Handleiding Bottervaren
Deel 1 Maat
www.huizerbotters.nl
Inhoudsopgave Deel 1: 1
Voorwoord .................................................................................................................................... 3
2
De rol van de Maat ......................................................................................................................... 4
3
Gastheerschap van de Maat ............................................................................................................ 4
4
Veiligheid ...................................................................................................................................... 4
5
Benaming Botteronderdelen I .......................................................................................................... 5
6
5.1
Zeilen algemeen ...................................................................................................................... 5
5.2
Grootzeil ................................................................................................................................ 6
5.3
Fok ........................................................................................................................................ 8
Zeilen ......................................................................................................................................... 14 6.1
Werking van de Zeilen............................................................................................................ 14
6.2
Koers en begrippen ................................................................................................................ 16
6.3
De zwaarden ......................................................................................................................... 17
6.4
Loef- en lijgierigheid .............................................................................................................. 18
7
Beleggen opschieten en vastzetten ................................................................................................ 19
8
Vaarboom Pikhaak en Stutter ........................................................................................................ 25
9
Aanmeren en wegvaren ................................................................................................................ 25
10
Varen op de motor ....................................................................................................................... 25
11
Een vaartochtje ........................................................................................................................... 27
12
11.1
Zeil zetten ......................................................................................................................... 27
11.2
Overstag ........................................................................................................................... 28
11.3
Voor de wind ..................................................................................................................... 30
11.4
Gijpen .............................................................................................................................. 32
11.5
Zeil strijken ....................................................................................................................... 33
11.6
Aanleggen ......................................................................................................................... 34
Functie eisen voor een Maat .......................................................................................................... 35
Handleiding Bottervaren DEEL 1
2
1
Voorwoord
De Stichting Huizer Botters is in 1997 opgericht voor de exploitatie van de Huizer botters. Als Stichting zijn we verantwoordelijk voor het in goede staat en varend houden van de Huizer botters. In 2010 hebben we de HZ 45 en de HZ 108 van de Gemeente Huizen gekocht en in volle eigendom gekregen, daarna hebben wij als Stichting de BU 80, nu de HZ 1, gekocht. Inmiddels (2012) hebben we een vierde botter gekocht, de BU 39. Wil je varen met de Botters dan heb je bemanning nodig. Met het opleidingsprogramma dat sinds 2010 bij ons draait leiden we eigen mensen op van Maat tot Schipper en verder. Deze botterhandleiding bestaat uit drie delen. Deel 1 is bedoeld voor een Maat op een Huizer Botter. Deel 2 is gemaakt voor de Schipper op een Huizer botter en in Deel 3 worden zaken behandeld die wat verder gaan dan de standaard zaken die je nodig hebt voor het varen van een bottertocht met gasten: de handleiding voor Experts. In deze handleiding (Deel 1) komen alle zaken aan bod die je nodig hebt om als Maat te kunnen functioneren op een Huizer botter. Het woord Maat is afkomstig van matroos. Volgens Wikipedia: Persoon waarmee men samenwerkt: vriend. In de scheepvaart: assistent, helper, plaatsvervanger, bijvoorbeeld koksmaat, stuurmansmaat. Met maat zonder meer wordt de kapiteinsmaat bedoeld, dus de stuurman. We beginnen in deze handleiding met de belangrijkste zaken op de Botter: de rol van de Maat, wat hij/zij te maken heeft met gastheerschap en vervolgens veiligheid aan boord. Daarna maken we een start met de benamingen van de onderdelen op een botter en gaan in op de werking van de zeilen. We behandelen de lijnen, touwen en vallen, en hoe je deze vastzet en losmaakt. We gaan vaarbomen en pikhaken gebruiken en vervolgens steken we van wal om op de motor te varen. Daarna pas behandelen we het varen onder zeil. Dit boekwerk is zo opgebouwd als zijnde een soort bottertocht die je gaat varen met gasten of opstappers. Je moet eerst je botter kennen, met de lijnen om weten te gaan, op de motor te kunnen varen voordat je onder zeil kunt gaan.
Veel plezier en geniet bij het varen op de Huizer Botters! Stichting Huizer Botters, Huizen, maart 2013
Gebruikte bronnen: - Website van de Botter BU130 Trui http://bu130.nl - De Wiki van “Platbodemzeilen op een Volendammer Kwak” http://nl.wikibooks.org/wiki/Platbodemzeilen_op_een_Volendammer_Kwak - Schiemanswerk van W.P. Coolhaas vijftiende druk 1979 Handleiding Bottervaren DEEL 1
3
2
De rol van de Maat
De maat is erg belangrijk op een botter. Zonder maat kan de schipper niks en zonder schipper kan de Maat niks. Het is een twee-eenheid. De Maat is het hulpje van de schipper. Zorg als Maat dat je de schipper niet tegenspreekt. De schipper is de baas. Als Maat ben je niet verantwoordelijk voor de vaartocht maar je bent wel medeverantwoordelijk. Er zijn verschillende schippers bij onze stichting. Al die schippers hebben, in de loop der jaren, hun eigen methoden en manieren aangeleerd. Vraag de schipper hoe hij/zij de dingen graag wil en sta er niet van te kijken dat het wéér op een andere manier gaat zoals jij tot nog toe gezien hebt. Misschien kun je er nog wat van leren. De Maat voert het meeste werk uit op een botter. Zorg dat je continu contact houd met je schipper en wees voorbereid op dingen die je niet verwacht. Ogen en oren openhouden!
3
Gastheerschap van de Maat
De maat is ook een visitekaartje van onze stichting. Wanneer je ongeïnteresseerd overkomt en alleen maar komt om te zeilen en niet met mensen praten, dan is het misschien beter dat de schipper alleen gaat zonder maat. Jij weet veel van deze schepen en de opstappers willen wel eens zien hoe je met zo’n schuit kunt zeilen. Samen kun je er dan een leuke vaartocht van maken. De gasten nemen hun eigen koek en zopie mee aan boord of hebben een kostmand besteld bij ons. Je bent als maat niet verantwoordelijk dat de opstappers genoeg te eten en te drinken krijgen maar het is natuurlijk wel beter als de kostmand aan het einde van de tocht leeg op de kade komt te staan. Wel is het jouw taak dat de botter opgeruimd blijft. Zorg dat al het afval in de vuilniszak terecht komt en niet overboord. Als je dat 1 keer voordoet dan ziet de opstapper dat je zuinig bent op de spullen en dan laten ze niks rondslingeren. Goed voorbeeld doet goed volgen. Als maat heb je natuurlijk ons bottershirt aan, zodat je tijdens de tocht herkenbaar bent. Het is leuk als je tijdens de bottertocht iets kunt vertellen over de botter, de historie ervan en hoe de stichting de botters in stand probeert te houden. Als klap op de vuurpijl kun je de opstappers “Vriend” maken. Voor de historie van de botter kun je de boeken van Peter Dorleijn raadplegen.
4
Veiligheid
Het belangrijkste aan boord van de botter is de veiligheid. We varen met opstappers die betalen om een stukje te kunnen varen met de botter. Je moet als Maat er continu van bewust zijn dat alle zaken veilig gebeuren. Bij een ongelukje op het water is er niet zo maar een ambulance ter plaatse. Als je iets gevaarlijks aan ziet komen: grijp in of meld het de schipper. Opstappers kunnen rare dingen uithalen. Omdat jij als Maat weet hoe de dingen op een botter werken, verwachten de opstappers ook dat je hun wijst op situaties Passagiers kunnen een nuttige bijdrage leveren aan de uitvoering van de dekhandelingen. Bovendien vinden ze het meestal leuk om te doen. Als er enthousiaste helpers bij de hand zijn, maak je daar dus gebruik van. Bij de meeste vaartochten is het ook een doel op zich dat de gasten meehelpen. Als schipper en maat aan het eind van de dag met hun armen over elkaar kunnen toekijken hoe de gasten zelfstandig overstag gaan, is de dag altijd geslaagd. Dit lukt natuurlijk niet bij alle weersomstandigheden en het is afhankelijk van de groep. En de veiligheid blijft uiteraard voorop staan! probeer te peilen, wat iemands zeilervaring is. Pas de taakverdeling en benadering daar op aan. dring niet aan, als mensen er geen zin in hebben of angstig lijken vooraf heldere instructies geven: wat gaat er gebeuren, wat is precies ieders taak, zonodig droog oefenen. brandblaren van doorslippend touwwerk zijn de meest voorkomende verwondingen. Wijs de passagiers altijd op dit gevaar. Touw dus loslaten, als je het niet meer kunt houden. neem de tijd. chartervaren is geen wedstrijd, hoogstens een surrogaat-wedstrijd. gasten mogen helpen met trekken aan lijnen, maar het beleggen van lijnen waar spanning op komt doe je altijd zelf. Alleen als gasten echt ervaring hebben, kan je volstaan met controleren. handelingen met een verhoogd risico doe je ook zelf, bijvoorbeeld grootzeil laten zakken, of het beleggen en uitvieren van lijnen waar veel spanning op staat, zoals de fokkeschoot. Handleiding Bottervaren DEEL 1
4
5
Benaming Botteronderdelen I
Elk onderdeel van een botter heeft een naam. Niets heet zomaar “houtje” of “touwtje”. Zelfs elke huidgang heeft zijn eigen benaming! Veel van deze termen worden alleen op vissersschepen van de Zuiderzee gebruikt, bijvoorbeeld deken, braadspil, achterhuisje, schildboord. Sommige namen zijn nog lokaal anders. Een bezaanzeil heet in Huizen een Bras terwijl dat in andere steden rond ze Zuiderzee deze een Aap heet. Voor wie het nu al duizelt: lang niet al deze kreten zijn van belang om als bemanningslid je werk te kunnen doen. Eigenlijk hoef je alleen datgene bij naam te kennen, waar je aan staat te trekken en sjorren. In dit deel worden de onderdelen behandeld die je als Maat moet weten. Ezelsbruggetje: Bakboord=links=rood=kort=3 Stuurboord=rechts=groen=lang=5
5.1
Zeilen algemeen algemene benamingen rond het zeil
1
lijketouwen
touwen die langs de randen van de zeilen zijn genaaid
2
klauwhoek of rak
bij een gaffelzeil: de hoek van het zeil bij de gaffelklauw.
3
tophoek
bovenste hoek van zeil. Bij een gaffelzeil: ook wel "nokhoek".
4
halshoek
Voorste onderhoek van het zeil, die vast op het schip wordt bevestigd
5
schoothoek
achterste onderhoek van het zeil, waar de schoot aan zit.
6
voorlijk
lijketouw langs de voorkant van het zeil, tussen halshoek en tophoek deze is meestal dik.
7
achterlijk
lijketouw langs de achterkant van het zeil, tussen schoothoek en tophoek/nokhoek
8
onderlijk
lijketouw langs de onderrand van het zeil, tussen schoothoek en halshoek
9
leuvers, ook wel: kousen
lusje aan het lijk, of gaatje in het zeil, om een lijn door te halen, stok in te steken of haak/sluiting aan te bevestigen.
10 kousleuver
lus of gat in het zeil, waar ter versteviging een metalen rondje (kous) is ingenaaid.
Handleiding Bottervaren DEEL 1
5
5.2
Grootzeil
benamingen rond het grootzeil 11 rakbanden
Touwlussen waarmee het voorlijk van het grootzeil aan de mast is verbonden
12 kloten
doorboorde houten kralen, op de rakbanden geregen. De kralen rollen langs de mast en maken het zeilhijsen daarmee lichter
13 dirk
ook wel: kraanlijn. Loopt van de mastvoet, via blok in de masttop, naar een haak op het eind van de giek. Bedoeld om de giek mee op te hijsen. Wordt ook als val voor de bezaan gebruikt.
14 dirkloper
de giek is te zwaar om rechtstreeks aan de (enkelvoudige) dirk op te hijsen. Daarom zit er een enkelschijfs blok aan de dirk: de dirkloper. Het halend part is tijdens de vaart belegd op de klamp. In de haven op de voorste klamp in de zij aan de hijs-zijde. Dan kan het dirkepoppetje niet stukslaan tegen de mast.
15 dirkepop
blok tussen dirk en dirkloper.
16 zeileval
val in de vorm van een drieschijfstakel, waaraan de gaffel, en daarmee Handleiding Bottervaren DEEL 1
6
het grootzeil, wordt gehesen. Het halend part wordt belegd op de klamp. Het eind van het halend part is weer aan de gaffel geknoopt en gaat bij het hijsen dus mee omhoog. 17 gaffel
licht gebogen essenhouten rondhout, waar het grootzeil aan hangt
18 giek
zwaar rondhout, dat de schoothoek van het grootzeil uithoudt. Scharnierend aan de mast bevestigd met een zwanenhals
19 zwanenhals
ijzeren haak aan de voorkant van de giek. De haak hangt in een oog aan de mast. De zwanenhals wordt soms gebruikt om de rijglijn op te beleggen, of de bulletalie, als die niet wordt gebruikt.
20 grootschoot
schoot waarmee de stand van giek en grootzeil t.o.v. het schip wordt bepaald. Loopt over vier schijven. Het bovenblok hangt aan de giek, het onderblok is een hakblok en zit aan een ring op de grootschootoverloop.
21 hakblok
tweeschijfsonderblok van de grootschoot. De hak wordt gebruikt om de schoot op te beleggen.
22 halstalie
tweeschijfstakel tussen de halshoek van het grootzeil en de mast; om het voorlijk strak te kunnen doorzetten, vooral van belang op aandewindse koersen. Het halend part wordt belegd op een klamp.
23 reeflijn
lijn die zigzag door een serie kousjes ter hoogte van het 1e rif is geregen. Bij het reven wordt deze strak getrokken, zodat de overtollige buik van het zeil bij elkaar gebonden wordt. Het doorgetrokken eind wordt belegd op de zwanehals.
24 rifkousen
set kousleuvers aan het achterlijk en het voorlijk. Bij het reven laat je het zeil zakken. De achterste rifkous (1e of 2e) wordt met de smeerreep op de giek getrokken en wordt schoothoek. De voorste rifkous wordt met de halstalie naar de giek getrokken wordt halshoek. Er zijn kousleuvers voor het eerste en verder omhoog voor het tweede rif.
25 smeerreep
lijn vanaf het eind van de giek door de 1e rifkous in achterlijk, en vandaar terug naar een schijf op de giek en verder naar de smeerreeptalie. Door eraan te trekken met de talie, trek je de rifkous naar de giek. De rifkous fungeert dan als nieuwe schoothoek; de lengte van het achterlijk is verkleind.
reeftouw of 26 steekbout
als er dubbel gereefd moet worden, moet de smeerreep uit de 1e rifkous worden gehaald en omgezet naar de 2e. Met een stevig eind touw wordt de 1e rifkous van tevoren geborgd op de giek. Dat eind touw noem je dan steekbout.
27 smeerreeptalie
drieschijfstakel, tussen een vast oog op de giek en het eind van de smeerreep. Het halend part wordt belegd op een kruisklamp op de giek. (komt nog niet voor op Huizer Botters, gaat wel in gebruik genomen worden)
28 bulletalie
Veiligheidslijn: vanaf het einde van de giek naar de voorbolder. Voorkomt dat het grootzeil onverwachts kan gijpen op voordewindse koersen.
29 huik
afdekkleed om opgedoekte fok of grootzeil mee af te dekken.
30 bindtouwen
als het zeil gestreken is, wordt het bij elkaar gebonden op de giek met bindtouwen, die rondom zeil en giek worden geslagen. Het voorste bindtouw gaat ook over de gaffel, zodat die ook vastgebonden is.
31 katoen
het materiaal van het grootzeil. Mag niet langdurig worden opgedoekt terwijl het nat is, want dan komt het weer erin. Een nat katoenen zeil moet dus zo snel mogelijk te drogen worden gehesen.
32 hennep/manilla
het materiaal van de lijken van het grootzeil. Natuurvezel, hiervoor geldt hetzelfde als voor katoen. Handleiding Bottervaren DEEL 1
7
5.3
Fok
benamingen rond de fok 33 stagringen
ringen om de voorstag. Zijn met een bindsel aan de stagleuvers van de fok gebonden. Verbinden op die manier de fok aan het voorstag. Tegenwoordig gebruiken we messing leuvers.
34 voorstag
massieve ijzeren draad tussen de voorsteven en de masttop. Hierlangs wordt de fok gehesen.
35 grote gei
benaming voor fok die tweemaal gereefd is.
36 kleine gei
benaming voor fok die driemaal gereefd is.
37 gordijn
lijn van halverwege het voorstag naar de voorste kruisklamp in de zij, aan loef. Als de fok bij het overstag gaan wind vangt over de nieuwe boeg, wordt hij opgevangen door het gordijn. De fok kan daardoor niet te wild tekeer gaan en de maat kan zonder gevaar de fokkeschoot beleggen. Handleiding Bottervaren DEEL 1
8
38 buiketouw
lijn, die de buik van de fok in bedwang houdt bij het overstag gaan. Eén eind zit aan het onderlijk gesplitst. Het andere eind kan worden vastgemaakt aan het oog op de overloop. Of op een klamp naast de mast. Op ruime koersen moet deze losgemaakt worden.
39 fokkeschoot
schoot, waarmee de stand van de fok t.o.v. het schip wordt bepaald. Loopt vanaf de schoothoek met een lus rond achterste kruisklamp in de zij. Dan via een kousleuver in de schoothoek, weer terug naar diezelfde kruisklamp, daarop belegd.
40 fokkeval
val in de vorm van een tweeschijfstakel, waaraan de fok wordt gehesen. Het halend part wordt belegd op de halve klamp aan BB of SB (afhankelijk van welke Botter je vaart) op de mast. Het eind van het halend part is weer aan de tophoek van de fok geknoopt en gaat bij het hijsen dus mee omhoog.
leuvers 41 achterlijk
in het achterlijk van de fok zitten een paar kousleuvers en een touwleuver. Deze worden benut om op bepaalde koersen een grote of kleinere boom in de fok te kunnen zetten. En bij het reven, om de functie van schoothoek over te nemen.
fokkeboom of 42 fokkeloet
hiermee wordt de grote boom aangeduid, waarmee de fok "te loevert" kan worden gezet op voordewindse koersen. Een enorm lang kreng, dat door minstens drie man gehanteerd moet worden. Daarom bij dagcharters niet vaak gebruikt.
43 bindtouw
touw aan het voorstevenbeslag. De opgerolde fok kan hiermee worden vastgebonden tegen de voorstag. Tevens in gebruik bij het reven, om de onderste stagringen op elkaar te binden, en daarmee het onderste stuk van het zeil uit de wind te halen.
Handleiding Bottervaren DEEL 1
9
Handleiding Bottervaren DEEL 1
10
benamingen 53
oog vd kluiverval, op de steven
oogje om het onderblok van het kluiverval in te pikken, als de kluiver buiten gebruik is.
54
stagoog, op de steven
middelste, zware oog op de voorsteven. Hieraan zit het voorstag.
haak van de 55 fokkehals, op de steven 56
halve klamp op de kluiverboom
57 voorbolders
onderste grote oog op de voorsteven; met een haak eraan, waar de halshoek van de fok aan wordt gepikt. om de traveler op te beleggen bolders op de plecht. Om landvasten op te beleggen, maar ook de kluiverschoot
ogen op het boord, met een haak eraan, een stukje voor de fokoverloop. Bestemd om de halshoek van de breefok in te pikken. 58 haakjes-op-'t-boord Ook gebruikt als geleiding van de kluiverschoot, of om een autobandje of stootwil aan te hangen. 59
ogen voor de kuilstok
ogen op het boord, net voor de zwaardkop. Bestemd voor het dwarskuilen, om via een stropje de kuilstok aan te bevestigen. Ook handig om een bandje/stootwil aan te hangen.
60
stutterklampen op de waterbalk
klossen op de waterbalk, BB en SB. Om het wegrollen van losliggende stutters te beletten.
61
ring op de fokoverloop
hieraan kan het buiketouw worden vastgemaakt.
62
kepen in de fokoverloop
serie inkepingen op de fokoverloop. Bedoeld om de bovenstok van de breefok in te zetten. Ook bruikbaar om een stok in te zetten die het achterlijk van de fok openhoudt. Niet bij Huizer Botters
63
om een stok op een willekeurige plek op de plecht te kunnen zetten, autoband om stok in leg je een autoband neer. Touw aan de band aan een vast punt te zetten knopen. Stok in het gat van de band zetten.
64
halve klampen op de klampen aan BB en SB van de mastvoet, om het fokkeval en het mast kluiverval op te beleggen.
65 knecht
dwarsbalkje aan achterkant mastvoet, door de uiteinden een korvijnagel. Om de dirkloper (BB) en het zeileval (SB) op te beleggen. Deze komt niet voor bij Huizer Botters.
66 klamp vd halstalie
klamp tegen de voet van de mast, om de halstalie en eventueel het buiketouw op te beleggen.
68
kruisklampen in de zij
aan BB en SB zitten drie klampen op het binnenboord. De voorste zijn voor het gordijn. De middelste voor de zwaardloper. De achterste voor de fokkeschoot.
69
kruisklamp op de giek
klamp midden op de giek, om de smeerreeptalie op te beleggen.
70
dollen in het dolboord
aan beide kanten zitten er 2 ijzeren pennen door het dolboord: de dollen. Gebruikt om achterlandvasten op de beleggen, de halshoek en schoot van de bezaan, en soms de grootschoot op ruime koersen.
Handleiding Bottervaren DEEL 1
11
Ankergerei 71 dreg
anker met vier armen. Ligt altijd gebruiksklaar, naast de voorsteven.
72 stokanker
anker met twee armen en een losse dwarsstok. Is opgeborgen op een andere plek aan boord, als 2e anker.
aan het anker zit eerst een paar meter ketting, daarna verlengd met een kabel. De ketting dient om het anker beter aan de grond te houden. 73 ankerketting Opgeborgen in de voorpiek. Loopt via een gat aan de rand van het boegluik naar de dreg. 74 ankerkabel
aan de ketting is de ankerkabel gestoken. Het eind moet gezekerd zijn aan een vast punt in de voorpiek, om te voorkomen dat de hele ankerkabel overboord kan vliegen.
75 braadspil
liggend spil vooraan de plecht, waarmee de dreg opgehaald kan worden. Meestal wil de dreg zonder gebruik van het braadspil ook wel uit de grond komen.
76 spaak
stok die in de gaten van het spil wordt gestoken, als hefboom.
77 neuringlijn
dunne lijn, aan een arm van het anker geknoopt. Dient om het anker gemakkelijk uit de grond te kunnen trekken.
78 neuringboei
boeitje of stootwil, aan een lijntje op het anker geknoopt. De boei markeert de plek waar het anker ligt.
Handleiding Bottervaren DEEL 1
12
Zwaarden 79 zwaardklamp
lange houten klamp, onder het berghout. Tijdens het zeilen wordt het zwaard hier tegenaan gedrukt. Het optrekken van het zwaard gaat lichter, als deze klampen zijn ingevet.
80 zwaardloper
lijn van het uiteind van het zwaard, door een gat in de dop, en dan belegd op de middelste klamp in de zij.
81 dop
halfronde klos op het boord, waar de zwaardloper doorheen loopt.
82
nok op het zwaardbeslag
ijzeren uitsteeksel op de bovenrand van het zwaard. Hier kun je een pikhaak tegenaan zetten, om het zwaard dieper onder water te drukken.
Roer en achterhuisje 83 krul 84
pennebank of stuurboog
kop van het roer. De helmstok kan in een hoge of lage stand worden gebruikt. ijzeren strip met gaatjes, aan de voorkant van het achterhuisje. De helmstok glijdt hier overheen in z'n lage stand.
85 stuurpen
ijzeren pen. Kan in één van de gaten van de pennebank worden gestoken, om de helmstok in een bepaalde stand vast te zetten.
86 stuurtalie
wegneembaar vierschijfstakeltje. Wordt bij harde wind gespannen tussen de helmstok en de voorste dol aan loef. Sturen via de stuurtalie is een stuk lichter dan rechtstreeks aan de helmstok. Deze wordt bij Huizer Botters niet gebruikt. Handleiding Bottervaren DEEL 1
13
6
Zeilen
Zeilen is een techniek van voortbeweging door windkracht op een zeilschip, zeilboot of surfplank over het water, met een zeilwagen over land of met een ijszeiler over het ijs. Hierbij wordt gebruikgemaakt van de kracht van de wind die ontstaat doordat het zeil de snelheid en richting van de inkomende wind verandert. De geschiedenis heeft een langzame, maar voortdurende ontwikkeling van zeil en rompvorm te zien gegeven: van plompe schepen, met vierkante zeilen, die hangend onder aan een ra gevoerd werden (het dwarsgetuigde schip), tot schepen met een slanke romp en diepstekende kiel waarbij de zeilen aan de voorzijde strak aangespannen worden, met name achter een mast of aan kabels van de mast naar het voorschip: het langsgetuigde schip. In het algemeen kan worden gesteld dat modernere schepen beter tegen de wind in ("hoger aan de wind") konden zeilen.
6.1
Werking van de Zeilen
Een zeil werkt door de lucht naar achter te gooien, en daarmee de boot naar voren te duwen.
Dit gaat net zoals bij een vleugel: Een vleugel buigt luchtstroom die erlangs stroomt naar beneden af. Als de vleugel de wind naar beneden duwt, duwt de vleugel zich juist omhoog. Anders gezegd, de afbuigende luchtstroom duwt de vleugel omhoog. Twee voorbeelden van het principe van dat je om iets af te buigen een kracht nodig hebt: - Als je met een auto hard door een bocht rijdt, heb je een zijdelingse kracht nodig om door de bocht te komen, anders vlieg je uit de bocht. Die kracht wordt geleverd door de banden die ‘grip’ hebben op de weg. - Als een voetbal van richting wordt veranderd, bijvoorbeeld als je hem tegen een prullenbak laat stuiteren, dan zorgt de prullenbak voor een kracht op de bal. Dus: als je iets wilt verplaatsen (de vleugel), of van richting veranderen (de auto of de bal) is daar een kracht voor nodig. Die ombuigingskracht wordt bij een vleugel de “liftkracht” genoemd, de kracht die het vliegtuig omhoog duwt. Een vleugel staat onder een kleine hoek. Dit betekent dat de luchtstroom onderlangs als het ware tegen de onderkant van de vleugel botst en naar beneden ketst. De luchtstroom aan de bovenkant van de vleugel wordt ook omgebogen. Dit komt omdat lucht van nature een (gekromd) oppervlak wil volgen.
een vleugel buigt de lucht naar beneden af. Dit gebeurt zowel aan de onderkant van de vleugel als aan de bovenkant. Die afgebogen lucht maakt een kuil in de wolk eronder Dat aan de onderkant van de vleugel de luchtstroom wordt afgebogen kunnen de meeste mensen zich wel voorstellen, immers de luchtstroom kan niet door de vleugel heen. Dat aan de bovenkant de luchtstroom wordt afgebogen, is wat moeilijker te begrijpen. Dit komt door het coanda effect: "Een luchtstroom wil een oppervlak blijven volgen, mits de bocht die de stroom maakt niet te klein is, of de grenslaag te dik" Waarom is die bolling van je zeil dan zo belangrijk? Waarom niet gewoon een rechte plaat?. Dat komt omdat de stroming aan lij bij een vlakke plaat aan het begin heel scherp de hoek om moet. Dat kan de luchtstroom niet altijd, de lucht vliegt dan als het ware uit de bocht. Dan buig je de luchtstroom aan lij dus een stuk minder af en heb je dus minder voortstuwing. Wanneer de luchtstroom het zeil niet meer volgt aan lij wordt dit "overtrokken" genoemd. De bocht wordt een stuk minder scherp als je bolling neemt, waardoor je zeil minder snel overtrokken raakt. Handleiding Bottervaren DEEL 1
14
Door bolling voorkom je een overtrokken zeil. Naast de scherpte van de bocht speelt ook een rol in hoeverre het oppervlakte aan lij komt vol te staan met stilstaande lucht. Dat heeft te maken met de grenslaag, het stukje lucht wat wordt afgeremd door het oppervlak van je zeilen. Hoe ruwer je zeilen hoe meer lucht wordt afgeremd en hoe meer lucht er in de weg zit tussen de bewegende lucht en het oppervlakte. Vandaar dus dat je nooit hoogpolige zeilen ziet.
Loslating door ruw oppervlak. Nogmaals, een zeil (en een vleugel) werkt dus door de lucht af te buigen. Deze afbuiging geeft een kracht, -de zeilkracht- Die haaks op het zeiloppervlak werkt.
zeilkracht is haaks op zeil. Dat de kracht haaks op het zeil staat is belangrijk om koppels en krachten goed te kunnen begrijpen en toe te passen.
Handleiding Bottervaren DEEL 1
15
6.2
Koers en begrippen
Het lijkt logisch dat je ook je zeilen moet kunnen hijsen om te gaan zeilen en dat is natuurlijk ook zo maar er zijn belangrijkere dingen bij het zeilen! Je moet weten waar de wind vandaan komt. Als je dit wilt weten moet je op de volgende zaken letten: vlaggen die op de kant staan, bomen en struiken, golfjes in het water of je kijkt naar de wimpel aan de top van de mast. Als je wat meer van zeilen weet kun je ook aan de hand van je zeilen en de zeilen van andere boten de windrichting bepalen Als je weet waar de wind vandaan komt kun je verschillende koersen met de botter zeilen. Een koers is de richting van de boot ten opzichte van de wind, bijvoorbeeld: als de wind recht van achteren komt noemen we dat voor de wind.
Zoals je ziet kan je met een zeilboot 8 verschillende koersen varen. - 1 In de wind (zeilen klapperen) - 2 Aan de wind (met de zeilen over bakboord) - 3 Aan de wind (met de zeilen over stuurboord) - 4 Halve wind (met de zeilen over bakboord) - 5 Halve wind (met de zeilen over stuurboord) - 6 Ruime wind (met de zeilen over bakboord) - 7 Ruime wind (met de zeilen over stuurboord) - 8 Voor de wind (zeilen kunnen zowel over stuurboord als bakboord) Zoals je ziet zijn er 2 verschillende koersen aan de wind, 2 verschillende koersen halve wind en 2 verschillende koersen ruime wind. Alleen in de wind en voor de wind zijn komen in bovenstaande windroos maar één keer voor. Hieronder zal ik per koers nog even kort wat uitleg geven. -
-
In de wind - Recht tegen de wind in kunnen we niet zeilen! (Alleen achteruit, maar dat doen we normaal gesproken niet.) De zeilen vangen geen wind en klapperen. Aan de wind - Aan de wind betekent dat we schuin tegen de wind in zeilen. Alle richtingen die tussen de twee aan-de-windse koersen liggen kunnen we niet zeilen. Je zou ze kunnen zien als uitersten (als we van de ene naar de andere aan-de-windse koers willen zullen we dan ook moeten draaien: dit heet overstag gaan). De richtingen die we niet kunnen varen zijn in het grijs aangegeven: alle richtingen tussen de twee aan de windse koersen. Halve wind - Halve wind betekent dat de wind loodrecht van opzij komt. Ruime wind - Ruime wind betekent dat de wind schuin van achteren komt. Voor de wind - Bij voor de wind komt de wind precies van achteren. Doordat de wind precies van achteren komt, kunnen grootzeil en fok zowel aan bakboord als aan stuurboord staan.
Voor een beginnend zeiler is het de kunst om te leren koers te houden wat betekent dat je in een rechte lijn kunt zeilen. Handleiding Bottervaren DEEL 1
16
Begrippen
In het plaatje hierboven staat al aangeven wat hoger- en lagerwal is, maar toch zal ik het nog even kort uitleggen. Hoe hoog de wal is maakt niks uit, dat had je misschien al begrepen, maar wat is het dan wel? Hogerwal is de wal waar de wind vanaf blaast en lagerwal is de wal waar de wind naartoe blaast. Dit is heel belangrijk om te weten als we willen aanleggen, omdat er verschillende manieren van aanleggen zijn voor hogerwal en lagerwal. BB betekent Bakboord (links) en SB betekent Stuurboord (rechts)
Ook de begrippen, die in dit plaatje zijn weergegeven zijn heel makkelijk. De loefzijde is de hoge kant van de boot, de lijzijde de lage kant. Het is namelijk zo dat de boot (een beetje) scheef komt te liggen doordat de wind in de zeilen blaast. De wind komt altijd aan de loefzijde de boot binnen en gaat de boot weer uit aan de lijzijde. Wat heel belangrijk is om te weten is dat je altijd aan de loefzijde van de boot zit als je aan het roer zit. Op die manier kun je goed op je zeilen letten ('een oogje in het zeil houden') en kun je ook goed zien wat er voor de boot gebeurt: je kijkt namelijk langs de zeilen
6.3
De zwaarden
Een botter is een platbodem met zijzwaarden. Het lijzwaard laten we op de meeste zeilkoersen geheel of gedeeltelijk onder water steken. Dat zwaard zorgt dan voor extra zijwaartse weerstand van het schip in het water. Het schip wordt door de wind minder makkelijk opzij gezet. De windkracht wordt effectiever in voorwaartse beweging omgezet. Het vleugelprofiel van het zwaard versterkt deze werking, doordat het zwaard lift gaat leveren, net als een vliegtuigvleugel. Dit alles noemen we: driftbeperking. Bij een kielschip zorgt de kiel hiervoor. Platbodems hebben geen kiel, om zodoende beter uit te voeten te kunnen op het ondiepe Hollandse binnenwater.
Handleiding Bottervaren DEEL 1
17
De stand van het zwaard is afhankelijk van drie zaken: de koers ten opzichte van de wind. Hoe hoger de koers, hoe dieper het zwaard. Op voordewindse koersen blijft het zwaard omhoog. Op ruime koersen is hooguit een puntje zwaard nodig om de loefgierigheid tegen te gaan. Het zwaard geeft niet alleen lift maar ook waterweerstand, dus steek niet meer zwaard dan nodig. de windkracht. Als het hard waait, gaat het zwaard op aandewindse koersen niet volledig omlaag. Daardoor blijft de loefgierigheid binnen de perken. de waterdiepte! Een diep gestoken zwaard steekt ongeveer twee en een halve meter onder water. Als het zwaard dan de bodem raakt, zie je het met kleine schokjes omhoog komen. Vaak kan dat weinig kwaad. Het zwaard fungeert dan als “dieptealarm”. Maar bij harde wind, zeegang of harde grond is het riskant als het zwaard plotseling in de grond loopt. Het kan breken. En als dat niet gebeurt, kan het schip zelfs “struikelen” over zijn zwaard, en daardoor kapseizen! Wees hier dus altijd voorzichtig mee. Het zwaard mag nooit volkomen verticaal staan of zelfs naar voren wijzen. Het moet altijd iets achteruit blijven wijzen, om te garanderen dat het omhoog scharniert zodra het de bodem raakt. In de zwaardlopers moeten daarom stopperknopen zijn gelegd, die zorgen dat het zwaard niet helemaal verticaal kan zakken. De zwaardklampen moeten liefst voor elke tocht worden ingevet, om het op- en neerhalen van de zwaarden soepeler te laten gaan. Een goedgemaakt zwaard “zoekt” zelf zijn optimale stand: het zal uit zichzelf af en toe iets omhoog of omlaag komen, zonder dat je er iets aan doet. verlengde zwaardloper De zwaardloper geeft veel waterweerstand als het zwaard diep gestoken is. Op koopschuiten nam men daar geen genoegen mee. De zwaardloper werd verlengd met een dunne lijn met weinig weerstand. Koopschuiten zijn op snelheid gebouwde botters, die op zee vis kochten van anderen.
Verlengde zwaardloper
6.4
Loef- en lijgierigheid
Een zeilschip hoort op elke koers licht loefgierig te zijn. Dat wil zeggen: als je de helmstok loslaat, moet het schip uit zichzelf gaan oploeven. Om deze neiging te corrigeren, moet de helmstok steeds licht naar loef worden gedrukt. Een schip dat uit zichzelf juist wil afvallen, wordt lijgierig genoemd. Als de loefgierigheid te groot is, moet je zwaar “hangen” in de helmstok om dit te corrigeren. Ook het omgekeerde is mogelijk: het schip is dan lijgierig en wil uit zichzelf afvallen. Er zijn drie belangrijke oorzaken voor lijgierigheid en overdreven loefgierigheid:
de zeilbalans klopt niet: de schoten staan niet goed afgesteld, waardoor de voorzeilen onevenredig veel kracht leveren (lijgierig), of juist het grootzeil (loefgierig). De schoten moeten bijgetrimd worden. Bij lijgierigheid moet misschien de kluiver worden gestreken of minder ver naar voren getrokken. het zwaard staat te diep (loefgierig) of juist te hoog (lijgierig).
Handleiding Bottervaren DEEL 1
18
Als de loefgierigheid niet met schoten of zwaard is te verhelpen, dan er wordt teveel zeil gevoerd voor de heersende wind. Er moet gereefd worden.
7
Beleggen opschieten en vastzetten
Praktijkoefeningen zijn hier veel nuttiger dan een theorietekst. We volstaan daarom met een opsomming van de belangrijkste “touwsituaties” aan boord. Het beleggen van lijnen op een vast punt komt heel vaak voor. Knopen en steken leggen is minder vaak nodig, maar een beperkt aantal steken moet je vlot kunnen maken. Voor de uitleg van paalsteek, mastworp en meer van dat fraais: raadpleeg de vele boekjes en websites die hierover bestaan, of een behulpzame medebotteraar.
Handleiding Bottervaren DEEL 1
19
Handleiding Bottervaren DEEL 1
20
Handleiding Bottervaren DEEL 1
21
Handleiding Bottervaren DEEL 1
22
Handleiding Bottervaren DEEL 1
23
Op een halve klamp sla de lijn eerst twee keer rondom de klamp. trek dan een lus in het vrije eind. Neem deze lus achter het strak staande eind langs en trek klem. sla de lus naar beneden, om het uiteind van de klamp heen.
Handleiding Bottervaren DEEL 1
24
8
Vaarboom Pikhaak en Stutter
Aan boord hebben we een aantal hulpmiddelen liggen die we bij zowel het zeilen als het aanleggen gebruiken: Vaarboom Het woord zegt het al, een boom die gebruikt wordt bij het varen. Aan de bovenkant zit een houten dop genaamd de druif. Aan de onderkant zit een teen op de boom geschroefd. Het gedeelte van de boom zelf noemen we hak. Deze wordt ook gebruikt om de fok uit te bomen. Dan steek je de hak in het oog aan de fok en niet de teen. De teen is kwetsbaar en kan van de boom afbreken. Als maat moet je niet bang zijn om een vaarboom te gebruiken bij het wegvaren op de motor. Je moet als maat feiloos de vaarboom kunnen gebruiken zonder ongelukken te maken. Dit moet in de praktijk geleerd worden. Pikhaak De pikhaak wordt gebruikt om de botter naar de kant toe te trekken of juist af te duwen. Let er wel op waar je de pikhaak op zet. Je mag deze niet in houten of stalen schip prikken want dat geeft beschadigingen aan lak en houtwerk wat niet in dank wordt afgenomen van je buurman. Ook hier zit aan het uiteinde een houten dop genaamd druif. Je kunt de pikhaak ook gebruiken om er een landvast mee om een bolder te leggen. Vooral bij het schutten in een sluis bij de hand houden. Stutter Een stutter is eigenlijk een ander woord voor een vaarboom. Aan een stutter kunnen twee tenen zijn geschroefd Aan een stutter zit nooit een druif. De stutter wordt gebruikt bij de bezaan. (Zie deel 3). Deze kan ook worden gebruikt bij het uitbomen van de Fok.
9
Aanmeren en wegvaren
Bij aanmeren en afvaren is het samenspel tussen schipper en maat belangrijk. De schipper moet vooraf zo precies mogelijk aangeven, wat hij van plan is. Heb je een plan vertel het dan!. Doet de schipper dat niet uit zichzelf, vraag er als maat dan om. Want er is altijd keuze uit meerdere mogelijkheden, een misverstand is gauw geboren en kan tot schade leiden. De maat zal bij aanmeren en afvaren meestal op de plecht zijn te vinden, om zich bezig te houden met voortros, voorspring en stootwillen. De schipper zorgt dan zelf voor de achtertros en/of spring. Als de schipper met de kop richting wal stuurt is het handig, als de maat de afstand tot de wal aan hem doorgeeft. Dan weet de schipper wanneer hij achteruit moet slaan. Geef het aantal meters aan, door 5-4-3-2-1 vingers op te steken, dan hoef je niet over de motor heen te schreeuwen. Het kan lastig zijn om een lus van een paal af te slingeren bij het afvaren. Neem de landvast daarom liever dubbel, dan heb je hier geen probleem mee. Een schipper mag er nooit vanuit gaan, dat z’n maat de kunst van het lassowerpen beheerst. Als hij dat kunstje nodig heeft om de botter aan de kant te krijgen, beheerst hij het schip niet. Maar het is natuurlijk niet verboden, om het een keer uit te proberen. Een pikhaak komt beter van pas: om de lus van de landvast om een paal te leggen die wat verder weg staat, of om het schip af te duwen bij het afvaren vanaf lagerwal. Zorg dat je hem van tevoren op de plecht hebt liggen en maai geen hoofden af. Als er een bereidwillige toeschouwer op de kant staat, kan die je natuurlijk helpen.
10 Varen op de motor Manoeuvreren op de motor vergt op de meeste Hollandse platbodems wat bijzondere vaardigheid. Dat geldt ook voor een botter. Hiervoor zijn een aantal redenen: zwaar schip met relatief lichte motor: ca. 70/80 pk voor 15 ton. relatief kleine schroef. Handleiding Bottervaren DEEL 1
25
de schroef zit dicht onder het oppervlak en is ingebouwd in een dik schroefraam. Gedraagt zich daardoor als een “slagroomklopper” met slechte grip op het water, vooral in zeegang. lange kiel en scheg: het schip heeft daardoor een grote draaicirkel. de hoge boeg waait snel weg in de wind.
Wielwerking van de schroef Een schroef is rechtsdraaiend of linksdraaiend. Wanneer je achterop staat en kijkt naar de kop van het schip draait de schroef, wanneer deze in vooruit staat, naar links of naar rechts. Dit is afhankelijk van de motor en de keerkoppeling die is ingebouwd. Een schroef heeft wielwerking, dit houdt in dat je niet alleen een voorwaartse kracht krijgt van de schroef maar dat deze schroef ook de neiging heeft om het achterschip een bepaalde richting op te duwen. Bij een rechtsdraaiende schroef gaat je achterschip naar rechts, en een linksdraaiende schroef duwt je achterschip naar links. Stel voor dat je een draaiend wiel laat vallen op de grond, dan rijdt dat wiel een bepaalde kant op. Zet je de motor in achteruit dan is de wielwerking het sterkst. Hier kun je gebruik van maken bij het achteruitvaren. Deze wielwerking kan ook erg lastig zijn. Iets waar je rekening mee moet houden! De kop verwaait De hoge boeg wil altijd van de wind af waaien. Het schip gedraagt zich als een vlag: de schroef is de “vlaggemast”, het vaste punt in het water. De boeg is de vlag, die met de wind mee wil waaien. Vaak kun je nuttig gebruik maken van deze eigenschap, bijvoorbeeld: om de draaicirkel te verkleinen: de wind kan meehelpen mee om de boeg om te duwen. om de botter gecontroleerd aan te leggen op een plekje aan lager wal: de boeg waait vanzelf naar de kant. Met de schroef rem je af en corrigeer je. wegvaren van een ligplaats aan hogerwal: hou een achterspring vast en laat de boeg van de kant afwaaien. rustig stilliggen: met de kont in de wind en de schroef langzaam in z’n achteruit Vaak is het ook een lastige eigenschap: keren in een haven, waarbij de kop in de wind opgedraaid moet worden. wegvaren van een ligplaats aan lagerwal: draai eerst op een voorspring de kont tegen de wind in en vaar achteruit weg. Probeer je manoeuvres zo te kiezen, dat de wind je bondgenoot is! Leg een vaarboom of pikhaak klaar en aarzel niet om die te gebruiken. Daar zijn ze voor! Stoppen De stopweg is erg lang. Als je van voor- naar achteruit schakelt, duurt het even voordat de schroef grip op het water krijgt. Met rugwind duurt het nog langer. Probeer dit zelf uit, om er gevoel voor te krijgen. Houd er rekening mee, door altijd stapvoets te varen in onoverzichtelijke situaties (havens, sluizen, bruggen). Achteruitvaren Gelukkig is het niet vaak nodig om een lang stuk recht achteruit te varen, want dit is vrij lastig vanwege het wieleffect van de schroef en het wegwaaien van de kop bij zijwind. Recht achteruitvaren gaat het beste bij wind van achteren. Het is van belang om snel voldoende vaart te krijgen. Bij langzaam achteruitvaren overheerst het wieleffect boven de roerwerking. Het is dan bijna onmogelijk om in een rechte lijn te blijven varen, want de kont wordt steeds weggezet. Pas bij een redelijke snelheid gaat de roerwerking overheersen. Als de wind van voren komt, moet je steeds scherp opletten, of boeg door de wind wordt weggezet. Zodra dat maar enigszins gebeurt, meteen reageren met een roercorrectie. Als de wind eenmaal grip krijgt op de boeg, is het bijna onmogelijk om de draaiing nog ongedaan te maken. Handleiding Bottervaren DEEL 1
26
Beknellingsgevaar Als je roer geeft, terwijl je achteruit vaart loopt, wil het langsstromende water ineens met veel kracht het roerblad omduwen. De helmstok slaat dan met kracht naar buiten. Als je daar niet op bedacht bent, kun je ernstig bekneld raken tussen helmstok en achterhuisje! Houd de helmstok dus altijd STEVIG vast als je achteruit vaart!
11 Een vaartochtje Voordat er gevaren kan worden, moeten schipper en bemanning een aantal zaken voorbereiden. Dit gedeelte is specifiek geschreven voor de maat. Je zorgt dat je ongeveer een half uur voor aanvang van de bottertocht aan boord bent om deze voorbereidingen uit te voeren. vooronderdeur vastzetten in de open stand. alle plechtluiken dicht (valgevaar!). eventueel lenzen: achterhoos, voorhoos, motorruim. Hiervoor zijn pompen aanwezig. Op de praktijkavonden wordt getoond waar de schakelaars zitten. lege vuilniszak buiten ophangen. huiken van fok en grootzeil halen. Opbergen in de kooi. het eind van de dirkloper loshalen van de klamp in de zij; bij de mast beleggen. Giek alvast dirken, in overleg met de schipper. zonodig de walstroomkabel afkoppelen. reddingsboei ophangen. trekker over de deken halen en met een doekje het schip afnemen. wanneer de gasten arriveren help je de kostmand aan boord en vervolgens de gasten helpen met aan boord komen. Je stelt je netjes voor. zodra je van wal los bent: bandjes/stootwillen weghalen en opbergen. Let vooral op de autoband voorop.
11.1
Zeil zetten
De volgorde van zeil zetten is normaal gesproken: eerst grootzeil, dan de fok. Je kunt ook zeilen op de kale fok of het kale grootzeil. De snelheid die je dan haalt, valt erg mee. Overstag gaan lukt moeilijk op het kale grootzeil. Op de kale fok gaat dit meestal wél. Bij een vaartochtje met gasten (charteren) wordt normaliter alleen met grootzeil en fok gevaren. Grootzeil check of er alvast gereefd of ontreefd moet worden. maak de bindlijnen (op de bindlijn rond de gaffeltop na) los, waarmee het grootzeil en de gaffel op de giek zijn gebonden. Deze losse lijnen berg je op. de schipper zorgt ervoor dat de grootschoot vrij kan uitlopen. de halstalie moet ook vrij uit kunnen lopen, met flink wat “loos” erin getrokken. hijs de giek een flink eind omhoog met behulp van de dirk. de schipper draait nu op, zoveel mogelijk met de kop in de wind. Hijsen: net voordat je gaat hijsen maak je het laatste bindtouw los en wijs de mensen om je heen op het gevaar van de gaffel en het zeil wat los naar beneden kan hangen. hijs nu het zeil. Laat het zware werk daarbij zoveel mogelijk over aan helpers. Ze kunnen eventueel op de deken blijven staan. Zorg voor ritme bij het hijsen! bij het begin van het hijsen: opletten dat het valblok op de gaffel de goeie stand inneemt (rechtop). houd steeds in de gaten, of de rakbanden niet blijven steken onder de klampen aan de mastvoet. Benoem eventueel iemand, die alleen hier op hoeft te letten. het laatste stuk moet er gestrietst worden. Dat betekent: het val één hele slag rond de klamp en dan het vrije eind in de handen van no.1, die op de deken (of op de plecht) staat. No. 2 zet een voet tegen de mast en gaat met zijn/haar volle gewicht in het strakstaande val hangen. Hierdoor komt de gaffel weer een stukje hoger. Laat dan in één keer het val laten schieten. No. 1 kan dan nu stukje doorhalen via de klamp. Dit net zolang herhalen totdat het zeil staat naar de zin van de schipper. het val beleggen op de klamp doe je zelf. het loos van de zeileval ook beleggen over het hijspart heen. Handleiding Bottervaren DEEL 1
27
nu kan de spanning voorzichtig van de dirkloper worden gehaald. De dirk moet zoveel ruimte hebben, dat hij geen plooi in het zeil trekt. Let erop dat de dirk wel weer goed belegd wordt, hoewel er geen spanning op staat. Bij het zeilstrijken of bij breuk van het zeileval moet de giek in de dirk blijven hangen en niet op het boord vallen!
En daarna: het lijzwaard kan nu los. als er een stevige wind is met een aandewinds rak voor de boeg, moet de halstalie nu strak worden doorgezet. Dit gaat het best met z’n tweeën. de schipper kan nu de botter op koers leggen. help zonodig de schipper met het bijtrimmen van de grootschoot. schiet tenslotte het val op. Sommige schippers kiezen ervoor, om de dirk altijd los te maken van het eind van de giek, zodra het grootzeil staat. De haak wordt dan naar voren gehaald en bij de mastvoet vastgezet. De luchtstroom langs het zeil wordt dan niet verstoord door de dirk. Bovendien is het nu mogelijk om gelijk de bezaan te hijsen (met de dirk als val). Fok hijsen Dit is het gemakkelijkste zeil om te hijsen. maak het bindtouw los, waarmee de opgerolde fok tegen het voorstag is gebonden. rol de fok naar achteren toe uit, aan de (toekomstige) lijzijde van de plecht. doe de schootlus om de achterste klamp, en beleg de schoot alvast. Niet te strak, anders lukt het laatste stukje hijsen niet. nu moet het fokkeval geklaard worden. Dit zit een paar slagen om de voorstag geslingerd. Zorg dat het vrij komt te hangen, zonder draaien erin. hijs het zeil met z’n tweeën. de laatste halve meter wordt weer gestrietst, met een slag om de klamp op de mast. beleg het val ook op deze klamp. Ook het loos eind beleggen over de val heen. de fokkeschoot wordt bijgetrimd. schiet het val op. als er meteen een kruisrak komt: o Afhankelijk van de wind: beleg het buiketouw. Vallen opschieten Als de zeilen eenmaal staan, liggen er vele tientallen meters vallen op de plecht. deze vallen worden netjes in ruime lussen opgeschoten. Maak lussen met de klok mee, dan heb je geen last van kinken. bij druk vaarwater of harde wind moet je de zeilen weer snel kunnen strijken, zonder eerst een bundel vallen los te moeten knopen. Dan is het beter om de opgeschoten vallen los naast de mast op de plecht leggen. Het eind, dat bij zeilstrijken de mast in zal vliegen, moet natuurlijk bovenop liggen, zodat de boel vrij kan uitlopen. het andere eind van de vallen loopt als “neerhaler” weer de mast in, naar de klauwhoek (grootzeil) of tophoek (fok) van het zeil. Zorg dat deze neerhalers losjes bij de mastvoet zijn belegd, meestal over het halende part heen. Anders gaan ze achter het zeil fladderen en wordt het opgeschoten val gelijk weer een warboel. Als je denkt dat er iets aan de trim moet gebeuren: niet op eigen houtje beginnen, maar altijd in overleg met de schipper, anders krijg je vroeg of laat bonje. Dat was ook vroeger al zo: Heb altijd respect voor de spanning op vallen en schoten. Als de windsnelheid verdubbelt, dan wordt de schootspanning 4 x zo groot! Het doorzetten van de schoten moet daarom minimaal met z’n tweeën gebeuren:
11.2
Overstag
Ook wel: door de wind gaan. Als schipper en maat snel en geruisloos overstag kunnen, is de kans groot dat het verder ook wel goed zit met hun vaardigheden en samenwerking. Bij overstag gaan wordt de koers veranderd van aan-de-wind over de ene boeg naar aan-dewind over de andere boeg. Het schip draait daarbij met z’n kop door de wind. Als voorbereiding op het overstag gaan, zorg je dat er geen mensen staan bij de grootschoot-overloop, op de Handleiding Bottervaren DEEL 1
28
voorste helft van de deken en op de plecht. Plekken waar ze wel mogen staan: rond de motorkist en bun of in het vooronder, of plat op het voordek. Wijs alvast wat mensen aan, die kunnen helpen, en geef ze vooraf instructies.
Maat: vooraf buiketouw en/of gordijn spannen. Schipper: geeft sein “Klaar om te wenden”, en daarna “overstag” en drukt helmstok naar lij. Maat: zodra de winddruk in de bakstaande fok opbouwt, fokkeschoot van de klamp gooien, schoot en schoothoek gecontroleerd voor de mast langs laten overwaaien. Schipper zorgt ervoor dat er niemand bij de grootschoot in de buurt is. Maat pakt de fokkeschoot van de plecht en belegt deze op de achterste klamp in de zij. Maat gooit “nieuwe” zwaard los. Maat trekt het loefzwaard op. Maat maakt buiketouw en gordijn los. Maat zet het gordijn over naar nieuwe loefkant.
Het losgooien van de lus van de fokkeschoot vanaf de klamp kan lastig zijn. Er staat op dat moment immers spanning op de schoot, want de fok staat bak en vangt steeds meer wind! Het plaatje toont een bruikbare methode om de schoot van de klamp te krijgen, zonder veel kracht maar met wat handigheid. Je pakt met gekruiste armen twee parten van de schoot; het halend part met je “achterste” hand. Spreid nu snel je armen uit terwijl je de parten blijft vasthouden. Eén hand (hier R) krijgt nu ruimte om de lus van de klamp te gooien. Blijf de schoot met beide handen vasthouden en laat je door de schoot naar voren trekken tot de waterbalk. Daar pas loslaten. Als de kracht op de schoot toch te groot is, om de lus nog van de klamp te krijgen, dan laat je de schoot gewoon vieren, net zolang tot de lus zó lang is geworden, dat de spanning eraf is.
Het buiketouw zit vastgesplitst op het onderlijk van de fok. Op kruisrakken wordt het vastgezet op de ring van de overloop of op een klamp bij de mast. Op de HZ45 zit op de plecht een koekoek, daarom wordt er op deze botter niet de overloop gebruikt. Anders blijft het buiketouw achter de koekoek haken, gevolg: wegkoekoek. Het gordijn is een zeer praktische aanvulling op het buiketouw. Vanaf 4 bft. moeten zowel het gordijn als het buiketouw gebruikt worden, om de fok onder controle te houden bij overstaggaan.
Handleiding Bottervaren DEEL 1
29
11.3
Voor de wind
Voor de wind zeilen is, in tegenstelling met wat men denkt, erg moeilijk. Je moet constant op je hoede zijn dat je niet gaat gijpen. Wanneer je de grootschoot hebt uitgevierd kun je de fok aan loef zetten. Voordat je dit gaat doen moet je dit goed organiseren.
Fok te Loevert De fokkeboom is, na de kluiverboom, de langste en dikste losse paal aan boord. Hij wordt gebruikt om op voordewindse koersen de fok te loevert uit te bomen, zodat die optimaal wind vangt. Het werken met de fokkeboom vraag veel mankracht en samenwerking. Als er niet genoeg ervaren mensen aan boord zijn, wordt hij niet gebruikt. De fokkeboom heeft, net als de meeste andere bomen, aan één kant een klamp. Het gedeelte wat aan de boom is gemaakt heet de teen, het gedeelte van de boom zelf heet hak. De hak wordt in een leuver in het achterlijk van de fok gestoken, een stukje boven de schoothoek. Mocht er geen leuver zitten dan gebruik je de lus van de schoot die eruit is gehaald. Het andere eind wordt in de autoband, die op het dek ligt, gezet. De autoband ligt tegen de lijzijde van de mast aan.
er zijn, naast de roerganger, nog minimaal vier mensen nodig: drie op de plecht en één aan de fokkeschoot. als de fok eenmaal is uitgeboomd, is de fokkeschoot niet meer lang genoeg om met een lus drie keer heen-en-weer te lopen, zoals normaal het geval is. Daarom eerst de schoot doortrekken zodat je een enkele schoot over houdt. Dit is niet bij alle botters het geval. Het kan dus ook voorkomen dat de schoot dubbel blijft zitten. de fokkeboom wordt op de plecht klaargelegd: de hak steekt over de waterbalk aan loef, het andere eind ligt tegen de voorkant van de bolder, aan lij (A). de fok wordt naar loef overgehaald, als dat nog niet was gebeurd. no.1 staat op de deken en bedient de (enkele) fokkeschoot, met een slag om de achterste klamp in de zij. no.2 staat achterop de plecht aan loef. Hij grijpt de schoothoek van de fok en houdt deze stevig in bedwang. no.3 en 4 tillen de boom van de waterbalk, en steken het eind in de 1e leuver boven de schoothoek. De punt van de boom moet door de leuver steken, niet de punt van de teen. Handleiding Bottervaren DEEL 1
30
no.3 en 4 drukken de fokkeboom meteen naar achteren en opzij, zodat de punt niet meer uit de leuver kan vallen. no 2 laat de schoothoek los en grijpt ook de fokkeboom. terwijl no. 2, 3 en 4 nu samen de fokkeboom naar loef wegduwen, laat no. 1 de schoot gecontroleerd vieren. De schoothoek wordt door de fokkeboom in een wijde boog overboord geduwd, naar een punt ver buitenboord. om het eind van de boom in de klamp op de mast te parkeren, moet flink veel kracht worden gezet door no. 2, 3 en 4. No. 1 moet daarbij vooral genoeg ruimte geven in de schoot, anders lukt het nooit. Maar ook weer niet te veel, want dan kan de schoothoek voor de voorstag langsvliegen en de boom breken. zodra de boom goed staat, kan de schoot weer wat aangetrokken worden. In plaats van het klampje op de mast kun je ook een autobandje aan loef op het dek gebruiken. De fok staat dan iets minder ver uit, maar het gaat allemaal wat gemakkelijker. Fok en grootzeil staan nu allebei wijduit, elk over hun eigen boeg. Er kan pal voor-de-wind gevaren worden. Fokkeboom weghalen De fokkeboom moet weggehaald worden: de volgorde van handelen is omgekeerd aan het bovenstaande verhaal. Het uitwippen van de boom uit de klamp op de mast vraagt de meeste kracht en moet door drie man gebeuren. Zodra de boom los is, schiet hij met kracht naar lij. Wees hierop bedacht! Loop het uiteinde van de boom naar voren terwijl je de boom gecontroleerd naar binnen laat komen. De boom kan uit de leuver en wordt weer op zijn plek naast de kluiverboom of in de kuip gelegd. Zodra de boom weer is opgeborgen, trek je de lus weer in de fokkeschoot en je belegt de schoot op de normale wijze op de klamp in de zij. Fok te loevert met kleine boom Met de fokkeboom kun je de fok optimaal uitbomen, zodat hij de meeste wind vangt. Maar het is een groot en onhandelbaar ding, met een kleine bemanning niet te hanteren. Daarom wordt de fok soms ook met een kleinere stok te loevert gezet. Die wordt dan met het ene eind in de schoothoek gezet, en met het andere eind in de klamp op het uiteind van de waterbalk. Het resultaat: een fok die iets minder fraai staat, maar toch nog aardig wat wind vangt. Ook op ruimwindse koersen, met fok en grootzeil beide aan lij, kan de fok op deze manier worden uitgeboomd. De boom moet altijd geborgd worden, zodat hij niet overboord valt als hij uit de leuver schiet. Neem een kort lijntje. Knoop het ene eind aan de boom, het andere eind aan een vast punt op de plecht. Boompje in het achterlijk van de fok Bij weinig wind heeft het achterlijk van de fok de neiging om naar binnen om te krullen, door het gewicht van het lijketouw. De luchtstroom langs het achterlijk wordt dan verpest en het zeil verliest rendement. Dit kun je verhelpen worden door een boom te steken in één van de leuvers hoog in het achterlijk. Het andere eind van de boom komt in een autoband die op de plecht ligt, of in een inkeping van de fokoverloop. Ook hier is een borglijntje aan de boom nodig. Boompje in het midden van de fok Bij stil weer kan de fok onder z’n eigen gewicht "invallen" op ruimwindse en voordewindse koersen. De wind heeft dan te weinig kracht om bolling in het zeil te drukken. Deze slechte vorm van de fok kost snelheid. Dit kan enigszins worden verbeterd door een boom ongeveer in het midden van de fok te laten drukken. Zo'n boom heeft wel permanent toezicht nodig, hij steekt immers niet in een leuver en kan dus heel makkelijk omvallen. Bulletalie: Op een voordewindse koers bestaat het risico, dat de wind opeens van voren in het grootzeil slaat, bijvoorbeeld door een onopgemerkte koersveranderiing of een windschifting. Het zeil maakt dan een onverwachtse gijp. Daarbij is veel risico op schade en zelfs letsel, doordat de grootschoot alles meeveegt wat hij op z’n weg tegen komt. Een klapgijp kan simpel worden voorkomen door de bulletalie op te tuigen. neem een lange, sterke lijn, bijvoorbeeld een landvast. knoop deze aan het einde van de giek. Hier kun je niet meer bij als de schoot eenmaal is uitgevierd, dus maak dit klaar vóór het voordewindse rak. zodra het schip voordewind vaart met de giek uitgevierd, beleg je het andere eind van de bulletalie op de voorbolder, aan lij. de giek kan nu niet meer ongewild terugzwaaien. als er gegijpt moet worden, gaat de bulletalie los van de voorbolder en wordt tijdelijk op de zwanehals belegd.
Handleiding Bottervaren DEEL 1
31
11.4
Gijpen
De vissers noemden dit “het zeil overnemen” en dat is ook de kern van de zaak. Je neemt het grootzeil over van de ene naar de andere kant, terwijl je vóór de wind vaart. De enige overeenkomst met overstag gaan is, dat de zeilen aan de andere kant kom te staan. De verschillen: bij overstag draait de kop door de wind. Bij gijpen de kont. halverwege de overstag komt de wind eventjes recht van voren. Halverwege de gijp komt de wind recht van achteren. Overstag gaan doe je in een kruisrak, gijpen in een voordewinds rak. bij overstag gaan vraagt de fok de meeste aandacht. Bij gijpen het grootzeil. Bij een gijp gaat het vooral om de grootschoot. Die moet eerst ingehaald worden. Dat vraagt trekkracht op de schoot, want je moet het zeil tegen de wind in trekken. Vervolgens zwaait de giek door het midden en het zeil wil uit zichzelf wijd uitwaaien aan de nieuwe lijzijde. Dit vraagt remkracht op de schoot, anders wordt het een ongecontroleerde klapgijp. Het overkomen van de giek gaat plotseling en heftig. Dit wordt bepaald door de roerganger. Wanneer deze afvalt komt de “klap”. Het is dus heel belangrijk dat de roerganger en degene die de grootschoot bedient samenwerken en communiceren. Er is geen ‘dood’ moment met klapperend zeil, zoals bij een overstag. Het zeil slaat in één keer om van de ene naar de andere boeg en vangt dan meteen de volle wind. Deze schokbelasting moet liefst worden gedempt, door de schoot gecontroleerd te laten uitlopen. Als de schoot vaststaat, krijgen mast, giek en schoot een flinke klap te verwerken. De zwakste schakel kan dan breken. Ook wordt het schip erg loefgierig als de schoot niet meteen wordt gevierd. Alles draait bij een gijp dus om een secure omgang met de grootschoot. Hierbij mag niets aan het toeval worden overgelaten. Voorbereiden Als het flink waait, is het verstandig om vóór de gijp het oppervlak van het grootzeil tijdelijk te verkleinen. Dat heeft belangrijke voordelen: het kost minder kracht om de schoot aan te halen en de klap bij het overkomen van het zeil is minder heftig. Dit verkleinen gaat in 2 stappen: dirk helemaal doorzetten. De giek gaat dan omhoog en de spanning gaat van het achterlijk. halshoek ophijsen (katten). Het voorlijk wordt dan korter. Zeilende (ex)vrachtschepen hebben hiervoor een apart katval. Wij hebben dit niet. Na afloop gaan we dit weer ongedaan maken. De halshoek moet dan dus weer omlaag. Gebruik daarvoor een provisorisch neerhaal-touwtje (tevoren regelen!) of een pikhaak. De gijp waarschuw de opvarenden voor de situatie die gaat ontstaan, en plaats hen op veilige plekken. als er een bulletalie is gezet, maak je die eerst los van de bolder. Zolang tijdelijk vastzetten bij de mast. de schipper gaat bijna pal voordewind sturen, maar hij moet een onverwachte klapgijp absoluut voorkomen. het uiteinde van de grootschoot zet je vast op de achterste dol aan loef, als borg. haal de schoot in hoog tempo helemaal binnen. Er moet dik veertig meter schoot worden ingehaald, Omdat dit een onveilige situatie is, zijn helpers niet welkom. Ga nooit in de binnengehaalde schoot staan! Wanneer je onverwachts toch een klapgijp krijgt, ben je je voet kwijt. de schipper valt nu verder af, tot pal-voor-de-wind en nog verder. Het grootzeil en de giek zullen op een bepaald moment overklappen en vangen meteen veel wind over de nieuwe boeg. Hier kunnen we op verschillende manieren op inspringen, afhankelijk van de windkracht en de sterkte van de bemanning: 1. bij zeer licht weer: schoot inhalen, dan twee slagen om de hak van het schootblok. Zodra de giek overgezwaaid is, schoot uit de hand laten uitvieren. 2. bij wat meer wind, duo-bemanning: zeil vooraf verkleinen, zie boven. Schoot na het inhalen beleggen op de hak van het schootblok, of op een dol in het boord. Dit geeft een flinke ruk zodra het zeil overkomt; dat nemen we voor lief. Daarna de schoot gecontroleerd verder uitvieren, slippend over hakblok of dol. tot slot: de schoot beleggen, de verkleining van het zeil ongedaan maken, eventueel de bulletalie weer opnieuw vastzetten.
Handleiding Bottervaren DEEL 1
32
Veiligheid bij gijpen achter de motorkist zijn alleen mensen, die een taak hebben bij de gijp. Alle anderen gaan op de deken staan, nog beter is op de bun zitten met de hoofden naar beneden. bij het inhalen van de schoot gaat niemand met z’n voeten in de bos ingehaalde schoot staan. zodra de schoot is ingehaald, gaat iedereen uit de buurt, behalve de roerganger en degene die de schoot laat uitvieren. bij harde wind en een lichte bemanning is de beste gijp: géén gijp. In plaats van gijpen, kun je namelijk ook oploeven, overstag gaan, en weer afvallen over de nieuwe boeg. Een stormrondje heet dat.
11.5
Zeil strijken
Wanneer we het zeil gaan strijken is altijd als eerste de fok aan de beurt. Dit kun je als maat geheel alleen en op elk moment op elke koers die je zeilt. Het strijken van het grootzeil doe je samen met de schipper en gaat met de kop in de wind, of als dit nodig is, laat je het zeil in de kuip zakken en vouw je het in de haven op. Fok strijken zorg dat de schoot is doorgezet, maar niet helemaal strak. zorg dat gordijn en buiketouw los zijn. zorg dat het val vrij kan uitvieren (zonodig even opnieuw opschieten op de plecht). in principe kun je de fok nu in één keer laten vallen. Dat gaat snel en alles valt keurig bovenop elkaar. Maar chartergasten zouden van dit geweld kunnen schrikken. Daarom liever de fok rustig laten zakken. Zorg wel, dat hij binnenboord blijft. maak de 3 parten van het val even lang. slinger het val een paar keer om de voorstag. maak de schoot los. maak de bundel zeildoek op de plecht zo smal mogelijk en fatsoeneer de plooien een beetje. vouw de bundel dubbel, door de schoothoek naar de voorsteven te trekken. leg de schoot en het buiketouw op het doek. rol de bundel van achteren naar voren op tot aan het voorstag, liefst met z’n tweeën. trek het bindtouwtje onder de bundel vandaan en bind dit aan de voorstag om de boel bij elkaar te houden. Het opvouwen en oprollen doe je alleen als het zeil droog is. Een natte fok blijft onopgerold aan dek liggen en wordt zo snel mogelijk te drogen gehesen. Grootzeil strijken De dirk gaat van tevoren helemaal los. Bij het vieren van het val zakt dan eerst het eind van de giek op het boord. De giek is dan laag genoeg, om het zeil gelijk te kunnen opdoeken tijdens het zakken. spreek af, aan welke kant de giek moet komen te liggen. Standaard is: bakboord maar per botter weer anders. maak de dirkloper los, zodat de dirk vrij kan uitvieren. zorg dat het val vrij kan uitvieren. Zonodig eerst opnieuw opschieten op de plecht. de schipper draait op in de wind. hou een slag om de klamp en laat het val rustig vieren. Degenen die het zeil strijkt ziet hoe de giek netjes op het dolboord beland. de schipper gaat op de doft staan en trekt de plooien het achterlijk zo stijf mogelijk naar achteren. de maat laat met twee handen het val vieren, maar gebruikt af en toe één hand om een plooi van het voorlijk naar BB of SB te trekken. Zo mogelijk laat je dat door een helper doen. Volg de gangen van de rakbanden. maak ruime plooien, BB en SB even groot, anders kiepert het hele zootje van de giek. het val zó beleggen, dat de gaffel op het zeil ligt en niet verder naar beneden kan vallen. halend part van de dirk vastzetten. In de haven verzet je deze op de voorste klamp in de zij. bindtouwen om giek en grootzeil (achterste) en om giek, grootzeil en gaffel (voorste). het val kan nu losgemaakt worden. Maak de vier parten van het val even lang, en draai ze om de mast. Zie praktijkdemonstratie, dit valt niet op te schrijven.
Handleiding Bottervaren DEEL 1
33
Het opdoeken van het grootzeil is bij harde wind of nat doek een crime en soms zelfs riskant. Daartegen bestaat één remedie: gewoon laten zakken zonder officieel op te doeken. Daarvoor een beter moment afwachten!
11.6
Aanleggen
Op weg naar de aanlegplaats zorgt de Maat ervoor dat de stootwillen weer buiten komen te hangen en de autoband op de kop van het schip. Leg de landvasten vast klaar en zorg dat de opstappers op het voordek niet in het zicht van de schipper staan. Houd contact met je schipper, vooral visueel. Zorg dat het schip er opgeruimd uitziet, vuilnis in de vuilniszak en de legen flessen weer in de kostmand etc. Je weet dat er altijd iemand op de wal staat te kijken hoe jullie gaan aanleggen. Wanneer je bijna bij de kant bent geef je aan wat de afstand is tot de kant. Leg de botter goed vast en zorg dat de opstappers pas van boord kunnen wanneer het sein veilig is. Help dan de gasten van boord en bedank hun voor de leuke vaartocht. Weet wel dat deze mensen meebetalen aan het in de vaart houden van onze botters, en dus ook aan je hobby: het varen met botters! Help ook met het van boord brengen van de kostmand Na
afloop van de tocht: alle losse inventaris die tevoorschijn is gehaald weer opbergen. zeilen afdekken met huiken (tenzij ze nat zijn). lijnen opschieten en weghangen. volle vuilniszak van boord. walstroomkabel aansluiten. zonodig lenzen. wc-kranen dichtzetten en wc schoon achterlaten. Spoel de deken schoon en haal de trekker erover. Een paar putsjes over de plecht gooien en de trekker erover. Zorg dat de botter weer tiptop uitziet voor de volgende tocht. Laat de botter schoner achter dan dat je hem aantrof. evalueer met je schipper onder het genot van een drankje (wat over was)
Handleiding Bottervaren DEEL 1
34
12 Functie eisen voor een Maat Een maat dient in ieder geval de onderstaande zaken te kennen en/of te kunnen.
Algemeen
De maat moet samen met de schipper de schuit volledig beheersen, in principe ook zonder hulp van de andere mensen. De maat is verantwoordelijk voor het voordek. Dit betekent o.a. dat de maat tijdens aan- en afmeren zich hier bevindt en zorgt dat alles op rolletjes loopt. Ook tijdens het hijsen en strijken bevindt de maat zich op of bij de plecht, verdeelt de taken en houdt in de gaten wat de mensen doen en of alles volgens plan verloopt. De specifieke bottertermen die tijdens het varen kunnen worden gebruikt, moeten een maat enigszins bekend in de oren klinken. Als de schipper vraagt om de dirk wat door te zetten, moet de maat niet reageren met: Dirk is niet eens aan boord! De maat moet de benodigde knopen en steken kunnen leggen. Een maat moet in ieder geval kennen: paalsteek, mastworp, halve steek (slipsteek), bolders beleggen. Ook een beetje orde houden in en op het schip is mede taak van de maat (“touwtjes” niet laten slingeren maar opschieten e.d.). Veiligheidsmiddelen. Maat moet weten waar de verschillende veiligheidsmiddelen zijn en hoe ze werken. Bediening van de marifoon, gebruik van vuurpijlen en stakellichten, reddingsvesten brandblusser en EHBO doos zijn vereist! Maat moet de plaats van de verlichting en waar deze wordt opgeborgen, inclusief aansluitingen blindelings (is handig in het pikkedonker) weten. Motor- en keerkoppeling olie peilen, gasfles verwisselen, water- en diesel tanken. Algemene onderhoudsklusjes en het initiatief nemen hierin, zoals bijv. lijnoliën e.d. (ook in de wintertijd). De maat moet een redelijk inzicht hebben in de navigatie: in ieder geval moet hij kunnen kaartlezen, tonnen herkennen en lichtkarakters begrijpen.
Manoeuvres onder zeil
Zeil hijsen. Hieronder wordt verstaan het juist omgaan met alle zeilen, vallen en schoten, inclusief kraanlijn of dirk. Ook de positionering en veiligheid van de mensen aan boord is van belang. Een voorbeeld: als het lekker golft staat de maat altijd als enige op de plecht, dit is verboden terrein voor andere luitjes. Op deze wijze heeft de maat ook het beste overzicht op de gang van zaken. Zeil strijken. Ook hier weer de omgang met schoten en vallen inclusief de juiste volgorde en de mensen aan boord tijdens deze acties. Het enigszins goed trimmen van de verschillende zeilen en zwaarden. Overstag gaan. Wanneer moet de fok los, wanneer kan de fok over naar de andere kant, gebruik van het buiketouw, wanneer moeten de zwaarden in- en uit het water, het op de juiste plaats zetten en in de gaten houden van de benodigde mensen inclusief veiligheid van de mensen in verband met grootzeil- en fokkeschoot, zwaardvallen, giek evt. kluiverschoot. Ook moet de maat zonder schipper de overstag-manoeuvre met de rest van de mensen kunnen uitvoeren, eventueel als roerganger. Gijpen. Hiervoor geldt eigenlijk hetzelfde als bij het overstag gaan. Omgang met de zwaarden. Het is aan te bevelen dat de maat de zwaarden zelf in of uit het water kan sleuren (bijvoorbeeld bij het varen met een schoolklasje kinderen). Tevens moet de maat, met gebruik van de pikhaak, het zwaardje drukken kunnen uitvoeren. Opdoeken en opbergen van zeilen onderdeks of onder de huik. Omgaan met de verschillende bomen, haken en stokken aan boord.
Manoeuvres met de motor
Motor starten en stoppen, gas geven en voor- en achteruit geven. Vooruit varen. Lijkt voor de hand te liggen, maar een maat moet op de motor netjes rechtuit kunnen sturen. Dit betekent onder andere dat een maat de schuit door smalle stukjes en bruggetjes moet kunnen leiden. Een scherpe bocht draaien. Zowel linksom als rechtsom moet een maat de schuit kunnen draaien (voor- en achteruit steken niet inbegrepen). Enig benul van schroefwerking en wegdrijven van de schuit is wel op z’n plaats. Handleiding Bottervaren DEEL 1
35
Achteruit varen. Weten hoe je de schuit een klein beetje achteruit moet kunnen laten varen. Ook hier moet je weer een klein beetje weten van de schroefwerking. Aan- en afmeren. In principe is de maat verantwoordelijk voor het voordek tijdens deze manoeuvres. Onder het aan- en afmeren vallen een heleboel zaken: o Opletten waar de mensen zich bevinden en dat ze geen rare dingen doen (geldt ook in het algemeen maar behoeft bij aan- en afmeren extra aandacht). o Weten hoe je een meerlijn op een bolder belegt (geen 30 halve steken, een aantal kruislingse slagen met twee halve steken is ook zat), omgang met bolders op de wal of andere schepen. Lasso werpen van een lus om een meerpaal op 20 meter afstand is een pré, maar geen vereiste. o Weten wanneer je van het schip af kan gaan of niet (bijvoorbeeld bij harde wind aan hoge wal is het niet handig als je als eerste van boord jumpt, de manoeuvre mislukt, en jij als maat aan de wal staat terwijl je schipper je aan boord hard nodig heeft). o Aangeven aan de roerganger hoeveel afstand de kop heeft tot de kant. o Het omgaan met het draaien en afstoppen op springen. Als laatste maar misschien wel de belangrijkste: wat doe je bij een man over boord manoeuvre.
Omgang met de schipper
Een maat is de rechterhand en de vervanger van de schipper. Een beetje overwicht op de overige mensen is handig als je schipper plotseling ziek wordt of besluit overboord te vallen en je dus zelf de schuit voor de wal moet zien te krijgen. Beslissingen worden genomen door de schipper. Als een maat het niet eens is met de gang van zaken, kan hij/zij dit aangeven, maar de uiteindelijke beslissing van de schipper is voor iedereen bindend. De maat heeft zich hier gewoon aan te houden. Dit klinkt misschien een beetje cru, maar het betekent domweg dat de schipper eindverantwoordelijk is voor alle zaken aan boord, inclusief bemanning dus ook de maat. Het accepteren van andermans beslissingen hoort ook bij het zware bestaan van de maat. Een maat moet kunnen communiceren met de schipper. Dit kan d.m.v. je stem, maar het is handig als je geen keel op hoeft te zetten maar met bijv. gebaren duidelijk kan maken wat er gebeurt. Dit komt op andere mensen zeer betrouwbaar over, bovendien willen mensen nogal eens opgewonden zijn (en dus lawaaiig) of de motor brult te hard om verbaal te kunnen communiceren.
Omgang met de overige mensen
Een maat moet weten wanneer overige mensen aan boord iets wel en niet mogen of kunnen en dit ook duidelijk maken aan de mensen. Hieronder vallen: beoordelen of mensen tijdens het varen op het voordek kunnen zijn, gedrag in havens, zachtjes over alle voordekken lopen, zwemmen op drukke plekken e.d. Het is dus handig als de maat in zulke situaties de mensen wijst op hun rechten en plichten (vriendelijk maar wel streng) en dus een klein beetje overwicht probeert te creëren. Een maat moet op de juiste manier mensen kunnen vertellen wat ze moeten doen. De vier gouden stappen: o Naam noemen (niet "iemand" of "jij daar") o Wachten op reactie (heeft hij/zij me wel gehoord??) o Kort & vriendelijk vragen iets te doen ("Kun jij/Zou jij/Wil jij zus&zo) o Controleren of de persoon het begrepen heeft ("Denk je dat 't lukt? Je weet hoe het werkt? Wil je assistentie?"). Vervolgens niet de andere kant op kijken, maar in de buurt blijven en kijken of het goed gaat. Bij het varen met (onbekende) gasten moet de maat deze mensen een beetje op weg helpen. Wijzen waar dingen staan, vragen zo goed mogelijk beantwoorden, mensen gerust stellen als dat nodig is enz. Een beetje vriendelijkheid en openheid zorgen ervoor dat deze mensen de schuit misschien nog wel eens huren. Over het algemeen is het zo dat mensen gestimuleerd moeten worden om de handen uit hun zakken te halen. Een maat moet stimuleren en samen met de schipper ervoor zorgen dat de gasten een geslaagde tijd aan boord meemaken. Een maat moet kunnen vertellen over de geschiedenis van de botter. Iets weten over het vissen in vroeger dagen op de Zuiderzee, en kunnen vertellen waar wat voor diende op de botter zoals de bun. Handleiding Bottervaren DEEL 1
36