Groeisnelheid: dier lijdt onder focus op groei De afgelopen decennia zijn dieren die op grote schaal gehouden worden voor het vlees – zoals het vleeskuiken en het vleesvarken – steeds sneller gaan groeien. Dit schroeft de vleesproductie op: het dier levert immers of meer vlees op en/of is steeds eerder op het beoogde gewicht, waardoor het sneller naar de slacht kan. Dieren die zijn gefokt op hoge productie leveren in fysiologisch opzicht een vergelijkbare prestatie als topatleten (Niewold, Van Essen, Nabuurs, & Stockhofe-Zurwieden, 2000). Het welzijn van de dieren heeft te lijden onder de focus op hoge productie. Zo hebben plofkippen door de snelle groei bijvoorbeeld vaak last van kreupelheden, onbalans en huidirritaties als borstblaren, maar ook van hartfalen en ascites (Wageningen UR Livestock Research, 2011).
“Vergelijkbaar met wat bij topsport gebeurt, wordt van de organen (van hoog producerende dieren, WD) het uiterste gevraagd, en zij zijn daardoor gevoelig voor letsel. Het huidige varken zou wel eens extra kwetsbaar kunnen zijn, omdat zijn fysiologische en anatomische dimensies af lijken te wijken van universele allometrische regels.” (Niewold, Van Essen, Nabuurs, & Stockhofe-Zurwieden, 2000)
1
Samengevat: focus op groei De huidige groeisnelheden vragen evenveel van het lichaam als topsport. Het welzijn van de dieren heeft hier onder te lijden. Vleeskuikens worden – omgerekend naar ‘mensjaren’ op kleuterleeftijd geslacht (4,9 jaar); kalveren gemiddeld op 10,8 jarige leeftijd; varkens rond hun 12e; lamsvlees is een van de oudere vleessoorten in het schap met omgerekend 24 ‘mensjaren’. Vleeskuikens en vleesvarkens zijn de afgelopen decennia steeds sneller gaan groeien.
Het fokken op snelle groei is desondanks nog niet ten einde: in 2022 hopen varkensfokkers een varken te hebben dat met 1 kilo per dag groeit (Ten Hooven, 2012). Dit is zo’n 200 gram per dag sneller dan in 2012. Hierdoor zou het dier nog eens 23 dagen sneller naar de slacht kunnen1. Wanneer de leeftijd van een dier wordt uitgedrukt in de overeenkomstige leeftijd van een mens2, blijkt dat kip al wordt geslacht op kleuterleeftijd (omgerekend naar mensenleven op 5 jarige leeftijd). Varkens zouden met een omgerekende
Berekening: het mesttraject loopt van ongeveer 25-117 kilo (Wageningen UR Livestock Research, 2012). Deze gewichtstoename duurt bij een groei per dag van 800 gram 115 dagen. Bij een groei per dag van 1kg is dit nog 92kg. Een verkorting van de mestfase met 20%. In deze berekening wordt er dus vanuit gegaan dat de groei van pasgeboren big tot 25 kilo niet versnelt. 2 Omgerekende slachtleeftijd is als volgt berekend: (slachtleeftijd)/(leeftijd waarop dier gemiddeld geslachtsrijp is) * (leeftijd waarop mensen gemiddeld geslachtsrijp zijn).
slachtleeftijd van bijna 13 jaar amper de brugklas kunnen afronden. Kalveren zitten hier qua slachtleeftijd tussenin. Een kalfje mag – afhankelijk van het type kalfsvlees – 8 tot 13 ‘mensjaar’ worden. Gek genoeg is lamsvlees een van de oudere vleessoorten: het meeste lamsvlees dat in Nederlandse winkels ligt, is pas op volwassen leeftijd geslacht. Omgerekend 24 jaar (zie tabel 1).
Tabel 1: De slachtleeftijd van lammeren, kalveren, vleeskuikens en vleesvarkens omgerekend naar ‘mensenleven’. De geslachtsrijpe leeftijd is de gemiddelde leeftijd voor vrouwtjes en mannetjes. De gemiddelde leeftijd waarop kalveren worden geslacht van de drie types kalfsvlees is – omgerekend naar de overeenkomstige mens-leeftijd − 10,8 jaar.
Dier
Vleessoort
Slachtleeftijd
Leeftijd geslachtsrijp
Omgerekende slachtleeftijda
Schaap
Lamsvlees
8 maandenb
5 maandenc
24 jaar
Varken
Varkensvlees
6 maandend
7 maandene
12,9 jaar
Koe
Rosé kalfsvlees oud
280 dagenf
45 wekeng,h
13,3 jaar
Rosé kalfsvlees jong
220 dagenf
45 weken g,h
10,5 jaar
Blank kalfsvlees
180 dagenf
45 weken g,h
8,6 jaar
Kip
Kip
42 dagenf
128 dageni,j
4,9 jaar
Mens
-
-
15 jaark
-
a Omgerekende slachtleeftijd is als volgt berekend: slachtleeftijd/leeftijd geslachtsrijpheid dier * leeftijd geslachtsrijpheid mens; b Slachtleeftijd van lammeren is erg variabel en afhankelijk van de vraag van de (buitenlandse) markt (PVE, 2012). Het WUR ongerief rapport (Wageningen UR Livestoch Research, 2007) spreekt van een slachtleeftijd tussen de 4-12 maanden, behalve bij rassen die twee keer werpen in 3 jaar, de lammeren worden dan geslacht op 3-5 maanden. Volgens de PVE (PVE, 2012) ligt de slachtleeftijd tussen de 3-9 maanden. Het meeste lamsvlees dat in Nederlandse winkels ligt, is echter 8-9 maanden oud (PVE, 2012). Het vlees van schapen tot ongeveer een jaar oud, wordt lamsvlees genoemd (PVE, 2012); c (Wageningen UR Livestock Research, 2002); d (Voedingscentrum); e (ToPig, 2012); f (Wageningen UR Livestock Research, 2012); g Europese stieren zijn geslachtsrijp tussen de 37 en 50 weken. De melkrassen iets eerder dan de vleesrassen (Rawlings, Evans, Chandolia, & Bagu, 2008); h (Merck animal health, 2012); i (McCartney, 1978); j (Podisi, Knott, Dunn, Burt, & Hocking, 2011); k (Aleph, 2012).
In het meest recente rapport waarin het welzijn van verschillende dieren wordt vergeleken, scoort een regulier vleeskuiken slechts een 1,7 op een welzijnschaal van 5 punten, en een regulier vleesvarken een 2,0. Lammeren scoren het hoogst: een 4,0 (zie ook tabel 2) (Consumentenbond, 2007). Toevallig of niet: deze rangschikking op welzijn komt overeen met de volgorde van slachtleeftijden, waarbij de jongst geslachte dieren (vleeskuikens) het laagste welzijnscijfer krijgen, en de oudst geslachte dieren (lammeren) het hoogste cijfer.
Tabel 2: Indicatieve score welzijn. Nederlands gangbaar lamsvlees scoort qua welzijn hoger dan andere gangbare vleestypen. Selectie uit tabel van: (Consumentenbond, 2007).
Soort
Indicatie welzijn (1-5)
Lamsvlees
4,0
Rund gangbaar melkvee
3,2
Volwaard kip
3,1
Varken gangbaar
2,0
Vleeskuikens gangbaar
1,7
Varkens Varkens zijn voornamelijk gefokt op snelle groei, hogere percentages mager weefsel, hogere voedselconversie en hogere productie van nageslacht (Prunier, Heinonen, & Quesnel, 2010) (Rauw, Kanis, Noordhuizen-Stassen, & Grommers, 1998). Verschillende welzijnsproblemen hangen samen met de focus op deze productieparameters.
Pootproblemen
Samengevat: varkens Varkens zijn voornamelijk gefokt op snelle groei, hogere percentages mager weefsel, hogere voedselconversie en hogere productie van nageslacht (Prunier, Heinonen, & Quesnel, 2010) (Rauw, Kanis, Noordhuizen-Stassen, & Grommers, 1998). De groeisnelheid van varkens is hierdoor tussen 1974 en 2012 met meer dan 30 procent toegenomen. Welzijnsproblemen die gerelateerd zijn aan de snelle groei zijn: skelet- en pootproblemen, verminderde afweer en onevenredig kleine longen en hart. Het merendeel van de 14 miljoen varkens in Nederland heeft in meer of mindere mate de skeletaandoening osteochondrose. Hiernaast heeft de eenzijdige selectie op hoge productie geleid tot agressievere varkens.
Door de genetische selectie op snelle groei lopen varkens een groter risico op pootproblemen (locomotor disorders) (European food safety authority (EFSA), 2012). Zo hebben de varkens vaker last van pijnlijke knie- en ellebooggewrichten veroorzaakt door osteochondrose (OCD) (Prunier, Heinonen, & Quesnel, 2010), (Rauw, Kanis, NoordhuizenStassen, & Grommers, 1998). Hierbij wordt het kraakbeen in het gewricht aangetast, wat uiteindelijk leidt tot kreupelheid (Prunier, Heinonen, & Quesnel, 2010). Hoewel recente cijfers van het vóórkomen van de aandoening bij Nederlandse varkens niet bekend zijn, gaan wetenschappers er vanuit dat osteochondrose in het merendeel van de varkens in meer of mindere mate aanwezig is (Wageningen UR Livestock Research, 2011). De eerste tekenen van OCD kunnen al zichtbaar zijn in biggetjes van pas twee weken oud. Bij biggen van twee maanden oud wordt de aandoening regelmatig vastgesteld (Prunier, Heinonen, & Quesnel, 2010). Een Deens onderzoek vond dat het risico op OCD met 20 procent toenam, voor elke 100 gram toename in gemiddelde dagelijkse groei tijdens de afmestperiode (Prunier, Heinonen, & Quesnel, 2010). Omdat de groei van vleesvarkens in Nederland nog altijd toeneemt, verwachten wetenschappers ook dat het aantal varkens met OCD zal toenemen. (Wageningen UR Livestock Research, 2011).
Slechtere afweer De fok op hoge productie – zowel mager vlees, voedselconversie en aantal nakomelingen per worp – wordt door wetenschappers ook in verband gebracht met een minder functionerend afweersysteem (Prunier, Heinonen, & Quesnel, 2010). Hierdoor hebben ze meer last van infectieziekten (European food safety authority (EFSA), 2012).
Relatief kleine longen en hart De groei van zowel het hart als de longen van de moderne vleesvarkenrassen blijft achter bij de groei van het lichaam. Het relatieve gewicht van het hart ten opzichte van het lichaamsgewicht ligt in vrijwel alle volwassen zoogdieren stabiel tussen de 0,4-0,6% (Niewold, Van Essen, Nabuurs, & StockhofeZurwieden, 2000). In een wild varken met een gewicht van 80 kilo ligt het relatieve hartgewicht op 0,6%. In een modern vleesvarken van gelijk gewicht is dit gedaald tot nog maar 0,3% (Niewold, Van Essen, Nabuurs, & Stockhofe-Zurwieden, 2000).
“Het vermijden van snelle groei vlak nadat een big gespeend is, zou kunnen helpen om de disbalans tussen vlees en organen in varkens te voorkómen, en daarmee ook het optreden van gerelateerde ziektes.” (Niewold, Van Essen, Nabuurs, & Stockhofe-Zurwieden, 2000)
De combinatie van relatief kleine longen en een relatief klein hart draagt volgens Niewold et al (2010) bijvoorbeeld bij aan de vatbaarheid voor de dodelijke ‘oedeem ziekte’ (OD). Hierbij ontstaan vochtophopingen in weefsels en raken wanden van kleine bloedvaten beschadigd. Ook in de hersenen (The pigsite, 2000-2012). De ziekte treedt meestal zo’n 2 weken na het spenen op (College of Veterinary Medicine, Iowa State University, 2012), (Niewold, Van Essen, Nabuurs, & Stockhofe-Zurwieden, 2000). De meeste biggen overlijden binnen enkele uren tot dagen. OD is een van de drie aandoeningen die onder het ‘postweaning syndrome’ valt (Van BeersSchreurs, Vellenga, Wensing, & Breukink, 1992). In de meeste landen waar varkens intensief worden gehouden, komt deze aandoening voor, hoewel de frequentie wisselend is (Niewold, Van Essen, Nabuurs, & Stockhofe-Zurwieden, 2000), (Van Beers-Schreurs, Vellenga, Wensing, & Breukink, 1992). OD komt voornamelijk voor in snelgroeiende varkens (Niewold, Van Essen, Nabuurs, & Stockhofe-Zurwieden, 2000). De aandoening komt in Nederland niet vaak meer voor door onder andere management maatregelen als huisvesting en hygiëne (KNMvD, vakgroep gezondheidszorg varkens, 2013).
Gedragsproblemen De huidige snelgroeiende rassen lijken ook meer gedragsproblemen te hebben. Ze bijten bijvoorbeeld vaker in elkaars staart – wat pijn veroorzaakt bij het slachtoffer (Prunier, Heinonen, & Quesnel, 2010) (European food safety authority (EFSA), 2012). In de praktijk worden van de staarten van de vleesvarkens daarom uit voorzorg onverdoofd afgeknipt. De moderne
vleesvarkens lijken met de eenzijdige selectie op hoge productie ook agressiever geworden, hoewel harde data hiervoor nog ontbreken (Prunier, Heinonen, & Quesnel, 2010).
Veranderingen door gerichte selectie De groeisnelheid van een vleesvarken is tussen 1974 en 2012 met bijna eenderde toegenomen (132%). Het komt inmiddels regelmatig voor dat biggen groeien met een snelheid van 1kg per dag (Prunier, Heinonen, & Quesnel, 2010). Het fokken op snelle groei is nog niet ten einde: in 2022 hopen varkensfokkers een varken te hebben dat met 1 kilo per dag groeit (Ten Hooven, 2012). Dit is zo’n 200 gram per dag sneller dan in 2012. Een varken zou dan op – omgerekend – 11 jarige leeftijd naar de slacht gaan.
Figuur 1 Verloop van de gemiddelde groei per dag (y-as) van 1982 tot 2011 in vleesvarkens (Ten Hove, 2012).
Vleeskuikens Het moderne, snelgroeiende vleeskuiken is voornamelijk geselecteerd op haar snelle groei, superieure voedselconversie en hoge vleesopbrengst (Rauw, Kanis, NoordhuizenStassen, & Grommers, 1998). De snelle groei vormt een risico voor de gezondheid van de kuikens (Wageningen UR Livestock Research, 2011).
Beschadigde hersenen Het verzadigingscentrum in de hersenen – dat aangeeft wanneer het tijd is om te stoppen met eten – lijkt bij de snelgroeiende vleeskuikens aangetast (Rauw, Kanis, Noordhuizen-Stassen, & Grommers, 1998). Hierdoor wordt het hongergevoel niet geremd en overeten ze zichzelf (Rauw, Kanis, Noordhuizen-Stassen, & Grommers, 1998). De vleeskuikenouderdieren hebben juist chronisch honger (Wageningen UR Livestock Research, 2011).
Samengevat: Vleeskuikens Het moderne, snelgroeiende vleeskuiken is voornamelijk geselecteerd op haar snelle groei, superieure voedselconversie en hoge vleesopbrengst. In 1997 groeide een vleeskuiken nog met 47 gram per dag, inmiddels is dat 56 gram per dag. Een stijging van bijna 20 procent. Door de snelle groei is er meer uitval, werkt het immuunsysteem minder goed en is 57% kreupel. 8 Procent loopt zo moeilijk dat het zij zelfs de voerbak nog maar amper kunnen bereiken of helemaal niet meer kunnen lopen. Dit zijn in Nederland op jaarbasis zo´n 39 miljoen kuikens.
Hogere sterfte
“(..) Dit suggereert dat de selectie op een hoog lichaamsgewicht de verzadigingsmechanismen in de hypothalamus heeft beschadigd, waardoor het hongergevoel niet afneemt, met hyperphagia (abnormaal veel honger, WD) of overconsumptie als gevolg.” (Rauw, Kanis, Noordhuizen-Stassen, & Grommers, 1998).
Verschillende studies laten zien dat de snelgroeiende kuikens sneller overlijden dan hun langzaam groeiende soortgenoten. Zo bleek na 42 dagen een snelgroeiend ras uit 1991 een meer dan vier keer zo hoge uitval te hebben als een ras uit 1957 (9,7% versus 2,2%) (Rauw, Kanis, Noordhuizen-Stassen, & Grommers, 1998). In een andere studie was de uitval onder de snelgroeiende kippen net iets onder de vier keer hoger (7,4% versus 2,0%) (Rauw, Kanis, Noordhuizen-Stassen, & Grommers, 1998). De Nederlandse snelgroeiende vleeskuikens die door het LEI worden gevolgd, kennen een uitvalpercentage van gemiddeld zo’n 3,5 procent. De spreiding is groot: tussen 1 tot wel 8 procent (Landbouw-Economisch
Instituut (LEI), 2005). Ook de EFSA concludeert dat langzame groei zowel sterftecijfers als andere welzijnsproblemen kan verminderen (European Food Safety Authority (EFSA), 2010), (Wageningen UR Livestock Research, 2011). De extra doden worden in verband gebracht met hartproblemen, ascites – een aandoening waarbij vocht zich ophoopt in de buikholte en benauwdheid veroorzaakt –, infectieziekten en pootproblemen (Rauw, Kanis, Noordhuizen-Stassen, & Grommers, 1998). Inmiddels is het probleem rond ascites teruggebracht, minder dan 5 procent van de kuikens heeft last van deze aandoening (Wageningen UR Livestock Research, 2011), (Wageningen UR Livestoch Research, 2007). Met een productie van 490 miljoen vleeskuikens per jaar, loopt het aantal vleeskuikens dat ascites heeft desondanks al gauw in de miljoenen.
Poot- en loopproblemen De snelle groei is gerelateerd aan afwijkingen aan het skelet, zwakke poten en spierafwijkingen (European Food Safety Authority (EFSA), 2010). Gewrichts- en skeletaandoeningen zoals heupkopnecrose en dyschondroplasie (een groeistoornis die kan leiden tot vervormingen aan het bot) zijn vaak pijnlijk (Wageningen UR Livestock Research, 2011). Snelgroeiende vleeskuikens hebben meer last van tibiale dyschondroplasie (TD) (Rauw, Kanis, Noordhuizen-Stassen, “De gewrichts- en & Grommers, 1998). Dit is een afwijking in de groeischijf skeletproblemen die aan de bovenkant van het scheenbeen zit. In ernstige verminderen de mobiliteit gevallen heeft dit botvervormingen tot gevolg (Veldkamp, van het kuiken en zijn vaak 2011). Een onderzoek uit 1994 zag deze aandoening bij pijnlijk” (Wageningen UR 47,5% van de geobserveerde snelgroeiende vleeskuikens, Livestock Research, 2011). terwijl het bij een langzaam groeiend ras slechts bij 1,2% van de kuikens zichtbaar was (Rauw, Kanis, NoordhuizenStassen, & Grommers, 1998). Bovendien was de ernst van de aandoening erger in het snelgroeiende ras: in 42% van de gevallen was meer dan een kwart van de groeischijf aangetast, terwijl in het langzaam groeiende rassen de omvang van de laesie altijd onder een kwart bleef (Rauw, Kanis, Noordhuizen-Stassen, & Grommers, 1998). De genetische selectie op snelle groei heeft er ook voor gezorgd dat de kuikens minder mobiel zijn (European Food Safety Authority (EFSA), 2010). 49 Procent van de Nederlandse plofkippen heeft een duidelijk afwijkende loopwijze. Hier bovenop loopt 8 procent van de kuikens zo moeilijk, dat zij zelfs de voerbak en het water amper nog kunnen bereiken of zich helemaal niet meer kunnen voortbewegen (Bleker, 2012). Dit zijn in Nederland zo’n 39 miljoen kuikens per jaar. De kuikens kunnen door hun ongebalanceerde lichaamsvorm en botafwijkingen ook minder goed hun natuurlijke gedrag uitoefenen, zoals stofbaden, rusten en slapen (Wageningen UR Livestock Research, 2011).
Door de immobiliteit staan de kuikens ook langer in contact met de stalvloer (European Food Safety Authority (EFSA), 2010). Aangezien deze niet wordt schoongemaakt zolang de kuikens in de stal zitten, staan ze in elkaars zure en vaak natte uitwerpselen. De vleeskuikens hebben mede hierdoor meer last van voetzoollaesies, brandhakken, kreupelheid en borstblaren (European Food Safety Authority (EFSA), 2010). Uit een vergelijking van verschillende houderijsystemen blijkt dat Volwaard vleeskuikens beter kunnen lopen dan de reguliere vleeskuikens en minder last hebben van borstblaren en hakdermatitis (Wageningen UR Livestock, 2012).
Immuunsysteem De adaptieve tak van het immuunsysteem werkt in snelgroeiende vleeskuikens minder goed (Rauw, Kanis, Noordhuizen-Stassen, & Grommers, 1998). Dit is het deel dat ‘geheugencellen’ aanmaakt, waardoor er snel een specifieke afweerreactie op gang komt als een pathogeen zich voor de tweede keer aandient.
Veranderingen groei door gerichte selectie
“Bij snelgroeiende vleeskuikens is het gestel van het dier belemmerend voor het gemakkelijk bewegen en uitvoeren van natuurlijk gedrag” (Wageningen UR Livestock Research, 2011)
De leeftijd waarop vleeskuikens een bepaald gewicht bereiken, daalt met ongeveer 1 dag per jaar (Rauw, Kanis, Noordhuizen-Stassen, & Grommers, 1998). In de tweede helft van de twintigste eeuw is de groeisnelheid verviervoudigd (Wageningen UR Livestock Research, 2011). Door deze selectie, zijn de kuikens in de loop der jaren steeds sneller op slachtgewicht (Rauw, Kanis, NoordhuizenStassen, & Grommers, 1998). In 1950 deed een kip er nog 16 weken (112 dagen) over om het slachtgewicht te bereiken (Schmidt, Persia, Feierstein, Kingham, & Saylor, 2009), inmiddels is dat gedaald naar 41 dagen (Wageningen UR Livestock Research, 2012).
Figuur 2: De ontwikkeling van de groeisnelheid van vleeskuikens over de afgelopen 15 jaar (Wageningen UR Livestock Research, 2003) (Wageningen UR Livestock Research, 2012).
Schapen Er werden in Nederland in 2012 naar schatting 626 duizend schapen professioneel gehouden3. Dit is weinig ten opzichte van het aantal stuks rundvee die voor het vlees werden gehouden (1,2 miljoen), vleesvarkens (5,9 miljoen) en vleeskuikens (43,8 miljoen) (Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS), 2012). Lamsvlees in Nederlandse winkels is vaak afkomstig uit Nieuw Zeeland (bron).
Samengevat: schapen Het meest gehouden schaap in Nederland is de Texelaar. Bij dit dier lag de focus op het fokken van een compact dier met zware bespiering. De groeisnelheid van dit schaap is in de loop der jaren gedaald.
Het meest gehouden schaap is de Texelaar (Wageningen UR Livestock Resaerch, 2002). Bij dit dier lag de focus op het fokken van een compact dier met zware bespiering. Hoewel bij zowel vleesvarkens als vleeskippen de groeisnelheid in de loop der jaren is gestegen, daalde juist de groeisnelheid van de Texelaar. Zo wogen ramlammetjes in 1944 na 6 maanden 58 kilo, nu is dat gemiddeld 48 kilo (Wageningen UR Livestock Research, 2011). Wel werd met de fok op een compact dier de levensduur korter en geboorteproblemen gebruikelijker (Wageningen UR Livestock Research, 2011). In een recent onderzoek, bevalt slechts grofweg 45 procent van de Texelaars zonder hulp van mensen (Dwyer & Bünger, 2012). Het aantal problemen hangt af van de grootte van de lammeren. Bij eenlingen, die over het algemeen groter zijn dan twee- of drielingen, is er bij een Texelaar in 4,6% een veearts nodig. Bij een ander ras, het Swifterschaap, was dit slechts 1,1% (Dwyer & Bünger, 2012). De gemiddelde worpgrootte van de Texelaar is met 1,65 lammeren per worp de ongeveer even groot gebleven. Inmiddels wordt met gerichte fok geprobeerd het aantal geboorteproblemen terug te dringen (Wageningen UR Livestock Research, 2011).
3
In 2012 waren er in Nederland zo’n 1.042.758 schapen. Hiervan wordt ongeveer 60% professioneel gehouden (Wageningen UR Livestock Research, 2009). Dit komt neer op 625.655 schapen.
Kalveren Melkkoeien moeten kalfjes krijgen om de melkproductie op gang te houden. Wanneer nieuwe melkkoeien nodig zijn, wordt de melkkoe gekruist met een stier van een melkras. De stierkalfjes die hieruit geboren worden, worden afgemest voor het kalfsvlees. Een melkveehouder heeft niet altijd nieuwe melkkoeien nodig. In dit geval kan hij zijn melkkoe ook kruisen met een vleesstier. Deze kalfjes – zowel de mannetjes als de vrouwtjes – worden ook gemest voor hun vlees. In Nederland worden weinig koeien van vleesrassen gehouden. Het meeste kalfsvlees is dan ook een bijproduct van de melkveeindustrie.
Samengevat: kalveren Niet alle dieren waarvan wij het vlees eten worden primair hiervoor gehouden. Dit is bijvoorbeeld het geval bij kalfs- en geitenvlees, waarbij het primaire product niet het vlees, maar de melk van het moederdier is. Bij deze dieren wordt daarom niet zo intensief gefokt op groeisnelheid en voedselconversie. De groeisnelheid van kalveren is sinds 2003 niet gestegen.
Omdat de kalfjes vooral een bijproduct zijn van de melkveehouderij, wordt er minder gericht gefokt op een hoge kalfsvlees opbrengst. De fok richt zich voornamelijk op de melkopbrengst van de moederkoe. Dit is ook terug te zien in de groeisnelheden. Kalveren die werden gehouden voor blank kalfsvlees groeiden in 2003 nog met zo’n 1080 gram per dag (Wageningen UR Livestock Research, 2003), terwijl dit in 2012 op 990 gram per dag was (Wageningen UR Livestock Research, 2012). Ook de groeisnelheid van rosé kalfsvlees lijkt iets afgenomen. In 2003 lag dit op 1200 gram per dag voor een kalf dat 250 dagen oud werd (Wageningen UR Livestock Research, 2003). In 2012 lag dit op 1107 en 1136 gram per dag voor een kalveren die respectievelijk 280 en 220 dagen oud werden (Wageningen UR Livestock Research, 2012). De leeftijd waarop de kalveren worden geslacht is bovendien ook gestegen. Tussen 1974 en 1983 lag dit rond de 160 dagen (Sturkenboom, 1986). In 2012 was dit − voor blank kalfsvlees – 180 dagen en voor rosé kalfsvlees op 220 tot 280 dagen (Wageningen UR Livestock Research, 2012). Het fokken op hoge melkproductie heeft ook nadelen voor de koe. Het is gecorreleerd met uierontsteking, vruchtbaarheidsproblemen zoals moeilijke geboortes en vaginale afscheidingen, pijnlijke poot- en klauwaandoeningen (European food safety authority (EFSA), 2012).
Bibliografie Aleph. (2012 07-02). Opgroeien: Lichamelijke ontwikkeling bij de adolescent. Retrieved 2012 йил 1312 from mens en samenleving: http://mens-en-samenleving.infonu.nl/psychologie/89546-opgroeienlichamelijke-ontwikkeling-bij-de-adolescent.html Bleker, H. (2012 19-juni). Kamervragen over plofkippen en het Beter Leven Keurmerk. Den Haag, Zuid Holland, Nederland. Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS). (2012 15-november). Landbouw: klassenindeling gewassen, dieren en grondgebruik naar regio. Retrieved 2013 йил 3-januari from Statline: http://statline.cbs.nl/StatWeb/publication/?DM=SLNL&PA=80787NED&D1=370-599&D2=0&D3=1112&HDR=G1,G2&STB=T&VW=T College of Veterinary Medicine, Iowa State University. (2012 йил 01-01). Edema disease. Retrieved 2012 йил 22-11 from Veterinary Diagnostic and Production Animal Medicine: http://vetmed.iastate.edu/vdpam/new-vdpam-employees/food-supply-veterinarymedicine/swine/swine-diseases/edema-disease Consumentenbond. (2007). Vergelijking van vleessoorten - voedingswaarde, welzijn en milieudruk. Onderzoek. Consumentenbond. Dwyer, C., & Bünger, L. (2012). Factors affecting dystocia and offspring vigour in different sheep genotypes. Preventive veterinary medicine , 103, 257-264. European Food Safety Authority (EFSA). (2010). Scientific opinion on the influence of genetic parameters on the welfare and resistance to stress of commercial broilers. (P. o. welfare, Ed.) EFSA Journal , 8 (7), 1-82. European food safety authority (EFSA). (2012). Scientific Opinion on the use of animal-based measures to assess welfare in pigs. (P. o. (AHAW), Ed.) EFSA journal , 10 (1). European food safety authority (EFSA). (2012). Scientific opinion on the use of animal-based measures to assess welfare of dairy cows. (p. o. welfare, Ed.) EFSA journal , 10 (1). Hoving, L. (2012 йил november/december). Sow nutrition: avoiding second parity slump. 42 (7), pp. 20-22. KNMvD, vakgroep gezondheidszorg varkens. (2013 йил 15-januari). emailwisseling. Amsterdam. Landbouw-Economisch Instituut (LEI). (2005). Economische gevolgen verlaging bezettingsdichtheid vleeskuikens. Wageningen UR, Landbouw-Economisch Instituut, Wageningen. McCartney, M. (1978). Sexual maturity in broiler breeder males. Poultry science , 57, 1720-1722. Merck animal health. (2012 13-12). Puberty in heifers. Retrieved 2012 йил 13-12 from Partners in reproduction: http://www.partners-in-reproduction.com/reproduction-cattle/puberty-heifers.asp
Niewold, T., Van Essen, G., Nabuurs, M., & Stockhofe-Zurwieden, N. (2000). A review of porcine pathophysiology: a different approach to disease. The veterinary quarterly , 22(4), 209-212. Podisi, B., Knott, S., Dunn, I., Burt, D., & Hocking, P. (2011). Overlap of quantitative trait loci for early growth rate, and for body weight and age at onset of sexual maturity in chickens. Reproduction , 141, 381-389. Prunier, A., Heinonen, M., & Quesnel, H. (2010). High physiological demands in intensively raised pigs: impact on health and welfare. Animal (4(6)), 886-898. PVE. (2012 04-12). persoonlijke communicatie. Amsterdam: Gebeld met Jelle Raap. Rauw, W., Kanis, E., Noordhuizen-Stassen, E., & Grommers, F. (1998). Undesirable side effects of selection for high production efficiency in farm animals: a review. Livestock production science (56), 15-53. Rawlings, S., Evans, A., Chandolia, R., & Bagu, E. (2008). Sexual maturation in the bull. Reproduction of domestic animals , 43 (S2), 295-301. Schmidt, C., Persia, M., Feierstein, E., Kingham, B., & Saylor, W. (2009). Comparison of a modern broiler line and a heritage line unselected since the 1950s. Poultry Science , 88, 2610-2619. Sturkenboom, H. (1986). Praktische vleeskalverhouderij. Lelystad: Proefstation voor de rundveehouderij, schapen houderij en paardenhouderij . Ten Hooven, M. (2012 17-december). Probleemloze turbo-varkens in 2022. Retrieved 2012 йил 19-12 from Boerderij: http://www.boerderij.nl/Varkenshouderij/Nieuws/2012/12/Probleemloze-turbovarkens-in-2022-1128039W/ Ten Hove, G. (2012 13-maart). Uiteenlopende verdiensten - schaalvergroting zet onverminderd voort. Boerderij , 97 (24), pp. E2-E5. The pigsite. (2000-2012). Quick disease guide. Retrieved 2013 йил 9-januari from the pigsite. ToPig. (2012 йил 30-11). persoonlijke communicatie. Amsterdam, Nederland. Van Beers-Schreurs, H., Vellenga, L., Wensing, T., & Breukink, H. (1992). The pathogenesis of the post-weaning syndrome in weaned piglets; a review. Veterinary Quarlerly , 14 (1), 29-34. Van Sambeek, W. (2009 йил 12-augustus). aanvullend biggenvoer in kraamstal absolute noodzaak. Varkens . Veldkamp, T. (2011 april). Tibiale dyschondroplasie - effecten van omgevingstemperatuur en kalkoenmerk op ontwikkeling in de tijd. Praktijkonderzoek veehouderij - pluimvee , pp. 33-35. Voedingscentrum. (n.d.). De varkenshouderij: van big tot karbonade. Retrieved 2012 йил 13-12 from spreekbeurten: http://www.voedingscentrum.nl/Assets/Uploads/Documents/Acties%20en%20achtergronden/Lekke r%20Bewust/SPREEKBEURT%20varkenshouderij.pdf
Wageningen Livestock Research. (2000). Handboek geitenhouderij. In E. Schuiling, Handboek geitenhouderij (p. 241). Lelystad. Wageningen UR Livestoch Research. (2007). Ongerief bij rundvee, varkens, pluimvee, nertsen en paarden. Lelystad. Wageningen UR Livestock Resaerch. (2002). Veeverbetering. In W. U. Resaerch, Handboek schapenhouderij. Wageningen UR Livestock Research. (2000). Handboek geitenhouderij. In E. Schuiling, Handboek geitenhouderij (p. 241). Lelystad. Wageningen UR Livestock Research. (2011). Het schaap in Nederland. Centre for genetic resources, the Netherlands (CGN), Wageningen. Wageningen UR Livestock Research. (2003). KWIN - Kwantitatieve informatie veehouderij 2003-2004. Lelystad. Wageningen UR Livestock Research. (2012). KWIN - kwantitatieve informatie veehouderij 2012-2013 (24 ed.). Lelystad, Nederland. Wageningen UR Livestock Research. (2009). Ongerief bij konijnen, kalkoenen, eenden, schapen en geiten. Lelystad. Wageningen UR Livestock Research. (2011). Ongerief bij rundvee, varkens, pluimvee, nertsen en paarden - eerste herhaling. Lelystad: Wageningen UR Livestock Research. Wageningen UR Livestock Research. (2002). Veeverbetering. In W. U. Research, Handboek schapenhouderij. Wageningen UR Livestock Research. (2010). Voeding tijdens de vroege dracht - Effecten op reproductie en lichaamsontwikkeling van jonge zeugen. Lelystad. Wageningen UR Livestock Research. (2012). Vooruit met de geit! Lelystad: Wageningen UR Livestock Research. Wageningen UR Livestock. (2012). Vleeskuikenproductiesystemen in Nederland - vergelijkende studie. Lelystad.