Uit onderzoek
Foto: Martine Sprangers
Ouder-kindrelatie lijdt onder mishandeling en verwaarlozing
| Kennis
01 | 2010
Door Ton Ceelen
JeugdenCo |
4
Eveline Euser werkte tijdens haar promotieonderzoek mee aan de Nationale Prevalentiestudie Mishandeling (NPM-2005), die de omvang en risico’s van kindermishandeling in Nederland in kaart bracht. ‘Mishandeling is een extreme verstoring van de ouder-kindrelatie’, zegt ze. Euser signaleert een schrijnend gebrek aan aandacht voor verwaarlozing. ‘60 procent van deze kinderen krijgt ermee te maken, maar er bestaan geen hulpprogramma’s voor.’
‘Veilige gehechtheid – een kind zoekt troost en steun bij zijn ouders – maar ook onveilige gehechtheid – een kind houdt afstand of vraagt juist veel aandacht – zijn vanuit het kind gezien adequate strategiee¨n om met het gedrag van zijn ouders om te gaan’, legt Euser uit. ‘We maken ons zorgen over de kinderen bij wie deze strategiee¨n wegvallen omdat ze het gedrag van hun ouders niet kunnen voorspellen. Dat noemen we ‘‘gedesorganiseerde gehechtheid’’. Die variant zien we veel bij mishandelde kinderen: de ouder is zowel een bron van steun als van angst. Daardoor weet het kind niet waar het aan toe is. Je ziet dan bijvoorbeeld bizar gedrag zoals obstinaat wiegen. Deze gedesorganiseerde gehechtheid blijkt sterk samen te hangen met latere psychische problemen.’ 47 procent van de mishandelde kinderen uit haar onderzoek ver-
BSL - JEC - 0000_JEC
toont deze angstige vorm van gehechtheid, tegen 15 procent in niet-klinische vergelijkingsgroepen elders. Met de gegevens van de prevalentiestudie heeft Euser ook mishandeling bij allochtone groepen onderzocht. ‘De gedachte leeft dat allochtone ouders slaan meer accepteren en dat mishandeling dus vaker voorkomt’, verklaart ze haar drijfveer. Het antwoord was ja en nee. Stellig: ‘De allochtone groep is oververtegenwoordigd in de mishandelingsstatistieken, maar als we corrigeren voor een laag opleidingsniveau – en gemiddeld zijn allochtone ouders lager opgeleid – zien we een ander beeld. Turkse, Marokkaanse, Antilliaanse en Surinaamse ouders blijken niet vaker te mishandelen dan autochtone Nederlandse ouders met een laag opleidingsniveau. Hier wordt het vooroordeel dus onderuitgehaald.’
004
Verwaarlozing
In het laatste hoofdstuk van haar proefschrift signaleert Euser dat verwaarlozing onderbelicht blijft als vorm van mishandeling. ‘Seksueel misbruik is procentueel de minst voorkomende
BSL - JEC - 0000_JEC
| Kennis
vorm van mishandeling, al is de impact natuurlijk enorm door de manier waarop de integriteit van kinderen wordt geschonden. Dat neemt niet weg dat verwaarlozing net zo goed heftig kan zijn. Bijna 60 procent van de mishandelde kinderen in ons onderzoek heeft te maken met verwaarlozing, alleen of in combinatie met een andere vorm van mishandeling. Toch bestaat er op dit moment geen hulpprogramma voor verwaarloosde kinderen.’ Verwaarlozing is een soort passieve mishandeling: de ouders laten iets na wat ze zouden moeten doen, op het gebied van lichamelijke zorg, emotionele steun of stimulering bij het onderwijs. De impliciete boodschap van verwaarlozing is volgens Euser dat jij er als mens niet toe doet. ‘Je krijgt zo weinig aandacht voor jouw behoeften dat er niemand is aan wie je je fysiek of emotioneel kunt optrekken.’ Uit ander onderzoek blijkt dat verwaarlozing net zo schadelijk kan zijn voor de ontwikkeling van een kind als lichamelijke mishandeling. Euser, die zelf behandelaar is, begrijpt dat beroepskrachten het lastig vinden om normen te stellen voor verzorging en aandacht. ‘Er bestaan verschillende opvattingen op dat punt, en de maatschappelijke norm verandert ook nogal eens. Maar ik denk wel dat we hierop alerter kunnen zijn. Meldcodes en intervisieoverleg kunnen helpen om deze vorm van kindermishandeling tegen te gaan, en er moeten effectieve programma’s komen.’
5 JeugdenCo |
Maar het risico op kindermishandeling bleef wel bestaan bij vluchtelingen uit andere delen van de wereld. ‘Een groot deel van deze gezinnen heeft zware trauma’s meegemaakt, zoals oorlogsgeweld, dictatuur of verkrachting. Eenmaal in Nederland vindt na een bange reis een soort secundaire traumatisering plaats doordat ze niet mogen werken, soms in vreemdelingendetentie zitten of dreigen te worden uitgezet. Zulke traumatische ervaringen hebben een slechte invloed op de kwaliteit van de opvoeding. De ouders zijn bezig het verleden te verwerken en daardoor emotioneel veel minder beschikbaar voor hun kinderen, wat weer ernstige problemen in de ouder-kindrelatie kan veroorzaken. Bovendien zitten ze de hele dag bij elkaar in een overvolle omgeving: kansen genoeg om uit onmacht te gaan mishandelen.’ Als oplossing pleit Euser voor opvang in gespecialiseerde vluchtelingencentra, waar screening en traumabehandeling deel uitmaken van het reguliere aanbod. ‘Bij zo’n screening moet je niet alleen de opvoedingssituatie van het gezin bekijken, maar ook wat ze hebben meegemaakt. Momenteel is de kindermishandeling onder vluchtelingen drie keer zo hoog als bij andere gezinnen. Dat is een situatie die we niet kunnen laten voortbestaan.’
01 | 2010
Uit onderzoek
E.M. Euser, Child maltreatment. Prevalence and risk factors. Universiteit Leiden, 26 november 2009. Het proefschrift is gedeeltelijk te downloaden via www.openaccess.leidenuniv.nl.
005
Ton Ceelen
Cultuurbehoud is beschermende factor
| Kennis
01 | 2010
Migrantenjongeren die vasthouden aan hun etnische cultuur voelen zich beter en doen het beter op school. Dat is de hoofdconclusie van orthopedagoog Mitch van Geel, die voor zijn promotie achthonderd vmbo-leerlingen enque ˆteerde.
JeugdenCo |
6
Mitch van Geel werd geı¨nspireerd door de ‘migrantenparadox’. ‘Kort gezegd zijn migrantenjongeren meestal armer, en als kinderen in zo’n situatie opgroeien, verwacht je een moeizame ontwikkeling’, schetst hij. ‘Maar in de VS en Canada zie je dat de eerste generatie migranten het juist goed doet. Ze zijn gezonder dan je zou verwachten en vertonen minder risicogedrag. Dat beeld heb ik hier teruggevonden: de eerste generatie migrantenjongeren heeft een positiever gevoel van eigenwaarde en ervaart minder psychische problemen dan de tweede generatie e´n Nederlandse leeftijdsgenoten. Alleen qua gedragsproblemen zijn ze vergelijkbaar met hun klasgenoten.’ Een van de gebruikelijke verklaringen voor de paradox is de houding van optimistische doelgerichtheid die nieuwe migranten kenmerkt, zegt Van Geel. ‘Maar er is meer. Ik heb met name cultuurbehoud onderzocht als deelverklaring. Migrantenjongeren omarmen hun familiebanden en -verplichtingen sterker dan Nederlandse jongeren; op dat punt heb ik voor de hele groep een spectaculair verschil gevonden. Die drive om voor je familie je best te doen bleek door te werken op allerlei aspecten van hun welbevinden: ze haalden hogere schoolcijfers, hadden een positiever zelfbeeld en ervoeren minder gedragsproblemen. Dus het ziet ernaar uit dat bepaalde kanten van cultuurbe-
BSL - JEC - 0000_JEC
houd voor migrantenjongeren met een lage sociaaleconomische status een beschermende factor kunnen zijn.’ Van Geel heeft verder gekeken naar de houding van de jongeren tegenover de samenleving. ‘Integratie bleek daarbij het best te werken: je past je aan, maar behoudt elementen van je eigen cultuur. Maar ook jongeren die zich uitsluitend richten op hun eigen cultuur, door bijvoorbeeld alleen met Turkse vrienden om te gaan, deden het goed op school. Assimilatie – volledige aanpassing aan Nederland – gaf beduidend meer psychologische problemen, wellicht omdat er een element van zelfontkenning in schuilt. Jongeren die geen keuze maken en op zoek zijn naar hun identiteit, vertonen de meeste psychische en gedragsproblemen en het negatiefste zelfbeeld.’ Volgens Van Geel kunnen beroepskrachten migrantenjongeren steunen door in elk geval cultuurbehoud niet af te wijzen. Verder adviseert hij discriminatie als risicofactor in de gaten te houden. ‘We weten uit onderzoek dat discriminatie veel probleemgedrag verklaart, en juist die zoekende jongeren voelen zich het sterkst gediscrimineerd. Als leraren aandacht besteden aan culturele diversiteit zou dat kunnen helpen om hen in goede banen te leiden.’ M. van Geel, Acculturation, adaptation and multiculturalism among immigrant adolescents in junior vocational education. Universiteit Leiden, 9 december
006
Uit onderzoek 2009. Het proefschrift is gedeeltelijk te downloaden via www.openaccess.leidenuniv.nl.
M.J.A.J. Verhallen, Video storybooks as a bridge to literacy. Universiteit Leiden, 18 november 2009. Het proefschrift is gedeeltelijk te downloaden via www.openaccess.leidenuniv.nl.
Videoprentenboeken
BSL - JEC - 0000_JEC
| Kennis
Gezin en woonomgeving zijn cruciaal voor het ontstaan van oppositioneel en agressief gedrag bij meisjes, concludeert Leoniek Kroneman in haar proefschrift. Kroneman analyseerde gegevens van 1.233 Amerikaanse meisjes uit Pittsburgh die tussen hun 7e en 12e jaar gevolgd zijn. Ze constateert dat gezinsfactoren tijdens die periode de belangrijkste verklaring zijn voor oppositioneel en agressief gedrag. Een opvoedstijl waarin veel warmte, minder strenge straffen en het aanleren van zelfbeheersing bij boosheid voorop staan, verlaagt de kans op storend gedrag. Een tweede opvallende factor is opgroeien in een achterstandsbuurt, waar meisjes meer blootstaan aan risico’s als geweld thuis of op straat en waar de pedagogische vaardigheden van ouders vaak tekortschieten. Als meisjes bovendien een laag niveau van empathie of schuldgevoel bezitten, kan storend gedrag enorm uitgroeien. Kroneman pleit voor een vroeg begin van interventies, waarbij de ouders en de omgeving aanknopingspunt moeten zijn. Ze noemt als voorbeeld MultiSysteemTherapie, omdat die methode beide domeinen aanpakt. Qua preventie verwacht ze veel van Triple P en Communities that Care. Empathie en schuldgevoel moeten volgens Kroneman worden opgenomen in vragenlijsten als de Child Behavior Checklist.
01 | 2010
Agressie bij meisjes
7 JeugdenCo |
Prentenboeken met multimediale toevoegingen, zoals beeldanimatie en geluidseffecten, bieden een nieuwe mogelijkheid om kinderen met een taalachterstand te helpen, stelt orthopedagoog Marian Verhallen. Digitale prentenboeken zijn voor verhaalbegrip en woordenschat een extra stimulans, bleek bij vergelijkend onderzoek onder 5-jarige Turkse en Marokkaanse kleuters. Als zij tweemaal per week via internet zulke boeken lezen, kan hun woordenschat met zo’n zeshonderd woorden per jaar toenemen. Dat vermindert de kans op leerproblemen en geeft leidsters en onderwijzers de mogelijkheid om risicokinderen bij te spijkeren. De verklaring voor het succes zoekt Verhallen in de aansluiting tussen beeld en taal: de kinderen horen de tekst voorgelezen worden terwijl de plaatjes bewegen. Daardoor gaat hun aandacht naar details op het moment dat die in de tekst genoemd worden, zodat de kans groter is dat de kleuters het juiste woord aan het juiste beeld koppelen. Uit Verhallens experimenten bleek verder dat kinderen zich bij bewegende beelden extra blijven inspannen om diepere elementen uit het verhaal, zoals de motieven van hoofdfiguren, te begrijpen. Dat is belangrijk omdat het gemeten leereffect zich pas na enkele herhalingen voordoet.
007
Ton Ceelen L.M. Kroneman, Girls’ disruptive behavior. A study of explanatory factors. Vrij Universiteit Amsterdam, 14 december 2009. Het proefschrift is te downloaden
| Kennis
01 | 2010
via http://dare.ubvu.vu.nl.
JeugdenCo |
8
BSL - JEC - 0000_JEC
008