‘GRAAF BENTINCK’ of GROOTGRONDBEZITTERS IN DE ZIJPE L. F. (Frank) van Loo
Inleiding ‘Graaf Bentinck’ was een begrip in de Zijpe. Vòòr de oorlog had deze grootgrondbezitter ook hier een tiental boerenplaatsen. Toen ik in 1996/97 het echtpaar Vries-Dissel interviewde voor m’n reeks Ouderen Vertellen Over Vroeger kwam de graaf ter sprake. Hij had de Duitse nationaliteit, overleed tijdens de oorlog en zijn Zijper bezittingen kwamen aan de Staat. Hoe zat dat en wat was die graaf voor iemand? In de zomer van 2003 liepen we de kastelenroute in en om het Twentse Diepenheim. Een van die ‘kastelen’ was de fraaie havenzate ‘Weldam’, waar vòòr de oorlog graaf Bentinck regelmatig geresideerd bleek te hebben... Via onder meer Ellen Barink-Schottink verkregen we nadere informatie, voorjaar 2005 aangevuld in het Twents Streekarchief in Delden. Eerder al interviewde ik, na bemiddeling van Jan Rampen, rentmeester P. Buur van ’t Hooge Huys in Alkmaar. De Noord-Hollandsche Levensverzekerings Maatschappij N.V. te Alkmaar, ofwel ’t Hooge Huys, had namelijk in 1954 de resterende zeven boerenplaatsen in de Zijpe, voorheen van graaf Bentinck, van de Staat (het Nederlands Beheers-
met dank aan Harry van Loo en Anke van Loo-Mulder
instituut - NBI) gekocht. Een van de leidinggevende figuren van ’t Hooge Huys was toen mr N.J. Buur, geboren in Burgerbrug in de Zijpe. Mijn oom Harry van Loo te Rijswijk deed voorbereidend archief-onderzoek, naar het NBI, in het Nationaal Archief in Den Haag; Anke en ik rondden dat onderzoek daar af. Van Trien Paarlberg-Waiboer kreeg ik de beschikking over kopieën betreffende aan- en verkopen van onroerend goed door de familie Bentinck in de Zijpe, alsmede over door haar verzamelde informatie uit de Zijper Courant. Recentelijk heb ik die onlangs gedigitaliseerde krant nog eens doorgenomen op Bentinck; dat is nu snel te doen. In dit artikel schets ik eerst hoe de Zijper bezittingen overgingen van de oorspronkelijke eigenaren -de regentenfamilie Van Strijen- naar de adellijke familie Van Wassenaer om uit te komen bij de eveneens van adel zijnde Bentincks. Aan hen besteed ik wat extra aandacht. Ik interviewde daartoe mevrouw KuitBroersen. Tenslotte komen de Staat der Nederlanden, i.c. het Nederlands Beheersinstituut (NBI) en ’t Hooge Huys als eigenaren in beeld.
Kasteel Weldam te Diepenheim omstreeks 1945 (?); Nationaal Archief Den Haag, archief NBI (Nederlands BeheersInstituut).
.
Grondbezit in de Zijpe Tussen 1552 en 1597 werd een groot sluftergebied tussen Alkmaar en het latere Den Helder bedijkt. Pas de vierde poging, in 1596/97, slaagde en zo ontstond de Zijpe en Hazepolder. Die bedijking was een particuliere onderneming, gefinancierd door rijke kooplieden van elders die het zagen als een goede geldbelegging in een tijd van stijgende prijzen van agrarische producten en grond.1 Van 1597 tot rond 1750 waren de Zijper gronden (sterk) overwegend in handen van rijke koopliedenen regenten/patriciërsfamilies uit vooral Amsterdam en Alkmaar. Een beperkt aantal van deze families had het ook voor het zeggen in de polder, want (groot)grondbezit was voorwaarde om in het bestuur van de Zijpe en Hazepolder te kunnen participeren. Buiten de steden kende men tot in de 19e eeuw geen gemeenten met een eigen bestuur. De grootgrondbezitters van in dit geval de Zijpe en Hazepolder vormden als het ware het algemeen bestuur (de hoofdingelanden) en benoemden een dagelijks bestuur, bestaande uit dijkgraaf en heemraden voor de lopende zaken. Die moesten ook wel gronden in de Zijpe bezitten, maar niet zoveel als de hoofdingelanden. Veel van deze landeigenaren van elders hadden hier een zomerverblijf , òf in de vorm van een zogeheten heerschapsvertrek aan een van hun boerderijen òf een buitenhuis met waterpartijen en een lusttuin en/of bos. In de bloeiperiode (1597-1750) zullen dat er zo’n 80 geweest zijn, tegen 1800 waren het er nog 22. 2 Omstreeks 1740 was zo’n 60% van de grond in de Zijpe in handen van zeker 80 ‘uitwonende’ eigenaren. Maar al in 1770 was 60% van de gronden in de Zijpe en Hazepolder in handen van ingezetenen. Maar er bleven altijd (groot)grondbezitters van elders. Zo behoorde in 1950 1000 ha (15% van het totaal) aan veertig buiten de Zijpe wonende particulieren. Voorts hadden diverse instellingen landerijen in de Zijpe in bezit. Zoals de Noordhollandsche Levensverzekeringsmaatschappij te Alkmaar (132 ha), de Sint Radboudstichting (91 ha), het R.K. Genootschap Sint Maarten (50 ha), het R.K. Jongensweeshuis Amsterdam (33 ha) en Huize Van Strijen (voorheen Algemeen Weeshuis Zijpe). In totaal was in 1950 3.844 ha gepacht land en 1.890 ha eigendom van agrariërs. 3 REGENTEN als eigenaren: de Van Strijens Een goed voorbeeld van zo’n uitwonende grootgrondbezittersfamilie in de Zijpe was het Amsterdamse regentengeslacht Van Strijen. Het begon allemaal met mr Jacob van Strijen (Amsterdam 1663), die vele functies in het Amsterdamse stadsbestuur vervulde. In 1699 kocht hij in de Zijpe het buiten Ananas (Ruigeweg, polder Ooster N), drie jaar later volgde een hofstede met landerijen in de polder C ( ‘Uijt den Haeck’ aan de oostzijde van de Groote Sloot tussen St. Maartens- en Schagerbrug). In 1711 werd het goed Wildrijk in de polder Wester N verworven. Dat goed omvatte een hofstede, landerijen en een flink bos voor de jacht; een van de opstallen werd verbouwd tot jagershuisje.
.
De plantagie en herenbehuizing van’ Wildrijck’ in 1664, uitsnede van de kaart van Zoutman 1664; er was toen nog sprake van een aanleg met door lanen doorsneden verschillende beplantingen en het buitenverblijf stond op dezelfde plek als het ‘torenhuisje’, de huidige woning.
Mr. Jacob overleed in 1729; hij had 15.000 gulden aan het polderbestuur, waarvan hij lang deel uitgemaakt had, vermaakt voor de oprichting van een tehuis voor arme wezen. Zijn broer mr Quirijn van Strijen (’s-Gravenhage 1660) maakte ook deel uit van het Amsterdamse stadsbestuur, zo was hij onder veel meer burgemeester in 1709 en 1710. Van 1708 tot aan zijn dood was hij hoofdingeland van de Zijpe. Zijn weduwe Vrouwe Cornelia van Bambeeck schonk Uijt den Haeck in 1730 aan de polder om te verbouwen tot weeshuis. Dat gebeurde in 1733. De grote hofstede werd vanaf toen deels bewoond door de pachter (en zijn gezin), die de landerijen bewerkte en deels door een aantal wezen, waarvan de jongens –door de pachter- opgeleid werden in de kneepjes van het vak van ‘agrarisch medewerker’. Het verhaal gaat dat de familie Van Strijen omstreeks 1730 zoveel landerijen in de Zijpe bezat, dat men over eigen grond van de Westfriese dijk in het oosten naar de duinen in het westen kon lopen (of te paard). Het Noord-Hollands kanaal was er toen nog niet, dat kwam eerst in 1824 gereed. Wel waren er de Egalementsloten - hoe de Van Strijens die passeerden vertelt het verhaal niet. 4 Vererving naar de ADELLIJKE FAMILIE Van Wassenaer 5 Erfgename van het grootgrondbezit van de Van Strijens in de Zijpe was uiteindelijk de zuster van mr Quirijn van Bambeeck van Strijen, Jacoba Elisabeth van Strijen (geboren op 14 december 1741 in Den Haag, overleden in 1816), die in 1767 huwde met Carel George Graaf van Wassenaer, Vrijheer van Obdam, Zuidwijk, Hensbroek, Spierdijk en Wogmeer, Heer van Twickel, Weldam enz. (1733-1800). Over grootgrondbezit gesproken.... Graaf Carel bezat zo’n 75 boerderijen met landerijen in Twente en Noord-Hol-
componist. Zijn bekendste werken - de zes Concerti Armonici, die lang toegeschreven zijn aan de Italiaan Pergolesi - werden in 1980 door musicoloog Albert Dunning gevonden in het archief van kasteel Twickel te Delden. Uit dit huwelijk werd omstreeks 1770 een zoon geboren: Jacob Unico Willem Graaf van Wassenaer (overleden in 1812), die uit zijn tweede huwelijk een dochter kreeg: Maria Cornelia Gravin van Wassenaer (1799-1850). Zij erfde bij het overlijden van haar grootmoeder Jacoba Elisabeth in 1816 onder meer Wildrijk en Ananas in de Zijpe.
Jacoba Elisabeth van Strijen.
land. Maar, “de altijd zo vermaarde rijkdom van de familie Van Wassenaer-Obdam is van haar afkomstig, evenals de beroemde ‘Wassenaer juwelen’. ” Ze was al getrouwd geweest met Dirk Trip en had met hem ook kinderen, die echter “allen kinderloos vóór haar overleden.” Zij was dus de enige erfgename van de rijke familie Van Strijen én van haar kinderen Trip. Graaf Carel George was de zoon van Unico Wilhelm Graaf van Wassenaer, Obdam, Heer van Twickel, Weldam enz. (1692-1766). Deze Unico was o.m. ambassadeur bij de koning van Frankrijk en de keurvorst van Keulen. Bovendien was hij amateur-musicus en
Carel George Graaf van Wassenaer, Vrijheer van Obdam, Zuidwijk, Hensbroek, Spierdijk en Wogmee, Heer van Twickel etc.etc.
Carel George van Wassenaer was onder veel meer voorzitter van de Raad van State, bewindhebber der VOC en gezant naar Wenen. Als hij naar Wenen reisde gingen er vanuit Den Haag 80 tot 100 paarden mee om onderweg steeds verse trekpaarden voor de karos te kunnen spannen. De gebruikte dieren bleven op de route achter en op de terugweg werd de hele zaak weer ‘opgerold’. Dochter Maria Cornelia van Wassenaer trouwde in 1831 met de twaalf jaar jongere Jacob Derk Carel Baron van Heeckeren van Kell en stierf in 1850. Waarop Jacob Derk hertrouwde met Isabella Antoinette Barones Sloet van Stoutenberg en uit dat huwelijk werd in 1855 Maria Cornelia Barones van Heeckeren van Wassenaer (1855-1912) geboren. De eveneens adellijke Bentincks komen in beeld Maria Cornelia huwde in 1877, op 8 maart te Delden, met Wilhelm Carel Philip Otto Graaf van Aldenburg-Bentinck en Waldeck-Limpurg (1848-1912). De huwelijksreis ging naar Londen, Parijs, Italië en Würtenberg. Uit dit huwelijk werd in 1888 ‘onze’ graaf Bentinck geboren: Frederik George Unico Wilhelm Graaf van Aldenburg-Bentinck (1888-1942). Hij had al een zus en een broer en zou nog een zuster krijgen: • Mechtild Corisande Renicra Marie gravin van Aldenburg Bentinck, geboren op Middachten bij Arnhem op 20 december 1877 (dus ‘recht van de beddeplank’ – zie de huwelijksdatum van de ouders). Ze huwde op 2 september 1905 met Casimir Friedrich Fürst von/zu Castell Rüdenhausen (18611933) en overleed in 1940; • Willem Frederik Charles Henry graaf van Aldenburg Bentinck, geboren in Londen op 22 juni 1880, op 27 augustus 1923 gehuwd met Jkvr. Adrienne Vegelin van Claerbergen. Hij overleed op 29 december 1958; • Isabelle Antoinette Marie Clémentine gravin van Aldenburg Bentinck, geboren in Dieren op 15 november 1889. Op 4 augustus 1914 huwde ze met Wilhelm Theodor Friedrich Graf zu Solms-Sonnewalde (1886-1981). ‘Onze graaf’ (Frederik) en Isabelle werden in 1888 en 1889 geboren op ’t Hof te Dieren, een bezitting van baron Rodolph Frédéric van Heeckeren van Wassenaer – de jongste broer van gravin Bentinck. Baron Rodolph verbleef destijds vrijwel steeds op Twickel in Delden. ’t Hof was niet zo ver van de dokter in Arnhem, terwijl Weldam bij Diepenheim destijds nogal
.
afgelegen was. Wellicht speelde ook mee dat de gravin niet zo maar iedere plattelandsarts consulteerde, laat staan bij een bevalling betrok. 6 De vader van Graaf Bentinck Sr. en zijn vrouw wilden, na hun huwelijk in 1877, Weldam bij Diepenheim gaan bewonen. Maar daar moest eerst veel aan gebeuren. Vooral aan het interieur, wat duurde tot 1879. Pas in 1897 volgde het exterieur. Niet dat de graaf veel op Weldam verbleef, integendeel. Hij, die “een nogal gecompliceerde huishouding had” 7 (wat dat ook moge betekenen), verbleef dikwijls in het pand Lange Voorhout 13 te Den Haag (vooral in de winter, er werden dan grote ontvangsten georganiseerd), op het door zijn moeder bewoonde kasteel Middachten of op het familiebezit Gaildorf in het Duitse Würtenberg. Rentmeester Wilterdink nam dan het beheer van Weldam over; later werd dat zijn opvolger Bitter, geassisteerd door H. Poortman. Maar af en toe verbleven de Bentincks er wel en dan ijverden ze in het overwegend katholieke Twente voor het protestantisme. Potentiële pachters van die geloofsrichting kregen de voorkeur, ze lieten in 1900 een kerkje met 180 zitplaatsen buiten Diepenheim bouwen en hadden vier jaar daarvoor een kapelletje bij Stokkum doen verrijzen. Daar werden eens per twee weken zondagschool en bijbellezing gehouden. De graaf sponsorde de ijsclub van Goor en in de koude periode van de winter 1892/93 had hij aan vele behoeftigen kledingstukken, etenswaren en brandstoffen laten uitreiken. “Moge deze edelmoedige daad velen gegoeden tot voorbeeld strekken” schreef de regionale krant.
De gravin schonk jaarlijks een bedragje aan het Algemeen Armbestuur van Zijpe. Dat blijkt uit een bericht in de Zijper Courant van 24 januari 1909: “UIT DE GEMEENTE. Dat de wandelingen in de bosschen ‘Ananas’ en ‘Wildrijk’ nog steeds veler liefde hebben, bewijst weder de opbrengst der verkochte wandelkaarten over het jaar 1908. Was dit bedrag vorig jaar ƒ25,40, thans is door de armvoogdij te Zijpe ontvangen ƒ42,40. Namens de rentmeesters van Gravinne Bentinck is dit bedrag door notaris Vrijburg ter hand gesteld aan den boekhouder dier instelling”. Op 17 september 1911 schreef de Zijper Courant: “In de Vrijdag gehouden vergadering van het Algemeen Armbestuur is besloten af te zien van den bouw van het nieuwe armhuis in het bosch ‘Wildrijk’ (St. Maartensvlotbrug). Het voorstel door Graaf Bentinck (Sr.) gedaan was voor het College onaannemelijk”. Graaf Bentinck Sr. overleed in 1912 en in 1916 gingen zijn (vier) kinderen over tot boedelscheiding, waarbij het landgoed Weldam en de Noord-Hollandse bezittingen toevielen aan de jongste zoon: ‘onze’ graaf Bentinck. 8 Uit een bericht in de Zijper Courant van 12 augustus 1909 blijkt dat keizer Wilhelm en keizerin Augusta van Duitsland te gast waren geweest bij de Bentinck’s op kasteel Middachten. “Graaf Bentinck en zijn echtgenote zijn reeds vele jaren de persoonlijke vriend en vriendin van Keizer en Keizerin”.
W.C.P.O. Graaf van Aldenburg-Bentinck en Waldeck-Limpurg en Maria Cornelia Barones van Heeckeren van Wassenaer.
.
Maar graaf F.G.U.W. Bentinck bleef ongehuwd en er kwamen geen nakomelingen. Hij bezat wel, onder meer, circa 1600 ha landerijen (met boerderijen) in Twente en ongeveer 600 ha (eveneens met boerderijen) in noordelijk Noord-Holland. Plus een paar luisterrijke onderkomens, zoals Weldam bij Diepenheim. Een paar rentmeesters beheerden de bezittingen. Op 7 juni 1914 stond in de Zijper Courant te lezen dat: “het sinds eenige tijd opviel dat er zooveel varens en andere bolgewassen, soms wagenvrachten vol, uit den Ruigenweg en de bosschen ‘Ananas’en ‘Wildrijk’ werden meegenomen (...). Van den rentmeester van Graaf Bentinck is het verbod gekomen, niets meer uit de beide bosschen ‘Ananas’ en ‘Wildrijk’ mede te mogen nemen” (men moest dus juist wel iets meenemen..., LFvL – zo zal het niet bedoeld zijn). Auto’s en de jacht Graaf Frederik werd heer van Weldam, Wegdam enz. in 1912, toen zijn ouders kort na elkaar stierven (moeder op 13 september in het pand Lange Voorhout 13 te Den Haag en vader op 2 november op kasteel Middachten in Gelderland). Onze graaf trok zich na de eerste wereldoorlog terug op kasteel Weldam bij Diepenheim in Twente. Pastelportret van de jonge graaf Bentinck door Thérèse Schwartze 1892.
Frederick George Unico Wilhelm Graaf van Aldenburg-Bentinck Hij was in 1888 geboren en diende als eerste luitenant bij de ‘Garde du corps’ in Pruisische dienst in Potsdam bij Berlijn. Hij was daar in de eerste maanden van 1914, vanaf Weldam, naartoe gegaan met paarden en personeel. Duitsland begon een paar maanden later de Eerste Wereldoorlog. In de Zijper Courant van 1 juli 1915 stond een bericht gebaseerd op een artikel in het Algemeen Handelsblad van kort daarvoor: “Verschillende Nederlanders van hoogen naam strijden in het Duitschen leger”. Waaronder enige graven Bentinck. “Van eenigen hunner vertelt het blad, dat ze met toestemming van onze Koningin, vóór den oorlog, in het Pruisische leger hun intrede deden. (...) Deze Nederlanders (?) traden geheel uit eigen initiatief in vreemden krijgsdienst, omdat het militaire beroep hen aantrok(...). Slechte vaderlanders – bewijs van een ongewenschten geest, welke in bep. kringen moet heerschen”. In 1924 werd graaf Bentinck, die de Duitse nationaliteit had en zou houden, ingelijfd in de Nederlandse adel. Zo meldde het Twentsch Zondagsblad van 16 september van dat jaar: “Bij Kon. Besluit is Frederik George Unico Willem Bentinck, wonende op het kasteel Weldam alhier met al zijn wettige, zoowel mannelijke als vrouwelijke nakomelingen, ingelijfd in den Nederlandschen adel, met den hun competeerende titel van graaf en gravin.” 9
Graaf Bentinck omstreeks 1940.
.
Hij was een groot liefhebber van auto’s en van de jacht. Hij, zijn lievelingsneef graaf Robert (aan wie hij in eerste instantie zijn bezittingen zou nalaten) en zijn oom graaf Charles waren de beste jagers van de familie. H.W. Michel (of Mickel), jachtopziener op Twickel, noemde de graaf een beminnelijk mens en een uitstekend jager die men tot laat in de middag nog op de eendentrek kon vinden. Op 18 mei 1919 stond in de Zijper Courant dat P. Hol uit Hillegom benoemd was tot jachtopzichter te St. Maartensvlotbrug (‘Wildrijk’), in plaats van de naar Beilen (Drenthe) vertrokken J. Pals. Graaf Bentinck leidde het leven van de ‘nietsdoende klasse’: luxe en hobby’s. Rentmeester Menno de Lange regelde zijn zaken. Over hem leek eerst niets te vinden, maar naspeuringen in Twente leverden wel iets op. Waarschijnlijk had hij drie kinderen, resp. geboren in Markelo (het rentmeestershuis en Weldam vielen onder die gemeente) in 1923, 1924 en 1926. Hij overleed hoogstwaarschijnlijk op 10 juli 1943, ruim 14 maanden na zijn baas. Zijn weduwe is toen kennelijk naar elders vertrokken, want toen in 1944 Sonne(n)walde van graaf Frederiks zuster en zwager door de Russen verwoest werd, vond de familie Zu
De hervormde kerk van Diepenheim.
.
Solms Sonne(n)walde een tijdelijk onderkomen in het rentmeestershuis op Weldam. Het kan natuurlijk ook zo zijn dat toen de weduwe De Lange verzocht werd te verkassen. Het pand Lange Voorhout 13 in Den Haag, waar de Bentincks vele winters doorbrachten, kwam in 1912 in handen van graaf Frederik (en/of zijn zusters en broer). Van 1928 tot 1936 werd het verhuurd aan graaf en gravin Van Lynden van Sandenburg, opperkamerheer en grootmeesteres van H.M. Koningin Wilhelmina. Daarna is het verkocht.10 Protestant De Bentincks waren al in de 17e eeuw betrokken bij de hervormde Johanneskerk in het Twentse Diepenheim. Leden van de familie zijn er begraven en ze hadden er een van de adellijke banken. Dat geloofsaspect speelde ook een rol bij het bezit van de Bentincks in de Noord-Hollandse polder de Wogmeer, ten oosten van de Heerhugowaard tussen Obdam in het westen en Spierdijk in het oosten. Terwijl bijna alle bewoners van de Wogmeer katholiek waren en kerkten in Spierdijk, waren de acht agrarische bedrijven van graaf
Bentinck (die ruim 30% van de polder omvatten) verpacht aan niet-katholieken. De pachters waren vooral Nederlands hervormd en kerkten in Hensbroek en Obdam. Ze werden ‘de protestanten’ genoemd.11 Naast vrijgezel en protestant was graaf Bentinck klein van postuur en vriendelijk tegen zijn Zijper pachters. Hij liet zich hier (in de Zijpe) niet zo vaak zien. Maar soms vergezelde hij zijn rentmeester Menno de Lange, als die een of twee keer per jaar zijn inspectieronde deed langs de Noord-Hollandse bezittingen. Rentmeester M. de Lange Die rentmeester woonde in Twente, was een gewone man om te zien – niet zo klein als de graaf (“dat kereltje”, zoals mevrouw Kuit-Broersen hem omschrijft). Maar Nelie Broersen, geboren in 1918, die haar jeugd doorbracht op twee pachtboerderijen van graaf Bentinck (op Duinoord tot 1925 en daarna op Kanaalzicht) heeft de graaf daar maar één keer gezien. Als ze het zich goed herinnert, maar veel vaker zal het niet geweest zijn. Rentmeester De Lange was een andere stijl gewend dan hier, minder gemoedelijk. De moeder van Nelie Broersen was erg bang voor hem, die alles altijd zo nauwgezet bekeek. “Ze huilde wel eens als ze hoorde dat De Lange zou komen. Van zenuwachtigheid, bang dat er iets niet goed was in zijn ogen. Maar dat was nergens voor nodig want ze was een pittige vrouw, die de zaakjes goed voor elkaar had. Maar het was zo’n slechte tijd in de jaren dertig.”12 Bezittingen in de Zijpe/het Wildrijk De familie Bentinck bezat in de Zijpe gemiddeld zo’n tien boerenplaatsen, waarvan een met een bosje (Ananas), en nog een apart bos voor de jacht (het Wildrijk). Af en toe werd er een plaats ge- of verkocht. En ook het Wildrijk veranderde voor het overlijden van graaf Frederick Bentinck van eigenaar. Omstreeks 1620 was op de slechte zandgronden in het westen van de bedijking de Zijpe een grote buitenplaats aangelegd. Op een laag nollengebiedje werd geboomte aangeplant, vooral bedoeld om de oostelijk ervan gelegen betere gronden tegen stuifzand te beschermen. Toen de bebossing aansloeg konden in de luwte ervan ook andere gewassen gedijen en zo ontstond een grote ‘plantagie’ . In 1630 liet de Amsterdamse koopman en bewindhebber van de West-Indische Compagnie Henric Hoogkamer er zijn buitenhuis bouwen. Rond 1685 kreeg het de naam Wildrij(c)k, omdat het bosgebied ideaal bleek voor wild, dat in het omringende open veld voldoende voedsel kon vinden. In de 18e eeuw kwam het goed in handen van de Amsterdamse regentenfamilie Van Strijen en uiteindelijk werd de adellijke familie Bentinck eigenaar. Tot 1940, toen het bos verkocht werd aan de stichting het Noordhollandsch Landschap, voor ƒ 19.000. Het buitenhuis was inmiddels al lang verdwenen; tot 1972 stond er nog wel het jagers- of torenhuisje.13 In de Zijper Courant van 5 september 19 15 stond: “Het schilderwerk der twee nieuw te bouwen boerderijen voor rekening van den HoogWelgeb. heer Graaf Bentinck is onderhands opgedragen aan den
Woning genaamd het torenhuisje bij het bos Wildrijk in 1952. De kleine behuizing dankt de naam aan het opvallende, steile pannendak.
heer S. Renooij te Schagerbrug”. En zo’n vijftien jaar later: “St.Maartensbrug. Naar wij vernemen is het verbouwen van twee burgerwoonhuizen in den Ruigeweg voor rekening van Graaf Bentinck opgedragen aan den heer P.G. Veuger te St. Maartensbrug”. (Zijper Courant 27 mei 1930.) Mevrouw Kuit-Broersen herinnert zich dat in de jaren twintig en dertig ‘de heren’ te jagen kwamen. Ene Sw(a)ets uit Alkmaar en anderen, die weer kennissen waren van Fok Kaan (“uit de polder”), die een dienstkameraad van vader Broersen was en via wiens bemiddeling hij op Kanaalzicht van graaf Bentinck was gekomen in 1925, na een periode op Duinoord van dezelfde eigenaar. Mevrouw Kuit is een keer in het toenmalige jagershuisje (dat toen ‘Torenhuisje’ genoemd werd) geweest, maar ze kan er zich weinig of niets meer van herinneren. Wel staat haar nog helder voor de geest dat bij het huisje jachthonden werden begraven.14 Swaets en Kaan waren ook parttime rentmeester van Graaf Bentinck. Het Wildrijk is nog steeds van het Noordhollands Landschap (nu trouwens Landschap Noord-Holland geheten) en een bezoek waard. Het is er aangenaam wandelen, zeker in mei als de wilde hyacintjes bloeien.
.
Notarissen Zijper Courant 10 januari 1925: “Uit de gemeente –Schagerbrug. Zooals onze lezers wel bekend zal zijn, worden elk jaar vier houtverkoopingen gehouden, nl. twee in het bosch ‘Wildrijk’ en twee in het bosch ‘Ananas’, welke bosschen in eigendom toebehooren aan den HoogGeb. Heer Graaf Bentinck. De eerste dezer verkoopingen voor dit jaar had plaats op l.l. Woensdag 7 Januari in (de stolpboerderij) ‘Wildrijk’ en droeg een eenigszins feestelijk karakter. Het was nl. dit jaar 40 jaar geleden dat notaris Vrijburg deze verkoop leidde, eerst als candidaat notaris bij notaris Van Os en in latere jaren zelf als notaris. De heer C. van der Sluijs te St. Maartensvlotbrug, ten wiens huize notaris Vrijburg voor den verkoop in Wildrijk steeds zitting houdt, meende dit feit niet onopgemerkt te mogen laten passeeren. De heer Kaan te Wieringerwaard, rentmeester van Graaf Bentinck, sprak eenige hartelijke woorden. De rentmeesters boden de jubilaris een prachtig bloemstuk aan”. Zijper Courant 14 februari 1931: Teraardebestelling notaris S.W. Wegener Sleeswijk. Vrijdagmiddag had op de Algemeene Begraafplaats te St. Maartensbrug de droevige plechtigheid plaats van de teraardebestelling van de zoo plotseling gestorven notaris S.W. Wegener Sleeswijk te Schagerbrug. Velen waren op den doodenakker bijeengekomen om een laatste stille groet aan den overledene te brengen. Wij merkten, naast vele familieleden op de Edelachtb. Heer De Moor, Burgemeester van Zijpe, de rentmeesters van de bezittingen van Graaf Bentinck, de heeren Swaets en Kaan(...)” (de part-time collega’s van M. de Lange). De graaf overlijdt Graaf Frederick Bentinck overleed op 18 april 1942 in het ziekenhuis te Velp, gemeente Rheden. Hij had de Duitse nationaliteit en het was midden in de oorlog. Zijn vermogen viel toe aan zijn neef Siegfried Casimir Friedrich Graf zu Castell-Rüdenhausen. Zij het op voorwaarde dat die zich zou laten naturaliseren tot Nederlander. Dat gebeurde niet en toen kwam het vermogen toe aan de broer en de beide zusters van graaf Bentinck. Maar die zusters bezaten nog steeds de Duitse nationaliteit en waren gehuwd met Duitse onderdanen. Krachtens het Besluit Vijandelijk Vermogen vervielen na de oorlog de bezittingen van Duitsers in ons land aan de Staat der Nederlanden. Kasteel Weldam werd toen achtereenvolgens gebruikt door het C.B.V.O. (Centraal Bureau Verzorging Oorlogsslachtoffers) voor de verpleging van oorlogsslachtoffers en als verblijfplaats van gerepatrieerden uit voormalig Nederlands Indië. 15 Aanspraak op de erfenis maakten in 1945: voor 1/3: Graaf W.F.C.H. Bentinck (en Waldeck-Limpurg) van Middachten (de broer); voor 1/3: Gravin zu Solms Sonnenwalde, geboren Bentinck (een zuster, woonachtig in het Duitse Niederlausitz); voor 1/3: de vijf kinderen zu Castell Rüdenhausen van
10.
Duinoord in de jaren ’50; de auto is van dokter Van Slooten die de familie Vries bezoekt.
wijlen zijn zuster; een van deze vijf, Unico, was op 20 september 1944 in Rusland omgekomen, maar hij liet een zoon, Hesso, na in Wurzburg. De erfenis omvatte 62 verpachte boerenplaatsen in Twente met een oppervlakte van 853 ha en ca. 200 ha losland, alsmede 19 verpachte boerenplaatsen in Noord-Holland (oppervlakte 540 ha) en bijna 38 ha verpacht los land zonder opstal. Het Nederlands Beheersinstituut (NBI) wordt eigenaar16 Dit direct na de oorlog opgezette instituut werd belast met het vermogensbeheer van zogenoemde vijandelijke en landverrraderlijke vermogens en vermogens van afwezigen (merendeels bezittingen van joodse Nederlanders die tijdens de oorlog weggevoerd waren). Het functioneerde tot 1967. [zie voor een uitgebreidere beschrijving van dit NBI L. de Jong, Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog deel 12 tweede helft, p. 643-651] Graaf W.F.C.H. Bentinck werd aanvankelijk als vijandelijk onderdaan beschouwd, wellicht evenals de gravin. In ieder geval staat op dossiers en stukken Erven zu Castell Rüdenhausen. In februari 1949 wordt de positie van de graaf herzien, “zodat de bepalingen van het Besluit Vijandelijk Vermogen (E 133) op hem niet van toepassing zijn.” Was getekend mr V.G.N. Marijnen, namens het NBI. Marijnen zou later nog minister-president worden. Uit een notarisakte uit 1953 blijkt dat door de erven zu Castell Rüdenhausen geen aanvrage tot ontvijanding was/werd ingediend en zij konden dus geen aanspraken meer doen gelden. Om een zeer complex verhaal te vermijden: uiteindelijk werd bepaald dat de Noord-Hollandse bezittingen van de Bentincks (zo’n 600 ha) aan de Staat der Nederlanden toevielen en dat de rest toekwam aan gravin zu Solms Sonnenwalde, geboren Bentinck en graaf W.F.C.H. Bentinck van Middachten. Intermezzo: TWEE PACHTERS WORDEN EIGENAAR In 1948 en 1953 kochten twee Zijper pachters ‘hun’ boerenplaats van het NBI. Duinoord Simon Vries Dz was in 1934 op Duinoord van graaf Bentinck gekomen. Als pachter van deze boerenplaats in het land tussen de Belkmerweg en de Wester-
duinweg, westelijk van het Wildrijk – net over de Egalementsloot. In 1909 had graaf Bentinck Sr. Duinoord aangekocht. Pachters waren achtereenvolgens Jan Broersen (tot 1925), Arie Leegwater en Simon Vries dus. Mevrouw Kuit-Broersen: “De wereld op Duinoord was dichtgeplakt met kranten in de ogen van mijn moeder Jacoba Klerk (boerendochter uit de Schermer, wier broer burgemeester van Krommenie werd).” Er was geen waterleiding, electra kwam pas in 1951 – elders in de Zijpe in 1923 - en de waterleiding nog later. In 1948 kochten Simon Vries en zijn echtgenote, een meisje Dissel, Duinoord van het Nederlands Beheersinstituut via de Rabobank in Schagerbrug. Midden jaren zestig werd de boerenplaats verkocht aan de Alkmaarder Brouwer; de boerderij werd gesloopt en er verrees het bungalowpark Duinland.17 Nellie’s Hoeve Deze boerenplaats aan de Belkmerweg (nu nr. 105) werd gepacht door drie generaties Kos, nadat hij in 1907 gekocht was door graaf Bentinck Sr. Eerst boerde er R. Kos Az, vervolgens Gert Kos en later Reijer Cornelis Kos. De laatste kocht het spul van ongeveer 36 ha in 1953 van het NBI voor ruim 58.000 gulden. Het woongedeelte van deze boerderij was identiek aan dat van De Bocht, ook van de Bentincks, aan de Groote Sloot tussen St. Maartensbrug en Schagerbrug. De akte passeerde op 20 februari 1953 voor notaris G. Vrijburg te Schagerbrug. Getuigen waren J.J. Swaets en K.A. Kaan (de rentmeesters). De rest van de nalatenschap die aan de Staat vervallen was De Staat, ofwel het NBI, had alle boerenplaatsen uit het Noord-Hollandse bezit van de Bentincks, eerst aan de pachters te koop aangeboden. Vries en Kos hapten toe, zoals we gezien hebben, de overigen niet. Dit in tegenstelling tot die in de Wogmeer en Obdam, die allemaal hun pachtboerderij kochten. In de Zijpe resteerden dus in 1954 zeven boerenplaatsen, wat losse stukjes land en bosjes. De boerderijen waren: 1. Welgelegen (Grote Sloot 271) te Schagerbrug, 27 ha, pachter in 1954: P.J. Has; 2. Anna Hoeve (Grote Sloot 269)te Schagerbrug, 32 ha, pachter in 1954: J. Eriks; 3. De Bocht (Grote Sloot 259) te St. Maartensbrug, 33,5 ha, pachter in 1954: K. Brak; 4. Ananas (Ruigeweg 103) te Schagerbrug, 29,5 ha, pachter in 1954: C. Glas; 5. Nabij Ananas (Ruigeweg ) op de grens van St. Maartensbrug en Schagerbrug, 27,5 ha, pachter in 1954: H.A. v.d. Sluis; 6. Wildrijk (Rijksweg 40) te St. Maartensvlotbrug, 24,5 ha, pachter in 1954: A. v.d. Sluis; 7. Kanaalzicht (Parallelweg 17) te St. Maartensvlotbrug, 22,3 ha, pachter in 1954: J. Broersen. De Eensgezindheid Het NBI had intussen een perceel grond (‘tuinen’), gelegen aan de St. Maartensweg te St. Maartensvlotbrug (gemeente Zijpe, sectie G nr. 1426 – groot 20
aren) voor 600 gulden verkocht aan de Coöperatieve Zuivelfabriek De Eensgezindheid. Het betrof namelijk de tuinen bij de twee woningen voor medewerkers naast de fabriek. Ook dit stukje grond was dus van de Bentincks geweest. Voor De Eensgezindheid tekenden voorzitter C.N. de Wit (landman aan de Stolpen) en secretaris N.T. Hopman (landman te Schagerbrug). Kreupelhout met bunkers Het NBI verzocht in 1953 de Grondkamer NoordHolland om de verkoopwaarde te taxeren van een stukje grond van 0.38 ha langs de (Wester-)Duinweg te St. Maartensvlotbrug (nu St. Maartenszee) uit het voormalige bezit van de Bentincks. De agrarische waarde van dat stukje werd getaxeerd op één gulden. Het waarom blijkt uit de toelichting: “Het perceel is plm. 180 M lang en 21 M breed. Op dit perceel staan onder het zand 8 bunkers van 10 meter breed, welke ongeveer 4 meter boven het maaiveld steken met een tussenruimte van 12 meter. Wegens de begroeiing is de juiste maat moeilijk te nemen. Zolang deze bunkers niet gesloopt zijn, heeft dit perceel geen agrarische waarde en is zelfs voor de lasten nog te duur. Het is een wilde waardeloze rommel.” Dat is duidelijk, maar wat er vervolgens mee gebeurd is niet. Ananasbos De secretaris van de stichting Het Noordhollandsch Landschap wendde zich op 7 november 1953 schriftelijk tot het NBI:
Boerderij De Bocht in de oude staat; foto Piet Bosman.
11.
“Naar ons dagelijks bestuur heeft vernomen, voert U nog steeds het beheer over het bosje ‘Ananas’ in de Gemeente Zijpe, dat toebehoord heeft aan nu wijlen Graaf Bentinck te Weldam bij Goor. Het zou in Uwe bedoeling liggen het bosje te verkopen.” Wat moet de ca. 10 ha kosten? – het gaat niet om de boerderij en het weiland. “Op de strook bos aan de oostzijde van den Ruigeweg gelegen, zouden wij dan niet willen reflecteren. Zou die strook in de koop begrepen moeten zijn dan zullen we ons daarbij neerleggen maar voor die strook, die buiten het aaneengesloten boscomplex valt, hebben we niet die belangstelling, die wij voor de rest van het bos wel hebben.” Niet vermeld wordt dat de stichting in 1940 al het bos het Wildrijk van graaf Bentinck had aangekocht, ook in de Zijpe. Deze koop gaat niet door. Kooplustigen Nog steeds blijkens de archieven van het NBI meldden zich in 1953 diverse kopers voor de Zijper boerenplaatsen voorheen van de Bentincks. Zoals de particulier te Wassenaer die een van de zeven wil; hij krijgt ten antwoord dat de boerderijen en bloc verkocht zullen worden. Ook de Verenging van Landeigenaars in Noord-Holland meldde zich als gegadigde, evenals de Utrechtse Bank voor belegging en administratie NV en het Beambtenfonds voor het Mijnbedrijf te Heerlen. En iemand uit Friesland, die zegt op te treden namens verzekeringsmaatschappijen. Zonder namen te noemen overigens. Op 25 februari 1954 komt de brief van de NoordHollandsche Levensverzekering Maatschappij NV te Alkmaar met een bod van ƒ405.000. Het NBI hapt op 12 maart toe.
Het Ananasbos, de boerderijen Ananas en Nabij Ananas en de molen bij het Noordhollands Kanaal.
12.
VERZEKERINGSMAATSCHAPPIJ(EN) als grootgrondbezitters in de Zijpe18 Die N.V. Noord-Hollandsche Levensverzekerings Maatschappij was in 1891 van start gegaan met behulp van notaris J.P. Backx uit Wieringerwaard. Oprichter was Johannes Hofstee (Alkmaar 1852); aanvankelijk deed men vooral of wellicht uitsluitend in begrafenisverzekeringen. Maar in 1919 werd Hofstee directeur van de Alkmaarsche Bank en liquidateur van de Credietbank. Een jaar later gingen Hofstee en zijn zoon (dr H.J.M., Henk) de directie voeren van de Alkmaarsche Spaarbank, een stichting van de Alkmaarsche Bank. In 1922 volgde Henk Hofstee zijn vader op als directeur van de Noord-Hollandsche. Hij was in 1910, na stages in Dordrecht en Brussel, naar Alkmaar teruggekomen om vier jaar later adjunct-directeur van het bedrijf van zijn vader te worden. Ook in 1922 was hij medeoprichter van de historische vereniging Oud Alkmaar. Henk Hofstee sloeg als directeur van de Noord-Hollandsche nieuwe wegen in; zo werd in 1923 de eerste boerenplaats aangekocht: de Pietershof in de Anna Paulownapolder. Mr N.J. Buur De eind 1914 in Burgerbrug (Zijpe) geboren Niek Buur bezocht na de, door zijn vader Arie gebouwde, lagere St. Jozefschool in het dorp het katholiek lyceum (Petrus Canisius) in Alkmaar, waar hij het diploma gymnasium-A behaalde. Hij ging vervolgens rechten studeren in Amsterdam. Inmiddels had Niek al verkering met Anna Gertrude Hofstee (Alkmaar, 1918) dochter en enig kind van dr HJM Hofstee en Bertha Marie Virginie Dekker (Batavia 1891). Die verkering zou ruim 12 jaar duren; ze trouwden pas in 1946, nadat Niek Buur afgestudeerd was. Op 1 september 1946, ruim twee weken voor zijn huwelijk, werd hij aangesteld als directiesecretaris van de Noord-Hollandsche Levensverzekerings Maatschappij, het bedrijf van zijn schoonvader. Zijn vader, Arie Buur, schreef omstreeks 1925 in voor de bouw van het St. Elizabeth-ziekenhuis in Alkmaar. Hij kreeg de opdracht, toch wel bijzonder in die tijd voor zo’n dorpstimmerman/-aannemer. In de loop van 1926 of kort daarna zal het gezin Buur, inclusief Niek, naar Alkmaar verhuisd zijn. De Noord-Hollandsche wordt ’t Hooge Huys In 1970 kwam deze naamswijziging tot stand, het werd ’t Hooge Huys Schadeverzekeringen van 1931 NV. Niek Buur werd hoofddirecteur; in 1975 nam hij afscheid als zodanig, maar werd rentmeester van het landelijk bezit (tot aan zijn overlijden op 11 mei 1988). Hij was een groot liefhebber, net als graaf Bentinck, van de (weidelijke) jacht. In 1986 trad mr N.J. Buur terug als president-commissaris van ’t Hooge Huys Verzekeringen NV. Inmiddels was het Hooge Huys in 1984 overgenomen door het Bouwfonds Nederlandse Gemeenten en in 1998 kwam het in handen van Reaal, kort daarna overgenomen door de SNSbank. Inmiddels was er nieuwe huisvesting betrokken aan de Wognumse Buurt en het landbezit, inclusief de boerderijen, werd gaandeweg afgestoten.
BV Zijpe Beheer Op enig moment19 is BV Zijpe Beheer opgericht, een dochter van ’t Hooge Huys, die ruim 200 ha land in de Zijpe en omstreken liet bewerken. Wat eerder (ca. 1981) had mr N.J. Buur het initiatief daartoe genomen. Hij zag toekomst in de bollenteelt en de daarvoor zo gewenste grofkorrelige zandgrond was voorhanden in het westen van de Zijpe en in Callantsoog (in 1990 opgegaan in de gemeente Zijpe). Als een pachter geen opvolger had, zijn land sterk verwaarloosde of bereid was een afkoopsom te accepteren met compensatie voor nieuwe woongelegenheid, werd gekocht. Loonbedrijf Hoogland BV uit Burgerbrug zorgde voor een perfecte beheersing van het waterpeil en het gewenste zuivere waterpasniveau van het land. Zijpe Beheer verwierf vanaf 1976 18 ha van de hoeve Claes Corff in de Zijpe, later volgden Wildrijk met 24 ha, Nabij Ananas met 25, Ananas Oost met 50 en 3,5 ha in ’t Zand. Hoe het tegenwoordig met het grootgrondbezit in (de) Zijpe gesteld is, onttrekt zich aan mijn waarneming. Noten:
1. J.T. Bremer, De Zijpe. Bedijking en bewoning tot omstreeks 1800, Schoorl 1985, p. 21. Zie vooral ook P. Dekker, Godert van Bocholt enige heer, grootgrondbezitter en zoutzieder van de Zijpe, Schoorl 1998, i.h.b. p.8-9. 2. Zie L.F. van Loo, Het ‘Vermakelyck Landtleven’ op de buitenplaatsen in de Zijpe in de 17e en 18e eeuw, in: Zijper Historie Bladen (ZHB), 16e jrg.nr.1, p. 8-10, vooral het kaartje op p. 8). 3. J.T. Bremer, a.w., p. 22. 4. P. Dekker, Oude boerderijen en buitenplaatsen langs de Zijper Grotesloot, deel 1 Oostzijde, Schoorl 1986, p. 28/29, 45/46, 195-200, deel 2b Westzijde (vervolg), p. 858-860. 5. Gebaseerd op idem, p. 30, 47, 815, 831, 848, 858; R.W.A.M. Cleverens, Het huis Twickel en zijn bewoners. Een adellijke familiegeschiedenis, Alphen aan den Rijn 1981, p. 8/9; Th. Willemze, Componistenlexicon, Utrecht/Antwerpen 1971, deel 4, p. 589; G.J. Geerts, Weldam. De geschiedenis van een landgoed, Almelo 2002, p. 50. Informatie van H. de Jongh te Vlaardingen: Zo omstreeks 1850, maar mogelijk ook al eerder en later, schijnt het dat (de latere koning) Willem III heel regelmatig kwam jagen in ‘het Wildrijk’ bij St. Maartensvlotbrug in de Zijpe. Niet alleen op wild, maar ook op vrouwelijk schoon, naar verluidt. Dat zou geleid hebben tot diverse bastaarden, waarvan een hele administratie/boekhouding zou zijn bijgehouden. Ook door Zijper gemeenteontvanger Engel Steijn (geboren in 1858 te Assendelft, aanvankelijk onderwijzer; in 1896 gehuwd met Maartje Veter, geboren in 1865 te Callantsoog) en later door gemeentesecretaris Jan Abel de Boer. Elke maandagochtend tussen 10 en 12 uur zouden er “geldelijke uitbetalingen gedaan zijn aan deze mensen”. Die administratie zou in een grote, afsluitbare houten kist bewaard zijn, thans in het bezit van J.G. Kikkert te Oostvoorne (kleinzoon van Engel Steijn). Winkler Prins 7e druk: Willem III, geboren in 1817, huwde in 1839 met zijn nicht Sophia v. Württemberg. Het
Mr N.J. Buur, groot liefhebber van de weidelijke jacht.
was een ongelukkig huwelijk; van eind 1843 tot maart 1849 woonde prinses Sophia doorgaans bij haar familie in Stuttgart. In 1849 werd Willem III koning van Nederland en volgde een hereniging met Sophia, maar vanaf 1851 leefde de koningin gescheiden van haar man op het Huis ten Bosch. Sophia overleed in 1877; in 1879 hertrouwde koning Willem III met de 20-jarige Emma van WaldeckPyrmont. Samen kregen ze Wilhelmina (1880). Na elf jaar huwelijk stierf Willem III in 1890. 6. R.W.A.M. Cleverens, De graven van Aldenburg Bentinck en Waldeck-Limpurg. Middachten Weldam Amerongen Zuylestein, particuliere uitgave 1983, p. 127. [ingezien in het Twents Streekarchief in Delden] 7. G.J. Geerts, Weldam. De geschiedenis van een landgoed, Almelo 2002, p.77. 8. Idem, p. 78-93. 9. Idem, p. 94. 10. Als (6), p. 127 (?). 11. Piet N. Roele, niet gepubliceerd typoscript januari 2000; met dank aan de heer P. Buur. 12. Interview met mevrouw N. Kuit-Broersen, november 2004. 13. T. Paarlberg-Waiboer, Langs Zijper wegen (1) Zeeweg/ Belkmerweg, in: ZHB 16e jrg.nr.2, p. 17-22. 14. Als (12). 15. G.J. Geerts, a.w., p. 99. 16. Het archief van het NBI is in het Nationaal Archief in Den Haag en alleen op aanvraag (en met vervolgens toestemming) in te zien; het omvat vijf archiefdozen met ongesorteerde en niet geïnventariseerde stukken, die voor dit doel allemaal doorgenomen zijn door Harry van Loo, Anke van Loo-Mulder en schrijver dezes. 17. Als (12); T. Paarlberg-Waiboer en L.F. van Loo, ‘Duinoord’ St. Maartenszee, in: ZHB 15e jrg. nr.2, p.3134. 18. Interview met de heer P. Buur in 2004; J.A. Fasel, ’t Hooge Huys, z.pl. 1984. 19. De bron, J.J. Schilstra, Ons landelijk eigendom. Meer dan een belegging alleen..., Alkmaar 1986, p.114, is weinig specifiek.
13.