouw, die in gezelschap van de bisschop is, gezond naar huis terug zal keren, maar dat zij niet in haar vaderland sterven zal. En zo gebeurde het, want zij reisde voor de tweede maal naar Rome en stierf daar en werd er begraven. Verder over dezelfde bisschop Toen Vrouwe Birgitta van Monte Gargano afdaalde naar de stad Manfredonia in het rijk van Apulië, gebeurde het, dat dezelfde bisschop, die in haar gezelschap was, door een ongeluk op de berg zo ernstig van het paard viel, dat twee ribben braken. En op de morgen, toen hij naar St. Nicolaas te Bari reizen zou, riep hij haar tot zich en zei: “O, Vrouwe het valt mij zeer zwaar om hier te blijven zonder u en het is moeilijk ook voor u om ter wille van mij uw reis te vertragen, vooral vanwege de rondzwervende mens. Daarom smeek ik u ter wille van de liefde van Jezus Christus, 86
dat u God voor mij bidt en mijn zijde aanraakt, want ik hoop, dat door de aanraking van uw hand mijn pijn verzacht zal worden. Tot tranen geroerd door haar medelijden, antwoordde zij: “O, mijn heer, men roemt mij, voor wat ik niet ben, want ik ben in Gods ogen de grootste zondares. Laat ons toch allen God bidden, en Hij zal uw geloof belonen.” Nadat zij aldus gebeden had en opgestaan was, raakte zij zijn aan en zei: “Moge de Heer Jezus Christus u gezond maken!” En dadelijk verdween de pijn en de bisschop stond op en volgde Birgitta gedurende de gehele reis, zelfs tot zij naar Rome terugkeerde.
De abt Arnoldus in Farfa BOEK 3 - HOOFDSTUK 22 Gods Moeder sprak tot de bruid en zei: “Wat ziet gij voor berispelijks aan hem, die hier naast staat?” Zij antwoordde: “Dat hij zelden de Mis leest.” Gods Moeder antwoordde: “Daarom moet hij niet veroordeeld worden, want velen zijn er, die zich hun daden herinneren en zich daarom met recht onthouden van de Mis te lezen en Mij daarom niet minder behagen. Maar wat ziet gij verder aan hem? “Dat hij niet zulke klederen draagt, als de Heilige Benedictus bepaalde.” Gods Moeder zei: “Dikwijls gebeurt het, dat een gebruik ingang vindt; zij, die weten dat het verkeerd is en het toch volgen, zijn strafwaardig; doch zij die de waren en wettige regel niet kennen en zich tevreden stellen met wat hun gegeven wordt, moeten indien het een oud gebruik geldt, niet voorbarig noch onbillijk veroordeeld worden; maar hoor nu, dan zal Ik u tonen, dat hij berispelijk is en strafwaardig om drie andere redenen: “Eerst daarom, omdat hij meer aan vrouwen denkt dan aan God, ten tweede omdat hij weinig van zich zelf afstaat, maar gaarne het goed van anderen begeert. Hij beloofde zich zelf te verloochenen en volgde toch in alles zijn eigen wil. Ten derde: omdat God zijn ziel schiep schoon als die van een engel, en hij daarom het leven der engelen leiden moest, maar nu heeft zijn ziel het uiterlijk en de gelijkenis van den engel, die in overmoed God verliet. De mensen schijnt hij groot en waardig, maar God weet, hoe hij is voor God. Want God verbergt voor anderen wat Hij in de hand heeft, totdat Hij de hand opent. Zo kiest God hen uit, die voor de wereld een onbetekenend uiterlijk hebben, en Hij verbergt hun kroon totdat Hij iedereen volgens diens daden loont en betaalt.
87
Verklaring Dit was een zeer werelds abt, die geen acht gaf op zijn ziel. Hij stierf plotseling zonder biecht en de H. Sacramenten van de Kerk, en de Heilige Geest zei tot hem: “O, ziel, gij beminde de aarde, en nu neemt de aarde u tot zich. Gij stierf door uw wijze van leven, en nu zult gij Mijn leven niet krijgen en geen deel met Mij hebben, want gij beminde het gezelschap van hem, die Mij afvallig werd door hoogmoed en ware ootmoed versmaadde.”
Rome vroeger en nu BOEK 3 – HOOFDSTUK 27 O, Maria, hoewel Ik vertoornd geweest ben, roep Ik u te hulp, en Ik smeek u, dat gij u verwaardigt te bidden voor deze verheven en heilige stad Rome. Ik zie met Mijn ogen, dat sommige Kerken, waarin de beenderen der heiligen rusten, vernield zijn. Enige daarvan zijn wel is waar in gebruik, maar het hart van haar voorgangers en hun zeden zijn ver van God. Verschaf en geef hun liefde. Want Ik heb gehoord, dat er geschreven staat, dat er voor iedere dag van het jaar zeven duizend martelaren hier in Rome geteld worden. Hoewel de zielen voorzeker niet minder eer in het Hemelrijk genieten al worden hun beenderen op aarde ook geminacht, toch bid Ik u dat uw heiligen en hun relikwieën meer eer bewezen worden op aarde, opdat de heiligenverering van het volk groter worde. Gods Moeder antwoordde: “Indien iemand afbakende honderd voet aarde in de lengte en evenveel in de breedte en die vol zaaide met zuivere tarwe, zoo dicht, dat er geen afstand was tussen het ene zaadje en het andere, maar dat zij één lichaam vormde en ieder zaadje honderdvoudig vrucht droeg, dan waren er toch nog meer martelaars en gelovigen in Rome van de tijd af, toen Petrus ootmoedig naar Rome kwam, tot Celestinus afstand deed van de pauselijke zetel en naar de eenzaamheid terugkeerde. Maar Ik spreek van de martelaars en gelovigen, die rechtvaardig en waarachtig geloof predikten tegenover ongeloof, ootmoed tegenover trots en stierven voor de waarheid van het geloof, of bereid waren daarvoor te sterven. Maar Petrus en vele anderen waren zo warm en vurig om Gods Woord te verkondigen, dat zij het gaarne gedaan zouden hebben, indien zij hadden kunnen sterven voor ieder mens afzonderlijk. Toch waren zij zeer bevreesd, dat zij aan de blik onttrokken zouden worden, van hen die zij opwekten door preken en vertroostende woorden. Want zij dachten meer aan het welzijn van hun zielen dan aan zich zelf en 88
aan hun eigen eer. Zij waren ook voorzichtig, en daarom werkten zij in het geheim, in de tijd toen er openlijk haat heerste van de heidenen tegenover de Christenen, opdat zij aldus meerdere zielen voor God zouden winnen. Niet allen tussen Petrus en Celestinus waren goed, zo min als allen slecht waren, maar sommigen waren beter, anderen best. De eersten dachten aldus: Wij geloven alles wat de heilige Kerk voorhoudt. Wij willen niemand bedriegen, allen dat wat onrechtvaardig verkregen is weergeven. In de tijd toen Rome gegrondvest werd, waren er ook lieden, die dachten volgens hun geloof: Wij begrijpen en weten door al het geschapene, dat God de Schepper is van alle dingen. Hem willen wij boven alles liefhebben. Velen dachten ook: Wij hoorden van de Joden, dat de ware God zich aan hen geopenbaard heeft door vele wonderen. En daarom, indien wij wisten aan welke wij ons hechten zouden, deden wij het gaarne. En Petrus kwam op bepaalde tijden naar Rome en verlichtte zulke personen en leerde hun hogere dingen en kennis van God, zodat sommigen het ware geloof aannamen maar in echtelijke gemeenschap bleven volgens wettelijke regeling. Anderen schonken hun bezittingen weg uit liefde voor God en toonden anderen een voorbeeld door goede levenswijze in woord en daad en hadden God lief boven alles. Weer anderen eindelijk waren er die hun lichaam overgaven om gepijnigd te worden ter wille van God. Maar tracht eens na te gaan hoe gloeiend nu de liefde voor God is! Zoek onder ridders en leraars, zoek onder hen die rein leven, wie van hen de wereld zou verlaten en versmaden! Zeer zeker zal zeer zelden zo iemand aangetroffen worden. Er is geen harder leven dan het leven van ridders, indien zij hun ware bestemming getrouw blijven. Want aan de monniken is voorgeschreven dat zij een pij moeten dragen, maar aan de ridders iets wat veel zwaarder is, namelijk een maliënkolder, of harnas. Indien het de monnik zwaar valt te strijden tegen de lust van het vlees, zwaarder is het voor de ridder zich tevens onder gewapende vijanden te begraven. Indien de monnik een hard bed bereid wordt, zwaarder is het voor de ridder om in de wapens te rusten. Indien de monnik geplaagd en gepijnigd wordt door onthouding, zwaarder is het voor de ridder geplaagd te worden door voortdurend levensgevaar en angst. Want het christelijke ridderschap werd niet ingesteld ter wille van wereldse bezittingen en hebzucht, maar om de waarheid te verdedigen en het ware geloof te verbreiden. Maar nu hebben allen de goede en lofwaardige bestemming van hun stand verlaten, want liefde voor God is veranderd in liefde voor wereldse lusten. En bood men iemand goud aan, liever verzwegen de meesten de waarheid, dan dat zij het goud zouden willen missen.”
89
Nu spreekt Gods bruid zeggend: “Ik zag verder vele tuinen op aarde en zag rozen en lelies in de tuinen. En op een grote uitgestrektheid van de aarde zag k een akker, honderd voet in de lengte en evenveel in de breedte en op iedere voet zeven tarwekorrels gezaaid, en iedere korrel gaf honderdvoudig vrucht. Daarop hoorde ik een stem, zeggende: “O, Rome, Rome, uw muren zijn vernield en omvergeworpen. Daardoor zijn uw poorten zonder verdediging, daardoor worden uw heilige vaten verkocht, daardoor zijn uw altaren vernield, en stijgt geen zoete lucht op uit het Heilige der Heiligen. En terstond daarop verscheen Gods Zoon en zei: “Ik zal u zeggen wat dit beduidt. De aarde, die gij zag, betekent iedere plaats waar nu christelijk geloof is. De tuinen betekenen de plaatsen, waar de heiligen hun kronen wonnen. Evenwel leefden er velen van Gods uitverkorenen, zoowel onder de heidenen als in Jeruzalem en op andere plaatsen, die u nog niet getoond zijn. Een akker, honderd voet in lengte en breedte, betekent Rome, want indien alle tuinen van de hele wereld verenigd waren en vergeleken met Rome, voorzeker zou Rome even groot zijn wat de martelaars aangaat, die lichaamspijnen leden, omdat die stad uitverkoren is door Gods liefde. En de tarwe, die gij op iedere voet zag, betekent hen die door vleselijke onthouding en berouw en rein leven het Hemelrijk binnen gingen. En de rozen betekenen de martelaars, die vele plaatsen rood gekleurd hebben door het vergieten van hun bloed. De lelies zijn de leraars, die het heilig geloof predikten en bekrachtigden met woord en daad. En nu moet Ik over Rome spreken, zoals de profeet over Jeruzalem sprak, zeggende: Vroeger woonde er rechtvaardigheid, en waren haar vorsten, vorsten van de vrede. Maar nu is de stad veranderd in een vuilnishoop. O, Rome, indien gij uw dagen wist en kende, dan zoudt gij wenen en u niet verblijden. Voorwaar in vroegere dagen was Rome als linnen, versierd met de schoonste kleuren, van de fijnste draad geweven. De aarde was rood geverfd door het bloed der heiligen, en vermengd met de beenderen der heiligen. Maar nu zijn haar poorten vernield, want haar verdedigers en beschermers zijn in zonde vervallen. De muren zijn omvergeworpen en worden niet verdedigd, want het verlies der zielen wordt niet geteld, maar het priesterschap en het volk dat Gods muren zijn, wordt vernield en in het rond verspreid door de wil van het vlees te volgen en daaraan te voldoen. Gods heilige vaten worden schandelijk verkocht, want Gods sacramenten worden uitgedeeld voor geld en om in de gunst van de mensen te komen. De altaren zijn vernield, want wie het ambt uitoefent met de heilige vaten, zijn handen zijn leeg aan liefde voor God. En hoewel hij waarachtig God in de handen houdt, is zijn hart toch niet vervuld van God, want het is vol van ‘s werelds ijdelheid. Het heiligdom, waar de dienst volbracht wordt, betekent goddelijk verlangen, waaruit 90
liefde zou moeten opstijgen als een geur voor God en de medechristenen, en alle deugden en onthouding. Maar nu wordt het offer in de poort van de tempels verspild, dat is in de wereld. Want alle liefde voor God is overgegaan in onmatigheid en wereldse ijdelheid. Zo is Rome in waarheid, zoals gij zag. Vele altaren zijn vernield. Vele priesters geven meer acht op de wereld dan op God. Toch zult gij weten, dat van de tijd van de ootmoedige Petrus, totdat Bonifatius de zetel besteeg, ontelbare zielen de Hemel zijn binnengegaan. Toch mist Rome Gods vrienden nog niet, die tot God moesten roepen opdat Hij hun te hulp komend, zich over hen erbarmt.
De dokter en de twee gevangenen BOEK 3 - HOOFDSTUK 31 Gods Zoon sprak tot Zijn bruid en zei: “Een dokter kwam van zeer ver naar een onbekend rijk, waar de koning zelf niet regeerde en niet de raadsman was, maar door anderen geregeerd werd. En hij was laf. Daarom scheen hij als een gekroonde ezel op zijn Koninklijke zetel te zitten, en zijn volk ging zich te buiten aan eten en drinken en verloor al het gevoel van eerbaarheid en rechtvaardigheid en haatte allen, die hen de heilzame raad gaf zich op de verwerving der toekomstige goederen des Hemels toe te leggen. Toen de dokter verscheen en zich aan de koning voorstelde en zei dat hij uit een schoon en rijk land kwam en naar het onbekende koninkrijk gekomen was omdat hij de ziekte kende, waaraan het volk leed, was de koning zeer verbaasd en antwoordde: “Ik heb twee mannen in de gevangenis, die morgen onthoofd zullen worden; de ene kan nauwelijks meer ademen, maar de andere is nu sterker en gezetter, dan toen hij de gevangenis binnentrad. Ga daarom naar hen toe en zie wie van hen de sterkste is.” De doktor ging in de gevangenis, bezag de gevangenen en zei tegen de koning: “De man, die volgens u de sterkste heet te zijn, is gelijk aan een dode en kan niet in leven blijven, maar voor de andere bestaat goede hoop.” De koning zei: “Hoe weet ge dat?” De dokter zei: “Het lichaam van de ene is vol kwade sappen en hij kan niet herstellen, maar de ander, die er ondermijnd en uitgeteerd uitziet, zal spoedig gezond worden, indien hij in zachte en goede lucht komt.” Toen zei de koning: “Ik zal mijn grote en wijze mannen tezamen roepen, opdat gij in hun oog door uw wijsheid moogt uitblinken.” De dokter antwoordde: “Doe dat niet, want gij weet, dat uw volk de waardigheid en een van de anderen haat en dat het anderen belastert indien het hun niet op andere 91
wijze kwaad kan doen. Maar wacht en ik zal u alleen mijn wijsheid in het geheim tonen. Want ik heb geleerd het meeste van mijn wijsheid geheim te houden en niet te openbaren, en ik verlang noch zoek eer, noch lof in uw duisternis, terwijl ik in het licht van mijn vaderland geëerd word. En de tijd van genezing is niet gekomen, voor er zuidenwind is en de zon op het middagpunt gekomen is.” De koning antwoordde: “Hoe zal dat kunnen gebeuren in mijn land, want de zon is hier zelden zichtbaar, en wij wonen het noordelijkst van heel de wereld, waar altijd een sterke koude noordenwind woedt. En wat helpt mij uw kennis, en waarom stelt gij de beterschap zo lang uit? Dat gij welbespraakt zijt, zie en hoor ik genoeg.” De dokter antwoordde: “Een verstandig man behoeft niet ongeduldig te zijn. En opdat ik u niet overmoedig en ondankbaar zal schijnen, stel deze twee mannen ter mijner beschikking en ik zal hen voeren naar landen, waar het zachter is en minder waait, en dan zult gij zien, hoeveel mijn woorden en daden waard zijn.” De koning antwoordde: “Wij worden in beslag genomen door gewichtige zaken. Waarom maakt gij misbruik van onze belangstelling, of wat doet ons uw bekwaamheid, als wij blijdschap en vreugde hebben van onze goede dingen, daar die ons verblijden en wij genieten van het goede? En wij verlangen of begeren niets wat in de toekomst onzeker is. Neem echter die mannen mede, waar gij om vraagt. En indien gij iets groots en wonderbaars tot stand brengt of vertoont, dan zullen wij u roemen en eren en uw lof verkondigen.” De dokter nam de mannen mede en bracht hen naar een land waar de lucht gezond was. Daar stierf de een, maar de ander sterkte aan door de krachtige en gezonde lucht, en bleef in het leven. Ik ben die dokter. Ik zond de wereld Mijn woorden en verlang door u de zielen der mensen te genezen. En hoewel Ik de ziekte van vele mensen zag, vertoonde Ik er u twee, in wie gij Mijn rechtvaardigheid en barmhartigheid kunt bewonderen. De ene werd in het geheim door de duivel bezeten en die zou tot in eeuwigheid gepijnigd worden, hoewel zijn daden toch geroemd werden en de mensen rechtvaardig schenen. Maar de ander, dien Ik u toonde, had de duivel openlijk in zijn macht. En hij, zei Ik, zou boeten en gered worden op zijn tijd, hoewel het de mensen niet geopenbaard werd zoals gij geloofde. Want volgens de goddelijke rechtvaardigheid moest de boze geest, die langzamerhand macht over hem gekregen had, hem door Gods barmhartigheid ook weer verlaten, totdat de ziel van het lichaam gescheiden werd. En de duivel kwam met de ziel voor het gerecht, en de rechter zei: “Gij hebt haar gezuiverd en gezift als tarwe. En nu is het aan Mij haar te kronen met een dubbele kroon voor haar belijdenis en biecht. Ga daarom weg van haar, die gij zo lange tijd beproefd hebt.” Daarop zei de rechter tot de ziel: “O gij zalige en gezegende ziel, kom 92
en zie met uw geestelijk oog Mijn heerlijkheid en Mijn vreugde!” Maar tot de andere ziel zei hij: “Omdat geen waar geloof bij u gevonden wordt en gij toch geroemd en geëerd werd als een gelovig Christen, doch de daden die rechtvaardige mensen doen niet bij u te vinden zijn, daarom zult gij geen loon krijgen met de trouwe Christenen. Gij vroeg vaak in uw leven, waarom Ik voor u sterven wilde en Mij zoozeer voor u verootmoedigen. Ik antwoord u, dat dit geloof van de heilige Kerk waar is en dat het trekt en leidt naar de hoogte van het Hemelrijk, en Mijn lijden en Mijn bloed leidt hen het Hemelrijk in. Daarom zal uw ongeloof en uw ijdele liefde u als in het niet doen verzinken, en gij zult met betrekking tot de eeuwige geestelijke dingen tot niets worden. Maar dat de duivel de man niet verliet in het oog van de mensen, daarop antwoord Ik, dat deze wereld is als een herdershut en een zwijnenstal vergeleken bij het paleis of de burcht, waar God woont, en waarin het volk God eert. En daarom, op dezelfde wijze als hij er zo langzamerhand in kwam, ging hij er ook uit.”
De zeven stenen in Birgitta’s kroon BOEK 4 – HOOFDSTUK 124 De Heilige Agnes sprak tot de bruid en zei: “Kom, dochter, en neem de kroon op met zeven kostbare stenen, die voor u gemaakt is. Wat is de kroon anders, dan een bewijs van geduld, dat gesmeed is door droefheid en versierd door God. De eerste steen van uw kroon is de jaspis. Die steen zette Hij in uw kroon, die smadelijk tot u zei dat hij niet wist welke geest er uit u sprak en hij ried u aan liever te gaan spinnen, zoals andere vrouwen doen, dan te redetwisten over de Heilige Schrift, want evenals de jaspis het gezicht verscherpt en vreugde in het gemoed teweeg brengt, zo ontsteekt God vreugde in de ziel door verdriet, verlicht het verstand met betrekking op geestelijke zaken en doodt de onbeteugelde driften van het lichaam. De tweede steen is de saffier. Die wordt in uw kroon gezet door hem, die u prees in uw bijzijn, maar u lasterde achter uw rug. Want evenals de saffier blauw is als de Hemel en het lichaam gezond houdt, zo beproeft de boosheid der mensen de rechtvaardige mens en laat hem al zijn verlangen richten op het hemels goed en bewaart de kracht van de ziel, zodat hij niet hovaardig wordt. De derde steen is de smaragd. Die is er in gezet door hem, die herhaald heeft wat gij volgens hem gezegd hebt, maar wat gij in waarheid evenmin gezegd als gedacht hebt.
93
Want evenals de smaragd broos is en teer en toch fraai en groen, zo verdwijnt ook de laster der mensen, maar versiert toch de ziel als beloning voor haar geduld. De vierde steen is de echte parel. Die wordt er voor u ingezet door hem, die Gods vriend in uw bijzijn laakte, wat u meer verdroot dan wanneer hij u zelf berispt had, want evenals de parel wit is en schoon en het verdriet van de harten lenigt, zo wordt God door verdriet uit liefde de ziel binnen geleid en worden de kwellingen van gramschap en onverdraagzaamheid verstikt. De vijfde steen is de topaas. Die wordt in uw kroon gezet door hem, die niettegenstaande hij bitter en hard tegen u sprak, toch door u gezegend werd. Want evenals de topaas goudkleurig is en reinheid en schoonheid bewaart, is niets schoner en behaaglijker aan God dan dat de mens hem die hem kwaad doet geen kwaad terug doet, maar liefheeft en bidt voor die hem haten. De zesde steen is de diamant. Die is er ingezet door hem, die u lichamelijk onrecht deed, wat gij toch geduldig verdroeg, zonder hem, die u onrecht deed, in opspraak te willen brengen. Want evenals de diamant barst noch breekt onder slagen, zo behaagt het God, dat de mens ter wille van God het onrecht vergeet, dat hem werd aangedaan en altijd denkt aan wat God verdragen heeft ter wille van de mens. De zevende steen is de karbonkel. Die is er ingezet door hem die u een vals bericht bracht en zei dat uw zoon Karl gestorven was, wat gij geduldig verdragen hebt, uw wil geheel overlatende aan die van God. Want evenals de karbonkel schittert in het donker en het allerschoonste is in een ring, zo is het ook met degene, die geduldig is als hij iets verliest, wat hem dierbaar is. God wekt hem op tot liefde voor Hem en laat hem schitteren als een kostbare steen voor het aanschijn der heiligen. O! Dochter, blijf daarom standvastig, want er zijn nog andere stenen nodig om uw kroon te vergroten, want Abraham en Job werden door beproevingen beter en meer bekend en beroemd en Johannes werd heiliger door het getuigen der waarheid.”
Aan Urbanus V. BOEK 4 - HOOFDSTUK 135 Toen zij ‘s nachts in gebeden waakte, was het de bruid, alsof een stem sprak, die uitging van een kring van licht, gelijk de zon. En de stem zei tot haar: “Ik ben Gods Moeder, omdat het Hem zo behaagde. Ik ben ook de Moeder van allen, die in de vreugde van het Hemelrijk zijn. En evenals het de vreugde van het kind vergroot als de moeder een blij gelaat vertoont, wanneer het kind krijgt wat het wenst, zo behaagt het God allen in het Hemelrijk vreugde te geven door de reinheid van Mijn 94
maagdelijkheid en de schoonheid van Mijn deugden, hoewel zij op een ondoorgrondelijke wijze al het goede hebben door de macht van Zijn Godheid. Ik ben tevens de Moeder van allen die in het vagevuur verblijven, want ter wille van Mijn gebeden wordt ieder uur hun straf verzacht, die zij in de naam van de gerechtigheid moesten lijden voor hun zonden. Ik ben tevens Moeder voor alle rechtvaardigen op de aarde, wier rechtvaardigheid Mijn Zoon met de volmaaktste liefde liefhad. En evenals de hand van de Moeder bereid is weerstand te verlenen tegen het gevaar en het kwaad, dat Haar Zoon kon treffen, ben Ik bereid rechtvaardige mensen in de wereld te verdedigen en hen uit alle geestelijk gevaar te redden. In ben ook de Moeder van de zondaars, die zich willen beteren en die de wil hebben niet verder te zondigen. En Ik ben bereid om de schuldigen onder Mijn bescherming te nemen als een liefdevolle Moeder, die wanneer Zij Haar Zoon naakt naar zich toe ziet komen om het zwaard door Zijn doodsvijanden getrokken te ontwijken, Hem redt uit de handen van Zijn vijanden. Zo doe Ik met al de zondaars, die om de barmhartigheid smeken van Mijn Zoon, met ware ootmoed en godvruchtige liefde. Hoor nu, en geef nauwkeurig acht op wat Ik u over twee van Mijn zonen zeg, die Ik u noemen zal. De eerste is Mijn Zoon Jezus Christus, die uit Mijn maagdelijke schoot geboren werd, opdat Hij Zijn liefde tonen en de zielen verlossen zou. Hiervoor spaarde Hij Zijn lichaam geen arbeid en hiervoor vergoot Hij Zijn bloed. En Hij verdroeg alle smaad en doorstond de hevigste smarten en is nu rijk en almachtig in een vreugde die eeuwig duurt. De tweede, die Ik als Mijn zoon beschouw, is hij, die in Gods zetel op de aarde vertoeft, indien hij de geboden van Mijn Zoon gehoorzaamt en Hem liefheeft met volmaakte liefde. De Heilige Geest gaf hem in naar Rome te gaan om de rechtvaardigheid te handhaven, het christelijk geloof te versterken en de heilige Kerk te vernieuwen. En evenals de moeder het kind leidt, waar zij wil, wanneer zij het haar tepels toont, zo leidde Ik hem met Mijn gebeden naar Rome zonder enig lichamelijk gevaar. Maar nu wendt hij Mij den rug toe in plaats van het gelaat en wil hij Mij verlaten. En daartoe lokt en leidt hem een boze geest met list en bedrog. De duivel trekt en verleidt hem, zodat hij naar zijn vaderland terug verlangt. Hij wordt ook gelokt en getrokken door de raad van wereldse vrienden, die zijn liefde hoger achten en zijn wil, dan de glorie van God en Gods wil en de redding der zielen. Als hij nu naar zijn vaderland terugkeert, zal hij spoedig een slag krijgen, zodat zijn tanden zullen klapperen, zijn gezicht verduisterd zal worden en al zijn ledematen trillen. De warmte van de Heilige Geest zal in hem luwen en alle vrienden Gods die voor hem bidden zullen het moe worden. En hij zal rekenschap hebben af te leggen voor wat hij deed als paus, en waarvoor hij in gebreke bleef. 95
Raad aan de oproerlingen tegen koning Magnus BOEK 4 – HOOFDSTUK 141 Gij zult in een visioen vier van Mijn vrienden, die nog in leven zijn, voor Mij zien staan. Een van hen is degene, naar wie de koning luisterde, toen hij wereldlijk gezind was, maar haatte zodra hij godvruchtig begon te leven. Deze vier worden genoemd volgens hun wereldlijke macht. Daarna was het alsof de Maagd tot hen sprak met de volgende woorden: “Ik ben degene, tot wie de engel zei: Ave, gratia plena. En daarom geef Ik Mijn genade aan alle noodlijdenden, welke die begeren. Ik bied Mijn hulp aan tot verdediging van uw rijk tegen Gods vijanden, lichamelijke en geestelijke. Ik bied u Mijn hulp aan, opdat gij er toe zult bijdragen, dat het rijk de koning krijgt, die helpen en het zo besturen kan, dat goede daden en rechtschapen zeden ontstaan. Ik verkondig dat Gods rechtvaardigheid de koning en zijn afstammelingen van dit rijk zal scheiden. Een ander, in het rijk geboren, ditmaal ongenoemd, is door God tot koning uitverkoren. Hij zal het rijk besturen volgens de raad van Gods vrienden en volgens het nu en de behoefte van het rijk zelf. Doe zoals geraden wordt, opdat geen onrecht geschiede aan meerderen en velen u ter zijde staan. Houd deze raad geheim, zowel voor Gods vrienden als voor zijn vijanden, moet gij die verbergen, uitgenomen wanneer gij hem vindt, die wil doen, wat Ik hier zeg, zodat het rijk God meer eer toekent en goede zeden ontstaan en hersteld worden en aan de kroon teruggegeven wordt, wat die verloren heeft. Laat een of meerderen van u naar koning Magnus gaan en hem zeggen: “Wij hebben iets mede te delen, wat de zaligheid van uw ziel aangaat, en wij verzoeken u het geheim te houden als een biecht”, en ook meerdere woorden, die redelijk zijn, indien het u zo belieft. En de betekenis hier van is: Gij hebt in het rijk en er buiten de slechtste naam, die een Christen hebben kan. En dit is gemakkelijk te geloven, want gij hebt de mensen meer lief dan God, of uw eigen ziel of uw eigen vrouw. Ten tweede weten wij niet, in hoever gij het waar geloof hebt, want de Kerk had u verboden de Mis bij te wonen, maar gij hebt u daaraan niet gestoord, en ging naar de Kerk zo goed als vroeger. Ten derde berooft gij het land en berooft gij onze kroon. Ten vierde hebt gij Schonen verraden en uw dienaren en onderdanen, die u dienden en uw zoon en u en uw zoon willen dienen, die het land terecht onder onze kroon willen behouden en de vijanden van de kroon benadelen willen. Gij laat hen in de handen van uw grootste vijand, zodat zij nooit zeker zijn van hun goed of hun leven, zoolang gij leeft. Wilt gij uw misdaden en zonden beteren en het land terug winnen, dan willen wij u gaarne dienen. Indien gij zelf niet wilt, geef ons dan uw zoon en verlaat het land. 96
Of wel laat hem de kroon onder de gezworen verplichting het land terug te winnen, naar de raad en de ambtenaren te luisteren en het volk in het goede te steunen. Anders is het een ander, die Gods koning worden zal. Want God heeft even grote macht over jongen als ouden, en evenals vroeger de macht om iemand te doen sterven en iemand uit het land te verdrijven, en zal alles besturen en kan volgens Zijn vast besluit, wat Hij wil, verlengen of verkorten. Het is mogelijk dat zij niet willen gehoorzamen. Zoek dan in het geheim uw vrienden en daar er enige ridders zijn die zich aan uw zijde scharen, zeg hun openlijk wat gij de koning in het geheim zei, en zegt, dat gij geen ketter of verrader dienen wilt, noch diens zoon, indien hij zijn vader navolgt, en kies u dan een hoofdman die uit naam van de kroon oorlog voert. Is het die die Mijn zoon gekozen heeft, zo moet hij standvastig blijven, is hij het niet, zo wordt hij uitgeschrapt. Gij moogt raad en geld geven, Ik geef stoutmoedigheid en een mannelijk hart, en die niet wil, zal gehoorzamen. Wil de koning het land verlaten, zal geen van u hem volgen.”
VOORWOORD BOEK 5: HET VRAGENBOEK Hier begint het vijfde boek van de hemelse openbaringen van Christus aan de heilige Birgitta van Zweden. Dit boek wordt terecht ‘Het vragenboek’, genoemd omdat de beschrijving geschiedt in vragen, waarop Christus de Heer wonderbaarlijke antwoorden geeft. En die antwoorden werden aan genoemde vrouwe op even wonderbaarlijke wijze geopenbaard, zoals zij zelf en haar biechtvader in het nabij zijn van getuigen dikwijls bevestigden. Want toen zij eens te paard naar Vadstena reed met verscheidene bekenden, die in haar gevolg reden, begon zij onderweg haar gemoed biddend tot God te verheffen, en werd toen verrukt in de geest en scheen buiten zich zelf, zodat zij afwezig was van haar lichamelijke zinnen en verzonken in verrukking van de geestelijke contemplatie. In de geest zag zij toen een ladder op het veld, waarvan het bovenste gedeelte tot aan den Hemel reikte, en bovenaan zag zij Jezus Christus de Heer in de Hemel op een wonderbaarlijke troon zitten als een rechter, die het vonnis uitspreekt en aan Zijn voeten stond de Maagd Maria en rondom de troon een ontelbare heerschare van engelen en een grote menigte heiligen. En midden op de ladder zag genoemde Vrouwe Birgitta een haar bekende geestelijke, die toen nog leefde en grote theologische kennis had, maar vol bedrog en leugen was. Hij had in zijn ongeduldige en onrustige gebaren meer van een duivel dan van een geestelijke. Genoemde vrouwe zag namelijk zijn gedachten en al de innigste aandoeningen van zijn ziel. 97
Zij zag ook hoe hij zijn gedachten en gevoelens aan Christus voorstelde, die als rechter op den troon zat; onrustig en geen meester over zijn gebaren stelde hij zijn gedachten aan Christus voor in den vorm van vragen, zoals hieronder volgt. En toen hoorde en zag Vrouwe Birgitta in de geest, hoe Christus, de rechter, met kalme en waardige gebaren deze vragen beantwoordde, iedere vraag afzonderlijk met grote wijsheid. Toen genoemde vrouwe in die enkele openbaring heel dit boek in zich had opgenomen en genoemd slot reeds nabij was, greep iemand uit haar gevolg het paard bij de teugels en raakte Birgitta aan om haar uit haar verrukking te wekken. Toen zij tot zichzelf gekomen was, beklaagde zij het zeer dat zij daardoor beroofd was van zulk een groot hemels geluk. En dit vragenboek prentte zich zo sterk in haar ziel en geheugen, alsof het op marmer gegrift was. En zij schreef het zelf dadelijk in haar moedertaal op, en haar biechtvader vertaalde het in de boekentaal, op dezelfde wijze als hij andere boeken placht te vertalen. Dit vragenboek is verdeeld in vragen, die ook weer onderverdeeld zijn in vragen. Het bestaat uit 16 vragen en in ieder van deze wordt Christus, de rechter, ondervraagd, en geeft hij een klaar en wonderbaarlijk antwoord zodat iedere vraag weer een zeker aantal andere vragen inhoudt. Daarop volgens de antwoorden, zoals uit de loop van het boek duidelijker blijkt.
BOEK 5 - HOOFDSTUK 1 –VRAAG 1 De heilige Birgitta zei: “Ik zag in de Hemel een stoel, waarop onze Heer Jezus Christus zat als rechter, en de Maagd Maria zat aan Zijn voeten en een ontelbare heerschare van engelen en heiligen. En een zeer geleerde monnik verscheen op de hoogste sport van een ladder, die op de grond stond en tot aan de Hemel reikte. En de monnik scheen tegen de rechter te spreken met ongeduldige gebaren. Hij scheen onrustig en zichzelf geen meester, alsof hij vol bedrog en boosheid was, en vroeg: “O rechter, Ik vraag u, u gaf mij mijn mond, waarom mag ik niet spreken, zoals het mij belieft? U gaf mij oren, waarom mag ik de dingen niet horen, die mij believen? U gaf mij ogen, waarom mag ik er niet mee zien wat mij behaagt? U gaf mij handen, waarom mag ik er niet mee doen, wat mij aangenaam en genoeglijk is? U gaf mij voeten, waarom mag ik niet gaan volgens mijn begeerte?” De rechter, die op de stoel zat en wiens gebaren zeer bescheiden waren en kalm, antwoordde en zei: “O! Mijn vriend, Ik gaf u een mond, opdat gij op verstandige wijze 98
spreken zoudt over de behoefte en het nut van uw ziel en uw lichaam alsook over de dingen die strekken tot Gods eer. Ten tweede gaf Ik u ogen, opdat gij boze dingen zien zoudt en ze ontvlieden en de goede dingen die gij zag navolgen. Ten derde gaf Ik u oren, opdat gij luisteren zoudt naar de dingen, die waar zijn en welvoeglijk. Ten vierde gaf Ik u handen opdat gij er mee doen zoudt, wat noodzakelijk is voor het lichaam en onschadelijk voor de ziel. Ten vijfde gaf Ik u voeten, opdat gij de liefde voor de wereld ontvlieden zoudt en gaan, daar waar rust is voor uw ziel en naar Mij, uw Schepper en Verlosser.”
VRAAG 3
Daarna verscheen dezelfde monnik als te voren op zijn ladder en zei: “O! rechter, ik vraag u: Waarom gaf u ons zintuigen, indien wij ons niet bewegen mogen en leven volgens die zintuigen? En waarom gaf u ons eten en drinken en andere aangename dingen tot onderhoud van het lichaam, zo niet om te leven en te eten zoveel wij wensen? Waarom gaf u ons een vrije wil, zo niet om onze eigen wil te volgen? Waarom gaf u ons een hart en een wil, indien niet om lief te hebben wat het aangenaamst en het genoeglijkst is?” De rechter antwoordde: “O! Mijn vriend, Ik gaf de mensen zintuigen en verstand om de weg van het leven te zien, die lief te hebben en te volgen, en de weg van de dood te ontvlieden. Ik gaf voedsel tot nooddruft van de mens en tot onderhoud van zijn lichaam opdat de mens kracht zou hebben voor geestelijk werk ter ere van God en opdat hij niet door onmatigheid ongeschikt voor de arbeid zou worden en verzwakken zou. Ik gaf de mens een vrije wil, opdat hij zijn eigen wil zou opofferen voor Mij, zijn God, en aldus des te groter loon krijgen. Ik gaf den mens een hart, opdat hij daarin zou opsluiten zijn God, die ondoorgrondelijk is en overal aanwezig, en opdat de gedachte aan Hem en de vreugde in hem zou zijn met Mij en in Mij.”
99
HOOFDSTUK 3 - VRAAG 5
De monnik verscheen als te voren zeggende: “O! rechter, waarom hebt gij wormen geschapen, die schade toebrengen en tot niets dienen? Waarom hebt gij wilde dieren geschapen, die ook de mens benadelen? Waarom zendt gij ziekte en pijn? Waarom duldt gij en veroorlooft gij de boosheid en slechtheid van vele onrechtvaardige rechters, die hun onderdanen dwingen en plagen als gekochte slaven? Waarom wordt ook lichaam van den mens in het stervensuur geplaagd?” De rechter antwoordde: “Ik, God en rechter, schiep Hemel en aarde en al de dingen, die er in zijn, en niet zonder doel en niet zonder gelijkenis met geestelijke dingen. Want de zielen van heilige mensen gelijken de heilige engelen, die eeuwig leven en zalig zijn, en de zielen van onrechtvaardige mensen gelijken duivels, die tot de eeuwige dood gedoemd zijn. Omdat gij Mij vraagt, waarom Ik wormen schiep, antwoord Ik u, dat Ik die schiep om de grote macht te tonen van Mijn goedheid en wijsheid. Want hoewel zij onheil kunnen stichten, doen zij dat toch niet zonder Mijn toestemming en ter wille van zonde, en opdat de mens, die weigerde zich te onderwerpen aan Mij, die de Hoogste is, er over treuren zal dat de geringste dingen hem onheil kunnen brengen, en opdat hij weten moge, dat hij niets vermag zonder Mij welke de onredelijke dieren dienen en gehoorzamen. En waarom Ik wilde dieren schiep, daarop antwoord Ik, dat al de dingen, die Ik schiep, niet alleen goed waren, maar ook bijzonder goed en geschapen tot nut en beproeving voor de mens, of tot nut van andere dingen, en opdat de mens des te ootmoediger dienen zou Mij, zijn God, naarmate hij heerlijker en gelukkiger is dan andere schepselen. Toch veroorzaken dieren vaak schade om twee redenen: ten eerste tot lering en tot straf van slechte mensen, opdat zij uit de ongelukken begrijpen, dat zij Mij gehoorzamen moeten, hun hoofd; ten tweede om de deugd en loutering van goede mensen te bevorderen. En omdat de mens zondigde en opstond tegen Mij, zijn God, daarom stonden tegen Hem op al de dingen, die Hem moesten dienen en onderdanig zijn. En het lichaam wordt door ziekte aangetast, opdat de mens zich in acht zou nemen en geestelijke zelfbeheersing leert en geduld door de beteugeling van zijn begeerten en niet toegeeft aan overvloed en onmatigheid. Onrechtvaardige rechters worden door Mij geduld en verdragen tot loutering van andere mensen. Zoals het goud in het vuur gereinigd wordt, wordt de ziel gereinigd door de slechtheid van onrechtvaardige mensen en leert de mens nalaten wat nagelaten moet worden. Zo verdraag Ik met geduld de slechtheid der mensen, opdat het kaf van de duivels gescheiden zou worden van het koren van de goede mensen, en hun lust verzadigd volgens Mijn goddelijke rechtvaardigheid. 100
En het is rechtvaardig, dat het lichaam gekweld zal worden in het stervensuur, opdat de mens gepijnigd wordt voor zijn zonden. Omdat hij zondigde door ongeoorloofde begeerte, is het rechtvaardig, dat hij geplaagd wordt door geoorloofde kwelling en smart. Daarom begon voor sommigen op aarde de dood en is die in de hel zonder einde, en eindigt de dood voor anderen in het vagevuur, waarna de eeuwige vreugde voor hen begint.”
BOEK 5 - HOOFDSTUK 6 VRAAG 8
De monnik verscheen als vroeger, zeggende: “O! Rechter waarom veroorlooft Gij, dat afgoden in de tempel geplaatst worden en geëerd als U zelf, daar Uw rijk in eeuwigheid is boven al het andere? Waarom vertoont U de mens Uw heerlijkheid niet hier in het leven, opdat hij er des te inniger en met des te meer liefde naar verlangt? Waarom vertonen de engelen en heiligen zich hier op aarde niet, daar hun heerlijkheid en heiligheid groter is dan die van al het andere? En daar de kwellingen van de hel alles in vreselijkheid overtreffen, waarom laat Gij die de mensen hier in dit leven niet zien, opdat zij ze ontvluchten? En daar de duivels afschuwelijker en verfoeilijker zijn dan al wat denkbaar is, waarom verschijnen zij dan niet aan de mensen, opdat niemand hen volgen en gehoorzamen zou?” De rechter antwoordde: “O! Mijn vriend, Ik ben God, de Schepper van alle dingen. Ik doe bozen niet meer onrecht dan goeden, want Ik ben de rechtvaardigheid zelf. Volgens Mijn rechtvaardigheid wordt het Hemelrijk verkregen door vast geloof, door verstandige hoop en door gloeiende liefde. Want men denkt meer aan dat wat het hart het innigst liefheeft, en dat wordt ook met meer aandacht geëerd en vereerd. Er worden afgoden in de tempel geplaatst, al zijn dat geen goden, en al hebben die niets geschapen, want er is geen andere Schepper dan Ik, één God, Vader en Zoon en de Heilige Geest. Toch worden die afgoden door velen meer bemind, opdat voorspoed het deel van de mensen wordt, dan Ik bemind wordt, opdat zij door Mij zalig worden mogen. Indien Ik nu de dingen verwoestte, die de mensen meer beminnen dan Mij en liet Ik hen Mij vereren tegen hun wil, dan deed Ik hun onrecht, doordat Ik hun de vrije wil ontnam en dat wat zij begeren. Want, omdat zij niet in Mij geloven, en in hun hart iets anders hun begeerlijker is dan Ik het ben, laat Ik hen door daden tonen wat zij inwendig liefhebben en begeren. En omdat zij de geschapen dingen meer liefhebben dan Mij, de Schepper, die Zich openbaart door daden en tekens, wat de 101
mensen zien indien zij hun verstand gebruiken, daarom zijn zij blind en hun afgoden vervloekt, en daarom moesten die verwoest worden en de mensen vervloekt voor hun dwaasheid, omdat zij niet willen begrijpen hoe heerlijk Ik, God, ben, die de mens schiep en hem verloste door Mijn liefde. Maar waarom Mijn heerlijkheid niet gezien wordt, daarop antwoord Ik: Mijn heerlijkheid is onmetelijk en overtreft alles in schoonheid en goedheid. Indien Mijn heerlijkheid zichtbaar was in al haar grootheid, zou het vergankelijk lichaam van de mens zwak worden en ziek en ongeschikt voor lichamelijke arbeid ten gevolge van de blijdschap van de ziel. Opdat het geloof beloond zal worden en het lichaam geschikt zal zijn voor de werken van liefde, zonder welke niemand het Hemelrijk binnentreedt, wordt Mijn heerlijkheid enige tijd verborgen, om door verlangen en geloof eeuwig des te zaliger te schijnen. En waarom de heiligen niet te zien zijn in hun ware gestalte, daarop antwoord Ik: Indien de heiligen zich in het openbaar vertoonden en zich in hun glorie met de mensen onderhielden, zouden zij geëerd worden zoals Ik zelf, en werd het geloof niet beloond. En het zwakke lichaam zou het gezicht der heiligen niet kunnen verdragen. En Mijn rechtvaardigheid gedoogt niet, dat zulk een grote glans gezien wordt door zulk een grote gebrekkigheid. Daarom worden Mijn heiligen gehoord, noch gezien in hun ware gestalte, opdat Mij alle glorie gegeven zal worden en opdat de mens weet, dat hij niemand mag liefhebben boven Mij. Indien Mijn heiligen toch af en toe zichtbaar zijn, dan zijn zij dit toch niet in al hun glorie, maar in de gedaante, waarin zij zonder gevaar kunnen en mogen gezien worden. En waarom de straffen van de hel niet zichtbaar zijn, daarop antwoord Ik: Indien de kwellingen der hel te zien waren, dan verstijfde de mens van schrik, en zocht hij het Hemelrijk uit vrees en niet uit liefde. En opdat men streeft naar de vreugde van het Hemelrijk, niet alleen uit vrees voor de kwellingen van de hel, maar ook uit liefde tot God, worden de kwellingen van de hel de mens verborgen. En evenals goede mensen en heiligen de onmetelijke vreugde van het Hemelrijk niet leren kennen, voor de ziel van het lichaam scheidt, evenmin kennen de slechte mensen de pijnen van de hel, voor de ziel van het lichaam gescheiden is, maar dan zullen zij die ondervinden in een omvang, waarvan zij zich te voren geen denkbeeld konden vormen. En waarom de duivels niet zichtbaar zijn, daar antwoord Ik op: Indien de duivels te zien waren even afschuwelijk en verschrikkelijk als zij zijn, dan verloren zij, die hen zagen, hun verstand en zou hun hart verstijven en heel het lichaam beven. Opdat de mens geheel bij zijn zinnen zijn zal en het hart geheel toegankelijk voor liefde voor Mij en het lichaam geschikt voor arbeid en Mijn dienst, wordt de boosheid van de duivels verborgen en ziet niemand hoe afschuwelijk zij zijn. 102
BOEK 5 - HOOFDSTUK 14 VRAAG 16
En op hetzelfde ogenblik zei de rechter tot de monnik: “O! Mijn vriend, gij deed Mij vaak scherpzinnige vragen. Nu vraag Ik u, waarom uw ziel, die begrijpt wat goed en slecht is, wereldse dingen meer liefheeft dan het Hemelrijk, en waarom gij niet leeft zoals uw verstand u ingeeft te leven.” De monnik antwoordde: “Omdat ik handel tegen beter weten in en mijn zinnen het verstand laat overheersen.” De rechter antwoordde: “Daarom zal uw geweten uw rechter zijn!” Daarop zei Christus tot de bruid: “Zie, hoe niet alleen de boosheid van de duivels, maar ook het bewustzijn van het kwaad de mens beheerst, en dat komt, omdat de mens de verleiding niet weerstaat, zoals hij moest. Maar zo deed de magister die gij niet kent, toen de geest neerdaalde en hem zo sterk verleidde, alsof alle ketters voor hem stonden en uit één mond spraken: “Wij zijn de waarheid.” Maar hij geloofde niet wat hij zag en hoorde, of had een ongehoord zelfvertrouwen; daarom werd hij gered en werd door kennis verlicht van het begin zelfs tot alfa en omega, zoals hem beloofd was. En nu, Mijn vriend, zal Ik een einde maken zowel aan u, als aan het beantwoorden van uw gedachten, en gij zult uw leven eindigen. Nu zult gij ondervinden, hoe nuttig u uw welsprekendheid en de gunst der mensen is. O, hoe gelukkig zoudt gij geweest zijn, indien gij uw belofte gehouden had en de orderegels gevolgd en gehoorzaamd had.” Daarop zei Gods Geest tot de bruid: “O, Mijn dochter, de man, die gij meent dat deze dingen gevraagd heeft, leeft nog op aarde, maar dit zal zijn laatste dag zijn. Zijn verborgen gedachten zijn u getoond in beelden, niet tot grote schande en spot van hemzelf, maar tot redding van andere zielen. En nu zal er een einde komen aan zijn hoop en zijn leven en daarmee aan zijn gedachten en begeerten.”
103
Christus maant Birgitta aan tot zachtmoedigheid BOEK 6 - HOOFDSTUK 6 Ik ben uw Schepper en bruidegom. Gij, Mijn nieuwe bruid, hebt op vier verschillend wijzen misdreven. Ten eerste zijt gij in uw hart ongeduldig geweest over woorden die gesproken werden. Ik, daarentegen, heb ter wille van u geselslagen verdragen, en toen Ik voor de rechter stond, heb Ik gezwegen. Ten tweede hebt gij met bittere woorden geantwoord en hebt gij uw stem luid verheven en verwijten uitgesproken, terwijl Ik, die met spijkers aan het kruis genageld werd, Mijn blikken naar de Hemel richtte en Mijn mond niet opende. Ten derde hebt gij Mij versmaad, ter wille van wie gij geduldig alles verdragen moest. Ten vierde zijt gij geen goed voorbeeld geweest voor uw medechristenen, die verdwaald geraakt waren en die door uw geduld op de goede weg terug moesten komen. Daarom wil Ik, dat gij voortaan uw woede bedwingt. Indien iemand die opwekt, spreek dan niet voor de woede uit uw gemoed verdreven is; en als uw gemoed tot kalmte gekomen is en gij over de aanleiding tot gramschap nauwkeurig hebt nagedacht, spreek dan met zachtmoedigheid. En als het nutteloos is om te spreken en gij er niemand goed mee doet en door zwijgen niet zondigt, dan is het verdienstelijker om te zwijgen.
Het gebed van de Maagd Maria voor Sigvid Ribbing BOEK 6 – HOOFDSTUK 23 De Maagd sprak tot Haar Zoon, zeggende: “O Mijn Zoon, gezegend zijt Gij. Ik bid U om erbarmen voor deze rover, voor wie Uw bruid wenend bidt.” De Zoon antwoordde: “O, Mijn Moeder, waarom bidt gij voor hem? Hij heeft drie diefstallen begaan. Eerst bestal hij Mijn engelen en uitverkorenen. Ten tweede stal hij het lichaam van vele mensen, want hij scheidde de ziel van het lichaam, voor het natuurlijk stervensuur gekomen was. Ten derde stal hij de bezittingen van vele onschuldige mensen. Eerst bestal hij de engelen, want hij ontnam hun de zielen van vele mensen, die aan hun zorgen zouden toevertrouwd worden, doordat hij mensen met lichtzinnige woorden en slechte daden en voorbeelden verleidde tot kwaad en doordat hij de boosheid van slechte mensen duldde en hen in het kwade aanmoedigde door hun niet te straffen, terecht te wijzen of te kastijden, zoals de rechtvaardigheid eiste. 104
Ten tweede liet hij in zijn woede vele onschuldige mensen doden. Ten derde stal hij de bezittingen van onschuldige mensen. Drie andere slechte eigenschappen zijn hier het gevolg van: ten eerste eerzucht, ten tweede een losbandig leven, ten derde hoogmoed, zodat hij in niemand zijn gelijke ziet. Zie, zo is hij, voor wie gij bidt. Gij ziet Mijn rechtvaardigheid en wat een ieder toekomt. Wat heb Ik de moeder van Jacobus en Johannes geantwoord, toen zij tot Mij ging en smeekte dat de een aan Mijn rechterhand mocht zitten en de ander aan Mijn linker? Ik antwoordde: Mijn kelk zult gij wel drinken, doch het zitten aan Mijn rechter of linkerhand komt Mij niet toe aan u te geven, maar aan degenen, wie het bereid is door Mijn Vader.” De Moeder antwoordde: “Gezegend zijt Gij, Mijn Zoon, vol rechtvaardigheid en erbarmen. Ik zie Uw rechtvaardigheid als vuur en als de machtigste berg, en haar durft niemand naderen, maar Ik zie ook Uw tedere barmhartigheid. O! Mijn Zoon, tot die tedere barmhartigheid spreek Ik, want hoewel Ik iets weet wat de rover enigszins rechtvaardigen kan, zal dit hem niet helpen, indien Uw barmhartigheid daar niet toe bijdraagt. Hij is als het kind, dat een mond heeft en ogen, handen en voeten, en toch niet praten kan met de mond en het vuur en de klaarheid van de zon niet zien, noch onderscheiden kan en niet met de voeten lopen, noch met de handen werken kan. Zo is deze rover. Zijn oren waren van zijn geboorte af doof voor het goede; zijn ogen verduisterd om waar te nemen wat in het verschiet lag; zijn mond gesloten voor Uw lof, en zijn handen waren wat goede werken voor God aangaat geheel onmachtig, en wel zo volkomen, dat alle deugd en alle goedheid voor hem als dood waren. Toch scheen hij met één voet in twee voetsporen te staan. Want menigmaal heeft hij inwendig verlangd naar iemand die hem leren zou hoe hij zich beteren kon, opdat God hem meer genadig wezen zou, God voor wie hij gaarne zijn leven zou willen geven. Hij stond in het ene voetspoor door zijn voortdurende vrees en angst voor de zware eeuwige straf. In het tweede door zijn verdriet over het verlies van het Hemelrijk. Daarom, o Mijn zoetste Zoon, erbarm U over hem ter wille van Uw goedheid en Mijn gebeden, daar Ik U in Mijn schoot gedragen heb.” De Zoon antwoordde: “Gezegend zijt gij, Mijn dierbare Moeder, Uw woorden zijn vol wijsheid en rechtvaardigheid, en omdat alle wijsheid en erbarmen in Mij zijn, schonk Ik hem tot vergelding van de drie goede dingen die hij ter Mijner eer gedaan heeft, drie goede gaven: Ik zond hem Mijn vriend, die hem de weg wees, omdat hij de wil had zich te beteren; en omdat hij de eeuwige straf vreesde, leerde Ik hem die beter begrijpen, zodat hij die in al haar ontzetting in zich kon opnemen. Omdat hij zoveel verdriet had over het verlies van het Hemelrijk, versterkte Ik zijn hoop, zodat zijn verlangen nu inniger is dan vroeger en hij op een betere en verstandigere wijze bevreesd is.” 105
Daarop zei Maria: “Gezegend zijt Gij, Mijn Zoon, door ieder schepsel in den Hemel en op aarde, omdat Gij in Uw rechtvaardigheid de rover deze drie gaven als vergelding schonk. Nu bid Ik U ook, U toch te verwaardigen hem Uw erbarmen te geven, want Gij doet niets zonder erbarmen. Geef hem daarom in Uw barmhartigheid een genade voor Mijn gebed en een andere voor dat van Uw dienaren, die Mij aanroepen om voor hem te bidden. En geef hem een derde genade voor de gebeden en tranen van Mijn dochter, Uw bruid.” De Zoon antwoordde: “Gezegend zijt gij, Mijn liefste Moeder, Heerseres der engelen en Koningin der Hemelen. Uwe woorden zijn Mij zoet als de beste wijn en aangenamer en liefelijker dan alles wat denkbaar is, en zijn in alles steeds wijs en rechtvaardig bevonden. Gezegend zij Uw mond en Uwe lippen, waarvan alle erbarmen uitgaat voor zondaars en bozen. Gij wordt de Moeder der barmhartigheid genoemd, en Gij zijt het in waarheid, want Gij ziet het ongeluk van allen en nijgt Mij tot erbarmen. Vraag wat Gij wilt, Uw liefde zal U bijstaan en ook Uw gebed zal niet vergeefs zijn.” Toen zei de Moeder: “O Mijn Zoon en Mijn Heer, deze rover is in groot gevaar, want het is alsof hij met een voet in twee sporen staat. En opdat hij vaster moge staan, geef hem wat Mij het allerdierbaarst is, Uw heilig en rein lichaam, dat Gij van Mij gekregen hebt na een onbevlekte ontvangenis. Uw lichaam is het snelste geneesmiddel voor de zieken; het geeft blinden het gezicht, doven het gehoor, kreupelen de gang; het geeft de handen bezigheid, het is de sterkste en hechtste pleister, waardoor de zieken spoedig kracht en gezondheid terugkrijgen. Geef het hem, opdat hij hulp krijgt door Uw lichaam en zich er over verheugt met warme liefde. Ten tweede bid Ik U, dat Gij U verwaardigt hem te tonen, wat hij doen moet om U gunstig te stemmen. Ten derde bid Ik U, dat hij leert zijn lichaam te beheersen, ter wille van de gebeden van hen, die voor hem bidden.” De Zoon antwoordde: “O! Mijn liefste Moeder, Uw woorden zijn Mij zoet als honig. Maar omdat Ik rechtvaardig ben en U niets geweigerd mag worden, zal Ik als een wijs meester Uw gebed overdenken. Niets omdat Ik ook maar veranderlijk ben, of omdat Gij dit alles niet weet en dit alles niet in Mij ziet, maar Ik draal ter wille van Mijn bruid, opdat zij Mijn wijsheid moge verstaan.”
106
Wee over de rover! BOEK 6 – HOOFDSTUK 25 Gods Zoon sprak drie jaar later tot Zijn Bruid: “Vroeger heb Ik u een schoon lied over de rover laten horen en de schoonste gave en het schoonste geneesmiddel heb Ik u getoond. Maar nu zing Ik hem geen lied van redding en zaligheid, maar een lied van jammer en wee. Want indien hij zich niet spoedig bekeert, zal hij Mijn vreselijke rechtvaardigheid leren kennen, want zijn dagen zullen verkort worden en zijn nakomelingen zullen onvruchtbaar zijn. De goederen en rijkdommen die hij verzameld heeft zullen hem ontnomen worden en hij zal veroordeeld worden als de boosaardigste rover en de ongehoorzaamste zoon die de vermaning van zijn vader in de wind slaat. En dit gebeurde, want hij wilde zich niet beteren. Aan hen, die de kroon en het schild gekregen hebben, magister Mattias te Linköping en bisschop Heming te åbo. BOEK 6 – HOOFDSTUK 34 De Maagd Maria sprak: “Mijn Zoon is als de koning, die een belangrijke stad had, waar zeventig hoofden waren, en in ieder district was er niet meer dan één, die de koning getrouw was. Toen zeiden zij, die trouw waren, tegen de trouwlozen, dat hun van de koning niets anders toekwam dan dood en verdoemenis. Daarom schreven zij aan een vrouw, die de vertrouwde van de koning was, en verzochten haar voor hen te bidden. Zij vroegen haar ook de koning aan te moedigen om hen te vermanen, opdat zij zich daardoor zouden beteren. Toen zij zich tot de koning wendde en Hem om hun welzijn bad, antwoordde de koning: “Er wacht hun niets dan de dood en de dood zijn zij waard. Toch zal Ik hun op uw bede twee woorden schrijven. In het eerste woord zijn drie dingen begrepen: ten eerste verdoemenis, die zij verdienden; ten tweede armoede, ten derde schande en oneer, vanwege hun daden. Het tweede woord is, dat wie zich verootmoedigt genade zal krijgen en het leven behouden.” Toen de brief van de koning, waarin deze woorden geschreven stonden, de trouweloze mannen bereikte, zeiden enkelen van hen: “Wij zijn even sterk als de koning, en daarom zullen wij ons verdedigen.” Anderen zeiden: “Wij bekommeren ons om leven noch dood en geven niet veel om wat komen zal.” Weer anderen zeiden: “Vals en verzonnen is, wat wij hoorden, want de woorden in deze brief kwamen nooit voort uit den mond van de koning.” 107
Toen de trouwe mannen het antwoord hoorden, schreven zij voor de tweede maal aan de vrouw, die de dierbaarste vertrouwde van de koning was, en zeiden: “De trouwlozen geloven noch de woorden van de koning noch de onze; verzoek daarom de koning enige tekens te zenden van geloofwaardigheid of wijsheid, waaruit zij besluiten kunnen, dat de woorden werkelijk uit de mond van de koning zijn voortgekomen.” Toen de koning dat hoorde, zei hij: “Twee dingen komen de koning toe: de kroon en het schild. Vooral de kroon mag niemand dragen dan de koning, en het schild van de koning sticht vrede tussen hen die twisten. Daarom zal Ik hun de kroon en het schild zenden, misschien geloven zij dan Mijn woorden en zullen zij niet meer vertoornd zijn.” Met deze koning wordt Mijn Zoon bedoeld, die de koning der glorie is en de Zoon van God en van Mij. Zijn stad is de wereld, waar zeventig talen gevonden worden, en zeventig districten, en in iedere taal is er één, die de vriend van Mijn Zoon is, want er is geen taal, waar geen vrienden van Mijn Zoon gevonden worden, die hetzelfde geloof zijn toegedaan en dezelfde liefde koesteren. Maar Ik ben de vrouw, die de vertrouwde van de koning is. En Mijn vrienden, die weten, dat de wereld veel ongeluk verdiend heeft, zonden hun gebeden naar Mij op en smeekten Mij, Mijn Zoon tot zachtheid te bewegen tegenover de wereld, en Mijn Zoon, bewogen en verzacht door Mijn gebeden en die van Zijn heiligen, zond de wereld de woorden uit Zijn mond, in eeuwigheid door Hem voorzien; en opdat zij door niemand als onwaar beschouwd zouden worden, draag Ik om de waarheid er van te getuigen als bijzonder teken de kroon en het schild van de koning; de kroon voor de macht, die sommigen gegeven werd tegenover boze geesten; het schild als het zinnebeeld van de vrijheid, dat aan anderen gegeven werd om vrede te stichten tussen hen, die het oneens zijn, en om onenige harten te verenigen en aan te manen tot eendracht en liefde. En Mijn Zoons woorden zijn feitelijk niet meer dan deze twee, want zij houden niets anders in dan vloek en erbarmen. Vloek over hen, die zich blijven verzetten tegenover God; erbarmen voor hen, die zich verootmoedigen.” Hierop sprak de Zoon tot de Moeder en zei: “Gezegend zijt gij! Gij zijt als de moeder, die uitgezonden werd om een vrouw voor de zoon te vinden. Zo zond Ik U naar Mijn vrienden, welke met Mij de ziel van de uitverkorenen verenigen tot een geestelijk huwelijk, zoals het God behaagt. Voor de grote barmhartigheid en liefde, waarmee Gij voor de zielen ijvert, geef Ik U daarom macht over de kroon en over het schild, opdat Gij die niet alleen kunt geven aan twee mensen, maar ook aan anderen, naar het U behaagt. Gij zelf zijt vol barmhartigheid, en trekt daarom al Mijn barmhartigheid naar de zondaars. Gezegend hij die U dient, want hij zal in leven noch sterven verlaten worden.” 108
Daarop sprak de Moeder tot de bruid: “Er staat geschreven, dat Johannes de Doper voor Mijn Zoons aangezicht ging, maar niet allen zagen hem, want hij was in de woestijn. Zoo ga Ik met Mijn barmhartigheid vooraan het zo zeer gevreesde oordeel van Mijn Zoon. Zeg daarom uit Mijn naam tot hem, die de kroon heeft, dat zo vaak hij Mijn Zoons Geest en warmte in zich voelt, hij over hem, die door de boze geesten bezocht wordt, de volgende woorden leest: Uit naam van God, de Vader, de Zoon en de Heiligen Geest, Schepper van Hemel en aarde en Rechter over al wat is, die tot onze redding Zijn gezegende Zoon zond in de schoot van de H. Maagd, gebied Ik u, onreine geest, ter wille van Gods glorie en de gebeden van de Moeder Gods, dat gij het lichaam van dit door God geschapen schepsel verlaten zult, uit naam van Hem, die geboren werd uit de Maagd Maria: Jezus Christus, die één God is met God de Vader en met de Heiligen Geest. Zeg daarna uit Mijn naam aan hem, die het schild heeft: Gij hebt Mij vaak als uw zendeling naar God gezonden, opdat Ik Mijn Zoon voor u bidden zou. Nu verzoek Ik u, met Mijn boodschap te gaan naar het hoofd van de H. Kerk; want al troonde zelfs Lucifer daar in eigen persoon, dan zouden toch Mijn Zoons woorden vervuld worden, volgens Zijn wil. Als hij in Frankrijk komt en de vorsten voor Hem verschijnen, dan moet hij in hun tegenwoordigheid deze woorden zeggen: God, die met de Vader en de Heiligen Geest de Schepper van alle dingen is, Hij die zich verwaardigde neder te dalen in de schoot van de Maagd en de menselijke natuur met Zijn Godheid te verenigen zonder Zijn Godheid te verliezen, Hij die de mensen zo met Zijn liefde omhelsde, dat, toen Hij de lans en de scherpe spijkers en al de folterwerktuigen voor zich zag, liever sterven wilde en Zijn spieren laten doorsnijden en handen en voeten doorboren dan de liefde opgeven, die Hij onveranderlijk voor de mensen koesterde, verwaardigde zich ter wille van Zijn lijden u, die tot nu toe onenig zijt geweest, met elkander te verzoenen. Daarop zal hij, al naar Gods Geest het hem ingeeft, hen onderhouden over de pijnen der hel en de vreugden van de Hemel, over het loon van de rechtvaardigen en de smart van de onrechtvaardigen.”
109
Birgitta moet bedelen om haar brood BOEK 6 – HOOFDSTUK 46 De bruid sprak tot de Heilige Maagd en zei: “O, Heer God, hoe zoet is Hij! Niemand die Hem meer lief heeft dan al wat is, heeft ooit verdriet dat niet tevens met enige vreugde vermengd is. Daarom, o Allerzoetste Moeder, bid ik U Mijn hart te onttrekken aan de liefde voor alle wereldse zaken, opdat Uw Zoon mij het zoetst en liefst van alles wordt tot aan mijn dood.” De Heilige Maagd antwoordde: “Daar dit uw innige wens is, bemin en bewaar dan de woorden, die Hij zelf in de Schrift gesproken heeft, want die leiden naar Hem en brengen liefde voort alleen voor Hem. En daarom zal Ik u zes woorden uit de Schrift in herinnering brengen: het eerste, dat hij zei tot de rijke man: “Ga heen, verkoop wat gij hebt en geef het de armen, en gij zult een schat hebben in de Hemel; en kom herwaarts, volg Mij.” Het tweede: “Zijt dan niet bezorgd tegen de morgen.” Het derde: “Aanziet de vogelen in de Hemel, dat zij niet zaaien, noch maaien, noch verzamelen in de schuren, en uw Hemelse Vader voedt ze toch; zijn jullie niet veel meer dan zij?” Het vierde: Geef dan aan de keizer wat de keizer toekomt en aan God wat God toekomt.” Het vijfde: “Zoek dan eerst het Rijk Gods.” Het zesde is: “Komt tot Mij allen die vermoeid en beladen zijt, en Ik zal u verkwikken.” Iemand, die niets meer wenst dan wat nodig is voor het onderhoud van het lichaam, is als iemand die alles verkoopt. Wanneer hij ten minste al het andere aan de armen geeft, niet tot lof van de wereld, maar ter ere van God, opdat hij Gods vriendschap verkrijgt, zoals geschiedde met de goede Gregorius en vele andere koningen en vorsten, die God boven alles beminden. En dit niettegenstaande zij rijkdommen hadden om onder zichzelf en anderen te verdelen, evenals Hij hen beminde, die van alles op eenmaal afscheid namen ter wille van God en daarna zelf van anderen moesten aannemen. Want de eersten hadden wereldse rijkdommen alleen ter ere van God en zouden ze gaarne hebben opgegeven, indien het Gods wil geweest was. Maar de laatsten werden en bleven met opzet arm, alleen ter ere van God. Want het is een ieder, die bezittingen heeft of inkomsten van rechtvaardig verkregen goed, vergund de opbrengst van zijn goed te aanvaarden voor zijn eigen onderhoud en voor dat van zijn dienstvolk ter ere van God, en wat over is zal hij Gods vrienden geven. Verder, heb geen zorg voor het onderhoud van morgen, want zelfs al had gij niet meer dan het naakte lichaam, hoop op God, en Hij, die de vogels voedt en in het leven houdt zal ook u, die Hij verloste met Zijn bloed, in het leven houden.”
110
Ik antwoordde: “O, dierbaarste Vrouwe, gij die schoon zijt en rijk en deugdzaam, schoon omdat gij nooit zondigde, rijk omdat gij Gods dierbaarste vriend zijt, deugdzaam omdat gij het volmaaktst zijt in het uitoefenen van goede werken, o mijn Vrouwe, hoor mij die vol zonden is en arm in deugden: Heden hebben wij voedsel en wat verder behoeven, maar morgen lijden wij gebrek en ontbreekt ons alles. Hoe kunnen wij zonder zorg zijn, als wij niets hebben? Want hoewel de ziel zich verheugt in God, begeert de ezel, die het lichaam is, zijn voedsel en nooddruft.” De Maagd antwoordde: “Indien gij overvloedige dingen hebt, die gij ontberen kunt, verkoop of beleen ze en leef dan zonder bekommering.” Ik antwoordde: “Wij dragen dag en nacht dezelfde versleten klederen; wij hebben schalen voor de tafel en de priester heeft zijn boeken, en wij hebben kelken en misklederen.” De Maagd antwoordde: “De priester zal niet zonder boeken en niet zonder Mis zijn, en de Mis zal alleen in reine tooi worden opgedragen; en uw lichaam zal niet naakt zijn maar gekleed, tegen de vorst en uit betamelijkheid. Daarom hebt gij die dingen nodig.” Ik antwoordde: “Zal ik dan geld lenen met de belofte het op bepaalde tijd terug te geven?” De Maagd antwoordde: “Als gij zeker zijt het op bepaalde tijd terug te kunnen betalen, moogt gij het doen, anders is het beter, dat gij het niet doet, want het is beter een dag zonder eten te zijn, dan een belofte niet te houden.” Ik antwoordde: “Zal ik dan werken om voedsel te verschaffen?” De Maagd antwoordde: “Wat doet gij nu dagelijks?” Ik antwoordde: “Ik leer Latijn, en ik lees en ik schrijf.” De Maagd zei: “Gij moogt dat niet opgeven voor lichamelijk werk!” Ik zei: “Wat zullen wij dan morgen voor voedsel hebben?” De Moeder antwoordde: “Bedel in naam van Jezus, indien jullie niets anders overblijft.”
De versmading en het gebed van Gods zendeling BOEK 6 – HOOFDSTUK 47 De Maagd Maria zei: “Bedroef u niet, indien gij het woord Gods verkondigen zult aan hen, die het niet gaarne horen, want die berispt wordt en spottende verwijten krijgt als hij Gods woord verkondigt, maar ze geduldig verdraagt, versiert zijn ziel met alle schoonheid. En de ziel van hem die zijn lichaam vermoeit ter ere van God, zal verfraaid en versierd worden. Want de ziel van hem, die weet dat hij belasterd wordt en de lasteraar geen kwaad wil, wordt versierd en getooid met de schoonste klederen, zodat de bruidegom, die één God is in drie personen, naar het bezit van die ziel verlangt tot eeuwige vreugde van Zijn Godheid. En daarom zullen Gods vrienden zich
111
gaarne beijveren om hen te bekeren, die hoogmoed en weelde meer liefhebben dan God. Want het is alsof zij onder een zware rots liggen. Er moet gearbeid worden om hen er levend onder uit te halen. Want evenals hij, die zijn broeder onder een rotsblok liggen ziet, aan het werk gaat om de stenen te verwijderen en zijn broeder te verlossen, wat soms met veel moeite gepaard gaat, moeten ook Gods vrienden aan het werk gaan om de zielen te redden. Toen Mijn Zoon ten Hemel voer, waren er slechts weinigen, die het waar geloof hadden. Zo zijn er ook nu weinigen, die het gebod nakomen: Gij zult God boven alles liefhebben en uw naaste als u zelf. Daarom, evenals Gods vrienden vroeger naar de heidenen gingen, zullen zij nu naar de Christenen gaan. Want even onmogelijk als het was, dat zij het Hemelrijk beërfden, die het geloof hoorden, maar het niet aannamen, even onmogelijk is het ook dat die Christenen het Hemelrijk beërven, die sterven zonder liefde voor God.
De kindsheid van Jezus BOEK 6 – HOOFDSTUK 58 Maria, Gods Moeder sprak tot de bruid, zeggende: “Ik heb u vroeger gesproken over Mijn smarten, maar de smart was niet het geringst die Ik voelde, toen Ik met Mijn Zoon naar Egypte vluchtte en hoorde hoe onschuldige kinderen gedood werden en Herodes gaarne Mijn Zoon doden wilde. En hoewel Ik de dingen kende, die over Mijn Zoon geschreven staan, werd Mijn Hart vervuld van smart en van angst ter wille Mijn grote liefde voor Mijn Zoon. Maar nu kunt gij vragen, wat Mijn Zoon deed gedurende heel de tijd, voor Zijn dood. Ik antwoord, dat Hij, zoals de Schrift vermeldt, Mij en Jozef onderdanig en gehoorzaam was en zich gedroeg als andere kinderen, totdat Hij ouder werd. Toch waren er ook wonderlijke tekens in zijn jeugd: alles wat God geschapen had diende de Schepper; de afgoden zwegen en vele vielen bij de komst van Jezus in Egypte van hun voetstuk; de koningen voorspelden dat Mijn Zoon een teken was van komende grote dingen; ook de engelen dienden Hem, en nooit werd Hij door enige onreinheid besmet, nooit was Zijn haar verward, of iets dergelijks. Dit alles behoeft gij niet te weten, daar de tekens van Zijn godheid en van Zijn menselijkheid in het Evangelie opgeschreven staan, dat u en anderen kan onderwijzen. Toen Hij ouder werd, bad Hij met veel ijver en was zeer gehoorzaam en trok met ons op de bepaalde hoogtijden naar Jeruzalem en elders. Zijn uiterlijk en Zijn woorden waren zo wonderbaarlijk en zo zoet, dat velen, die bedroefd en treurig 112
waren, zeiden: “Laat ons gaan naar Maria’s Zoon, opdat Hij ons verblijdt.” En toen Hij ouder werd en verstandiger, deed Hij de handarbeid, die nodig was, en sprak in huis veel vreugdevolle woorden en verkondigde het woord Gods, zodat wij vervuld werden van blijdschap en onuitsprekelijke vreugde. Toen wij verkeerden in armoede en angst en moeilijkheid, verschafte Hij ons geen goud noch zilver, maar Hij sterkte ons en raadde ons aan om geduld te hebben. En wonderlijk waren wij beschermd tegen misdadigers en boosdoeners. Soms kregen wij wat wij nodig hadden door de mildheid van goede mensen, een ander maal door onze arbeid, zodat wij hadden wat nodig was, maar geen overvloed, daar wij niets anders begeerden dan God te dienen. Hij sprak ook met Zijn vrienden over de wet en de betekenis er van. Hij redetwistte ook openlijk met wijze mannen, zodat zij zich verwonderden en zeiden: “Zie, Jozefs Zoon onderwees de meesters. Een grote geest sprak in Hem.” Eens, toen Ik aan Zijn lijden dacht, en Hij zag hoe zeer Ik bedroefd was, antwoordde Hij Mij: “O! Moeder, gelooft gij niet, dat God de Vader in Mij is en Ik in Hem? Hoe zou anders uw maagdelijkheid ongeschonden gebleven kunnen zijn bij Mijn ontvangenis en hoe zoudt gij Mij gebaard hebben zonder smarten? De wil van Mijn Vader is ook Mijn wil. Hij wil dat Ik zal sterven, dat wil Ik eveneens. Wat Ik van de Vader heb zal niet gepijnigd worden, maar het lichaam, dat Ik van U ontving, dat zal gepijnigd worden, opdat het lichaam van anderen verlost en de zielen gered worden.” Ook was Hij zo gehoorzaam, dat Hij het dadelijk deed, als Jozef zei: “Doe dit, of dat.” En Hij verborg de heerlijkheid van Zijn Godheid zoo goed, dat die alleen door Mij en soms door Jozef werd opgemerkt. Dan zagen wij Hem omringd door een wonderbaar licht en hoorden wij engelenstemmen boven Hem zingen. Wij zagen ook hoe de onreine geesten verdwenen uit de mensen, waarin zij waren, zodra Mijn Zoon hen naderde. Het waren geesten, die niet uitgedreven konden worden door hen die er de macht toe hadden en wier bijzonder ambt het was. Zie! Dochter, mogen deze dingen steeds in uw herinnering zijn en dank God, die door u anderen Zijn Kindsheid openbaren wil.”
113
De hemelvaart van Gods Moeder. BOEK 6 – HOOFDSTUK 62 Gods Moeder sprak: “Enige jaren na Mijn Zoons Hemelvaart, toen Ik eens zeer gekweld werd door het verlangen om bij Mijn Zoon te zijn, zag Ik een schitterende engel, zoals Ik vroeger had gezien, en die zei tot Mij: “Uw Zoon, die onze God is en Heer, zond mij om U te verkondigen dat nu de tijd voor U gekomen is om bij Hem te zijn en de kroon te aanvaarden, die U bereid is.” Ik antwoordde hem: “Kent gij de dag en het uur, waarop Ik scheiden zal van deze wereld?” De engel antwoordde: “Uw Zoons vrienden zullen komen, om uw lichaam te begraven.” En toen de engel dit gezegd had, was hij niet langer zichtbaar en Ik maakte Mij gereed om de wereld te verlaten. Ik zwierf rond en bezocht, volgens Mijn gewoonte, al de plaatsen, waar Mijn Zoon geleden had. Op zekere dag, toen Mijn Hart verrukt was over Gods liefde, werd Mijn ziel met zo grote vreugde vervuld, dat zij zich nauwelijks beheersen kon. En toen werd Mijn ziel van het lichaam losgemaakt. En welke grote en heerlijke dingen Mijn ziel toen zag, en met welke glorie God de Vader en de Zoon en de Heilige Geest haar omgaven, dat kunt gij niet begrijpen, en dat wil Ik u niet zeggen, voor uw ziel en uw lichaam van elkaar scheiden, hoewel Ik er u iets van getoond heb in het dagelijks gebed dat Mijn Zoon u ingaf en u voorspelde. En zij, die met Mij in huis waren, toen Ik de geest gaf, wisten wel door het ongewone licht, dat zij zagen, welke goddelijke dingen er toen met Mij gebeurden. Daarop zond Mijn Zoon Zijn vrienden, die Mijn lichaam begroeven in dal van Josaphat, en zij waren vergezeld van engelen, ontelbaar als zonnestofjes, doch de boze geesten durfden niet naderen. Vijftien dagen lag Mijn lichaam in de aarde begraven, en daarna werd het door verscheidene engelen naar de Hemel gevoerd. En dat ogenblik was niet zonder grote betekenis, want in de zevende tijdruimte zal de opstanding van het lichaam plaats grijpen, en in de achtste zal de zaligheid van ziel en lichaam volmaakt worden. De eerste tijdruimte duurde van de oorsprong van de wereld tot de tijd waarop Mozes de wet gaf, de tweede van Mozes tot de menswording van Mijn Zoon, de derde toen Mijn Zoon de doop instelde en de oude wet lichter maakte, de vierde, toen Hij zelf met woorden predikte en anderen een voorbeeld was; de vijfde, toen Mijn Zoon wilde lijden en sterven en opstond uit de doden en Zijn opstanding bewees door zichtbare tekenen; de zesde toen Hij ten Hemel opvoer en Zijn Heilige Geest zond; de zevende, als Hij komt om te oordelen en allen verrijzen zullen voor het oordeel; de achtste als alle door de profeten beloofde en voorspelde dingen verwezenlijkt worden. 114
En dan zal volmaakte zaligheid heersen, dan zal God zichtbaar zijn in al Zijn heerlijkheid en zullen alle heiligen stralen als de zon en zal er geen droefenis zijn.”
Birgitta’s zwakheid tegenover haar onderhorigen BOEK 6 – HOOFDSTUK 76 Toen de H. Birgitta eens in een stad haar intrek had genomen, gebeurde het dat haar klederen en die van haar bedienden, en andere zaken verbrandden. Daarna, toen zij in gebeden verzonken was, zei Christus tot haar: “Er staat geschreven, dat de overste der trawanten de tempel van Jeruzalem in brand stak. Wie is deze overste anders dan hij, die meer de zoetheid van het vlees zoekt dan de bitterheid van Mijn lijden? Zo zoekt gij bij uw bedienden fraaie gezichten en fraaie klederen en verwijt hun deze slechte gewoonten niet en straft hun zonden niet, opdat gij hun niet moeilijk of hard schijnt. En daarom gebeurde het onheil, wat gij nu ziet, opdat gij begrijpen zult, dat het niet genoeg is zichzelf tot aan de volmaaktheid te verbeteren, maar dat men ook anderen, in het bijzonder zijn bedienden, zal aanmanen tot dergelijke dingen en tot een zedige levenswijze. Want wat gij nalaat te verbeteren en te straffen, alleen uit wereldse welwillendheid, zal u aangerekend worden als schuld en zonde. En nu zult gij weten dat de inwoner van dit huis schuldig is aan twee slechte dingen: ten eerste maakt hij zich schuldig aan ongeloof, omdat hij gelooft dat alles bestuurd wordt door het lot en het toeval; ten tweede maakt hij zich schuldig aan toverij en gebruikt hij woorden en kunsten die van de duivel zijn, opdat hij veel vissen uit de zee zou vangen. En omdat hij tot uw dienstvolk behoort, moet gij hem berispen, opdat hij zich zou beteren. Anders zult gij met uw eigen ogen zien, dat de duivel, die hij dient, macht over hem krijgt.” Hij hoorde hoe Gods bruid hem vermaande, maar sloeg haar woorden in de wind en werd plotseling met het hoofd achterover dood in zijn bed gevonden.
115
De afgodendienaars bekeren zich BOEK 6 – HOOFDSTUK 78 De bruid van Christus overnachtte eens in een huis, waar de duivel sprak en openlijk antwoord gaf en vele dingen voorspelde, hoewel de onreine geest in haar tegenwoordigheid zweeg. En toen hoorde zij in haar gebed een stem, die haar zei, hoewel zij niemand zag: “Op deze plaats”, zei de stem, “Zijn slechte daden begaan door hen, die er vroeger woonden en ook door hen, die nu hier wonen, omdat zij afgoden dienen en eren en alleen naar de kerk gaan voor het oog der wereld. En nooit horen zij Gods woord, noch de preek. En daarom heerst hier de duivel en heeft die de overmacht op deze plaats. Daarom moet uw biechtvader allen, die in dit huis en in de buurt wonen, bij zich roepen en hun deze woorden zeggen: “Er is een God, die drievoudig is. Door Hem zijn alle dingen geschapen, en zonder Hem kan niets worden. Ook de duivel is Zijn schepsel; hij kan geen strootje voor uw voeten aanraken zonder Gods vergunning. Maar als gij de dingen en de wereld meer begeert en liefhebt dan God, dan gaat de duivel zich meester makten van uw ziel en geeft u voorspoed in wereldse zaken, tengevolge van Gods rechtvaardige vergunning. Gelooft daarom aan God en verlaat de slangen, welke gij melk geeft, en geeft niet aan afgoden Mijn tienden van uw vee en van uw zwijnen, geeft niet van uw brood noch van uw wijn, noch van andere drank en niet van andere dingen, en zegt niet dat het toeval of het lot iets bestuurt of doet, maar gelooft, dat God het zo gebeuren laat. En zeg niet, dat op het altaar niet anders geofferd wordt dan een stukje brood, maar gelooft met zekerheid dat het waarlijk Gods Lichaam is, dat gekruisigd werd, en gelooft vast en zeker in de genademiddelen van de Kerk, als doop en vormsel en het laatste oliesel en andere, dan zal de duivel jullie ontvluchten.” Toen riepen allen, zeggende: “Wij geloven en beloven beterschap!” En dadelijk werd uit de oven, waar de duivel antwoord gaf, een stem gehoord, die zei: “Ik blijf hier niet langer!” En daarna werd de stem van de duivel en het lawaai niet meer gehoord.
116
Birgitta overnacht op een schip BOEK 6 – HOOFDSTUK 84 Toen de bruid van Christus in wintertijd naar een eiland zeilde, waar al de bewoners reeds sliepen, wilde zij niemand lastig vallen en bleef daarom tot de morgenstond op het schip. Terwijl al haar dienstvolk hevig rilde van koude, had Birgitta het zó warm, dat allen, die haar aanraakten en zagen, er verbaasd over waren. Toen zij tegen de morgen in gebed verzonken was, zei Christus tot haar: “O, hoezeer zijn de mensen mistrouwig ten opzichte van Mij: zij overladen zich met klederen, zoals de egel zich met vruchten; en zoals de pauw op zijn vederen, zo zijn zij trots op hun schone klederen. Toch kunnen zij niet warm en niet schoon worden zonder Mij. Als zij hun hoop op Mij vestigden, zou Ik hun warmte geven aan lichaam zowel als aan ziel en Ik zou hen schoon doen schijnen in de ogen van Mijn heiligen. Maar nu zijn zij lelijk en ontevreden, want zij laten zich niet vergenoegen en hebben de geschapen vergankelijke dingen meer lief dan de Schepper.”
Birgitta ziet een lam en een stralend aangezicht in de H. Hostie. BOEK 6 – HOOFDSTUK 86 Op Pinksteren las een priester de eerste Mis in een klooster. En toen hij het Lichaam Gods omhoog hief, zag de bruid van Christus vuur uit de Hemel nederdalen over heel het altaar en zag een brood in de hand van de priester en een levend lam in het brood en een stralend mensengelaat in het lam. En toen hoorde zij een stem, die tot haar sprak: “Zo als gij nu het vuur over het altaar ziet nederdalen, zo daalde Mijn Geest neer over de apostelen op dezelfden dag van het jaar en deed hun harten ontvlammen. En het brood werd door het woord een levend lam, dat is Mijn lichaam; en het aangezicht is in het lam en het lam in het aangezicht, want de Vader is in den Zoon en de Zoon in de Vader en de Heilige Geest is in beiden.” En weer zag zij in de hand van de priester, toen hij Gods Lichaam omhoog hief, een beeldschone jongeling, die zei: “Ik zegen u die geloven, maar voor hen, die niet geloven, zal Ik een rechter zijn.”
117
Birgitta bemerkt een bedorven lucht voor de aankomst van iemand die in de ban is gedaan. BOEK 6 – HOOFDSTUK 87 Op zekere dag, toen de bruid van Christus, de H. Birgitta, naast een bisschop zat en in de buurt van andere voorname mannen, kreeg zij een lucht van verrotte vis in de neus. Toen allen er zich over verbaasden, dat zij iets rook en anderen niet, kwam er iemand binnen, die in de ban was gedaan, maar er zich niet aan stoorde, want hij was een machtig man. Toen het gesprek geëindigd was, zei Christus tot Zijn bruid: “De lucht van verrotte vis is gevaarlijker voor het lichaam dan andere slechte geuren. Zo is ook de ban te vergelijken met een geestelijke ziekte, die niet alleen degene aantast die in de ban gedaan is, maar ook hen die hem gehoorzamen, of met hem omgaan. Moge de bisschop er het zijne toe bijdragen dat dergelijke gestraft worden, opdat meerderen niet door zijn omgang besmet en bedorven worden.”
De komst van Jezus in Birgitta’s hart. BOEK 6 – HOOFDSTUK 88 Gedurende de Kerstnacht ontstond er zoveel wonderbaarlijke vreugde in het hart van de bruid van Christus, dat zij zich van blijdschap nauwelijks beheersen kon. En op hetzelfde ogenblik voelde zij een wonderlijke en zichtbare beweging in haar hart, alsof een levend kind er zich in keerde en bewoog. Deze beweging was van langen duur en zij toonde die aan haar geestelijke vader en aan haar andere geestelijke vrienden, vrezend dat het een ongewoon spel des duivels was. Zij overtuigden zich met ogen en handen en waren zeer verbaasd. Gedurende de Hoogmis van dezelfden dag verscheen Gods Moeder en zei tot de bruid: “O dochter, gij waart verbaasd over de beweging in uw hart. Gij zult weten, dat het geen toverspel is, maar een openbaring en getuige van dezelfde soort als de zoetheid en barmhartigheid, die Mij betoond werd. Want evenmin als gij wist, hoe uw hart zo plotseling verheugd en bewogen werd, even wonderbaar en plotseling was ook Mijn inwendige vreugde over Mijn Zoon. Want op hetzelfde ogenblik dat Ik naar de engel luisterde, die Mij de geboorte van Gods Zoon aankondigde, voelde Ik in Mij iets wonderbaars dat leefde. En toen Hij met onuitsprekelijke vreugde door Mij gebaard werd, kwam Hij wonderbaarlijk vlug uit Mijn gesloten maagdelijke schoot te voorschijn. Daarom, 118
Mijn dochter, vrees geen bedrog, maar verheug u, dat de beweging, die gij voelde, het teken is van de komst van Mijn Zoon in uw hart. Want evenals Mijn Zoon u de naam van “zijn nieuwe bruid” gaf, noem Ik u nu Mijn Zoons vrouw. En evenals de vader en de moeder aan de schoondochter het huishouden en het werk overlaten en haar zeggen wat in huis en hof gedaan moet worden, willen God en Ik, aan onze vrienden en aan de wereld verkondigen, wat ons doel is met u. En deze bewegingen in uw hart zullen voortduren en toenemen, al naarmate uw hart er ontvankelijk voor is.”
De schrijver van de Apocalyps BOEK 6 – HOOFDSTUK 89 Toen Meester Mattias de Apocalyps aan het ontcijferen was, smeekte hij de bruid van Christus, van God te weten te komen de tijd dat de Antichrist verschijnen zou en ook of Sint Johannes de Apocalyps geschreven had, daar sommigen hem tegenspraken. Toen zij daarop in gebeden verzonken was, zag zij iemand, die met olie besmeerd scheen en die straalde met een sterke glans, tot wie Christus zei: “Zeg de waarheid, wie maakte en schreef de Apocalyps?” Hij antwoordde: “Ik ben Johannes, aan wie Gij aan het kruis Uw Moeder hebt toevertrouwd. Gij, Heer, openbaarde en gaf Mij de woorden in van dat boek, en ik schreef die tot blijvende vreugde van Uw dienaars, opdat zij door komende ongelukken zich niet van het geloof zouden afwenden.” En Onze Heer zei: “Zie dochter, Ik zeg u, dat evenals Johannes door Mijn Geest over dingen schreef, die gebeuren zouden en door hem gezien werden, verstaat en schrijft Mattias, uw biechtvader, door Mijn zelfde geestelijke waarheid in de Heilige Schrift. Verwittig bovendien uw meester, die Ik tot meester maakte, dat er nu vele Antichristen zijn. Maar hoe of wanneer de vervloekte Antichrist zal komen, dat zal Ik hem tonen door u.”
119
God straft een monnik, die aan Birgitta twijfelde BOEK 6 - HOOFDSTUK 90 Toen Meester Mattias over de genade sprak, die Gods bruid gegeven was, antwoordde een zeer geleerde kloosterling, dat het niet te geloven was en niet in overeenstemming met de Schrift, dat God kloosterlingen verliet, die zich de wereld ontzegden, en Zijn geheimen openbaarde aan hooggeboren vrouwen. En hoewel de Meester het bewees op vele wijzen, wilde de monnik het toch niet geloven. Toen Gods bruid dit gehoord had en de Meester bedroefd had gezien, verzonk zij in gebed en hoorde een stem in Gods Geest, die zei: “De ziekte van vele mensen is zo gevaarlijk, dat zij ziek worden van het geneesmiddel zelf, en daarom moet het geneesmiddel hun niet gegeven worden, opdat zij niet heviger en zwaarder ziek zouden worden. Ik ben het geneesmiddel voor zieke mensen en de waarheid voor de verdwaalden. Maar deze zonderlinge monnik begeert geen geneesmiddel, want zijn hart heeft behoefte aan ijdele wijsheid. Daarom zal Ik hem met Mijn hand een kaakslag geven, zodat het door allen gehoord zal worden, dat Ik God ben, niet met veel lawaai noch met veel woorden, maar zeer ernstig en vreselijk.” Deze kloosterling verootmoedigde zich daarna vol droefheid en stierf aan koorts, al zijn ledematen verlamd.
Christus gebiedt Birgitta haar lichaam het nodige voedsel te geven BOEK 6 – HOOFDSTUK 91 Toen de bruid van Christus eens zeer afgemat was van het vasten en waken, zodat haar geest tengevolge van onmacht de dingen niet meer kon begrijpen, die Christus haar zei, gebood Christus haar het lichaam eten en drinken te geven, zeggende: “Ik begeer dat het lichaam voldoende gevoed wordt, opdat de ziel niet verhinderd wordt geestelijke zaken in zich op te nemen, tengevolge van de onmacht en de ziekte van het lichaam.”
120
Een monnik tracht Birgitta als krankzinnig voor te stellen BOEK 6 – HOOFDSTUK 92 In de tegenwoordigheid van de bruid van Christus, bracht een monnik de koning van Zweden en diens raadslieden een boek, genaamd Vitae Patrum, waarin te lezen stond, dat velen in de war raakten door te vele en te onredelijke onthouding. En daarom zei hij dat hij bang was dat de bruid van Christus waarschijnlijk op dezelfde wijze in de war geraakt was. Toen zij daarop in gebeden verzonken was, hoorde zij Christus tot haar zeggen: “Zei de monnik u, dat vele heilige mannen door de duivel bedrogen werden? Voorwaar, die man zei wat hij wilde en niet wat hij moest. Want geen van Mijn vrienden is ooit krankzinnig geworden die Mij op verstandige wijze liefhad, maar zij die zich beroemden op hun rechtvaardigheid en onthouding, die zich boven anderen stelden en niet luisteren wilden naar de ootmoedigen, die werden krankzinnig. En omdat deze monnik zich tegen Mij beriep op het boek van de heilige vaders, van wie hij de opvolger is, daarom zal Ik Mij beroepen op het boek van Mijn rechtvaardigheid tegen hem, opdat hij, die nu geroemd wordt om zijn wijsheid, voor Mijn wijsheid verschijnt en dan zal hij gewaar worden, dat de wijsheid niet bestaat in verheven en wijze woorden, maar in een rein geweten en in ware ootmoed. O, wat wijken deze kloosterbroeders af van de voetsporen van hun vaders, die de omvergeworpen schuttingen wederom oprichtten en als mens de wegen van de volmaaktheid bewandelden.”
Gods woorden door Birgitta verkondigd zullen niet veranderd worden BOEK 6 – HOOFDSTUK 100 Toen de bruid van Christus vreesde, dat de woorden van deze boeken, die haar door God ingegeven en geopenbaard zijn, veranderd zouden worden, of ook maar op enige wijze verwrongen door boosaardige mensen, sprak Christus tot haar, toen zij in haar aandachtige gebeden verzonken was, en zei: “Ik heb twee armen. Met de ene omhels Ik de Hemel en al de dingen die er in zijn, met den anderen omhels Ik de aarde en de zee. Den eerste arm strek Ik uit naar Mijn uitverkorenen in de Hemel en op aarde, hen erende en verblijdende. De andere strek Ik uit over de boosheid van de mensen, die Ik barmhartig verdraag en die Ik terughoud, opdat zij niet al het kwaad doen dat zij zouden willen 121
doen. Daarom, vrees niet! Want niemand zal in staat zijn Mijn woorden te veranderen, maar zij zullen komen in de stad en bij het volk, dat Mij behaagt. Toch zult gij weten, dat deze woorden als olie zijn, en daarom moeten zij zacht gemaakt worden en uitgedrukt en gewreven, soms door de afgunstigen, soms door hen, die ze willen kennen, opdat Mijn geduld verspreid zal worden en zichtbaar.
Zuster Ramborgs moeder BOEK 6 – HOOFDSTUK 102 Een vrouw uit Zweden lag lang ziek te Rome en zei eens lachend en bij wijze van scherts in het nabij zijn van Birgitta: “Er wordt gezegd dat er in deze stad aflaten zijn voor zonden en pijnen. Hoewel voor God niets onmogelijk is, voel ik en lijd ik pijn en kwelling.” Den volgende morgen hoorde Gods bruid een stem in de geest, die tot haar zei: “O, dochter, deze vrouw behaagt Mij, want zij leefde zelf goed en voedde haar dochter op tot Mijn glorie en tot Mijn dienst. Toch heeft zij in haar pijnen nog geen berouw gehad even groot als haar lust om te zondigen zou geweest zijn, ware zij niet door Mijn liefde teruggehouden. Want, omdat Ik een ieder gezondheid en ziekte zend, volgens wat Ik zie dat een ieder behoeft, wens Ik door niemand, zelfs niet door het geringste woord vertoornd, noch veroordeeld te worden, maar overal gevreesd en geëerd. Zeg haar ook dat de aflaten van de Kerk te Rome hoger bij God staan aangeschreven, dan men zegt. Want zij die zich van deze aflaten bedienen met een innig gelovig hart, zullen niet alleen vergiffenis van hun zonden verkrijgen, maar ook eeuwig Gods glorie genieten. Want al stierf de mens ook duizend malen ter wille van God, toch is hij niet de glorie waardig, die de heiligen genieten. En hoewel de mens zovele duizenden jaren niet leven kan, en toch eindeloos lijden uitgestaan moet worden voor de ontelbare zonden, die hij in dit leven niet kan uitboeten, worden vele zonden uitgeboet door aflaten, en wordt de zwaarste en langste straf veranderd in de geringste. En hun, die de aflaat verkregen en de wereld verlieten met volmaakte liefde en volmaakt berouw, worden niet alleen de zonden kwijtgescholden maar ook de straf. Want Ik, God, zal Mijn uitverkorenen geven niet alleen om wat zij bidden, maar Ik zal het drievoudig en honderdvoudig doen uit liefde. Vermaan daarom deze zieke vrouw tot geduld en standvastigheid, want Ik zal doen met haar, wat het nuttigst is voor haar zaligheid.
122
Verklaring De Heilige Birgitta zag de ziel van deze vrouw opstijgen als een vlam, door vele negers gevolgd. En toen de ziel de negers zag, werd zij bevreesd en beefde. En ogenblikkelijk kwam de schoonste Maagd haar te hulp. En de Maagd zei tot de negers: “Wat wilt gij met deze ziel? Zij behoort tot het personeel van Mijn Zoons nieuwe bruid.” En dadelijk vluchtten de duivels en volgden haar slechts op groten afstand. Toen de ziel voor het oordeel kwam, zei de rechter: “Wie is verantwoordelijk voor deze ziel, of wie is haar hulp?” En dadelijk verscheen de H. Jacobus en zei: “O! Heer, ik ben verantwoordelijk voor haar, want zij kwam tweemaal naar mijn stad, met grote moeite. O! Heer, erbarm U over haar, want zij wilde, maar kon niet.” De rechter zei: “Wat was het dat zij wilde, maar niet kon?” Jacobus zei: “Zij wilde U dienen met heel haar hart, maar zij kon niet, want zij werd door ziekte verhinderd.” Toen zei de rechter tot de ziel: “Ga, want uw geloof en uw wil zullen u redden.” En dadelijk verdween de ziel uit het aanschijn van de rechter, vol vreugde en stralend als een ster. En allen die in de nabijheid stonden, zeiden: “Gezegend, zijt Gij, God, die is en was en zijn zal, want Gij onthoudt Uw barmhartigheid niet aan hen, die op U hopen.”
Bij het graf van Sint-Nicolaus te Bari. BOEK 6 – HOOFDSTUK 103 Toen de bruid van Christus de relikwieën van Sint- Nicolaus te Bari bezocht, begon zij bij zijn graf te denken aan de olie, die uit zijn lichaam vloeit, en toen zag zij in een geestelijk visioen iemand met olie besmeerd, die een heerlijke geur verspreidde en tot haar zei: “Ik ben bisschop Nicolaus, die zich voor u vertoont in de gedaante, die mijn ziel had, toen ik leefde. Want al mijn ledematen waren even geschikt en lenig om God te dienen als een met vet ingesmeerd instrument geschikt is voor het werk. En daarom was mijn ziel altijd verheugd en sprak mijn mond woorden tot glorie van God, en was ik geduldig. Boven alle deugden had ik vooral de kuisheid en de ootmoed lief. Maar omdat de beenderen van de meeste mensen droog zijn en geen goddelijk vocht inhouden, klinken zij hol en rinkelen als zij tegen elkaar aan slaan en zijn ongeschikt om de rechtvaardigheid te dienen en afschuwelijk voor God om aan te zien. Maar gij zult weten, dat evenals de roos geur geeft en de druif zoet is, God mijn lichaam de bijzondere genadegave gaf, dat er olie zou uitvloeien. Want, Hij eert
123
niet alleen Zijn uitverkorenen in de Hemel, maar Hij verheugt en verheft hen ook op aarde, opdat velen deel zullen hebben aan de genade, die hun gegeven is.
Bevel aan de bruid om een bedevaart naar het graf te maken van Sint-Andreas te Amalfi BOEK 6 – HOOFDSTUK 107 Gods Zoon spreekt tot Zijn bruid zeggende: “De arend ziet van omhoog, wie zijn jongen kwaad wil doen, en vliegt er heen om hen te waarschuwen. Zo voorzie Ik de dingen, die nuttig zijn. Daarom zeg Ik soms ‘blijft’ en soms zeg Ik ‘gaat’. En omdat de tijd nu daar is, ga naar de stad Amalfi, naar Mijn apostel Andreas, wiens lichaam Mijn tempel was, met alle deugd versierd. Daarom is daar (de voorraadkamer van de gelovigen) hulp voor de zondaars. Want, zij die met gelovig gemoed naar hem toe komen, worden niet alleen van zonden bevrijd, maar zullen ook in eeuwigheid overvloedige vreugde genieten. En dit is niet verwonderlijk, want hij schaamde zich niet over Mijn kruis maar droeg het met ootmoed. En daarom schaam Ik Mij niet hen te ontvangen en aan te horen, voor wie hij bidt. Want zijn wil is Mijn wil. Maar als jullie bij hem geweest zijt, keert dan spoedig naar Napels terug en blijf er tot aan Mijn geboortedag.” De bruid antwoordde: “O Heer, onze tijd verloopt, en ouderdom en ziekte naderen, en hulp uit de wereld en geld verminderen.” Onze Heer zei: “Ik ben de Schepper van de natuur, de Heer en Hersteller; Ik ben ook een hulp in nood en een beschermer en gever. Want evenals hij, die een geliefd paard heeft, zijn vruchtbare weide niet spaart, voor het voedsel van het paard, doe ook Ik, die alles heb en niets nodig heb. En Ik zie en beschouw de gemoederen van alle mensen. Ik gaf die Mij beminnen de lust om weldaden te bewijzen aan Mijn vrienden, opdat zij beter worden door de gebeden van goede mensen en ter wille van hen.”
124
De goede wil is voldoende BOEK 6 – HOOFDSTUK 111 Een man uit het bisdom Åbo kwam naar Rome en kende de Zweedse taal niet. Daar niemand zijn taal in Rome verstond, kreeg hij geen biechtvader. Toen vroeg hij de Heilige Birgitta wat hij doen zou, en Christus zei tot haar: “Deze man beklaagt het dat hij geen biechtvader krijgen kan. Zeg hem, dat zijn wil voldoende is. Want wat strekte den rover aan het kruis tot voordeel en wat hielp hem anders dan zijn goede wil? En wat opent de Hemel anders dan een goede wil om het goede te doen en het slechte te haten? Of wat leidt naar de hel zo niet een slechte wil en slechte voornemens? Was Lucifer niet goed geschapen of schiep Ik, de goedheid en de deugd, iets wat slecht is? Volstrekt niet, maar toen Lucifer zijn wil misbruikte en die bedierf, werd hij slecht door een slechte wil. Daarom sta deze man stil en treedt niet terug. En als hij in zijn vaderland komt, dan moet hij wijze mannen ondervragen om van hen te horen wat hij doen moet tot redding van zijn ziel en dan moet hij zich onderwerpen aan hun wil en liever de raad van een rechtvaardige man gehoorzamen dan zijn eigen wil volgen. Maar sterft hij onderweg van hier, dan zal hem geschieden, wat Ik tot de rover zei: “Gij zult met Mij in het Paradijs zijn.”
Aan Birgitta’s dochter Catharina, die van Rome naar Zweden zou terugkeren BOEK 6 – HOOFDSTUK 118 Jezus Christus, Gods Zoon, zegt: “Raad deze vrouw, dat zij enigen tijd bij u blijft, want het is nuttiger voor haar ziel te blijven dan naar huis te gaan. Want Ik zal met haar doen, zoals een vader doet met een dochter, die door twee mannen bemind wordt, welke haar beiden wensen te huwen, maar waarvan de ene arm is en de andere rijk, en die beiden door de maagd bemind worden. Als de wijze vader de liefde van de maagd ziet voor de arme man, geeft hij de arme man klederen en andere goede gaven, maar de rijke man geeft hij zijn dochter. Zo wil ook Ik doen. Want deze bemint zowel Mij als haar echtgenoot. En daar Ik de rijkste ben, Heer aller dingen, zal Ik hem Mijn gaven geven, die nuttiger zijn voor zijn ziel, wijl het Mij behaagt hem spoedig tot Mij te roepen. En de ziekte, die hem plaagt, is een teken dat hij sterven zal. En betamelijk is het, dat hij die nu voor de Almachtige verschijnen zal, gereed is om rekenschap af te leggen en van aardse 125
banden bevrijd is. Maar haar wil Ik leiden en naar haar huis terug brengen. En Ik zal haar besturen en bewaren, totdat zij geschikt is voor de taak, voor welke Ik haar bestemd heb en welke het Mij behaagt haar te tonen.” Nadat enige tijd verlopen was, gedurende welken de vrome Catharina uit eigen verkiezing bij haar moeder te Rome bleef, begon het ongewone leven haar moeilijk te vallen, en toen zij zich haar vroegere vrijheid herinnerde, smeekte zij haar moede r vol angst naar Zweden terug te mogen keren. Toen haar moeder naar aanleiding van deze verleiding in gebed verzonken was, vertoonde Christus zich aan haar en zei: “Zeg deze maagd, uw dochter, dat zij weduwe geworden is. En Ik raad haar aan om bij u te blijven, omdat Ik zelf voor haar zorgen wil.”
126
Birgitta in Assisi BOEK 7 – HOOFDSTUK 3 Op de feestdag van de Heilige Franciscus verscheen in zijn Kerk te Rome aan de andere oever van de Tiber, de Heilige Franciscus aan de bruid van Christus en zei: “Kom naar mijn kamer om met mij te eten en te drinken.” En toen zij dit hoorde, maakte zij zich dadelijk voor de reis gereed om hem te Assisi te bezoeken. En toen zij daar vijf dagen geweest was en naar Rome dacht terug te keren, ging zij de kerk binnen om zichzelf en haar gevolg aan Sint- Franciscus aan te bevelen. Toen verscheen hij voor haar en zei: “Wees welkom, ik nodigde u op mijn kamer om met u te eten en te drinken. Maar gij zult weten, dat dit huis niet de kamer is, die ik u noemde, maar mijn kamer is de ware gehoorzaamheid, die ik altijd betrachtte, zodat ik nooit was zonder iemand, die over mij beval. Want ik had altijd een priester bij mij, wiens bevelen ik ootmoedig gehoorzaamde, en die was mijn kamer. Doe ook zo, want zo behaagt het God. En het voedsel, dat mij het best verkwikte, was dat ik het liefst van alles mijn medebroeders onttrok aan de ijdelheid van het wereldse leven om God te dienen met geheel hun hart. En de vreugde daarover smaakte mij als het beste voedsel. En mijn drank was de vreugde, die ik had, als ik enkelen, die ik bekeerd had, God met alle kracht zag liefhebben en als ik hen onvermoeid zag in gebed en in godsvrucht en hen anderen zag aanmoedigen om goed te leven en oprechte armoede lief te hebben. Zie, dochter, deze drank maakte mijn ziel zo blij, dat ik afkeer had van alle aardse dingen. Ga daarom in mijn kamer en eet met mij deze kost en drink met mij deze drank, opdat gij u eeuwig met God verheugen zult.” Bij het graf van Sint-Thomas te Ortona. BOEK 7 - HOOFDSTUK 4 Iemand, in aandachtige gebeden verzonken, voelde haar hart gloeien van liefde voor God en vervuld van geestelijke vreugde, waardoor heel haar lichaam schijnbaar verlamd werd. Toen hoorde zij een stem, die tot haar zei: “Ik ben de Schepper en Verlosser, en de zaligheid, die gij nu in uw ziel voelt, is Mijn schat en zijn Mijn rijkdommen. Want zoals er geschreven staat: “De Geest blaast waarheen Hij wil en gij hoort Zijn stem, maar gij weet niet van waar Hij komt en waar Hij heen gaat.” En deze schat geef Ik veelvoudig, op vele wijzen en in vele vormen. Toch wil Ik u een anderen schat aanwijzen, die niet in de Hemel is, maar bij jullie op aarde. Deze schat bestaat in de lichamen en overblijfselen van Mijn vrienden. Want de lichamen 127
van Mijn vrienden zijn waarlijk Mijn schat en Mijn rijkdom, hetzij zij vergaan, of gezond zijn, hetzij zij in stof veranderd zijn of niet. Maar daar nu de Schrift zegt, dat waar uw schat is ook uw hart is, kunt gij vragen hoe Mijn Hart is bij deze schat, de overblijfselen van de heiligen? Ik antwoord u: Het hoogste genot van Mijn Hart is om eeuwig loon te geven aan allen, die de plaatsen van Mijn heiligen bezoeken en hun overblijfselen vereren. En met Mijn heiligen bedoel Ik hen die de genadegave hadden om mirakels te verrichten en door de pausen heilig verklaard werden. En hen, die de heiligen bezoeken, beloon Ik volgens hun wil, hun geloof en hun moeite. Daarom zult gij weten dat in deze stad Mijn grootste schat vertoeft, en wel de overblijfselen van Sint-Thomas, waarvan in geen enkele stad zoveel onvergane en onverdeelde, of samenhangende delen gevonden worden, als in dit altaar. Maar nu ligt hij hier, als verborgen, want voordat het lichaam van Mijn apostel hierheen kwam, waren de vorsten van dit rijk, zoals geschreven staat: zij hebben een mond maar spreken niet, zij hebben ogen, maar zien niet, oren hebben zij, maar horen niet, zij hebben een neus, maar zij ruiken niet, hun handen hebben zij, maar tasten niet, hun voeten, maar gaan niet. Hoe kunnen dan zij, van wie de wil zo gestemd is tegenover hun God, zulk een schat de verschuldigde eer bewijzen? Want, wie Mij en Mijn vrienden boven alles lief heeft, zodat hij liever sterven wil dan Mij ook maar enigszins vertoornen en de macht heeft en de wil om Mij te eren en anderen te bevelen, moet Mijn schat verheffen en eren, Mijn schat, dat zijn de overblijfselen van Mijn apostel, dien Ik uitverkoos. Daarom zal voorwaar gezegd en gepredikt worden, dat evenals de lichamen van Mijn apostelen Paulus en Petrus te Rome zijn, de overblijfselen van Mijn apostel Thomas te Ortona rusten.” De bruid antwoordde: “O, mijn Heer, lieten de vorsten van dit rijk geen kerken bouwen en grote aalmoezen uitdelen?” Onze Heer zei: “Zij deden Mij grote dingen en offerden Mij veel goud om Mij daardoor te verzachten; toch waren de aalmoezen van velen Mij onaangenaam en onbehagelijk, omdat hun huwelijk gesloten werd tegen de bepalingen van de heilige kerkvaders. En hoewel de huwelijken, door de pausen toegelaten, gewettigd zijn en onverbreekbaar moesten zijn, zal Mijn goddelijk oordeel er toch rekenschap mee houden dat zij gesloten werden tegen de wil van de heilige kerkvaders. Bijvoegsel Toen Vrouwe Birgitta naar Ortona ging, gebeurde het dat zij met haar gevolg een gehelen nacht onder de bloten Hemel verblijven moest in koude en onder een hevige regen. Tegen de dageraad, zei Christus tot haar: “De mensen lijden om drie 128
redenen: om verootmoedigd te worden, zoals koning David gestraft werd, om meer vrees te verkrijgen en voorzichtigheid, zoals Sara, de vrouw van Abraham, die door de koning weg genomen werd, of tot troost en eer, zoals het geval is met jullie. Want Ik liet hen, die u tegemoet komen, die dag niet verder komen, maar gij wilde Mij niet geloven, daarom hebt gij moeten lijden zoals gij het verdiende. Maar gaat nu de stad in, en Mijn dienaar Thomas zal u geven wat jullie begeren.” Evenzo over dezelfde Christus openbaarde zich in Ortona en zei: “Ik heb u vroeger gezegd, dat Mijn Apostel Sint-Thomas Mijn schat was. En dat is waar. Want deze Thomas is voorwaar het licht der wereld, maar de mensen hebben de duisternis meer lief dan het licht.” Toen verscheen ook Sint-Thomas en zei: “De schat, die gij zo lang begeerde, zal ik u nu geven.” En op hetzelfde ogenblik kwam een stuk been van Sint- Thomas uit de kist te voorschijn, zonder dat iemand de kist aanraakte, en de heilige Birgitta nam het aan en verborg het met grote vreugde en eerbied.
Aan Eleasar van Sabran BOEK 7 – HOOFDSTUK 5 Lof en eer zij de Almachtige God, van wie al het goede uitgaat, in het bijzonder voor wat Hij deed voor u in uw jeugd, en wie wij bidden moeten om de genade dat de liefde, die gij dagelijks voor God hebt, tot de dood toe in u toeneemt. Een sterke en machtige koning bouwde een vesting, waarin hij zijn teerbeminde dochter zette, en haar aan de zorgen van een man overliet, zeggende: “Mijn dochter heeft doodsvijanden, daarom moet gij haar met alle macht en zorg beschermen. Vier dingen zijn er, die gij nauwkeurig in acht moet nemen en waarop gij steeds bedacht moet zijn. Ten eerste dat niemand de grondvesten ondergraaft, ten tweede dat niemand de muur over komt, ten derde dat niemand de muren van de vesting doorbreekt, ten vierde dat geen vijand de poort in komt. O, mijn Heer, dit, wat ik uit goddelijke liefde schrijf, God tot getuige nemend, die tot in de diepte van het hart ziet, zal geestelijk vertolkt worden. Door de vesting versta ik uw lichaam, door de Koning der Hemelen geschapen uit stof. Door de dochter van de koning versta ik uw ziel, geschapen door Gods goedheid en in uw lichaam geplaatst. Door de wachter versta ik het menselijk verstand, dat uw ziel moet beschermen volgens de wil van de eeuwige Koning. Door de grondvesten versta ik een 129
vaste, onwrikbare wil, waardoor en waarmee al wat goed is gebeuren kan, en waardoor de ziel het best beschermd wordt. Want als uw wil zo is, dat gij voor niets anders leven wilt dan om Gods wil te doen en gij er u geheel op toelegt hoe gij Hem met woord en daad kunt eren en dienen met lichaam en goed en alle krachten, zolang gij leeft, opdat gij uw ziel aan de Schepper kunt overleveren vrij van alle lichamelijke onreinheid. O! Wat een zorg vereist het niet om behoorlijk deze grondvesten, dat is uw wil, te bewaken met wachters, dat is met het verstand, opdat niemand met zijn boze verleidingen, of aanslagen die grondvesten ondergraaft tot schade van de ziel! Door hen, die deze grondvesten trachten te ondergraven, worden verstaan zij, die tot u spreken en zeggen: “O, mijn Heer, wees leek en neem u een vrouw, zedig en schoon, voornaam en rijk, opdat gij u verheugt in kinderen en erfgenamen en niet door lichamelijke begeerten geplaagd wordt!” Anderen zeggen misschien aldus: “Indien gij priester wilt zijn, verschaf u boekenkennis, opdat gij meester genoemd moogt worden en verschaf u door gebeden en gaven zooveel gij kunt van de schatten van de Kerk; dan zal de wereld u eren om uw wijsheid en vele wereldse vrienden zullen u achten om uw grote rijkdom.” Zie, indien bij toeval iemand u dergelijke dingen raadt, laat dan dadelijk de wachters, dat zijn de verstandige gedachten, hem antwoorden, dat gij liever alle lichamelijke pijnen lijdt dan dat gij uw reinheid verliest. Antwoord ook, dat gij gaarne wijsheid en kennis verwerft tot Gods eer en om het christelijk geloof te verdedigen en goede mensen te sterken en de verdwaalden op het rechte pad terug te brengen, en voor allen, die uw hulp en uw onderwijs nodig hebben, maar dat gij in dit leven niets overvloedigs wilt nastreven, noch uit ijdelheid meer dienaars wenst, dan uw lichaam behoeft. Zeg ook, dat indien Gods voorzienigheid u enige inkomsten toebedeelt, of enige waardigheid, gij die op verstandige wijze wenst te gebruiken tot Gods glorie en tot het nut van uw medechristenen. En zo zal het ten slotte de wachter, dat is het verstand, gelukken hen te verdrijven die trachten de grondvesten te ondergraven, de grondvesten, waaronder ik uw goeden wil versta. De verstandige gedachten moeten ook steeds nauwkeurig acht geven dat niemand over den muur komt, waardoor ik de liefde versta, die de grootste aller deugden is. En voorwaar gij zult weten dat de duivel niets liever wil dan over die muur springen. En daarom doet hij wat mogelijk is, om de liefde voor de wereld op te wekken en die voor het lichaam, zodat de liefde voor God in uw hart vermindert. En daarom, o mijn Heer, zo vaak de liefde voor de wereld in uw hart groter dreigt te worden dan de liefde voor God, zend dadelijk de wachter er heen, het verstand, met Gods gebod, zeggende dat gij liever sterven wilt naar lichaam en ziel dan zo te leven, dat gij zulk een goede God vertoornt door woord of daad, maar dat gij liever leven 130
wilt zo, dat gij in geen enkel opzicht uw eigen leven spaart, noch uw goederen, noch uw bezittingen, noch de welwillendheid van vrienden en magen, maar alleen God volkomen behagen wilt en Hem in alles eren; en dat gij liever vrijwillig allerlei lijden wilt uitstaan dan enkelen van uw medemensen schade of schande, verdriet of onrust te berokkenen, en dat gij liever alle uw christelijke medemensen broederlijk wilt liefhebben volgens Gods woord. O, mijn Heer, mij dunkt dat gij dan bewijst God meer lief te hebben dan u zelf en dan kan de wachter, het verstand, veilig rusten, want geen vijand van uw ziel zal over de top van de muur komen kunnen. Door de muren versta ik de hemelse vreugde, vier genoegens, waarnaar de mensen innerlijk met grote begeerte verlangen. Het eerste is een warm verlangen om God zelf te zien in Zijn glorie en een verlangen naar de onvergankelijke rijkdommen, die, wie ze krijgt, niet ontnomen kunnen worden. Het tweede is zonder ophouden de melodieuze, zachte stemmen van de engelen te horen, die zonder einde God prijzen, en nooit moe worden Hem te bidden. Het derde is met heel het hart en heel het verlangen God eeuwigdurend te prijzen zoals Gods engelen zelf doen. Het vierde is het verlangen naar de eeuwige vreugde in de Hemel in gezelschap van de heiligen en engelen en goede zielen. En hierbij valt op te merken, dat evenals men in een huis altijd door muren omringd is waarheen men zich ook wendt, iemand ook altijd door sterke muren omgeven is die met alle kracht hijgt naar deze vier dingen, namelijk God te zien in Zijn glorie en de engelen God te horen prijzen en God met hen te prijzen en hun vreugde te delen nacht en dag, waarheen hij zich dan ook wendt, en wat hij ook doet, hij is goed bewaard! Dan is het, hoewel hij nog op aarde leeft, alsof hij omgang heeft met God in het gezelschap der engelen. O, mijn Heer, omdat uw vijand zulke muren wenst door te breken en Uw Hart zulk een goddelijk verlangen te ontnemen en er andere verlangens in te brengen, die lijnrecht tegenover de goddelijke staan en uw ziel kunnen benadelen, moet de wachter, het verstand, zorgvuldig de wacht houden over twee wegen, van waar de vijanden gewoonlijk komen: de eerste is het gezicht, de tweede het gehoor. Door het gehoor geeft mij het hart genot in wereldse zangen en schoon klinkende instrumenten, in nutteloze avonturen en in andere dingen vooral die, welke weerklinken om de mens te loven en te roemen, waardoor de mens hoe trotser hij op zich zelf is, zich des te verder van de ootmoedige Christus verwijdert in zijn hoogmoed. Daarom moet de wachter, het verstand, zulk een begeerte tegengaan, zeggende: “Evenals de duivel alle ootmoed haat, dien de Heilige Geest het menselijk hart ingeeft, zal ik met Gods hulp haten alle hoogmoed, die de boze geest mijn hart vergiftigend ingeeft. En dan zal de hoogmoed mij ondragelijk zijn als de walgelijkste stank.
131
De vijand komt door het gezicht om de muren omver te werpen en brengt daarvoor allerlei gereedschap mede, verschillende soorten van metaal, gesmeed in allerlei vormen, kostbare stenen, prachtige klederen, statige paleizen, sterke vestingen, gronden, viswateren, bossen en wijngaarden en veel anders wat voor geld te koop is. Want, indien dit alles hevig begeerd wordt, worden de muren spoedig omver geworpen door hen die zich op het Hemelrijk verheugden. Daarom moet de wachter, het verstand, zich haastig tot tegenstand gereed maken, als de lust naar zulke dingen binnendringt, zeggende: “Als ik iets dergelijks in mijn bezit krijg, zal ik het in een kist leggen, waar dieven en wormen het niet bereiken kunnen, en met Gods hulp zal ik mijn God niet vertoornen door aardse bezittingen te begeren en omgang met hen die mij scheiden zullen van hen die Christus dienen.” Door de poorten versta ik alles wat de nooddruft van het lichaam uitmaakt en wat onontbeerlijk is, als eten en drinken, slapen en waken, soms droefenis en soms vreugde. Daarom moet de wachter, het verstand, bij de poorten van het lichaam en van de nooddruft staan vol zorg en met grote wijsheid en moet hij onophoudelijk weerstand bieden aan de vijanden, opdat zij de ziel niet binnentreden. Daarom moet men acht geven op eten en drinken, opdat de vijand niet door overvloed naar binnen sluipt, want overvloed maakt het lichaam traag om God te dienen. Eveneens moet men er acht op geven dat de vijand niet binnen sluipt door te grote onthouding, want onthouding maakt het lichaam onmachtig voor de dingen, die het doen moet. De wachter, dat is het verstand, moet er ook op letten dat niet te veel gerechten worden voorgezet uit zucht naar wereldse eer, of roem, of om de mensen te behagen, hetzij men alleen is, of met zijn bedienden, of als er gasten komen. Men moet daarentegen een ieder een weldaad bewijzen van goddelijke liefde, zonder dat fijne schotels die kostelijk toebereid zijn, behoeven voorgezet te worden. Daarna moet de wachter er zorg voor dragen, dat is het verstand, dat ook de slaap zo geregeld is, dat het lichaam in staat is om te arbeiden tot Gods glorie, terwijl ook de uren die wakend worden doorgebracht zo nuttig mogelijk besteed moeten worden. Maar als verdriet of droefheid nadert, moet de wachter, het verstand, zich met zijn metgezel, de godsvrucht, naar u toe haasten, opdat het niet gebeurt dat gij door toorn of ongeduld Gods genade verliest en Gods ontevredenheid opwekt. En als voorspoed of vreugde uw hart vervult, moet de wachter, dat is het verstand, met alle kracht vrees voor God inprenten, voor God die met de genade van Jezus Christus en Zijn hulp al uw vreugde op een wijze dempen zal, die voor u het best en nuttigst is.
132
Karl Ulfsson voor het oordeel BOEK 7 – HOOFDSTUK 14 De Maagd Maria sprak tot een persoon die waakte en niet sliep, en zei aldus: “U is door God beloofd dat gij zien en horen zult hoe een ziel geoordeeld werd, die juist het lichaam verlaten had. Dat, wat toen gebeurde in een ogenblik voor de onbegrijpelijke macht van de Godheid, zal u in lichamelijke vorm getoond worden, opdat gij het met uw verstand begrijpen kunt.” Op hetzelfde ogenblik scheen het, alsof die persoon in een groot en mooi paleis was, waar Jezus Christus zelf rechtszitting hield, als keizer gekroond, met een grote heerschare, en het dichtst nabij Hem stond Zijn gezegende Moeder, die nauwkeurig naar het oordeel luisterde. Daarop verscheen een ziel voor het oordeel, bevend en trillend, en naakt als een pasgeboren kind. Die scheen blind, zodat zij in het paleis niets zag, maar zich toch bewust was wat er gesproken en gedaan werd. Aan de rechter hand van de rechter naast de ziel stond een engel en aan de linker hand een duivel en geen van beiden kwam naar de ziel toe om er zich meester van te maken. Toen begon eerst de duivel te spreken en zei: “Hoor! Almachtige rechter, ik richt het woord tegen een vrouw, die mijn heerseres is en Uw Moeder en die Gij zo lief hebt, dat Gij haar macht gegeven hebt over Hemel en aarde en over alle geesten van de afgrond in de hel. Zij deed mij onrecht met deze ziel. Ik heb recht op deze ziel en moet haar voor het oordeel van mijn kameraden brengen. Maar genoemde Maagd nam dadelijk met Haar handen deze ziel in bescherming, zelfs voor die uit de mond kwam, en leidde haar naar het oordeel.” De Maagd, Gods Moeder, antwoordde: “Hoor, duivel, wat Ik u antwoord. Toen gij geschapen werd, behaagde het God u verstand te geven opdat gij de rechtvaardigheid zoudt kennen, die in de goddelijkheid was zonder oorsprong, benevens een vrije wil om te doen volgens die rechtvaardigheid zoals gij zelf wilt. En hoewel gij God liever wilt haten dan liefhebben, weet gij toch wel welke rechtvaardigheid deze ziel geschieden zal. Toen deze ziel nog in het lichaam huisde, kreeg zij grote liefde voor Mij en bedacht hoe God zelf Mij tot Zijn Moeder had uitverkoren om Mij boven al het geschapene te verheffen en Mij tot heerseres daarover te maken. Daardoor kreeg hij God zo lief, dat hij zei: “Er is niets, wat op aarde geschapen is, en geen enkel genoegen, wat ik voortrek boven de vreugde, dat God de Maagd Maria, Gods Moeder, boven allen lief heeft: en indien het mogelijk was, dat Zij zich van God zou verwijderen, al was het ook in de aller-geringste mate en van de waardigheid die Zij bezit zou ik liever in de hel zijn zonder einde. Daarom 133
dank zij God en lof en eer, dat Hij Haar tot Zijn Moeder uitverkoos. Zie, duivel, zo was zijn wil toen hij stierf. Wat dunkt u nu duivel, moet de ziel aan Mijn hoede overgelaten worden of aan uw handen overgeleverd?” De duivel antwoordde: “Het is mijn recht niet, dat de ziel, die U meer liefheeft dan zich zelf, in mijn handen komt voor het oordeel geveld is. En hoewel de rechtvaardigheid U veroorloofde haar die genade te bewijzen, veroordelen haar daden haar na het oordeel toch in mijn handen, zodat de ziel dan van mij is. Maar ik vraag U, Koningin, waarom dreef Gij ons allen, duivels, van zijn lichaam weg, zodat geen van ons invloed op hem hebben kon?” De Maagd antwoordde: “Voor de gloeiende liefde, die hij in zijn leven voor Mij had en de vreugde die het hem verschafte dat Ik Gods Moeder werd, kreeg Ik van Mijn Zoon de genade, dat geen onreine of boze geest zijn lichaam naderen zou, waar hij ook was, ook waar hij nu is.” Daarop sprak de duivel tot de rechter en zei aldus: “Ik weet dat gij de rechtvaardigheid en de macht zelf zijt. Gij oordeelt rechtvaardig tegenover duivels zowel als engelen. Ken mij nu het recht toe over deze ziel. Ik heb met de kennis, die ik kreeg, toen Gij mij geschapen hebt, al zijn zonden opgeschreven en ik bewaarde ze met de boosheid, die in mij was toen ik uit de Hemel viel. Zodra hij de leeftijd bereikte, waarop hij begreep dat het zonde was, wat hij deed, ontstond dadelijk de wil om in wereldse hoogmoed te leven en liever de lusten van zijn lichaam te volgens dan die tegen te gaan.” De engel antwoordde: “Zodra zijn moeder begreep, dat zijn wil naar zonde overhelde, kwam zij te hulp en verkreeg door gebeden en goede werken dat God zich over hem erbarmde, zodat hij God niet verliet, maar Gods vriendschap behield. Daardoor ontstond bij hem ook de vrees voor God zodat hij gaarne biechtte, als hij viel.” De duivel antwoordde: “Aan mij is het zijn zonden op te tellen,” en hij zou juist beginnen te spreken, maar begon op hetzelfde ogenblik te roepen en te wenen en te zoeken, in hoofd en borst, in buik en in alle ledematen, die hij scheen te bezitten; en het was of hij trilde van droefheid en riep: “Wee mij! Voor mijn lange arbeid; nu is niet alleen het schrift uitgewist, waarmee ik al zijn zonden opgeschreven heb, maar nu is het boek zelf ook verbrand en de bladen, waarop ik de verschillende keren aantekende, waarop hij zondigde, zijn ook verdwenen en de zonden zelf herinner ik mij niet meer!” De engel antwoordde: “Dat hebben de tranen en het wenen van zijn moeder gedaan en haar lange arbeid en haar vele gebeden voor zijn zonden; zodat God zich over haar erbarmde en hem de wil gaf om met oprecht berouw en ware liefde tot God iedere zonde die hij beging te biechten, en daarom zijn die zonden uit uw geheugen verdwenen.” De duivel antwoordde: “Toch heb ik nog een zak vol penitenties, 134
waarmee hij zonden geboet zou hebben en daarmee zal ik hem mogen pijnigen tot zij uitgeboet zijn.” De engel antwoordde: “Haal voor de dag de zak en eis gerechtigheid voor de zaken, waarvoor gij hem te pijnigen zult hebben.” De duivel gilde weer als een waanzinnige en zei: “Mijn macht is mij ontstolen, zowel zak als wat er in was is weg! De zak, waarin ik alle zaken bewaarde die ik nodig had om hem te pijnigen was zijn luiheid, want uit luiheid verzuimde hij vele goede dingen.” De engel antwoordde: “De tranen van zijn moeder plunderden u, die scheurden geheel de zak en vernielden de straf, want zo behaagde het God.” De duivel antwoordde: “Ik heb nog meer te vertonen waarvoor ik hem moet pijnigen, namelijk zijn dagelijkse zonden.” Der engel antwoordde: “Hij kreeg de wil om zijn vaderland te verlaten en een bedevaart te maken en nam afscheid van al zijn goederen en vrienden, en vermoeide zijn lichaam door het bezoeken van plaatsen, waar overblijfselen van heiligen rusten ter wille van zijn zonden, en bereidde zich op zulk een wijze voor dat hij de aflaten van de Kerk verdiende, en zich gaarne beteren wilde tegenover zijn Schepper, en daarom wordt hem alles vergeven, wat gij als zonde had opgeschreven.” De duivel antwoordde: “Toch moet ik hem pijnigen voor al de zonden die hij deed en niet telde, want die zijn niet door aflaten uitgewist; dat zijn er vele en ontelbare duizenden, die alle op mijn tong geschreven staan.” De engel antwoordde: “Steek uw tong uit en vertoon het schrift.” De duivel scheen krankzinnig te worden en zei: “Wee mij, ik heb nooit een woord meer te zeggen, want mijn tong is tot aan den wortel afgesneden, evenals al haar krachten.” De engel antwoordde: “Dat deed zijn moeder met haar voortdurende gebeden en met haar arbeid, omdat zij zijn ziel met heel haar hart lief had. Daarom behaagde het God dat ter wille van haar hem al zijn dagelijkse zonden vergeven werden, die welke hij deed van zijn jeugd af tot aan zijn dood, en daarom heeft uw tong daarin haar kracht verloren.” De duivel begon weer: “Nog heb ik iets in mijn hart bewaard, wat niemand weg kan schrappen, en waardoor ik hem pijnigen mag, namelijk dat hij onrechtvaardig anderen bestal zonder het terug te geven.” De engel antwoordde: “Daarvoor gaf zijn moeder aalmoezen en bad zij met veel opoffering en onder veel tranen. En daardoor werd de rechtvaardigheid tot zachtheid geneigd, en gaf hem genade, zodat hij bezield werd door de oprechte wil om niets te sparen en allen terug te betalen wat hij schuldig was en wat hij zich van anderen onrechtvaardig had toegeëigend zou worden teruggeven. Deze wil nam God aan in plaats van de daad, daar hij niet langer leven kon. En daarom is het de plicht van zijn erfgenamen te doen wat rechtvaardig is en redelijk.”
135
De duivel antwoordde: “Daar ik nu niet de macht heb hem voor de zonde te kwellen, moet ik hem pijnigen, omdat hij niet zoveel goede werken deed, als zijn bezittingen en stand hem toelieten, toen hij vol bewustzijn was en zijn lichaam gezond. Want goede werken zijn de bezittingen die hij bij zich hebben moet in een rijk als het Hemelrijk. Laat mij hem daarom pijnigen voor de goede werken die hij niet gedaan heeft.” De engel antwoordde: “Er staat geschreven, dat wie bidt verhoord zal worden, en wie aan de poort klopt opengedaan zal worden. Hoor nu, duivel, zijn moeder heeft voortdurend geklopt en gebeden aan de poorten der barmhartigheid, meer dan dertig jaar met duizenden en duizenden van haar tranen, opdat Gods Geest in zijn hart nederdaalde en hij de genade verkreeg goed noch lichaam, noch ziel in zijn dienst te sparen. En God bemerkte dat zijn liefde zo warm en innig werd, dat hij voor niets anders wenste te leven dan om Gods wil te doen en Hem te loven. Toen God zo lang werd aangeroepen, zond Hij Zijn gezegende Geest in zijn hart. De Maagd, Gods Moeder, gaf hem in kracht al wat hij te kort kwam in geestelijke wapens en in de klederen, die een ridder hebben moet, die in zulk een rijk moet binnen gaan. Gods heiligen in het Hemelrijk, die hij liefhad, toen hij op aarde was, gaven tot zijn troost ieder wat van hun verdiensten. Hij zelf verzamelde ook kostbare bezittingen op dezelfde wijze als de pelgrims, die dagelijks wereldse schatten wegschenken tot het verkrijgen van eeuwige rijkdom, en dat wordt hem tot eeuwige eer en vreugde. Vooral om zijn wens om naar Jeruzalem te trekken, wat hij niet kon. Hij zou gaarne zijn leven geven om het heilige graf te bezoeken en het christelijk geloof de eer te verschaffen, die men het verschuldigd is. En daarom hebt gij geen recht op wat hij zelf niet deed.” De duivel antwoordde: “Nog ontbreekt hem de kroon; kan ik er iets voor smeden, dan deed ik het graag.” De engel antwoordde: “Het is waar dat het God behaagt allen die zichzelf de dood in de hel besparen een kroon te geven van de zegekroon van Zijn gezegend lichaam, als zij volgens de eisen van de rechtvaardigheid gereinigd zijn. En daarom hebt gij niets te doen met de kroon, die hij hebben moet.” De duivel werd woedend en rood en brulde: “Wee mij! Want heel mijn geheugen is mij ontnomen. Ik herinner mij in het geheel niet, wat hij deed volgens mijn wil, en ik ben zelfs zijn naam vergeten, zodat ik niet weet en mij niet herinner wat zijn naam is, of hoe hij heet.” De engel antwoordde: “Hij heet ‘de zoon van de tranen’, in het Hemelrijk.” De duivel riep: “O, wat was het voor een wezen dat ruimte in haar ingewanden had voor zoveel tranen! Vervloekt zij zij door alle heerscharen van de hel.”
136
Der engel antwoordde: “Uw vloek is glorie voor God en zegen voor al Zijn vrienden.” Daarop sprak de rechter en zei: “Ga weg, vijand, en kom, Mijn uitverkorenen!” Op hetzelfde ogenblik vluchtte de duivel en was het oordeel geëindigd. De persoon, die het hoorde, zei aldus: “O! Eeuwige en ondoorgrondelijke kracht, God, Jezus Christus, Gij zijt het die het hart alle goede gedachten en gebeden en tranen ingeeft, Gij beloont Uw eigen gaven en geeft er glorierijk loon voor in eeuwigheid. U zij dank en eer en lof voor alles wat geschapen is. O, milde God, Gij zijt mij het liefst, meer dan ziel en lichaam samen.” De engel sprak tot de H. Birgitta die het visioen zag, en zei: “Gij zult weten, dat dit visioen u door God getoond wordt, niet voor uw eigen troost, maar opdat Gods vrienden verstaan zullen en weten, wat Hij doet voor Zijn vrienden en dienaars die bidden voor anderen met geheel hun hart en steeds geduldig leven volgens Gods wil. Gij zult ook weten, dat hij de genade niet verkregen zou hebben, die hem geschonken werd, indien hij van kinds af niet de wil gehad had God en Zijn vrienden lief te hebben en zich niettegenstaande al zijn zonden gaarne wilde beteren.”
Bij het Heilig Graf BOEK 7 – HOOFDSTUK 16 De H. Birgitta zegt: “Toen ik zeer treurig en wenend aan het graf van Onze Heer stond, zag ik mijn Heer naakt en gegeseld door de Joden geleid om gekruisigd te worden, en toen bewaakten de Joden Hem zorgvuldig. En ik zag dat een gat in de berg gehouwen was en dat de Joden gereed waren om hun boosheid te volvoeren. En Onze Heer wendde zich tot mij en zei: “Gij, die dit ziet, weet dat in deze bergkloof het kruis was opgesteld in Mijn lijdensuur!” En daarop zag ik, hoe de Joden het kruis in de kloof van de berg opstelden en met hamers in het zand sloegen en het bevestigden met kleine houten nagels, opdat het kruis goed stevig staan zou en niet zou vallen. Toen het kruis aldus stevig was vastgezet, legden zij er haastig planken rondom die een houten trap vormden tot aan de plaats waar Zijn voeten aan het kruis genageld zouden worden, zodat Hij, zowel als die hem aan het kruis zouden nagelen, de trap op konden gaan en er op staan, terwijl zij Hem kruisigden. Daarna bestegen zij de trappen en begeleidden Hem onder spot en schimp, en Hij besteeg de trap met blijde moed en als een onschuldig lam, dat de dood tegemoet gaat. En toen Hij op de trap stond, strekte Hij vrijwillig en niet gedwongen de arm uit, opende de rechterhand en legde die op het kruis. En dadelijk doorstaken en kruisigden de wrede Joden en beulen die boosaardig en doorstaken haar met ijzeren spijkers, daar waar het been het hardst en het vaste was. En daarna 137
trokken zij ruw Zijn linker hand op met touwen en kruisigden die op dezelfde wijze. Daarop rekten zij Zijn hele lichaam vreselijk uit aan het kruis en legden het ene scheenbeen over het andere en maakten de aldus samengevoegde voeten met twee spijkers vast en rekten de glorierijke ledematen zo uit, dat alle aderen en spieren scheurden. Toen dat gedaan was, zetten zij de doornenkroon weer op Zijn heilig hoofd, die zij van Zijn hoofd genomen hadden, terwijl zij Hem kruisigden, welke kroon Zijn geëerd hoofd zo hevig stak, dat Zijn ogen met bloed doorlopen en de oren verstopt werden door het bloed en het gehele gelaat en de baard besproeid werden met het rooskleurige bloed. Toen namen de ridders en degenen die Hem kruisigden snel de trap weg, die zij voor het kruis gezet hadden. En toen bleef het grote kruis alleen over met mijn Heer aan het kruis gehecht. En geheel van verdriet vervuld bij het aanschouwen van hun boosheid, zag ik Zijn door smart verpletterde Moeder bevend en als half dood op de aarde liggen, en Johannes en Haar zusters, die niet ver van de rechter kant van het kruis stonden, troostten Haar. En het nieuwe verdriet, dat ik kreeg door mijn medelijden met Gods Heilige Moeder, roerde mij zo diep, dat het was alsof een scherp zwaard met veel bittere pijn mijn borst doorstoken had. Langzamerhand stond Zij op, Zijn eervolle Moeder, alsof heel Haar lichaam verstijfd was en keek naar Haar Zoon. Haar zusters hielden Haar vast, en Zij stond daar als gestorven, levend doorstoken met het zwaard van de smart. En toen Haar Zoon Haar en Zijn andere vrienden zag wenen, beval Hij Haar met droeve stem aan Johannes aan. En toen was het wel te zien aan Zijn gebaren en Zijn uiterlijk en was het wel te horen aan Zijn stem, dat Zijn Hart uit medelijden met de Moeder door de scherpste pijlen van het verdriet doorstoken was. Zijn geliefde en fraaie ogen schenen half dood, Zijn mond was open en bloedig, het gelaat bleek en ingevallen, het hele lichaam bleek en bloedend, blauw en vermagerd door het voortdurend bloedverlies. En de huid van Zijn rein lichaam was zo teer en fijn, dat bij de minsten slag een blauwe plek te voorschijn kwam. Af en toe trachtte Hij zich aan het kruis op te richten door het overgrote lijden en de foltering van de langdurige, hevige pijnen. Af en toe ging de pijn van Zijn ledematen en de doorstoken aderen en spieren die Hem vreselijk lijden deden, naar het Hart en zo werd Zijn dood verlengd onder het bitterste en hardste lijden. En toen Hij de dood nabij was, riep Hij uit angst en nood onder de overweldigende pijnen met luide en klagende stem: “O, Vader, waarom hebt Gij Mij verlaten?” Toen waren Zijn lippen bleek, de tong bloedig en was het lichaam ingevallen alsof Hij geen ingewanden had. En voor de tweede maal riep Hij onder de hevigste pijn: “O, Vader in Uw handen beveel Ik Mijn Geest.” En toen verhief het hoofd zich enigszins, maar viel dadelijk weer neer en daarop gaf Hij de Geest. 138
En toen Zijn Moeder het zag, beefde heel Haar lichaam van de grootste smart en droefheid en Zij zou op de grond gevallen zijn, indien zij door andere vrouwen niet tegengehouden was. Op hetzelfde ogenblik trokken de handen zich wat van de plaats waar de ijzeren spijkers zaten terug, tengevolge van de zwaarte van het lichaam. En toen werd Zijn lichaam opgehouden door de ijzeren spijkers waarmede de voeten gekruisigd waren. De vingers en armen en handen waren meer uitgerekt dan te voren. Zijn schouders en rug waren hard tegen het kruis gedrukt. Toen riepen de Joden, die in het rond stonden, en bespotten en beschimpten de Christus. Enkelen zeiden: “Maria, Uw zoon is dood.” En anderen zeiden andere honende woorden. En terwijl de menigte rondom stond, kwam er iemand razend aangelopen en stak een lans in de rechter zijde, zo heftig en ruw, dat de lans er aan de andere zijde uitkwam. En toen de lans uit het lichaam getrokken werd, vloeide het bloed dadelijk als een stroom uit de wonde, en de punt van de lans en een deel van het blad kwamen rood uit het lichaam, besproeid en geverfd met bloed. En toen Zijn Moeder Maria het zag, beefde zij van angst en droefheid en weende smartelijk, en het was duidelijk te zien aan Haar gelaat en gebaren, hoe Haar ziel doorboord was door het scherpe zwaard van smart. Nadat dat gedaan was en de menigte vertrokken was, namen Zijn vrienden Hem van het kruis, en Zijn moeder nam Hem teder in haar heilige armen, en neergezeten zijnde legde zij Hem op haar knieën, gewond en met bloed bedekt. En daarop droogde Zijn diep bedroefde Moeder geheel Zijn lichaam en al Zijn wonden met linnen af en sloot Zijn ogen en kuste die en wikkelde Hem in fijn lijnwaad en toen droegen zij Hem onder geween en de grootste droefheid weg en legden Hem in het graf.
De dierentuin BOEK 7 – HOOFDSTUK 17 Bij dezelfde gelegenheid sprak Christus tot Zijn bruid en zei: “Naar deze dingen, die gij nu zaagt, en andere dergelijke, die Ik leed, vragen de vorsten van de wereld niet, evenmin bekommeren zij zich om de plaatsen, waar Ik geboren ben en leed. Want zij zijn gelijk de man, die een dierentuin heeft, waarin hij zijn honden loslaat en zich vermaakt over de dieren, die hij ziet en hoort lopen en springen. Op dezelfde wijze beschouwen de vorsten van de wereld en de vorsten van de Kerk en mensen van andere standen liever en met groter genoegen de heerlijkheden van de wereld dan Mijn dood, Mijn lijden en Mijn wonden. Daarom zal Ik hun door u Mijn woorden zenden en indien zij hun hart niet veranderen en zich niet naar Mij toe keren, zullen 139
zij vervloekt worden met hen, die Mijn klederen onder zich verdeelden en het lot wierpen over Mijn lijfrok.” Te Famagusta, hoofdstad van het eiland Cyprus Bijvoegsel der voorgaande openbaring. De volgende openbaring kreeg de H. Birgitta te Famagusta: Gods Zoon spreekt: “Deze stad is een Gomorra, waar het vuur van de losbandigheid, de overvloed en de begeerlijkheid gloeit, daarom zullen haar muren ineen vallen, en zal de stad verwoest worden en haar inwoners zullen het land verlaten en zij zullen zuchten van verdriet en kwelling en in getal verminderen en hun lot zal in vele landen besproken worden, want Ik ben vertoornd op hen.” Van de hertog, die op de hoogte was van de moord op zijn broeder, zegt Christus: “Deze toont stoutmoedig zijn overmoed, pocht op zijn onmatigheid en bekommert zich niet over zijn plichten tegenover zijn naaste. Daarom, als hij zich niet verootmoedigt, zal het woord in vervulling komen dat zegt: “Beter te vroeg beklaagd dan te laat betreurt.” Want zijn dood zal niet lichter zijn dan die van zijn broeder, maar integendeel zwaarder, indien hij zich niet spoedig betert.” Van de biechtvader van de hertog zegt Christus: “Wat zei u die broeder? Waarschijnlijk dat de hertog goed is en niet beter leven kan, hij vergaf hem zeker zijn onmatigheid. Dat zijn geen biechtvaders maar bedriegers, die als onschuldige lammeren rondlopen, maar in werkelijkheid vossen zijn en vleiers. Zo zijn de vrienden, die rekening houden met wereldse beginselen en de mensen raden volgens die te leven. Indien de broeder bij de ontmoeting gezeten had, had hij minder gezondigd en minder straf gekregen en grotere kroon.” Enkelen rieden Vrouwe Birgitta van klederen te veranderen en het gelaat zwart te maken voor de Saracenen. Christus spreekt: “Wat ried men u? Van klederen te veranderen en het gelaat zwart te maken? Zou Ik, God, die uw Voorzienigheid is, zijn gelijk hij, die de toekomst niet kent, of als de onmachtige die alles vreest? Volstrekt niet. Want Ik ben de wijsheid en de kracht zelf, en evenals Ik te voren alles weet, ben Ik ook tot alles in staat. Daarom, behoud uw gewone klederdracht, verander uw gelaat niet en laat geheel uw wil over aan Mij. Want Ik, die Sara redde uit de handen van hen die haar vangen wilden, zal ook Mijn Voorzienigheid uitstrekken over u, op de wijze die u het nuttigst is.”
140
Van bisschop Alfonsus. De Moeder spreekt: “Mijn vriend moet u liefhebben als moeder, als heerseres, als dochter en als zuster: als moeder vanwege uw ouderdom en de raad, die bij u gezocht moet worden. Als heerseres vanwege de genade, die u door God gegeven is, die door u de geheimen van Zijn wijsheid geopenbaard heeft. Ten derde als dochter door haar te onderwijzen en te troosten en te zorgen voor wat haar het nuttigst is. Ten vierde als zuster door haar te straffen als de gelegenheid er zich voor leent, haar te vermanen en haar door woord en voorbeeld tot beter aan te sporen. Zeg hem ook, dat hij zijn moet als hij, die de beste bloemen draagt. Door de bloemen versta Ik Mijn woorden, die zoeter zijn dan honig voor hen, die ze proeven, scherper dan de scherpste pijlen en waardevoller dan iedere beloning. Daarom past het hem die de bloemen draagt ze te vrijwaren voor wind, regen en hitte. Door wind versta Ik ijdel gepraat, door regen, lichamelijke genoegens; door hitte wereldse gunst. Want hij, die zich op een van deze drie dingen beroemt, laat de bloemen verleppen en toont dat hij niet geschikt is om ze te dragen.” Van de koningin van Cyprus zegt de Zoon: “Raad de koningin, niet naar haar vaderland terug te keren, omdat het niet geschikt is, maar laat zij blijven waar zij is, en God dienen met geheel haar hart. Ten tweede raad haar niet te trouwen en geen tweede man te nemen, omdat het God behaaglijker is dat zij beweent wat misdaan is en met zoenoffers de tijd, die zij nutteloos verspilde, vergoedt. Ten derde raad haar de inwoners van het rijk te vermanen tot onderlinge eendracht en liefde, en er zich op toe te leggen dat goede zeden bewaard blijven en er rechtvaardigheid heerst en de maatschappij niet te bezwaren door ongewone belastingen. Ten vierde om Gods wil het slechte te vergeten, dat tegenover haar man begaan is en zich niet tot wraak te laten aanzetten, daar Ik de rechter ben die voor haar oordelen zal. Ten vijfde haar zoon op te voeden met goddelijke liefde en rechtvaardige raadgevers voor hem uit de kiezen, geen begerige, en ook flinke, bedachtzame en wijze dienaars, van wie hij leren kan God te vrezen, rechtvaardig te regeren, zich over de ellendigen te erbarmen, de ogendienaars en vleiers als gif te vlieden, bij de rechtvaardigen raad te zoeken en zelfs bij de onopgemerkten, bij armen en ootmoedigen. Ten zesde de onzedelijke gewoonte van de vrouwen af te schaffen om nauwsluitende klederen te dragen en de borst te ontbloten en het gebruik van zalven en andere ijdelheden, die God zeer onbehagelijk zijn. Ten zevende een biechtvader te kiezen, die de wereld en haar ijdelheid verlaten heeft, die de zielen meer liefheeft dan het loon dat hem aangeboden wordt; die de gebeden niet verbergt en niet vreest om verwijten te doen. Zeg haar ook hem in zaken die het welzijn van de ziel betreffen, te gehoorzamen als God zelf. Ten achtste zich het 141
leven heilige vorstinnen en vrouwen voor ogen te houden en zich te beijveren om Gods glorie te verheffen. Ten negende verstandig te wezen met haar gaven, en schulden en roem te vermijden, daar het God behaaglijker is dat men weinig of niets geeft dan zich schulden op de hals te halen en zijn naaste te bedriegen.” Van de kroning van de nieuwe koning zegt Gods Zoon: “Een grote last is het om koning te zijn, maar tevens een grote eer die van grote betekenis is. Daarom moet de koning er rijp voor zijn, ervaren, wijs, rechtvaardig en werkzaam en hij moet het welzijn van zijn naaste meer lief hebben dan zijn eigen wil. Daarom werden de rijken vroeger goed bestuurd, indien zulk een koning gekozen werd, die rechtvaardig wilde en kon regeren en het verstond. Maar nu is het bestuur geen bestuur meer; het gelijkt meer op kinderspel en dwaasheid en roverij, want evenals de rover gelegenheid zoekt om zijn plan te volvoeren, opdat hij aan het werk kan gaan zonder ontdekt te worden, vinden nu de vorsten listen uit waardoor hun nakomelingen verheven kunnen worden, waardoor zij geld kunnen verdienen en listig hun onderdanen bezwaren; en gaarne oefenen zij rechtvaardigheid uit indien zij er voordelen uit kunnen trekken, maar zij hebben de rechtvaardigheid niet lief, ter wille van het eeuwig loon dat er op volgen kan. Daarom heeft de wijze zeker gezegd: “Wee u, land, waar de koning een knaap is,” die een wekelijke levenswijze heeft, en omringd is door wekelijke vleiers en zich niet bekommert om het algemene best. Doch, daar deze knaap de onbillijkheid van zijn vader niet moet ontgelden, moet hij, indien hij vooruit wil gaan en de naam van de koninklijke waardigheid eer aan doen, Mijn woorden gehoorzamen, die Ik te voren over Cyprus gezegd heb, de zeden van zijn voorgangers niet navolgen, niet kinderachtig wezen en de weg inslaan, die een koning betaamt, en zich wenden tot iemand, die geen vrees koestert en niet zijn geschenken meer bemint dan zijn ziel en zijn eer, die vleierij haat en niet vreest de waarheid te zeggen en volgens die te handelen en verwijten durft doen, indien nodig. Anders zal de knaap geen vreugde beleven van het volk en volk niet van de uitverkorene.
142
De herberg in Jeruzalem. BOEK 7 – HOOFDSTUK 18 Toen Vrouwe Birgitta in Jeruzalem was, aarzelde zij, of zij zich zou huisvesten in het Franciscaner klooster op de berg Sion, of in de herberg voor vreemdelingen. Toen verscheen haar de Maagd Maria en zei: “Op de berg Sion in deze stad zijn twee soorten van mensen: Sommigen beminnen God met heel hun hart; anderen willen God bezitten, maar toch is de wereld hun zoeter. Daarom, opdat de goeden niet beledigd worden en de tragen er geen aanleiding tot navolging in vinden en om hun, die na u komen, een voorbeeld te geven, is het beter uw intrek te nemen in de plaats aan pelgrims bereid. Want Mijn Zoon zal jullie van alles voorzien, zoals het Hem gelieft.”
Aan het Roomse en Griekse volk van Cyprus BOEK 7 – HOOFDSTUK 19 Iemand, die in gebeden verzonken was, werd verrukt in de geest en zag een paleis van onmetelijke grootte en onuitsprekelijke schoonheid. En daar zag zij Christus als de hoogste Keizer onder zijn eiligen zitten, op de hoogste, keizerlijke troon. En Hij opende Zijn gezegende mond en uitte de volgende woorden, die hier aldus zijn neergeschreven: “Ik ben, voorwaar, de hoogste liefde, want alles wat Ik gedaan heb sinds het begin, deed Ik uit liefde, en eveneens komt alles wat Ik doe en steeds doen zal, voort uit Mijn liefde. Want de liefde is nu even onbegrijpelijk in Mij als gedurende de tijd van Mijn lijden, toen Ik door Mijn dood al Mijn uitverkorenen van de hel redde, die deze verlossing en redding waardig werden. Want indien het mogelijk was, dat Ik evenveel malen sterven kon, als er zielen in de hel zijn, zodat Ik opnieuw de dood zou lijden voor een ieder van hen afzonderlijk, zoals Ik die leed voor allen, zou Mijn lichaam bereid zijn dit alles uit te staan met blijde moed en de volmaaktste liefde. Maar het is onmogelijk, dat Mijn lichaam wederom zou kunnen sterven of lijden. En even onmogelijk is het, dat een ziel, die na de dood naar de hel veroordeeld wordt, ooit daar uit gered zal worden of de vreugde van het Hemelrijk genieten, die Mijn heiligen en uitverkorenen genieten doordat zij in eeuwige zaligheid Gods Aanschijn beschouwen, maar de verdoemde zielen zullen in eeuwige dood de pijnen van de hel lijden, omdat zij Mijn lijden en Mijn dood niet wilden aannemen en Mijn 143
wil niet opvolgen, terwijl zij op aarde leefden. En daar Ik alleen de rechter ben over de beledigingen en de ondankbaarheid die Mij aangedaan wordt en Mijn liefde, die Ik de mensen altijd bewijs, de zondaars voor Mijn rechterstoel aanklaag, heeft de rechtvaardigheid het recht de zondaars volgens Mijn wil te vonnissen. Nu dien Ik een klacht in tegen de inwoners van het rijk Cyprus, een klacht tegen één enkel mens. Ik klaag niet Mijn vrienden aan, die Mij liefhebben met geheel hun hart en in alles Mijn wil doen. Maar Ik klaag allen aan als één mens, die Mij versmaadt en altijd weerstand biedt aan Mijn wil en hardnekkig tegen Mij opstaat. En daarom zal Ik nu tot hen spreken als tot één mens: “O, volk van Cyprus, dat weerspannig tegen Mij is, luister en geef nauwkeurig acht op wat Ik zeg. Ik had u lief, zoals een vader zijn enige zoon liefheeft, die hij wil verheffen tot alle eer. Ik gunde u een land waar in overdaad alles te vinden is wat nodig is tot onderhoud van uw lichaam. Ik zond u de warmte en het licht van Mijn Heilige Geest, opdat gij het ware christelijk geloof begrijpen zoudt, waartoe gij u even getrouw verplichtte als gij u ootmoedig onderwierp aan de gehoorzaamheid en bevelen van de heilige Kerk. Ik zette en stelde u ook op een plaats, die zeer geschikt was voor een trouw dienaar, namelijk onder Mijn vijanden, opdat uw kroon in het Hemelrijk des te kostbaarder zou zijn als loon voor uw werk op aarde en de strijd van uw lichaam. Ik droeg u ook lang in Mijn Hart, waarmee Ik bedoel dat Ik u lief had, en Ik beschermde u als Mijn oogappel in alle droefheid en tegenspoed. En zo lang gij Mijn geboden navolgde en getrouw de gehoorzaamheid en de geboden van de heilige Kerk in acht nam, kwamen voorzeker ontelbare zielen van het rijk Cyprus naar Mijn Hemelrijk om met Mij de eeuwige glorie te genieten. Maar daar gij nu uw eigen wil volgt en doet al wat uw hart verheugt en Mij, uw rechter, niet vreest, en Mij, uw schepper, niet lief hebt, die u verloste door de bitterste dood, maar Mij uitspuwde als iets wat slecht ruikt en slecht smaakt en de duivel tezamen met uw ziel opsluit in uw hart, en Mij daar uitwerpt als een dief, of een rover en u niet schaamt in Mijn Aanschijn te zondigen, daarom is het rechtvaardig en uw welverdiend loon dat gij niet in de Hemel zult komen. Van al Mijn vrienden verwijderd komt gij voor eeuwig in de hel, onder Mijn vijanden. En een ding zeg Ik u, waaraan niet te twijfelen valt, dat Mijn Vader, die in Mij is en Ik in Hem en de Heilige Geest in ons beiden, Mijn getuige is dat nooit anders dan waarheid uit Mijn mond kwam. Weet ook dat de ziel van een ieder, die is als gij nu zijt en die zich niet beteren wil, dezelfde weg gaat, die Lucifer is opgegaan door zijn hoogmoed en Judas, die Mij uit geldzucht verkocht, en Zambri, die Phineas vermoordde, vanwege zijn losbandigheid. Hij zondigde tegen Mijn gebod, en daarom werd zijn ziel tot de hel verdoemd.
144
En daarom verkondig Ik het volk van Cyprus, dat indien gij u niet bekeert, uw geslacht en uw nakomelingen in het rijk Cyprus zullen uitsterven en dat Ik rijken noch armen sparen zal. Uw geslacht zal in korte tijd door de mensen vergeten zijn, alsof gij nooit geboren waart. Daarom behaagt het Mij in dit rijk van Cyprus nieuwe loten te planten, die Mijn geboden zullen opvolgen en Mij beminnen met geheel het hart. Maar weet dat een ieder die zich wil beteren en met ootmoed naar Mij terug wil keren, die zal Ik met vreugde tegemoet ijlen als een tedere schaapherder en hem op Mijn schouders zelf naar Mijn schapen terugbrengen. Maar door Mijn schouders versta Ik, dat een ieder die zich geheel betert, door de verdiensten van het lijden dat Mijn lichaam en Mijn schouders doorstond, en door Mijn dood de eeuwige vreugde in het Hemelrijk zal deelachtig worden. Weet ook dat Mijn vijanden, die in genoemd rijk wonen, het niet waard zijn dat zulk een goddelijke openbaring en waarschuwing hun door Mij wordt toegezonden. Maar enkelen van Mijn vrienden, in hetzelfde rijk, die Mij trouw dienen en liefhebben met geheel hun hart, bewogen Mij er toe, door hun werk en door hun gebeden onder tranen, u door de woorden van deze openbaring het zwaar en droef gevaar van uw ziel te doen verstaan. Want enkelen van Mijn vrienden was het geopenbaard, dat ontelbare zielen in Cyprus buiten de eer van het Hemelrijk gesloten zouden worden en eeuwig verdoemd waren tot de dood in de hel. Maar bovenstaande woorden spreek Ik tot de Christenen, die de Latijnse taal spreken, en onderworpen zijn aan de gehoorzaamheid van de Roomse Kerk en in de doop Mij waar christelijk geloof beloofden, doch Mij geheel verlieten en dingen deden die Mij onaangenaam zijn. Maar de Grieken, die weten, dat het alle Christenen betaamt een christelijk geloof te belijden en alleen één Kerk te gehoorzamen, de Roomse en in de wereld één enkel persoon boven allen te erkennen, de Paus, als geestelijk vader en herder, maar die zich niet ootmoedig willen onderwerpen aan die Roomse Kerk en Mijn dienaar de Paus, uit hoogmoed, geldzucht of andere redenen zijn Mijn genade en barmhartigheid bij hun dood onwaardig. Maar andere Grieken, die innig verlangen om het geloof van de Roomse Kerk grondig te leren kennen, maar er geen gelegenheid toe hadden en het toch volgaarne aannamen, en zich ootmoedig onderworpen aan haar gebod en ondertussen volgens hun beste weten leven in het ambt dat zij bekleden en het geloof, dat zij hebben, en niet zondigen, zullen na hun dood, als zij voor Mijn oordeel geroepen worden, barmhartigheid ondervinden. De Grieken moeten ook weten, dat hun rijk en hun domein nooit zeker of veilig zal zijn. Dat zij nooit in ware vrede zullen leven maar altijd onderdrukt zullen worden door hun vijanden, die hun de grootste en droevigste ellende zullen aandoen, totdat zij zich aan de Roomse Kerk onderwerpen en met ware ootmoed die Kerk en haar heilige geboden en gebruiken volkomen gehoorzamen.” 145
En nadat de H. Birgitta in de geest deze dingen gezien en gehoord had, verdween dit visioen en verkeerde zij in grote vrees en was zeer verbaasd.
Aan het volk van Napels. BOEK 7 - HOOFDSTUK 27 Aan iemand, die in aandachtige gebeden verzonken was, verscheen Jezus Christus en zei: “Luister, aan wie het gegeven is geestelijke dingen te horen en te zien, en geef nauwkeurig acht op wat gij horen zult en verkondig het volk uit Mijn naam, dat gij de woorden niet spreekt tot uw eigen eer of om roem te verkrijgen; en gij zult ze niet verzwijgen uit wereldse vrees voor afkeuring of smaad. Want deze dingen, die gij horen zult, worden u niet getoond alleen ter wille van u zelf maar ook ter wille van de gebeden van Mijn vrienden in deze stad Napels, die gedurende vele jaren Mij met geheel hun hart baden, om Mijn vijanden, die in deze zelfde stad wonen, enige genade te tonen, waardoor zij op de weg van de redding terug konden komen en hun zonden en slechte gewoonten nalaten. Deze gebeden en de goede werken van die vrienden bewogen Mij u deze woorden te zeggen. Hoor daarom nauwkeurig wat Ik zeg. Ik ben de Schepper en Heer van alles, zowel van de duivelen als van alle engelen, en niemand zal Mijn oordeel ontgaan. Wel heeft de duivel op drievoudige wijze tegen Mij gezondigd, namelijk door overmoed, afgunst en liefde voor zijn eigen wil. Zo groot was zijn hoogmoed, dat hij de heer wilde zijn en Ik hem onderdanig, en zo afgunstig was hij dat hij Mij gaarne gedood zou hebben, indien het mogelijk ware geweest, opdat hij heer had kunnen zijn en op Mijn troon zitten. Zijn eigen wil was hem ook zo dierbaar, dat hij Mijn wil niet telde, indien hij kans zag zijn eigen wil door te zetten en te volgen. En daarom viel hij uit de Hemel, en van engel werd hij tot een duivel in de diepste diepten van de hel. En toen Ik de grote boosheid en haat zag, die de duivel voor den mens koesterde, toonde Ik de mens Mijn wil. En Ik gaf de mensen Mijn geboden, opdat zij Mij door het volgen van Mijn geboden zouden behagen en de duivel mishagen. Daarna, vanwege de grote liefde, die Ik voor de mensen koesterde, kwam Ik op de aarde, door een Maagd gebaard. En Ik zelf leerde de mens met woorden en daden de ware weg tot redding. En om hem volmaakte liefde en genade te tonen, opende Ik met Mijn eigen bloed voor hem het Hemelrijk. Maar wat doen nu de mensen die Mijn vijanden zijn? Zij versmaden Mijn geboden, werpen Mij uit hun hart als het dodelijkste gif en spuwen Mij uit hun mond 146
en schuwen Mij als de afschuwelijkste ziekte. Maar de duivel en zijn werken zijn zij genegen, hem leiden zij hun hart binnen en zij doen met genoegen en vreugde zijn wil en volgen de ingevingen van zijn geest. Daarom zullen zij volgens Mijn rechtvaardig oordeel in de hel van de duivel vergelding zonder einde ontvangen. Voor de hoogmoed, die zij tonen, zullen zij eeuwig smaad en schande verkrijgen, een schande zo groot dat alle engelen en duivelen zullen zeggen dat zij geheel en al met schande bedekt zijn. Verder zult gij weten, dat evenals alle doodzonden de zwaarste zijn, ook de dagelijkse zonde kan overgaan in doodzonde, als de mens er behagen in schept en er willens in volhardt. Er worden twee zonden bedreven, die Ik u noem, die vele andere zonden tengevolge hebben, en alle dagelijkse zonden schijnen; maar omdat de mensen er behagen in scheppen en er bewust in volharden, gaan zij over in doodzonden. En nog vele andere zonden begaat het volk in de stad Napels, welke Ik u nu niet noemen wil. De eerste van de twee zonden, die Ik u wel wil noemen is, dat mensen die verstand hebben, hun gezicht besmeren en het met verschillende kleuren beschilderen, evenals men beelden verft, opdat zij schoner mogen schijnen dan Ik hen geschapen heb. De tweede zonde is dat mannen en vrouwen de ware vorm van hun lichaam veranderen door de onbetamelijke klederen, die zij dragen, en dat doen zij uit hoogmoed, opdat zij schoner zouden schijnen en verleidelijker, dan God hen schiep. Weet daarom, dat even vaak als zij hun gelaat met verf besmeren, even vaak missen zij de ingeving van de Heilige Geest, en des te meer nadert de duivel hen. En even vaak als zij zich sieren met onzedelijke en onbetamelijke kleren en aldus hun lichaam mismaken, even vaak vermindert de fraaiheid van hun ziel en wordt de heerschappij van de duivel in hen groter. O! Mijn vijanden, die zonder vrees en zonder zich te schamen zulke zonden en andere zonden tegen Mijn wil begaan, waarom vergeet gij Mijn lijden en waarom is het uw hart onverschillig, dat Ik naakt en gebonden aan het kruis stond en met harde roeden wreed geslagen werd, dat Ik naakt was en aan het kruis hing, vol wonden, geheel en al bebloed? En als gij uw gelaat besmeert, waarom bedenken jullie dan niet hoe Mijn gelaat met bloed bedekt was? En waarom ziet gij niet hoe Mijn ogen verduisterd werden door tranen en bloed en hoe Mijn oogleden blauw werden? Waarom ziet gij niet naar Mijn mond, en naar Mijn oren en Mijn baard, hoe die bedekt waren met bloed en geverfd door bloed en hoe Mijn ledematen afgrijselijk verscheurd werden door pijn en kwelling en hoe Ik blauw en bloedend aan het kruis hing ter wille van u en daar door allen beschimpt en bespot werd, opdat de herinnering daaraan u Mij zou doen liefhebben, uw God, en daardoor de netten van de duivel ontvlieden, waarin gij zo vreselijk verward zijt. Doch dit alles is vergeten
147
door uw ogen zowel als door uw harten. Gij doet als vrouwen, die wel lichamelijk genot verlangen, maar geen kinderen willen baren. Zo doet ook gij, want de genade van Mij, uw God en Schepper en Verlosser, staat voor u allen open en Ik klop aan uw hart, want Ik heb allen lief. Maar zodra gij de geringste ingeving van de Heilige Geest in uw hart voelt, of Mijn woorden hoort en een goede wil bij u opkomt, doet gij dadelijk wat gij kunt om de ingeving van de Heilige Geest te smoren, of alle berouw terug te dringen, hetzij door uw zonden te verontschuldigen, hetzij er genot in te vinden en er op afkeurenswaardige wijze in te volharden. Zo doet gij de wil van de duivel en opent gij hem uw hart. En zo sluit gij Mij verachtelijk buiten, waardoor gij zonder Mij zijt en Ik niet met u ben. En gij zijt niet in Mij maar in de duivel, want gij gehoorzaamt zijn wil en zijn ingevingen. Maar nu Ik het vonnis heb uitgesproken, zal Ik u ook Mijn barmhartigheid mededelen. Door Mijn barmhartigheid wordt zelfs Mijn grootste vijand en de grootste zondaar Mijn genade niet ontzegd, indien hij met een ootmoedig en ernstig hart om barmhartigheid bidt. Daarom moeten Mijn vijanden drie dingen doen, indien zij genade en barmhartigheid verkrijgen willen en Mijn vriendschap, en indien zij zich met Mij verzoenen willen. Ten eerste moeten zij met geheel hun hart berouw gevoelen en zich willen beteren, omdat zij zondigden tegen Mij, hun Schepper en Verlosser. Ten tweede moeten zij eerlijk, volhardend en ootmoedig hun zonden bekennen en biechten aan hun biechtvader met de wil zich te beteren en hun zonden boeten volgens de raad van hun biechtvader en volgens diens redelijk besluit. Dan zal Ik hen naderen en wordt de duivel teruggedrongen. Ten derde moeten zij Mijn Lichaam nuttigen, als zij wat hieraan vooraf ging volvoerd hebben met godsvrucht en oprechte liefde, en de wil hebben nooit meer in zonde te vervallen, maar tot aan het levenseind in het goede te volharden. En Ik zal hen, die zich op deze wijze beteren, tegemoet gaan, zo als een tedere vader zijn verdwaalde zoon, en zal hen in genade met veel meer liefde aannemen en groter vreugde dan zij zich denken kunnen, of waarom zij bidden. En dan zal Ik in hen zijn en zij in Mij, en zullen zij eeuwig met Mij leven en zich met Mij verheugen. Maar Mijn rechtvaardigheid zal komen over hen, die in zonde en boosheid volharden. En evenals de visser, wanneer hij de vissen in het water ziet zwemmen, zijn vishaak uitwerpt, niet alle vissen tegelijk vangt maar de ene keer enige en de andere keer andere, totdat hij ze alle heeft, zo zal ook Ik doen met Mijn vijanden, die in de zonden volharden, want langzamerhand zal Ik hen ontrukken aan hun zondige levenswijze op aarde. En Ik zal er hen aan ontrukken op een ogenblik dat zij het het minst verwachten en zij het meest genieten van dit aardse leven. En Ik zal hen de eeuwige dood inzenden, waar zij nooit Mijn Aanschijn, noch Mijn glorie zullen zien.
148
Want zij stelden liever hun eigen begeerten tevreden dan dat zij Mijn wil en Mijn geboden opvolgden.”
Birgitta’s laatste ogenblikken BOEK 7 – HOOFDSTUK 31 Vijf dagen voor het overlijden van de te voren vaak genoemde bruid van Christus, Vrouwe Birgitta, gebeurde het dat Onze Heer met zacht gelaat zich aan haar openbaarde voor het altaar, dat in haar kamer was, en zei: “Ik heb met u gedaan, zoals de bruidegom pleegt te doen, die zich niet aan zijn bruid vertoont, opdat er des te inniger naar hem verlangd wordt. Daarom heb Ik u Mijn troost onthouden gedurende deze tijd, omdat het voor u een tijd van beproeving was. Maar nu is die ten einde en moogt gij te voorschijn treden en u gereed maken, omdat uw tijd gekomen is, waarop vervuld zal worden wat Ik u beloofd heb, namelijk dat gij u voor Mijn altaar kleden zult in nonnenklederen en niet alleen genoemd zult worden Mijn bruid, maar ook non en moeder van Vadstena. Eveneens zult gij weten, dat gij uw lichaam hier in Rome achterlaten zult, totdat het op de plaats komt, die er voor gereed gemaakt is, omdat het Mij behaagt u die moeite te besparen en uw wil te beschouwen als een arbeid die volbracht is.” Daarop zei Hij tot de bruid: “Maar zeg de prior dat hij al Mijn openbaringen, al Mijn woorden aan de broeders en aan Mijn bisschop nalaat, aan wie Ik het vuur van Mijn Geest geven zal. En gij moet weten, dat wanneer het Mij behaagt, er mensen komen zullen, die met vreugde en genot de woorden van deze Hemelse openbaringen ontvangen zullen, die u tot nu toe gegeven werden, en dan zal alles vervuld worden, wat u gezegd is. En hoewel velen, door hun ondankbaarheid, Mijn genade missen zullen, zullen anderen in hun plaats komen en Mijn genade verkrijgen. Maar onder de laatste woorden van alle openbaringen die u gegeven zijn, moet de gemeenschappelijke en algemene openbaring geplaatst worden, die Ik u in Napels gegeven heb, daar Mijn oordeel zich zal uitstrekken over alle volkeren, die niet met ootmoed tot Mij terugkeren, zoals u getoond is.” Nadat dit gezegd was, en veel anders dat hier niet neergeschreven is, sprak genoemde bruid van Christus over enkele personen in haar omgeving, die zij zei voor haar dood voor Gods oordeel gezien te hebben en duidde die aan. Daarop sprak de Heer: “Op de morgen van de vijfde dag, nadat gij het Sacrament genuttigd hebt, moet gij de personen, die in uw nabijheid zijn en die Ik nu genoemd heb, vertrouwelijk bij elkaar roepen en hun zeggen wat zij doen
149
moeten. En dan zult gij door hun woorden en in hun armen naar uw klooster komen, dat is naar Mijn vreugde, en uw lichaam zal plaats krijgen in Vadstena.” Daarna, toen de vijfde dag naderde, bij de dageraad zelf verscheen Christus haar voor de tweede maal en troostte haar. En nadat de Mis gelezen was en het Sacrament genuttigd onder de grootste devotie en ootmoed, gaf zij de geest in de armen van genoemde personen.
150
AANVULLING Broeder Gerekinus in Alvastra. BOEK 9 – HOOFDSTUK 55 Een monnik van heiligen wandel in het klooster te Alvastra vertelde onder tranen en zwoer prior Petrus onder ede, dat toen Vrouwe Birgitta haar intrek in hetzelfde klooster had genomen, de monnik, met verwondering in zijn hart en uit ijver voor de regel en de heiligheid er van in zichzelf gezegd had: “Waarom woont deze vrouw in het klooster voor monniken, wat tegen onze regel strijdt en waarom voert zij er nieuwe zeden in?” In het gebed raakte dezelfde broeder in geestesvervoering en hoorde een stem, die tot hem sprak: “Deze vrouw is Gods vriend en is in het klooster gekomen om op deze berg bloemen te plukken, waardoor iedereen, ook mensen aan den overkant van de zee en aan de grenzen van de wereld, genezing zullen vinden.” Deze broeder heette Gerekinus en was zo heilig in leven en wandel, dat hij gedurende 40 jaar nooit het klooster verliet, maar dag en nacht in gebeden waakte en van God de bijzondere genade verkreeg, dat hij onder zijn gebed bijna voortdurend de negen engelenkoren aanschouwde. Hij zag ook terwijl de Heilige Hostie werd opgeheven Christus in de gedaante van een knaap.
Birgitta’s echtgenoot, Ulf Gudmarsson, na de dood. BOEK 9 – HOOFDSTUK 56 Een ziel vertoonde zich aan de H. Birgitta en zei: “Ik heb de rechtvaardigheid van de rechter ervaren, maar nu wordt de strengheid verminderd, en nadert de barmhartigheid. Ik heb vijf zonden begaan, waarover ik volmaakt berouw gehad heb. De eerste is, dat ik veel gezondigd heb met de dwazen knaap, die gij kent, en mij vermaakt heb over zijn zotte en belachelijke gebaren. De tweede is, dat ik voor mijn dood de weduwe niet vergoed heb, wat ik van haar gekocht heb, zoals gij wel weet, want ik heb het vergeten. En als zij morgen bij u komt, betaal haar dan zoveel als zij vraagt, want zij vraagt niet meer, dan waarop zij recht heeft. De derde is, dat ik schertsend iemand beloofde bij te staan in zijn moeilijkheden, waardoor hij zich de stoutmoedigheid veroorloofde om tegen de koning op te staan en zich tegen de wet te verzetten. De vierde is dat ik meespeelde in het tornooispel en 151
deelnam aan andere ijdele genoegens, meer uit zucht naar roem en uit hoogmoed dan tot enig nut. De vijfde is, dat ik zeer streng en onvermurwbaar geweest ben tegen een ridder, opdat hij uit het land verbannen zou worden, en hoewel hij schuldig was, heb ik mij toch minder barmhartig tegenover hem gedragen, dan ik doen moest.” Toen zei Birgitta: “O! Ziel, ziel, wat diende u eerst tot redding, of wat kan u redden van de straf?” De ziel antwoordde: “Zes dingen hebben Mij geholpen. Ten eerste de biecht en ik biechtte iedere vrijdag, als ik een biechtvader had en de oprechte wil had om mij te beteren. Ten tweede de rechtvaardigheid die ik betracht heb toen ik zitting had in het gerecht en niet veroordeelde uit partijdigheid noch uit geldzucht, maar mijn oordeel nauwkeurig overwoog en bereid was te herstellen, waarin ik gefaald had. Ten derde de gehoorzaamheid die ik mijn biechtvader getoond heb, toen hij mij onthouding voorschreef gedurende de tijd dat mijn vrouw zwanger was. Ten vierde de voorzichtigheid die ik in acht genomen heb door de armen niet te veel te ergeren met mijn gastmalen en geen schulden te maken. Ten vijfde de onthouding die ik mijzelf heb opgelegd gedurende de bedevaart naar het graf van de H. Jacobus, want onderweg heb ik niets gedronken om te boeten voor de vele uren die ik te lang aan tafel gezeten heb en voor alles wat ik toen gezegd heb. En nu ben ik zeker van mijn zaligheid, hoewel ik niet weet, wanneer ik gered zal worden. Ten zesde mijn besluit om iemand te kiezen die ik voor rechtvaardig hield en die mijn schulden betalen zou. En omdat ik vreesde veel schuld te hebben, gaf ik de koning zijn kantons terug, opdat deze schuld geen invloed hebben zou op Gods oordeel. En nu smeek ik u om hulp. Laat gedurende een heel jaar Missen voor mij lezen, ter ere van Onze Lieve Vrouw, de Heilige Maria en ter ere van alle heilige engelen en van alle heiligen en ter ere van alle gelovige zielen en verder ter ere van het lijden van Onze Heer en Heiland Jezus Christus, want ik hoop spoedig gered te worden. Wees vooral goed jegens de armen. Geef mijn sieraden weg en mijn paarden en alles wat mij het meest verheugde. En, indien het u mogelijk is, laat dan enige kelken maken die gebruikt kunnen worden voor Gods eredienst. Want dit draagt veel bij tot meerdere zaligheid van de ziel. Laat uw vaste goederen na aan de kinderen, want volgens mijn geweten heb ik niets daarvan op onrechtvaardige wijze verkregen, noch anderen tegen hun wil ooit iets onthouden.”
152
Te Arras. BOEK 9 – HOOFDSTUK 92 Toen de echtgenoot van de heilige Birgitta reeds op de terugtocht was van zijn bedevaart naar het graf van Sint- Jacobus, werd hij te Arras ziek. En toen de ziekte toenam, was de bruid van Christus zeer beangst, maar werd waardig bevonden om door de heiligen Dionysius getroost te worden. Deze verscheen haar onder haar gebed en zei: “Ik ben Dionysius, die uit Rome naar dit gedeelte van Frankrijk ben gekomen om er in mijn leven Gods woord te prediken. Daar gij mij met bijzondere genegenheid liefhebt, voorzeg ik u, dat God door u aan de wereld geopenbaard zal worden en dat gij aan mijn hoede en bescherming zijt toevertrouwd. Daarom zal ik u altijd bijstaan, en als bewijs hiervan verzeker ik u, dat uw echtgenoot niet aan deze ziekte sterven zal.” En aldus heeft Sint-Dionysius haar in openbaringen vele malen bezocht en getroost.
Birgitta in Farfa. BOEK 9 – HOOFDSTUK 97 Christus beval Zijn bruid van Rome te gaan naar het nieuwe slot bij de abdij van Farfa, zeggende: “Ga,, want een kamer is u bereid.” En toen zij er aangekomen was tezamen met haar biechtvader, Magister Petrus, en haar dienstmaagd, kreeg zij van de broeders in het klooster met de grootste moeite vergunning om een ellendige hut te bewonen, onder het voorwendsel, dat zij niet gewoon waren met vrouwen samen te wonen. Toen verscheen Christus voor haar en zei: “Dit is de kamer van de zaligheid, waarin gij u verdiensten verwerven kunt en verheven dingen leren. Daar gij vroeger hoge en schone huizen bewoond hebt, kunt gij ervaren wat Mijn heiligen geleden hebben, die in holen gewoond hebben.”
153
Bij den dood van Ingeborg. BOEK 9 – HOOFDSTUK 98 Toen de bruid van Christus hoorde, dat haar dochter Ingeborg, die non in het klooster te Riseberg was, overleden was, zei zij juichend: “O, Heer Jezus Christus, o mijn geliefde, gezegend zijt Gij, die haar riep, voor de wereld haar verstrikte.” En aanstonds ging zij naar haar bidkamer en weende en zuchtte er zo zeer, dat haar omgeving het hoorde. Maar toen verscheen Christus haar en zei: “Vrouwe, waarom weent gij ? Inderdaad, Ik weet alles, maar Ik wil het horen uit uw eigen mond.” Zij antwoordde: “O, Heer, ik ween niet, omdat mijn dochter dood is, ik verheug er mij eer over, omdat zij, indien zij langer geleefd had, nog meer rekenschap voor U had af te leggen. Maar ik ween, omdat ik haar niet heb opgevoed volgens Uw geboden. En omdat ik haar voorbeelden van hoogmoed heb gegeven, en haar te licht bestraft heb, als zij verkeerd deed.” Christus antwoordde haar: “Iedere moeder, die er over weent, dat haar dochter God vertoornt, en haar volgens haar beste weten opvoedt, is een ware moeder van ware liefde en een moeder van de tranen, en haar dochter is Gods dochter ter wille van de moeder. Maar de moeder, die er zich over verheugt, dat haar dochter zich naar de wereld weet te schikken, en zich niet bekommert om haar zeden, indien de wereld haar maar verheft en eert, is geen moeder, maar een stiefmoeder. Daarom zal uw dochter ten gevolge van uw liefde en van uw goede wil langs een kortere weg de kroon van de heerlijkheid bereiken.”
Op weg naar Amalfi BOEK 9 – HOOFDSTUK 99 Toen de heilige Birgitta van Rome zou gaan naar het graf van de heilige Andreas, de apostel, in het rijk Sicilië, kon zij ten gevolge van allerlei ziekte niet verder komen dan Bari. En daar het in de adventstijd was, gedurende welke zij placht te vasten, en er vele zieken waren onder haar gezelschap en men onderweg geen vis kon krijgen, bad zij God dat het hun toegestaan zou worden om vlees te eten en dat de zieken het vasten mochten laten zonder God te vergrammen, of de omgeving te ergeren. Toen openbaarde Christus zich en zei: “De vis is zeer koud, en het jaargetijde niet zeer warm, de weg is moeilijk en bergachtig, en jullie zijn ziek. Eet daarom wat gij krijgen kunt, want Ik sta boven alle beloften. En wat dient tot Gods glorie en tot het nooddruftig onderhoud van het lichaam zal niet als zonde aangerekend worden.” 154
Bij het graf van Bisschop Brynjolf. BOEK 9 – HOOFDSTUK 108 Toen de heilige Birgitta op Maria Lichtmis in de kerk te Skara was, gebeurde het, dat zij de zoetste en ongewoonste geur gewaar werd. Toen zij zich hierover verwonderde, werd zij aanstonds in de geest vervoerd en zag zij de H. Maagd Maria en bij haar iemand van wonderbare schoonheid, in priesterlijk ornaat getooid. En toen zei de Maagd Maria tot haar: “Gij moet weten, Mijn dochter, dat deze bisschop Mij vereerde gedurende zijn leven en zijn verering door de daad bekrachtigde. Hoe God zijn leven behaaglijk was, bewijst u de geur, die gij gewaar werd. Maar hoewel nu zijn ziel God aanschouwt, ligt toch zijn lichaam op onwaardige plaats in de aarde begraven. Aldus werd Mijn dierbare echte parel voor de zwijnen geworpen.
Een steen in Birgitta’s kroon BOEK 9 – HOOFDSTUK 112 Toen de H. Birgitta in Rome woonde, vertelde de kok haar eens een schandelijke leugen: “Vrouwe, uw zoon Karl is opgehangen.” Hierop antwoordde zij: “Dat verhoede God; van wie hebt gij het gehoord?” “Pelgrims hebben het gezegd,” antwoordde hij. Aan het einde van het jaar stierf die kok, na gebiecht en boetedoening gedaan te hebben. Birgitta, die bekommerd was over de zaligheid van zijn ziel, bad voor hem. Na zeven dagen kreeg zij een visioen en zag een balk, die dwars over de hel gelegd scheen, en midden op die balk zat de ziel van bovengenoemde dode. Toen verscheen de Maagd Maria en zei: “Niemand vermoedt de vreselijke angst waarmee die ziel hier zit. Dit is zijn straf omdat hij in zijn leven Gods vrienden verontrustte. Toch zult gij weten, dat hij behoort tot hen die geholpen kunnen worden.”
155
RUBRIEK BOEK 10 SINT - SALVATORS REGEL Hier begint de Sint - Salvators regel, van God gegeven door de mond van Jezus Christus aan Zijn godvruchtige bruid, de heilige Vrouwe Birgitta, welke orde die van de nonnen zijn zal ter verering van de eervolle Maagd Maria; welke regel genoemde heilige Vrouwe Birgitta gegeven werd op wonderbare wijze, zoals hier later medegedeeld zal worden, op het slot Vadstena in het bisdom Linköping van het Zweedse rijk, toen zij in aandachtig gebed vervoerd, geestelijke en intellectuele visioenen had. Birgitta krijgt een openbaring over de regel harder orde BOEK 10 – INLEIDING HOOFDSTUK 1
In het domein van de koning van Noorwegen, dat het noordelijkst ligt van alle koninkrijken, zodat er buiten zijn grondgebied geen plaats meer is, waar de mensen willen of kunnen wonen, gebeurde het Vrouwe Birgitta, toen zij innig in gebeden verzonken was, dat haar lichamelijke krachten haar ontnomen werden, of machteloos werden, maar haar ziel begon volgens al haar vermogens op de volmaaktste wijze levend te worden en krachtig, zodat zij de dingen, die geestelijk zijn, kon zien, horen, uitspreken en gevoelen. En op zulk een wijze geraakte zij dikwijls in vervoering, zodat zij in de geest veel dingen hoorde, die haar in een geestelijk visioen intellectueel verkondigd werden, welke dingen zij daarna, met grote eerbied en vrees voor God, ootmoedig openbaarde aan de aartsbisschop van Uppsala en tegelijkertijd aan drie andere bisschoppen en aan een bijzonder godvruchtige magister, die beschouwd werd als zijnde bijzonder geleerd in de Schrift; eveneens aan een abt, die God zeer genegen was en een leven leidde van buitengewone onthouding, omdat zij vreesde bedrogen te worden door de bedrieger, de engel der duisternis, in de gedaante van de engel des lichts. En toen al deze mannen tezamen met vele andere vrienden Gods dit geval hoorden en onder elkander overwogen met ernst en aandacht, stelden zij vast, dat alles wat de H. Birgitta getoond werd, door een bijzondere genade van de Heilige Geest, van de goede Geest der waarheid en des lichts afkomstig was. In zulk een openbaring of visioen zag zij ook eens een man en vrouw in de allerschoonste vorm, en aanstonds zei een stem tot haar: “Zie, deze twee personen die gij ziet, zijn Jezus Christus en Zijn Moeder Maria, die u nu getoond worden zoals zij waren toen zij in de wereld leefden. Maar hoe hun lichamen nu in het Hemelrijk
156
zijns, is u onmogelijk te weten of te zien.” Nadat deze woorden gezegd waren, openbaarde Jezus Christus Zich aanstonds; Hij opende Zijn mond en sprak en zei. De nieuwe wijngaard. BOEK 10 – INLEIDING HOOFDSTUK 2
Ik ben als de machtigste koning, die zijn wijngaarden plantte. En zij droegen lang de allerbeste wijn. Ten slotte zaaide zijn vijand er het allerslechtste onkruid in, dat zo welig opkwam en zich zo uitbreidde, dat de wijnstokken slechts met de grootste moeite wijn konden dragen. En de dienaren van de koning zeiden tot hem: “Heer, wij hebben uw wijngaarden onderzocht en vonden zeer weinig stokken die wijn droegen. En het slechte zaad, dat tot niets deugt dan om verbrand te worden, is buitengewoon opgeschoten.” De Heer antwoordde hun: “Ik zal een nieuwe wijngaard planten, waarheen de loten gebracht moeten worden om vaste wortel te schieten. En ik zal die zelf bemesten en de druiven zullen gevuld worden met de allerbeste wijn. En deze wijngaard zal ik zelf bewaken, zodat indien er iets schadelijks in komt, de wijn er door bemest zal worden en er nog zoeter door zal worden. En het onkruid zal vernietigd worden en verleppen en spoedig verdwijnen, opdat het geen schade meer zal aanrichten. En als de wijn van deze wijngaard bij mijn vergadering komt, zullen allen zich verheugen en de heer loven, die de wijngaard plantte en die zelf bemestte. Zelfs hij zal zich verheugen, die de wortels plantte, en evenmin zal God hen vergeten, die de loten aandroegen. Uit deze wijngaard zullen vele andere opwassen, die lang verlept of dor geweest zijn; zij zullen goede vruchten gaan dragen de dag na de vernieuwing als goede wijngaarden, die onlangs gereinigd zijn. Verklaring van voorgaand hoofdstuk BOEK 10 – INLEIDING HOOFDSTUK 3
Ik ben de Schepper van alles en door niemand geschapen. Onder alles wat Ik gemaakt heb, heb Ik niets gemaakt van zo grote waarde als de mens, die Ik bestemde als heerser over alles, wat op aarde geschapen is. En Ik gaf hem eveneens verstand om van alles tot zijn voordeel gebruik te maken en tot zijn nooddruft en opdat hij Mij loven zou voor de genade, die Ik hem gegeven heb. Maar onder alle schepselen is er geen, die Mij tot zo grote gramschap opwekt als de mens. Alles volgt Mijn gebod op, uitgezonderd de mens. Ik zei u tevoren, dat Ik was als een koning, die goede wijngaarden plantte, welke gedurende lange tijd goede vruchten droegen. En welke 157
waren die wijngaarden anders dan de kloosterorden en de besluiten door heilige mannen ingesteld, waardoor zij die dorst hadden gelest en verfrist werden, die koud waren, verwarmd werden, die trots en hovaardig waren verootmoedigd, en die blind waren verlicht. En nu klaag Ik, omdat de schutting en omheining van de wijngaarden omvergeworpen en verwijderd is, de wachten slapen en de dieven dringen er binnen, de wortels zijn door mollen opgegraven, de ranken door de droogte verlept en de druiventrossen door de wind afgewaaid en onder de voeten vertrapt. Maar opdat de wijn niet geheel verdwijnen zal, zal Ik een nieuwe wijngaard planten, waarheen gij de wijnstokken van Mijn woorden dragen zult; Mijn vriend zal die planten, en Ik zelf, God, zal de wijngaard bemesten met Mijn genade. En naar deze wijngaard zal Ik wachten zenden, die ’s nachts niet zullen slapen. Ik zal hem omheinen met goddelijke liefde. Ik zal de wortels van de goeden wil er in vastmaken, en die zullen niet opgegraven worden door de verleidingen van de duivels. Ik zal de wijnranken van zijn daden verspreiden. Ik zal de druiventrossen van zijn goede naam en van zijn vroomheid zoet maken voor velen. Daarom moet gij, die de ranken dragen zult, sterk en standvastig zijn in het dragen, gewillig en waakzaam in het nemen en ontvangen, trouw en voorzichtig in het waken, opdat de duivel u niet bedriegt. Maar, hij die de loten plant, moet op zijn hoede zijn en zorgvuldig opletten dat hij ze op de geschikte plaats zet, nauwkeurig en bedachtzaam zorg dragen, dat hij ze beschut voor koude en vorst, zon en hitte. Daarom wees standvastig en heb Mij lief met geheel uw hart! Ontvlied alle hoogmoed en neem allen ootmoed in acht. Bewaar uw mond en heel uw lichaam, tot Mijn eer. Gehoorzaam Mijn gebod. Onderzoek steeds uw geweten, om te zien, waar en in welke mate gij Mijn gebod hebt overtreden. Sta aanstonds op, indien gij valt. Bekommer u niet om de eer van de wereld of haar vrienden, door Mij wordt voor u alles zoet. En als gij Mij volmaakt bemint, wordt zonder Mij, alles wat de wereld toebehoort, voor u bitter als gal
Hoofddoel BOEK 10 – HOOFDSTUK 1 Deze orde wil Ik dus stichten ter ere van Mijn dierbaarst geliefde Moeder, in de eerste plaats en hoofdzakelijk door vrouwen, en Ik zal met Mijn eigen mond de inrichting en regels van die orde geheel en al verklaren en verkondigen.
158
Grondregel BOEK 10 – HOOFDSTUK 2 De grondregel en het begin van deze orde en de zaligheid is ware ootmoed, vlekkeloze zuiverheid en vrijwillige armoede. Daarom is het niemand toegelaten iets, zelfs het aller-geringste niet, in eigendom te hebben; zelf geen penning, noch die met de handen aan te raken. Evenmin zilver, noch goud, tenzij het nodig is dit aan te raken voor een handwerk en zelfs dan alleen met de toelating van de abdis. Alle benodigdheden moeten door de abdis verschaft worden, te weten de ordeklederen, beddengoed en wat nodig is voor de arbeid. Niemand mag iets hebben wat de regel niets toestaat.
Het bed BOEK 10 – HOOFDSTUK 3 Men weet dat volgens de regel de bedden van stro moeten zijn. Op het stro twee wollen dekens, geen linnen lakens en geen dekbed. Onder het hoofd een peluw met een linnen overtrek en een kussen eveneens met linnen overtrek.
De kleding BOEK 10 - HOOFDSTUK 4 De klederen van de zusters zullen bestaan uit twee witte wollen hemden, het ene voor dagelijks gebruik en het andere voor de was, een onderkleed van grijze wol en een kap, waarvan de mouwen niet verder zullen afhangen dan tot aan de top van den middelvinger. De panden, die over de hand hangen, moeten als er met de hand gewerkt wordt, als andere mouwen met een eenvoudige knoop aan de mouwen vastgemaakt worden. Verder een mantel van grijs wollen stof, zoals het onderkleed en de kap. De mantel moet zonder plooien zijn en eenvoudig in elkaar gezet, nauw en effen, alleen dienende tot nut en niet tot ijdelheid. Die zal in de zomer ongevoerd zijn, maar in de winters gevoerd; niet met kostbaar bont maar met lamsvel of schapenvel. Van dezelfde wol mag ‘s winters ook een onderrok zijn.
159
En de mantel moet een span van de grond zijn en op de borst door een knoop vastgehouden worden. In de zomer mogen de schoenen laag zijn tot de hiel en de kousen tot aan de knieën reiken. De winterse hoge schoenen tot aan de knie, met wol gevoerd en kousen, die even lang zijn. Tot hoofddeksel een doek om het voorhoofd en de wangen, zodat het gelaat gedeeltelijk verborgen is. En de uiteinden van de doek moeten in de hals met een speld vastgemaakt worden. Over die doek wordt de sluier gelegd van zwart linnen, die met drie spelden moet worden vastgemaakt, om niet af te glijden: een speld bij het voorhoofd en twee bij de oren. Op de sluier wordt een kroon van wit linnen gezet, en op die kroon zullen vijf stukjes rood laken genaaid worden, vijf druppels gelijk: het eerste bij het voorhoofd, het tweede tegen het achterhoofd, het derde en vierde bij de oren en het vijfde midden op het hoofd, in den vorm van een kruis. Deze kroon zal met een speld midden op het hoofd vastgemaakt worden en de vorm van het hoofd aannemen. Deze kroon zullen weduwen zowel als maagden dragen als een teken van onthouding en reinheid.
Verbinding met de buitenwereld BOEK 10 – HOOFDSTUK 8 Op de volgende uren mogen de nonnen spreken met wereldlijke personen, namelijk van de nonen tot aan de vespers; maar alleen de zondag en op grote feestdagen van heiligen; doch zo dat ‘het slot’ niet verlaten wordt. Het gesprek moet gevoerd worden achter het tralievenster, dat daarvoor bestemd is. Want na de intrede in het klooster mag niemand ‘het slot’ verlaten. Indien iemand uitdrukkelijk verlangt door ouders, bloedverwanten of vrienden gezien te worden, mag het venstertje geopend worden. Maar indien zij het niet opent, wordt haar groter loon beloofd in de tijd die komen zal.
Toelating tot het klooster BOEK 10 – HOOFDSTUK 10 Indien iemand vraagt om tot het kloosterleven toegelaten te worden, mag zij nooit aangenomen worden, vóór een geheel jaar verlopen is, maar moet haar eerst gezegd worden: “Kom over drie maanden terug, ondertussen zullen wij ons over u bedenken.” Als zij op de bepaalde tijd terug komt, vraagt de abdis haar, waarom zij 160
in het klooster wenst opgenomen te worden, en welke banden haar aan de wereld vasthouden. En als zij haar doel en redenen gehoord heeft, zal haar gezegd worden: “Dochter, soms is onder wat goed schijnt de strik der valsheid verborgen, en door gebrek aan voorzorg voor de toekomst worden velen bedrogen. Kom daarom over enige maanden terug en toon ons uw verlangen, indien gij volhardt in het goede.” Als zij terugkomt en zich verootmoedigt als vroeger, moet haar medegedeeld worden hoe hard en streng de regel is: afstand doen van de wereld en ouders vergeten. En als zij belooft, alles in acht te willen nemen, moet aan het einde van het jaar de gehele congregatie haar de toestemming geven. Is zij iemand, over wie de levenswijze geen twijfel bestaat, moeten allen de eerste maal dat zij zich aanbiedt wel hun toestemming geven. Maar dan mag zij in geen geval in het klooster opgenomen worden en de gelofte afleggen of het kleed aannemen, voor het jaar verstreken is. En als zij aan het einde van het jaar wordt opgenomen, moet van beide kanten afgezien worden van het proefjaar in het klooster, zoals bij andere kloosterorden gebruikelijk is. Als zij de vergunning gekregen heeft om tot het klooster toe te treden, wordt de bisschop uit het district gehaald, die verzocht wordt om haar te komen inkleden. En als de bisschop komt (of een andere bisschop met zijn toestemming of een ander, die het recht heeft om in het district het ambt waar te nemen) dan gaat hij naar de kerkdeur en vraagt haar, die buiten de kerkdeur wacht en tot het kloosterleven wenst toe te treden: “Zijt gij vrij en los van alle banden van de Kerk, als huwelijk, geloften of ban?” Indien zij antwoordt: “In waarheid, ik ben vrij!” Zal de bisschop vervolgen: “Misschien dwingt schande of verdriet over wereldse tegenspoed u tot het kloosterleven, of misschien dwingen hoge schulden u, die gij niet betaald hebt?” Zij antwoordt: “In geen deel brengt verdriet of schande er mij toe, maar gloeiende liefde voor Christus. En al mijn schulden heb ik nu volgens mijn vermogen betaald.” Dan zal verder de bisschop zeggen: “Vraagt gij om tot dit kloosterleven toe te treden in naam van Jezus Christus en ter ere van Zijn Allerheiligste Moeder de Maagd Maria?” En als zij antwoordt: “Ik vraag het,” zal de bisschop haar de kerk binnenleiden, zeggende: “Ziet, nu treedt zij waardig dit kloosterleven in.” En als zij de kerk ingaat, zal haar een rood vaandel getoond worden, dat aan den ene kant het beeld vertoont van Mijn gepijnigd lichaam en aan de anderen het beeld van Mijn Moeder, opdat de nieuwe bruid, als zij het beeld van de nieuwe bruidegom lijdend aan het kruis ziet, geduld en armoede moge leren, en als zij de Moeder-maagd ziet, reinheid en ootmoed. Als zij de kerk is binnengeleid, moet zij bij de kerkdeur staan en zal de bisschop op een afstand aan de andere kant haar ring wijden. En twee brandende fakkels zullen het vaandel voorafgaan en branden zolang de Mis gelezen wordt. En de bisschop leest 161
het volgend gebed: “O! Almachtige, Eeuwige God, die zich verlooft met een nieuwe bruid, zegen deze ring, en evenals Uw dienstmaagd uiterlijk op haar handen het teken draagt van een nieuwe bruid, verdient zij innerlijk Uw geloof en Uw liefde te dragen in naam van de Vader, de Zoon en de Heilige Geest.”
De wijding, de zegening en het binnenleiden in het klooster BOEK 10 - HOOFDSTUK 11 Als de vingerring gewijd is, zal de bisschop naar Gods dienstmaagd gaan en zeggen: “Gij moet God beloven en mij, in Zijn plaats, dat gij uw oversten gehoorzamen zult en deze regel houden zult volgens geheel uw vermogen tot aan het einde van uw leven.” Als zij belooft dat zij dit doen zal, zegt de bisschop: “In deze intentie zult gij God uw trouw geven en beloven, dat gij niets zo zult liefhebben als uw God en met heel uw verlangen u aan Hem verbinden zult.” Dan antwoordt zij: “Ik geef God mijn trouw met heel mijn hart en heel mijn gemoed, terwijl ik mij met alle eenvoud van het hart aan Hem offer.” En dan antwoordt de bisschop haar weer: “En ik, in naam van de Almachtige God en Zijn enige Zoon, Onze Heer Jezus Christus, geef u mijn verbintenis.” En hij leest het volgend gebed: “Almachtige God, moge Jezus Christus, waar God en waar mens, die zich verwaardigde neder te dalen in de schoot van de Maagd, in u leven en dat leven, die innige vereniging in u bevestigd worden en gij in Hem, in de naam van de Vader, de Zoon en de Heilige Geest.” Daarop zal hij haar de vingerring aan de vinger van de rechterhand schuiven, zeggende: “Ik wijd u als Gods bruid en tot Zijn eeuwig eigendom, in de naam van de Vader, de Zoon en de Heilige Geest.” Daarop zal de bisschop weer naar het altaar gaan en de Mis ter ere van de Heilige Drievuldigheid zingen. En Gods dienstmaagd zal, terwijl de Mis gezongen wordt, beneden bij het koor staan. En als de offerande begint zal zij naar het altaar gaan en offeren, en daarop aanstonds naar haar plaats terugkeren. Als de offerande gezongen is, zullen haar klederen, die volgens de regel door het convent gereed gehouden worden, naar het altaar gebracht worden naar de bisschop, die ze zegenen zal, onder het volgend gebed: “Heer Jezus Christus, die niet wil de dood van de zondaars, maar hun bekering, hun opstandig uit de zonden, wij bidden dat Gij U in Uw goedheid verwaardigt deze klederen te zegenen, welke Uw dienstmaagd denkt te dragen als een teken van ootmoed en van bekering uit de staat van de zonden, opdat zij, als zij de ijdelheid van
162
deze wereld heeft opgegeven, zich waardig in U moge kleden door ware ootmoed, in naam van de Vader, de Zoon en de Heiligen Geest.” Als de klederen gewijd zijn, zal een der geestelijken Gods dienstmaagd naar het altaar roepen voor de bisschop; barrevoets zal zij er heen gaan en haar bovenkleren afleggen voor het altaar en alleen met een rok aan de gewijde kleding ontvangen. Dan zal de bisschop haar kleden met het kleed van de orde zeggende: “De Almachtige God geve dat gij in waarheid uw zonden betere, en dat er volmaakt berouw in uw hart zij, in naam van de Vader, de Zoon en de Heilige Geest.” Daarna doet zij de schoenen aan haar voeten en zegt de bisschop: “Onze Heer Jezus Christus geve uw voeten een goede gang en laat u zo voortgaan op de weg van de zaligheid, dat gij nooit meer zondigt. Moge Hij u ware boetvaardigheid geven voor bedreven zonden en u er in het vervolg voor bewaren, in naam van de Vader, de Zoon en de Heilige Geest.” Als haar de kap wordt opgelegd, zegt de bisschop: “De Heer Jezus Christus, de hoop en troost van alle Christenen, geve u hoop en troost in uw gemoed, opdat gij zo moogt hopen op Zijn barmhartigheid, opdat gij Zijn rechtvaardigheid niet moogt vergeten, en opdat gij Zijn strengheid zo moogt vrezen, dat gij Zijn mildheid en goedheid niet vergeet in naam van de Vader, de Zoon en de Heilige Geest.” Daarna moet zij de mantel omslaan en zegt de bisschop: “God, de Almachtige Heer, de oorsprong van het waar geloof, sterke en bevestige uw ziel in waar geloof en geve u het geloof in die dingen welke geloofd moeten worden. Sta vast in het goede, dat gij begonnen zijt, tot aan het einde van uw leven, in naam van de Vaders de Zoon en de Heilige Geest.” Daarop moet de mantel met een houten knoop vastgemaakt worden, terwijl de bisschop zegt: “Onze Heer Jezus Christus, die voor de grote liefde, waarmede Hij ons liefhad, aan het kruis genageld werd en tot de bitterste dood veroordeeld, doorsteke uw ziel en drukke er de herinnering in aan Zijn lijden, opdat uw liefde gloeie voor God alleen; en het vuur Zijner liefde omsluite u en late u rusten op Zijn gezegende arm, waarop al de heiligen steunden, in naam van de Vader, de Zoon en de Heilige Geest.” Daarop zal zij haar hoofd in de sluier hullen en terwijl de bisschop er de speld in steekt, zegt hij: “Onze Heer Jezus Christus zij uw ziel tot bescherming en troost, opdat niets schadelijks haar benadelen zal, in naam van de Vader, de Zoon en de Heilige Geest.” Als de sluier over haar heen gelegd is, zegt de bisschop: “Onze Heer Jezus Christus geve uw verstand geestelijk licht en geestelijke wijsheid, opdat alle aardse dingen en alles wat schadelijk is voor uw ziel, dood moge zijn in uw ogen, en de weg, die naar het Hemelrijk leidt, aan uw ziel getoond worde, opdat gij uw geloof in Hem bekennen moge, die u heeft uitverkoren, in naam van de Vader, de Zoon en de Heilige Geest.” 163
Als dit geëindigd is, zal Gods dienstmaagd teruggaan naar de plaats waar zij eerst gestaan heeft en voleindigt de bisschop de Mis. En als hij aan dat deel van de Mis komt, waar de priester gedurende een huwelijksmis zich pleegt om te wenden om bruidegom en bruid te zegenen, wende ook de bisschop zich om en een priester roept Gods dienstmaagd naar het altaar, en terwijl de bisschop haar de kroon op de sluier zet, zegt hij: “Onze Heer Jezus Christus bevestigt in u Zijn teken, dat ik u nu op het hoofd plaats; en moge uw wil in alles door Hem bestuurd worden, door Hem aan wie gij nu trouw en standvastigheid beloofd hebt. Hij laat u nu volgens Zijn zoete wil kronen met de kroon der vreugde, opdat uw ziel onverbreekbaar verbonden zij met Hem, die één God is in drie personen, in naam van de Vader, de Zoon en de Heilige Geest.” Daarop zet de bisschop de speld in de kroon, zeggende: “Jezus Christus moge uw ziel en uw hart verenigen met Zijn liefde, opdat zij niet door steken der verleiding beangstigd worden, in de naam van de Vader, de Zoon en de Heilige Geest.” Als dit geëindigd is, moet Gods dienstmaagd naar haar vroegere plaats terug gaan, tot de Mis geëindigd is. En als de Mis geëindigd is, roept een priester haar naar het altaar, zeggende: “Bruid van Christus, nader tot het altaar van Christus.” Dan nadert zij het altaar en valt op haar aangezicht om vergiffenis te smeken voor haar zonden. En de bisschop valt op de knieën met zijn priesters en leze de litanie, alle heiligen biddend om Gods dienstmaagd bij te staan. Als de litanie geëindigd is, zal de bisschop opstaan en naar Gods dienstmaagd toegaan, daar waar zij op de grond ligt, en de absolutie van de zonden over haar uitspreken en als zij de absolutie verkregen heeft, zal zij opstaan en Mijn lichaam nuttigen. Als zij het genuttigd heeft, wordt de deur geopend, waardoor Gods dienstmaagd zal binnengaan. En vier zusters zullen snel de baar in het klooster dragen, met aarde bedekt. Deze baar moet voor de deur gezet worden, voor de Mis begint. Daarop zal de bisschop naar die deur gaan, gevolgd door Gods dienstmaagd met twee fakkels, terwijl de priesters de lofzang zingen Veni Creator Spiritus. En de bisschop zal haar overleveren aan de abdis, die aan de deur van het klooster wacht. En de bisschop zegt aan de abdis de volgende woorden: “Zie, voor God en alle heiligen en voor het aanschijn van de heilige Kerk lever ik de ziel van deze bruid Gods over aan de hoede van uw handen. En indien zij door uw verzuim in zonde vervalt, zal haar bruidegom Jezus Christus haar van u terugeisen. Bewaar en behoed daarom Gods eigendom, aan uw hoede toevertrouwd, opdat als rekenschap wordt afgelegd, zij, die gij heilig ontving, heiliger teruggegeven worde.” Waarop de abdis zal antwoorden: “O, dierbaarste vader, dit bezit is kostbaar en de taak is zwaar. Mijn krachten zijn daarvoor niet
164
toereikend. Doch, als ik word bijgestaan door uw gebeden, zal ik, met de troost van Gods hulp, doen wat gij gebiedt.” En als Gods dienstmaagd binnen is geleid, wordt aanstonds de deur gesloten en wordt zij dadelijk naar het kapittel gebracht. Gedurende de acht eerste dagen van haar verblijf in het klooster wordt haar dan niets bevolen, zij handelt naar eigen goedkeuren en moet wat lager in het koor staan. Maar als de acht dagen verlopen zijn, moet zij de regels volgen zoals de anderen en neemt zij de laatste plaats in, in het koor en aan tafel.
Het aantal zusters en kloosterpriesters BOEK 10 – HOOFDSTUK 12 Er zullen 60 zusters zijn en niet meer. Zij zullen priesters hebben, die dagelijks de Mis opdragen en de getijden lezen, die gebruikelijk zijn in de domkerken van de landen, waar in de kloosters van deze orde liggen. En de priesters zullen volkomen gescheiden zijn van de zusterkloosters en een gebouw hebben voor zich alleen, waarin zij verblijven, en vandaar een ingang naar de kerk. En zij zullen het koor beneden bezetten, maar het koor der zusters zal boven zijn onder de zoldering, doch zo, dat zij de goddelijke diensten kunnen zien en de getijden horen. En deze priesters zullen 13 in getal zijn, evenals er 13 apostelen waren, waarvan Sint - Paulus, de dertiende, een last moest dragen die de minste niet was. Daarbij vier diakens, desverkiezend ook priesters. Zij vertegenwoordigen de vier voornaamste kerkleeraars: Ambrosius, Augustinus, Gregorius en Hieronymus. Daarbij 8 geestelijken om de priesters zo nodig te bedienen. Als men nu rekent 60 zusters, 13 priesters, 4 diakens en hun 8 dienaren, is het aantal van deze lieden even groot als het aantal van de 13 apostelen en dat van de 72 discipelen.
Altaren, altaarversiering, boeken. BOEK 10 – HOOFDSTUK 21 Dertien altaren zullen er zijn, en ieder altaar zal een kelk hebben, maar het hoogaltaar zal twee kelken hebben, en twee ampullen en twee paar kandelaars, een kruis en drie wierookvaten, een voor dagelijks gebruik en twee voor heilige dagen en een ciborie voor Mijn Lichaam. En men zorgt er nauwkeurig voor, dat er verder geen 165
andere zaken in het bezit van het klooster zijn van zilver noch goud. Want goud, zilver of edelstenen zullen niet verzameld worden, maar Mijn genade moet men trachten te verzamelen door voortdurend streven naar de volmaaktheid, vrome gebeden en goddelijke aanroepingen. Het is ook toegelaten de relikwieën van de heiligen te vatten in goud, zilver of edelstenen doch met mate, zonder enige overvloed. Er moeten boeken zijn zoveel als nodig zijn voor het verrichten van de goddelijke dienst, maar niet meer. Doch boeken om in te lezen en te studeren mogen zij hebben zoveel zij willen. Verder zal ieder altaar volstaan met twee altaarkleden en twee misklederen voor heilige- en weekdagen. En nooit zal er op hetzelfde ogenblik meer in het bezit van het klooster zijn, dan nu voorgeschreven is. Het graf en de baar BOEK 10 – HOOFDSTUK 27 Op een bepaalde plaats in het klooster, moet steeds een graf geopend zijn, waarheen de zusters iedere heiligen- en weekdag gaan moeten na het derde uur. En terwijl de abdis er met twee vingers wat aarde op werpt, moet de psalm, ‘De Profundis’ met een collecte gelezen worden op de volgende wijze: “O, Heer, Heilige Vader, Gij, die het lichaam dat Gij nam voor Uw Zoon uit de Maagd Maria, onbeschadigd in het graf bewaard hebt en onbedorven opgewekt hebt, wij bidden U, dat Gij ons lichaam rein en onbevlekt bewaart in Uw heilige dienst en onze weg hier zo bestuurt, dat, wanneer de grote en vreselijke dag van het oordeels komt, onze lichamen mogen opstaan onder Uw heiligen en onze zielen zich eeuwig met U verheugen en waardig zijn om met Uw uitverkorenen verenigd te mogen worden, in de naam van de Vader, de Zoon en de Heilige Geest.” En een baar, met wat aarde bedekt, moet steeds voor de ingang van de kerk staan, waar die altijd gezien kan worden door hen die er binnen gaan, opdat zij, bij het zicht er van, de herinnering aan de dood in gedachte hebben en bedenken dat zij stof zijn en tot stof zullen wederkeren.
166
Hoe God de kloosterregel aan Birgitta dicteerde BOEK 10 – HOOFDSTUK 29 God, de Schepper van alle dingen, verkondigde mij onwaardige al de woorden van deze regel op zulk een wonderbare wijze en in zulk een korte tijd, dat ik het niemand geheel verklaren kan. Het is ook niet mogelijk, dat iemand het begrijpen kan op andere wijze dan door beelden, hoe zovele woorden in zulk een uiterst korte tijd geuit of begrepen konden worden. Het gebeurde op dezelfde wijze, alsof een vaas gevuld met vele kostbare voorwerpen van verschillende soort opeens werd omgeworpen, zodat al de kostbaarheden op hetzelfde ogenblik gezien werden en zo lang bleven liggen dat men ze stuk voor stuk kon opnemen en bekijken. Op dezelfde wijze verscheen Jezus Christus mij en opende Zijn gezegende mond en begon te spreken. Toen kwamen aanstonds, in uiterst korte tijd, al de artikelen van deze regel voor mij met al de woorden, die er in staan, niet alsof zij in een brief geschreven stonden, maar hoe het gebeurde, dat weet Hij alleen, van wie zij op zo wonderbare wijze gehoord werden, en door wiens wonderbare kracht zij begrepen werden, zodat zij ieder afzonderlijk door mij onderscheiden konden worden. Het visioen duurde ook zo lang dat ik alles in mijn geheugen kon opnemen met de hulp van Gods genade. En na dit visioen kon mijn hart niet méér vervuld zijn van warmte en innige vreugde, of het zou barsten. En gedurende vele dagen was mijn hart gelijk een ballon, overvol van lucht, ik was er vol van totdat ik al de artikelen en de woorden van deze regel geopenbaard en gedicteerd had aan een religieus en vriend van God, die dit alles ook neerschreef. En toen alles geheel was neergeschreven, voelde ik mijn lichaam langzamerhand weer in de natuurlijke toestand komen. Lof en eer zij God Almachtig!”
167
VOORWOORD BOEK 11 ‘DE LOFZANG VAN DE ENGEL’ Nadat de heilige Birgitta, vorstin van Närike in het koninkrijk Zweden, verscheidene jaren te Rome gewoond had in het huis van een kardinaal, dat in de nabijheid ligt van de kerk San Lorenzo in Damaso, wist zij nog niet, welke lessen gelezen zouden worden door de nonnen in haar klooster dat God haar bevolen had in Zweden op te richten, en waarvan Hij haar de regel zelf gedicteerd had ter ere van de Heilige Maagd, Zijn Moeder. Toen zij in onzekerheid hierover in gebed verzonken was, verscheen Christus haar en zei: “Ik zal u Mijn engel zenden, die u de woorden zal openbaren welke in de metten door de nonnen in uw klooster gelezen moeten worden ter ere van de Heilige Maagd, Mijn Moeder. Hij zal ze u zelf dicteren, en gij zult ze opschrijven, zoals hij ze u zegt.” De heilige Birgitta had een kamer, waar het ene venster op het hoogaltaar uitzag en waarvan zij dagelijks het Lichaam van Christus zien kon. En hier zat zij dagelijks gereed om te schrijven, en met papier en inkt en de pen in de hand, als zij haar getijden en andere gebeden gelezen had. En aldus bereid wachtte zij de engel des Heren, die naast haar ging staan en op de eerbiedigste wijze rechtop stond, met het aangezicht vol eerbied naar het altaar gericht, waar het Lichaam van Christus bewaard werd. In deze houding dicteerde hij duidelijk en geregeld in de moedertaal van de heilige Birgitta de genoemde lessen, die de zusters in genoemd klooster bij de metten lezen moesten, en die handelen over de in eeuwigheid volmaakte voortreffelijkheid van de H. Maagd Maria. En zij schreef vol devotie dag aan dag, zoals de mond van de engel het haar zei en toonde haar geestelijke vader dagelijks ootmoedig wat zij gedurende de dag geschreven had. Maar enige dagen gebeurde het dat de engel niet kwam om te dicteren. En toen haar geestelijke vader haar op zulk een dag vroeg wat zij die dag had opgeschreven, antwoordde zij ootmoedig en zei: “Vader, heden heb ik niets geschreven, want ik heb op de engel van de Heer lang gewacht die dicteren zou, wat ik moest opschrijven, maar hij is niet gekomen.” En op deze wijze werd de hieronder geschreven lofzang op de volmaaktheid van de Heilige Maagd Maria door de mond van de engel gedicteerd en daarna opgeschreven. En die werd ook door de engel in lessen verdeeld om bij de metten van de zusters gelezen te worden, voor iedere dag in de week geheel het jaar door, zoals hier onder volgt. Maar toen de engel zijn dictaat van de lofzang geëindigd had, zei hij tegen de bruid, terwijl zij nog aan het schrijven was: “Zie, nu heb ik het kleed geweven van de Hemelkoningin, Gods Moeder; nu moeten jullie het in elkaar zetten, zo goed ge kunt.” Daarom, o jullie heilige nonnen van de regel der orde van de H. Verlosser, die de Redder en Schepper van alle dingen met Zijn eigen mond u en de wereld door Zijn bruid zo liefderijk en barmhartig gegeven heeft, bereid uw handen tot het heilige werk 168
om met de grootste eerbied en devotie deze heilige lofzang te aanvaarden, die de engel van de Heer op Gods bevel dicteerde aan uw moeder, de heilige Birgitta. Open uw oren en luister naar een zo verheven, nieuwe en ongehoorde lof van de Heilige Maagd Maria en beschouw met ootmoedig hart Haar hier voorgestelde voortdurende volmaaktheid, opdat gij die ijverig kauwt met de mond van uw meditatie en de zoetheid ervan inslikt met voldoening en met de grote smaak van de contemplatie. Hef daarna uw handen en uw hart op tot God met geheel uw verlangen om Hem met ootmoedige en vrome dankzeggingen te danken voor zulk een grote, in het bijzonder aan u bewezen weldaad, die Haar hoogst zalige Zoon, de Koning der Engelen ook u verlenen moge, Hij die met Haar leeft en regeert in alle eeuwen der eeuwen. Amen! BOEK 11 ZONDAG – EERSTE LES Zegen: Dat de aan de Allerhoogste Drievuldigheid hoogst aangename Maagd ons bescherme door Haar allerwaardigst gebed! Amen. Het Woord, waarvan de evangelist Johannes in zijn Evangelie melding maakt, was in eeuwigheid met de Vader en de Heilige Geest één God. Want drie personen zijn er en één volmaakte Godheid is in hen. Deze drie personen zijn, in waarheid, in alles gelijk. Want zij zijn één in wil, wijsheid, macht, schoonheid, kracht, liefde en vreugde. Het zou onmogelijk zijn, dat het Woord God ware, indien het afscheidbaar was van de Vader en de Heilige Geest. Nemen wij het woord ‘ita’ als voorbeeld, dat ‘waarheid’ betekent en uit drie letters bestaat. Als men één letter aan het woord ontnam zou het niet meer dezelfde betekenis hebben. Evenzo moet men de drie personen in één Godheid opvatten, want indien een van de drie van de andere afscheidbaar was, of van de andere verschilde, of iets miste wat de andere hadden, zou geen Godheid in Hem zijn; want deze is in zichzelf ondeelbaar. Ook is het onjuist te geloven dat het Woord, dat Gods Zoon is, door het aannemen der menselijke natuur afgescheiden werd van de Vader en van de Heilige Geest. Want evenals het woord, dat wij spreken, hoewel het in het hart opkomt en door de mond wordt uitgesproken, toch niet aangeraakt of gezien kan worden, indien het niet in iets gegrift is, of op iets stoffelijks geschreven, was het ook onmogelijk geweest dat dit Woord, dat Gods Zoon is, voor de verlossing van de mens aangeraakt, of gezien kon worden, indien het niet één was geworden met het vlees. En evenals men een woord in een boek ziet geschreven staan, dat ook door de ziel gedacht en door de mond uitgesproken worden kan, mag ook geenszins betwijfeld worden dat de Zoon van God, die zichtbaar is door het aangenomen lichaam, ook een en hetzelfde 169
bestaan heeft met God de Vader en de Heilige Geest. Aldus zijn er in waarheid drie personen, onafscheidelijk, onveranderlijk, eeuwig in alles gelijk, één God. God was van eeuwigheid af bekend met alles, wat Hij naderhand, toen het Hem behaagde, geschapen heeft op de allerwijste wijze. Het vertoonde zich voor Zijn Aanschijn schoon en eerbiedig, tot Zijn vreugde en glorie. God was, inderdaad, niet gedwongen iets te scheppen uit noodzaak of omdat er iets ontbrak aan Zijn vreugde, of omdat God er voordeel uit kon trekken of omdat het onmogelijk was dat God enige onvolmaaktheid in zich zelf kon dulden. En daarom was het alleen Zijn gloeiende liefde, die Hem bewoog tot de schepping, opdat meerderen met Hem zich eeuwig zouden verheugen. En aldus schiep Hij daarna alles, wat geschapen moest worden, op de schoonste wijze, in die vorm en op de wijze als het ongeschapen in volmaakte schoonheid voor Zijn Aanschijn stond in eeuwigheid. Maar onder alle dingen, die toen ongeschapen waren, was er een ding dat voor God hoger stond dan al het andere, en dat God zelf het meest verheugde. Want in dat ongeschapene waren van eeuwigheid voor Gods Aanschijn zichtbaar de vier elementen, namelijk vuur, lucht, water en aarde, op zulk een wijze, hoewel zij nog ongeschapen waren, dat de lucht in dat ongeschapene zó licht was, dat die nooit tegen de Heilige Geest zou waaien, de aarde in dat ongeschapene zó goed en vruchtbaar, dat niets er in zou kunnen groeien, wat niet nuttig zou zijn voor alles wat noodzakelijk was, het water zó kalm, dat vanwaar de stormen van de lucht ook bliezen geen golf in de diepte er door geroerd zou worden, en eveneens het vuur zó hoog, dat de vlam en de warmte de woning zouden naderen, waar God zelf huisde. O Maria, reinste Maagd en vruchtbaarste Moeder, dit zijt Gij, want zo en zodanig stond gij ongeschapen in eeuwigheid voor Gods Aanschijn (tot Zijn grootste vreugde) en daarna hebt Gij de stof van Uw gezegend lichaam van deze genoemde, zo reine en klare elementen ontvangen. Gij stond in waarheid voor Uw schepping ongeschapen voor God, zoals Gij daarna waardig waart geschapen te worden. Daarom hebt Gij van het begin af voor Gods Aanschijn tot Zijn grootste vreugde alle dingen die geschapen zouden worden, ver overtroffen. Want God de Vader verheugde zich over Uw vruchtbare werken, die Gij tot Zijn hulp zou uitvoeren. De Zoon verheugde zich over Uw deugdzame standvastigheid en de Heilige Geest over Uw ootmoedige gehoorzaamheid. Toch was de vreugde van de Vader die van de Zoon en die van de Geest, en de vreugde van de Zoon was die van de Vader en de Geest, en de vreugde van de Heilige Geest was die van de Vader en de Zoon. En evenals allen dezelfde vreugde in U hadden, hadden Zij ook dezelfde liefde voor U. Maar Gij, Heer, erbarm U over ons.
170
BOEK 11 DONDERDAG – UIT DE EERSTE LES Zegen: De verheven Maagd der Maagden zij onze voorbede bij de Heer. Wel mag het gezegende lichaam van Maria vergeleken worden bij het reinste vat en Haar ziel bij het helderste licht en haar hersens bij een fontein, die in de hoogte springt en daarna in het diepe dal neervalt. Want toen de Maagd de leeftijd bereikte, waarop Zij begreep dat de ware God in het Hemelrijk was en dat Hij alles geschapen had in het bijzonder de mens tot Zijn eeuwige glorie, en dat Hij de allerrechtvaardigste rechter is, toen sprong het begrip en het verstand in de hersens van de Maagd hemelhoog op, als water uit een bron en viel daarna neder in het dal, dat haar onderdanigste lichaam was. Want evenals de Kerk zingt, dat Gods Zoon van de Vader is uitgegaan en tot de Vader is weergekeerd, hoewel beiden nooit van elkaar gescheiden zijn geweest, steeg het verstand van de Maagd voortdurend naar de hemelhoogte, omvatte God voortdurend met Haar geloof en kwam weer terug tot zich zelf, teder omarmd door Zijn tedere liefde. En deze liefde behield Zij standvastig vol verstandige hoop en goddelijke vrees, en ontstak haar eigen ziel zodanig in liefde, dat die begon te gloeien van liefde voor God als het heetste vuur. En het verstand van de Maagd maakte ook Haar lichaam zo onderdanig aan Haar ziel voor Gods dienst, dat het lichaam Haar gehoorzaamde in alle onderdanigheid. O, hoe snel begreep het verstand van de Maagd Gods liefde en bewaarde die als de dierbaarste schat! Zoals een lelie, die naar onder drie wortels schiet in de grond, en deze vast, stevig maakt, terwijl zij naar boven, zich in drie wonderschone bloemen ontvouwt, zo verwekt de goddelijke liefde in Maria’s lichaam, dat is in haar zinnen, drie sterke deugden, die zelfs aan Haar lichaam een nieuwe, bovennatuurlijke kracht bijzetten; en haar ziel, versiert ze met drie bloemen, drie volmaaktheden, die God en de engelen bewonderend en verheugd aanschouwen.
171
VOORWOORD BOEK 12 ‘DE VIER GEBEDEN’ Na de dood van haar echtgenoot was de H. Birgitta zo zeer in godvruchtige gebeden verzonken en weende zulke bittere tranen, dat zij bijna heel de nacht waakte. En zij ontzag haar lichaam niet, maar kastijdde het voortdurend en wierp zich gestadig op de knieën. Na verloop van enige tijd bad zij er steeds om dat een geschikte wijze van bidden haar geopenbaard zou worden. Toen haar ziel eens door het gebed in verrukking geraakte, werd haar het allerschoonste gebed ingegeven over het lijden van Christus en Zijn wonden en over het leven en de lof van de Zalige Maagd Maria. Dit gebed nam zij zo geheel in zich op, dat zij het in het vervolg dagelijks bad. En daarna verscheen de Maagd Maria en zei tot haar: “Ik heb dat gebed voor u verkregen, daarom zult gij indien gij het vol devotie bidt, door Mijn Zoon getroost worden.”
Lof der Maagd Maria. BOEK 12 - VIERDE GEBED O, mijn Vrouwe en mijn leven, Koningin van het Hemelrijk, Moeder Gods! Hoewel ik overtuigd ben, dat Uw glorierijk lichaam voortdurend geprezen wordt met luide jubeltonen, wil ook ik, al ben ik maar een onwaardige, met heel het verlangen van mijn hart, in zoverre ik hier op aarde daartoe in staat ben, loven en prijzen al Uw dierbare ledematen. Daarom, o
mijn Vrouwe, Maagd Maria, geloofd zij Uw
hoofdhaar met Uw lokken, gesierd door de diadeem der glorie, die meer schittert dan de zon. Want even ontelbaar als de haren van het hoofd, zijn ook Uw deugden. O, mijn Vrouwe, Maagd Maria, geloofd zijn Uw voorhoofd en glorierijk aangezicht boven de blankheid van de maan, want in deze donkere wereld heeft nog nooit een gelovige Uw aangezicht aanschouwd zonder dat het hem geestelijke troost gaf. Gezegend zijt gij, o mijn Vrouwe, Maagd Maria, wier oogharen en wenkbrauwen de zonnestralen in schitterende glans overtreffen. Gezegend zijn Uw altijd zedige ogen, o mijn Vrouwe, Maagd Maria, die geen van de vergankelijke dingen begeerden, die zij in deze wereld zagen, want zo vaak Gij Uw ogen opsloeg, overtrof haar blik de glans der sterren voor al de heerscharen van het Hemelrijk. O, mijn Vrouwe, Maagd Maria, geloofd zijn Uw allerzaligste wangen boven de schoonheid van het morgenrood, als het zich op zijn fraaist vertoont in rode en witte glans. Op dezelfde wijze, met dezelfde heldere glans schitterden Uw heerlijke
172
wangen, toen Gij nog op aarde waart, voor God en de engelen omdat Gij alle wereldse pronk en ijdele roem vermeed. O, mijn Vrouwe, Maagd Maria, mogen Uw glorierijke oren geëerd en geroemd worden boven de onstuimige macht van de zee en boven de stroom van alle wateren, omdat Uw oren altijd moedig streden om niet te horen wat onrein is in de wereld. O, Maagd Maria, mijn Heerseres, geloofd zij Uw allerzoetste neus, omdat die door de kracht van de Heilige Geest nooit lucht in- of uitademde, zonder dat heel Uw geest bij de Allerhoogste vertoefde. Zelfs in de slaap, was Uw wil niet van Hem afgewend. Moge daarom Uw neus met zijn allerzaligste neusgaten steeds gestreeld worden door de zoete geur van lof en eer, boven het welriekend mengsel van alle geuren en kruiden, die gewoonlijk het reukorgaan strelen. O, mijn Vrouwe, jonkvrouw Maria, geloofd zij Uw tong, voor God en de engelen de allervalligste, want ieder woord, dat Uw tong uitbracht, berokkende niet alleen nooit iemand onheil, maar was altijd tot iemands voordeel. En de woorden van deze Uw allerwijste tong waren voor een ieder zoeter om aan te horen dan de allerzoetste vrucht smaakt. O, mijn Koningin en Vrouwe, Maagd Maria, geloofd zijn Uw gezegende mond en Uw lippen, boven de lieflijkheid aller rozen en bloemen, vooral wegens Uw gezegend en allerootmoedigst woord, waarmede Gij met Uw zelfde dierbare mond de engel van de Heer antwoordde, toen God zich zelf door U aan de wereld openbaarde, zoals Hij door de profeten voorspelde. Want door de kracht van dit woord hebt Gij de macht der duisternis verzwakt. O, Maagd Maria, mijn Heerseres en mijn troost, geëerd zijn in alle eeuwigheid Uw hals en Uw schouders en Uw nek, boven alle bekoorlijkheid der lelies, omdat Gij die nooit verhief dan voor wat dienen kon tot iets nuttigs, of tot Gods eer. Want evenals de lelie zich buigt en beweegt volgens de richting van de wind, bogen en bewogen zich al Uw ledematen volgens de ingeving van de Heilige Geest. O, mijn Vrouwe, mijn kracht, mijn zoetheid, gezegend zijn Uw allerheiligste armen, handen en vingers, en mogen zij in eeuwigheid geëerd worden boven alle kostbare edelstenen waarbij al Uw deugdzame daden vergeleken kunnen worden, want evenals Uw deugdzame daden Gods Zoon naar U toe lokten, omhelsden, door tedere moederliefde gedreven, ook Uw armen en handen Hem. O, mijn Vrouwe en mijn Licht, gezegend zijn Uw allerheiligste tepels, boven de allerschoonste waterbronnen, want evenals het opwellend water de dorst lest en troost geeft, gaven ook Uw heilige tepels genezing en troost aan de behoeftigen, omdat Gij Gods Zoon hebt gezoogd. O, mijn Vrouwe, Maagd Maria, gezegend zij Uw allerdierbaarste borst, boven het zuiverste goud, want toen Gij vol smart bij het kruis van Uw Zoon stond, voelde 173
Gij hoe Uw glorierijke borst als door hamerslagen in elkaar werd gedrukt. En hoewel Gij Uw Zoon liefhad met heel Uw Hart doorstond Gij liever de hevigste smart, door Zijn dood voor de verlossing der mensheid, dan dat Hij de dood ontgaan zou en de mensheid verloren zou gaan. Onwrikbaar waart Gij in de deugd der standvastigheid, daar Gij U in alle tegenspoed geheel en al voegde naar Gods wil. O, mijn Vrouwe, vreugde van mijn hart, Maagd Maria, verheerlijkt en geroemd zij Uw eerbiedwaardig Hart, dat zo gloeide van liefde voor God boven die voor alle schepselen van Hemel en aarde, dat de vlam van deze liefde opsteeg naar God in het Hemelrijk, ten gevolge waarvan Gods Zoon van de Vader met het vuur van de Heilige Geest nederdaalde in Uw eerbare schoot en toch niet van de Vader gescheiden werd, hoewel Hij volgens Gods voorbeschikking in Uw maagdelijke schoot mens werd. O, mijn allervruchtbaarste Vrouwe en maagdelijkste Maagd Maria, gezegend zij Uw allerzaligste schoot, boven alle vruchtbare akkers. Want evenals het zaad, dat in goede aarde valt, honderdvoudig vrucht draagt aan de akker, droeg Uw maagdelijke en allervruchtbaarste schoot duizendvoudig vrucht aan God de Vader. En evenals de eigenaar van de vruchtbare akker geprezen wordt en de vogels en andere dieren zich met vreugde voeden met het graan, wordt ook God op de hoogste wijze geprezen in het Hemelrijk voor de rijke oogst van de vruchtbare akker van Uw schoot, de engelen verheugen er zich over, en de mensen op aarde worden er rijkelijk door onderhouden en leven er van. O, mijn Vrouwe, allerwijste Maagd, geloofd tot in alle eeuwigheid zijn Uw allerheiligste voeten, boven alle planten, die zonder ophouden knop zetten. Uw voeten zijn gezegend, welke Gods glorierijke Zoon droegen, toen die als de zoetste vrucht in Uw schoot verborgen was, zonder dat Uw maagdelijkheid verloren ging, of Uw lichaam er onder leed. O, hoe eerbaar vervolgden Uw allerheiligste voeten hun weg! Iedere voetstap bracht de hemelse Koning troost en heel het hof van het Hemelrijk vreugde en welbehagen. O, mijn Vrouwe, Maagd Maria, aller Moeder, God de Vader met de Zoon en de Heilige Geest moge in Zijn onbevattelijke Majesteit in alle eeuwigheid geloofd worden voor de allerheiligste woning, Uw lichaam, waarin Gods Zoon zo teder neerlag, wie alle heerscharen der engelen gezamenlijk loven in de Hemel en heel de Kerk eerbiedig aanbidt op de aarde. En Gij, mijn Heer, mijn Koning en mijn God, U zij eeuwig eer, eeuwig lof, zegen en heerlijkheid met oneindige dankbetuigingen, Gij, die deze allerwaardigste en allereerbaarste Maagd geschapen hebt, en Haar hebt uitverkoren als Moeder voor allen, die op enige wijze troost ondervonden hebben in de Hemel, of op aarde, en ook voor hen, die door Haar hulp en troost in het vagevuur verkregen hebben; Gij die leeft en regeert met de Vader en de Heilige Geest, God in alle eeuwen der eeuwen. Amen. 174
175
Kort Wij (van prophecyfilm.com) zijn drie monniken die ons leven wijden aan het liefhebben van God boven alles, leven in kuisheid, nederig zijn en het verspreiden van Jezus´woorden overal ter wereld. Onze missie is om broeders en zusters die een goede wil hebben om te reizen en te prediken bijeen te brengen. Plaatst u alstublieft een link naar onze website en vertel al uw vrienden en familie over onze missie, omdat deze openbaringen heilzaam zijn voor de ziel. Als u een predikant bent, hopen en bidden we dat u deze woorden van de Heilige Geest in uw hele orde predikt. We vragen u alleen ook in nederigheid om kopieën van deze boeken uit te printen en ze gratis aan uw broeders en zusters te geven. We vragen u ook om overal kopieën van deze ontzagwekkende openbaringen te plaatsen, op deuren, bomen, prikborden en andere plaatsen waar ze door iedereen duidelijk gezien kunnen worden, om zoveel mogelijk zielen te redden voor Onze Heer Jezus Christus. Matteüs 12,30: “Wie niet met Mij is, is tegen Mij, en wie niet met Mij samenbrengt, drijft uiteen.”
+++
176