Reeuwijk
Waddinxveen
ordwijkerhout
Gouda ZevenhuizenMoerkapelle Moordrecht
Lisse
Nieuwerkerk aan den IJssel
Kaag en Braassem
Schoonhoven
Ouderkerk
Bergambacht
Alphen aan den Rijn
Zoeterwoude Zuid-Holland Noord
Rijnwoude
Midden-Holland
Hollands Midden
Zuid-Holland Noord
Midden-Holland
Zuid-Holland Noord Hollands Midden
Hillegom Noordwijkerhout
Lisse Noordwijk Teylingen Katwijk
Kaag en Braassem
Oegstgeest Leiden
Leiderdorp
Alphen aan den Rijn Zoeterwoude
Rijnwoude
GGD Hollands Midden vestiging Leiden Postbus 121 2300 AC Leiden
[email protected] www.ggdhm.nl
november 2010
Voorschoten
Nieuwkoop
in Zuid-Holland Noord
Gezondheid in beeld in Zuid-Holland Noord
‘Gezondheid in beeld in Zuid-Holland Noord’ bundelt een grote hoeveelheid actuele informatie over gezondheid en ziekte, oorzaken van ongezondheid, preventie en zorggebruik in de regio Zuid-Holland Noord. Het geeft hiermee een integraal beeld van de gezondheidstoestand in de regio op basis van de op dit moment beschikbare informatie. Het rapport is onderdeel van een regionale Volksgezondheid Toekomst Verkenning (VTV). Naast deze rapportage ‘Gezondheid in beeld in Zuid-Holland Noord’ omvat de regionale VTV de rapportage ‘Kernbood schappen voor lokaal gezondheidsbeleid in Zuid-Holland Noord’ en informatie onder het menu ‘Gezonde Gemeente’ op de GGD-website. Het goede nieuws is dat inwoners van Zuid-Holland Noord relatief gezond zijn. Toch staat de regio voor een uitdaging. Gezondheidsbedreigingen als gevolg van een toename van ongezonde leefgewoonten, van demografische ontwikkelingen zoals vergrijzing en de daarmee samenhangende stijgende zorgvraag vergen actieve antici patie. Dit geldt zowel voor het gemeentelijk beleid als voor beleidsmakers bij diverse andere partijen in zorg en welzijn. Het rapport biedt nieuwe aanknopings punten en geeft een overzicht van de laatste inzichten voor integraal beleid. ‘Gezondheid in beeld in Zuid-Holland Noord’ legt daarmee het fundament voor het gezondheids beleid in Zuid-Holland Noord voor de periode 2011-2015.
Nederlek
Nieuwkoop
Leiderdorp
Gezondheid in beeld
Gezondheid in beeld in Zuid-Holland Noord
Vlist
eylingen
en
Bodegraven
Boskoop
Hillegom
Zuid-Holland NoordZuid-Holland Noord 6836 GG omslag RVTV_Leiden_V4.in1 1
14-10-2010 14:25:31
Reeuwijk
Waddinxveen
ordwijkerhout
Gouda ZevenhuizenMoerkapelle Moordrecht
Lisse
Gezondheid in beeld in Zuid-Holland Noord
Vlist Nieuwerkerk aan den IJssel
eylingen
en
Bodegraven
Boskoop
Hillegom
Kaag en Braassem
Schoonhoven
Ouderkerk
‘Gezondheid in beeld in Zuid-Holland Noord’ bundelt een grote hoeveelheid actuele informatie over gezondheid en ziekte, oorzaken van ongezondheid, preventie en zorggebruik in de regio Zuid-Holland Noord. Het geeft hiermee een integraal beeld van de gezondheidstoestand in de regio op basis van de op dit moment beschikbare informatie. Het rapport is onderdeel van een regionale Volksgezondheid Toekomst Verkenning (VTV). Naast deze rapportage ‘Gezondheid in beeld in Zuid-Holland Noord’ omvat de regionale VTV de rapportage ‘Kernboodschappen voor lokaal gezondheidsbeleid in Zuid-Holland Noord’ en informatie onder het menu ‘Gezonde Gemeente’ op de GGD-website. Het goede nieuws is dat inwoners van Zuid-Holland Noord relatief gezond zijn. Toch staat de regio voor een uitdaging. Gezondheidsbedreigingen als gevolg van een toename van ongezonde leefgewoonten, van demografische ontwikkelingen zoals vergrijzing en de daarmee samenhangende stijgende zorgvraag vergen actieve anticipatie. Dit geldt zowel voor het gemeentelijk beleid als voor beleidsmakers bij diverse andere partijen in zorg en welzijn. Het rapport biedt nieuwe aanknopingspunten en geeft een overzicht van de laatste
Nederlek
Nieuwkoop
Leiderdorp
Bergambacht
Alphen aan den Rijn
Zoeterwoude Zuid-Holland Noord
Rijnwoude
Midden-Holland
Hollands Midden
Zuid-Holland Noord
Midden-Holland
Zuid-Holland Noord Hollands Midden
Hillegom Noordwijkerhout
inzichten voor integraal beleid. ‘Gezondheid in beeld in Zuid-Holland Noord’ legt daarmee het fundament voor het gezondheidsbeleid in Zuid-Holland Noord voor de periode 2011-2015.
Lisse Noordwijk Teylingen Katwijk
Kaag en Braassem
Oegstgeest Leiden
Leiderdorp
Alphen aan den Rijn Zoeterwoude
Rijnwoude
Zuid-Holland NoordZuid-Holland Noord
GGD Hollands Midden vestiging Leiden Postbus 121 2300 AC Leiden
[email protected] www.ggdhm.nl
november 2010
Voorschoten
Nieuwkoop
Gezondheid in beeld in Zuid-Holland Noord
Gezondheid in beeld in Zuid-Holland Noord
I.J.M. Paijmans C. Hanning I.G.A. Lottman N.J. Terpstra J.T. Tielen M.F. van Rossum J.M. Rijkelijkhuizen R. van Wijngaarden M. van Dooremaal M.J.J.C. Poos
Deze regionale Volksgezondheid Toekomst Verkenning is uitgevoerd door de GGD Hollands Midden, in samenwerking met het RIVM.
Ontwerp omslag: Tik design bv, Apeldoorn/Amsterdam Vormgeving binnenwerk: Studio aan de Werf, Utrecht Drukker: ZuidamUithof, Utrecht Een publicatie van GGD Hollands Midden Postbus 121 2300 AC Leiden Telefoon: (071) 516 33 33 www.ggdhm.nl Auteursrecht voorbehouden © GGD Hollands Midden, Leiden, 2010 Aan de totstandkoming van deze uitgave is de uiterste zorg besteed. Voor informatie die nochtans onvolledig of onjuist is opgenomen, aanvaarden redactie, auteurs en uitgever geen aansprakelijkheid. Voor eventuele verbeteringen van de opgenomen gegevens houden zij zich gaarne aanbevolen. Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand of openbaar gemaakt in enige vorm of op enige wijze hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen of enige andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de GGD Hollands Midden. Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikel 16b Auteurswet 1912 juncto het Besluit van 20 juni 1974, Stb. 351, zoals gewijzigd bij het Besluit van 23 augustus 1985, Stb. 471, en artikel 17 Auteurswet 1912, dient men de daardoor wettelijk verschuldigde vergoedingen te voldoen aan de Stichting Reprorecht, postbus 882, 1180 AW Amstelveen. Voor het overnemen van gedeelten uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16 Auteurswet 1912) dient men zich tot de uitgever te wenden.
I N H O UD
Inhoud Voorwoord
7
Kernboodschappen Zuid-Holland Noord 9 1
2
3
De regionale Volksgezondheid Toekomst Verkenning 19 1.1
Een regionale VTV voor Zuid-Holland Noord 19
1.2
Het VTV-model als uitgangspunt
1.3
Leeswijzer
Kenmerken van de bevolking in Zuid-Holland Noord 2.1
Inwoners van Zuid-Holland Noord
2.2
Sociaaleconomische status 31
2.3
Geloof 33
3.1
Levensverwachting en sterfte 38
3.2
Lichamelijke gezondheid 41
3.3
Psychische gezondheid
3.4
Sociale gezondheid
35
48
53
3.5
Ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid 62
3.6
Kwaliteit van leven en ziektelast
3.7
Verschillen in gezondheid tussen gemeenten
3.8
Trends in ziekten en aandoeningen in Nederland 71
64
67
Determinanten van gezondheid
75
4.1
Ingewikkelde relaties tussen determinanten en gezondheid
4.2
Stand van zaken belangrijke determinanten 77
4.3
Verschillen in determinanten tussen gemeenten in Zuid-Holland Noord
4.4 5
27
27
Hoe staat het met de gezondheid in Zuid-Holland Noord?
in Zuid-Holland Noord
4
23
25
76
102
De bijdrage van determinanten aan de ziektelast
105
Preventie en zorg in Zuid-Holland Noord 107 5.1
Preventie in Zuid-Holland Noord 108
5.2
Vaccinaties en screening in Zuid-Holland Noord 123
5.3
Aanbod en gebruik curatieve gezondheidszorg in Zuid-Holland Noord
5.4
131
Maatschappelijke ondersteuning en zorg voor kwetsbare groepen in Zuid-Holland Noord
5.5
141
Verschillen in zorggebruik en zorgaanbod tussen gemeenten in Zuid-Holland Noord
150
5
GEZONDHEI D IN BEEL D I N Z UI D - H OL L AN D NOOR D
6
7
Verschillen in gezondheid in Zuid-Holland Noord 6.1
Sociaaleconomische status 156
6.2
Etnische herkomst 162
De rol van gemeenten in lokaal gezondheidsbeleid 7.1
167
Landelijke en gemeentelijke verantwoordelijkheden voor publieke gezondheid
7.2 8
155
168
Regionaal en lokaal gezondheidsbeleid in Zuid-Holland Noord
Wat brengt de toekomst in Zuid-Holland Noord?
177
8.1
Veranderingen in de bevolkingsomvang en –samenstelling
8.2
Toekomstverkenning gezondheid in Zuid-Holland Noord 2009-2020
178
8.3
Toekomstverkenning zorggebruik in Zuid-Holland Noord 2009-2020
8.4
Ontwikkelingen in de gezondheidszorg
Literatuur, gegevensbronnen en websites Afkortingenlijst
190
197
214
Betrokkenen bij de samenstelling van Gezondheid in beeld in Zuid-Holland Noord Verantwoording
217
218
Bijlage 1 Referentiekader voor aanpak sociaaleconomische gezondheidsverschillen
219
Bijlage 2 Taken vanuit de Wet publieke gezondheid 221 Bijlage 3 Sterfte voor een aantal belangrijke ziekten in Hollands Midden en in Nederland
6
173
223
180 188
VO O RWO O R D
Voorwoord Gezondheid in beeld in Zuid-Holland Noord Voor u ligt het rapport ‘Gezondheid in beeld in Zuid-Holland Noord’. Het rapport bevat gegevens en beleidsinformatie over de gezondheid van de inwoners van Zuid-Holland Noord en is onderdeel van een regionale Volksgezondheid Toekomst Verkenning (VTV). Naast deze rapportage ‘Gezondheid in beeld in Zuid-Holland Noord’ omvat de regionale VTV de rapportage ‘Kernboodschappen voor lokaal gezondheidsbeleid in Zuid-Holland Noord’ en informatie onder het menu ‘Gezonde Gemeente’ op de GGD-website. Deze beide onderdelen zullen later verschijnen. Een regionale VTV is bedoeld om gemeenten aanknopingspunten te bieden voor het ontwikkelen en uitvoeren van het lokale gezondheidsbeleid en vormt daarmee de opmaat voor de nieuwe vierjarige preventiecyclus. Dit rapport geeft antwoord op vele vragen zoals: Wat zijn de belangrijkste gezondheidsproblemen in mijn gemeente? Welke factoren spelen bij óns een rol? Waarin verschilt de regio Zuid-Holland Noord met Nederland? Hoe is de leeftijdsopbouw en hoe zal deze in de toekomst zijn? Wat is de verhouding tussen gezond en ongezond? Hoe zal de zorgvraag in Zuid-Holland Noord zich gaan ontwikkelen? Komen bepaalde ziekten meer voor dan elders? Welke soorten zorg moeten er beschikbaar zijn? Op welke wijze kan preventie bijdragen aan gezondheid? Het goede nieuws is dat de inwoners van Zuid-Holland Noord relatief gezond zijn. Toch staat de regio voor een uitdaging. De gezondheid wordt bedreigd door een toename van ongezonde leefgewoonten zoals overmatig alcoholgebruik en onvoldoende bewegen. Een integrale aanpak in zowel preventie als zorg is noodzakelijk om deze gezondheidsbedreigingen het hoofd te bieden. Daarnaast zal de zorgvraag door de vergrijzing en door uitbreiding van medische behandelmogelijkheden blijven stijgen. Dit vereist tijdige anticipatie. Uiteraard doen gemeenten en vele organisaties al het nodige aan preventie en zijn niet alle gegevens nieuw. Het rapport biedt nieuwe aanknopingspunten en benadrukt de laatste inzichten voor wat betreft integraal volksgezondheidsbeleid. ‘Gezondheid in beeld in Zuid-Holland Noord’ is tot stand gekomen door de inspanning van de GGD Hollands Midden, de Federatie Preventieve Gezondheidszorg Zuidwest Nederland en het RIVM. In het rapport is actuele informatie over de gezondheid en zorg in Zuid-Holland Noord bijeen gebracht en geanalyseerd. Het rapport is daarmee een waardevol document voor de beleidsmakers en bestuurders van Zuid-Holland Noord. Wij hopen dat dit rapport voldoende bouwstenen aandraagt voor een goed regionaal beleid, zodat de gezondheid en zorg in Zuid-Holland Noord op een hoog peil worden gehouden. Leiden, november 2010 Sjaak de Gouw, Directeur GGD Hollands Midden, Leiden
7
K E RN B O O DS C H A P P E N ZUI D- H O L L A N D N O O RD
Kernboodschappen Zuid-Holland Noord Deze regionale Volksgezondheid Toekomst Verkenning (VTV) beschrijft de gezondheidssituatie in de regio Zuid-Holland Noord. Samen met de regio Midden-Holland vormt Zuid-Holland Noord de GGD-regio Hollands Midden.
Sterfte, ziekte en gezondheid in Zuid-Holland Noord De inwoners in Hollands Midden leven langer De levensverwachting in Hollands Midden1 is hoger dan in heel Nederland. Mannen worden gemiddeld 78,8 jaar en vrouwen 82,7 jaar, dat is zowel voor mannen als voor vrouwen hoger dan het Nederlands gemiddelde. Ook voor sterfte is de situatie in Hollands Midden gunstiger vergeleken met heel Nederland. De belangrijkste doodsoorzaken zijn kanker en hart- en vaatziekten, voor beide is de sterfte in Hollands Midden lager dan in heel Nederland. Hoewel de totale levensverwachting in Nederland stijgt, daalt de levensverwachting in goede gezondheid en de levensverwachting zonder beperkingen. Deze trend is ook in Hollands Midden zichtbaar. We leven dus langer met aandoeningen en/of beperkingen. Coronaire hartziekten, beroertes, angst- en depressiestoornissen leiden tot grootste ziektelast in de samenleving De ziektelast in een samenleving wordt vooral bepaald door de ziekten waaraan men vroegtijdig overlijdt en/of ziekten die de kwaliteit van leven sterk aantasten. Coronaire hartziekten en beroertes staan bovenaan de lijst van de top tien van ziekten met de grootste ziektelast. Op de derde en vierde plaats staan angststoornissen en depressies. Deze leveren een grote bijdrage aan de ziektelast omdat ze voor veel verlies van kwaliteit van leven zorgen. Ook diabetes, longkanker, COPD, artrose en dementie komen in de top tien voor. Leefstijlfactoren die van grote invloed zijn op het ontstaan van deze ziekten zijn roken, ongezonde voeding, onvoldoende beweging en overmatig alcoholgebruik. Veel mensen hebben angst- en/of depressieve klachten In 2009 rapporteert ruim een derde van de inwoners van Zuid-Holland Noord van 19 jaar en ouder een matig tot hoog risico op een angst- en/of depressiestoornis. Op basis van landelijke onderzoeken en zorgregistraties wordt geschat dat ongeveer één op de vijf volwassenen van 19 tot en met 64 jaar in Zuid-Holland Noord lijdt aan een psychische stoornis. Het gebruik van antidepressiva is in Zuid-Holland Noord in de periode 2001-2006 gestegen, net als in heel Nederland. Het gebruik van antidepressiva is vergelijkbaar met het landelijk gemiddelde.
1
Cijfers over levensverwachting en sterfte zijn sinds 2006 alleen beschikbaar op het niveau van Hollands Midden. Er kunnen voor deze onderwerpen dus geen specifieke uitspraken gedaan worden over de subregio’s Zuid-Holland Noord en Midden-Holland. Om deze reden wordt in deze alinea alleen gesproken over Hollands Midden.
9
GEZONDHEI D IN BEEL D I N Z UI D - H OL L AN D NOOR D
Veel volwassenen en ouderen in Zuid-Holland Noord zijn eenzaam Ruim een derde van de volwassenen tot en met 64 jaar en 41% van de ouderen in Zuid-Holland Noord is matig tot ernstig eenzaam. Eenzaamheid komt het meeste voor onder 75-plussers (46%). Van de volwassenen zijn mannen vaker eenzaam dan vrouwen, echter bij ouderen zijn vrouwen vaker eenzaam. Zuid-Holland Noord vergrijst snel De komende tien jaar zal de bevolking in Zuid-Holland Noord groeien met 2,1% tot ruim 530.000 inwoners. Daarbij verandert vooral de samenstelling van de bevolking. Het percentage 65-plussers zal in deze periode stijgen van 14 naar 20%. Mede door de vergrijzing zal het aantal (éénpersoons)huishoudens toenemen en zal de beroepsbevolking afnemen. De toenemende vergrijzing en daardoor ook de toename van het aantal mensen met een chronische aandoening heeft gevolgen voor het zorggebruik. In Zuid-Holland Noord zal het zorggebruik in de verpleging, de thuiszorg en de verzorging in de periode 2010-2020 naar schatting met meer dan 30% toenemen. Ook het gebruik van huisartsenzorg zal stijgen, namelijk met 13 tot 20%.
Aanbevelingen De toename van de levensverwachting en de vergrijzing zullen zorgen voor een toename van het aantal oudere mensen met één of meer chronische ziekten. Richt aandacht ook op verbetering kwaliteit van leven van chronisch zieken Naast het voorkómen van chronische aandoeningen is het ook belangrijk in te zetten op gezondheidswinst en kwaliteit van leven voor mensen met chronische aandoeningen, bijvoorbeeld door samenwerking tussen preventie, welzijn en zorg en het bieden van voorzieningen waardoor mensen met beperkingen kunnen blijven deelnemen aan de samenleving. Multimorbiditeit vraagt om multidisciplinariteit en patiëntgerichte zorg. De huisarts vervult daarin een belangrijke rol en financieringssystemen moeten daarop worden afgestemd. De vraag naar huisartsenzorg, thuiszorg, verpleging en verzorging zal sterk toenemen. Gemeenten en aanbieders van deze vormen van zorg zullen hierop moeten anticiperen.
Factoren die de gezondheid beïnvloeden Overgewicht in Zuid-Holland Noord een groeiend probleem Overgewicht neemt in Zuid-Holland Noord snel toe met het stijgen van de leeftijd: van 7% bij peuters naar 45% bij volwassenen en 56% bij ouderen. Tot ongeveer 13 jaar hebben meisjes vaker overgewicht dan jongens, daarna is dit omgekeerd. Vrouwen hebben vaker obesitas (ernstig overgewicht) dan mannen. Hoewel landelijk het percentage volwassenen met overgewicht lijkt te stabiliseren, stijgt dit in Zuid-Holland Noord
10
K E RN B O O DS C H A P P E N ZUI D- H O L L A N D N O O RD
nog steeds. Het percentage volwassenen met obesitas is in Zuid-Holland Noord stabiel, terwijl dit landelijk juist stijgt. Het percentage jongeren met overgewicht lijkt te dalen in de regio. Veel volwassenen in Zuid-Holland Noord gedragen zich ongezond Bijna een kwart van de volwassenen in Zuid-Holland Noord rookt en 30% voldoet niet aan de norm voor verantwoord alcoholgebruik. De helft van de volwassenen beweegt te weinig, 70% van de volwassenen eet onvoldoende groente en driekwart onvoldoende fruit. Van deze leefstijlfactoren vormt roken de belangrijkste oorzaak van gezondheidsverlies. Ook de ongezonde leefstijl van jongeren baart zorgen Onder jongeren in Zuid-Holland Noord is het alcoholgebruik en het overmatig alcoholgebruik hoog. De helft van de 12- tot en met 15-jarigen heeft ervaring met alcohol. Van alle 12- tot en met 17-jarige jongeren heeft meer dan een derde recent vijf of meer glazen alcohol gedronken bij één gelegenheid. Eén op de vijf jongeren in Zuid-Holland Noord rookt, acht op de tien bewegen te weinig en meer dan de helft eet te weinig groente en fruit. Jongeren vrijen de eerste keer vaak onveilig. Een kwart van de jongeren in ZuidHolland Noord gebruikte bij de eerste keer geslachtsgemeenschap geen condoom en één op de acht jongeren gebruikte geen enkele vorm van anticonceptie. Een kwart van de jongeren in Zuid-Holland Noord loopt risico op gehoorschade als gevolg van het luisteren naar harde muziek. Ongezond binnenmilieu oorzaak van gezondheidsklachten In Zuid-Holland Noord wordt in meer dan de helft van de woningen de huiskamer niet voldoende geventileerd en in meer dan een derde van de slaapkamers is de ventilatie onvoldoende. De meest voorkomende klachten bij een ongezond binnenmilieu zijn problemen met de luchtwegen en hoofdpijn. Goed ventileren en bij de bouw rekening houden met gezondheid zijn essentieel om de binnenmilieukwaliteit op peil te houden. Dit geldt voor woningen, maar ook voor scholen en werkruimten. Fijn stof en geluidshinder beïnvloeden gezondheid negatief Fijn stof is één van de belangrijkste milieufactoren die de gezondheid van inwoners negatief kan beïnvloeden. Gezondheidseffecten zijn onder andere verergering van luchtwegaandoeningen en verergering van klachten gerelateerd aan hart- en vaatziekten. Vooral langs snelwegen en drukke stadswegen lopen mensen met gevoelige luchtwegen gezondheidsrisico’s. Van de volwassenen (tot 65 jaar) in Zuid-Holland Noord ondervindt bijna een kwart ernstige geluidshinder in de directe woonomgeving. De grootste veroorzakers hiervan zijn brommers/scooters, vliegtuigen en ander verkeer. Gezondheidseffecten van geluidshinder zijn slaapverstoring en hypertensie.
11
GEZONDHEI D IN BEEL D I N Z UI D - H OL L AN D NOOR D
Aanbevelingen Het bevorderen van gezondheid is breder dan het verbeteren van de leefstijl van individuele burgers. Om mensen te stimuleren zich gezond te gedragen, moeten ook de fysieke en sociale omgeving daar optimaal toe uitnodigen. De hierbij betrokken beleidsterreinen moeten samenwerken om de gezondheid te verbeteren. Samenwerking tussen deze sectoren binnen de overheid wordt integraal gezondheidsbeleid genoemd. Private partijen, zoals het bedrijfsleven, zijn ook belangrijke actoren om mee samen te werken. Investeer in een gezonde leefomgeving De inrichting van een wijk kan bijdragen aan de gezondheid van burgers. De aanleg van fietspaden en de aanwezigheid van groenvoorzieningen zijn van invloed op het gedrag van burgers. Een toegankelijke, veilige wijk nodigt uit tot meer bewegen en leidt tot minder ongevallen. De makkelijkste manier om te komen tot een gezonde leefomgeving is door al bij de bouw rekening te houden met gezondheid. De keuze voor gezonde en ongezonde producten wordt het meest effectief beïnvloed door maatregelen die ingrijpen op de beschikbaarheid (denk bijvoorbeeld aan vergunningenbeleid snackkar bij scholen) en betaalbaarheid van producten. Betrek de sociale omgeving, zoals het gezin, mantelzorgers en de school Ook de sociale omgeving van het individu moet worden betrokken bij het bevorderen van een gezonde leefstijl. Zo kunnen ouders bijvoorbeeld het beweeggedrag van kinderen stimuleren door middel van lidmaatschap van een sportvereniging, buiten spelen en fietsen naar school. Bij alcohol en roken speelt de invloed van leeftijdsgenoten een grote rol. Het is daarom belangrijk in te zetten op het omgaan met sociale druk. Het gezin is de plek waar vroeg in de ontwikkeling een goede leefstijl kan worden aangeleerd. De Centra voor Jeugd en Gezin kunnen ouders adviseren over het ontwikkelen van een gezond leefpatroon, ondermeer in cursussen opvoedingsondersteuning. Ook kunnen digitale media worden ingezet, zoals een website voor opvoeders, om gezond gedrag binnen het gezin te stimuleren. Gebruik de schoolsetting als aanknopingspunt voor educatie, het geven van het goede voorbeeld (voorbeeldgedrag van docenten en ‘peers’) en het stimuleren van een gezond schoolklimaat (regelgeving, handhaving, normen, sociale veiligheid). Ook kunnen via de school ouders bereikt worden. Het regionale loket Gezond op School biedt handvatten om op school structureel aandacht te besteden aan gezondheid (www.gezondopschoolhm.nl). Zorg ervoor dat mantelzorgers en maatschappelijke organisaties sociale steun kunnen blijven geven. Sociale steun leidt tot een betere psychische gezondheid en minder eenzaamheid. Weinig steun kan daarentegen leiden tot het ontstaan van een depressie, burnout en verhoging van het ziekteverzuim.
12
K E RN B O O DS C H A P P E N ZUI D- H O L L A N D N O O RD
Zoek samenwerking met de private sector Samenwerking tussen overheid en het bedrijfsleven wordt publiek-private samenwerking genoemd. Het bedrijfsleven is een belangrijke partner om zowel individueel gedrag te veranderen als om structurele veranderingen in de omgeving van mensen aan te brengen die de gezondheid kunnen bevorderen. Een voorbeeld van actieve betrokkenheid van het bedrijfsleven is de integrale lokale aanpak ‘Jongeren Op Gezond Gewicht’, gebaseerd op de Franse EPODE-methode. Motieven van het bedrijfsleven om te participeren in maatschappelijke projecten zijn: commerciële motieven op korte of lange termijn, imagoverbetering van het bedrijf of product, betere gezondheid van de werknemers en dus vermindering van het ziekteverzuim en toename van de inzetbaarheid en arbeidsproductiviteit. Tot slot willen sommige bedrijven actief bepaalde normen en waarden uitdragen. Anticipeer op nieuwe media Mensen laten zich steeds meer informeren door de (sociale) media. Via de televisie en internet komen zij aan informatie over gezondheid en risicofactoren en via sociale media als twitter en hyves delen zij hun mening hierover. De campagne over HPV-vaccinatie en de H1N1-virus (Mexicaanse griep) liet zien hoe groot de invloed hiervan was op de beeldvorming en op de uiteindelijke deelname. Betrek bij de voorlichting ook scholen en huisartsen, volg de sociale media sites actief en wees daarop aanwezig.
Kwetsbare burgers Duidelijke sociaaleconomische gezondheidsverschillen in Zuid-Holland Noord Inwoners van Zuid-Holland Noord met een lage sociaaleconomische status (ses) hebben een minder gunstige gezondheidssituatie dan mensen met een hoge ses. Deze verschillen zijn hardnekkig: ondanks het gevoerde landelijke en lokale gezondheidsbeleid zijn ze de afgelopen jaren niet kleiner geworden. Uit de landelijke Volksgezondheid Toekomst Verkenning (VTV, Van der Lucht & Polder, 2010) blijkt dat laagopgeleide mensen gemiddeld zes tot zeven jaar eerder overlijden dan hoogopgeleiden. Ook leven hoogopgeleide mensen gemiddeld 17 jaar langer zonder beperkingen. Regionale cijfers laten zien dat in Zuid-Holland Noord zowel de (ervaren) fysieke als psychische gezondheid voor mensen met een lage sociaaleconomische status minder gunstig is. Een deel van de gezondheidsverschillen kan verklaard worden door een hogere blootstelling aan gezondheidsrisico’s, door bijvoorbeeld slechtere woonomstandigheden en belastender arbeidsomstandigheden, maar de verschillen zijn ook het gevolg van ongezonde leefgewoonten. Inwoners met een lage ses hebben minder gezonde voedingsgewoonten en roken meer dan inwoners met een hoge ses. Inwoners met een lage ses bezoeken vaker de huisarts en gebruiken meer thuiszorg en mantelzorg. Niet-westerse allochtonen vormen een kwetsbare groep, evenals laagopgeleiden. Niet-westerse allochtonen hebben een minder goede (ervaren) fysieke en psychische gezondheid. Dit verschil is slechts gedeeltelijk te verklaren door de gemiddeld lagere
13
GEZONDHEI D IN BEEL D I N Z UI D - H OL L AN D NOOR D
sociaaleconomische status van allochtonen: ook de etnische achtergrond zélf houdt verband met de (ervaren) gezondheid. Cumulatie van problemen verhoogt risico op sociale uitsluiting Burgers met een slechte lichamelijke en psychische gezondheid, in combinatie met financiële problemen en uitkeringsgerechtigd of werkloos zijn, hebben een grote kans op sociale uitsluiting. Dit kan in het uiterste geval leiden tot thuis- en dakloosheid. In Zuid-Holland Noord zijn ongeveer 4.000 personen afhankelijk van intensieve geestelijke gezondheidszorg, verslavingszorg en/of van de maatschappelijke opvang. Dit is 1,2% van de bevolking. Aantal slachtoffers huiselijk geweld hoger dan cijfers laten zien In Zuid-Holland Noord heeft 3% van de ouderen en 8% van de jongere volwassenen aangegeven ooit slachtoffer te zijn geweest van huiselijk geweld. Hier is sprake van een onderschatting; het werkelijke aantal slachtoffers is naar verwachting bijna twee keer zo hoog. Landelijke cijfers uit 2005 wijzen uit dat in Nederland naar schatting bijna 3% van de kinderen wordt mishandeld. In Zuid-Holland Noord zou het dan gaan om ongeveer 3.600 kinderen.
Aanbevelingen Maak werk van het terugdringen van sociaaleconomische gezondheidsverschillen Kiezen voor een samenleving waarin alle mensen -ongeacht hun sociaaleconomische status- volwaardig kunnen deelnemen, vraagt om extra aandacht voor kwetsbare burgers. Door in te zetten op randvoorwaarden als een veilige woonomgeving, goede woningen, zorgen voor werk, voorkómen van schooluitval, sociale cohesie in de buurt en vermindering van overlast kunnen verschillen in gezondheid tussen rijk en arm verminderd worden. Maak gebruik van het referentiekader dat de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) samen met het veld heeft ontwikkeld om effectief lokaal beleid op te stellen ter vermindering van gezondheidsverschillen in achterstandswijken (bijlage 1). Kies voor een gecombineerde aanpak van meerdere risicofactoren tegelijkertijd. Juist de mensen met meerdere risicofactoren lopen het grootste risico op ziekte en sterfte. Kies voor een wijkgerichte benadering. Een wijkgerichte benadering kenmerkt zich onder andere door het formuleren van veranderingen in overleg met de burger en het opzetten en onderhouden van netwerken om zodoende preventie, welzijn en zorg te verbinden. Voorkom sociale uitsluiting Met de komst van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) in 2007 is de Openbare Geestelijke Gezondheidszorg (OGGZ) als apart beleidsterrein beschreven. Dit heeft gemeenten een nieuwe impuls gegeven om een visie te vormen en beleid te maken voor de meest kwetsbaren. Hoewel de afgelopen jaren al veel is bereikt, is er
14
K E RN B O O DS C H A P P E N ZUI D- H O L L A N D N O O RD
ook een aantal aandachtspunten. Zo is er de noodzaak om te komen tot een breder perspectief waarbij aandacht is voor vroeginterventie én preventie van terugval. Het Centrum voor Jeugd en Gezin kan een belangrijke rol spelen in het in een vroeg stadium signaleren en aanbieden van (praktische, langdurige en laagdrempelige) ondersteuning aan gezinnen met psychosociale, financiële en gezondheidsproblemen. Preventie van terugval kan door te investeren in nazorg en rehabilitatie van mensen die langdurig zorgafhankelijk zijn door bijvoorbeeld inzet van ervaringsdeskundigheid, toeleiding naar werk en scholing, en dagbesteding. Het realiseren van zogenaamde Maatschappelijke Steun Systemen (MSS) kan hierbij behulpzaam zijn. Hierin werken gemeenten, zorg- en maatschappelijke instellingen samen met de cliënten om tot een zinvolle en vraaggerichte dagbesteding van de cliënt te komen. Ook het aansluiten bij een website als www.jekuntmeer.nl kan hierbij zinvol zijn. Integrale aanpak huiselijk geweld Huiselijk geweld heeft gevolgen voor de daders, slachtoffers en omstanders. Daarnaast lijkt er een sterk verband te zijn tussen middelengebruik, vooral alcohol, en huiselijk geweld. Het gaat om kwetsbare groepen die elkaar in veel gevallen overlappen. De komst van het Veiligheidshuis, een regionaal samenwerkingsverband tussen verschillende veiligheidspartners, maakt dat er in verschillende, nu nog losstaande ketens, relaties met zorg gelegd moeten worden: jeugd, huiselijk geweld, veiligheid en OGGZ. De aanpak van OGGZ waaronder huiselijk geweld, zou nog effectiever zijn als er in deze ketens een samenhangende aanpak tussen de beleidsterreinen onderwijs, sociale zaken en veiligheid tot stand zou komen.
Preventie en zorg in Zuid-Holland Noord Groot aanbod leefstijlinterventies, maar nog onvoldoende inzicht in bereik en effectiviteit In de regio Zuid-Holland Noord is een groot aanbod van interventies gericht op leefstijlverandering. Vanuit het besef dat het aanbod versnipperd is, wordt er door aanbieders van zowel de collectieve preventie als vanuit de zorg gewerkt aan een betere samenwerking op de diverse leefstijlthema’s. Ook is er aandacht voor de mogelijkheden om door middel van de wetgeving en aanpassing van de fysieke omgeving leefstijlverandering tot stand te brengen. Net als elders in Nederland is er nog meer onderzoek nodig naar bereik en effectiviteit van de uitgevoerde gezondheidsbevorderende maatregelen. Jeugdgezondheidszorg richt zich steeds meer op risicotaxatie- en management De overheid heeft de plicht een gezonde en veilige omgeving te creëren voor kinderen en zorg te dragen voor voldoende voorzieningen om dit mogelijk te maken (universele rechten van het kind). Dit doet zij o.a. via de Jeugdgezondheidszorg (JGZ), gericht op alle jeugdigen van -9 maanden tot en met 18 jaar en hun ouders/verzorgers, alsmede
15
GEZONDHEI D IN BEEL D I N Z UI D - H OL L AN D NOOR D
intermediaire doelgroepen zoals scholen en kindercentra. Gemeenten zijn verantwoordelijk voor het kader en randvoorwaarden en de JGZ is verantwoordelijk voor de inhoud en uitvoering. Naast het verkleinen van risico’s bij het kind door vaccinatie en screening, richt de JGZ zich steeds meer op systematische en efficiënte risicotaxatieen management, door bijvoorbeeld interdisciplinaire samenwerking in het Centrum voor Jeugd en Gezin. Het bereik van de Jeugdgezondheidszorg (0 tot 19 jaar) is in de regio Zuid-Holland Noord hoger dan 95%. Goede beschikbaarheid van voorzieningen in Zuid-Holland Noord De voorzieningen voor de (gezondheids)zorg in Zuid-Holland Noord zijn in voldoende mate aanwezig en over het algemeen goed bereikbaar. Zo behoort de reistijd naar de huisarts, net als elders in de Randstad, tot de kortste van Nederland. Tevens is het percentage spoedeisende ambulanceritten in de regio Hollands Midden dat binnen 15 minuten is uitgevoerd het hoogste van Nederland. Steeds meer samenwerking binnen de curatieve zorg en met preventie In Zuid-Holland Noord werken zorgpartijen aan verbeterde samenwerking en ketenvorming op het gebied van geïntegreerde eerstelijnszorg. Geïntegreerde eerstelijnszorg wordt gedefinieerd als het samenhangend aanbod van eerstelijnszorg en -diensten dat algemeen van aard, direct toegankelijk en direct beschikbaar is in de woonomgeving van de zorgvrager. De Stuurgroep Geïntegreerde Eerstelijnszorg en Public Health heeft een breed gedragen visie op geïntegreerde eerstelijnszorg ontwikkeld. De stuurgroep, waarin onder andere beroepsbeoefenaren in de eerstelijnszorg, LUMC, zorgverzekeraar, GGD, Reos Zorg en zorgvragers participeren, ziet het als haar taak deze visie uit te dragen naar de regio en te stimuleren dat het gestelde doel wordt bereikt. Preventie en met name de afstemming tussen geïndiceerde en selectieve preventie is een belangrijk thema voor de stuurgroep.
Aanbevelingen Meer onderzoek naar de effectiviteit van interventies De afgelopen jaren is, ook in Nederland, onderzoek gedaan naar de effecten van preventie. Hierdoor is al meer inzicht verkregen in de effectiviteit van maatregelen. Er moet echter nog meer helderheid komen over welke interventies tot welke gezondheidseffecten leiden. Ook zal er geïnvesteerd moeten worden in het certificeren van veelgebruikte interventies. Dit laatste gebeurt bij het Centrum Gezond Leven van het RIVM. Een belangrijke vervolgstap is om van de effectief gebleken interventies te toetsen of ze ook in de praktijk uitvoerbaar zijn en werken. Hiertoe zullen instellingen, ook in de eigen regio, de implementatie en het bereik van interventies beter moeten gaan registreren. Preventie in de eerste lijn kan veel gezondheidswinst opleveren Gezondheidsbevorderende interventies in de eerstelijnszorg, bij mensen met een verhoogd risico, zijn effectief in het bevorderen van gezond gedrag. Het gaat onder andere om de ondersteuning bij het stoppen met roken, begeleiding bij afvallen en
16
K E RN B O O DS C H A P P E N ZUI D- H O L L A N D N O O RD
online-coaching bij minder drinken. Hier valt nog een wereld te winnen, want het aanbod en bereik zijn tot nu toe vaak heel laag waardoor de totale effecten tegenvallen. Opname van geïndiceerde preventie in het basispakket, zoals het College voor zorgverzekeringen (CVZ) heeft geadviseerd, zal naar verwachting leiden tot een toename in aanbod en bereik. GGD en gemeenten kunnen hierbij een rol spelen. Zij weten waar en hoe risicogroepen te bereiken zijn, zodat zij toegeleid kunnen worden naar de zorg. Zo kan er tevens betere afstemming ontstaan tussen verzekerde zorg en het lokale gezondheidsbeleid.
De rol van gemeenten in het gezondheidsbeleid Gemeenten zijn verplicht elke vier jaar een nota lokaal gezondheidsbeleid vast te stellen. Daarin staan ook de verplichte taken beschreven die gemeenten en GGD uitvoeren in het kader van de Wet publieke gezondheid (Wpg). Om de goede gezondheidspositie in Zuid-Holland Noord te behouden is het belangrijk deze taken te blijven uitvoeren. Deze regionale VTV is een belangrijke eerste stap op weg naar de volgende cyclus van de nota’s lokaal gezondheidsbeleid. De landelijke nota volksgezondheid van VWS geldt als kader. Daarin zullen opnieuw de speerpunten overgewicht, roken, schadelijk alcoholgebruik en depressie een plek krijgen. Nieuw is het speerpunt seksualiteit. De GGD zal gemeenten adviseren bij de totstandkoming van de nieuwe nota’s. Ter ondersteuning van gemeenten lanceert het Centrum Gezond Leven van het RIVM in november 2010 de handreiking Gezonde Gemeente die digitaal beschikbaar komt via www.loketgezondleven.nl. In aanvulling daarop zal de GGD Hollands Midden ook actuele regionale informatie ontsluiten via een apart menu ‘gezonde gemeente’ op de eigen website www.ggdhm.nl/gezondegemeente (beschikbaar vanaf begin 2011).
Aanbevelingen Onderstaande aanbevelingen zijn specifiek voor gemeenten geformuleerd met als doel input te geven voor het gezondheidsbeleid voor de komende jaren. Een aantal punten is eerder aan de orde geweest, maar juist op deze punten kan de gemeente verschil maken. Regierol gemeenten krachtig inzetten Gemeenten hebben een regierol op het vlak van collectieve preventie. Om de gezondheid van met name kwetsbare groepen te verbeteren, is het van belang deze rol krachtig in te zetten. Het lokale bestuur kan zowel intern de regie voeren over verschillende gemeentelijke afdelingen als over gesubsidieerde organisaties en andere externe partijen. Bij het ontwikkelen en vastleggen van gemeentelijk gezondheidsbeleid bevinden gemeenten zich in een netwerk van actoren: zorgaanbieders, zorgverzekeraars, welzijnsinstellingen, maatschappelijk werk, scholen en gemeentelijke sectoren.
17
GEZONDHEI D IN BEEL D I N Z UI D - H OL L AN D NOOR D
Zorg ervoor dat voor alle betrokkenen duidelijk is welke voordelen in afstemming en samenwerking zitten: terugdringen gezondheidsproblemen, verkleinen gezondheidsrisico’s, betere zorg- en diensverlening, terugdringen zorgvraag et cetera. Veel instellingen die actief zijn op het terrein van gezondheidsbeleid hebben elk hun eigen werkterrein, deskundigheid en cultuur. De gemeente heeft op sommige instellingen veel en op andere weinig invloed. Houd bij de invulling van de regiefunctie rekening met deze organisatorische verscheidenheid, met de verschillende deskundigheden en de noodzaak tot samenwerken. Integraal gezondheidsbeleid nodig om gezondheidsachterstanden te verminderen De verschillen in gezondheid tussen hoog- en laagopgeleiden zijn zeer hardnekkig. Laagopgeleiden hebben vaak te maken met een opeenstapeling van ongunstige factoren, zoals bijvoorbeeld een slechte woning, ongunstige woonomgeving, geen of ongezond werk, schulden en als gevolg van dit alles meer zorgen. Deze factoren worden beïnvloed door verschillende beleidsterreinen. Het is dus belangrijk dat meerdere sectoren, met name de sectoren actief op het terrein van de fysieke en sociale omgeving, samen beleid maken om gezondheidswinst te boeken bij mensen met een lage sociaaleconomische status. Dit moet leiden tot een integrale aanpak. Publiek-private samenwerking belangrijke pijler van integraal gezondheidsbeleid De private sector is een belangrijke partner om zowel individueel gedrag te veranderen als om structurele veranderingen in de leefwereld van mensen aan te brengen die gezondheid bevorderen. Bij samenwerking gaat het om het realiseren van zowel maatschappelijke als commerciële doelen: het dient tot wederzijdse meerwaarde te leiden, de zogenaamde win-win-situatie (NIGZ, 2001). Publiek-private samenwerking is één van de pijlers van ‘Jongeren Op Gezond Gewicht’: een geïntegreerde lokale aanpak om overgewicht bij kinderen en volwassenen terug te dringen gebaseerd op de Franse EPODE-methode. Verbind preventie en zorg Gemeenten kunnen in de preventie- en zorgketen actief aansturen op een verdergaande afstemming en samenwerking tussen de preventieve en curatieve zorg. Huisartsen kennen hun patiënten, zien ze regelmatig en zouden actiever betrokken kunnen worden in het vroegtijdig opsporen en behandelen van risicofactoren en ziekten. Gemeenten weten waar en hoe zij risicogroepen kunnen benaderen en kunnen met huisartsen afspraken maken over de toeleiding naar de zorg. Het opnemen van geïndiceerde preventie in het basispakket, zoals het College voor Zorgverzekeringen (CVZ) voor de speerpunten uit de landelijke nota volksgezondheid (overgewicht, diabetes, roken, alcohol en depressie) verduidelijkt heeft, zal naar verwachting leiden tot een toename in aanbod en bereik. Dit maakt een betere afstemming tussen preventie in de eerstelijnszorg en het lokale gezondheidsbeleid noodzakelijk.
18
D E R EGI ONAL E VO L K S G E ZO N DH E I D TO E KO MS T VE RK E N N I N G
1
De regionale Volksgezondheid Toekomst Verkenning
In een regionale Volksgezondheid Toekomst Verkenning (regionale VTV) worden lokale, regionale en landelijke gegevens over volksgezondheid en zorg verzameld, geanalyseerd en geïntegreerd. Dit gebeurt op vergelijkbare wijze als bij de landelijke VTV. In dit hoofdstuk worden de uitgangspunten (paragraaf 1.1) en het VTV-model (paragraaf 1.2) beschreven. Paragraaf 1.3 bevat een leeswijzer.
1.1
Een regionale VTV voor Zuid-Holland Noord
Gezondheidsbeleid: nauwe samenwerking tussen landelijke en lokale overheid Vaak merken mensen pas hoe belangrijk gezondheid is, op het moment dat ze iets mankeren. Wie gezond is, staat niet altijd stil bij het feit dat gezond zijn een basisvoorwaarde vormt voor geluk en onafhankelijkheid. Gezonde mensen doen mee; ze leveren een bijdrage aan de samenleving. Ook vanuit het perspectief van de overheid is gezondheid uiterst belangrijk. Een goede gezondheid is een voorwaarde voor een welvarend Nederland. Helaas heeft Nederland in dit opzicht zijn toppositie in Europa verloren. De (gezonde) levensverwachting van de bevolking is een belangrijke graadmeter voor de volksgezondheid. Hierbij scoort Nederland voor wat betreft de mannen hoog, maar voor vrouwen behoort Nederland tot de middenmoot van de EU-landen. Het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) streeft er naar om wat betreft volksgezondheid weer bij de top van Europa te gaan horen (Van der Lucht & Polder, 2010). Werken aan volksgezondheid is in Nederland een wettelijke taak van de landelijke en lokale overheid. Eén van de belangrijkste grondslagen hiervoor is de Wet publieke gezondheid (Wpg, zie bijlage 2). Op basis van deze wet hebben gemeenten specifieke taken op het gebied van gezondheidsbescherming, ziektepreventie en gezondheidsbevordering en spelen gemeenten een centrale rol in de ontwikkeling en uitvoering van gezondheidsbeleid (zie ook hoofdstuk 7). Zij worden bij de uitvoering van deze taken ondersteund door de landelijke overheid. In 2002 is de verhouding tussen landelijke en lokale overheid vastgelegd in een vierjarige preventiecyclus (figuur 1.1). In deze cyclus stelt de rijksoverheid eens per vier jaar beleidsprioriteiten vast die de kaders vormen voor het lokale gezondheidsbeleid van gemeenten. De Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) toetst dit beleid en geeft daarmee input voor zowel landelijke als lokale koerswijzigingen. Epidemiologische analyse als basis voor gezondheidsbeleid Een gedegen epidemiologische analyse van de gezondheidssituatie van de bevolking is de basis voor het gezondheidsbeleid. Als onderdeel van de preventiecyclus maakt het RIVM iedere vier jaar een landelijke VTV in opdracht van het ministerie van VWS; de vijfde editie is in maart 2010 verschenen (‘Van Gezond naar Beter’, Van der Lucht & Polder, 2010). De VTV biedt op basis van continue verzameling, bewerking en actualise-
19
GEZONDHEI D IN BEEL D I N Z UI D - H OL L AN D NOOR D
979 6WDQGYDQ]DNHQHQRQWZLNNHOLQJHQ 9RONVJH]RQGKHLG
3UHYHQWLHF\FOXV ,*= 6WDDWYDQGHRSHQEDUH *H]RQGKHLGV]RUJ
:HW SXEOLHNHJH]RQGKHLG
5LMNVQRWD 3ULRULWHLWHQYRRUFROOHFWLHYH SUHYHQWLH
*HPHHQWHOLMNHQRWD¶V /RNDDOJH]RQGKHLGVEHOHLG
Figuur 1.1: De vierjarige preventiecyclus voor Nederlands gezondheidsbeleid.
ring van gezondheidsinformatie inzicht in de gezondheid van Nederland. De resultaten daarvan zijn tevens terug te vinden in het Nationaal Kompas Volksgezondheid en de Nationale Atlas Volksgezondheid (www.nationaalkompas.nl en www.zorgatlas.nl). De VTV sluit steeds beter aan bij de beleidsvragen van de overheid, zo worden op basis van de VTV landelijke beleidsprioriteiten geformuleerd. Dit succes is mede te danken aan de goed gedefinieerde rol en positie van de VTV binnen de preventiecyclus (figuur 1.1). Met de komst van de preventiecyclus in 2002, zijn gemeenten wettelijk verplicht om iedere vier jaar een lokale nota gezondheidsbeleid te maken. De nota dient een epidemiologische analyse te bevatten van de gezondheidstoestand van de bevolking. De verantwoordelijkheid voor deze epidemiologische analyse wordt door gemeenten meestal bij de GGD neergelegd. Zo hebben GGD’en een belangrijke rol bij de vertaling van landelijk gezondheidsbeleid naar lokaal gezondheidsbeleid. Deze regionale VTV is hierbij een belangrijk hulpmiddel. Immers, een regionale VTV integreert lokale, regionale en landelijke informatie over gezondheid en zorg in de volle breedte en voor de hele bevolking. Mede op basis van deze regionale VTV kunnen gemeenten in ZuidHolland Noord prioriteiten stellen in hun lokale gezondheidsbeleid. Monitoren van gezondheid in Zuid-Holland Noord De GGD Hollands Midden verzamelt in opdracht van de betrokken gemeenten informatie over verschillende doelgroepen en hun gezondheidstoestand. In de regio ZuidHolland Noord zijn vanaf 1998 periodiek en systematisch regionale gegevens verzameld over aspecten omtrent de gezondheid en determinanten die de gezondheid beïnvloeden (zie Literatuur, gegevensbronnen en websites). Hiermee wordt beoogd om zo samenhangend en toegankelijk mogelijk gegevens over volksgezondheid in de regio te presenteren. Op den duur geeft een monitor ook een beeld van ontwikkelingen in
20
D E R EGI ONAL E VO L K S G E ZO N DH E I D TO E KO MS T VE RK E N N I N G
de tijd en kan gezondheidsbeleid worden geëvalueerd. Binnen de gezondheidsmonitor in Zuid-Holland Noord worden verschillende doelgroepen onderscheiden: jeugd en jongeren van 0 tot en met 18 jaar; volwassenen van 19 tot en met 64 jaar; ouderen van 65 jaar en ouder. Bij het verzamelen van gegevens wordt veelal gebruik gemaakt van gezondheidsenquêtes, maar ook van registraties van de GGD (zoals van de jeugdgezondheidszorg en de infectieziektebestrijding). Tevens kunnen andere instellingen en landelijke onderzoeken een bron zijn van gezondheidsgegevens. De resultaten uit de gezondheidsmonitor worden gepresenteerd in factsheets en de cijfers worden ingevoerd in de Gezondheidsatlas van de regio Hollands Midden (www.gezondheidsatlashollandsmidden.nl). In deze regionale VTV zijn de meest recente resultaten uit de monitor opgenomen en is tevens aandacht besteed aan ontwikkelingen in de tijd. Een regionale VTV voor Zuid-Holland Noord: meer samenhang en afstemming De waarde van de onderzoeksgegevens van de GGD Hollands Midden kan nog verder vergroot worden. Enerzijds kan dit door gebruik te maken van andere gegevensbronnen, zoals landelijke onderzoeksdata en informatie van regionale (keten)partners. Anderzijds kan een samenhang aangebracht worden tussen onderzoeksgegevens en daaruit voortvloeiende beleidsadviezen, zoals ook in de landelijke VTV het geval is. Om deze meerwaarde op regionaal niveau mogelijk te maken, heeft het RIVM in samenwerking met de GGD Hart voor Brabant, de GGD West-Brabant en de Academische Werkplaats Tranzo het concept van de regionale VTV ontwikkeld (Van Bon-Martens et al., 2006). Dit concept is door gemeenten en zorgaanbieders goed ontvangen, het ondersteunt hen bij het maken van strategische beleidskeuzes (Jeeninga et al., 2008). Verschillende GGD-regio’s hebben inmiddels een regionale VTV opgesteld of maken plannen voor regionale VTV’s. Het RIVM stimuleert de totstandkoming hiervan door het aanbieden van advies en een toolkit (www.toolkitvtv.nl) als hulpmiddel bij het maken van een regionale VTV. Tijdens de ontwikkeling van deze regionale VTV is ook samengewerkt met drie andere GGD’en in Zuid-Holland: GGD Rotterdam-Rijnmond, GGD Zuid-Holland West en GGD Zuid-Holland Zuid. De meerwaarde van deze gezamenlijke aanpak schuilt in twee aspecten: ten eerste heeft iedere GGD bepaalde basisinformatie in de regionale VTV opgenomen. Dit komt de onderlinge vergelijkbaarheid van de regionale VTV’s ten goede en het maakt de regionale VTV’s interessanter voor zorgaanbieders die in meerdere GGD-regio’s werken. Ten tweede hebben GGD’en in opdracht van de Federatie Preventieve Gezondheidszorg Zuidwest Nederland gezamenlijk gegevens over zorgbehoefte en zorggebruik verzameld en geanalyseerd, waarbij zoveel mogelijk gebruik is gemaakt van landelijke databestanden. Tot nu toe waren deze gegevens in de regionale VTV’s van andere GGD’en beperkt meegenomen. Door de samenwerking op dit vlak is een inhoudelijke verdiepingsslag gemaakt, waar ook andere GGD’en gebruik van kunnen maken.
21
GEZONDHEI D IN BEEL D I N Z UI D - H OL L AN D NOOR D
Een regionale VTV voor Zuid-Holland Noord en een voor Midden-Holland Deze regionale VTV beschrijft de gezondheidssituatie in de regio Zuid-Holland Noord. Deze regio vormt samen met de regio Midden-Holland de GGD-regio Hollands Midden. Vanaf 1 januari 2006 zijn de GGD Zuid-Holland Noord en de GGD Midden-Holland gefuseerd tot de GGD Hollands Midden. Deze fusie-GGD bestaat uit twee locaties: een in Leiden voor de subregio Zuid-Holland Noord en een in Gouda voor de subregio Midden-Holland. Op het gebied van onder meer epidemiologie, beleid en gezondheidsbevordering wordt op verzoek van gemeenten subregionaal gewerkt. Om deze reden is besloten zowel voor Zuid-Holland Noord als voor Midden-Holland een regionale VTV te schrijven. Een tweede reden is dat in Midden-Holland in 2006 ook al een regionale VTV is verschenen: ‘Groeien in gezondheid’ (Treurniet et al., 2006). Dit rapport werd geschreven in opdracht van het Transmuraal Netwerk Midden-Holland, een samenwerkingsverband van zorgaanbieders in de regio. Ook voor de huidige regionale VTV heeft het Transmuraal Netwerk Midden-Holland door middel van een extra onderzoeksopdracht gevraagd aanvullende zorggegevens voor de regio Midden-Holland toe te voegen. De rapportages voor Zuid-Holland Noord en Midden-Holland zijn op elkaar afgestemd. Met betrekking tot opbouw en inhoud zijn ze nagenoeg gelijk. De tekst kan verschillen als de cijfers hiertoe aanleiding geven. Een ander verschil is dat de rapportage van Midden-Holland uitgebreider aandacht besteedt aan het huidige en toekomstige zorggebruik (hoofdstuk 5 en 8). De regionale VTV Zuid-Holland Noord heeft drie eindproducten De regionale VTV Zuid-Holland Noord bestaat - net als die van Midden-Holland - uit drie eindproducten: 1. Dit voorliggende rapport ‘Gezondheid in beeld in Zuid-Holland Noord’. Dit rapport bevat een beschrijving van de huidige gezondheidstoestand in Zuid-Holland Noord, een vergelijking van nationale en lokale gezondheidscijfers, de betekenis van epidemiologische bevindingen voor het beleid en waar mogelijk verwachte toekomstige ontwikkelingen. 2. De rapportage ‘Kernboodschappen voor lokaal gezondheidsbeleid in Zuid-Holland Noord’. Deze bevat per gemeente de kerncijfers (in tabellen) en bevindingen, aangevuld met aanbevelingen voor lokaal gezondheidsbeleid. 3. Digitale informatie via een apart menu ‘gezonde gemeente’ op de website van de GGD Hollands Midden; www.ggdhm.nl/gezondegemeente (beschikbaar vanaf begin 2011). Dit menu geeft speciaal voor beleidsmakers actuele informatie over belangrijke regionale gezondheidsproblemen en de (in de regio beschikbare) maatregelen en interventies die ingezet kunnen worden om een gezondheidsprobleem aan te pakken. Het is bedoeld als aanvulling op de Gezondheidsatlas Hollands Midden en de landelijke Handreiking Gezonde Gemeente die digitaal beschikbaar komt via www.loketgezondleven.nl.
22
D E R EGI ONAL E VO L K S G E ZO N DH E I D TO E KO MS T VE RK E N N I N G
1.2
Het VTV-model als uitgangspunt
Opbouw regionale VTV volgens VTV-model Bij de totstandkoming van de regionale VTV van de GGD Hollands Midden is dankbaar gebruik gemaakt van de eerdergenoemde toolkit en van regionale VTV’s die door andere GGD’en zijn uitgebracht (met name die van Zeeland en Zuid-Limburg (Vriends et al., 2008; Lamberts et al., 2010)). Uiteraard is deze informatie waar nodig aangepast aan de situatie in Zuid-Holland Noord. In het VTV-model van het RIVM wordt de gezondheidstoestand opgevat als de uitkomst van een multicausaal proces met diverse determinanten (bepalende factoren). Dit model is een uitwerking van het model van de Canadese minister Marc Lalonde (Lalonde, 1974) dat de volksgezondheid centraal stelt te midden van vier groepen van determinanten: 1. endogene of persoonsgebonden eigenschappen (genetisch, biologisch); 2. leefstijl; 3. de fysieke en sociale omgeving; 4. de gezondheidszorg (inclusief preventie). Het VTV-model geeft meer expliciet de verschillende (causale) relaties weer, zoals de interacties tussen de determinantgroepen en de verschillende soorten preventieve interventies. Figuur 1.2 toont dit model. Hierin is ook weergegeven dat de gezondheidstoestand van invloed is op zorggebruik en -kosten. Het model rekent demografische, economische, technologische en sociaalculturele ontwikkelingen tot autonome ontwikkelingen van buiten het domein van de volksgezondheid. Dit model structureert ook de informatie die in deze regionale VTV is opgenomen. Het kan daarbij zowel gaan om kwalitatieve als kwantitatieve informatie. Zo wordt de stand van zaken op gebied van gezondheidsbevordering en -beleid louter kwalitatief beschreven. Voorbeelden van typisch kwantitatieve informatie zijn: de incidentie of prevalentie van een bepaalde aandoening (gezondheidstoestand); het percentage mensen met voldoende lichamelijke activiteit (determinanten van gezondheid); het percentage gevaccineerde kinderen (preventie en zorg). Keuze voor indicatoren: een praktische insteek Er zijn talloze indicatoren beschikbaar om het VTV-model te vullen. Bij de totstandkoming van de regionale VTV Zuid-Holland Noord is gekozen voor een praktische insteek, gebaseerd op andere (landelijke) ervaringen en op de beschikbaarheid van de gegevens. Bij de keuze van indicatoren voor zorggebruik heeft ook de opdracht van de Federatie Preventieve Gezondheidszorg Zuidwest Nederland een rol gespeeld. In deze regionale VTV is gebruik gemaakt van regionale informatie uit de eigen Gezondheidsmonitor Zuid-Holland Noord, informatie uit andere registratiesystemen binnen de GGD (jeugdgezondheidszorg, infectieziektebestrijding, Meldpunt Zorg en Overlast en andere) en informatie uit andere (landelijke) bronnen. De landelijke gegevens zijn grotendeels gebaseerd op informatie van het RIVM: de landelijke VTV (Van der Lucht
23
GEZONDHEI D IN BEEL D I N Z UI D - H OL L AN D NOOR D
Beleid Gezondheids(zorg)beleid
Beleid andere terreinen
Externe ontwikkelingen
Determinanten van gezondheid
Demografie
Omgeving
Preventie
Fysiek
Gezondheidsbescherming
Sociaal
Gezondheidsbevordering
Economie
Preventie en zorg
Ziektepreventie
Sociaal-culturele ontwikkelingen
Zorg
Leefstijl
Interventies cure/care
Technologie
Ruimte
Persoonsgebonden factoren
Gebruik Kosten
Gezondheidstoestand Ziekten en aandoeningen Functioneren en kwaliteit van leven Mortaliteit Gezonde levensverwachting
Figuur 1.2: Het uitgewerkte conceptuele model van de volksgezondheid (Bron: De Hollander et al., 2006).
& Polder, 2010), het Nationaal Kompas Volksgezondheid (www.nationaalkompas.nl) en de Nationale Atlas Volksgezondheid (www.zorgatlas.nl) (zie Literatuur, gegevensbronnen en websites). Een regionale VTV ook voor de ondersteuning van het Wmo-beleid? De World Health Organisation (WHO) omschrijft gezondheid als een toestand van volledig lichamelijk, geestelijk en maatschappelijk welzijn en niet slechts de afwezigheid van ziekte en andere lichamelijke gebreken (WHO, 1948). Uitgaande van deze definitie zijn gezondheid en maatschappelijke participatie onlosmakelijk met elkaar verbonden
24
D E R EGI ONAL E VO L K S G E ZO N DH E I D TO E KO MS T VE RK E N N I N G
(Walg, 2006). Gezondheidsbeleid en Wmo-beleid liggen in elkaars verlengde. Hoewel deze regionale VTV primair bedoeld is voor het werkterrein van de volksgezondheid, kan deze uitgave eveneens gebruikt worden voor andere beleidsterreinen, waaronder het Wmo-beleid, jeugdbeleid, ouderenbeleid, armoedebeleid en sportbeleid.
1.3
Leeswijzer
Opbouw regionale VTV Zuid-Holland Noord Deze regionale VTV is opgebouwd volgens het VTV-model. Achtereenvolgens komen aan bod: demografische kenmerken van de bevolking (hoofdstuk 2); de gezondheidssituatie (hoofdstuk 3); de factoren die direct van invloed zijn op die gezondheidstoestand (determinanten) zoals de leefstijl en de sociale en fysieke leefomgeving (hoofdstuk 4); de organisatie van de preventie in Zuid-Holland Noord en het zorggebruik in de regio (hoofdstuk 5); gezondheidsverschillen in Zuid-Holland Noord (hoofdstuk 6). N.B. Dit onderwerp is niet rechtstreeks afkomstig uit het VTV-model. Omdat informatie over risicogroepen belangrijk is voor het maken van beleid, wordt er toch een apart hoofdstuk aan gewijd; de rol van gemeenten in lokaal gezondheidsbeleid (hoofdstuk 7); de verwachte ontwikkelingen voor de toekomst: bevolkingsprognoses, prognoses incidentie- en prevalentiecijfers van ziekten, prognoses zorggebruik (hoofdstuk 8). Niet alle gegevens beschikbaar op niveau van Zuid-Holland Noord In deze regionale VTV wordt indien mogelijk de gezondheidssituatie op het niveau van Zuid-Holland Noord en op gemeenteniveau (voor de gemeenten in Zuid-Holland Noord) beschreven. Dit bleek echter niet altijd mogelijk. Vooral indien gegevens van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) zijn gebruikt was het meestal alleen mogelijk iets te zeggen over de hele regio Hollands Midden. Dit geldt bijvoorbeeld voor de onderwerpen levensverwachting en sterfte en dit heeft betrekking op gegevens uit de Gezondheidsmonitor van het CBS (CBS-POLS). Significante verschillen Indien in de tekst wordt gesproken over verschillen tussen groepen, betekent dit dat deze verschillen statistisch gezien significant zijn. Dit betekent dat een gevonden verschil ook werkelijk bestaat met een kans van 95% of hoger. Indien een gevonden verschil niet significant is, kan dit verschil ook op toeval berusten. Het kan vóórkomen dat een verschil tussen twee groepen groot lijkt, maar dat dit verschil toch niet significant is. Een kleiner verschil tussen andere groepen kan daarentegen wel significant zijn. Dit heeft te maken met de grootte van de groepen waarover een uitspraak wordt gedaan. Bij kleine groepen is een verschil minder snel significant dan bij grote groepen.
25
KENM ER K E N VA N DE B E VO L K I N G I N ZU I D- H O L L A N D N O O RD
2
Kenmerken van de bevolking in Zuid-Holland Noord
2.1
Inwoners van Zuid-Holland Noord
De regio Zuid-Holland Noord vormt samen met de regio Midden-Holland de GGD-regio Hollands Midden. De oppervlakte van Zuid-Holland Noord is 525 vierkante kilometer en ruim 10% daarvan is water (7% binnenwater en 4% buitenwater). Zuid-Holland Noord bestaat uit vijftien gemeenten en 42 steden, dorpen of woonkernen. De regio heeft een aantal plattelandsgebieden die relatief dunbevolkt en vergrijsd zijn. Jongvolwassenen trekken er weg. Er is ook relatief veel landbouw, groen, rust en ruimte. Toch zijn zes gemeenten sterk of zeer sterk verstedelijkt gebied. De stad Leiden vervult een centrumfunctie voor de regio. De regio heeft hierdoor specifieke demografische en (sociaal-)geografische kenmerken. Verschillende kenmerken van de bevolking spelen een rol in de gezondheidssituatie van de inwoners. Een oudere bevolking heeft bijvoorbeeld gemiddeld meer gezondheidsproblemen en het zorggebruik zal ook hoger zijn. Van andere kenmerken is de relatie met gezondheid niet eenduidig, zoals bij etniciteit, gezinssituatie en religie (zie hoofdstuk 6). Grote diversiteit in inwonersaantal en bevolkingsdichtheid Op 1 januari 2009 telde Zuid-Holland Noord 520.401 inwoners. Van de vijftien gemeenten heeft Leiden de meeste inwoners, gevolgd door Alphen aan den Rijn en Katwijk. In Leiden woont 22% van de regionale bevolking, in Alphen aan den Rijn 14% en in Katwijk 12%. De kleinste gemeente is Zoeterwoude. Het is de enige gemeente met minder dan 10.000 inwoners (figuur 2.1 en tabel 2.1). De bevolkingsdichtheid varieert van 330 inwoners per vierkante kilometer land in Rijnwoude tot 5.324 in Leiden. Ter vergelijking: in heel Nederland is de bevolkingsdichtheid 486 inwoners per vierkante kilometer (CBS-StatLine). Zuid-Holland Noord, een ‘gemiddelde’ regio Op 1 januari 2009 bestond de bevolking in Zuid-Holland Noord voor 24% uit jongeren in de leeftijd van 0 tot en met 19 jaar en voor 14% uit 65-plussers. Deze percentages zijn vergelijkbaar met het Nederlands gemiddelde (24% jongeren en 15% 65-plussers). De afgelopen tien jaar is het percentage 65-plussers in de regio gestegen van 12 naar 14%, terwijl het percentage jongeren ongeveer gelijk bleef (van 25 naar 24%). In figuur 2.2 zijn de bevolkingspiramides van 1999 en 2009 te zien. In tien jaar tijd is er een geringe afname van de 0- tot en met 9 jarigen en een sterke afname van de 25- tot en met 39-jarigen in de regio. Het aandeel 55- tot en met 69-jarigen is sterk gestegen. Ook het aandeel 70- tot en met 79-jarige mannen is in tien jaar tijd toegenomen. Het aandeel van de hele groep 75-plussers is in 2009 6%. De toename bij mannen is twee keer zo groot als bij de vrouwen.
27
GEZOND HE ID IN BEELD I N Z UI D - H OL L AND N OOR D
$DQWDOLQZRQHUVSHUNP
!
NP
Figuur 2.1: Aantal inwoners en dichtheid van de bevolking per gemeente in de regio Zuid-Holland Noord per 1 januari 2009 (Bron: CBS-StatLine). De gemeente-indeling is te vinden op de binnenzijde van de achterkaft.
PDQQHQ
YURXZHQ
OHHIWLMG
PDQQHQ
YURXZHQ
Figuur 2.2: Bevolkingsopbouw in Zuid-Holland Noord op 1 januari 1999 en 2009 (Bron: CBS-StatLine).
28
KENM ER K E N VA N DE B E VO L K I N G I N ZU I D- H O L L A N D N O O RD
OHHIWLMGMDUHQ =XLG+ROODQG1RRUG
1HGHUODQG
Figuur 2.3: Procentueel aandeel van de bevolking per leeftijdsklasse: Zuid-Holland Noord en Nederland op 1 januari 2009 (Bron: CBS-StatLine).
Deze verdeling van de leeftijdsgroepen is niet specifiek voor de regio Zuid-Holland Noord; de bevolkingsopbouw in de regio is vrijwel gelijk aan die in heel Nederland (figuur 2.3). Alleen het aantal 15- tot en met 24-jarigen is hoger in de regio. Dit is onder andere te verklaren door de toestroom van studenten door de universiteit in Leiden. Verschillen in bevolkingsopbouw van gebieden worden ook wel uitgedrukt in demografische druk, de optelsom van groene druk en grijze druk (tekstblok 2.1). Het gaat bij deze gegevens om de verhouding tussen het niet-arbeidsproductieve deel van de bevolking (jeugdigen van 0 tot en met 19 jaar en/of ouderen vanaf 65 jaar) en het (in potentie) arbeidsproductieve deel (20- tot en met 64-jarigen). De groene druk in ZuidHolland Noord is op 1 januari 2009 39% en de grijze druk 23%. Daarmee komt de totale demografische druk op 62%. Dit is iets lager dan de landelijke demografische druk (64%). Grote verschillen tussen gemeenten naar bevolkingsopbouw Er zijn grote verschillen in bevolkingsopbouw van de afzonderlijke gemeenten. Zo heeft Voorschoten het hoogste percentage 65-plussers (19%) en een grijze druk van 34%. Katwijk en Teylingen kennen de hoogste groene druk (46%) en hebben met 27% ook het hoogste percentage inwoners van 0 tot en met 19 jaar (tabel 2.1). Leiden heeft, zoals eerder vermeld, relatief veel jongvolwassenen door de universiteit, maar ook door de grotere mogelijkheid voor goedkope woonruimte voor jongeren. Bij de omliggende gemeenten trekken de jongeren in deze leeftijdsgroep juist weg door gebrek aan woonruimte.
29
GEZONDHEI D IN BEEL D I N Z UI D - H OL L AN D NOOR D
Tabel 2.1: Demografische kenmerken op 1 januari 2009 naar gemeente, in vergelijking tot ZuidHolland Noord en heel Nederland (Bron: CBS-StatLine). GHPRJUDILVFKH GUXN
OHHIWLMGVYHUGHOLQJ
DOORFKWRQHQ
DDQWDO LQZRQHUV
JURHQ
$OSKHQDDQGHQ5LMQ
+LOOHJRP
.DDJHQ%UDDVVHP
.DWZLMN
/HLGHQ
/HLGHUGRUS
/LVVH
1LHXZNRRS
1RRUGZLMN
1RRUGZLMNHUKRXW
2HJVWJHHVW
5LMQZRXGH
7H\OLQJHQ
9RRUVFKRWHQ
=RHWHUZRXGH
*HPHHQWH
=XLG+ROODQG1RRUG 1HGHUODQG
JULMV ZHVWHUV QLHWZHVWHUV
Even groot aandeel westerse als niet-westerse allochtonen Van de bevolking in Zuid-Holland Noord is 9% van westers allochtone afkomst en 8% van niet-westers allochtone afkomst. Vergeleken met heel Nederland wonen er in de regio in verhouding even veel westers allochtonen, maar minder niet-westerse allochtonen (11% in Nederland). Vooral in de gemeenten Oegstgeest, Voorschoten en Leiden wonen veel westerse allochtonen. Daarnaast heeft Leiden ook het grootste percentage niet-westerse allochtonen (15%), gevolgd door Alphen aan den Rijn (11%). In vergelijking met Nederland wonen er in Zuid-Holland Noord evenveel Marokkanen en allochtonen uit de Nederlandse Antillen. Het aandeel Surinaamse en Turkse allochtonen is in de regio veel kleiner (respectievelijk de helft en een derde vergeleken met Nederland) (CBS-StatLine). Het aandeel niet-westerse allochtonen in de regio is de afgelopen tien jaar gestegen van 6 naar 8%. Het aandeel westerse allochtonen is stabiel gebleven. Er zijn echter wel verschuivingen te zien binnen de westerse herkomstlanden. Het aantal personen dat zich in de regio gevestigd heeft uit voormalige Oostbloklanden (Polen, voormalig Joegoslavië, Hongarije en voormalig Sovjet Unie) is de afgelopen tien jaar ruim verdubbeld. Deze toename is het grootst in Noordwijk, Noordwijkerhout en Hillegom. Hieronder vallen niet de seizoensarbeiders uit deze landen die tijdelijk in de regio verblijven. De Marokkaanse, Surinaamse, Turkse en Nederlands Antilliaanse bevolkingsgroep is in dezelfde periode minder snel gestegen (CBS-StatLine).
30
KENM ER K EN VAN DE B E VO L K I N G I N ZU I D- H O L L A ND N O O RD
6RFLDDOHFRQRPLVFKHVWDWXV ]HHUKRRJ KRRJ PLGGHQKRRJ JHPLGGHOG PLGGHQODDJ ODDJ ]HHUODDJ
NP
Figuur 2.4: Sociaaleconomische status per viercijferig postcodegebied in Zuid-Holland Noord in 2006 (Bron: www.scp.nl/onderzoek/methoden). De gemeente-indeling is te vinden op de binnenzijde van de achterkaft.
2.2
Sociaaleconomische status
Weinig variatie in sociaaleconomische status in de regio Naast de in paragraaf 2.1 genoemde verschillen in bevolkingsopbouw kunnen er ook verschillen bestaan in opleiding, beroep of inkomen. Dit wordt ook wel maatschappelijke ongelijkheid of sociale stratificatie genoemd. De positie van mensen in de sociale stratificatie wordt sociaaleconomische status (ses) genoemd. In figuur 2.4 is de geografische spreiding van de sociaaleconomische status in Zuid-Holland Noord te zien per viercijferig postcodegebied. De ses-score is berekend door het Sociaal en Cultureel Planbureau en is gebaseerd op vier variabelen: gemiddeld inkomen, het percentage huishoudens met een laag inkomen, het percentage inwoners zonder betaalde baan en het percentage huishoudens met gemiddeld een lage opleiding. Wat opvalt, is dat in Zuid-Holland Noord weinig variatie is in sociaaleconomische status. De ses- score is voornamelijk gemiddeld of midden-hoog. In Leiden, Alphen aan den Rijn, Teylingen en Nieuwkoop komen postcodegebieden voor met een midden-lage sociaaleconomische status en de twee postcodegebieden met een lage status liggen in Leiden. Zeer lage sociaaleconomische status komt in de regio niet voor. Hoge en zeer hoge ses-scores komen wel voor, maar in beperkte mate.
31
GEZONDHEI D IN BEEL D I N Z UI D - H OL L AN D NOOR D
Minder achterstandsleerlingen dan in heel Nederland Achterstandsleerlingen zijn leerlingen die een ‘gewicht’ toegekend krijgen, omdat ze ouders hebben met een laag opleidingsniveau en/of een laag beroepsniveau. De scholen van deze leerlingen ontvangen extra personele en materiële ondersteuning, vanwege het uitgangspunt dat deze leerlingen een groter risico lopen op achterstanden en dat er meer voorzieningen nodig zijn om die achterstanden te voorkómen. Aan 11% van de leerlingen in het basisonderwijs in Zuid-Holland Noord werd in schooljaar 2007-2008 een leerlinggewicht toegekend (Steketee et al., 2010). Dit is minder dan het landelijk gemiddelde van 18%. Tien jaar eerder was het percentage landelijk nog 32%. Deze daling van het aandeel achterstandsleerlingen komt vooral doordat het opleidingsniveau van de ouder(s) gestegen is. In Leiden en Katwijk zijn de percentages achterstandsleerlingen het hoogste van Zuid-Holland Noord (allebei 18%). Oegstgeest heeft relatief weinig achterstandsleerlingen (3%). Armoede in Zuid-Holland Noord ongelijk verdeeld Ongeveer 6% van de huishoudens in Zuid-Holland Noord ontving op 1 januari 2006 een inkomen dat onder de 105% van het sociaal minimum lag. Het betreft hier bijna 13.000 huishoudens. Dit percentage ligt lager dan het landelijk gemiddelde van 9%. Leiden heeft eveneens een percentage van 9%. Leiden kent in 2008 het hoogste percentage kinderen van 0 tot en met 17 jaar in een uitkeringsgezin (8%). Zoeterwoude, Teylingen en Rijnwoude hebben het laagste percentage (rond de 1%). Het landelijk gemiddelde is 5% en voor de regio is het 3% (Steketee et al., 2010, zie tekstblok 3.6). In 2009 heeft 4% van de 19- tot en met 64-jarigen in Zuid-Holland Noord grote moeite rond te komen van het huishoudinkomen, in 2005 was dit nog 7%. Bij de 65-plussers is dit percentage ongeveer gelijk gebleven (2% in 2009). Ondanks dat er in deze vier jaar een daling is in het percentage volwassenen dat grote moeite heeft met rondkomen, is het percentage volwassenen met schulden in deze periode gelijk gebleven (7% in 2009). Bij ouderen is het percentage met schulden eveneens gelijk gebleven (2% in 2009) (GGD HM, 2009). Grote verschillen in opleiding per gemeente Ten opzichte van heel Nederland heeft Zuid-Holland Noord een hoog opgeleide beroepsbevolking. Het percentage inwoners met maximaal een hbo- of wo-diploma lag in 2007-2008 op 35%, in heel Nederland was dit 31%. Het percentage met een havo-, vwo- of mbo diploma was 42% (Nederland 44%) en met maximaal een mavo-diploma 22% (Nederland 24%). Het aandeel hoogopgeleide beroepsbevolking verschilt sterk per gemeente: in Oegstgeest is 62% van de beroepsbevolking hoog opgeleid, in Leiden 54% maar in Katwijk slechts 17% en Nieuwkoop 19%. Het hoogste percentage laagopgeleiden is te vinden in Nieuwkoop, Katwijk en Hillegom (rond de 31%) (CBS-StatLine). In schooljaar 2007-2008 heeft landelijk 4% van de scholieren hun school voortijdig verlaten zonder startkwalificatie; dit is een afgemaakte opleiding op minimaal mbo-2 niveau. Deze jongeren zijn kwetsbaar omdat zij minder kansen hebben op de arbeids-
32
KENM ER K E N VA N DE B E VO L K I N G I N ZU I D- H O L L A N D N O O RD
markt waardoor ze moeilijker een goede plek in de maatschappij kunnen veroveren. De percentages voor Leiden, Katwijk en Alphen aan den Rijn zijn vergelijkbaar met het landelijke percentage (Steketee et al., 2010). In 1996 had in Nederland ongeveer 30% een laag opleidingsniveau (basisonderwijs of vmbo). Sindsdien is het aandeel laagopgeleiden afgenomen tot 24%. Tegelijkertijd is het aandeel hoogopgeleiden toegenomen van 26 tot 31% in 2007-2008. Het aandeel met een opleiding op mbo-, havo- of vwo-niveau bleef vrijwel gelijk. Huishoudsamenstelling gelijk aan Nederland In Zuid-Holland Noord waren op 1 januari 2009 226.954 huishoudens, hiervan bestond 36% uit alleenstaanden. Het percentage meerpersoonshuishouders met kinderen (inclusief de éénoudergezinnen) bedroeg 35%. Dit is meer dan het percentage meerpersoonshuishoudens zonder kinderen (30%). Van het totaal aan particuliere huishoudens was 6% (13.117 huishoudens) een éénoudergezin (in Nederland was dit 7%). Het hoogste percentage éénoudergezinnen is te vinden in Leiderdorp (7%). Het aandeel van bovenstaande typen huishoudens is vergelijkbaar met Nederland. Sinds 1999 is het percentage éénpersoonshuishoudens in de regio gestegen van 33 naar 36% en het percentage éénoudergezinnen is licht gestegen van 5 naar 6% (CBS-StatLine).
2.3
Geloof
Evenveel rooms-katholieken als protestanten in Zuid-Holland Noord In 1980 noemde 74% van de Nederlandse bevolking van boven de 18 jaar zichzelf gelovig. Dit percentage daalde in de afgelopen decennia tot 58% in 2008. In Zuid-Holland Noord wonen relatief veel gelovigen; 62% van de volwassen bevolking is gelovig. Het roomskatholieke geloof en het protestantse geloof komen even vaak voor (allebei 28%). Vijf procent rekent zich tot een ander geloof (GGD HM, 2009). In Nederland wonen naar verhouding even veel rooms-katholieken, minder protestants christelijke gelovigen (19%) en meer mensen met een ander geloof (10%). De gemeente Noordwijkerhout valt op als overwegend katholiek (62%). Katholieken zijn ook goed vertegenwoordigd in Kaag en Braassem (54%) en Zoeterwoude (50%). De meeste protestanten wonen in Katwijk (74%) en Rijnwoude (40%). Leiden en Oegstgeest vallen op vanwege hun hoge percentages bewoners zonder geloofsovertuiging (respectievelijk 53 en 48%). De ‘Bible Belt’ of Bijbelgordel is een strook van Nederland die zich uitstrekt van Zeeland, via de Veluwe naar het noorden, waar relatief veel mensen wonen met een streng gereformeerde/protestantse levensovertuiging. Hun politieke voorkeur is overwegend SGP (Staatkundig Gereformeerde Partij). Zuid-Holland Noord is geen onderdeel van deze bijbelgordel, maar toch wonen er in de gemeente Katwijk relatief veel streng gereformeerden (8% stemde op de SGP bij de Tweede Kamerverkiezingen in 2010) (www.verkiezingsuitslagen.nl).
33
GEZONDHEI D IN BEEL D I N Z UI D - H OL L AN D NOOR D
Tekstblok 2.1: Begrippenlijst Allochtonen Allochtoon is volgens de definitie van het CBS een persoon van wie ten minste één ouder in het buitenland geboren is. Er wordt in deze rVTV geen onderscheid gemaakt tussen personen die zelf in het buitenland geboren zijn (eerste generatie in Nederland) en personen die in Nederland zijn geboren (tweede generatie). Wel wordt onderscheid gemaakt naar herkomstgroepering: westers en niet-westers. Deze indeling is ingegeven door de grote verschillen in sociaaleconomische en culturele situatie tussen deze groepen. Tot de niet-westerse allochtonen behoren de mensen met als herkomstgroepering de landen in de werelddelen Afrika, Latijns-Amerika, Azië (exclusief Indonesië en Japan) of Turkije. Westerse allochtonen vinden hun herkomst in Europese landen (exclusief Turkije), Noord-Amerika, Oceanië of in Japan en Indonesië. Demografische druk De som van het aantal personen van 0 tot 20 jaar en 65 jaar of ouder in verhouding tot de personen van 20 tot en met 64 jaar. De demografische druk is de som van de ‘groene druk’ en de ‘grijze druk’. De demografische druk wordt ook wel de afhankelijkheidsgraad genoemd: de verhouding tussen het niet economisch productieve deel van de bevolking en dat deel dat wel (potentieel) economisch actief is. Demografie Demografie (letterlijk: de beschrijving van de bevolking) omvat de studie naar (ontwikkelingen in) de omvang en samenstelling van de bevolking. De gezondheid van de bevolking hangt onder meer samen met demografische factoren. Voorbeeld: in een gebied met relatief veel ouderen zijn meer chronische gezondheidsproblemen te verwachten. Grijze druk De grijze druk geeft de verhouding aan tussen het totaal aantal personen van 65 jaar of ouder en de personen in de leeftijdsgroep van 20 tot en met 64 jaar. De grijze druk is een maat voor de vergrijzing. Groene druk De groene druk geeft de verhouding aan tussen het totaal aantal personen van 0 tot en met 19 jaar en de personen in de zogenaamde ‘productieve leeftijdsgroep’ van 20 tot en met 64 jaar. De groene druk is een maat voor de ontgroening. Particuliere huishoudens Een verzameling van een of meer personen die een woonruimte bewoont en zichzelf daar particulier, dat wil zeggen niet-bedrijfsmatig, voorziet in de dagelijkse levensbehoeften. Het gaat hier dus niet om institutionele huishoudens zoals verpleeghuizen, revalidatiecentra en dergelijke. (Bron: www.cbs.nl/nl-NL/menu/methoden/begrippen)
34
H OE STAAT H ET M E T DE G E ZO N DH E I D I N ZUI D- H O L L A N D N O O RD?
3
Hoe staat het met de gezondheid in Zuid-Holland Noord?
Levensverwachting en sterfte in Hollands Midden gunstiger dan in Nederland Gegevens over levensverwachting en sterfte zijn alleen beschikbaar voor de regio Hollands Midden, niet apart voor Zuid-Holland Noord. De levensverwachting is zowel voor mannen als voor vrouwen in Hollands Midden gunstiger dan gemiddeld in Nederland. Ook de sterfte ligt in Hollands Midden lager dan gemiddeld in Nederland. De twee belangrijkste doodsoorzaken zijn kanker en hart- en vaatziekten; voor beide is de sterfte in Hollands Midden lager dan het landelijk gemiddelde. Hoewel de totale levensverwachting in Nederland stijgt, daalt de levensverwachting in goede gezondheid en de levensverwachting zonder beperkingen. Deze trend is ook in Hollands Midden zichtbaar. We leven dus langer met aandoeningen en/of beperkingen. Artrose, diabetes mellitus, coronaire hartziekten en ouderdomsdoofheid zijn meest voorkomende chronische aandoeningen in Zuid-Holland Noord In Zuid-Holland Noord zijn artrose, diabetes mellitus, coronaire hartziekten en ouderdomsdoofheid de meest voorkomende chronische aandoeningen (>20.000 patiënten). Van de (sub)acute ziekten komen infecties aan de bovenste luchtwegen, nek- en rugklachten en urineweginfecties het meest voor. Landelijk gezien zijn de prevalenties van diabetes mellitus en urineweginfecties de laatste jaren sterk gestegen. Er is geen reden om aan te nemen dat de genoemde landelijke trends niet voor Zuid-Holland Noord zouden gelden. Veel mensen hebben angst- en/of depressieve klachten In 2009 rapporteert ruim een derde van de inwoners van Zuid-Holland Noord van 19 jaar en ouder een matig tot hoog risico op een angst- en/of depressiestoornis. Op basis van landelijke onderzoeken en zorgregistraties wordt geschat dat ongeveer één op de vijf volwassenen van 18 tot en met 64 jaar in Zuid-Holland Noord lijdt aan een psychische stoornis. Dit is vergelijkbaar met de landelijke situatie. Het gebruik van antidepressiva is in Zuid-Holland Noord in de periode 2001-2006 gestegen, zoals ook voor heel Nederland het geval is. Het antidepressivagebruik is vergelijkbaar met het landelijk gemiddelde. Cumulatie van gezondheids- en financiële problemen geeft hoog risico op sociale uitsluiting In Zuid-Holland Noord behoren naar schatting 28.000 inwoners tot de hoogrisicogroep voor sociale uitsluiting. Als er sprake is van verminderd lichamelijk en psychisch welzijn en een slechte financiële situatie, dan wordt men kwetsbaar. Als problemen zich opstapelen en langer aanhouden, maar vooral als de steun uit de omgeving wegvalt, kan de situatie snel verslechteren en dreigt sociale uitsluiting. Ondanks het toenemend aantal meldingen bij het Meldpunt Zorg en Overlast, de stijgende lijn in het aantal geregistreerde incidenten huiselijk geweld bij de politie en de regionale aanpak van dreigende huisuitzettingen, blijft het grootste deel van deze groep buiten beeld.
35
GEZONDHEI D IN BEEL D I N Z UI D - H OL L AN D NOOR D
Coronaire hartziekten, beroertes en angst- en depressiestoornissen leiden tot grootste ziektelast in de samenleving De ziektelast in een samenleving wordt vooral bepaald door de ziekten waaraan men op jonge leeftijd overlijdt en/of ziekten die de kwaliteit van leven sterk aantasten. Coronaire hartziekten en beroertes staan bovenaan de lijst van de top tien van ziekten met de grootste ziektelast. Ze leiden zowel tot een hoge vroegtijdige sterfte als tot relatief veel verlies aan kwaliteit van leven. Angststoornissen en depressies leveren eveneens een grote bijdrage aan de ziektelast omdat ze voor veel verlies van kwaliteit van leven zorgen bij veel mensen. Ook diabetes, longkanker, COPD, artrose en dementie komen in de top tien voor. Ongevalsletsel staat bij mannen in de top tien van grootste ziektelast en borstkanker staat bij vrouwen in de top tien.
Wat is gezondheid? Om lokaal en regionaal gezondheidsbeleid te kunnen ontwikkelen, is kennis van de gezondheidstoestand in de regio essentieel. Het gaat dan om antwoorden op vragen als: hoe lang leven we en hoe lang leven we in goede gezondheid? Wat zijn de ziekten en aandoeningen met de grootste impact? Komen er in Zuid-Holland Noord bepaalde ziekten en aandoeningen meer voor dan in andere Nederlandse regio’s en zijn er in Zuid-Holland Noord nog verschillen tussen gemeenten? In dit hoofdstuk wordt de gezondheid van de bevolking in Zuid-Holland Noord aan de hand van een aantal indicatoren beschreven. In paragraaf 1.2 is het uitgewerkte volksgezondheidsmodel beschreven, dat de onderlinge samenhang tussen de verschillende indicatoren weergeeft. Paragraaf 3.1 vermeldt cijfers over levensverwachting en sterfte. Lichamelijke gezondheid (paragraaf 3.2), psychische gezondheid (paragraaf 3.3), sociale gezondheid (paragraaf 3.4) en ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid (paragraaf 3.5) geven inzicht in de gezondheidssituatie van de inwoners. In paragraaf 3.6 komen de kwaliteit van leven aan bod en de ziekten met de grootste bijdrage aan de ziektelast in de bevolking. In paragraaf 3.7 worden verschillen tussen gemeenten in Zuid-Holland Noord in beeld gebracht en paragraaf 3.8 beschrijft de trends in de belangrijkste ziekten en aandoeningen in Nederland. De gegevens zijn gebaseerd op diverse bronnen. Aanvullende informatie over de gezondheid is te vinden in de Gezondheidsatlas van de GGD Hollands Midden (www. gezondheidsatlashollandsmidden.nl), het Nationaal Kompas Volksgezondheid (www. nationaalkompas.nl) en de Nationale Atlas Volksgezondheid (www.zorgatlas.nl).
36
H OE STAAT H ET M E T DE G E ZO N DH E I D I N ZUI D- H O L L A N D N O O RD?
Tekstblok 3.1: Overzicht van gehanteerde gezondheidsmaten Wat is levensverwachting? De levensverwachting van personen die in een bepaald jaar geboren zijn, is het aantal jaren dat zij kunnen verwachten te leven op basis van de sterftekansen in dat jaar en onder de aanname dat de sterftekansen gelijk zullen blijven. Wat is gezonde levensverwachting? De gezonde levensverwachting is het aantal levensjaren dat iemand kan verwachten in goede gezondheid door te brengen. De lengte en de kwaliteit van het leven worden hierin gecombineerd. De kwaliteit van het leven wordt weergegeven met drie gezondheidsindicatoren die ieder een bepaald type gezonde levensverwachting opleveren: levensverwachting in goed ervaren gezondheid; levensverwachting zonder lichamelijke beperkingen; levensverwachting in goede geestelijke gezondheid. Voor de levensverwachting in goed ervaren gezondheid is het aantal ‘gezonde’ jaren bepaald op basis van het percentage personen dat op de vraag naar de ervaren gezondheid de antwoorden ‘goed’ of ‘zeer goed’ gaf. ‘Ongezond’ zijn degenen die ‘gaat wel’, ‘soms goed en soms slecht’ of ‘slecht’ hebben geantwoord. Hierbij krijgt ‘gaat wel’ het label lichte ongezondheid; ‘soms goed en soms slecht’ matige ongezondheid en ‘slecht’ ernstige ongezondheid. Voor de berekening van de levensverwachting zonder lichamelijke beperkingen zijn gegevens gebruikt over langdurige lichamelijke beperkingen in tien activiteiten op het terrein van horen, zien, mobiliteit en algemene dagelijkse levensverrichtingen (ADL). Personen zijn geclassificeerd als ‘beperkt’ wanneer zij aangaven één of meer van deze activiteiten niet of met veel moeite te kunnen uitvoeren. Voor de levensverwachting in goede geestelijke gezondheid is gebruik gemaakt van de ‘Affect Balance Scale’. Deze bestaat uit vijf items over negatieve gevoelens (eenzaam, rusteloos, verveeld, depressief, van streek). Het aantal ‘ongezonde’ jaren is bepaald op basis van het percentage personen dat vaak of erg vaak last had van één of meer van deze vijf gevoelens. Wat is kwaliteit van leven? Kwaliteit van leven is een samenvattende maat voor het functioneren van personen op fysiek, psychisch en sociaal gebied en hoe personen dit waarderen (een subjectieve evaluatie daarvan). Vaak wordt kwaliteit van leven gemeten met behulp van de ‘Short-Format 12 vragenlijst’ (SF-12). De SF-12 is een internationale set van twaalf vragen die een score berekent voor zowel de fysieke als de mentale gezondheid. Het CBS maakt in de landelijke gezondheidsenquête (POLS) gebruik van de SF-12 en beschikt over Nederlandse gemiddelden en over gemiddelden van alle GGD-regio’s. Wat is prevalentie en incidentie? De prevalentie is het aantal personen dat een bepaalde ziekte heeft op een bepaald moment (puntprevalentie) of de ziekte in een bepaalde periode heeft gehad (bijvoorbeeld jaarprevalentie). De incidentie geeft het aantal nieuwe gevallen van een bepaalde ziekte of nieuwe personen met de ziekte weer in een bepaalde periode. Wat is ziektelast, wat is een DALY? De ziektelast is de hoeveelheid gezondheidsverlies in een populatie die veroorzaakt wordt door ziekten. De ziektelast wordt uitgedrukt in ‘Disability Adjusted Life Years’ (DALY’s). Het aantal DALY’s per ziekte is opgebouwd uit twee componenten die bij elkaar worden opgeteld: 1. het aantal levensjaren verloren door vroegtijdige sterfte als gevolg van de ziekte; 2. het aantal jaren geleefd met de ziekte, gewogen voor de ernst hiervan. Deze component wordt aangeduid met de term ‘ziektejaarequivalenten’.
37
GEZONDHEI D IN BEEL D I N Z UI D - H OL L AN D NOOR D
Het concept is ontwikkeld door de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO). In de berekening van DALY’s worden vier belangrijke aspecten van ziekten meegenomen: het aantal mensen dat aan de ziekte lijdt, de ernst van de ziekte, de sterfte eraan en de leeftijd waarop de sterfte optreedt. Het totale verlies aan gezondheid kan hierdoor toegeschreven worden aan specifieke ziekten. Het gaat bij de berekening van ziektelast vooral om de gevolgen van ziekten die dicht bij de patiënt zelf blijven (pijn, beperkingen, geestelijke gesteldheid). Bij de DALY-berekening wordt nauwelijks meegenomen in hoeverre ziekten de deelname aan het maatschappelijk leven beperken, of wat de invloed is van bepaalde ziekten op de omgeving van de patiënt (partner, kinderen, samenleving). Wat is psychisch ongezond? Het meten van geestelijke gezondheid van de algemene bevolking gebeurt in Nederland voornamelijk met de ‘Mental Health Inventory’ (MHI). Bij afname van de MHI worden zowel positieve als negatieve vragen gesteld. In het Nederlands is alleen de versie met vijf vragen beschikbaar (MHI-5). Deze bestaat uit de volgende vragen: ‘Voelde u zich erg zenuwachtig?’, ‘Zat u zo erg in de put dat niets u kon opvrolijken?’, ‘Voelde u zich kalm en rustig?’, ‘Voelde u zich neerslachtig en somber?’, ‘Voelde u zich gelukkig?’. Vanaf 2001 wordt de MHI-5 meegenomen in de landelijke gezondheidsenquête ‘Permanent Onderzoek Leefsituatie’ (POLS) van het CBS. Psychische stoornissen worden niet opgespoord met dit instrument. (Bron: Van Bon-Martens et al., 2006)
3.1
Levensverwachting en sterfte
Levensverwachting Hollands Midden hoger dan Nederland De gemiddelde levensverwachting in Nederland voor de periode 2005-2008 is 80,1 jaar. Voor Hollands Midden is dat 80,9 jaar. Ter illustratie: de levensverwachting per GGD-regio varieert van 79,3 jaar tot 81,2 jaar (figuur 3.1). Uitgesplitst naar mannen en vrouwen is de levensverwachting in Hollands Midden 78,8 jaar voor mannen en 82,7 jaar voor vrouwen. Daarmee is de levensverwachting zowel voor mannen als voor vrouwen in Hollands Midden hoger dan gemiddeld in Nederland (CBS, gegevens bewerkt door het RIVM op www.zorgatlas.nl). De levensverwachting neemt nog steeds toe De totale levensverwachting in Zuid-Holland Noord is in de periode 1995-2008 voor mannen gestegen met 3,2 jaar en voor vrouwen met 1,8 jaar (tabel 3.1, vanaf 2005 op basis van cijfers van Hollands Midden). Een soortgelijke stijging werd ook voor Nederland gezien (respectievelijk 3,0 en 1,7 jaar). Echter, de levensverwachting in goed ervaren gezondheid en de levensverwachting zonder lichamelijke beperkingen laten bij vrouwen een lichte daling zien in Zuid-Holland Noord1. We brengen dus meer
1
De negatieve ontwikkeling van een dalende levensverwachting in goede gezondheid en levensverwachting zonder lichamelijke beperkingen is voor Zuid-Holland Noord waarschijnlijk iets negatiever dan de cijfers laten zien. Dit heeft te maken met het feit dat de meest recente cijfers betrekking hebben op de regio Hollands Midden, dus op de regio die ontstaan is na de fusie tussen Midden-Holland en Zuid-Holland Noord. De levensverwachting in Zuid-Holland Noord vóór de fusie was lager dan die in Midden-Holland, dus door het samenvoegen van de regio’s lijkt het alsof de levensverwachting in Zuid-Holland Noord zich in positieve zin ontwikkelt.
38
H OE STAAT H ET M E T DE G E ZO N DH E I D I N ZUI D- H O L L A N D N O O RD?
Jaren (gemiddelde is 80,1) 79,0 - 79,5 79,5 - 80,0 80,0 - 80,5 80,5 - 81,0 81,0 - 81,5
Figuur 3.1: Levensverwachting per GGD-regio in de periode 2005-2008 (Bron: CBS, gegevens bewerkt door het RIVM op www.zorgatlas.nl).
jaren door met beperkingen en met een minder goed ervaren gezondheid. Dit geldt ook voor heel Nederland. De levensverwachting in goede geestelijke gezondheid laat een sterke stijging zien, zowel voor mannen als voor vrouwen in Zuid-Holland Noord. Deze ontwikkeling is ook landelijk zichtbaar. Sterfte Hollands Midden lager dan in Nederland Gegevens over sterfte zijn alleen beschikbaar voor Hollands Midden en niet voor ZuidHolland Noord. In Hollands Midden overleden gemiddeld 5.604 personen per jaar in de periode 2005-2008. Als rekening wordt gehouden met verschillen in geslacht en leeftijdsopbouw ten opzichte van de Nederlandse bevolking, dan is de sterfte in Hollands Midden 68,2 per 10.000 personen per jaar over de periode 2005-2008. Dit is significant lager dan voor heel Nederland (72,1 per 10.000). Ter vergelijking: de laagste sterfte vinden we in regio’s in het westen van Nederland. De hoogste sterfte is te zien in Zuid-Limburg. In figuur 3.2 is de totale sterfte over de periode 2005-2008 in de verschillende GGDregio’s in Nederland weergegeven. In de kaart is de gestandaardiseerde sterfte weergegeven waarbij gecorrigeerd is voor verschillen in leeftijd en geslacht. De zo verkregen waarden worden ‘Comparitive Mortality Figures’ genoemd (CMF’s). De sterfte in heel Nederland is gesteld op 100. Een gestandaardiseerde sterfte boven of onder de 100 duidt op respectievelijk een hogere of lagere sterfte dan in Nederland.
39
GEZONDHEI D IN BEEL D I N Z UI D - H OL L AN D NOOR D
Tabel 3.1: Verandering in verschillende soorten levensverwachting in Zuid-Holland Noord en Hollands Midden over de periode 1995-2008 (Bronnen: CBS, gegevens bewerkt door het RIVM op www.zorgatlas.nl; Van Lier, 2006). =XLG+ROODQG1RRUG
+ROODQGV0LGGHQ
=XLG+ROODQG1RRUG
PDQQHQ LQMDUHQ
YURXZHQ LQMDUHQ
PDQQHQ LQMDUHQ
YURXZHQ LQMDUHQ
PDQQHQ LQMDUHQ
YURXZHQ LQMDUHQ
7RWDDO
,QJRHGHUYDUHQJH]RQGKHLG
=RQGHUOLFKDPHOLMNHEHSHUNLQJHQ
,QJRHGHJHHVWHOLMNHJH]RQGKHLG
/HYHQVYHUZDFKWLQJ
9RRUGHSHULRGHKHEEHQGHFLMIHUVEHWUHNNLQJRS+ROODQGV0LGGHQ 9RRUGHSHULRGH]LMQJHHQFLMIHUVEHVFKLNEDDUYRRUGHOHYHQVYHUZDFKWLQJ]RQGHUOLFKDPHOLMNHEHSHUNLQJHQHQYRRUGH OHYHQVYHUZDFKWLQJLQJRHGHJHHVWHOLMNHJH]RQGKHLG
&0) !
Figuur 3.2: Totale sterfte per GGD-regio in de periode 2005-2008 (Bron: CBS, gegevens bewerkt door het RIVM op www.zorgatlas.nl).
Hart- en vaatziekten en kwaadaardige nieuwvormingen de belangrijkste doodsoorzaken Kwaadaardige nieuwvormingen (31% van de totale sterfte) en hart- en vaatziekten (28%) zijn de belangrijkste groepen van doodsoorzaken in Hollands Midden (met kwaadaardige nieuwvormingen wordt kanker bedoeld). Ziekten van de ademhalingsorganen hebben met 11% eveneens een groot aandeel in de totale sterfte in Hollands Midden. In Nederland vormen hart- en vaatziekten en kanker de belangrijkste doodsoorzaken, waarbij in 2007 kanker hart- en vaatziekten heeft ingehaald. In Hollands Midden vormen hart- en vaatziekten wel de belangrijkste doodsoorzaak bij vrouwen, onder mannen is dit kanker (tabel 3.2).
40
H OE STAAT H ET M E T DE G E ZO N DH E I D I N ZUI D- H O L L A N D N O O RD?
Tabel 3.2: Sterfte voor een aantal belangrijke ziekten en aandoeningen in Nederland en in Hollands Midden over de periode 2005-2008 (Bron: CBS, gegevens bewerkt door het RIVM op www.zorgatlas.nl)1. +ROODQGV0LGGHQ
=LHNWHRIDDQGRHQLQJ
1HGHUODQG
PDQQHQ VWHUIWHSHU
YURXZHQ VWHUIWHSHU
WRWDDO VWHUIWHSHU
WRWDDO VWHUIWHSHU
=LHNWHQYDQKDUWHQYDDWVWHOVHO
%HURHUWH&9$
$FXXWKDUWLQIDUFW
/RQJNDQNHU
'LNNHGDUPNDQNHU
%RUVWNDQNHUYURXZHQ
3URVWDDWNDQNHUPDQQHQ
&23'
/RQJRQWVWHNLQJSQHXPRQLH
.ZDDGDDUGLJHQLHXZYRUPLQJHQNDQNHU
=LHNWHQDGHPKDOLQJVRUJDQHQ
'LDEHWHVPHOOLWXV
1LHWQDWXXUOLMNHGRRGVRRU]DNHQ
$FFLGHQWHOHYDO
URGHFLMIHUVVLJQLILFDQWKRJHUGDQJHPLGGHOGLQ1HGHUODQGJURHQHFLMIHUVVLJQLILFDQWODJHUGDQJHPLGGHOGLQ1HGHUODQG JHFRUULJHHUGYRRUOHHIWLMGHQJHVODFKW
Voor een aantal belangrijke specifieke doodsoorzaken geldt dat de sterfte in Hollands Midden significant lager is dan in Nederland (tabel 3.2 en bijlage 3). Dit geldt vooral voor verschillende ziekten van het hart- en vaatstelsel en voor niet-natuurlijke doodsoorzaken. Alleen de sterfte aan longontsteking is in Hollands Midden significant hoger dan in Nederland. Er is geen verklaring waarom sterfte aan longontsteking in Hollands Midden meer voorkomt dan in Nederland.
3.2
Lichamelijke gezondheid
Sterftecijfers geven slechts een beperkt zicht op de ziekten en aandoeningen in de bevolking. Een belangrijke aanvulling hierop vormen de prevalentie- en incidentiecijfers (zie tekstblok 3.1 voor definities) die afkomstig zijn uit zorgregistraties en gezondheidsenquêtes.
3.2.1
Ziekten en aandoeningen op basis van zorgregistraties
Op basis van verschillende zorgregistraties, zoals huisartsenregistraties en ziekenhuisregistraties kan worden geschat welke ziekten en aandoeningen het meest voorkomen. Analyse van deze zorgregistraties levert schattingen van landelijke prevalentie- en incidentiecijfers. Deze zijn gepubliceerd in de nationale VTV (Hoeymans et al., 2010) en in het Nationaal Kompas Volksgezondheid (www.nationaalkompas.nl). Op grond van demografische cijfers uit Zuid-Holland Noord zijn deze landelijke cijfers ‘vertaald’
41
GEZONDHEI D IN BEEL D I N Z UI D - H OL L AN D NOOR D
Tabel 3.3: Top tien van de meest voorkomende chronische ziekten (jaarprevalentie niet-acute ziekten; absoluut en per 1.000 inwoners) in Zuid-Holland Noord in 2009 (Bron: Hoeymans et al., 2010, gegevens bewerkt door GGD Hollands Midden). DDQWDO]LHNHQSHU LQZRQHUV
DEVROXXWDDQWDO]LHNHQ =LHNWHRIDDQGRHQLQJ
PDQQHQ
YURXZHQ
WRWDDO
WRWDDO
'LDEHWHVPHOOLWXV
&RURQDLUHKDUW]LHNWHQ
2XGHUGRPVHQODZDDLGRRIKHLG
*H]LFKWVVWRRUQLVVHQ
$VWPD
'HSUHVVLH
&KURQLVFKHEURQFKLWLV&23'
%HURHUWH
+DUWIDOHQ
$UWURVHNQLHKHXSRYHULJ
,QGH]HWDEHO]LMQDIJHURQGHFLMIHUVZHHUJHJHYHQNOHLQHUGDQRSWLHQWDOOHQHQJURWHUGDQRSKRQGHUGWDOOHQ
naar de bevolking van Zuid-Holland Noord. Voor de meeste ziekten wordt hiermee een redelijke indicatie van de prevalentie en incidentie in Zuid-Holland Noord verkregen. Voor ziekten waarvan bekend is dat er grote regionale verschillen bestaan, geldt dit echter niet. Er kan op basis van deze schattingen geen inzicht worden verkregen in eventuele bestaande verschillen tussen de regio en het Nederlands gemiddelde. Artrose, diabetes en coronaire hartziekten zijn de meest voorkomende ziekten In tabel 3.3 en 3.4 staat de top tien van respectievelijk chronische aandoeningen en (sub)acute ziekten met de hoogste jaarprevalentie (totaal aantal mensen dat de ziekte in 2009 had, zie ook tekstblok 3.1) in Zuid-Holland Noord. Deze cijfers zijn berekend door landelijke cijfers te corrigeren voor geslacht en leeftijdsopbouw zoals die in ZuidHolland Noord voorkomen. De chronische aandoeningen die het meest voorkomen zijn: artrose, diabetes mellitus, coronaire hartziekten (aandoeningen die worden veroorzaakt door afwijkingen in de kransslagaders), ouderdoms- en lawaaidoofheid en gezichtsstoornissen, met allemaal ruim 20.000 patiënten. Hierbij hoort wel de kanttekening dat de cijfers afkomstig zijn uit zorgregistraties. Er is hierdoor sprake van onderschatting omdat niet altijd contact wordt gezocht met de zorg. Dat geldt vooral voor psychische aandoeningen zoals depressie en angststoornissen. Dat een aantal belangrijke infectieziekten niet meer tot de meest voorkomende ziekten in Nederland behoort, is te danken aan het uitgebreide systeem van infectieziektebestrijding en ziektepreventie in Nederland. Toch heeft Nederland, en dus ook ZuidHolland Noord, nog steeds te maken met de dreiging van infectieziekten (tekstblok 3.2). De (sub)acute ziekten met de hoogste incidentie zijn: bovenste luchtweginfecties, nek- en rugaandoeningen, urineweginfecties, privé-ongevallen, onderste luchtweginfecties en contacteczeem. Dit zijn over het algemeen gezondheidsproblemen met een korte duur. Medische behandeling na een verkeersongeval staat ook in de top tien. In
42
H OE STAAT H ET M E T DE G E ZO N DH E I D I N ZUI D- H O L L A N D N O O RD?
Tabel 3.4: Top tien van de meest voorkomende (sub)acute ziekten (incidentie; absoluut en per 1.000 inwoners) in Zuid-Holland Noord in 2009 (Bron: Hoeymans et al., 2010, gegevens bewerkt door GGD Hollands Midden). DDQWDO]LHNHQSHU LQZRQHUV
DEVROXXWDDQWDO]LHNHQ =LHNWHRIDDQGRHQLQJ
PDQQHQ
YURXZHQ
WRWDDO
WRWDDO
,QIHFWLHVYDQGHERYHQVWHOXFKWZHJHQ
1HNHQUXJDDQGRHQLQJHQ
3ULYpRQJHYDOOHQPHGLVFKEHKDQGHOG
,QIHFWLHVYDQGHRQGHUVWHOXFKWZHJHQ
&RQWDFWHF]HHP
6SRUWRQJHYDOOHQPHGLVFKEHKDQGHOG
,QIHFWLHVPDDJGDUPNDQDDO
,QIOXHQ]D
9HUNHHUVRQJHYDOOHQPHGLVFKEHKDQGHOG
$FXWHXULQHZHJLQIHFWLHV
,QGH]HWDEHO]LMQDIJHURQGHFLMIHUVZHHUJHJHYHQNOHLQHUGDQRSWLHQWDOOHQHQJURWHUGDQRSKRQGHUGWDOOHQ
tekstblok 3.3 wordt ingegaan op de verkeersveiligheid en het aantal verkeersongevallen in Hollands Midden. Infectieziekten in Hollands Midden: meest recente uitbraak H1N1 (‘Mexicaanse Griep’) Infectieziekten zijn ziekten die worden veroorzaakt door micro-organismen. Dit kunnen bacteriën, virussen, parasieten of schimmels zijn. De overdracht van micro-organismen vindt plaats op een directe of indirecte manier. Verkoudheid bijvoorbeeld wordt direct van mens op mens overgedragen door hoesten of niezen. Indirecte besmetting vindt plaats door bijvoorbeeld het drinken van water of het eten van voedsel dat ziekteverwekkers bevat. De GGD houdt zich bezig met het opsporen, bestrijden en voorkómen van infectieziekten (tekstblok 3.2). Bij melding van een infectieziekte wordt er soms een bron- en contactonderzoek uitgevoerd. De GGD probeert dan te achterhalen waar de besmetting is opgelopen (bron) en wie er mogelijk nog meer besmet is (contacten). Vervolgens worden maatregelen genomen om verdere besmetting tegen te gaan. In 2009 was er sprake van een H1N1-pandemie (‘Mexicaanse Griep’). Dit betreft een griepvirus dat anders is dan al eerder bekende menselijke griepvirussen. Het virus bevat delen van varkens-, vogel- en menselijke griepvirussen. In Hollands Midden zijn in de beginfase van de uitbraak 177 meldingen gedaan; landelijk werden er in deze periode 3.415 gevallen gemeld. Landelijk gezien ligt de regio Hollands Midden iets onder het gemiddeld aantal H1N1-meldingen (20,7 versus 23,3 meldingen per 100.000 personen in het jaar 2009) (CIb, 2009). Vanaf 15 augustus 2009 veranderde de status van H1N1 in niet-meldingsplichtig en over de periode na deze datum zijn geen gegevens meer beschikbaar. Wel was melding nog verplicht als ziekenhuisopname nodig was. Tot en met 23 december 2009 zijn er landelijk 2.156 ziekenhuisopnamen ten gevolge van H1N1 gemeld, waarvan 72 in Hollands Midden (Mulder, 2010a).
43
GEZONDHEI D IN BEEL D I N Z UI D - H OL L AN D NOOR D
Tekstblok 3.2: Betere bestrijding van infectieziekten door samenwerking Dankzij de groeiende welvaart, goede infrastructuur (onder andere waterleiding en riolering), hoge ontwikkelingsgraad en doelmatige zorg en preventie (zoals het Rijksvaccinatieprogramma) zijn infectieziekten in Nederland sterk teruggedrongen. De natuurlijke, vaak snelle evolutie van ziekmakende micro-organismen, het ontstaan van nieuwe ziekteverwekkers en het toenemende risico op snelle verspreiding daarvan door voortschrijdende globalisering, leiden wereldwijd echter tot elkaar steeds sneller opvolgende uitbraken van infectieziekten. De recente epidemieën van nieuwe infectieziekten als H1N1 (Nieuwe Influenza A, ook wel ‘Mexicaanse Griep’ genoemd) en vogelgriep enerzijds en de mondiale toename van een ‘oude’ ziekte als tuberculose anderzijds maken dit ondubbelzinnig duidelijk. Ook Nederland is kwetsbaar op dat gebied. De behoefte aan regionale en (inter)nationale samenwerking en afstemming op het terrein van de infectiebestrijding is de laatste jaren sterk toegenomen door de volgende factoren: veranderd reis-, consumptie- en seksueel gedrag; intensieve landbouw en veeteelt; grootschalige import en export; verdwijnen van de grenzen met Oost-Europa en instroom van arbeidskrachten uit die regio; de dreiging van bioterrorisme. Uiteraard heeft het niveau waarop de dreiging of kwetsbaarheid zich afspeelt gevolgen voor de schaalgrootte van die bestrijding. Wereldwijde dreigingen vragen om maatregelen op mondiaal niveau. Uitbraken die zich alleen in Nederland of Zuid-Holland Noord voordoen vragen om maatregelen op nationale of regionale schaal. Naast een goede voorbereiding op het voorspelbare is dus ook alertheid op het ‘onvoorspelbare’ noodzakelijk, bijvoorbeeld door vroegtijdige signalering van plotselinge toenames van infectieziekten (surveillance). Tevens moet worden ingezet op een flexibel bestrijdingsapparaat en op samenwerking tussen deskundigen binnen de regio, landelijk en in het buitenland. Daarbij moet rekening worden gehouden met een mogelijk langdurige inzet en motivatie van gezondheidswerkers en autoriteiten bij bestrijding en preventie van uitbraken van infectieziekten. Om al deze ontwikkelingen het hoofd te bieden, heeft de infectieziektebestrijding, die in Nederland op lokaal (gemeentelijk) niveau wordt uitgevoerd, behoefte aan een verankering in een landelijke structuur. Hierin voorziet sinds 2005 het door de minister van VWS in dat jaar opgerichte Centrum Infectieziektebestrijding (CIb) bij het RIVM. Het CIb adviseert de minister bij het vaststellen van het rijksbeleid voor preventie en bestrijding van infectieziekten en voert tevens inhoudelijk de leiding bij het bestrijden van landelijke infectieziektecrises. Ook treedt het CIb op als ketenregisseur, vormt het de professionele schakel tussen praktijk, wetenschap en beleid en is het als zodanig gezaghebbend voor de lokale uitvoerders in de infectieziektebestrijding. De Landelijke Coördinatie Infectieziektebestrijding (LCI) is onderdeel van het CIb. Eén van de taken van het LCI is de ontwikkeling van richtlijnen en draaiboeken en de implementatie hiervan. Daarnaast zijn landelijk zeven samenwerkingsverbanden tussen GGD’en opgezet, van waaruit een regionale coördinatie van de infectieziektebestrijding plaatsvindt. De GGD Hollands Midden werkt daarin nauw samen met de andere Zuid-Hollandse GGD’en. Vanuit deze samenwerking is een schaalvergroting van de tuberculosebestrijding in de provincie Zuid-Holland opgezet, evenals de opzet van laagdrempelige curatieve bestrijding van seksueel overdraagbare aandoeningen (SOA’s) (paragraaf 5.1.2). Ook collectieve preventie op gebied van infectieziektebestrijding en het bevorderen en waarborgen van de kwaliteit van medisch-microbiologische diagnostiek op lokaal niveau wordt door de GGD’en gezamenlijk opgepakt.
44
H OE STAAT H ET M E T DE G E ZO N DH E I D I N ZUI D- H O L L A N D N O O RD?
Tekstblok 3.3: Verkeersveiligheid, verkeersongevallen en rijden onder invloed Verschillende overheden werken aan de verkeersveiligheid. Zo zorgt het ministerie van Verkeer en Waterstaat voor algemene maatregelen, zoals wetgeving, voorlichting en handhaving. Daarnaast zorgt het ministerie voor de inrichting van de rijkswegen en faciliteert zij lagere overheden met kennis en financiering. Regionale overheden (gemeenten) zijn verantwoordelijk voor het inrichten van hun eigen wegen en stellen regionale verkeers- en vervoersplannen op (Deuning, 2009a). De politie werkt mee aan de verbetering van de verkeersveiligheid door het tegengaan van verkeersovertredingen op basis van de wet- en regelgeving. In 2008 zijn 4.883 verkeersongevallen in Hollands Midden geregistreerd De politie registreert de verkeersongevallen in Nederland en verstrekt deze gegevens aan de Adviesdienst Verkeer en Vervoer (AVV) van het ministerie van Verkeer en Waterstaat. Indien de politie niet wordt gewaarschuwd, wordt een ongeval niet geregistreerd. In Nederland zijn in 2008 in totaal 104.685 ongevallen geregistreerd, dat zijn 6,38 ongevallen per 1.000 inwoners. In Hollands Midden zijn in 2008 4.883 ongevallen geregistreerd, wat neerkomt op 6,45 ongevallen per 10.000 inwoners (tabel in dit tekstblok). Dat is vergelijkbaar met gemiddeld in Nederland. Ten opzichte van 2007 is het aantal verkeersongevallen in Nederland in 2008 met 15% gedaald, het aantal verkeersslachtoffers daalde met 9%. Vijf procent van de geregistreerde verkeersongevallen betreft een jongere van 12 tot en met 17 jaar. In verhouding zijn jongeren bij minder verkeersongelukken betrokken dan gemiddeld (4,00 ongevallen per 1.000 12- tot en met 17-jarigen ten opzichte van 6,38 voor alle inwoners). Het betreft bij jongeren vaker ongevallen met lichtgewonden. Verkeersongevallen in de regio Hollands Midden, absoluut en per 1.000 inwoners1 in 2008 (Bron: AVV op www.nationaalkompas.nl ). WRWDOHEHYRONLQJ DEVROXXW
EHYRONLQJYDQWPMDDU
DDQWDOSHU LQZ
DDQWDOSHU DEVROXXW LQZWPMDDU
2QJHYDOOHQPHWGRGHOLMNHVODFKWRIIHUV
2QJHYDOOHQPHW]LHNHQKXLVJHZRQGHQ
2QJHYDOOHQPHWOLFKWJHZRQGHQ
2QJHYDOOHQPHWPDWHULsOHVFKDGH
7RWDDODDQWDORQJHYDOOHQ
'HDDQWDOOHQLQGHWDEHOJHYHQQLHWGHZHUNHOLMNHDDQWDOOHQRQJHYDOOHQZHHU$OOHHQLQGLHQGHSROLWLHZRUGWJHZDDUVFKXZG ZRUGWHHQRQJHYDOJHUHJLVWUHHUG,QGHSUDNWLMNEOLMNWGDWGHRQJHYDOOHQUHJLVWUDWLHDIKDQNHOLMNLVYDQGHHUQVWYDQKHWRQJHYDO 'HXQLQJD
Percentage rijders onder invloed in Hollands Midden in 2008 weer gestegen Geschat wordt dat rijden onder invloed van alcohol mede verantwoordelijk is voor 25% van de verkeersdoden in Nederland, al dan niet in combinatie met drugs. Een exact percentage is niet bekend omdat lang niet alle slachtoffers van wegverkeersongevallen op alcoholgebruik worden gecontroleerd (Deuning, 2008). De AVV doet jaarlijks onderzoek naar het rijden onder invloed van alcohol. In samenwerking met de politie worden alcoholcontroles uitgevoerd in de 25 politieregio’s. Per politieregio worden minimaal 2 controles per jaar uitgevoerd. Van alle bestuurders die staande worden gehouden, wordt een blaastest afgenomen. Wanneer een bestuurder een bloedalcoholgehalte heeft van meer dan 0,5‰ dan is hij/zij in overtreding (Deuning, 2007a). In de periode 1999-2006 is het percentage overtreders in Nederland gedaald van 4,2% naar 3,0%. In Hollands Midden is deze daling ook gemeten: tussen 1999 en 2005 daalde het percentage van 5,2% naar 2,7%. In 2008 was echter weer een stijging te zien en lag het percentage op 4,0%.
45
GEZONDHEI D IN BEEL D I N Z UI D - H OL L AN D NOOR D
Veel gevallen van kinkhoest in 2009 Naast de H1N1-gevallen zijn er in 2009 in Hollands Midden ook relatief veel gevallen van kinkhoest gemeld (413). Met 54,5 gevallen per 100.000 persoonsjaren ligt dit aantal hoger dan gemiddeld in Nederland (39,4 per 100.000 persoonsjaren). Bacillaire dysenterie en hepatitis B kwamen in 2009 in Hollands Midden minder vaak voor dan gemiddeld in Nederland. In 2009 werden in Hollands Midden 36 tuberculosepatiënten gediagnosticeerd. Het aantal nieuwe patiënten is nagenoeg onveranderd ten opzichte van 2008, terwijl er landelijk een toename van het aantal patiënten werd gezien (Registratie infectieziekten GGD HM, 2009). Vanaf augustus 2007 is er een toename in de circulatie van het bofvirus in Nederland, vooral in de gemeenten van de ‘bible belt’, waar relatief minder mensen gevaccineerd zijn tegen de bof. Omdat de bof op dat moment nog niet meldingsplichtig was, is de beschikbaarheid van kwantitatieve gegevens gering.
3.2.2
Ziekten en aandoeningen op basis van zelfrapportage
Om de ziekte en gezondheid van mensen te beschrijven, kunnen ook zelfgerapporteerde gegevens worden gebruikt. Voor zelfgerapporteerde (on)gezondheid wordt aan mensen gevraagd hoe ze zich voelen en welke ziekten of aandoeningen ze in de afgelopen twaalf maanden hebben gehad (al dan niet door een arts vastgesteld). Door de GGD Hollands Midden zijn in het kader van de Gezondheidsmonitor ZuidHolland Noord bij drie doelgroepen (inwoners van 12 tot en met 18 jaar, 19 tot en met 64 jaar en zelfstandig wonende 65-plussers) regionale enquêtes afgenomen. Met de gezondheidsenquête van het Periodiek Onderzoek Leefsituatie (POLS) verzamelt het CBS landelijke gegevens. Meest voorkomende aandoeningen onder jongeren zijn allergie en migraine, onder volwassenen migraine en hoge bloeddruk en onder ouderen gewrichtsslijtage en hoge bloeddruk Bij jongeren van 12 tot en met 18 jaar vormen allergie, migraine, eczeem en astma de top vier van zelfgerapporteerde aandoeningen. Opvallend is het hoge percentage jongeren dat een allergie rapporteert (tabel 3.5). Hoge bloeddruk, migraine, aandoeningen van rug, nek en schouder, artrose en astma worden door de volwassenen het meest genoemd (tabel 3.5). Bijna de helft (47%) van de volwassenen van 19 tot en met 64 jaar in Zuid-Holland Noord rapporteert dat zij tenminste één van de nagevraagde chronische aandoeningen hebben of hebben gehad in het afgelopen jaar. Een kwart (25%) van de volwassenen geeft aan dat zij door een aandoening worden belemmerd bij het uitvoeren van dagelijkse bezigheden. Hoge bloeddruk, artrose, diabetes mellitus, osteoporose en aandoeningen aan rug, nek en schouder worden door ouderen het meest genoemd (tabel 3.5). Acht op de tien ouderen (81%) in Zuid-Holland Noord rapporteert tenminste één van de nagevraagde chronische aandoeningen te hebben of te hebben gehad in het afgelopen jaar en bijna de helft van de ouderen (47%) wordt door een aandoening belemmerd in het uitvoeren
46
H OE STAAT H ET M E T DE G E ZO N DH E I D I N ZUI D- H O L L A N D N O O RD?
Tabel 3.5: Zelfgerapporteerde aandoeningen in Zuid-Holland Noord per leeftijdsgroep (Bron: GGD HM, 2008 en 2009). =LHNWHRIDDQGRHQLQJ
MDDU
MDDU
$DQJHERUHQKDUWDDQGRHQLQJ %HURHUWHKHUVHQEORHGLQJKHUVHQLQIDUFWRI7,$
+DUWLQIDUFW
$QGHUHHUQVWLJHKDUWDDQGRHQLQJ]R DOVKDUWIDOHQRIDQJLQDSHFWRULV
+RJHEORHGGUXN
9HUQDXZLQJYDQGHEORHGYDWHQLQGHEXLN RIEHQHQJHHQVSDWDGHUHQ
(HQYRUPYDQNDQNHU
'LDEHWHV0HOOLWXV
$VWPDFKURQLVFKHEURQFKLWLVORQJHPI\VHHPRI&$5$&23'
$OOHUJLH
(UQVWLJHRIKDUGQHNNLJHGDUPVWRRUQLVVHQODQJHUGDQPDDQGHQ %XLNNODFKWHQODQJHUGDQPDDQGHQ 2QYULMZLOOLJXULQHYHUOLHV &KURQLVFKHF]HHP
3VRULDVLV
&KURQLVFKHJHZULFKWVRQWVWHNLQJ
*HZULFKWVVOLMWDJHYDQKHXSHQRINQLHsQDUWURVH
2VWHRSRURVHERWRQWNDONLQJ
(UQVWLJHRIKDUGQHNNLJHDDQGRHQLQJYDQUXJLQFOKHUQLD
$QGHUHHUQVWLJHRIKDUGQHNNLJHDDQGRHQLQJ YDQGHQHNRIVFKRXGHU
$QGHUHHUQVWLJHRIKDUGQHNNLJHDDQGRHQLQJ YDQHOOHERRJSROVRIKDQG
&KURQLVFKHYHUPRHLGKHLG
0LJUDLQHRIUHJHOPDWLJHUQVWLJHKRRIGSLMQ
$'+'
$QRUH[LDRI%RXOLPLD1HUYRVD
'XL]HOLJKHLGPHWYDOOHQ 3URVWDDWNODFKWHQ
$DQGRHQLQJ]HQXZVWHOVHO
QLHWEHVFKLNEDDU
van dagelijkse bezigheden. Feitelijk bezien is hoge bloeddruk geen ziekte, maar een determinant (in hoofdstuk 4 komen we hierop terug). Bijna een kwart van de ouderen in Zuid-Holland Noord rapporteert beperkingen op het gebied van mobiliteit Lichamelijk functioneren betreft het uitvoeren van lichamelijke en dagelijkse routineactiviteiten, zoals lopen, eten, aan- en uitkleden en boodschappen dragen. Moeilijkheden hiermee worden aangeduid met ‘beperkingen’. Dit kunnen beperkingen zijn op het gebied van horen, zien, mobiliteit en het vermogen om activiteiten van het dagelijks leven (ADL) uit te voeren (Van Gool et al., 2009). In Nederland heeft bijna 30% van de
47
GEZONDHEI D IN BEEL D I N Z UI D - H OL L AN D NOOR D
Tabel 3.6: Gerapporteerde aandoeningen in Nederland en in de regio Hollands Midden (0 jaar en ouder) in de periode 2005-2008 (Bron: CBS-POLS)1. =LHNWHRIDDQGRHQLQJ +RJHEORHGGUXN 0LJUDLQHRIHUQVWLJHKRRIGSLMQ
+ROODQGV0LGGHQ
1HGHUODQG
5XJDDQGRHQLQJ
*HZULFKWVVOLMWDJH
$VWPD
'LDEHWHVPHOOLWXV
+DUWLQIDUFWRRLW
%HURHUWHRRLW
JURHQHFLMIHUVVLJQLILFDQWODJHUGDQJHPLGGHOGLQ1HGHUODQG
ouderen één of meer beperkingen (Hoeymans et al., 2010). In Zuid-Holland Noord ligt dit percentage op 31%. Zeven procent van de ouderen in Zuid-Holland Noord heeft gehoorproblemen en eveneens 7% heeft problemen met het zicht. Bijna een kwart van de ouderen (23%) heeft problemen met de mobiliteit. Veertien procent van de ouderen ervaart ADL-beperkingen: ouderen hebben de meeste moeite met traplopen (11%), het zich verplaatsen buitenshuis (7%) en het zichzelf volledig wassen (5%) (GGD HM, 2009). Vergeleken met 2005 is het aantal ouderen met problemen met het zicht licht gedaald van 10% naar 7%. Ook het aantal ouderen met problemen op het gebied van mobiliteit is gedaald, van 27% in 2005 naar 23% in 2009. Het percentage ouderen met een gehoorof ADL-beperking is gelijk gebleven in Zuid-Holland Noord. (GGD HM, 2005 en 2009). Aandoeningen die relatief vaak samengaan met ADL-beperkingen zijn artrose en gewrichtsontstekingen, rugaandoeningen en slechtziendheid. Aandoeningen die vaak mobiliteitsbeperkingen tot gevolg hebben zijn slechtziendheid, slechthorendheid en rugaandoeningen (CBS-POLS). Inwoners uit Hollands Midden rapporteren minder gewrichtsslijtage en migraine Op basis van cijfers uit de landelijke gezondheidsenquête van het CBS kan een vergelijking worden gemaakt tussen de inwoners van de regio Hollands Midden en van Nederland, wat betreft zelfgerapporteerde aandoeningen. Inwoners van Hollands Midden rapporteren over het algemeen minder vaak gewrichtsslijtage en migraine of ernstige hoofdpijn dan het Nederlands gemiddelde (tabel 3.6).
3.3
Psychische gezondheid
Volgens de WHO voelen psychisch gezonde mensen zich goed, autonoom en competent. Ze zijn in staat om hun eigen intellectuele en emotionele mogelijkheden te benutten (Schoemaker, 2010). Psychische gezondheid is geen statisch gegeven. Vrijwel iedereen krijgt te maken met een periode waarin men last heeft van piekeren, stress, somberheid, depressie of eenzaamheid. Psychische klachten gaan vaak vanzelf over maar zijn soms ook een voorbode van een psychische stoornis. Dan kan er sprake zijn
48
H OE STAAT H ET M E T DE G E ZO N DH E I D I N ZUI D- H O L L A N D N O O RD?
van zichtbaar leed, een (gedeeltelijk) onvermogen tot functioneren en een verhoogd risico op sterfte, pijn en beperkingen. Een psychische stoornis kan ook, eventueel in combinatie met een cumulatie van andere risicofactoren zoals financiële problemen en uitkeringsgerechtigd of werkloos zijn, leiden tot kwetsbaarheid en sociale uitsluiting. Hierover valt meer te lezen in paragraaf 3.4 en paragraaf 5.4. Psychische stoornissen doen wat betreft omvang, gevolgen en klachten niet onder voor veel ernstige lichamelijke ziekten. Angststoornissen, depressie en alcoholafhankelijkheid gaan gepaard met veel verlies van kwaliteit van leven en staan in de top tien van ziekten en aandoeningen met de grootste ziektelast. In 2003 is 12,7 miljard, bijna een kwart van alle ziektekosten, uitgegeven aan psychische stoornissen. Daarnaast zijn de maatschappelijke kosten hoog, omdat psychische stoornissen een belangrijke oorzaak zijn van ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid (Meijer, 2006). Hieronder wordt allereerst inzicht gegeven in de psychische gezondheid van de algemene bevolking. Daarna wordt een inschatting gemaakt van het aantal mensen met de psychische stoornissen dementie, depressie en alcoholverslaving. Deze stoornissen hebben een grote impact op het functioneren van mensen in de maatschappij en op dat van hun omgeving.
Psychische problemen volwassenen en ouderen In 2005 is de ‘Kessler Psychological Distress Scale’ (K10) opgenomen in de gezondheidsenquête voor volwassenen en ouderen van de GGD Hollands Midden. Met behulp van de K10 wordt vastgesteld of iemand last heeft van depressieve klachten en/of van angstklachten en daarmee een verhoogd risico heeft op het ontwikkelen van een depressie en/of angststoornis. De K10 stelt dus niet de diagnose depressie of angststoornis vast. Ruim een derde van de volwassenen in Zuid-Holland Noord heeft een matig tot hoog risico op een angststoornis of depressie Ruim een derde van de volwassenen (36%) in de regio Zuid-Holland Noord heeft op grond van de K10 een matig tot hoog risico op een angststoornis of depressie. Van alle volwassenen heeft 32% een matig en 4% een hoog risico op een angststoornis of depressie. Deze cijfers zijn ten opzichte van 2005 nauwelijks veranderd (was toen 31% en 5%). Bij ouderen loopt 39% een matig tot hoog risico op angst- en/of depressieve klachten: 35% een matig risico en 3% een hoog risico op angst- en/of depressieve klachten. Ook dit is vergelijkbaar met de situatie in 2005 (34% matig risico en 4% hoog) (GGD HM, 2005 en 2009). Hoe het risico op een depressie of een angststoornis in Zuid-Holland Noord zich verhoudt tot het landelijk beeld, is niet bekend. Wel zijn landelijke gegevens beschikbaar over de psychische gezondheid uit het POLS-onderzoek van het CBS. In dit onderzoek is gebruik gemaakt van de ‘Mental Health Inventory’ die bestaat uit vijf vragen over gevoelens van angst, depressie, slaapverstoring en stress (zie tekstblok 3.1). Tussen 2005 en 2008 rapporteerde 9,6% van de Nederlandse bevolking van 12 jaar en ouder psychische klachten. Er zijn geen cijfers voor alleen Zuid-Holland Noord, maar de
49
GEZONDHEI D IN BEEL D I N Z UI D - H OL L AN D NOOR D
3HUFHQWDJH
JHPLGGHOGH
Figuur 3.3: Psychische klachten bij inwoners van 12 jaar en ouder, per GGD-regio in de periode 2005-2008, gecorrigeerd voor leeftijd en geslacht (Bron: CBS-POLS).
regio Hollands Midden hoort met 7,2% bij de vier regio’s met de laagste percentages inwoners met psychische klachten (figuur 3.3). In elke leeftijdscategorie rapporteren meer vrouwen psychische klachten dan mannen. Eén op de twintig volwassenen in Zuid-Holland Noord heeft wel eens serieus nagedacht over suïcide Van de volwassenen heeft één op de twintig (6,1%) er wel eens serieus aan gedacht om een eind te maken aan het leven, 0,7% denkt hier vaak tot heel vaak aan. Van alle volwassenen heeft 0,3% in het afgelopen jaar een suïcidepoging ondernomen. Van de ouderen heeft 3,0% er wel eens serieus over gedacht om een eind te maken aan het leven, 0,3% denkt hier vaak tot heel vaak aan. Niemand van de geënquêteerde ouderen heeft een suïcidepoging ondernomen in het afgelopen jaar (GGD HM, 2009).
Psychische problemen bij jongeren Psychisch gezond functioneren uit zich bij kinderen en jongeren in tevredenheid met hun leven, kunnen omgaan met tegenslagen, niet te veel druk ervaren om te presteren en een vriendenkring waarin ze zich thuis voelen. De twee belangrijkste typen van psychische problemen zijn emotionele problemen en gedragsproblemen (Meijer & Schoemaker, 2008). Ernstige emotionele problemen en gevoelens van somberheid verhogen (later) de kans op suïcide. Gedragsproblemen bij jongeren zijn gerelateerd aan delinquent gedrag op latere leeftijd. Het is dus van belang psychosociale problemen tijdig te signaleren.
50
H OE STAAT H ET M E T DE G E ZO N DH E I D I N ZUI D- H O L L A N D N O O RD?
Tabel 3.7: Risico op aanwezigheid psychosociale problemen (verhoogde SDQ) bij jongeren in ZuidHolland Noord (Bron: GGD HM, 2008)1. YHUKRRJGH6'4VFRUH /HHIWLMG MDDU
MRQJHQV
PHLVMHV
WRWDDO
MDDU
MDDU
JURHQHFLMIHUVVLJQLILFDQWODJHUGDQDQGHUHJHVODFKW
In de Gezondheidspeiling 12 tot en met 18 jaar (GGD HM, 2008) is gekeken of jongeren een risico lopen op psychische problemen. Dit is gedaan door middel van de ‘Strength and Difficulties Questionnaire’ (SDQ). Met de SDQ kunnen jongeren met een risico op psychosociale problemen (o.a. gedragsproblemen, emotionele problemen, hyperactiviteit/aandachtstekort) worden gesignaleerd. Eén op de acht jongeren in Zuid-Holland Noord heeft een indicatie voor psychosociale problemen In totaal heeft 13% van de jongeren in Zuid-Holland Noord een risico op psychosociale problemen. Meisjes van 12 tot en met 17 jaar lopen vaker een risico op psychosociale problemen dan jongens (tabel 3.7). Emotionele problemen komen vaker voor bij meisjes, gedragsproblemen komen vaker voor bij jongens.
Schattingen psychische stoornissen op basis van landelijk onderzoek en zorggebruik Het vóórkomen van psychische stoornissen en medicijngebruik is slechts te schatten op basis van uitkomsten van landelijke (bevolkings)onderzoeken, zorgregistraties en apotheken. Al deze bronnen geven slechts een indicatie van de werkelijke aantallen. Het Nederlands instituut voor onderzoek van de gezondheidszorg (NIVEL) heeft het percentage volwassenen (18 tot en met 64 jaar) met een psychische stoornis geschat per gemeente (Vraag Aanbod Analyse Monitor (VAAM), 2008) door extrapolatie van onderzoeksgegevens uit het grootschalige bevolkingsonderzoek ‘Netherlands Mental Health Survey and Incidence Study’ (NEMESIS) uit 1996-1999. Bij de extrapolatie is per gemeente rekening gehouden met de bevolkingssamenstelling in 2005 (geslacht, leeftijd en inkomen, CBS) en de mate van stedelijkheid. Er worden alleen percentages per gemeente gegeven, er is geen totaal percentage voor de regio Zuid-Holland Noord beschikbaar. Bij de beschrijving van de resultaten wordt voor Zuid-Holland Noord een range gegeven op basis van de gemeente met het laagste percentage en de gemeente met het hoogste percentage. Er is wel een landelijk percentage beschikbaar. Eén op de vijf volwassenen in Zuid-Holland Noord heeft een psychische stoornis Volgens de schattingen van het NIVEL met behulp van VAAM heeft tussen de 15 en de 25% van de bevolking van 18 tot en met 64 jaar in Zuid-Holland Noord een psychische stoornis. In heel Nederland is dit 22%. Naar schatting heeft tussen de 4 en de 8% van de volwassenen in Zuid-Holland Noord te maken met een stemmingsstoornis (depressie)
51
GEZONDHEI D IN BEEL D I N Z UI D - H OL L AN D NOOR D
tegenover 7% in Nederland. Het percentage volwassenen met een angststoornis wordt geschat tussen de 8 en de 12% (12% landelijk) (VAAM). Lang niet iedereen met een psychische stoornis krijgt professionele hulp De meerderheid van de Nederlandse bevolking is (vrijwel) het hele leven geestelijk gezond. Dit neemt niet weg dat ongeveer 40% van de bevolking op enig moment last heeft van een psychische aandoening. Ongeveer 25% heeft dat het afgelopen jaar gehad. Niet iedereen heeft dan hulp nodig. Mensen helpen ook elkaar en zichzelf. Van de mensen met aandoeningen bezoekt een kwart de eerstelijnszorg, circa 16% de gespecialiseerde GGZ en circa 16% geeft aan behoefte te hebben aan professionele hulp, maar krijgt deze niet. Ongeveer 1% van de gehele bevolking heeft complexe en ernstige multiproblemen zonder adequate hulp (GGZ Nederland, 2009). De ervaren last van een psychische stoornis verschilt. Dit heeft te maken met de ernst van de stoornis, de intensiteit van de klachten, het effect van de eventuele medicatie en de mate waarin de sociale omgeving eisen stelt of juist steunt. Gebruik antidepressiva in Zuid-Holland Noord gestegen In Nederland is het gebruik van antidepressiva in de periode 2001-2006 sterk toegenomen (met 24%) tot 40,4 standaarddagdoseringen per 1.000 inwoners per dag. Een standaarddagdosering is de hoeveelheid van een werkzame stof die een volwassene per dag krijgt voor de behandeling van een ziekte of aandoening. Ook in de regio Zuid-Holland Noord is het gebruik van antidepressiva gestegen, van 31,2 standaarddagdoseringen in 2001 naar 39,8 standaarddagdoseringen per 1.000 inwoners per dag in 2006, een stijging van 27% (Deuning, 2007b). Hierbij moet worden opgemerkt dat het geneesmiddelengebruik is gecorrigeerd voor leeftijd en geslacht en voor het feit dat de cijfers alleen betrekking hebben op openbare apotheken. Meer vrouwen dan mannen hebben kans op dementie Dementie is een cognitieve stoornis die vooral voorkomt bij ouderen. Er bestaan meerdere vormen van dementie, waarvan de Ziekte van Alzheimer het meest voorkomt (70% van de gevallen). Naar schatting waren er in Nederland in 2003 tussen de 2,7 en 7,0 mannen per 1.000 mannen en tussen de 6,0 en 16,1 vrouwen per 1.000 vrouwen dementerend. Geëxtrapoleerd naar de bevolking van Zuid-Holland Noord zouden er tussen de 700 en 1.800 mannen en tussen de 1.600 en 4.200 vrouwen dementerend zijn. Deze uiteenlopende schattingen zijn gemaakt op basis van enquêtes en huisartsenregistraties (De Lange et al., 2010). Verklaringen voor de gevonden verschillen zijn, dat er verschillende definities worden gebruikt en dat personen met dementie niet altijd bij de huisarts komen of worden herkend door de huisarts. Eén op de twintig volwassenen in Zuid-Holland Noord afhankelijk van alcohol De norm voor schadelijk alcoholgebruik verschilt naar leeftijd en geslacht en naar situatie. Zo kunnen mannen meer alcohol verdragen dan vrouwen en kinderen. In het verkeer gelden in verband met de verkeersveiligheid andere normen. Voor alcoholgerelateerde psychische stoornissen wordt onderscheid gemaakt tussen alcoholmisbruik en alcoholafhankelijkheid (ook wel: alcoholverslaving). Wanneer drinkgedrag
52
H OE STAAT H ET M E T DE G E ZO N DH E I D I N ZUI D- H O L L A N D N O O RD?
risico’s en/of problemen veroorzaakt en enkele maanden aanhoudt, is sprake van alcoholmisbruik. Wanneer de drinker zelf problemen ondervindt van zijn drinkgedrag en daarbij alcoholgebruik een hogere prioriteit geeft dan andere activiteiten, dan is er sprake van alcoholafhankelijkheid of verslaving. Volgens de schattingen van het NIVEL met behulp van VAAM heeft tussen de 3 en de 7% van de inwoners van 18 tot en met 64 jaar in Zuid-Holland Noord een alcoholverslaving. Het landelijke percentage wordt geschat op 5%. In paragraaf 4.2.2 wordt verder ingegaan op het alcoholgebruik door de inwoners van Zuid-Holland Noord.
3.4
Sociale gezondheid
Sociale gezondheid is een aspect van algemene gezondheid zoals in de definitie van de Wereldgezondheidsorganisatie staat (WHO, 1948). Het hangt nauw samen met lichamelijke en psychische gezondheid en verwijst naar de mate waarin mensen volwaardig kunnen deelnemen aan de samenleving. Sociaal ongezonde mensen zijn in meer of mindere mate sociaal uitgesloten of lopen risico het te worden. Sociale uitsluiting wordt gekenmerkt door een tekort of achterstand op zowel sociaalmaatschappelijk als economisch vlak. Het gaat om onvoldoende sociale participatie (sociaal isolement), onvoldoende integratie (stigmatisering, discriminatie), materiële achterstand (armoede, schulden) en onvoldoende toegang tot ‘social rights’ (gezondheidszorg, huisvesting, onderwijs, dienstverlening, veiligheid). Uit het model sociale uitsluiting (Jehoel-Gijsbers, 2004) blijkt dat vooral een goede lichamelijke en psychische gezondheid de mens hier tegen beschermt. Heeft men echter een slechte lichamelijke en/of psychische gezondheid, dan vormen zij samen met financiële problemen en uitkeringsgerechtigd of werkloos zijn, de vier belangrijkste risicofactoren voor sociale uitsluiting. Wanneer deze combinatie optreedt, voegen andere risicofactoren nog maar weinig toe. Resultaat van sociale uitsluiting voor het individu is verlies van eigenwaarde en toekomstperspectief. In het ergste geval leidt uitsluiting tot thuis- en dakloosheid (Wolf, 2006). Het voorkómen en verminderen van uitsluiting en dakloosheid is het doel van de Openbare Geestelijke Gezondheidszorg (OGGZ). De OGGZ is een onderdeel van de openbare gezondheidszorg. Ze omvat alle activiteiten op het gebied van de geestelijke volksgezondheid, die niet kunnen worden uitgevoerd op geleide van een vrijwillige, individuele hulpvraag. Het doel van de Openbare Geestelijke Gezondheidszorg is het vroegtijdig signaleren en beïnvloeden van risicofactoren en beschermende factoren met het oog op het voorkómen en verminderen van sociale uitsluiting en dakloosheid en het realiseren van een aanvaardbare kwaliteit van leven voor kwetsbare mensen. Neerwaartse spiraal leidt tot sociale uitsluiting Met het merendeel van de inwoners gaat het goed. Men heeft een redelijke tot goede lichamelijke en psychische gezondheid, doet actief mee in de maatschappij en kan tegenslagen opvangen dankzij voldoende sociale steun. Als er sprake is van verminderd welzijn en minder goed in staat zijn om eigen problemen op te lossen, wordt
53
GEZONDHEI D IN BEEL D I N Z UI D - H OL L AN D NOOR D
men kwetsbaar en wordt de steun van familie, vrienden of buren belangrijker om de problemen op te lossen of niet te laten verergeren. Als problemen opstapelen en langer aanhouden, maar vooral als de steun uit de omgeving wegvalt, kan de situatie snel verslechteren en dreigt sociale uitval en uitsluiting. Hieronder wordt de toestand van sociale gezondheid in Zuid-Holland Noord beschreven aan de hand van het vóórkomen van risicofactoren voor sociale uitsluiting en de omvang van een aantal kwetsbare groepen. In paragraaf 5.4 wordt specifieker ingegaan op de opvang en zorg voor deze kwetsbare groepen.
3.4.1
Algemene risicofactoren voor sociale uitsluiting
De vier algemene risicofactoren voor sociale uitsluiting zijn een slechte lichamelijke gezondheid, een slechte psychische gezondheid, financiële problemen en uitkeringsgerechtigd of werkloos zijn (model sociale uitsluiting, Jehoel-Gijsbers, 2004). Zaken die worden gemeld bij het Meldpunt Zorg en Overlast (tekstblok 3.4) betreffen vaak mensen bij wie een cumulatie van deze vier risicofactoren aan de orde is. Dit geldt ook voor dreigende huisuitzettingen. In het ergste geval kan iemand op straat terecht komen en dakloos worden. Ongeveer 28.000 inwoners van Zuid-Holland Noord behoren tot de hoogrisicogroep voor sociale uitsluiting Bij naar schatting 24.000 personen van 20 tot en met 64 jaar (750 per 10.000 inwoners) komen ten minste drie van de vier algemene risicofactoren tegelijkertijd voor en bij circa 6.000 personen van 20 tot en met 64 jaar (135 per 10.000 inwoners) komen alle vier de risicofactoren voor. Hierbij opgeteld komen nog ruim 4.000 ouderen (590 per 10.000 ouderen) bij wie tenminste twee van de drie risicofactoren slechte lichamelijke gezondheid, slechte psychische gezondheid en financiële problemen tegelijkertijd voorkomen. De omvangschattingen betreffen individuele personen. Omdat veel van deze mensen samen met een partner en/of met kinderen wonen, zijn in de bevolking meer mensen bij de problematiek betrokken dan bovenstaande aantallen weergeven. Bovenstaande schattingen zijn gedaan op basis van de Gezondheidspeiling van de GGD Hollands Midden in 2009 en CBS-gegevens uit 2009. Stijgende lijn in aantal meldingen bij Meldpunt Zorg en Overlast Het Meldpunt Zorg en Overlast (tekstblok 3.4) voor Zuid-Holland Noord is gevestigd in Leiden bij de GGD Hollands Midden. Katwijk heeft haar eigen meldpunt met de naam Zorgoverleg Katwijk. Hulpverleners, politie, instellingen en burgers melden zorgwekkende situaties en situaties van ernstige overlast. De afgelopen jaren heeft er een verschuiving plaatsgevonden van steeds minder overlastmeldingen naar steeds meer zorgmeldingen (soms in combinatie met overlast). Het aantal zaken dat het Meldpunt in behandeling heeft, neemt toe. Naar verwachting zal de (voorgenomen) Wet meldcode (tekstblok 3.5) een toename van het aantal gesignaleerde zaken huiselijk geweld en kindermishandeling tot gevolg hebben. Daarnaast neemt de complexiteit van de zaken toe. In 2009 zijn 1.046 zaken behandeld door het Meldpunt Zorg en Overlast
54
H OE STAAT H ET M E T DE G E ZO N DH E I D I N ZUI D- H O L L A N D N O O RD?
Tekstblok 3.4: Meldpunt Zorg en Overlast Bij het Meldpunt Zorg en Overlast kunnen hulpverleners, woningcorporaties, politie, maar ook burgers melding doen van zorgwekkende situaties of situaties waarbij men overlast van anderen ondervindt. Het gaat vaak om sociaal kwetsbare kinderen, jongeren, volwassenen en gezinnen. Het Meldpunt fungeert als vangnet met het doel hen na melding toe te leiden naar passende hulp en de geboden hulp te coördineren zolang als nodig. Het Meldpunt is betrokken bij convenanten ‘voorkómen huisuitzetting’ in Leiden en Alphen aan den Rijn en bij de re-integratie van ex-gedetineerden in Leiden. In 2009 zijn zowel de telefoondienst van het Steunpunt Huiselijk Geweld als de procesregie bij de uitvoering van de Wet tijdelijk huisverbod geïntegreerd bij het Meldpunt Zorg en Overlast.
Tekstblok 3.5: Voorgenomen Wet meldcode De Wet meldcode zal naar verwachting in het voorjaar van 2011 van kracht worden. In deze wet wordt het vroeg signaleren van huiselijk geweld en kindermishandeling bevorderd. De wet vraagt organisaties een set van afspraken te maken over hoe men behoort op te treden bij een vermoeden van huiselijk geweld of kindermishandeling. De afspraken hebben als doel dat er een zorgvuldige afweging plaatsvindt hoe er in een bepaalde situatie gehandeld gaat worden. Zorgvuldig en verantwoordelijk handelen staan centraal en de te nemen stappen staan beschreven. De Inspectie voor de Gezondheidszorg ziet toe op een juiste uitvoering van de wet door organisaties in de gezondheidszorg, onderwijs/kinderopvang, maatschappelijke ondersteuning, sport, AWBZ, Jeugdzorg, Justitie en Politie. Naar verwachting zal de wet een toename laten zien van het aantal gesignaleerde zaken huiselijk geweld en kindermishandeling. In een onderzoek naar zoekgedrag van burgers die hulp of zorg zoeken in verband met huiselijk geweld, bleek dat 42% van de burgers als eerste op de gemeentelijke website kijkt voor hulp. Het Steunpunt Huiselijk Geweld heeft in 2009 een toolkit verspreid onder gemeenten in de regio Hollands Midden om in deze vraag van burgers te voorzien.
en 85 zaken bij het Zorgoverleg Katwijk. In 2008 was het aantal gemelde zaken 897 respectievelijk 53. Het grootste deel van de meldingen betreft (dreigende) huisuitzetting, psychiatrische problematiek, alcoholgebruik, financiële problemen, huiselijk geweld, verwaarlozing/verloedering en combinaties hiervan. Huurschuld neemt af, maar het aantal huisuitzettingen niet Ruim 65.500 huishoudens huren een woning bij een woningcorporatie in Zuid-Holland Noord. Dit is 30% van alle huishoudens. In 2009 betrof de huurschuld 0,94% van de totale huur (in 2007 was de huurschuld 1,37% van de totale huur). Er werd voor 376 huishoudens ontbinding van het huurcontract bij de kantonrechter aangevraagd (in 2007 voor 665 huishoudens); 108 huishoudens (0,20% van de huishoudens die bij deze woningcorporaties een woning huren, gegevens van één woningcorporatie niet beschikbaar) werden daadwerkelijk uitgezet: 97 vanwege huurschulden, vijf huishoudens vanwege overlast en vijf vanwege een combinatie van schulden en overlast. In 2007 zijn door 21 woningcorporaties 113 huishoudens uitgezet. Hoewel de huurschuld en het aantal aanvragen bij de kantonrechter zijn afgenomen, is het aantal huisuitzettingen niet noemenswaardig gedaald (Tielen, 2010).
55
GEZONDHEI D IN BEEL D I N Z UI D - H OL L AN D NOOR D
Aantal aanvragen schuldhulpverlening neemt toe De gemeentelijke schuldhulpverlening voorziet in een schuldregeling met als doel een onderhands akkoord te sluiten met de schuldeisers over (gedeeltelijke) aflossing van de schulden. Omdat de schulden ‘in der minne’ worden geschikt, wordt dit het ‘minnelijke traject’ genoemd. Schuldeisers hebben de vrijheid om het minnelijk akkoord af te wijzen. Als stok achter de deur is de Wet sanering natuurlijke personen (Wsnp, 1998) van kracht. De Wsnp regelt de wettelijke schuldsanering. Dit is een schuldregeling die wordt uitgevoerd door een door de rechtbank aangestelde bewindvoerder en waar de schuldeisers, op basis van een vonnis, gedwongen aan moeten meewerken. Toegang tot de Wsnp is alleen mogelijk nadat het minnelijke traject is mislukt. In 2009 hebben ongeveer 1.700 mensen een aanvraag ingediend voor schuldhulpverlening. Dit is een forse toename ten opzichte van 2007 (ruim 1.100 aanvragen). Tegelijkertijd is het aantal afgegeven Wsnp-verklaringen (toegang tot de wettelijke schuldsanering) gedaald van ongeveer 350 in 2007 naar ongeveer 200 in 2009 (Tielen, 2010). Omvang daklozen is afgenomen Feitelijk daklozen zijn voor hun overnachting aangewezen op straat of op een kortdurend verblijf in laagdrempelige opvangvoorzieningen of bij familie of kennissen. Zij hebben geen uitzicht op permanent onderdak, ook niet in een sociaal pension of iets dergelijks. In 2009 is een omvangschatting gemaakt van feitelijk daklozen in Leiden. Volgens deze schatting is het aantal daklozen in Leiden 313 (ondergrens 210, bovengrens 416). Dit is 0,3% van de Leidse bevolking. Van deze groep komt 60% oorspronkelijk uit Leiden, 17% uit de overige gemeenten van de regio Zuid-Holland Noord en 25% komt oorspronkelijk van buiten de regio Zuid-Holland Noord, voornamelijk van de vier grote steden. Vier jaar eerder was het aantal daklozen geschat op 493 (ondergrens 466, bovengrens 525). Het aantal feitelijk daklozen is afgenomen (Tielen, 2010). In paragraaf 5.4 wordt specifieker ingegaan op de zorgbehoefte van deze doelgroep.
3.4.2
Specifieke risicofactoren voor sociale uitsluiting
Risicofactoren zoals eenzaamheid, kindermishandeling, huiselijk geweld, (aanhoudend) drugs- en alcoholmisbruik, onvoldoende omgevingssteun, kleine criminaliteit, aanraking met politie/justitie of een instituut- of inrichtingsverleden, zijn specifieke risicofactoren voor sociale uitsluiting (Wolf, 2006). Eenzaamheid en huiselijk geweld (inclusief kindermishandeling en huisverboden) komen in deze paragraaf aan bod. Paragraaf 4.2.2 gaat in op het drugs- en alcoholgebruik en de onderwerpen omgevingssteun (mantelzorg) en criminaliteit (veelplegers) komen in paragraaf 5.4.1 aan de orde.
Eenzaamheid Eenzaamheid is het subjectief ervaren van een onplezierig of ontoelaatbaar gemis aan (kwaliteit van) bepaalde sociale relaties. De eenzaamheidsschaal van De Jong Gierveld en Kamphuis is een gevalideerd instrument om eenzaamheid meer objectief te meten (De Jong-Gierveld & Kamphuis, 1985). Geschat wordt dat ongeveer één op de drie volwassenen in Nederland last heeft van matige tot ernstige eenzaamheid (Fokkema & Dykstra, 2009).
56
H OE STAAT H ET M E T DE G E ZO N DH E I D I N ZUI D- H O L L A N D N O O RD?
Tegenwoordig worden twee vormen van eenzaamheid onderscheiden: de eenzaamheid als gevolg van sociale isolatie (aantal of kwaliteit van de persoonlijke relaties is minder dan gewenst) en die als gevolg van emotionele isolatie (gemis van intimiteit in persoonlijke relaties of gemis van een vertrouwenspersoon). Dit onderscheid is van belang omdat de preventie en bestrijding van beide vormen van eenzaamheid een andere aanpak vereisen. Bijna de helft van de 75-plussers is matig tot ernstig eenzaam Van de 19- tot en met 64-jarigen in Zuid-Holland Noord is in 2009 30% matig eenzaam en 7% ernstig eenzaam (GGD HM, 2009). Het percentage eenzame volwassenen is licht gedaald, in 2000 was 42% matig tot ernstig eenzaam (GGD HM, 2000). In 2009 is 35% van de zelfstandig wonende ouderen matig eenzaam en 6% ernstig eenzaam. Dit komt overeen met het percentage uit 2005 (GGD HM, 2005 en 2009). Eenzaamheid komt het meeste voor onder 75-plussers (46%) (figuur 3.5). In Zuid-Holland Noord komt eenzaamheid bij volwassenen vaker voor onder mannen, echter bij ouderen zijn vrouwen vaker eenzaam (figuur 3.4 en 3.5). Inwoners van Zuid-Holland Noord zijn vaker sociaal dan emotioneel eenzaam (GGD MH, 2009).
Huiselijk geweld Huiselijk geweld is geweld dat door iemand uit de huiselijke kring van het slachtoffer is gepleegd. Geweld is de aantasting van de persoonlijke integriteit. Het kan daarbij gaan om lichamelijk geweld (mishandeling), psychisch of emotioneel geweld (uitschelden, treiteren, kleineren, bedreiging, stalking) en ongewenste seksuele toenadering of seksueel misbruik (Van Dijk et al., 1997). Slachtoffers van huiselijk geweld zijn in de meeste gevallen vrouwen en kinderen, maar het treft ook mannen, ouders en ouderen. De huiselijke kring bestaat uit (ex-)partners, gezinsleden, familieleden of huisvrienden. Huisvrienden zijn personen die een vriendschappelijke band onderhouden met het slachtoffer en personen uit de onmiddellijke omgeving die het slachtoffer in de huiselijke sfeer ontmoet (ministerie van Justitie, 2010). Huiselijk geweld bij volwassenen duurt drie tot zeven jaar Huiselijk geweld komt in alle lagen van de bevolking voor en is een complex maatschappelijk probleem dat diep ingrijpt in persoonlijke levens. Op basis van verschillende Nederlandse onderzoeken wordt geschat dat ongeveer 14% van de Nederlanders ooit in zijn of haar leven slachtoffer is van huiselijk geweld. Bij de helft is dat tijdens de jeugd, bij de andere helft op volwassen leeftijd. Jaarlijks wordt circa 0,4% van de kinderen en 0,3% van de volwassenen voor het eerst slachtoffer. Bij kinderen duurt het geweld in totaal gemiddeld drie tot vijf jaar, bij volwassen slachtoffers gemiddeld drie tot zeven jaar. Het percentage kinderen dat in één jaar slachtoffer is van huiselijk geweld wordt geschat tussen 1,5-2,5%. Jaarlijks is minstens 2% van de kinderen getuige en indirect slachtoffer van huiselijk geweld (Oosterlee & Vink, 2006). Slechts 10% van de slachtoffers van huiselijk geweld melden dit bij de politie (GGD HM, 2010). Van de overige geweldsdelicten wordt naar schatting de helft bij de politie gemeld (Veiligheidsmonitor Rijk, 2008).
57
GEZONDHEI D IN BEEL D I N Z UI D - H OL L AN D NOOR D
PDQQHQ
YURXZHQ
HUQVWLJHHQ]DDP
MDDU
MDDU
MDDU
WRWDDO
PDWLJHHQ]DDP
Figuur 3.4: Eenzaamheid onder 19- tot en met 64-jarigen in Zuid-Holland Noord (Bron: GGD HM, 2009).
PDQQHQ
YURXZHQ
HUQVWLJHHQ]DDP
MDDU
MDDU
WRWDDO
PDWLJHHQ]DDP
Figuur 3.5: Eenzaamheid onder 65-plussers in Zuid-Holland Noord (Bron: GGD HM, 2009).
58
H OE STAAT H ET M E T DE G E ZO N DH E I D I N ZUI D- H O L L A N D N O O RD?
Aantal slachtoffers huiselijk geweld veel hoger dan cijfers laten zien In Zuid-Holland Noord heeft 3% van de ouderen en 8% van de jongere volwassenen aangegeven ooit slachtoffer te zijn geweest van huiselijk geweld. Hier is sprake van een onderschatting, het werkelijke aantal slachtoffers wordt bijna twee keer zo hoog geschat (GGD HM, 2009). Het Landelijk Platform Bestrijding Ouderenmishandeling geeft echter als schatting in 2006 dat 5% van de ouderen wordt mishandeld. Wegens de gevoeligheid van het onderwerp is er sprake van onderrapportage (LPBO, 2006). Er zijn diverse instellingen die meldingen en aangiften van huiselijk geweld krijgen. In 2008 zijn bij de Politie Hollands Midden in de regio Zuid-Holland Noord 1.971 incidenten huiselijk geweld geregistreerd (38 per 10.000 inwoners; landelijk 39 incidenten per 10.000 inwoners, www.huiselijkgeweld.nl). In hetzelfde jaar zijn bij de politie 729 aangiften huiselijk geweld gedaan waarbij 856 slachtoffers waren betrokken. Bij een kwart van de 1.014 meldingen bij het Meldpunt Zorg en Overlast in 2009 speelde huiselijk geweld een rol. Bij het Steunpunt Huiselijk Geweld in Hollands Midden zijn in 2009 in totaal 106 adviezen gegeven over zaken die betrekking hebben op huiselijk geweld in Zuid-Holland Noord.
Kindermishandeling Een landelijke schatting uit 2005 wijst uit dat in Nederland naar schatting bijna 3% van de kinderen wordt mishandeld. In Zuid-Holland Noord zou het dan gaan om ongeveer 3.600 kinderen. Kindermishandeling komt vaker voor in gezinnen met zeer laag opgeleide ouders, gezinnen waarin de ouders werkloos zijn, éénoudergezinnen, grotere gezinnen en in stiefgezinnen (Van IJzendoorn et al., 2007). Gegevens over kindermishandeling worden weergegeven in de publicatie ‘Kinderen in Tel 2010’ (Steketee et al., 2010, zie ook tekstblok 3.6). Bij deze indicator gaat het om het aantal mishandelde kinderen dat jaarlijks gemeld wordt bij de bureaus Advies- en Meldpunt Kindermishandeling (AMK), afgezet tegen het totale aantal 0- tot en met 17-jarigen dat in een gemeente woont. Het is niet per definitie slecht als een gemeente een hoge score heeft op deze indicator. Het gaat namelijk onder andere om de meldingsbereidheid van de betrokkenen en of ze de weg naar het meldpunt weten te vinden. Onduidelijk is nog steeds hoeveel kinderen daadwerkelijk slachtoffer zijn van huiselijk geweld of getuige zijn van geweld tussen de ouders. De schattingen liggen tussen 100.000 en 160.000 kinderen per jaar in Nederland. Het jaar 2008 telde bijna 25.000 gemelde mishandelde kinderen, oftewel 0,7% van alle kinderen (Steketee et al., 2010). Aantal meldingen kindermishandeling in Leiden en Alphen aan den Rijn hoog In 2008 zijn bij het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling (AMK) 791 meldingen van kindermishandeling binnengekomen betreffende 1.428 kinderen in Zuid-Holland Noord (1,2% van de 0- tot en met 18-jarigen). De gemeente Leiden staat op de vijfde plaats in de lijst gemeenten waar de meeste kinderen worden gemeld (van de in totaal 431 gemeenten in Nederland in 2008). Het percentage gemelde kinderen in Leiden is 1,9% (Steketee et al., 2010). Ook in de gemeente Alphen aan den Rijn wordt veel kindermishandeling gemeld. Met 1,6% staat deze gemeente op plaats tien op de rangordelijst van Nederlandse gemeenten. De hoge positie van deze gemeenten in de rangorde kan worden beschouwd als een positieve uitslag. Hoe meer meldingen,
59
GEZONDHEI D IN BEEL D I N Z UI D - H OL L AN D NOOR D
Tekstblok 3.6: Kinderen in de marge uit ‘Kinderen in Tel, databoek 2010’ ‘Kinderen in Tel’ brengt de leefsituatie van de jeugd per provincie en gemeente in beeld en geeft een ranglijst aan de hand van twaalf indicatoren, gebaseerd op het Internationale Verdrag voor de Rechten van het Kind. ‘Kinderen in Tel’ laat voor alle gemeenten in Nederland zien hoe het gesteld is met het welzijn van kinderen en in welke omstandigheden zij verkeren. Het doel van het onderzoek is het realiseren van gelijke rechten voor kinderen door middel van een beter, op kinderrechten gebaseerd, jeugdbeleid. De rangorde van de 431 gemeenten wordt jaarlijks opnieuw uitgebracht. Op die manier maakt ‘Kinderen in Tel’ zichtbaar in welke gemeenten de omstandigheden verbeteren, of verslechteren. Hieronder staan de bevindingen voor de regio Zuid-Holland Noord. Ze zijn gebaseerd op gegevens uit 2008. Jeugdcriminaliteit Deze indicator beschrijft het percentage 12- tot en met 21-jarigen dat een delict heeft gepleegd en daarvoor voor de rechter is verschenen. In 2008 zijn dit landelijk 65.198 jongeren (3,3%). Dit aantal is ten opzichte van 2000 (2,8%) gestegen, maar ten opzicht van 2007 (3,5%) gedaald. Op gemeenteniveau staan de gemeenten in Zuid-Holland Noord niet in de top tien van gemeenten met de meeste jeugdcriminaliteit. In de gemeente Leiden heeft 4,4% van de jongeren een delict gepleegd en is daarvoor voor de rechter verschenen. Hiermee komt Leiden op de 18e plaats van alle Nederlandse gemeenten. Jeugdwerkloosheid De gegevens laten landelijk een forse daling zien van het aantal werkloze jongeren. In 2001 was 3,0% van de jongeren in de leeftijd van 16 tot en met 22 jaar werkloos, in 2008 was dat 1,2%. In 2008 waren nog 16.900 werkzoekende jongeren. Geen enkele gemeente in ZuidHolland Noord staat in de top tien van gemeenten met de meeste jeugdwerkloosheid. De gemeente met de meeste jeugdwerkloosheid in Zuid-Holland Noord is de gemeente Leiden. Daar is 1,0% van de jongeren in de leeftijd van 16 tot en met 22 jaar werkloos (139e plaats). Jeugdzorg Met deze indicator wordt het percentage weergegeven van de 0- tot en met 17-jarigen dat in 2008 een nieuwe indicatie voor hulp heeft gekregen van Bureaus Jeugdzorg. In 2008 betrof dit 2,1% van alle jeugdigen, dit zijn 74.151 kinderen. Het percentage kinderen met een nieuwe indicatie jeugdzorg is in 2008 gestegen ten opzichte van 2007. In 2007 ging het om 1,9% van alle 0- tot en met 17-jarigen. Op gemeenteniveau staan de gemeenten in Zuid-Holland Noord niet in de top tien van gemeenten met de meeste hulpindicaties. De gemeente Leiden en Alphen aan den Rijn komen met 2,9% op respectievelijk een 41e en 42e plaats in de rangordelijst van gemeenten terecht. Kinderen in achterstandswijken Het aantal achterstandswijken in Nederland is in zes jaar toegenomen en ook meer kinderen wonen in deze wijken. In 2008 wonen 590.000 kinderen van 0 tot en met 17 jaar in een achterstandswijk, tegenover 509.909 in 2002. Het landelijke percentage is 16,6% in 2008, in 2007 was dit nog 14,5% (16,4% in 2006). Geen enkele gemeente in Zuid-Holland Noord staat in de top tien van gemeenten met veel kinderen in achterstandswijken. De gemeente Leiden staat op plaats 124 (7,3%) en alle andere gemeenten in de regio staan op een gedeelde plaats 295 (0,0%). Kinderen in armoede Landelijk leeft 5,5% van de 0- tot en met 17-jarige kinderen in 2008 in een uitkeringsgezin. Dit is een verbetering ten opzichte van 2002 toen dit percentage 7,2% was. Het gaat echter nog steeds om een groot aantal kinderen dat leeft in armoede, 193.800 kinderen. Geen enkele gemeente in Zuid-Holland Noord staat in de top tien van gemeenten met de meeste kinderen in uitkeringsgezinnen in 2008. Op plaats 22 in de rangordelijst voor gemeenten staat Leiden met 8,1%.
60
H OE STAAT H ET M E T DE G E ZO N DH E I D I N ZUI D- H O L L A N D N O O RD?
Tienermoeders Het aantal tienermoeders is de laatste jaren gedaald. In 2008 is 0,6% van de 15- tot en met 19-jarige vrouwen in Nederland tienermoeder, in 2000 was dit percentage 0,9%. In absolute aantallen gaat het om 3.153 tienermoeders in 2008. Geen enkele gemeente uit Zuid-Holland Noord staat in 2008 in de top tien van gemeenten met veel tienermoeders. De gemeente Leiden staat met een percentage van 0,7% op plaats 92. (Bron: Steketee et al, 2010)
Tekstblok 3.7: Kindspoor maakt getuigen huiselijk geweld zichtbaar Het aantal meldingen bij het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling (AMK) over kinderen in Zuid-Holland Noord betreft ook de meldingen die via het ‘Kindspoor’ traject binnenkomen. Kinderen die getuige zijn van huiselijk geweld kunnen lang onzichtbaar blijven voor de hulpverlening. Om hen beter te beschermen, is in Hollands Midden in 2004 als eerste politieregio in Nederland het meld- en hulptraject ‘Kindspoor’ geïntroduceerd. Het meldtraject begint bij de politiebemoeienis bij huiselijk geweld tussen volwassenen. Kinderen die op het betreffende adres wonen, worden gemeld aan het AMK. Met Kwadraad (maatschappelijke dienstverlening), Bureau Jeugdzorg, GGZ Kinderen en Jeugd Rivierduinen, Cardea, Raad voor de Kinderbescherming en De Waag (forensische psychiatrie, plegerhulpverlening) wordt een hulpaanbod op maat aan het gezin aangeboden. In 2009 zijn er in Zuid-Holland Noord via Kindspoor 325 meldingen betreffende 543 kinderen geregistreerd.
des te zichtbaarder kindermishandeling wordt. Het is vermoedelijk te verklaren door afspraken tussen politie en AMK om huiselijk geweld waar kinderen bij betrokken zijn, bij het AMK te melden (tekstblok 3.7). In overige regio’s in Nederland ontbreken deze afspraken. Daarnaast worden in Zuid-Holland Noord al jaren trainingen ‘signalen kindermishandeling’ georganiseerd (zie ook tekstblok 3.8). In de gemeenten Hillegom (plaats 28) en Noordwijkerhout (plaats 33) is het percentage gemelde kinderen 1,3%. De gemeente Zoeterwoude heeft het laagste percentage gemelde kinderen van de regio Zuid-Holland Noord met 0,3% (plaats 299). Aantal opgelegde huisverboden in het kader van de Wet tijdelijk huisverbod neemt toe Op 1 januari 2009 is de Wet tijdelijk huisverbod in werking getreden. Het huisverbod is bedoeld om huiselijk geweld en kindermishandeling terug te dringen. Het huisverbod houdt in dat een pleger van huiselijk geweld in beginsel tien dagen zijn of haar woning niet meer in mag en in die periode ook geen contact mag opnemen met de partner of de kinderen. Zo ontstaat ruimte voor hulpverlening aan slachtoffers en dader. Het huisverbod wordt door de burgemeester opgelegd. De burgemeester kan het huisverbod eventueel verlengen tot maximaal vier weken. Een uit huis geplaatste die zich niet aan het huisverbod houdt, kan maximaal twee jaar gevangenisstraf krijgen of een taakstraf (www.huisverbod.nl). In 2009 is in Zuid-Holland Noord 38 keer een huisverbod opgelegd; in 13 gevallen werd het huisverbod verlengd. Bij bijna 90% van de huisverboden wordt niet preventief maar vanuit een strafrechtelijk optreden gehandeld. Dat wil zeggen dat iemand al vastzit met als reden dreiging van geweld. De oplegging van een huisverbod wordt in zogeheten acht-uurs zaken gebruikt als instrument om
61
GEZONDHEI D IN BEEL D I N Z UI D - H OL L AN D NOOR D
Tekstblok 3.8: Regionale aanpak kindermishandeling (RAAK) Tussen 2008 en 2010 is in Hollands Midden vanuit Gouda en Leiden net als in de rest van Nederland de Regionale Aanpak Kindermishandeling (RAAK) uitgevoerd. RAAK richt zich op deskundigheidsbevordering, onderlinge samenwerking en het gebruik van effectieve methodieken. In Hollands Midden zijn convenanten gesloten vanuit de Keten Jeugdbeleid (Zuid-Holland Noord) en het Centrum voor Jeugd en Gezin (Midden-Holland). De handelingsprotocollen van diverse beroepsgroepen zijn geïntegreerd met de wettelijke ‘Meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling’ en voor de regio samengebracht op een website. Voor verschillende organisaties is een scholingsplan ontwikkeld dat bijdraagt aan het inrichten van een structureel scholingsbeleid. In een regionale werkgroep is een overzicht gemaakt van de in de regio beschikbare signaleringsinstrumenten en hulpverleningsprogramma’s, hetgeen samen met aanbevelingen over knelpunten en lacunes aan de diverse betrokken organisaties is teruggekoppeld.
escalatie te voorkomen. De Wet tijdelijk huisverbod wordt dan gebruikt om hulpverlening aan het hele gezin op gang te brengen. Bij 70% van de huisverboden speelde alcoholgebruik een belangrijke rol. Bij de 38 huisverboden waren ongeveer 50 kinderen betrokken (Registratie Meldpunt Zorg en Overlast GGD HM, 2009). In 2010 is inmiddels een toename te zien van het aantal opgelegde huisverboden; 27 huisverboden in de eerste zes maanden ten opzichte van 12 in dezelfde periode het voorafgaande jaar (Registratie Meldpunt Zorg en Overlast GGD HM, 2010).
3.5
Ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid
Ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid zijn indicatoren van respectievelijk tijdelijke en meer langdurige functionele beperkingen in de arbeidssituatie. In die zin worden ze beschouwd als indicatoren voor de gezondheidstoestand van een populatie. De mate waarin ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid vóórkomen in een populatie wordt ook beïnvloed door andere factoren, zoals maatregelen van de overheid en de macro-economische situatie. Er is sprake van ziekteverzuim als een persoon een aantoonbare ziekte of gebrek heeft èn daardoor ongeschikt is voor de uitvoering van het werk. Het ziekteverzuim in Nederland omvat zowel werkgebonden ziekteverzuim (bijvoorbeeld rugklachten door het tillen van zware lasten op het werk) als niet-werkgebonden ziekteverzuim (bijvoorbeeld door sportletsels). Arbeidsongeschiktheid is het als gevolg van ziekte of gebreken niet meer in staat zijn om met gangbare arbeid hetzelfde te verdienen als gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring. Na twee jaar ziekteverzuim kan de werknemer een beroep doen op de Wia (Werk en inkomen naar arbeidsvermogen, voorheen Wao), voor een arbeidsongeschiktheidsuitkering als gevolg van ‘volledige en duurzame’ dan wel ‘gedeeltelijke’ arbeidsongeschiktheid (Van Gool & Groothoff, 2007). Minder arbeidsongeschiktheid in Zuid-Holland Noord dan gemiddeld in Nederland In het vierde kwartaal van 2009 kreeg in Zuid-Holland Noord 5,2% van de bevolking van 15 tot en met 64 jaar (de potentiële beroepsbevolking) een arbeidsongeschiktheids-
62
H OE STAAT H ET M E T DE G E ZO N DH E I D I N ZUI D- H O L L A N D N O O RD?
Tabel 3.8: Arbeidsongeschiktheidsuitkeringen1 in Zuid-Holland Noord per gemeente (4e kwartaal 2009) (Bron:CBS-StatLine). *HPHHQWHQ
DDQWDODUEHLGVRQJHVFKLNWKHLGV XLWNHULQJHQ
$OSKHQDDQGHQ5LMQ +LOOHJRP .DDJHQ%UDDVVHP
WHQRS]LFKWHYDQSRWHQWLsOH EHURHSVEHYRONLQJ
.DWZLMN
/HLGHQ
/HLGHUGRUS
/LVVH
1LHXZNRRS
1RRUGZLMN
1RRUGZLMNHUKRXW
2HJVWJHHVW
5LMQZRXGH
7H\OLQJHQ
9RRUVFKRWHQ
=RHWHUZRXGH
=XLG+ROODQG1RRUG 1HGHUODQG
2QGHUORSHQGHXLWNHULQJHQZRUGWYHUVWDDQDUEHLGVRQJHVFKLNWKHLGVXLWNHULQJHQNUDFKWHQVGH:HWZHUNHQLQNRPHQQDDUDUEHLGVYHU PRJHQ:LD GH:HWDUEHLGVRQJHVFKLNWKHLGVYRRU]LHQLQJMRQJJHKDQGLFDSWHQ:DMRQJ HQGH:HWDUEHLGVRQJHVFKLNWKHLGVYHU]HNHULQJ ]HOIVWDQGLJHQ:D] DIJHURQGHFLMIHUV
uitkering. In Nederland was dit 6,6% (tabel 3.8). Dit percentage is het laagst in Kaag en Braassem en in Rijnwoude en het hoogst in Zoeterwoude. In Noordwijk, Noordwijkerhout en Zoeterwoude is de situatie minder gunstig dan gemiddeld in Nederland, voornamelijk door het hoge aantal personen dat gebruik maakt van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (CBS-StatLine). Opvallend is de clustering van gemeenten in Zuid-Holland met lage percentages arbeidsongeschikten. Deze clustering doet vermoeden dat naast gezondheid ook de situatie op de (regionale) arbeidsmarkt van invloed is op het percentage arbeidsongeschikten (Mulder, 2009a). Aantal arbeidsongeschikten in Zuid-Holland Noord gedaald Gemiddeld is in Nederland het aantal uitkeringen afgenomen met 9,6% (figuur 3.6). De daling in het aantal arbeidsongeschikten is deels het resultaat van veranderde wetgeving (Mulder, 2009b). In Zuid-Holland Noord heeft Noordwijk de grootste afname (afname van 21,7%) van het aantal uitkeringen. De gemeenten met de sterkste toename bevinden zich hoofdzakelijk in het westen van het land; in Zuid-Holland Noord zijn geen gemeenten met een toename in het aantal uitkeringen. Ongezonde leefstijl leidt tot hoger ziekteverzuim In tabel 3.9 is een overzicht gegeven van determinanten van gezondheid die van invloed kunnen zijn op ziekteverzuim. Slechts voor een aantal determinanten is de kans op verzuim voor de Nederlandse situatie in cijfers uit te drukken. Het merendeel van
63
GEZONDHEI D IN BEEL D I N Z UI D - H OL L AN D NOOR D
3HUFHQWDJH DIQDPH WRHQDPH SURYLQFLHV
Figuur 3.6: Ontwikkeling arbeidsongeschiktheid in de periode 1999-2008 per gemeente (Bron: UWV, gegevens bewerkt door RIVM op www.zorgatlas.nl).
de bronnen geeft alleen aan dat er sprake is van een verband. Het sterkste verband is gevonden tussen obesitas en verzuim; mensen met obesitas verzuimen meer dan mensen met een normaal gewicht.
3.6
Kwaliteit van leven en ziektelast
Kwaliteit van leven in Hollands Midden gunstiger dan in Nederland Prevalentie- en incidentiecijfers van ziekten geven zicht op de meest voorkomende ziekten en aandoeningen, maar zeggen niets over de gevolgen ervan in termen van verlies aan kwaliteit van leven. Kwaliteit van leven wordt gedefinieerd als het functioneren van personen op fysiek, psychisch en sociaal gebied zoals zij dat zelf ervaren. Kwaliteit van leven wordt daarom met vragenlijsten onderzocht (zie tekstblok 3.1). Gegevens over kwaliteit van leven zijn alleen voor Hollands Midden beschikbaar, niet apart voor Zuid-Holland Noord. In de landelijke gezondheidsenquête van het CBS (CBS-POLS) wordt kwaliteit van leven onderzocht met behulp van de SF-12. Dit meetinstrument geeft ook informatie over acht dimensies van kwaliteit van leven (Sprangers & Snijders, 2009). In tabel 3.10 is voor zeven van deze dimensies te zien in hoeverre Hollands Midden met betrekking tot deze factoren afwijkt van Nederland. Op drie van deze dimensies scoort Hollands Midden gunstiger dan Nederland: ervaren gezondheid, psychische klachten en beperkingen in mobiliteit. Voor de andere dimensies zijn geen verschillen gevonden tussen Hollands Midden en Nederland. De achtste dimensie is arbeidsongeschiktheid, hier is in paragraaf 3.5 aandacht aan besteed.
64
H OE STAAT H ET M E T DE G E ZO N DH E I D I N ZUI D- H O L L A N D N O O RD?
Tabel 3.9: Determinanten van gezondheid en de gevolgen voor verzuim (Nederlandse situatie) (Bron: Hoeymans et al., 2010). 'HWHUPLQDQWHQ
JHYROJHQYRRUYHU]XLP
2YHUJHZLFKWHQREHVLWDV
0HQVHQPHWHHQKRJH%RG\0DVV,QGH[%0, YHU]XLPHQPHHUGDQPHQVHQPHWHHQ µQRUPDDO¶JHZLFKW(\VLQNHWDO 0HQVHQPHWRYHUJHZLFKWHQREHVLWDVYHU]XLPHQODQJHUGDQPHQVHQPHWHHQµQRUPDDO JHZLFKW¶1HRYLXVHWDOHQ.OLQNHWDO 2EHVHZHUNQHPHUVYHU]XLPHQQLHWDOOHHQYDNHUPDDURRNODQJHU&%6
9HUKRRJGHEORHGGUXNHQ FKROHVWHURO
0HQVHQPHWHHQYHUKRRJGHEORHGGUXNGDQZHOYHUKRRJGFKROHVWHUROJHKDOWHORSHQPHHU NDQVRSKDUWHQYDDW]LHNWHQHQGDDUPHHRSYHU]XLP6(5
$OFRKRO
2YHUPDWLJHGULQNHUVOLMNHQPHHUWHYHU]XLPHQ(\VLQNHWDO6(5 (U]LMQJHHQVLJQLILFDQWHYHUVFKLOOHQLQYHU]XLPSHUFHQWDJHHQYHU]XLPGXXUWXVVHQ GULQNHUVHQQLHWGULQNHUV&%6
%HZHJHQ
:HUNQHPHUVGLHVSRUWHQYHU]XLPHQPLQGHUGDQQLHWVSRUWHQGHZHUNQHPHUVYLMIGDJHQ PLQGHUSHUMDDU$OVKHWJDDWRP]LWWHQGZHUNGDJHQ6(5 (U]LMQDDQZLM]LQJHQGDWLQWHQVLHIEHZHJHQOHLGWWRWPLQGHUYHU]XLP(\VLQNHWDO
5RNHQ
5RNHQOHLGWWRWPHHU]LHNWHYHU]XLP6(5 5RNHUVYHU]XLPHQJHPLGGHOGNHHUPHHUGDJHQGDQQLHWURNHUV&%6
9RHGLQJ
,QHHQUHFHQWOLWHUDWXXUUHYLHZ]LMQJHHQVWXGLHVRYHUYRHGLQJHQ]LHNWHYHU]XLPJHYRQGHQ (\VLQNHWDO
YHUEDQGLVKHWVWHUNVWYRRUREHVLWDV
Tabel 3.10: Dimensies van kwaliteit van leven in Hollands Midden en in Nederland (Bron: CBS-POLS 2005-2008)1. ,QGLFDWRU (UYDUHQJH]RQGKHLGPLQGHUJRHGDOOHOHHIWLMGHQ 3V\FKLVFKHNODFKWHQYDQDIMDDU 0DODLVHNODFKWHQYDQDIMDDU
+ROODQGV0LGGHQ
1HGHUODQG
0RHKHLGYDQDIMDDU
6ODSHORRVKHLGYDQDIMDDU
%HSHUNLQJHQYDQDIMDDU
%HSHUNLQJHQLQPRELOLWHLWYDQDIMDDU
JURHQHFLMIHUVVLJQLILFDQWODJHUGDQLQ1HGHUODQG RSPRPHQWYDQRQGHU]RHN YROJHQVGH0+,]LHWHNVWEORN 2QGHUPDODLVHNODFKWHQZRUGWYHUVWDDQPRHKHLGKRRIGSLMQVODSHORRVKHLGVSLHUHQJHZULFKWVSLMQHQUXJSLMQLQGHDIJHORSHQ WZHHZHNHQ0XOGHUE
Percentage inwoners dat de eigen gezondheid als matig tot slecht ervaart, stijgt met leeftijd Een belangrijke indicator voor de kwaliteit van leven is de ervaren gezondheid. In de Gezondheidsmonitor Zuid-Holland Noord wordt gevraagd hoe de inwoners hun eigen gezondheid ervaren. Dit is een subjectieve maat voor gezondheid, waarin meerdere gezondheidsbepalende aspecten worden samengevat die voor de inwoners van belang zijn. Het gaat om aspecten als lichamelijke en geestelijke gezondheid, het hebben van een aandoening en leefstijlfactoren. In Zuid-Holland Noord ervaart 3% van de jongeren de eigen gezondheid als matig tot slecht. Dit percentage stijgt met toenemende leeftijd via 8% onder volwassenen tot 65 jaar tot 24% van de 65-plussers (figuur 3.7). Deze percentages zijn vergelijkbaar met 2005.
65
GEZONDHEI D IN BEEL D I N Z UI D - H OL L AN D NOOR D
MDDU
MDDU
MDDU
MDDU
MDDU
MDDU
MDDU
Figuur 3.7: Ervaren gezondheid matig tot slecht, naar leeftijd in Zuid-Holland Noord (Bron: GGD HM, 2008 en 2009).
Grootste ziektelast door hart- en vaatziekten en psychische stoornissen Sommige aandoeningen hebben grotere gevolgen voor het dagelijks functioneren en de kwaliteit van leven dan andere. Uit landelijk onderzoek is bekend welke ziekten en aandoeningen in belangrijke mate bijdragen aan het verlies aan kwaliteit van leven. De ziektelast wordt uitgedrukt in ‘Disability Adjusted Life Years’ (DALY’s). Het aantal DALY’s is het aantal (gezonde) levensjaren dat een populatie verliest door ziekten (tekstblok 3.1). Ziekten die hierbij hoog scoren zijn ziekten waaraan men jong overlijdt (veel verloren levensjaren) of ziekten die de kwaliteit van leven ernstig aantasten (veel verlies van levensjaren in goede gezondheid). Aanvoerders van de top tien van ziekten en aandoeningen met de grootste ziektelast zijn coronaire hartziekten, beroertes, angststoornissen en depressies (tabel 3.11). Coronaire hartziekten en beroertes leiden zowel tot een hoge vroegtijdige sterfte als tot relatief veel verlies aan kwaliteit van leven. Angststoornissen en depressies staan hoog in de DALY-lijst omdat ze voor veel verlies van kwaliteit van leven zorgen bij veel mensen. Ook diabetes, longkanker, COPD, artrose en dementie komen in de DALY-top tien voor. De lijst voor mannen en vrouwen bestaan op twee verschillen na uit dezelfde ziekten. Ongevalsletsel staat alleen bij mannen in de top tien van grootste ziektelast en borstkanker staat bij vrouwen in de top tien (Gommer et al., 2010). Van de totale ziektelast wordt 10% gedragen door kinderen en jongeren (0 tot en met 23 jaar), 43% door volwassenen (25 tot en met 64 jaar) en 47% door ouderen (65 jaar
66
H OE STAAT H ET M E T DE G E ZO N DH E I D I N ZUI D- H O L L A N D N O O RD?
Tabel 3.11: Top tien van ziekten met het grootste verlies aan DALY’s in Nederland (2007), als percentage van de 57 geselecteerde ziekten en als percentage van alle ziekten (Bron: Gommer et al., 2010). =LHNWHRIDDQGRHQLQJ
'$/<¶V SHUFHQWDJHYDQVHOHFWLH
&RURQDLUHKDUW]LHNWHQ %HURHUWH
'$/<¶V SHUFHQWDJHYDQDOOH]LHNWHQ
$QJVWVWRRUQLVVHQ
'HSUHVVLH
'LDEHWHVPHOOLWXV
/RQJNDQNHU
&23'
$UWURVH
2QJHYDOVOHWVHOSULYp
'HPHQWLH
en ouder). Dit is gebaseerd op een selectie van 57 ziekten. De selectie van 57 ziekten is verantwoordelijk voor 65% van de totale ziektelast (Gommer et al., 2010).
3.7
Verschillen in gezondheid tussen gemeenten in Zuid-Holland Noord
Geografische verschillen in (on)gezondheid zijn beleidsmatig van belang. Zo is het beleid op het gebied van de openbare gezondheidszorg in hoge mate gedecentraliseerd. Hierdoor hebben lokale overheden informatie nodig over de lokale gezondheidssituatie. Niet alleen de lokale overheden, maar ook de zorgaanbieders en andere beleidsmakers die op lokaal niveau gezondheidsbeleid ontwikkelen, hebben belang bij lokale gegevens over gezondheid. In de tabellen 3.12 tot en met 3.15 zijn diverse indicatoren van gezondheid weergegeven per gemeente in Zuid-Holland Noord. Daarbij is ook per indicator aangegeven of een gemeente significant afwijkt van heel Zuid-Holland Noord1. Onderwerpen die aan de orde komen zijn levensverwachting, sterfte, ervaren gezondheid, lichamelijke en psychische gezondheid. Bij de onderwerpen levensverwachting en sterfte is het verschil ten opzichte van Nederland weergegeven.
1
Opmerking bij de tabellen 3.13, 3.14 en 3.15: Doordat de steekproefgrootte van de Monitor jeugdgezondheid 12 tot en met 18 jaar erg groot was (6.200 respondenten) zijn ook kleine verschillen tussen de gemeenten significant. Bij de volwassenen- en ouderenmonitor is de steekproef kleiner (respectievelijk 2.160 en 2.360 respondenten) waardoor verschillen minder snel significant zijn. Hierdoor kan ten onrechte de indruk worden gewekt dat volwassenen en ouderen minder aandacht behoeven in beleid (vanwege minder vaak significante verschillen).
67
GEZONDHEI D IN BEEL D I N Z UI D - H OL L AN D NOOR D
Tabel 3.12: Verschillen in levensverwachting en sterfte tussen gemeenten in Zuid-Holland Noord in de periode 2005-2008 (Bron: CBS, gegevens bewerkt door het RIVM op www.zorgatlas.nl)1.
*HPHHQWHQ
OHYHQV OHYHQV OHYHQV YHUZDFKWLQJ YHUZDFKWLQJ YHUZDFKWLQJ WRWDOHVWHUIWH PDQQHQ YURXZHQ WRWDDO SHU LQMDUHQ LQMDUHQ LQMDUHQ LQZRQHUV
VWHUIWHDDQ NDQNHU SHU LQZRQHUV
VWHUIWHDDQ KDUWHQ YDDW]LHNWHQ SHU LQZRQHUV
$OSKHQDDQGHQ5LMQ
+LOOHJRP
.DDJHQ%UDDVVHP
.DWZLMN
/HLGHQ
/HLGHUGRUS
/LVVH
1LHXZNRRS
1RRUGZLMN
1RRUGZLMNHUKRXW
2HJVWJHHVW
5LMQZRXGH
7H\OLQJHQ
9RRUVFKRWHQ
=RHWHUZRXGH
+ROODQGV0LGGHQ
1HGHUODQG
URGHFLMIHUVVLJQLILFDQWRQJXQVWLJHUGDQLQKHHO1HGHUODQGJURHQHFLMIHUVVLJQLILFDQWJXQVWLJHUGDQLQKHHO1HGHUODQG
Verschillen tussen gemeenten te zien, maar geen eenduidige conclusie over gezondheidssituatie te geven In Zuid-Holland Noord zijn geen gemeenten aan te wijzen waar de gezondheidssituatie in het algemeen beter of slechter is dan gemiddeld in de regio. Per indicator zijn wel verschillen te zien, maar die manifesteren zich steeds bij verschillende gemeenten, waardoor er geen eenduidig beeld ontstaat. In tabel 3.12 staan de levensverwachting en de sterfte per gemeente in Zuid-Holland Noord en voor Hollands Midden en Nederland over de periode 2005-2008. In geen enkele gemeente in Zuid-Holland Noord is de levensverwachting significant lager dan het gemiddelde van heel Nederland. In vijf van de vijftien gemeenten is de totale levensverwachting significant hoger. Ook voor heel Hollands Midden geldt dat de levensverwachting hoger is dan het gemiddelde van heel Nederland. In vijf van de dertien gemeenten in Zuid-Holland Noord is de totale sterfte significant lager dan gemiddeld in Nederland. In de gemeente Hillegom is de sterfte significant hoger dan gemiddeld in Nederland. Sterfte aan kanker komt in drie gemeenten minder vaak voor en sterfte aan hart- en vaatziekten komt in zeven gemeenten minder vaak voor dan gemiddeld in Nederland. In geen enkele gemeente in Zuid-Holland Noord is de sterfte aan kanker of hart- en vaatziekten significant hoger dan gemiddeld in heel Nederland.
68
H OE STAAT H ET M E T DE G E ZO N DH E I D I N ZUI D- H O L L A N D N O O RD?
Tabel 3.13: Verschillen lichamelijke en psychische gezondheid bij jongeren (12 tot en met 18 jaar) tussen gemeenten in Zuid-Holland Noord (Bron: GGD HM, 2008)1. *HPHHQWHQ
HUYDUHQJH]RQGKHLG QLHW]REHVWVOHFKW
ppQRIPHHUGHUH DDQGRHQLQJHQ
YHUKRRJGULVLFRRS SV\FKLVFKHSUREOHPHQ
$OSKHQDDQGHQ5LMQ
+LOOHJRP
.DDJHQ%UDDVVHP
.DWZLMN
/HLGHQ
/HLGHUGRUS
/LVVH
1LHXZNRRS
1RRUGZLMN
1RRUGZLMNHUKRXW
2HJVWJHHVW
5LMQZRXGH
7H\OLQJHQ
9RRUVFKRWHQ
=RHWHUZRXGH
=XLG+ROODQG1RRUG
URGHFLMIHUVVLJQLILFDQWKRJHUGDQLQ=XLG+ROODQG1RRUGJURHQHFLMIHUVVLJQLILFDQWODJHUGDQLQ=XLG+ROODQG1RRUG
In tabel 3.13 is te zien in hoeverre de lichamelijke en geestelijke gezondheid van jongeren in de gemeenten afwijkt van het gemiddelde in Zuid-Holland Noord. Bij ervaren gezondheid wijken de gemeenten niet significant af van Zuid-Holland Noord. In Lisse en Nieuwkoop hebben significant minder jongeren aangegeven dat ze een chronische aandoening hebben. In Zoeterwoude rapporteerden vergeleken met heel Zuid-Holland Noord juist significant meer jongeren een chronische aandoening. Wat betreft psychische gezondheid wijkt Nieuwkoop in gunstige zin af van Zuid-Holland Noord. Bij volwassenen tot 65 jaar zien we dat bij ervaren gezondheid Katwijk in gunstige zin afwijkt van het regionale gemiddelde (tabel 3.14). In Leiden echter ervaren significant meer mensen hun gezondheid als matig tot slecht en in Hillegom geven significant meer mensen aan dat ze een chronische aandoening hebben. Bij psychische gezondheid zien we dat in de gemeente Leiden significant meer inwoners van de 19 tot en met 64 jaar een matig tot hoog risico lopen op een angst- of depressiestoornis. In Noordwijk zijn significant minder volwassenen met een matig tot hoog risico op een angst- of depressiestoornis. In Katwijk hebben significant minder volwassenen aan suïcide gedacht en in Leiden significant meer. Voor ouderen geldt dat in Katwijk, in tegenstelling tot volwassenen, significant meer ouderen hun gezondheid als matig tot slecht ervaren dan gemiddeld in Zuid-Holland Noord (tabel 3.15). In Kaag en Braassem zijn er significant minder ouderen die hun gezondheid als matig tot slecht ervaren. Wat betreft psychische gezondheid geldt dat in Nieuwkoop significant minder ouderen een matig tot hoog risico lopen op een angsten/of depressiestoornis. In Kaag en Braassem hebben significant minder ouderen wel eens aan suïcide gedacht.
69
GEZONDHEI D IN BEEL D I N Z UI D - H OL L AN D NOOR D
Tabel 3.14: Verschillen lichamelijke en psychische gezondheid bij volwassenen (19 tot en met 64 jaar) tussen gemeenten in Zuid-Holland Noord (Bron: GGD HM, 2009)1.
*HPHHQWHQ
HUYDUHQ ppQRI JH]RQGKHLG PHHUGHUH PDWLJVOHFKW DDQGRHQLQJHQ
PDWLJKRRJULVLFR KRRJULVLFR RSDQJVWRI RSDQJVWRI GHSUHVVLHVWRRUQLV GHSUHVVLHVWRRUQLV
ZHOHHQV QDJHGDFKW RYHUVXwFLGH
$OSKHQDDQGHQ5LMQ
+LOOHJRP
.DDJHQ%UDDVVHP
.DWZLMN
/HLGHQ
/HLGHUGRUS
/LVVH
1LHXZNRRS
1RRUGZLMN
1RRUGZLMNHUKRXW
2HJVWJHHVW
5LMQZRXGH
7H\OLQJHQ
9RRUVFKRWHQ
=RHWHUZRXGH
=XLG+ROODQG1RRUG
URGHFLMIHUVVLJQLILFDQWKRJHUGDQLQ=XLG+ROODQG1RRUGJURHQHFLMIHUVVLJQLILFDQWODJHUGDQLQ=XLG+ROODQG1RRUG
Tabel 3.15: Verschillen lichamelijke en psychische gezondheid bij ouderen (65 jaar en ouder) tussen gemeenten in Zuid-Holland Noord (Bron: GGD HM, 2009)1.
*HPHHQWHQ
HUYDUHQ ppQRI JH]RQGKHLG PHHUGHUH PDWLJVOHFKW DDQGRHQLQJHQ
PDWLJKRRJULVLFR KRRJULVLFR RSDQJVWRI RSDQJVWRI GHSUHVVLHVWRRUQLV GHSUHVVLHVWRRUQLV
ZHOHHQV QDJHGDFKW RYHUVXwFLGH
$OSKHQDDQGHQ5LMQ
+LOOHJRP
.DDJHQ%UDDVVHP
.DWZLMN
/HLGHQ
/HLGHUGRUS
/LVVH
1LHXZNRRS
1RRUGZLMN
1RRUGZLMNHUKRXW
2HJVWJHHVW
5LMQZRXGH
7H\OLQJHQ
9RRUVFKRWHQ
=RHWHUZRXGH
=XLG+ROODQG1RRUG
URGHFLMIHUVVLJQLILFDQWKRJHUGDQLQ=XLG+ROODQG1RRUGJURHQHFLMIHUVVLJQLILFDQWODJHUGDQLQ=XLG+ROODQG1RRUG
70
H OE STAAT H ET M E T DE G E ZO N DH E I D I N ZUI D- H O L L A N D N O O RD?
Tabel 3.16: Rangordening van ziekten op basis van grootste, statistisch significante, veranderingen in de periode 1997-20071 (Bron: Zorgregistraties en CBS, gegevens bewerkt door het RIVM in Hoeymans et al., 2010). 7UHQG
LQFLGHQWLH
SUHYDOHQWLH
VWHUIWH
6WHUNHVWLMJHUV
XULQHZHJLQIHFWLHV
DVWPD
ORQJNDQNHUY
DUWURVHSHULIHUH
GLDEHWHVPHOOLWXV
GHPHQWLH
GLDEHWHVPHOOLWXV
GHSUHVVLH
VORNGDUPNDQNHU
RVWHRSRURVH
FRQVWLWXWLRQHHOHF]HHP
SULYpRQJHYDOOHQP
LQIHFWLHVPDDJGDUPNDQDDO
DQJVWVWRRUQLVVHQ
PHODQRRP
ERYHQVWHOXFKWZHJLQIHFWLHV
QHNHQUXJNODFKWHQ
FRURQDLUHKDUW]LHNWHQ
SULYpRQJHYDOOHQ
&23'
EHURHUWH
YHUNHHUVRQJHYDOOHQ
FRURQDLUHKDUW]LHNWHQ
ORQJNDQNHUP
FRQWDFWHF]HHP
]ZHUHQYLQJHULJHGDUP
&23'P
VSRUWEOHVVXUHV
VOHFKWKRUHQGKHLG
ORQJRQWVWHNLQJ
6WHUNVWHGDOHUV
'HUDQJRUGHLVRSEDVLVYDQGHWRWDOHYHUDQGHULQJSHUSHUVRQHQRYHUGHSHULRGHGLHLVEHUHNHQGPHWOLQHDLUH UHJUHVVLH+LHUELMLVJHFRUULJHHUGYRRUJURHLHQYHUJULM]LQJYDQGHEHYRONLQJ Y WUHQGLVVLJQLILFDQWYRRUYURXZHQP WUHQGLVVLJQLILFDQWYRRUPDQQHQLQDOOHRYHULJHJHYDOOHQLVGHWUHQG]RZHOYRRUPDQQHQ DOVYRRUYURXZHQVLJQLILFDQW
3.8
Trends in ziekten en aandoeningen in Nederland
Door de groei van de bevolking en vooral van het aantal ouderen, is het aantal mensen met ziekten toegenomen. Als we voor deze demografische trends corrigeren, houden we de epidemiologische trends in ziekten over. De belangrijkste verschuivingen in de periode 1997-2007 zijn samengevat in tabel 3.16. In tekstblok 3.9 wordt de invloed van de gezondheidssituatie op economie en maatschappelijk leven beschreven. In hoofdstuk 8 zal worden ingegaan op de mate waarin bepaalde ziekten en aandoeningen in Zuid-Holland Noord zullen toe- of afnemen in de toekomst. Astma en diabetes nemen het meeste toe De daling van het aantal rokende mannen in de vorige eeuw zorgt nog steeds voor een daling van de prevalentie van coronaire hartziekten en COPD. Ook de succesvolle preventie van hoge bloeddruk en een ongunstig cholesterolgehalte heeft bijgedragen aan een daling van coronaire hartziekten (Hoeymans et al., 2010). De grootste stijgers zijn astma en diabetes, dit was in de VTV van 2006 ook het geval. De stijging van de prevalentie van astma is vooral te zien onder volwassenen. Dit is waarschijnlijk het gevolg van een stijging van astma onder kinderen, begin jaren negentig van de vorige eeuw. De laatste jaren daalt de prevalentie van astma onder kinderen. De stijging van diabetes heeft meerdere redenen: in de eerste plaats de toename van het aantal mensen met overgewicht, in de tweede plaats een verbetering in actieve en systematische opsporing van diabetes en in de derde plaats de vergrijzing. De verwachting is dat bij ongewijzigd beleid het aantal mensen met gediagnosticeerde diabetes tot 2025 bijna zal verdubbelen naar 1,2 miljoen, dat is 7% van de totale Nederlandse bevolking.
71
GEZONDHEI D IN BEEL D I N Z UI D - H OL L AN D NOOR D
Toename van zichtbaarheid psychische stoornissen Psychische stoornissen als depressie en angststoornissen behoren ook tot de stijgers. Deze stijging wordt veroorzaakt doordat er steeds meer mensen met een psychische stoornis bij de huisarts bekend zijn. Het totaal aantal mensen met een psychische stoornis is ongeveer gelijk gebleven. Het lijkt erop dat het taboe op hulp zoeken voor een psychische stoornis langzaam afneemt. Daarbij worden psychische stoornissen door de huisarts steeds beter herkend (Hoeymans et al., 2010). Sterfte aan longkanker neemt af bij mannen, maar neemt juist toe bij vrouwen Op het gebied van longkanker zijn de trends voor mannen en vrouwen verschillend. Zo is de sterfte aan longkanker bij vrouwen de grootste stijger en bij mannen een van de grootste dalers. Deze trends zijn direct gerelateerd aan de rooktrends uit het verleden. In de jaren zestig en zeventig is het percentage rokers onder mannen sterk gedaald terwijl het onder vrouwen in deze periode juist iets toenam. Sinds begin jaren tachtig daalt het percentage rokers onder zowel mannen als vrouwen licht. De verwachting is dan ook dat ook de sterfte aan longkanker onder vrouwen in de toekomst zal dalen (De Hollander et al., 2006).
72
H OE STAAT H ET M E T DE G E ZO N DH E I D I N ZUI D- H O L L A N D N O O RD?
Tekstblok 3.9: Gezondheid heeft invloed op economisch en maatschappelijk leven Gezondheid leidt tot welvaart en ook het omgekeerde is het geval: welvaartsontwikkeling draagt bij aan de volksgezondheid. Al met al is gezondheid een groot goed. Niet alleen door de afwezigheid van ziekte, pijn en lijden, maar ook omdat een goede gezondheid mensen in staat stelt zo lang mogelijk van het leven te genieten. Gezondheid is niet alleen een doel op zich, maar ook een middel om deel te kunnen nemen aan het maatschappelijk en economisch leven. Relatie tussen welvaart en gezondheid Arbeid speelt een belangrijke rol in de relatie tussen welvaart en gezondheid. Het hebben van een baan heeft een positief effect op de gezondheid. Andersom heeft een goede gezondheid een gunstig effect op de arbeidsproductiviteit. Onderwijs speelt daarbij een rol: door ziekte neemt bijvoorbeeld het schoolverzuim toe en een minder goede gezondheid leidt tot slechtere schoolprestaties. Ongezondheid kan zelfs leiden tot schooluitval. Een goede gezondheid is dus belangrijk voor de ontwikkeling van kennis en vaardigheden en daarmee voor de toekomstige productiviteit. Mensen met gezondheidsproblemen hebben niet alleen minder goede kansen op de arbeidsmarkt, ze stromen ook eerder uit het arbeidsproces. Ziekten, maar vooral lichamelijke beperkingen, hebben een negatief effect op de arbeidsmarktparticipatie (Hoeymans et al., 2010). Het leidt vaker tot ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid. De belangrijkste oorzaken voor arbeidsongeschiktheid in 2005 in Nederland waren psychische aandoeningen (33%) en aandoeningen van het bewegingsstelsel (32%) (CBS-StatLine). Ook het hebben van overgewicht verhoogt de kans arbeidsongeschikt te raken. Productieverlies gaat gepaard met grote kosten. Om slechts een kleine indicatie van deze kosten te geven: in 2005 bedroegen de totale kosten van ziekteverzuim zes miljard euro, waarvan tien procent het gevolg was van overgewicht (Klink et al., 2008). In 2008 werd ongeveer acht miljard euro uitgegeven aan de Wao en de Waz (CBS-StatLine). Bij dit alles spelen sociaaleconomische gezondheidsverschillen een belangrijke rol. Het terugdringen van sociale verschillen in gezondheid kan de welvaart daarom een belangrijke impuls geven, zowel voor het individu (betere gezondheid en een hoger inkomen) als voor de samenleving (betere volksgezondheid, hogere productiviteit en lagere sociale lasten). Maatschappelijk participeren Een goede gezondheid is niet alleen van belang voor de economische productiviteit, ook immateriële aspecten spelen een rol. Zo bevordert een goede gezondheid de maatschappelijke participatie. Het stelt mensen bijvoorbeeld in staat vrijwilligerswerk te doen of mantelzorg te verlenen. Mensen met een (zeer) slechte gezondheid vormen een belangrijke risicogroep voor sociale uitsluiting. Sinds de invoering van de Wmo in 2007 zijn gemeenten verantwoordelijk voor het ondersteunen van vrijwilligers en mantelzorgers met als doel participatie te behouden en te bevorderen. ‘Health is wealth’ Minister Klink schrijft in 2007 (VWS, 2007): ‘Investeren in gezondheid levert rendement op, namelijk langer werken en leven in goede gezondheid. Een gezond Nederland is een voorwaarde voor een welvarend Nederland. De gezondheidszorg onderhoudt menselijk talent en draagt eraan bij dat Nederland in de top komt van Europa. Kortom ‘health is wealth’.’
73
D E T E RM I NA N T E N VA N G E Z O N D H E I D
4
Determinanten van gezondheid
Overgewicht komt in Zuid-Holland Noord vaak voor Overgewicht neemt in Zuid-Holland Noord snel toe met het stijgen van de leeftijd: van 7% bij peuters naar 45% bij volwassenen en 56% bij ouderen. Tot ongeveer 13 jaar hebben meisjes vaker overgewicht dan jongens, daarna is dit omgekeerd. Vrouwen hebben vaker obesitas dan mannen. Hoewel landelijk het percentage volwassenen met overgewicht lijkt te stabiliseren, stijgt dit in Zuid-Holland Noord nog steeds. Het percentage volwassenen met obesitas is in Zuid-Holland Noord stabiel, terwijl dit landelijk juist stijgt. Bij jongeren lijkt de trend voor overgewicht te dalen in de regio. Veel volwassen in Zuid-Holland Noord hebben een ongezonde leefstijl Veel volwassenen in Zuid-Holland Noord gedragen zich ongezond: 23% van de volwassenen rookt en één op de drie voldoet niet aan de norm voor verantwoord alcoholgebruik. De helft van de volwassenen beweegt te weinig en zo’n drie kwart eet onvoldoende groente en fruit. Sommige van deze leefstijlfactoren ontwikkelen zich in de regio gunstig: het aantal rokers neemt af, evenals het overmatig alcoholgebruik bij mannen. Het overmatig alcoholgebruik bij vrouwen stijgt echter. Volwassenen sporten steeds vaker. Ook jongeren in Zuid-Holland Noord hebben veel ongezonde gewoonten Onder jongeren is het alcoholgebruik en ook het overmatig alcoholgebruik hoog. De helft van de 12- tot en met 15-jarigen heeft ervaring met alcohol. Van alle jongeren heeft meer dan een derde recent vijf of meer glazen alcohol gedronken bij één gelegenheid. Eén op de vijf jongeren in Zuid-Holland Noord rookt, acht op de tien bewegen te weinig en meer dan de helft eet te weinig groente en fruit. Een kwart van de jongeren van 12 tot en met 18 jaar is seksueel actief. Van hen heeft een kwart geen condoom gebruikt bij de eerste keer geslachtsgemeenschap en 13% gebruikte geen enkele vorm van anticonceptie. Een aantal trends in de leefstijl bij jongeren heeft zich gunstig ontwikkeld. Zo is het alcoholgebruik onder de 12- tot en met 14jarigen afgenomen en voldoen jongeren vaker aan de beweegnorm. Het percentage jongeren dat rookt en cannabis gebruikt is echter weer gestegen en het gemiddelde aantal glazen alcohol dat zij per week drinken neemt toe. Vooral jongvolwassenen voelen zich wel eens onveilig op staat Inwoners van Zuid-Holland Noord voelen zich niet altijd veilig. Eén op de zes volwassenen tot 65 jaar en 13% van de ouderen voelt zich ‘s avonds of ‘s nachts wel eens onveilig op straat. Het hoogste percentage komt voor bij vrouwen van 19 tot en met 24 jaar (36%). Eén op de zes jongeren wordt wel eens gepest op school en één op de tien buiten de school.
75
GEZONDHEI D IN BEEL D I N Z UI D - H OL L AN D NOOR D
Binnen- en buitenmilieu ook in Zuid-Holland Noord risico voor de gezondheid In Zuid-Holland Noord wordt in meer dan de helft van de woningen de huiskamer niet voldoende geventileerd en in meer dan een derde van de slaapkamers is de ventilatie onvoldoende. Dit komt het binnenmilieu en de gezondheid van de bewoners niet ten goede. Bijna een kwart van de volwassenen tot en met 64 jaar in Zuid-Holland Noord ondervindt ernstige geluidshinder in de directe woonomgeving. De grootste veroorzakers hiervan zijn brommers, scooters, vliegtuigen en ander verkeer.
Dit hoofdstuk gaat over de determinanten van gezondheid. Dit zijn de factoren die de gezondheid beïnvloeden. Welke factoren zijn van invloed op de gezondheid? Hoe sterk wordt die invloed bepaald door de ‘aanleg’, het ongezonde gedrag of de omgeving? Hoe hangen deze factoren met elkaar samen? Paragraaf 4.1 beschrijft kort het complexe samenspel van de determinanten in relatie tot gezondheid. Paragraaf 4.2 gaat in op de huidige stand van zaken en op belangrijke trends. In deze paragraaf komen persoonsgebonden factoren, leefstijl en factoren uit de sociale en fysieke omgeving aan bod. Paragraaf 4.3 geeft de geografische verschillen in het voorkomen van determinanten in Zuid-Holland Noord weer. In paragraaf 4.4 komt aan de orde wat de verschillende determinanten aan de ziektelast bijdragen. Hier staat de vraag centraal wat de belangrijkste oorzaken van ongezondheid zijn. Dit hoofdstuk beperkt zich tot de beschrijving van determinanten waarover betrouwbare gegevens op landelijk en/of regionaal niveau beschikbaar zijn èn waarvan de relatie met gezondheid voldoende aangetoond is. De gegevens zijn gebaseerd op diverse bronnen. Aanvullende informatie over determinanten van gezondheid is te vinden in de Gezondheidsatlas van de Hollands Midden (www.GezondheidsatlasHollandsMidden.nl), het Nationaal Kompas Volksgezondheid (www.nationaalkompas.nl) en de Nationale Atlas Volksgezondheid (www.zorgatlas.nl).
4.1
Ingewikkelde relaties tussen determinanten en gezondheid
Dynamisch samenspel tussen determinanten op allerlei niveaus Gezondheid wordt bepaald door vier groepen van determinanten: persoonsgebonden factoren, leefstijl en factoren in de fysieke en sociale omgeving (zie figuur 1.2 voor het uitgewerkte volksgezondheidsmodel). Persoonsgebonden factoren kunnen erfelijk zijn of in de loop van het leven verworven worden, zoals overgewicht of een hoge bloeddruk. Bij leefstijl gaat het om gunstig gedrag voor de gezondheid zoals bewegen, of om ongunstig gedrag zoals roken of overmatig alcoholgebruik. Tot slot zijn omgevingsfactoren van invloed op de gezondheid. Het gaat om de fysieke omgeving (geluid, luchtverontreiniging, de kwaliteit van de woning) en de sociale omgeving
76
D E T E RM I NA N T E N VA N G E Z O N D H E I D
(sociale participatie, sociale veiligheid). Naast deze factoren bestaat ook het systeem van preventie en zorg, dat al dan niet direct de gezondheid beïnvloedt, zoals een veilige drinkwatervoorziening en een vaccinatieprogramma (hoofdstuk 5). Determinanten beïnvloeden niet alleen de gezondheid maar ook elkaar. Dit gebeurt op allerlei niveaus in een dynamisch samenspel. Bovendien ‘clusteren’ veel risicofactoren; dit wil zeggen dat ze vaker bij dezelfde persoon voorkomen dan verwacht op basis van toeval. Een voorbeeld hiervan is de persoonsgebonden factor overgewicht, dat een relatie heeft met voeding, beweging, omgeving en psychosociale factoren. Een ander voorbeeld is risicogedrag (roken, alcoholgebruik, druggebruik en seksueel gedrag), dat verband houdt met de omgeving en persoonsgebonden factoren zoals weerbaarheid (Hoeymans et al., 2010). Associatie tussen determinant en ziekte niet altijd bekend Niet van alle veel voorkomende ziekten in Nederland is evenveel bekend over de determinanten. Veel onderzoek is gedaan naar determinanten van hart- en vaatziekten, aangezien dit lange tijd de belangrijkste doodsoorzaak in Nederland was. Daardoor weten we dat roken, (over)gewicht, lichaamsbeweging, voeding, bloeddruk en het cholesterolgehalte de kans op hart- en vaatziekten beïnvloeden. Ook voor een aantal vormen van kanker, diabetes, COPD en enkele ziekten van het bewegingsapparaat is redelijk veel bekend over determinanten. Over bijvoorbeeld psychische stoornissen en letsels is echter te weinig informatie om de bijdrage van determinanten aan de ziektelast te kunnen inschatten (Hoeymans et al., 2010).
4.2
Stand van zaken belangrijke determinanten
4.2.1
Persoonsgebonden factoren
Overgewicht Overgewicht en vooral ernstig overgewicht (obesitas) hangen samen met hart- en vaatziekten, diabetes mellitus type 2 en verschillende vormen van kanker. Ook aandoeningen aan het bewegingsapparaat (zoals artrose) en de ademhalingsorganen zijn er mee geassocieerd. Overgewicht hangt bovendien samen met lichamelijke beperkingen en een slechtere kwaliteit van leven. Ongeveer één op de acht jeugdigen is te dik Bij het 3-jarigen consult op het consultatiebureau (Jeugdgezondheidszorg 0-4 jaar) heeft 7% van de kinderen in Zuid-Holland Noord overgewicht (inclusief obesitas) en bij 1% is sprake van obesitas (tabel 4.1). Van de 5- en 6-jarigen in Zuid-Holland Noord heeft één op de tien (10%) overgewicht en 2% heeft obesitas. Bij de 10- en 11- en de 13- en 14-jarigen ligt het percentage overgewicht nog hoger (tabel 4.1). Twaalf procent van de 5- tot en met 14-jarigen in de regio heeft ondergewicht (waarvan 2% ernstig). Deze cijfers zijn gebaseerd op lengte en gewicht, dat gemeten wordt tijdens de preventieve gezondheidsonderzoeken (PGO).
77
GEZONDHEI D IN BEEL D I N Z UI D - H OL L AN D NOOR D
Tabel 4.1: Overgewicht en obesitas (ernstig overgewicht) in Zuid-Holland Noord naar leeftijd en geslacht. (Bronnen: Monitor Valent en Monitor ActiVite 2009, JIS GGD HM, 2008/2009; GGD HM, 2008 en 2009). SUHYDOHQWLH 0DWHYDQRYHUJHZLFKW
OHHIWLMGVJURHS
2YHUJHZLFKWLQFOXVLHIREHVLWDV
2EHVLWDV
WRWDDO
PDQQHQ
MDDU
YURXZHQ
MDDU
MDDU
MDDU
MDDU
MDDU
MDDU
MDDU
MDDU
MDDU
MDDU
MDDU
MDDU
MDDU
RSEDVLVYDQ]HOIJHUDSSRUWHHUGHJHJHYHQV
Van de 12- tot en met 18-jarigen in Zuid-Holland Noord heeft 9% overgewicht, waarvan 1% obesitas (tabel 4.1). Twaalf procent van de jongeren heeft ondergewicht, waarvan 3% ernstig. Deze cijfers zijn gebaseerd op zelf gerapporteerde gegevens over lengte en gewicht en daarom niet goed vergelijkbaar met de gemeten cijfers uit de PGO’s. Door zelfrapportage is er waarschijnlijk sprake van een onderschatting van het percentage jongeren met overgewicht en een overschatting van het percentage jongeren met ondergewicht. In een recent landelijk onderzoek, waarbij overgewicht ook door middel van zelfrapportage is nagevraagd, heeft 10% van de 12- tot 18-jarigen overgewicht en blijft het percentage overgewicht stijgen met de leeftijd (CBS, 2009a). Ondergewicht lijkt bij jongeren relatief veel voor te komen, maar is soms lastig te beoordelen. Ondergewicht kan veroorzaakt worden door eetproblemen of ziekte, maar een jongere kan soms ook veel en gezond eten en toch ondergewicht hebben. Dit kan komen door een plotseling sterke groei of veel lichamelijke activiteit. Bijna de helft van de volwassenen en ouderen in de regio heeft overgewicht In Zuid-Holland Noord heeft 47% van de volwassenen vanaf 19 jaar overgewicht en één op de tien (10%) heeft obesitas (GGD HM, 2009). Deze percentages zijn vrijwel gelijk aan de landelijke cijfers: 47% overgewicht en 11% obesitas in 2008 (CBS-POLS, 2008). Zowel overgewicht als obesitas lopen op met de leeftijd (tabel 4.1). Op jongere leeftijd hebben meisjes vaker overgewicht dan jongens. Bij 13- en 14- jarigen, volwassenen en ouderen is dit juist omgekeerd. Bij de volwassenen en ouderen hebben mannen vaker overgewicht dan vrouwen. Zo heeft 51% van de 19- tot en met 64-jarige mannen overgewicht in vergelijking met 39% van de vrouwen in die leeftijdscategorie.
78
D E T E RM I NA N T E N VA N G E Z O N D H E I D
Figuur 4.1: Ontwikkeling van het percentage mensen met obesitas in Nederland (1996-2007) (Bron: Hoeymans et al., 2010).
Vrouwen hebben echter vaker obesitas: 11% van de 19- tot en met 64-jarige vrouwen in vergelijking met 8% bij de mannen (tabel 4.1). Overgewicht stabiliseert landelijk, in Zuid-Holland Noord stijgt het verder Het aantal mensen met overgewicht is de afgelopen decennia toegenomen. In 1981 had één op de drie volwassen Nederlanders overgewicht. Tot 2000 steeg het percentage Nederlanders met overgewicht sterk, maar sindsdien neemt het percentage nog maar nauwelijks verder toe. In 2008 heeft 47% van de Nederlanders overgewicht. Het percentage volwassenen met obesitas verdubbelde van 5% in 1981 naar 10% in 2000 en steeg daarna nog door naar 11% in 2008 (figuur 4.1). In Zuid-Holland Noord steeg het percentage 19- tot en met 64-jarigen met overgewicht in tegenstelling tot landelijk vanaf 2000 wel verder: van 41% in 2000 naar 45% in 2009. Het percentage met obesitas bleef vanaf 2000 echter gelijk (GGD HM, 2000, 2005 en 2009). Bij de jeugd is de trend minder duidelijk. Uit recente cijfers van de vijfde landelijke groeistudie bij 2- tot en met 21-jarigen is nog geen stabilisatie te zien: het percentage overgewicht bij Nederlandse kinderen steeg van 6% in 1980 via 11% in 1997 naar 14% in 2010 (waarvan 2% obesitas). Vooral het overgewicht bij Turkse en Marokkaanse kinderen is sinds 1997 gestegen en dan met name bij jongens (TNO, 2010). Door de grote tijdsperiode tussen de meetpunten van de groeistudies is niet te zien wat er tussen 1997 en 2010 is gebeurd. Uit de registratie van de JGZ 4- tot en met 18 jaar in de Duin- en Bollenstreek1, waar vanaf 1995 de lengte en het gewicht digitaal worden vastgelegd, blijkt dat tussen de twee meetmomenten van de groeistudie het percentage overgewicht in de Duin- en Bollenstreek stijgt tot het jaar 2002, waarna het percentage langzaam weer daalt (figuur 4.2, JIS GGD HM, 1995-2009).
1
De Duin- en Bollenstreek wordt gevormd door de gemeenten Hillegom, Katwijk, Lisse, Noordwijk, Noordwijkerhout en Teylingen.
79
GEZONDHEI D IN BEEL D I N Z UI D - H OL L AN D NOOR D
MDDU MRQJHQV'% MRQJHQV1/
PHLVMHV'% PHLVMHV1/
Figuur 4.2: Percentage kinderen met overgewicht in de Duin- en Bollenstreek (DB) t.o.v. de gegevens van de landelijke Groeistudie (NL) (Bronnen: Registratie GGD HM 4-18; TNO, 2010).
Bloeddruk en cholesterol Overgewicht en obesitas, een ongunstig voedingspatroon (met name te weinig groente en fruit, te veel vet en te veel zout) en weinig lichaamsbeweging zijn risicofactoren voor een te hoge bloeddruk. Dit zijn tevens risicofactoren voor een ongunstig cholesterolgehalte (te hoog totaalcholesterol- en/of te laag HDL-cholesterolgehalte) in het bloed. Hoge bloeddruk en een ongunstig cholesterolgehalte zijn op hun beurt risicofactoren voor hart- en vaatziekten. Hoge bloeddruk en cholesterol komen vaak voor maar zijn niet altijd bekend Bijna de helft van de Nederlanders van 35 tot en met 70 jaar heeft hoge bloeddruk en een kwart heeft een verhoogd totaalcholesterol. Deze getallen zijn slechts een indicatie, omdat de gegevens zijn verzameld bij kleine, mogelijk niet-representatieve groepen in de bevolking. Ook zijn de gegevens niet bruikbaar om een uitspraak te doen over trends in deze risicofactoren. Wel kunnen we patronen binnen de bevolking zien. Zo hebben meer mannen dan vrouwen een hoge bloeddruk, een te hoog totaalcholesterol- en een te laag HDL-cholesterolgehalte. Alleen vrouwen van 60 jaar en ouder hebben vaker een te hoog totaalcholesterolgehalte dan mannen van die leeftijd (tabel 4.2). Het vóórkomen van de risicofactoren voor hoge bloeddruk en ongunstig cholesterolgehalte is in Zuid-Holland Noord vergelijkbaar met Nederland (zie paragraaf 4.2.2). Aangenomen mag worden dat het percentage mensen met een verhoogde bloeddruk of een ongunstig cholesterolniveau in de regio niet veel zal afwijken van dat in
80
D E T E RM I NA N T E N VA N G E Z O N D H E I D
Tabel 4.2: Vóórkomen van verhoogde bloeddruk en een ongunstig cholesterolgehalte in de Nederlandse bevolking van 35-70 jaar in de periode 2003-2007 (Bron: Lokale en Nationale Monitor 2005-2006; Verschuren et al., 2008). SUHYDOHQWLH 'HWHUPLQDQW
GHILQLWLH
9HUKRRJGWRWDDOFKROHVWHURO
PPROOHQRIPHGLFDWLH
9HUODDJG+'/FKROHVWHURO
PPROO
9HUKRRJGHEORHGGUXN
V\VWROHPP+JHQRI GLDVWROHPP+JHQRIPHGLFDWLH
WRWDDO
PDQQHQ
YURXZHQ
GLW]LMQZDDUGHQGLHXLWWZHHYHUVFKLOOHQGHRQGHU]RHNHQNRPHQDOVGH]HYHUVFKLOOHQ]LMQEHLGHJHWDOOHQJHJHYHQ
Nederland. Wel is bekend dat bij 13% van de volwassenen en 37% van de ouderen in Zuid-Holland Noord een hoge bloeddruk is vastgesteld door een arts (GGD HM, 2009). Artsen in Nederland zetten medicatie in als interventie om de bloeddruk en het totaalcholesterolgehalte omlaag te brengen. Dit medicijngebruik is sterk toegenomen en is waarschijnlijk één van de redenen van de daling in hart- en vaatziekten en de stijging van de levensverwachting van de afgelopen decennia in Nederland (zie ook paragraaf 3.1) (Hoeymans et al., 2010).
4.2.2
Leefstijlfactoren
Deze paragraaf licht onder andere de ontwikkelingen in roken, het gebruik van alcohol en drugs, maar ook in bewegen, goede voeding en veilig vrijen nader toe.
Roken Roken is een belangrijke risicofactor voor longkanker, chronisch obstructieve longziekten (COPD) en hart- en vaatziekten. Percentage rokers laatste jaren gedaald, maar één op de vijf volwassenen rookt nog steeds In Zuid-Holland Noord rookt 23% van de volwassenen van 19 tot en met 64 jaar: van de mannen rookt 26% en van de vrouwen 20% (tabel 4.3). Dit ligt onder het landelijk percentage van 31% (mannen 33% en vrouwen 28%) (Stivoro, 2010). Het percentage rokende 65-plussers in Zuid-Holland Noord is 13%: 14% van de mannen en 11% van de vrouwen rookt. Dit is gelijk aan de landelijke percentages: 15% van de mannen van 65-plus en 12% van de vrouwen in heel Nederland rookt. Het percentage volwassenen dat rookt, verschilt sterk per gemeente: in Zoeterwoude rookt 16% van de volwassenen, in Noordwijk is dit 28% (figuur 4.3). In Zuid-Holland Noord vertoont het percentage rokers al jarenlang een dalende trend. In 2000 rookte 31% van de bevolking van 19 tot en met 64 jaar. In 2009 is dit percentage gedaald naar 23%. Het verschil in rookgedrag tussen mannen en vrouwen is kleiner geworden maar bestaat nog steeds. De dalende trend en het verschil in rookgedrag tussen mannen en vrouwen komen overeen met de landelijke cijfers. Landelijk daalde het aantal rokers onder volwassenen in de jaren tachtig en stabiliseerde in de negentiger jaren. De laatste jaren daalt het percentage weer (Feenstra, 2009).
81
GEZONDHEI D IN BEEL D I N Z UI D - H OL L AN D NOOR D
3HUFHQWDJHURNHUV !
Figuur 4.3: Percentage rokers onder volwassenen tot en met 64 jaar in Zuid-Holland Noord (Bron GGD HM, 2009). De gemeente-indeling is te vinden op de binnenzijde van de achterkaft.
Het dalende percentage rokers is niet alleen positief voor de roker zelf, maar ook voor zijn of haar (ongeboren) kinderen. Uit cijfers van de JGZ 0- tot en met 4-jarigen in Zuid-Holland Noord blijkt dat zowel het percentage vrouwen dat tijdens de zwangerschap heeft gerookt tussen 2005 en 2009 is gedaald (van 12 naar 8%) als het percentage zuigelingen en peuters dat thuis blootgesteld wordt aan sigarettenrook (van 17 naar 8%) (Monitor Valent en Monitor ActiVite, 2005-2009). Percentage rokers onder jongeren in Zuid-Holland Noord weer gestegen In Zuid-Holland Noord was het percentage rokers onder 12- tot en met 17-jarigen in 1998 22%. Het daalde naar 15% in 2003, maar het percentage rokers is in 2008 weer gestegen naar 20% (tabel 4.3). Landelijk daalde het percentage rokers onder middelbare scholieren sterk tussen 1999 en 2003, van 27% naar 18% (Monshouwer et al., 2008). In 2007 is landelijk het percentage rokers gelijk gebleven. In tegenstelling tot deze landelijke trend van stabilisatie is het roken in Zuid-Holland Noord toegenomen en is in 2008 hoger dan het landelijke gemiddelde in 2007. Er is geen verschil in rookgedrag tussen jongens en meisjes.
Alcoholgebruik De schadelijke gevolgen van overmatig alcoholgebruik zijn talrijk. Overmatig alcoholgebruik (gemiddeld meer dan 21 glazen per week voor mannen en 14 glazen per week voor vrouwen) verhoogt vooral het risico op kanker en hart- en vaatziekten. Een ander gevolg van overmatig alcoholgebruik is dat mensen er afhankelijk van worden, wat
82
D E T E RM I NA N T E N VA N G E Z O N D H E I D
de kans op psychische stoornissen vergroot (zie ook paragraaf 3.3). Daarnaast leidt overmatig alcoholgebruik jaarlijks in Nederland tot circa 300 verkeersdoden (SWOV, 2006). Overmatig drinken is vaak sociaal geaccepteerd, omdat niet altijd sprake is van direct zichtbare nadelige gevolgen. De wet schrijft voor dat geen alcohol mag worden verkocht aan jongeren onder de zestien jaar en geen sterk-alcoholische drank aan jongeren beneden de achttien jaar. Het NIGZ adviseert om kinderen onder de zestien jaar geen alcohol te laten drinken (www.alcoholinfo.nl). Dit is omdat de hersenen nog in de groei zijn. Drinken onder de zestien jaar brengt dus te veel risico’s met zich mee en vergroot de kans op alcoholproblemen op latere leeftijd. Eén derde van de volwassenen tot 65 jaar voldoet niet aan de norm verantwoord alcoholgebruik Van de volwassenen van 19 tot en met 64 jaar in Zuid-Holland Noord drinkt 14% overmatig alcohol en van de 65-plussers 11%. Mannen drinken vaker overmatig alcohol dan vrouwen (tabel 4.3). Het percentage volwassenen dat overmatig drinkt is tussen 2000 en 2005 toegenomen van 12 naar 18% en daarna weer gedaald naar 14% in 2009. Deze daling komt echter volledig voor rekening van de mannen. Het percentage vrouwen dat overmatig drinkt is juist toegenomen van 5% in 2000 naar 10% in 2009. Onder ‘zwaar drinken’ wordt verstaan op één of meer dagen per week minstens zes glazen alcohol drinken (www.cbs.nl/nl-NL/menu/methoden/begrippen). In ZuidHolland Noord is het percentage zware drinkers onder de volwassenen van 19 jaar en ouder 11%. Dit percentage komt overeen met het landelijke percentage. Landelijk is het percentage zware drinkers tussen 2001 en 2009 licht gedaald van 14 naar 11% (CBS, 2010). De gezondheidsraad heeft een norm opgesteld voor verantwoord en gezond alcoholgebruik (Gezondheidsraad, 2006). De norm is maximaal twee glazen op een dag voor mannen of één glas voor vrouwen en maximaal vijf drinkdagen per week (www. alcoholinfo.nl). Eén op de drie (34%) volwassenen tot en met 64 jaar en 42% van de 65-plussers in Zuid-Holland Noord voldoet niet aan één van deze twee criteria (tabel 4.3). De helft van de 12- tot en met 15-jarigen heeft ervaring met alcohol Ondanks dat wordt geadviseerd dat jongeren tot 16 jaar geen alcohol drinken, begint toch de helft van de 12- tot en met 15-jarige jongeren vóór deze leeftijd. Een derde van de 12- en 13-jarigen heeft al ervaring met alcohol drinken en 14% heeft de afgelopen maand gedronken. Van de 14- en 15-jarigen heeft tweederde ervaring met alcohol en de helft heeft de afgelopen maand gedronken. Acht procent van de 12- en 13-jarigen heeft de afgelopen maand tenminste één keer bij één gelegenheid vijf of meer glazen alcohol gedronken (binge drinken). Van de 14- en 15-jarigen heeft dertig procent aan binge drinken gedaan. Bovenstaande cijfers gelden voor zowel jongens als meisjes. Van de 16- en 17-jarige jongeren, de groep die wettelijk zwak alcoholische dranken mag kopen, drinkt 80% en 60% doet aan binge drinken. Binge drinken komt het vaakst voor in de gemeenten Noordwijk (46%) en Noordwijkerhout (45%) en het minst vaak in Alphen aan den Rijn (29%) en Leiden (33%) (figuur 4.4).
83
GEZONDHEI D IN BEEL D I N Z UI D - H OL L AN D NOOR D
3HUFHQWDJHELQJHGULQNHUV !
Figuur 4.4: Percentage 12- tot en met 18-jarigen in Zuid-Holland Noord dat recent vijf of meer glazen alcohol bij één gelegenheid heeft gedronken (Bron GGD HM, 2008). De gemeente-indeling is te vinden op de binnenzijde van de achterkaft.
Tussen 1998 en 2003 is het alcoholgebruik in Zuid-Holland Noord onder 12- tot en met 17-jarige leerlingen in het voortgezet onderwijs en het middelbaar beroepsonderwijs toegenomen van 51% naar 57%. Het percentage drinkers is in 2008 weer gedaald naar 47%. Deze afname komt vooral voor rekening van de 12- tot en met 14-jarigen. Het gemiddeld aantal glazen dat per week wordt gedronken is onder 12- tot en met 14-jarige meisjes afgenomen (van 3,6 in 2003 naar 2,2 in 2008), maar onder 15- tot en met 17-jarige jongens en meisjes toegenomen (van 6,0 in 2003 naar 8,8 in 2008). Landelijk daalde het percentage drinkers en het percentage binge-drinkers tussen 2003 en 2007. Deze daling deed zich echter alleen voor onder 12- tot en met 14-jarigen. Het drinkgedrag van 15- tot en met 17-jarigen bleef onveranderd (Van Laar, 2010).
Druggebruik Het percentage van de werkzame stof THC in cannabis is erg variabel. In nederwiet is het percentage gestegen van 9% in 1999-2000 tot 20% in 2004-2005. In 2007-2008 is het gemiddeld 16% (www.cannabisdebaas.nl). Cannabis roken is relatief schadelijker dan tabak roken omdat in een blow 5 tot 10 keer meer schadelijke stoffen zitten dan in een sigaret. Verder is er een verband tussen cannabis en psychoses. Of het blowen een oorzaak is dan wel een katalysator van bestaande problemen en aanleg staat ter discussie. De afhankelijkheid neemt toe bij langdurig frequent gebruik en jongeren die blowen vertonen meer probleemgedrag. Tevens blijken de schoolprestaties van cannabisgebruikers relatief vaker onder de maat vergeleken met scholieren die geen
84
D E T E RM I NA N T E N VA N G E Z O N D H E I D
Tekstblok 4.1: Alcohol- en druggebruik door uitgaande jongeren In Leiden is in 2009 onderzoek gedaan naar het alcohol- en druggebruik van uitgaande jongeren tot en met 25 jaar. In 2004 is in Noordwijk een soortgelijk onderzoek gedaan en in 2002 in Katwijk. In Leiden drinken de mannen gemiddeld elf glazen op een uitgaansdag en de vrouwen zes en een half glazen. Twee op de drie mannen ‘drinken in’ voor het uitgaan. Ze hebben gemiddeld 5,6 glazen alcohol op voordat ze naar de kroeg gaan. Bijna de helft van de vrouwen drinkt in en heeft gemiddeld 3,3 glazen alcohol op vóór het uitgaan. Deze cijfers komen overeen met het drinkgedrag van uitgaande jongeren in Katwijk en Noordwijk. Twee op de drie uitgaande jongeren hebben wel eens softdrugs gebruikt. Op de uitgaansdag zelf gebruikte 11% softdrugs (mannen 16 en vrouwen 7%). Een kwart van de uitgaande jongeren heeft wel eens cocaïne gebruikt en een kwart heeft ooit XTC gebruikt. Op de uitgaansdag zelf gebruikte 5% cocaïne (mannen 6 en vrouwen 4%). Meer uitgaande jongeren in Leiden hebben wel eens drugs gebruikt dan in Noordwijk. Dit geldt voor zowel soft- als harddrugs. Er is een sterke relatie tussen alcoholgebruik en ervaring met geweld. Jongeren die het afgelopen jaar wel eens actief hebben deelgenomen aan een vechtpartij, drinken gemiddeld vijf glazen alcohol méér op een uitgaansdag dan jongeren die niet hebben gevochten. Als naast alcohol ook cocaïne is gebruikt, wordt het risico op agressief gedrag ruim tweemaal zo groot (Tielen & Versteeg, 2010; Vuuren & Tielen, 2005; Van der Vorm & Tielen, 2003).
cannabis gebruiken. Het verband tussen cannabisgebruik en gedragsproblemen wordt sterker naarmate de frequentie van het gebruik toeneemt. Van harddrugs is verslaving ofwel afhankelijkheid een belangrijk effect. De effecten van harddrugs verschillen sterk. Zo werkt heroïne vooral snel geestelijk en lichamelijk verslavend en is cocaïne wel geestelijk maar minder lichamelijk verslavend. Van XTC is de verslavende werking vermoedelijk gering (Van Laar, 2006). Er is een relatie tussen cocaïnegebruik en agressie. Vooral als cocaïne gebruikt wordt in combinatie met alcohol (zie tekstblok 4.1). Softdruggebruik onder 15- tot en met 17-jarige scholieren is toegenomen Druggebruik komt in vergelijking met ander ongezond gedrag relatief weinig voor en draagt daardoor niet veel bij aan de totale ziektelast in Zuid-Holland Noord. In Zuid-Holland Noord heeft in de afgelopen maand 9% van de 12- tot en met 17-jarigen cannabis gebruikt (tabel 4.3). Het cannabisgebruik is in Zuid-Holland Noord even hoog als het landelijk gemiddelde (8%, Monshouwer et al., 2008). Het gebruik van cannabis neemt toe met de leeftijd. Van de 18-jarigen heeft 16% in de afgelopen maand cannabis gebruikt. Onder 15- tot en met 17-jarigen was het cannabisgebruik in 2003 lager dan in 1998 (gedaald van 12 naar 7%). Het gebruik in 2008 was weer toegenomen naar 14%. Landelijk daalde het softdruggebruik van 11% in 1996 naar 8% in 2007, deze daling is alleen te zien bij jongens. Het gebruik van harddrugs ligt veel lager dan dat van softdrugs. Van alle 12- tot en met 17-jarige jongeren gebruikt 1,4% harddrugs. Het gebruik neemt toe met de leeftijd: 5% van de 18-jarigen in Zuid-Holland Noord gebruikt harddrugs. Jongens gebruiken vaker soft- en/of harddrugs dan meisjes (tabel 4.3). Het harddruggebruik in Zuid-Holland Noord onder 12- tot en met 17-jarigen is tussen 1998 en 2008 stabiel gebleven. Landelijk gebruikt 2% van de 12- tot en met 17-jarigen harddrugs (Monshouwer et al., 2008).
85
GEZONDHEI D IN BEEL D I N Z UI D - H OL L AN D NOOR D
Lichamelijke activiteit Een gezond beweegpatroon is van belang om een gezond gewicht te houden of te krijgen. Daarnaast is bewegen ook van invloed op de kans op chronische ziekten, een hoge bloeddruk en een hoog cholesterolgehalte. Zo krijgen mensen die fit zijn en voldoende bewegen minder vaak darmkanker, hart- en vaatziekten, botontkalking en diabetes, dit laatste ongeacht hun lichaamsgewicht. Er zijn steeds meer aanwijzingen voor een risicoverhogend effect van onvoldoende bewegen op dementie en depressie. Het risico op sterfte is verlaagd als mensen voldoende bewegen en ook dit geldt zowel voor mensen met een normaal gewicht als voor mensen met overgewicht of obesitas (Hoeymans et al., 2010). De belangrijkste invullingen van alledaagse lichamelijke activiteit zijn reizen naar werk of school en huishoudelijk werk (60 tot 70%). Tuinieren of klussen en lopen of wandelen zijn elk goed voor zeven tot tien procent van de lichamelijke activiteit en sporten en fietsen voor vijf tot zeven procent (Hildebrandt et al., 2008). Bijna helft bevolking beweegt te weinig In Hollands Midden voldeed in de periode 2005-2008 43% van de bevolking van twaalf jaar en ouder niet aan de Nederlandse Norm Gezond Bewegen. Dit is vergelijkbaar met landelijk (45%) (CBS-POLS). In Zuid-Holland Noord beweegt 50% van de 19- tot en met 64-jarigen te weinig en 35% van de 65-plussers (GGD HM, 2009). Het percentage Nederlanders dat niet aan de norm voldoet is de laatste drie jaar stabiel, rond de 44%. Wel zijn mensen met overgewicht sinds 2000 meer gaan bewegen. Dit geldt niet voor de mensen met obesitas (Hoeymans et al., 2010). Van de volwassenen van 19 jaar en ouder is in de regio vier procent inactief (tegen vijf procent van de Nederlanders), dat wil zeggen dat zij gemiddeld genomen minder dan één dag per week 30 minuten of meer lichamelijk actief zijn (GGD HM, 2009, Hildebrandt et al., 2008). Kinderen en jongeren voldoen minder vaak aan de beweegnorm dan volwassenen. Dit komt deels doordat de beweegnorm voor jongeren strenger is: jongeren moeten elke dag minstens een uur bewegen om aan de norm te voldoen terwijl voor mensen van 18 jaar en ouder dit minimaal 5 dagen per week 30 minuten per dag is. De meeste jongeren van 12 tot en met 18 jaar (79%) voldoen niet aan de beweegnorm (tabel 4.3). Meer jongeren in de regio voldoen in 2008 aan de beweegnorm dan in 2003 GGD HM, 2003 en 2008). Ook landelijk is het percentage 12- tot en met 17- jarigen dat voldoet aan de beweegnorm gestegen (van 23% in 2001 naar 28% in 2009) (CBS, 2009a). Ondanks dat veel jongeren in Zuid-Holland Noord niet aan de beweegnorm voldoen, sport het merendeel minimaal één keer per week (79%) en is 70% lid van een sportvereniging. Naarmate de leeftijd stijgt, zijn minder jongeren lid van een sportvereniging en wordt minder vaak wekelijks gesport. Jongens zijn vaker lid van een sportvereniging en sporten vaker dan meisjes (tabel 4.3). Volwassenen sporten minder vaak wekelijks dan jongeren (56%); mannen en vrouwen sporten even vaak (tabel 4.3). Jongeren in Zuid-Holland Noord zijn van 1998 naar 2003 minder vaak wekelijks gaan sporten (van 84 naar 79%) maar dit percentage is niet verder gedaald in 2008 (GGD HM, 1998, 2003
86
D E T E RM I NA N T E N VA N G E Z O N D H E I D
en 2008). Volwassenen sportten in 2000 en 2005 even vaak wekelijks, maar zijn in 2009 vaker gaan sporten (van 50 naar 56%) (GGD HM 2000, 2005 en 2009).
Groente- en fruitconsumptie Een ongezond voedingspatroon is een belangrijke risicofactor voor hart- en vaatziekten. Het risico op hart- en vaatziekten neemt toe door voeding die rijk is aan verzadigde vetzuren en transvetzuren. Anderzijds neemt het risico op hart- en vaatziekten af door het consumeren van voldoende vis, groenten en fruit. Behalve voor hart- en vaatziekten is ongezond eten ook een risicofactor voor diabetes mellitus type 2, kanker en botontkalking. Zo zijn er uit verschillende onderzoeken sterke aanwijzingen dat het eten van veel groenten en fruit beschermt tegen diverse vormen van kanker. Naar schatting is 25% van alle kankers en hart- en vaatzieken door een combinatie van juiste voeding en voldoende lichamelijke activiteit te voorkomen (WCRF, 2009, Engelfriet et al., 2009). Verreweg grootste deel bevolking eet te weinig groenten en fruit Van de volwassenen in Zuid-Holland Noord voldoet 69% niet aan de aanbeveling voor groenteconsumptie: minimaal 200 gram groenten per dag. Ook voldoet driekwart van de volwassenen (76%) niet aan de aanbeveling voor fruitconsumptie van minimaal 2 stuks fruit per dag (tabel 4.3). Van de 12- tot en met 18-jarigen in Zuid-Holland Noord eet 55% niet dagelijks groente en 51% niet dagelijks fruit (tabel 4.3). Jongens eten minder vaak fruit dan meisjes. Ook landelijke cijfers laten zien dat jongeren te weinig groente en fruit eten. Van de Nederlandse jongvolwassenen (19 tot 30 jaar) voldoet slechts 7 tot 8% aan de aanbeveling voor fruit (2 stuks per dag). Niemand at voldoende groenten (200 gram per dag) en slechts 2% at meer dan 150 gram groenten. Wel voldoet ruim de helft van de jongvolwassenen aan de richtlijn voor totale vetinname, maar vrijwel iedereen eet te veel verzadigd vet. Het zoutgehalte is gemiddeld 50% boven de aanbevolen hoeveelheid van 6 gram per dag (Hulshof et al., 2004). De regionale ontwikkeling in groente- en fruitconsumptie is ongunstig. In 2000 at 62% van de volwassenen dagelijks onvoldoende groente, in 2009 is dit toegenomen tot 69%. De fruitconsumptie is nog ongunstiger: in 2000 at 66% van de volwassenen onvoldoende fruit, in 2009 is dit 76% (tabel 4.3). In Nederland is in de periode 1987-1998 de dagelijkse consumptie van groente en fruit eveneens gedaald. De vermindering van consumptie van verzadigde vetten laat wel een gunstige ontwikkeling zien, al is het percentage Nederlanders dat voldoet aan de norm erg laag (5 tot 10%) (Bakel en Ocké, 2009).
Ontbijten Een goede voeding begint met elke dag ontbijten. Het overslaan van het ontbijt kan de concentratie en prestaties op school en werk ongunstig beïnvloeden. Het kan ook leiden tot een groter gebruik van tussendoortjes. Jongeren ontbijten minder vaak regelmatig dan volwassenen Van de jongeren in Zuid-Holland Noord ontbijt 17% minder dan vijf keer per week (tabel 4.3). Het percentage loopt op met de leeftijd en het komt vaker voor bij meisjes
87
GEZONDHEI D IN BEEL D I N Z UI D - H OL L AN D NOOR D
dan bij jongens. Van de 19- tot en met 64-jarigen ontbijt 14% minder dan vijf keer per week. Mannen slaan vaker ontbijt over dan vrouwen.
Borstvoeding De WHO adviseert borstvoeding te geven tot het kind de leeftijd van ongeveer zes maanden heeft bereikt en er daarna nog geruime tijd mee door te gaan in combinatie met geschikte vaste voeding. Baby’s die borstvoeding ontvangen hebben een lager risico op het krijgen van oor- en luchtweginfecties, diarree en allergieën. Ook op langere termijn biedt het geven van borstvoeding voordelen. Zo is er sterk bewijs dat borstvoeding beschermt tegen overgewicht, een lagere bloeddruk en een gunstiger totaal serum cholesterol geeft en een kleinere kans op type 2 diabetes op latere leeftijd. Behalve voor het kind zijn er ook positieve effecten van borstvoeding voor de moeder; borstvoeding beschermt haar tegen borstkanker en reumatoïde artritis, en mogelijk ook tegen ovariumkanker. De gezondheidsvoordelen nemen toe bij een langere borstvoedingsduur (Lanting & Van Wouwe, 2007). Veel baby’s krijgen langdurig borstvoeding in de regio In Zuid-Holland Noord startte in 2009 71% van de moeders met borstvoeding, met drie maanden gaf nog maar 38% uitsluitend borstvoeding, met vijf maanden 27% en met zes maanden was dit 21% (Monitor Valent en ActiVite, 2009) (tabel 4.3). Landelijk beginnen meer vrouwen met het geven van borstvoeding (81%), maar houden minder vrouwen dit vol: met drie maanden geeft landelijk nog maar 30% borstvoeding en met vijf maanden 23%. Sinds 2001-2002 is in Nederland het percentage vrouwen dat borstvoeding geeft, stabiel (Lanting & Van Wouwe, 2007). Ook in Zuid-Holland Noord is het percentage tussen 2005 en 2009 niet veranderd. Laagopgeleide moeders geven minder vaak en minder lang borstvoeding dan hoogopgeleide moeders. Moeders die niet in Nederland geboren zijn geven vaker en langer borstvoeding dan Nederlandse moeders (Monitor Valent en ActiVite, 2009).
Seksueel gedrag Veilige seks houdt in: beschermd tegen seksueel overdraagbare aandoeningen (soa) en tegen ongewenste zwangerschap. Onveilig vrijen vergroot het risico op soa zoals aids (hiv-virus), hepatitis B, chlamydia, syfilis, gonorroe en herpes. Geadviseerd wordt om bij een nieuwe relatie de eerste drie maanden een condoom te gebruiken (eventueel aangevuld met een andere vorm van anticonceptie), vervolgens een soa-test te doen en daarna, afhankelijk van de uitslag, eventueel te stoppen met condooms (Leusink, 2009). Jongeren vrijen de eerste keer vaak onveilig In Zuid-Holland Noord heeft 26% van de jongeren van 12 tot en met 18 jaar ervaring met geslachtsgemeenschap. Het loopt op van 5% van de 12- tot en met 14-jarigen naar 29% van de 15- en 16-jarigen en 53% van de 17- en 18-jarigen (GGD HM, 2008). Dit is lager dan gemiddeld in Nederland: van de 15- en 16-jarigen heeft landelijk 32% ervaring met geslachtsgemeenschap en van de 17- en 18-jarigen 58% (Bakker et al., 2009). De meisjes lopen vanaf 16 jaar voor op de jongens en blijven dat tot en met 18 jaar doen. Vooral de meisjes in Zuid-Holland Noord hebben minder vaak ervaring dan landelijk.
88
D E T E RM I NA N T E N VA N G E Z O N D H E I D
Vergeleken met 1998 geven in 2008 twee keer zo veel jongeren in Zuid-Holland Noord aan seksueel actief te zijn (GGD HM, 1998 en 2008). Landelijk is het percentage dat geslachtsgemeenschap heeft gehad eveneens gestegen tussen 1995 en 2005 (De Graaf et al., 2005). Welke soort anticonceptie wordt gebruikt hangt af van de leeftijd en van hoe vaak jongeren gemeenschap hebben gehad. Eén op de acht jongeren (13%) die voor het eerst geslachtsgemeenschap had, gebruikte geen enkele vorm van anticonceptie. Landelijk gebruikte een vergelijkbaar deel (15%) van de 12- tot en met 18- jarigen geen anticonceptie bij de eerste keer geslachtsgemeenschap (Bakker et al., 2009). Bij jongeren in de regio die regelmatig geslachtsgemeenschap hadden, is dit 5% bij de laatste keer. Van alle jongeren in Zuid-Holland Noord gebruikte 44% geen condoom bij de laatste keer geslachtsgemeenschap (tabel 4.3). Van de jongeren die voor het eerst geslachtsgemeenschap had, gebruikte een kwart van de jongeren (26%) geen condoom. De belangrijkste redenen om geen condoom te gebruiken was ‘omdat we geen condoom bij ons hadden’. Jongeren die regelmatig geslachtsgemeenschap hadden, gebruikten veel vaker geen condoom (59%) met als belangrijkste reden ‘omdat de pil of een ander voorbehoedsmiddel werd gebruikt’. (GGD HM, 2008). Het aantal jongeren dat een condoom gebruikt is landelijk tussen 2001 en 2005 toegenomen (Dorsselaer et al., 2007). Van de Nederlanders tussen de 15 en 70 jaar heeft 19% van de mannen en 6% van de vrouwen twee of meer sekspartners gehad in het voorafgaande half jaar. In deze groep gaf ongeveer de helft aan niet altijd een condoom te gebruiken bij geslachtsgemeenschap, mannen even vaak als vrouwen. Dit percentage is de afgelopen jaren gedaald, omdat vrouwen steeds vaker condooms gebruiken in deze situaties. In 2006 gebruikt 67% van de vrouwen met losse partners niet altijd condooms, in 2009 is dat gedaald naar 54% (Bakker et al., 2009). Het is niet goed bekend hoeveel mensen in Nederland een soa hebben. Er is sprake van een onderrapportage omdat mensen soms geen klachten hebben en daardoor niet naar een hulpverlener gaan en niet worden geregistreerd. Jaarlijks vinden zo’n 150.000 soa-consulten bij de huisarts plaats en ongeveer 90.000 soa-consulten op GGD-soa poliklinieken. Per jaar lopen in Nederland naar schatting ruim 100.000 mensen een soa op (www.soaaids.nl). Van de seksueel actieve jongeren (12 tot en met 18 jaar) in Zuid-Holland Noord denkt drie procent wel eens een soa te hebben gehad. Nog eens zeven procent geeft aan dit niet zeker te weten (GGD HM, 2008). In Nederland krijgen jaarlijks ongeveer 2.500 meisjes onder de 20 jaar een kind. De dalende trend van het aantal tienermoeders is sinds 2006 gestabiliseerd (CBS, 2009b). In 2007 werden ongeveer 7.000 meisjes in de leeftijd van 15 tot en met 19 jaar zwanger. Van de meisjes die zwanger werden, koos ruim de helft, bijna 4.400 meisjes, voor abortus (Rutgers Nisso Groep, 2008).
89
GEZONDHEI D IN BEEL D I N Z UI D - H OL L AN D NOOR D
Gehoorschade Ruim 40% van de Nederlandse jongvolwassenen dreigt problemen te krijgen met het gehoor omdat ze luisteren naar te harde muziek. Eén op de tien loopt waarschijnlijk zelfs het risico op zeer ernstige en blijvende gehoorschade. De grootste boosdoener is de draagbare muziekspeler (bijvoorbeeld iPod, MP3- of MP4-speler). Een kwart van de jongeren geeft aan naar te harde muziek te luisteren via een draagbare speler. Ook scoren discotheken en popconcerten hoog (samen goed voor 23%). Gehoorproblemen die kunnen optreden zijn onder andere gehoorverlies en oorsuizingen. Hierdoor kunnen problemen ontstaan zoals vermoeidheid, depressie, sociaal isolement en arbeidsongeschiktheid. Jongeren weten wel dat te harde muziek schadelijk is, maar denken zelf geen risico te lopen. De huidige jongeren lopen meer risico op gehoorschade dan vroegere generaties jongeren. Ze luisteren vaker en langer naar muziek via een koptelefoon en zetten de volumeknop hoger. Dit komt mede doordat de apparatuur aanzienlijk verbeterd is (Vogel, 2009). Een kwart van de jongeren loopt risico op gehoorschade Een kwart van de jongeren (25%) in Zuid-Holland Noord loopt risico op gehoorschade (tabel 4.3). We spreken van risico op gehoorschade als jongeren vaak tijdelijk last hebben van het gehoor na het uitgaan en/of als zij dagelijks naar harde muziek luisteren door een koptelefoon. Van alle jongeren in Zuid-Holland Noord geeft 14% aan vaak tot altijd tijdelijk last te hebben van het gehoor na het uitgaan en 15% luistert dagelijks door een koptelefoon naar muziek met het volume op een hoge stand (vier procent van de jongeren heeft last van de oren na het uitgaan én luistert dagelijks naar harde muziek) (GGD HM, 2008). Landelijk hadden in 2003 twee op de duizend 0- tot en met 9-jarigen een gehoorstoornis. Dit loopt op tot zes van de duizend 10- tot en met 19-jarigen. De toename van het aantal kinderen met gehoorverlies boven de leeftijd van 8 jaar is voornamelijk toe te schrijven aan lawaaischade (Gommer & Poos, 2010).
4.2.3
Sociale omgeving
Sociale participatie De sociale omgeving verwijst naar de sociale context waarin we leven (Ruijsbroek & Droomers, 2008). Het beslaat de sociale groepen waartoe we behoren, de buurt waarin we wonen, familie, vrienden, gezin, onze werkomgeving, enzovoort (Yen & Syme, 1999). Het is opgebouwd uit groepen waar iemand zich in sociaal opzicht mee verbonden voelt. De leefomgeving waarin we worden geboren, opgroeien, leven, werken en oud worden is van invloed op onze gezondheid. Sociale relaties kunnen de cognitieve en emotionele gemoedstoestand beïnvloeden door betekenis te geven aan iemands leven en op die manier een goede gezondheid te bevorderen (House et al., 1988). De gezondheid speelt op haar beurt weer een rol bij het wel of niet (kunnen) aangaan of onderhouden van sociale relaties (Ferlander, 2007). Sociale participatie geeft mensen een gevoel van betekenis, een gevoel erbij te horen en het verleent mensen identiteit (Berkman & Glass, 2000). Bij sociale participatie gaat het om persoonlijke betrokkenheid bij de samenleving zoals recreatieve en sociale activiteiten en om participatie met een direct maatschappelijk nut zoals betaald werk en vrijwilligerswerk (Hoeymans et al., 2005).
90
D E T E RM I NA N T E N VA N G E Z O N D H E I D
Tabel 4.3: Leefstijlfactoren in Zuid-Holland Noord: huidige situatie en trends (Bron: GGD HM, 2008 en 2009; www.nationaalkompas.nl). /HHIVWLMO
GHILQLWLH
SUHYDOHQWLH UHJLRQDOHWUHQGWHQ]LMDQGHUV WRWDDO PDQQHQ YURXZHQ YHUPHOGHQLQGLHQEHVFKLNEDDU
5RNHQ MDDU
URRNW ZHNHQJHOHGHQ
GDOLQJHQVWLMJLQJ
MDDU
URRNW
GDOLQJ
URRNW
VWDELHO
MDDUGDOLQJ MDDUOLFKWHGDOLQJ
JHHQWUHQGJHJHYHQVEHVFKLNEDDU +HWJHPLGGHOGDDQWDOJOD]HQDOFRKRO SHUZHHNLVWRHJHQRPHQ
MDDU
PDQQHQGDOLQJYURXZHQ VWLMJLQJ
PDQQHQVWDELHO YURXZHQVWLMJLQJ
PDQQHQGDOLQJYURXZHQ VWDELHO
MDDU
JHHQWUHQGJHJHYHQVEHVFKLNEDDU
$OFRKROJHEUXLN
UHFHQWJHEUXLN ZHNHQJHOHGHQ
MDDU
%LQJHGULQNHQ
RIPHHUJOD]HQELM JHOHJHQKHLG
MDDU
2YHUPDWLJ DOFRKROJHEUXLN
=ZDDUGULQNHQ
!JOD]HQSHUZHHNPDQ HQ!JOD]HQSHUZHHN YURXZ
JOD]HQRSPLQVWHQV GDJSHUZHHN
MDDU 9ROGRHWQLHW DDQ1RUP 9HUDQWZRRUG $OFRKROJHEUXLN
6RIWGUXJJHEUXLN FDQQDELV
!JOD]HQSHUZHHN !JOD]HQSHUGDJHQ !GDJHQSHUZHHNPDQ HQ!JOD]HQSHUZHHN !JOD]HQSHUGDJpQ !GDJHQSHUZHHN YURXZ
UHFHQWJHEUXLN ZHNHQJHOHGHQ
MDDU
+DUGGUXJJHEUXLN
MDDU
PDQQHQVWDELHO YURXZHQVWLMJLQJ
MDDUVWDELHO MDDUHHUVWGDOLQJGDQVWLMJLQJ
UHFHQWJHEUXLNZHNHQ JHOHGHQ YDQ;7& FRFDwQHKDOOXFLQRJHQH SDGGHQVWRHOHQ DPIHWDPLQHKHURwQH MDDUVWDELHO
91
GEZONDHEI D IN BEEL D I N Z UI D - H OL L AN D NOOR D
/HHIVWLMO
GHILQLWLH
SUHYDOHQWLH UHJLRQDOHWUHQGWHQ]LMDQGHUV WRWDDO PDQQHQ YURXZHQ YHUPHOGHQLQGLHQEHVFKLNEDDU
9ROGRHWQLHWDDQ 1HGHUODQGVH 1RUP*H]RQG %HZHJHQ MDDU
GDJHQSHUZHHN PLQVWHQVXXUSHUGDJ PDWLJDFWLHI
GDOLQJ
MDDU
GDJHQSHUZHHN PLQVWHQVHHQKDOIXXU PDWLJDFWLHI
JHHQWUHQGJHJHYHQVEHVFKLN EDDUODQGHOLMNVWDELHO
JHHQWUHQGJHJHYHQVEHVFKLNEDDU
MDDU
HHUVWVWLMJLQJHQGDQVWDELHO
MDDU
HHUVWVWDELHOHQGDQGDOLQJ
1LHWJHRUJDQL VHHUGVSRUWHQ
JHHQOLGVSRUWFOXE
MDDU :HLQLJVSRUWHQ
NHHUSHUZHHNVSRUWHQ
2QYROGRHQGH JURHQWHQ MDDU
QLHWGDJHOLMNVJURHQWHQ
MDDU
JUDPGDJ
VWLMJLQJ
MDDU
QLHWGDJHOLMNVIUXLW
MDDU
VWXNVGDJ
VWLMJLQJ
MDDU
MDDU
2QYROGRHQGHIUXLW
1LHWUHJHOPDWLJ RQWELMWHQ
.ULMJHQYDQ ERUVWYRHGLQJ
NHHUZHHNRQWELMWHQ
XLWVOXLWHQGERUVWYRHGLQJ
ELMJHERRUWH
QDPDDQGHQ
QDPDDQGHQ
6HNVXHHO ULVLFRJHGUDJ
MDDU
JHHQWUHQGJHJHYHQVEHVFKLNEDDU
JHHQWUHQGJHJHYHQVEHVFKLNEDDU
QDXLWJDDQYDDNWLMGHOLMNODVW YDQJHKRRUHQRIGDJHOLMNV QDDUKDUGHPX]LHNOXLVWH UHQGRRUHHQNRSWHOHIRRQ
YDQGHMRQJHUHQKHHIWZHOHHQVJHVODFKWVJHPHHQVFKDSJHKDG
92
VWDELHO
JHHQFRQGRRP JHEUXLNWELMODDWVWHNHHU JHVODFKWVJHPHHQVFKDS ELMMRQJHUHQGLH HUYDULQJKHEEHQPHW JHVODFKWVJHPHHQVFKDS
MDDU *HKRRUVFKDGH
JHHQWUHQGJHJHYHQVEHVFKLNEDDU
D E T E RM I NA N T E N VA N G E Z O N D H E I D
HPDLOHQFKDWWHQ EHOOHQVPVHQ PHWYULHQGHQWKXLV RSVWUDDWKDQJHQ YULMZLOOLJHUVZHUN
GDJHOLMNV
ZHNHOLMNV
[SHUZHHN
FDIpRIVQDFNEDU VSRUWNDQWLQH GLVFRWKHHN ILOP NHUNPRVNHH KRXVHGDQFHSDUW\ EXXUWKXLV
ZHNHOLMNV
PDDQGHOLMNV
[SHUPDDQG
Figuur 4.5: Frequentie van sociale activiteiten in de vrije tijd door jongeren in Zuid-Holland Noord (Bron: GGD HM, 2008).
Sociaal contact is voor jongeren een belangrijke vorm van vrijetijdsbesteding Jongeren ontmoeten elkaar op veel plekken en op verschillende manieren. School is een belangrijke ontmoetingsplek. Daarnaast e-mailt en chat of belt en sms’t de helft van de jongeren in Zuid-Holland Noord dagelijks. Meer dan 90% doet dit wekelijks (figuur 4.5). Ook spreekt driekwart van de jongeren wekelijks thuis met elkaar af. Slechts 4% van de jongeren spreekt niet wekelijks thuis af met vrienden en e-mailt/chat en belt/ sms’t daarnaast niet wekelijks. Eén op de drie jongeren in Zuid-Holland Noord geeft aan wekelijks op straat te ‘hangen’. Sport- en andere verenigingen zijn ook plekken waar veel jongeren elkaar ontmoeten. Van alle jongeren geeft 70% aan lid te zijn van een sportvereniging, één derde is lid van minstens één vereniging of organisatie anders dan een sportvereniging. De meeste jongeren in Zuid-Holland Noord die lid zijn van een ander soort vereniging dan een sportvereniging, zijn lid van een zang-, muziek- of toneelvereniging (GGD HM 2008). Uitgaan is ook een populaire bezigheid onder jongeren. Maandelijks gaat 62% van de jongeren in Zuid-Holland Noord naar een café of snackbar, 19% gaat wekelijks. De sportkantine wordt door bijna de helft van de jongeren maandelijks bezocht (34% gaat wekelijks). De discotheek wordt door 43% maandelijks bezocht (17% gaat wekelijks) en een house- of danceparty door 14%. Ongeveer één derde van de jongeren gaat maandelijks naar de film. Vijftien procent van de jongeren bezoekt maandelijks geen van deze uitgaansgelegenheden (GGD HM, 2008).
93
GEZONDHEI D IN BEEL D I N Z UI D - H OL L AN D NOOR D
IDPLOLHYULHQGHQ KREE\ RSSDVVHQ FDIpUHVWDXUDQW NHUNPRVNHH YULMZLOOLJHUVZHUN FXOWXUHOHDFWLYLWHLW EXXUWZLMNFHQWUXP FXUVXV EHWDDOGZHUN
ZHNHOLMNV
PDDQGHOLMNV
[SHUPDDQG
Figuur 4.6: Frequentie van sociale activiteiten door 65-plussers in Zuid-Holland Noord (Bron: GGD HM, 2009).
De helft van de jongeren heeft een bijbaan gedurende het hele jaar. Hieraan besteden de jongeren gemiddeld 9 uur per week. Ruim één op de vijf ouderen in Zuid-Holland Noord niet wekelijks sociaal actief Na het wegvallen van betaald werk hebben ouderen veel tijd voor bezoek en hobby. Wekelijks gaat ruim de helft van de zelfstandig wonende ouderen in Zuid-Holland Noord op bezoek bij of ontvangt bezoek van vrienden of familie. Bij 86% gebeurt dit minimaal eens per maand (figuur 4.6). Bijna een derde van de ouderen oefent wekelijks een hobby uit in georganiseerd verband (59% maandelijks). Eén op de vijf ouderen past wekelijks op (klein)kinderen (35% maandelijks) en eveneens één op de vijf ouderen bezoekt wekelijks activiteiten van kerk of moskee (28% maandelijks). Van de ouderen gaat ruim een kwart maandelijks naar een café of restaurant en één op de zes naar een culturele activiteit, een op de zeven naar een buurthuis of wijkcentrum. Zeven procent van de ouderen volgt wekelijks een cursus. Ruim één op de vijf ouderen is niet wekelijks actief met één van in figuur 4.6 genoemde activiteiten en 7% niet minimaal eens per maand. Zeven procent van de jongeren en zeventien procent van de ouderen doet wekelijks vrijwilligerswerk In 2007 had 44% van de Nederlandse volwassenen van 18 jaar en ouder in het afgelopen jaar vrijwilligerswerk gedaan. De meeste vrijwilligers doen vrijwilligerswerk voor een sportvereniging. Mannen en vrouwen doen vrijwel even vaak vrijwilligerswerk. Mannen
94
D E T E RM I NA N T E N VA N G E Z O N D H E I D
werken vooral als vrijwilligers bij een sportvereniging of voor de kerk of moskee, terwijl vrouwen vaker kiezen voor vrijwilligerswerk op school of in de verzorging. De 35- tot en met 44-jarigen doen het meeste aan vrijwilligerswerk (Van Herten, 2008). Van de jongeren in Zuid-Holland Noord doet 15% wel eens vrijwilligerswerk, 7% doet dit wekelijks (GGD HM, 2008). Bijna een derde van de ouderen (32%) doet minstens jaarlijks vrijwilligerswerk en 17% wekelijks (GGD HM, 2009).
Sociale (on)veiligheid Naast sociale participatie heeft ook sociale veiligheid invloed op de gezondheid. Onder sociale onveiligheid wordt verstaan: misdrijven en overtredingen die tot conflicten leiden tussen (groepen) burgers onderling en de door burgers gevoelde onveiligheid door overlast en ongepast gedrag. Hierbij valt bijvoorbeeld te denken aan overlast van jongeren, criminaliteit en huiselijk geweld (zie paragraaf 3.4). Slachtoffers van geweld kunnen ernstige lichamelijke en/of psychische klachten hebben waaronder lichamelijk letsel, hoofdpijn, angst, slaapproblemen, depressie, en posttraumatische stressstoornis. Vrouwen voelen zich vaker onveilig dan mannen Vijf procent van de volwassenen van 19 tot en met 64 jaar in Zuid-Holland Noord voelt zich overdag wel eens onveilig en zes procent van de 65-plussers. ‘s Avonds of ’s nachts voelen aanzienlijk meer mensen zich wel eens onveilig, namelijk 16% van de volwassenen en 13% van de ouderen (GGD HM, 2009). Onder 19- tot en met 24-jarigen is het gevoel van onveiligheid ’s avonds of ‘s nachts het hoogst (22%). Dit komt wellicht doordat deze groep jongeren ‘s avonds vaker activiteiten onderneemt, zoals uitgaan, en daardoor vaker in gebieden komt die op dat moment onveilig aanvoelen. Vrouwen voelen zich vaker onveilig dan mannen; het verschil is het grootst onder 19- tot en met 24-jarigen (36% versus 8%). Van alle 19- tot en met 64-jarige vrouwen voelt 24% zich wel eens onveilig ’s avonds of ’s nachts in vergelijking met negen procent van de mannen. Negen procent van de jongeren in Zuid-Holland Noord voelt zich niet veilig in de buurt waar zij of hij woont (GGD HM, 2008).
Pesten Gepest worden en/of zelf pesten is een risicofactor voor het ontwikkelen van psychosociale problemen. Eén op de zes jongeren wordt wel eens gepest op school In Zuid-Holland Noord wordt 16% van de jongeren wel eens of regelmatig op school gepest. Daarnaast wordt tien procent van de jongeren buiten school gepest. De helft hiervan, vijf procent, wordt ook op school gepest. De helft van de jongeren die worden gepest op school, pest zelf ook anderen, dit is 8% van alle jongeren. In totaal maakt een kwart van de jongeren (25%) in Zuid-Holland Noord zich wel eens of regelmatig schuldig aan het pesten van medeleerlingen op school. Jongens pesten vaker dan meisjes en worden ook iets vaker zelf gepest. Tot 15 à 16 jaar is het percentage jongeren dat pest hoog, daarna daalt het. Het slachtoffer zijn van pesten neemt ook af met de leeftijd (GGD HM, 2008).
95
GEZONDHEI D IN BEEL D I N Z UI D - H OL L AN D NOOR D
Tekstblok 4.2: Gezond bouwen De gebouwde omgeving is één van de factoren die van invloed kan zijn op onze gezondheid. Het effect van de fysieke omgeving op gezondheid is duidelijk aangetoond. Wanneer men de fysieke omgeving op de juiste manier inricht, kan deze bijdragen aan ontspanning, tevredenheid, herstel van ziekte, vitaliteit, een gevoel van vrijheid en gezonder gedrag. Andere omgevingsfactoren kunnen juist leiden tot hinder, stress, depressie, ziekte en invaliditeit. Sommige mensen zijn voor hun functioneren extra afhankelijk van de kwaliteit van hun omgeving. Denk daarbij aan mensen met allergieën en luchtwegaandoeningen of mensen die zich verplaatsen met een rolstoel, rollator of kinderwagen. Ontmoetingsplekken kunnen helpen om eenzaamheid bij ouderen tegen te gaan en kinderen maken makkelijker vrienden als er in de buurt speelplekken zijn. Verder blijkt de inrichting van de woonomgeving de dagelijkse lichaamsbeweging te kunnen bevorderen, al met al een belangrijke bijdrage aan de gezondheid dus. De GGD Hollands Midden adviseert bij bouw- of (her)inrichtingsprojecten over de gezondheidsaspecten die passen bij het karakter en de mogelijkheden van de locatie.
4.2.4
Fysieke omgeving
Naast de sociale leefomgeving van mensen is ook de fysieke omgeving van invloed op de gezondheid. In deze paragraaf staan milieufactoren centraal, zowel in het binnenmilieu van bijvoorbeeld woningen en scholen als in het buitenmilieu (vervuiling door industrie en verkeer). Deze factoren hebben over het algemeen een direct effect op gezondheid en welbevinden, afhankelijk van de blootstelling. Indirecte effecten treden op via stress veroorzaakt door bijvoorbeeld omgevingsgeluid, en in positieve zin door de aanwezigheid van groen, stilte of water (zie tekstblok 4.2). Bronnen als het verkeer en de industrie brengen grote hoeveelheden schadelijke stoffen in de lucht. Daarnaast zijn er in gebouwen bronnen aanwezig (bijvoorbeeld een afvoerloze geiser) die schadelijke stoffen in de binnenlucht brengen. Nederlanders worden blootgesteld aan niveaus van luchtverontreiniging waarbij nadelige gezondheidseffecten kunnen optreden. Tot deze gezondheidseffecten behoren luchtwegklachten en hart- en vaatziekten, maar ook voortijdige sterfte (RIVM, 2006). In tabel 4.4 zijn de omgevingsfactoren samengevat.
Binnenmilieu Gemiddeld brengen Nederlanders ongeveer 85% van de tijd in gebouwen door, waarvan ongeveer 70% in de eigen woning (Passchier-Vermeer, 2001). De binnenlucht in gebouwen is over het algemeen aanzienlijk slechter dan de buitenlucht. Dit vanwege het grote aantal bronnen van verontreiniging in gebouwen in combinatie met de geringe luchtverversing. Voorbeelden van bronnen van verontreinigingen in gebouwen zijn: de toegepaste bouwmaterialen, het materiaal van meubels en stoffering, (ventilatie- en verwarmings)installaties, inrichtings- en schoonmaakmateriaal, flora en fauna in de gebouwen en uitstoot van apparaten zoals afvoerloze geisers en printers. Daarnaast heeft het aantal bewoners en het gedrag van de bewoners zoals roken, onvoldoende ventileren en het houden van huisdieren invloed op de kwaliteit van het binnenmilieu.
96
D E T E RM I NA N T E N VA N G E Z O N D H E I D
Tabel 4.4: Omgevingsfactoren in Zuid-Holland Noord en Nederland: huidige situatie en landelijke trends (Bron: www.nationaalkompas.nl; www.compendiumvoordeleefomgeving.nl; GGD HM, 2009; Hoeymans et al., 2010; Rijkswaterstaat rapportage, 2007-2009; Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland, 2009). 2PJHYLQJVIDFWRUHQ
RPYDQJYDQKHWSUREOHHP
ODQGHOLMNHWUHQG
5DGRQ
,QDOOH1HGHUODQGVHZRQLQJHQNRPWUDGRQ YRRU*HPLGGHOGHUDGRQZDDUGHYRRUKHW KHOHZRQLQJEHVWDQG%TP
2QJXQVWLJVWLMJLQJYDQ%TPLQWRW %TPLQ
%ORRWVWHOOLQJDDQURRN
,QYDQGHZRQLQJHQZRUGWJHURRNW1/
6FKLPPHOYRFKW
YDQGHZRQLQJHQNDPSWPHW YRFKWSOHNNHQYDQGHZRQLQJHQEHYDW ]LFKWEDUHVFKLPPHOV1/
9HUEUDQGLQJVSURGXFWHQ
,Q1HGHUODQGEHYDWYDQGHZRQLQJHQ ZDDULQQLHWZRUGWJHURRNWNRROPRQR[LGH &2
2QYROGRHQGHYHQWLODWLH
,QGHYDQGHZRRQNDPHUVHQYDQ GHVODDSNDPHUVYDQGHZRQLQJHQLQ=+1 ZHUGLQRQYROGRHQGHJHYHQWLOHHUG 2RNRSVFKROHQZRUGWRQYROGRHQGH JHYHQWLOHHUG1/YDQGHVFKROHQ
2QJXQVWLJZRQLQJHQVWHHGVPHHU ³OXFKWGLFKW´ZDDUGRRUPHHUDDQGDFKWQRGLJ LVYRRUEHZXVWYHQWLOHUHQ
)LMQVWRI
,QODJGHJURRWVFKDOLJHILMQVWRI FRQFHQWUDWLHLQ1HGHUODQGEHQHGHQGH JUHQVZDDUGHYDQMDDUJHPLGGHOGJP
=RZHOGHNRUWDOVODQJGXUHQGHEORRWVWHOOLQJ DDQILMQVWRIQDPHQDIYDQDIEHJLQMDUHQ QHJHQWLJWRW,QPLGGHOVOLMNWGH]HGDOLQJ WH]LMQJHVWDJQHHUG 2RNEOLMNWHHQJURWHUJHGHHOWHYDQKHWILMQ VWRIWRHWHVFKULMYHQWH]LMQDDQPHQVHOLMN KDQGHOHQ]RDOVYHUNHHUHQLQGXVWULH
2]RQ
,QODJGHJURRWVFKDOLJHR]RQFRQ FHQWUDWLHLQ1HGHUODQGEHQHGHQGHVWUHHI ZDDUGHYDQJPDOVXXUVJHPLGGHOGH FRQFHQWUDWLHGLHPD[LPDDOGDJHQSHUMDDU PDJZRUGHQRYHUVFKUHGHQ
,QGHHHUVWHKHOIWYDQGHQHJHQWLJHUMDUHQ ]LMQGHR]RQFRQFHQWUDWLHVVWHUNDIJHQRPHQ 'HODDWVWHMDUHQODWHQJHHQYHUGHUHGDOLQJ ]LHQGRRUGDWHPLVVLHVYDQEXLWHQ(XURSDGH FRQFHQWUDWLHVKLHUEHwQYORHGHQ
6WLNVWRIGLR[LGH
,QGHSHULRGH]DOGHFRQFHQWUDWLH VWLNVWRIGLR[LGHRYHUDOLQ1HGHUODQGEHQHGHQ GHQRUPOLJJHQMDDUJHPLGGHOGHFRQFHQWUDWLH YDQJP 'H]HJUHQVZDDUGHZRUGW QXDOOHHQQRJODQJVGUXNNHYHUNHHUVZHJHQ RYHUVFKUHGHQ
'H]HDIQDPHLVEHUHLNWGRRUPDDWUHJHOLQJHQ RSKHWJHELHGYDQYHUNHHULQGXVWULHHQ HQHUJLH:RUGWYRRUHHQGHHOWHQLHWJHGDDQ GRRUWRHQDPHDDQWDOJHUHGHQNLORPHWHUV
89VWUDOLQJ
5LVLFRJURHSHQZDDUYRRUEORRWVWHOOLQJ [KRJHULVGDQJHPLGGHOGSDWLsQWHQ PHW89WKHUDSLH]RQQHEDQNJHEUXLNHUV EXLWHQZHUNHUV]RQDDQELGGHUV
2QJXQVWLJ'H89VWUDOLQJLQ1HGHUODQG ODJGHDIJHORSHQWZHHGHFHQQLDERYHQ KHWQLYHDXYDQ,QZDVGH89 MDDUGRVLVUXLPKRJHUGDQLQ'H]H WRHQDPHLVQLHWPHHU]RVWHUNDOVLQKHW PLGGHQYDQGHMDUHQQHJHQWLJ
%LQQHQPLOLHX
%XLWHQPLOLHX
97
GEZONDHEI D IN BEEL D I N Z UI D - H OL L AN D NOOR D
2PJHYLQJVIDFWRUHQ
RPYDQJYDQKHWSUREOHHP
ODQGHOLMNHWUHQG
*HOXLGVKLQGHU
(UQVWLJHKLQGHULQ=+1 7RWDDO %URPILHWVHQVFRRWHUV 9OLHJYHUNHHU :HJYHUNHHU %XUHQ 5RQGKDQJHQGHMRQJHUHQ 6SHOHQGHNLQGHUHQ 7UHLQHQ %HGULMYHQLQGXVWULH +RUHFD $QGHUEURQQHQ
2QJXQVWLJ:HUNYHUNHHUVWLMJLQJ JHOXLGVKLQGHUWXVVHQ &RQVWDQW*HOXLGVKLQGHUYOLHJYHUNHHU UHGHOLMNFRQVWDQW
*HXUKLQGHU
*HXUKLQGHULQ=+1 7RWDDO 9HUNHHU 2SHQKDDUGHQDOOHVEUDQGHUV /DQGERXZYHHWHHOW ,QGXVWULH 1/YDULDWLHWXVVHQGHHQLQ
,QGHSHULRGHLVHUHHQGDOHQGH WUHQGYRRUJHXUKLQGHUYDQYHUNHHULQGXVWULH HQODQGERXZ
9HURQWUHLQLJLQJ LQ]ZHPZDWHULQ UHFUHDWLHJHELHGHQ
,QWPYROGHGHQGHEDGSODDWVHQ LQGHUHJLR=XLG+ROODQG1RRUGDDQGH JHVWHOGHQRUPHQ8LW]RQGHULQJKLHURSLV .DWZLMN1RRUGKLHULVLQHHQPDOLJHHQ ]ZHPYHUERGDIJHJHYHQYDQZHJHHHQWH KRRJDDQWDOEDFWHULsQ ,QZHUGHQLQGHJHKHOHSURYLQFLH =XLG+ROODQGQHJDWLHYH]ZHPDGYLH]HQ HQ]ZHPYHUERGHQJHJHYHQYRRU ]ZHPZDWHUORFDWLHVLQGHELQQHQZDWHUHQ UHFUHDWLHSODVVHQHG
9RRUDOLQZDUPH]RPHUVLVHUPHHUULVLFR RSGHJURHLYDQEODXZDOJHQHQDQGHUH YHURQWUHLQLJLQJHQYDQ]ZHPZDWHUORFDWLHV 'RRUGHNOLPDDWYHUDQGHULQJQHHPWGHNDQV RSZDUPH]RPHUVWRH
Ten slotte kunnen weersomstandigheden en emissies van bronnen buiten het gebouw, bijvoorbeeld het verkeer, het binnenmilieu mede bepalen. Bij volwassenen neemt de kans op astmaklachten in vochtige woningen toe met een factor 1,5 tot 2. Het is niet duidelijk welke specifieke stoffen in vochtige woningen verantwoordelijk zijn voor deze gezondheidseffecten. Mogelijk spelen allergenen van huisstofmijten en schimmels een belangrijke rol. Huisstofmijten en schimmels groeien goed op vochtige plaatsen. Een reactie kan verschillende klachten met zich meebrengen, zoals: neusverstopping, snotteren, jeukende en tranende ogen. Ook kunnen huidreacties optreden en klachten van astmapatiënten, zoals benauwdheid, verergeren (Houweling, 2005). Roken is de sterkste vervuiler van de binnenlucht. Tabaksrook bestaat uit duizenden chemische stoffen, waarvan er meer dan veertig kankerverwekkend zijn (Houweling, 2005). Daarnaast versterkt roken de kans op kanker door straling van radon uit de bodem en uit bouwmaterialen (Passchier- Vermeer et al., 2001).
98
D E T E RM I NA N T E N VA N G E Z O N D H E I D
Tekstblok 4.3: Project Verbetering Ventilatie Basisscholen Uit onderzoek van onder andere GGD’en blijkt dat het binnenmilieu op veel scholen te wensen over laat. Klaslokalen zijn benauwd, warm en stoffig. Dit kan leiden tot allerlei gezondheidsklachten zoals oogirritatie, hoofdpijn, vermoeidheid, verergering van luchtwegklachten en vermindering van het concentratievermogen. Hierdoor ontstaat een hoger ziekteverzuim onder leerkrachten en gaan de prestaties van de leerlingen achteruit. Onvoldoende en gebrekkige ventilatie is één van de belangrijkste oorzaken van een slecht binnenmilieu. Om het binnenmilieuprobleem op basisscholen goed aan te pakken zijn vaak aanpassingen aan het schoolgebouw nodig, maar daarnaast kan ook een gerichter ventilatiegedrag van leerkrachten leiden tot een aanzienlijke verbetering van de luchtkwaliteit. Met name op dit laatste aspect richt de GGD zich tijdens het Project Verbetering Ventilatie Basisscholen. De GGD Hollands Midden brengt een één dag durend bezoek aan de school. Vervolgens wordt na een screening van de leslokalen, berekeningen van de ventilatiecapaciteit en een indicatieve meting, een ventilatie-advies op maat uitgebracht. Voor de docent wordt dan inzichtelijk welke ventilatievoorzieningen minimaal open zouden moeten staan voor voldoende ventilatie.
Ventilatie in woningen en scholen onvoldoende Ventilatie verbetert de binnenmilieukwaliteit: hoe meer en beter de ventilatie hoe beter de binnenmilieukwaliteit. Voor een goede ventilatie van de woning moeten ventilatievoorzieningen, zoals roosters of raampjes, in woon- en slaapkamer altijd min of meer open staan. In de regio Zuid-Holland Noord wordt in de woonkamer en slaapkamer respectievelijk in 55 en 37% van de gevallen onvoldoende geventileerd. Per gemeente is de spreiding in onvoldoende ventileren in de woonkamer groot: van 45% in Teylingen tot 68% in Noordwijkerhout (GGD HM, 2009). Doordat uit het oogpunt van energiebesparing woningen steeds meer ‘luchtdicht’ zijn, en vaak vanwege geluidhinder en inbraakrisico ramen worden dichtgehouden, is bewust ventileren belangrijker geworden om de binnenmilieukwaliteit op peil te houden. Ook op scholen wordt vaak onvoldoende geventileerd. In Nederland gaat het om 80% van de scholen (Schuthof & Korbee, 2006). Daarom besteedt de GGD Hollands Midden hier aandacht aan in het Project Verbetering Ventilatie Basisscholen (zie tekstblok 4.3).
Buitenmilieu Het buitenmilieu omvat factoren als lucht- en waterverontreiniging, geluid en straling. Deze milieufactoren kunnen op verschillende manieren van invloed zijn op de gezondheid. Twee belangrijke componenten zijn fijn stof en ozon. Deze componenten zijn gerelateerd aan hart- en vaatziekten en luchtwegklachten. Fijn stof is een graadmeter voor de mate van deeltjesvormige luchtverontreiniging. Deeltjesvormige luchtverontreiniging is een weinig specifieke verzamelnaam voor inhaleerbare deeltjes die als verontreiniging in de lucht voorkomen. Door industriële activiteiten, allerlei verbrandingsprocessen in bijvoorbeeld gemotoriseerde voertuigen en energiecentrales en door natuurlijke bronnen wordt fijn stof uitgestoten. Fijn stof dringt door tot in de longen en kan al in relatief lage concentraties klachten veroorzaken. Ook beneden de norm voor langdurende blootstelling aan fijn stof kunnen gezondheidseffecten optreden, omdat er voor fijn stof geen concentratie is waarbij geen effecten worden waargenomen. Door ozon neemt de ernst, duur en frequentie van luchtwegklachten toe. Blootstelling aan stikstofdioxide kan leiden tot afname van de longfunctie.
99
GEZONDHEI D IN BEEL D I N Z UI D - H OL L AN D NOOR D
Geluidsoverlast kan leiden tot hinder, slaapverstoring, een verminderd prestatievermogen en een verhoogde bloeddruk via lichamelijke stressreacties. Langdurige blootstelling aan ultraviolette (UV) straling kan leiden tot huidkanker (De Hollander et al., 2006).
Luchtkwaliteit De Milieudienst West-Holland heeft voor de bij de milieudienst aangesloten gemeenten een rapport uitgebracht over de luchtkwaliteit in 2008 (De Groen & Van der Laan, 2010). Het rapport beschrijft de luchtkwaliteit van de gemeenten Alphen aan den Rijn, Kaag en Braassem, Leiden, Leiderdorp, Nieuwkoop, Oegstgeest, Rijnwoude, Teylingen en Zoeterwoude. De rapportage volgde uit een verplichting vanuit de Wet luchtkwaliteit 2007. Met behulp van de saneringstool is de luchtkwaliteit langs wegen berekend. Er is geconstateerd dat er in 2008 sprake is geweest van overschrijding van de grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2) langs de A4 in de gemeenten Kaag en Braassem, Leiden en Leiderdorp. Ook bij enkele gemeentelijke en provinciale wegen in Leiden en Leiderdorp vindt overschrijding van de wettelijke grenswaarde van NO2 plaats (jaargemiddelde concentratie van 40 µg/m3). In de gemeenten Leiden, Teylingen, Oegstgeest en vermoedelijk ook Kaag en Braassem is de concentratie stikstofdioxide aan de gevel niet lager dan de extra gestelde ambitie van 38 µg/m3 uit het Regionaal Beleidskader Duurzame Stedenbouw (Milieudienst West-Holland, 2009). In deze gemeenten werden in totaal 3.226 personen blootgesteld aan een NO2 waarde boven de 38 µg/m3. In de gemeente Leiden worden 570 personen aan een hogere concentratie dan de in de wet opgenomen grenswaarde van 40 µg/m3 blootgesteld. In de overige gemeenten worden geen personen aan hogere waarden dan de wettelijk grenswaarde blootgesteld. Voor fijn stof geldt dat in geen van de bij de milieudienst West-Holland aangesloten gemeenten de wettelijke grenswaarde van 40 µg/m3 werd overschreden. Ook wordt in alle gemeenten voldaan aan de extra ambitie uit het Regionaal Beleidskader Duurzame Stedenbouw van 38 tot 36 µg/m3. Dit betekent zoals gezegd echter niet dat hier geen sprake is van een gezondheidskundig probleem aangezien ook beneden de wettelijke norm gezondheidsproblemen kunnen optreden.
Geluidsbelasting Mensen ervaren geluid van vlieg-, weg- en railverkeer als hinderlijk vanaf ongeveer 45 dB(A). Bij de meeste provinciale wegen en in steden ligt de belasting doorgaans tussen de 45 en 65 dB(A). Wanneer de belasting boven de 65 dB(A) uitkomt, wordt dit als zeer hinderlijk ervaren. Dit is het geval bij snelwegen en vooral bij vliegvelden met hun aanvliegbanen. Ruim 30% van het oppervlak en circa 75% van de woningen in Nederland ondervindt een gecumuleerde geluidbelasting door weg-, rail- en vliegverkeer van meer dan 50 dB(A), de norm voor geluidbelasting bij nieuwbouwwoningen (Passchier-Vermeer, 2005). Voor de provincie Zuid-Holland is dit respectievelijk 53 en 81%. Voor de gecumuleerde geluidbelasting geldt dat geen rekening is gehouden met alle factoren die kunnen zorgen voor ernstige geluidshinder (figuur 4.7). Geluidshinder geeft aan hoeveel last mensen ondervinden van een bepaald geluid in de woon- of werkomgeving. De mate waarin iemand zich gehinderd voelt, hangt samen met de karakteristieken van het geluid, bijvoorbeeld intensiteit, frequentie,
100
D E T E RM I NA N T E N VA N G E Z O N D H E I D
EURPILHWVHQVFRRWHUV YOLHJWXLJHQ RYHULJZHJYHUNHHU EXUHQ URQGKDQJHQGH MRQJHUHQ VSHOHQGHNLQGHUHQ WUHLQHQ EHGULMYHQLQGXVWULH KRUHFD RYHULJ
Figuur 4.7: Percentage ernstige geluidshinder bij volwassenen in Zuid-Holland Noord per bron (Bron: GGD HM, 2009).
duur en betekenis. Daarnaast spelen ook individuele eigenschappen een rol, zoals geluidsgevoeligheid, angst voor en houding ten opzichte van de geluidsbron en de mate waarin men meent invloed op de situatie te hebben. Blootstelling aan geluid kan hinder en slaapverstoring veroorzaken en kan leiden tot een verminderd prestatievermogen of kan via lichamelijke stressreacties leiden tot een verhoogde bloeddruk en hart- en vaatziekten (Passchier-Vermeer, 2005). Bromfietsers of scooters en vliegtuigen veroorzaken het vaakst ernstige geluidshinder Van de volwassenen in de regio Zuid-Holland Noord werd in 2009 ruim 24% erg gehinderd door geluid. De belangrijkste bronnen van ernstige geluidshinder in deze regio zijn bromfietsen/scooters (10,2%), vliegtuiglawaai (7,6%) en overig wegverkeer (6,2%) (zie figuur 4.7 en tabel 4.4). Geluid speelt een belangrijke rol in de regio Zuid-Holland Noord. Er bevinden zicht namelijk meerdere grote bronnen in de regio zoals de A4, de HSL en de aanvliegroutes van Schiphol. De mate van hinder als gevolg van deze bronnen varieert sterk per locatie. Geluidshinder door bromfietsen en scooters is het hoogst in plaatsen met een hoge bevolkingsdichtheid, zoals Leiden en Leiderdorp (respectievelijk 14% en 13%). Geluidshinder door vliegtuigen is ook locatie-afhankelijk. Figuur 4.8 geeft een overzicht van het percentage ernstige hinder als gevolg van vliegtuigen per gemeente in de regio Hollands Midden (Zuid-Holland Noord en Midden-Holland). In de gemeente Nieuwkoop werd in 2009 het vaakst ernstige geluidhinder ondervonden als gevolg van vliegtuigen (20%),
101
GEZOND HE ID IN BEELD I N Z UI D - H OL L AND N OOR D
3HUFHQWDJHHUQVWLJHJHOXLGVKLQGHU YDQYOLHJWXLJHQ !
NP
Figuur 4.8: Percentage ernstige geluidshinder van vliegtuigen in Hollands Midden in 2009 (Bron: GGD HM, 2009). De gemeente-indeling is te vinden op de binnenzijde van de achterkaft.
gevolgd door de gemeenten Kaag en Braassem (15%), Teylingen (15%) en Oegstgeest (13%). De oorzaak hiervan kan worden gevonden in de situering van de aanvliegroutes van Schiphol net ten noorden van Kaag en Braassem en Nieuwkoop (GGD HM, 2009).
Geurhinder Blootstelling aan geurstoffen in de buitenlucht kan leiden tot hinder. In hoeverre een geurwaarneming als hinderlijk wordt ervaren hangt af van diverse factoren, waaronder kenmerken van de blootstelling (concentratie, duur en frequentie van geurwaarneming), aard en karakter van de geur en factoren die van invloed zijn op de waarnemer, zoals de sociaaleconomische status. Geurhinder kan net als geluidshinder leiden tot gezondheidsproblemen (Doorn, 2002). Deze gezondheidsproblemen ontstaan doorgaans indirect uit de ondervonden stress en zijn aspecifiek van aard, bijvoorbeeld hoofdpijn en misselijkheid. In 2005 had 8% van de volwassenen in Zuid-Holland Noord geurhinder, voornamelijk van verkeer (4,3%) en open haarden of allesbranders (2,6%) (zie tabel 4.4).
4.3
Verschillen in determinanten tussen gemeenten in Zuid-Holland Noord
Regionale en lokale verschillen in het vóórkomen van determinanten van gedrag geven een indruk van de spreiding van ongezond gedrag binnen de regio. Dit geeft de moge-
102
D E T E RM I NA N T E N VA N G E Z O N D H E I D
Tabel 4.5: Verschillen in vóórkomen van determinanten bij jongeren tussen gemeenten in ZuidHolland Noord (Bron: GGD HM, 2008)1.
YROGRHW
JOD]HQ
UHFHQW QLHWDDQ
VSRUW
QLHW
QLHW
RQWELMW
DOFRKRO FDQQDELV EHZHHJ [SHU GDJHOLMNV GDJHOLMNV GDJHQ
RYHU
URNHQ
SHUNHHU
JHEUXLN
QRUP
ZHHN
JURHQWH
IUXLW
SHUZHHN
JHZLFKW
$OSKHQDDQGHQ5LMQ
+LOOHJRP
.DDJHQ%UDDVVHP
.DWZLMN
/HLGHQ
/HLGHUGRUS
*HPHHQWHQ
/LVVH
1LHXZNRRS
1RRUGZLMN
1RRUGZLMNHUKRXW
2HJVWJHHVW
5LMQZRXGH
7H\OLQJHQ
9RRUVFKRWHQ
=RHWHUZRXGH
=XLG+ROODQG1RRUG
URGHFLMIHUVVLJQLILFDQWKRJHUGDQLQ=XLG+ROODQG1RRUGJURHQHFLMIHUVVLJQLILFDQWODJHUGDQLQ=XLG+ROODQG1RRUG
lijkheid voor lokale overheden, zorginstellingen en andere beleidsmakers om het beleid op het gebied van de openbare gezondheidszorg zo goed mogelijk vorm te geven. In de tabellen 4.5, 4.6 en 4.7 is voor de drie leeftijdsgroepen (jongeren, volwassenen en ouderen) voor een aantal determinanten het percentage per gemeente gegeven. Het percentage per gemeente wordt vergeleken met het gemiddelde voor Zuid-Holland Noord. Bij alle leeftijdsgroepen laten bijna alle determinanten verschillen tussen gemeenten zien1. De grootste verschillen worden waargenomen bij hoog alcoholgebruik, softdruggebruik, niet frequent ontbijten en overgewicht of obesitas. Zo ligt bij jongeren het percentage dat niet frequent ontbijt in Leiden ruim 2,5 keer zo hoog (20%) als in Rijnwoude (8%). Bij volwassenen is het percentage obesitas in Katwijk (15%) het hoogste in de regio en dit is drie keer zo hoog als in Kaag en Braassem (5%). Ook bij ouderen heeft Katwijk het hoogste percentage obesen (23% vergeleken met 8% in Oegstgeest). Determinanten wijzen niet altijd voor alle drie de leeftijdsgroepen dezelfde kant op: zo roken relatief veel jongeren en volwassenen in Katwijk, maar het percentage rokende ouderen is in Katwijk juist lager dan gemiddeld in Zuid-Holland Noord. Inwoners van Noordwijkerhout echter, drinken in alle leeftijdsgroepen veel alcohol, ook al zijn de percentages bij de volwassenen net niet afwijkend van het regionale gemiddelde. 1
Opmerking bij de tabellen 4.5, 4.6 en 4.7: De opzet van de Monitor jeugdgezondheid verschilt van die van de volwassenen en ouderen. Hierdoor zijn er relatief veel meer respondenten (ruim 16.000) bij de jeugd-monitor. Door dit grote aantal respondenten zijn ook kleine verschillen tussen de gemeenten significant. Bij de volwassenen- en ouderenpeiling is het aantal respondenten kleiner (respectievelijk 3.800 en 3.000 respondenten) waardoor verschillen minder snel significant zijn. Hierdoor kan ten onrechte de indruk worden gewekt dat volwassenen en ouderen minder aandacht behoeven in beleid, vanwege minder vaak significante verschillen.
103
GEZONDHEI D IN BEEL D I N Z UI D - H OL L AN D NOOR D
Tabel 4.6: Verschillen in vóórkomen van determinanten bij volwassenen tussen gemeenten in Zuid-Holland Noord (Bron: GGD HM, 2009)1. YROGRHW VSRUW
*HPHHQWHQ
RYHU
QLHWDDQ
PDWLJ
]ZDDU EHZHHJ
URNHQ GULQNHQ GULQNHQ
YROGRHW
YROGRHW
RQWELMW
[ QLHWDDQ QLHWDDQ NHHU SHU IUXLW SHU JURHQWH
QRUP
ZHHN
QRUP
QRUP
RYHU
ZHHN JHZLFKW REHVLWDV
$OSKHQDDQGHQ5LMQ
+LOOHJRP
.DDJHQ%UDDVVHP
.DWZLMN
/HLGHQ
/HLGHUGRUS
/LVVH
1LHXZNRRS
1RRUGZLMN
1RRUGZLMNHUKRXW
2HJVWJHHVW
5LMQZRXGH
7H\OLQJHQ
9RRUVFKRWHQ
=RHWHUZRXGH
=XLG+ROODQG1RRUG
URGHFLMIHUVVLJQLILFDQWKRJHUGDQLQ=XLG+ROODQG1RRUGJURHQHFLMIHUVVLJQLILFDQWODJHUGDQLQ=XLG+ROODQG1RRUG
Tabel 4.7: Verschillen in vóórkomen van determinanten bij ouderen tussen gemeenten in ZuidHolland Noord (Bron: GGD HM, 2009)1. RYHUPDWLJ *HPHHQWHQ
YROGRHW
VSRUW
QLHWDDQ
[SHU
RYHU
GULQNHQ EHZHHJQRUP
ZHHN
JHZLFKW
REHVLWDV
]ZDDU
URNHQ
GULQNHQ
$OSKHQDDQGHQ5LMQ
+LOOHJRP
.DDJHQ%UDDVVHP
.DWZLMN
/HLGHQ
/HLGHUGRUS
/LVVH
1LHXZNRRS
1RRUGZLMN
1RRUGZLMNHUKRXW
2HJVWJHHVW
5LMQZRXGH
7H\OLQJHQ
9RRUVFKRWHQ
=RHWHUZRXGH
=XLG+ROODQG1RRUG
URGHFLMIHUVVLJQLILFDQWKRJHUGDQLQ=XLG+ROODQG1RRUGJURHQHFLMIHUVVLJQLILFDQWODJHUGDQLQ=XLG+ROODQG1RRUG
104
D E T E RM I NA N T E N VA N G E Z O N D H E I D
4.4
De bijdrage van determinanten aan de ziektelast
Ongezond gedrag en ongunstige persoonsgebonden factoren veroorzaken gezondheidsverlies. Wat betreft ongezond gedrag veroorzaken roken en overgewicht in Nederland het meeste gezondheidsverlies. Rokers verliezen ruim vier jaar aan verwachte levensjaren en bijna vijf jaar aan gezonde levensjaren, daarmee zorgt roken voor het grootste verlies aan levensjaren. Dit komt vooral doordat roken is geassocieerd met onder meer coronaire hartziekten en (long)kanker, ziekten waaraan veel mensen vroegtijdig overlijden. Ook op bevolkingsniveau is het grootste verlies aan gezondheid toe te schrijven aan roken (tabel 4.8). Ernstig overgewicht zorgt voor een relatief groot verlies van gezonde levensjaren. Dit heeft te maken met het feit dat overgewicht vooral is geassocieerd met minder dodelijke ziekten als diabetes mellitus en rugpijn (Hoeymans & van Baal, 2010). Ook het cholesterolgehalte, de bloeddruk en een aantal voedingsfactoren zijn van invloed op de gezondheid. Voor deze factoren zijn sinds de landelijke VTV van 2006 echter geen recente gegevens voor handen (Hoeymans & van Baal, 2010). Uit de VTV van 2006 blijkt dat een verhoogde bloeddruk, na roken, het meeste verlies aan gezonde levensjaren veroorzaakt. Dit komt vooral door de vroegtijdige sterfte aan coronaire hartziekten en beroerte. Van de verschillende voedingsfactoren heeft het feit dat we te weinig fruit en te weinig vis eten de grootste impact op de volksgezondheid (De Hollander et al., 2006). Ongunstige arbeidsomstandigheden, zoals werkdruk, blootstelling aan stoffen en beeldschermwerk, zijn verantwoordelijk voor 2 tot 4% van de totale ziektelast. Zij veroorzaken onder meer ziektelast via burn-out en luchtwegklachten (Eysink et.al., 2007). Volgens recente schattingen kan ongeveer 2 tot 5% van de totale ziektelast in Nederland aan het fysieke milieu worden toegeschreven. Deze schatting is gebaseerd op het milieugerelateerde gezondheidsverlies dat wordt veroorzaakt door korte termijn luchtverontreiniging, zoals fijn stof en ozon, geluid, straling (ultraviolette straling en radon) en vocht in huizen. Inclusief de relatief onzekere effecten van lange termijn blootstelling aan fijn stof kan het zelfs om iets meer dan 10% gaan. Van de onderzochte milieufactoren dragen vooral langdurige blootstelling aan fijn stof, geluid en ultraviolette straling mogelijk belangrijk bij aan de milieugerelateerde ziektelast (MNP, 2008). Naast gezondheidsklachten en hinder brengt confrontatie met milieuvervuiling, onder andere via de media, gevoelens met zich mee van onveiligheid en vervreemding, zich ongezond voelen en bezorgd zijn. De samenleving stelt de laatste jaren in toenemende mate vragen over milieurisico’s waarvan de gezondheidseffecten nog onvoldoende bekend zijn. Denk hierbij aan zendmasten, mobiele telefoons, nanotechnologie, voedselveiligheid, hormoonontregelende stoffen (oestrogenen) en genetisch gemodificeerde organismen (MNP, 2008).
105
GEZONDHEI D IN BEEL D I N Z UI D - H OL L AN D NOOR D
Tabel 4.8: Effecten van risicofactoren op het aantal levensjaren en gezonde levensjaren (HALE, zie tekstblok 3.1) met 95% betrouwbaarheidsinterval op het niveau van het individu behorend tot de risicogroep en op het niveau van de gehele populatie (Bron: Hoeymans et al., 2010). LQGLYLGXLQULVLFRJURHS
WRWDOHEHYRONLQJ
5LVLFRIDFWRUHQ
YHUOLHVDDQ YHUOLHVDDQJH]RQGH OHYHQVMDUHQ OHYHQVMDUHQ+$/(
YHUOLHVDDQ YHUOLHVDDQJH]RQGH OHYHQVMDUHQ OHYHQVMDUHQ+$/(
5RNHQLQFOXVLHIH[URNHUV
2YHUJHZLFKW
2EHVLWDV
2YHUPDWLJDOFRKROJHEUXLN
7HZHLQLJOLFKDDPVEHZHJLQJ
106
P RE V E N T I E E N ZO RG I N ZU I D - H O L L A N D N O O RD
5
Preventie en zorg in Zuid-Holland Noord
Groot aanbod leefstijlinterventies maar onvoldoende inzicht in bereik en effectiviteit In de regio Zuid-Holland Noord is een groot aanbod van interventies gericht op leefstijlverandering. Sinds een aantal jaren zijn samenwerkingsverbanden actief die zich richten op verbeterde afstemming tussen de diverse aanbieders met als (beoogde) winst: vroegtijdiger signalering van gezondheidsrisico’s, goede begeleiding en verwijzing van cliënten, een evenwichtig aanbod en een betere deelname. Tevens wordt gewerkt aan de verbinding tussen preventie en de zorg. Ook is er aandacht voor de mogelijkheden van aanpassingen in de wetgeving en de fysieke omgeving als belangrijke aangrijpingspunten voor leefstijlverandering. Net als elders in Nederland is er nog meer onderzoek nodig naar bereik en effectiviteit van de uitgevoerde gezondheidsbevorderende maatregelen. Hoog bereik Jeugdgezondheidszorg Het bereik van de Jeugdgezondheidszorg (0 tot 19 jaar) is in de regio Zuid-Holland Noord hoger dan 95%. Naast het voorkómen van risico’s bij het kind door vaccinatie en screening, richt de Jeugdgezondheidszorg zich steeds meer op systematische en efficiënte risicotaxatie en -management, door bijvoorbeeld interdisciplinaire samenwerking in het Centrum voor Jeugd en Gezin. De vaccinatiegraad is in een aantal gemeenten een aandachtspunt De gemiddelde vaccinatiegraad voor het Rijksvaccinatieprogramma ligt in de regio ruim boven de norm van 90%. Toch geldt dit niet elk jaar voor elke gemeente. Bovendien is de vaccinatiegraad voor zowel de BMR-vaccinatie als de meningokokkenvaccinatie in 2009 gedaald met ongeveer 2% tot onder het landelijk gemiddelde. Objectieve voorlichting over de risico’s van niet-vaccineren blijft noodzakelijk. Goede beschikbaarheid van voorzieningen in Zuid-Holland Noord (Gezondheids)zorgvoorzieningen zijn in Zuid-Holland Noord in voldoende mate aanwezig en over het algemeen goed bereikbaar. Zo behoort de reistijd naar de huisarts, net als elders in de Randstad, tot de kortste van Nederland. Tevens is het percentage spoedeisende ambulanceritten in de regio Hollands Midden dat binnen 15 minuten is uitgevoerd het hoogste van Nederland. Integrale aanpak van openbare geestelijke gezondheidszorg is belangrijk In Zuid-Holland Noord zijn ongeveer 4.000 personen afhankelijk van intensieve geestelijke gezondheidszorg, verslavingszorg en/of van maatschappelijke opvang. Dit is 1,2% van de bevolking. Met de komst van de Wet maatschappelijke ondersteuning in 2007 is de openbare geestelijke gezondheidszorg (OGGZ) als apart beleidsterrein beschreven. Dit heeft gemeenten een nieuwe impuls gegeven om een visie te vormen en beleid te maken voor deze doelgroepen. Hoewel de afgelopen jaren al
107
GEZONDHEI D IN BEEL D I N Z UI D - H OL L AN D NOOR D
veel is bereikt, laten de cijfers zien dat de problematiek nog steeds groeiende is. Zo kent de dagopvang in Alphen aan den Rijn in 2009 een verdubbeling van het aantal bezoekers ten opzichte van het jaar ervoor en de nachtopvang in Leiden had in 2009 66% meer bezoekers dan twee jaar eerder. Een effectievere aanpak kan worden verkregen door meer aandacht voor vroeginterventie èn preventie van terugval. Ook is er behoefte aan een integrale aanpak waarbij ondermeer kruisverbanden worden gelegd tussen de verschillende doelgroepen binnen de OGGZ.
In hoofdstuk 3 en 4 zijn de gezondheidstoestand in Zuid-Holland Noord en de factoren die de gezondheid beïnvloeden in kaart gebracht. In hoofdstuk 5 staat het onderdeel ‘preventie en zorg’ uit het VTV-model centraal. In paragraaf 5.1 wordt ingegaan op het landelijke preventiebeleid en hoe dit in de regio wordt uitgewerkt, waarbij ook aandacht is voor betere afstemming tussen preventie en zorg. Tevens wordt een schets gegeven van het huidige preventieaanbod in de regio. Een aparte paragraaf (5.1.3) wordt gewijd aan de ontwikkelingen binnen de Jeugdgezondheidszorg. In paragraaf 5.2 wordt de opkomst bij een aantal grootschalige preventieactiviteiten (vaccinatie en screening) beschreven. In paragraaf 5.3 wordt ingegaan op het aanbod, gebruik en de toegankelijkheid van de curatieve gezondheidszorg. In paragraaf 5.4 komen de maatschappelijke ondersteuning en zorg aan bod. Ten slotte wordt in paragraaf 5.5 het zorggebruik en zorgaanbod per gemeente in Zuid-Holland Noord beschreven.
5.1
Preventie in Zuid-Holland Noord
5.1.1
Wat is preventie?
Het doel van preventie is het handhaven en verbeteren van de volksgezondheid. Dit betekent naast het voorkómen van ziekten door de oorzaken ervan weg te nemen, ook het bevorderen dat mensen gezond zijn en gezond blijven. Er zijn verschillende soorten preventie te onderscheiden. Zo zijn er drie typen preventiemaatregelen: ziektepreventie (het voorkómen van ziekte of vroege signalering), gezondheidsbevordering (bevorderen van een gezonde leefstijl en sociale en fysieke omgeving) en gezondheidsbescherming (bescherming tegen gezondheidsbedreigende factoren). Daarnaast zijn er fasen van preventie in het ziekteproces te onderscheiden: primaire (het voorkómen van aandoeningen/ziekten), secundaire (het vroeg opsporen van afwijkingen) en tertiaire preventie (het voorkomen van verergering van de aandoening). Ook bestaan er soorten preventie die zijn ingedeeld naar doelgroep: universele (de algemene bevolking), selectieve (groepen met een verhoogd risico), geïndiceerde (groepen met beginnende klachten/ symptomen) en zorggerelateerde preventie (individuen met een ziekte/aandoening). Universele en selectieve preventie worden opgevat als vormen van collectieve preventie (gericht op groepen mensen) en vallen onder de verantwoordelijkheid van de overheid (landelijk of lokaal). Geïndiceerde en zorggerelateerde preventie zijn vormen
108
P RE V E N T I E E N ZO RG I N ZU I D - H O L L A N D N O O RD
van individuele preventie (gericht op individuen) en vallen in principe onder de zorgverzekeringswet (Van den Berg & Schoemaker, 2010). Er bestaat dus niet één universele indeling van preventie en als er uitspraken over preventie worden gedaan, is het dus belangrijk om te beseffen over welke vorm van preventie het gaat. In de samenwerkingsverbanden in de regio wordt gewerkt met de laatst genoemde indeling: die naar doelgroep. Van ziektepreventie naar gezondheidsbevordering en leefstijlverandering In de tweede helft van de vorige eeuw is vooral door de komst van vaccinaties, cholesterol- en bloeddrukverlagers en de screening op bepaalde vormen van kanker, door ziektepreventie een bijdrage geleverd aan een verdere stijging van de levensverwachting. Ook de screening en vroegsignalering in de Jeugdgezondheidszorg zijn succesvol, vooral vanwege het hoge bereik van de doelgroep. Daarnaast zijn door het handhaven van weten regelgeving, bijvoorbeeld met betrekking tot de verkeersveiligheid, afvalverwijdering en drinkwater, ook grote stappen gezet in het kader van gezondheidsbescherming. Vergeleken bij deze resultaten van ziektepreventie en gezondheidsbescherming zijn de resultaten van gezondheidsbevordering en lokaal gezondheidsbeleid nog beperkt (zie ook tekstblok 5.1). De landelijke preventienota 2007-2010 ‘Kiezen voor gezond leven’ heeft veel aandacht voor gezondheidsbevordering en leefstijlverandering. De belangrijkste chronische aandoeningen van dit moment hebben immers veel te maken met ongezond gedrag van mensen. Aandacht voor leefstijl en gezondheidsbevordering is dan ook een logisch vervolg op de ziektepreventie. Het veranderen van leefstijl is echter niet gemakkelijk. Ten eerste mag de persoonlijke vrijheid en verantwoordelijkheid van mensen niet teveel in het geding komen door een drang en plicht tot gezond gedrag. Ten tweede kan de bijdrage en wetenschappelijke evidentie van gezondheidsbevorderende maatregelen niet altijd gemeten worden, waardoor het voor beleidsmakers en preventiewerkers lastig is om op basis van aantoonbaar bewijs de juiste doelen na te streven. Ten derde kan de institutionele omgeving van de gezondheidsbevordering als problematisch worden gezien; decentralisatie zorgt ervoor dat het gezondheidsbeleid een onderdeel van de lokale politiek is geworden, die haar eigen doelen en afwegingen kent. Er zijn landelijke doelen en speerpunten, maar geen verplichting voor het realiseren hiervan. Om deze redenen wordt een aantal preventiedoelen, zoals vermeld in de landelijke preventienota, niet gehaald en is er nog ruimte voor verbetering. Voor het realiseren van een grotere gezondheidswinst bieden combinaties van wettelijke maatregelen, accijnzen, omgevingsinterventies en leefstijlinterventies de beste oplossingen. Dit impliceert een zorgvuldige mix van maatregelen op landelijk en lokaal niveau. Het bereiken van mensen met een lage sociaaleconomische status vereist hierbij extra aandacht (Van der Lucht & Polder, 2010).
109
GEZONDHEI D IN BEEL D I N Z UI D - H OL L AN D NOOR D
Tekstblok 5.1: Waarom is preventie zo belangrijk? In de tweede helft van de 20e eeuw konden we spreken van welvaartsziekten. Deze ziekten ontstonden door verminderde beweging, andere leefwijzen als overvoeding en veel roken. In de laatste decennia wordt de gezondheidszorg steeds meer geconfronteerd met ziekten die niet alleen samenhangen met een ongezonde leefwijze, maar ook met het verouderingsproces zelf. Het gaat om degeneratieve ziekten met een chronisch karakter, zoals stoornissen in het bewegingsapparaat, hartfalen, dementie, zintuiglijke beperkingen, diabetes type 2, vermindering van het uithoudingsvermogen en dergelijke. Het zijn deze ziekten die in toenemende mate bepalend zijn voor de vraagkant in de gezondheidszorg. Het gaat hierbij om ziekten die langdurig van aard zijn en niet vanzelf of na een korte therapie snel overgaan. Preventie en care zijn voor deze ziekten van minstens even groot belang als curatie. Een gezondheidszorgsysteem dat vooral de nadruk legt op behandeling van ziekten zal op veel van deze grote gezondheidsproblemen geen adequaat antwoord kunnen geven (NPHF, 2006).
5.1.2
Landelijk en lokaal beleid voor preventiespeerpunten
Het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) heeft in de landelijke preventienota ‘Kiezen voor gezond leven’ (2007-2010) een vijftal landelijke speerpunten benoemd voor haar preventiebeleid, te weten: overgewicht, schadelijk alcoholgebruik, roken, depressie en diabetes. Op grond van de resultaten van de landelijke VTV, die in maart 2010 is uitgebracht, worden deze speerpunten aangepast, aangescherpt en verwerkt in een nieuwe landelijke preventienota (Van der Lucht & Polder, 2010). Naar verwachting zullen in deze nieuwe nota de preventiespeerpunten overgewicht, schadelijk alcoholgebruik, roken, depressie en seksualiteit centraal staan. De speerpunten die landelijk vastgesteld zijn, komen terug in het preventiebeleid in Zuid-Holland Noord. Meerdere gemeenten hebben bovengenoemde speerpunten centraal gesteld in de uitwerking en uitvoering van de gemeentelijke nota’s gezondheidsbeleid. Ook in de nieuwe cyclus van het lokaal gezondheidsbeleid 2011-2015 in Zuid-Holland Noord zullen de landelijke speerpunten centraal staan (zie ook hoofdstuk 7). Op de speerpunten zijn verschillende regionale samenwerkingsverbanden actief. Hieraan kunnen gemeenten, zorg- en welzijnsorganisaties, zelfstandige beroepsbeoefenaars en cliënten- en patiëntenverenigingen deelnemen. De samenwerkingsverbanden vormen een podium om ontwikkelingen en goede voorbeelden met elkaar uit te wisselen en samen de communicatie over het aanbod van preventieve voorzieningen te verzorgen. De winst van het overleg is een vroegtijdige signalering van gezondheidsrisico’s, goede begeleiding en verwijzing van cliënten naar het aanbod, een evenwichtig aanbod van preventieve voorzieningen voor diverse doelgroepen en meer deelname hieraan. De samenwerkingsverbanden zijn of worden tevens bestuurlijk verankerd. Het gaat om de volgende samenwerkingsverbanden: Samenwerkingsverband Veerkracht, gericht op Depressiepreventie. Samenwerkingsverband Alcoholpreventie. Samenwerkingsverband Preventie Overgewicht en Diabetes.
110
P RE V E N T I E E N ZO RG I N ZU I D - H O L L A N D N O O RD
Voor het thema seksualiteit wordt nauw samengewerkt met de GGD Rotterdam-Rijnmond die de centrale coördinatie heeft voor de Sense-regio waar Zuid-Holland Noord toe behoort. Hieronder wordt de stand van zaken van het aanbod in de regio Zuid-Holland Noord toegelicht. Per thema worden eerst het landelijk beleid en de belangrijkste uitkomsten uit de laatste landelijke VTV beschreven. Vervolgens wordt kort ingegaan op de stand van zaken in de regio Zuid-Holland Noord. De GGD Hollands Midden zal ook regionale informatie ontsluiten op de eigen website via een apart menu ‘gezonde gemeente’ (www.ggdhm.nl/gezondegemeente) dat naar verwachting begin 2011 zal worden gelanceerd. Roken: Preventie levert op lange termijn gezondheidswinst op Het landelijk preventiebeleid voor roken is gebaseerd op drie pijlers; voorkómen dat mensen gaan roken, het stimuleren en ondersteunen van rokers om te stoppen met roken en het beschermen van niet-rokers tegen tabaksrook. De landelijke doelstelling is om het aantal rokers in Nederland nog verder te laten dalen en daarmee de gezondheidsschade en de maatschappelijke kosten als gevolg van roken terug te dringen (VWS, 2006a). Om dit te bereiken kunnen vier typen instrumenten worden ingezet; wet- en regelgeving, prijsmaatregelen, voorlichting en informatie en ondersteuning bij het stoppen. De landelijke cijfers laten in de afgelopen decennia een continue daling zien van het aantal rokers. Er is steeds meer bekend over de effectiviteit van het totale Nederlandse tabaksontmoedigingsbeleid (tekstblok 5.2). Vooral de collectieve preventie gericht op de omgeving (bijvoorbeeld het rookverbod in de horeca, reclameverbod, accijnsverhoging) blijkt effectief te zijn. Individuele preventie verhoogt de stopkans bij rokers wanneer zij hierbij ondersteund worden; het bereik van stopondersteuning is echter laag en de eigen financiering vormt een drempel om hiervan gebruik te maken. Over het algemeen is rookpreventie kosteneffectief. Dit komt met name doordat stoppen met roken tot een flinke gezondheidswinst leidt; deze is voor roken hoger dan voor de andere preventiespeerpunten (Van den Berg & Schoemaker, 2010). Er zijn veel landelijke campagnes van ondermeer Stivoro, die op regionaal niveau beschikbaar zijn en zo nodig door preventieaanbieders in de regio worden ondersteund. Daarnaast voeren de thuiszorgorganisatie Valent en de GGD stoppen-met-roken trainingen uit (tekstblok 5.3). Voor de jeugd wordt via het onderwijs gewezen op het belang niet te gaan roken via het preventieprogramma ‘De Gezonde School en Genotmiddelen’ en via projecten als ‘Actie Tegengif’ en ‘De Rookvrije School’. Terugbrengen van tabakgebruik onder jongeren is niet alleen van belang omdat het de gezondheid schaadt, het verlaagt namelijk ook de drempel naar het gebruiken van cannabis. Aandachtspunt blijft het terugdringen van het roken bij laagopgeleide groepen omdat het roken bij deze groepen minder is afgenomen dan bij hoogopgeleide groepen. Dit gebeurt ondermeer door het ondersteunen van landelijke campagnes en het besteden van extra aandacht aan vmbo-scholen.
111
GEZONDHEI D IN BEEL D I N Z UI D - H OL L AN D NOOR D
Tekstblok 5.2: Effecten van rookpreventie samengevat Rookverboden en accijnsverhogingen dragen bij aan de dalende trend. Kortdurende schoolprogramma’s leiden tot uitstel, maar niet tot afstel. Individuele stoppen-met-roken ondersteuning verhoogt de stopkans. Vergoeding van deze ondersteuning en gebruik van internet verhogen het bereik. Rookpreventie levert op de lange termijn gezondheidswinst op. (Bron: Van den Berg & Schoemaker, 2010)
Tekstblok 5.3: Training Stoppen met Roken ‘Pakje Kans’ Zo’n 3 á 4 keer per jaar wordt in nauwe afstemming met de thuiszorgorganisaties Valent en ActiVite de stoppen-met-roken training ‘Pakje Kans’ georganiseerd. Dit is een training waarin mensen in groepsverband in negen bijeenkomsten binnen twaalf weken stoppen met roken. ‘Pakje Kans’ is één van de hoogst scorende ondersteuningsmethoden voor stoppen met roken. De kans op succes is ruim driemaal groter dan stoppen met roken enkel en alleen op eigen kracht. De GGD Hollands Midden doet de coördinatie en uitvoer van de trainingen in de subregio’s Leiden en omstreken en Rijnstreek; ActiVite verzorgt de werving onder haar leden. Valent verzorgt deze training in de Duin- en Bollenstreek. Aandachtspunt is de werving van deelnemers voor deze trainingen. Verwacht wordt, dat de opname van deze training in het basispakket van de zorgverzekering per 1 januari 2011 de drempel voor deze training zal verlagen.
Alcohol: Grootste winst door wet- en regelgeving De doelstelling van de overheid is het voorkómen van schadelijk alcoholgebruik. De ambitie is dat jongeren voor hun 16e geen alcohol drinken, dat mensen minder alcoholafhankelijk worden en dat de schadelijke gevolgen van overmatig alcoholgebruik worden verminderd. Zowel de gemiddelde alcoholconsumptie als het overmatig alcoholgebruik is al jaren stabiel. Bij ruim één op de tien Nederlanders is er echter sprake van overmatig alcoholgebruik, wat de kans op verschillende ziekten verhoogt. Beleidsmaatregelen voor jongeren richten zich op voorlichting, het beperken van de beschikbaarheid, het handhaven van geboden/verboden en reclamebeperking. Voor volwassenen wordt ingezet op voorlichting, kortdurende preventieve interventies, maatregelen tegen rijden onder invloed en prijsprikkels. Effectstudies (tekstblok 5.4) tonen aan dat het reduceren van de beschikbaarheid en de betaalbaarheid van alcohol effectief is gebleken voor de consumptie ervan. Massamediale campagnes lijken daarentegen weinig effect te hebben. Dit geldt ook voor programma’s op scholen, met uitzondering van het programma ‘De Gezonde School en Genotmiddelen’, waarvoor effecten op het drinkgedrag van scholieren zijn aangetoond, vooral in combinatie met interventies die gericht zijn op de ouders. Individuele, gedragsmatige preventieve interventies die gericht zijn op probleemdrinkers zijn effectief voor een reductie van het alcoholgebruik. Het bereik van deze interventies is echter laag. Kortdurende, individuele interventies behoren momenteel al tot het basispakket van de zorgverzekering. Het is de verwachting dat meer mensen gebruik zullen maken van interventies als de bekendheid over mogelijke vergoeding wordt vergroot. Het huidige landelijke beleid is met name gericht op gedragsveran-
112
P RE V E N T I E E N ZO RG I N ZU I D - H O L L A N D N O O RD
Tekstblok 5.4: Effecten van alcoholpreventie samengevat Accijnzen, leeftijdsgrenzen en reclameverboden dringen het alcoholgebruik terug. Het betrekken van ouders bij schoolprogramma’s verhoogt de effectiviteit. Individuele preventie gericht op probleemdrinkers is effectief. Meer bekendheid over de mogelijkheden tot vergoeding van individuele preventie kan het bereik verhogen. Alcoholpreventie leidt tot gezondheidswinst èn tot afname van maatschappelijke gevolgen. (Bron: Van den Berg & Schoemaker, 2010)
dering. Maatregelen die gericht zijn op de omgeving blijken echter effectiever. De grootste winst is te behalen op het gebied van prijsmaatregelen, leeftijdsgrenzen en reclameregels (Van den Berg & Schoemaker, 2010). In het kader van de doeluitkering ambulante verslavingszorg en maatschappelijke opvang wordt in de regio Zuid-Holland Noord door gemeenten en relevante partners gewerkt aan preventief verslavingsbeleid. Doel is het zo lang mogelijk uitstellen van startend gebruik. Wanneer er sprake is van gebruik gaat het om verantwoord omgaan met riskante genotmiddelen. Alcoholpreventie bij jongeren is momenteel een belangrijk speerpunt. In alle domeinen: thuis, school, vrije tijd èn het publieke domein, is aandacht voor regelgeving en handhaving, vroegsignalering en kennis en vaardigheden. In Zuid-Holland Noord is het Regionaal Samenwerkingsverband Alcohol actief, dat zich primair bezig houdt met de gedragsmatige preventie. Gemeenten en de hoofdaanbieders Brijder en GGD Hollands Midden bereiden hier de nieuwe regionale nota voor en stellen er de jaarwerkplannen vast. De doelgroep wordt via verschillende settings bereikt. Het (speciaal) onderwijs wordt ondersteund met het programma ‘De Gezonde School en Genotmiddelen’. Deze setting biedt tot op heden ook de beste gelegenheid ouders te bereiken. In het jeugd- en jongerenwerk, de sport en horeca wordt veelal met de IVA-training (Instructie verantwoord alcoholgebruik) gewerkt: barpersoneel wordt getraind tot verantwoord schenkgedrag. In Katwijk is een lokaal netwerk actief op deze terreinen (platform Kokon, zie tekstblok 5.5). In eerstelijnsorganisaties wordt het protocol vroegsignalering alcohol geïmplementeerd (tekstblok 5.6). Vanuit het Bestuurlijk Overleg Alcoholmatiging, dat functioneert op het niveau van heel Hollands Midden, worden maatregelen op het terrein van handhaving geïnitieerd, bijvoorbeeld een HALT-afdoening (leerstraf voor jongeren die een alcoholgerelateerde overtreding begaan) en een hokken- en ketenbeleid. Ook het doorlichten van evenementenbeleid, sluitingstijden en de harmonisatie van regelgeving behoort tot de aandachtspunten. Het streven is om in de (nabije) toekomst het gehele regionale alcoholmatigingsbeleid van gemeenten in Hollands Midden (MH èn ZHN) bestuurlijk te verankeren via het Bestuurlijk Overleg Alcoholmatiging. Gemeenten kunnen er ook terecht met lokale vraagstukken op het terrein van verslavingspreventie c.q. alcoholmatiging. De advisering vindt zoveel mogelijk integraal plaats, waarbij de aanpalende beleidsterreinen als jeugd, onderwijs, sport, welzijn, horeca en veiligheid worden betrokken.
113
GEZONDHEI D IN BEEL D I N Z UI D - H OL L AN D NOOR D
Tekstblok 5.5: Lokaal netwerk Katwijk Voor het uitvoeren van alcoholmatigingsbeleid binnen een gemeente is veel draagvlak en commitment nodig. In Katwijk wordt via het Platform Kocon een langdurige en intensieve samenwerking bestendigd. Naast voorlichting aan jongeren en opvoeders en deskundigheidsbevordering van diverse professionals, vindt er aanvullend onderzoek plaats op het terrein van naleving van alcoholverstrekking aan 16-minners. Binnen het jongerenwerk zijn trainingen aan het barpersoneel gegeven en zijn er strikte afspraken gemaakt: de prijs voor een alcoholisch drankje is tweemaal zo duur als frisdrank, alle sozen hanteren dezelfde prijzen en er is een scheiding van programma voor 16-plussers en 16-minners waarbij tijdens het programma voor de 16-minners geen alcohol wordt geschonken.
Tekstblok 5.6: Vroegsignalering Alcoholproblematiek Volwassenen Voor het Algemeen Maatschappelijk Werk is door de GGD Hollands Midden en Brijder een protocol voor vroegsignalering van alcoholgebruik bij volwassenen, een deskundigheidsbevordering en een handleiding voor instellingsbeleid ontwikkeld. Mede door dit succes heeft de GGD een subsidie van het Landelijke Partnership Vroegsignaleren Alcohol ontvangen voor de ontwikkeling van producten voor eerstelijnspsychologen. Naast GGD Hollands Midden en Brijder nemen daaraan ondermeer Reos Zorg en ROEP (Regionaal orgaan eerstelijns psychologen) deel.
Overgewicht: Meer bewegen en gezonder eten voor forse gezondheidswinst De preventie van overgewicht is gericht op het voorkómen van overgewicht en het tegengaan van een verdere toename van het gewicht. Doelstelling van de overheid is het stabiliseren van het percentage volwassenen met overgewicht en het laten dalen van het percentage jongeren met overgewicht. De afgelopen decennia is het percentage mensen met overgewicht steeds gestegen, maar de afgelopen jaren lijkt het percentage zich te stabiliseren. Determinanten voor overgewicht zijn voeding en beweging. Wat betreft de effectiviteit van preventieve interventies (tekstblok 5.7) lijkt het inzetten van wet- en regelgeving en het handhaven van prijsmaatregelen (bijvoorbeeld accijnzen op ongezonde voeding of een lagere prijs van gezonde voeding) effectief te zijn. Deze maatregelen worden echter nog nauwelijks ingezet. De bewijskracht voor een effect van collectieve preventiemaatregelen op beweeg- en voedingsgedrag is groter dan voor een effect op gewicht. Over gedragseffecten op de langere termijn is weinig bekend, maar langdurige gecombineerde interventies lijken hiervoor noodzakelijk. Gezien de moeilijkheid om blijvend gewicht te verliezen, lijkt het zinvoller om de preventie met name te richten op het voorkómen van overgewicht (Van den Berg & Schoemaker, 2010). Het inzicht groeit dat een integrale aanpak van het probleem, met een goede afstemming en een samenhangend aanbod op lokaal niveau, noodzakelijk is (Steenbakkers et al., 2010). Hoewel de effectiviteit van een integrale aanpak op lokaal niveau aannemelijk is, zijn de daadwerkelijke effecten echter nog niet bekend (Van den Berg & Schoemaker, 2010). Preventie van overgewicht en diabetes omvat aandacht voor voldoende bewegen en gezonde voeding. Naast inzet op een gezonde leefstijl wordt in Zuid-Holland Noord zoveel mogelijk gewerkt aan een ondersteunende sociale en fysieke omgeving. In de
114
P RE V E N T I E E N ZO RG I N ZU I D - H O L L A N D N O O RD
Tekstblok 5.7: Effecten van overgewichtpreventie samengevat Wetgeving en prijsmaatregelen lijken effectief maar worden nauwelijks ingezet. Collectieve gedragsinterventies kunnen op korte termijn tot gedragsverandering leiden. De bewijskracht voor een effect van collectieve preventie op beweeg- of voedingsgedrag is groter dan voor een effect op gewicht. Individuele preventie voor mensen met overgewicht heeft op de korte termijn effect. Langetermijneffecten van individuele preventie zijn nog vrijwel niet bekend. Integrale, lokale aanpak lijkt aangewezen; ook al is bewijskracht beperkt. Meer bewegen en gezonder eten leveren uiteindelijk forse gezondheidswinst op. (Bron: Van den Berg & Schoemaker, 2010)
Tekstblok 5.8: Onderlinge versterking Samenwerking van financierende en uitvoerende organisaties maakt een versterkt aanbod van preventieve interventies mogelijk. Met subsidie van de gemeente en de zorgverzekeraar wordt op een aantal scholen in aandachtswijken het programma ‘Lekker Fit’ gecombineerd met het programma ‘Kids In Balance’ en de cursus ‘Ik (W)eet het beter’ van de thuiszorgorganisaties.
schoolsituatie is het project ‘De Gezonde Schoolkantine’ daarvan een mooi voorbeeld. Gezien de voorspellende waarde van overgewicht op jonge leeftijd voor het hebben van overgewicht op latere leeftijd, zijn ouders van groot belang in de preventie van overgewicht. Via scholen en de Centra voor Jeugd en Gezin kunnen ouders van jonge kinderen opvoedingsondersteuning krijgen op het terrein van eten, vrije tijd, sport en bewegen. In een aantal gemeenten is niet zozeer overgewicht maar juist ondergewicht onder de aandacht gebracht. Samen met GGZ Rivierduinen is hiervoor een educatief dagprogramma ontwikkeld, de ‘Bodytalkdag’, waarin gewerkt wordt aan een positief zelfbeeld en weerbaarheid. Zowel in het regionaal samenwerkingsverband Preventie van Overgewicht en Diabetes, als bij individuele gemeenten wordt de ontwikkeling van de JOGG-methodiek (Jongeren op Gezond Gewicht) gevolgd. Dit is een brede aanpak gebaseerd op de Franse EPODE-methode en met de volgende pijlers: politiek draagvlak, publiek-private samenwerking, sociale marketing en onafhankelijke wetenschappelijke evaluatie en kennis. Het streven is zoveel mogelijk aan te sluiten op de leefwereld van de doelgroep, wijkgericht te werken en aan te sluiten bij bestaande netwerken en organisaties als Brede School en Centra voor Jeugd en Gezin (tekstblok 5.8). Verder is er samenwerking met de eerstelijnszorg. In drie gemeenten is de Routeplanner Diabetespreventie in huisartsenpraktijken uitgetest en wordt als vervolg hierop de introductie van de Beweegkuur voorbereid. In een aantal andere gemeenten werken eerstelijns zorgaanbieders, gemeenten, Reos Zorg, GGD Hollands Midden en Sportservice Zuid-Holland aan een betere samenwerking in de vorm van projecten als Big
115
GEZONDHEI D IN BEEL D I N Z UI D - H OL L AN D NOOR D
Tekstblok 5.9: Effecten depressiepreventie samengevat Collectieve preventie heeft vooral effect op determinanten van depressie. Een kwart van de nieuwe gevallen van depressie is te voorkomen door een specifieke cursus. Het bereik van preventieve depressie-interventies groeit, maar het is nog vrij laag. Helderheid over vergoeding en aanbieding via internet leidt tot toename van het bereik. Depressiepreventie heeft gezondheidseffecten op korte termijn; er is nog weinig bekend over effecten op lange termijn. (Bron: Van den Berg & Schoemaker, 2010)
Move, de Beweegkuur en het opzetten van een website met een overzicht van het gemeentelijke sport- en beweegaanbod. In één gemeente is een start gemaakt met het preventie-toets-overleg (PTO). De gemeente, GGD en huisarts werken samen aan door de huisarts gesignaleerde gezondheidsproblemen, in dit geval preventie van overgewicht en depressie. Depressie: Tijdige interventies kunnen een wereld van verschil maken Depressie behoort tot de meest voorkomende aandoeningen in ons land, gaat gepaard met een grote ziektelast, duurt gemiddeld zes maanden en kent meestal een ongunstig beloop. Preventie die wordt aangeboden op het juiste moment, in kwetsbare periodes, kan een wereld van verschil maken voor de rest van iemands leven. Het huidige landelijke beleid is gericht op het vergroten van het bereik van preventieve interventies. Deze zijn ontwikkeld voor risicogroepen en voor mensen met depressieklachten. Uit studies over het effect van preventieve interventies (tekstblok 5.9) blijkt dat een klein aantal interventies de incidentie (het aantal nieuwe gevallen) van depressie vermindert. Dit zijn cursussen gebaseerd op de Amerikaanse cursus ‘Coping with depression’. Daarnaast is in Nederland een aantal collectieve interventies beschikbaar die een effect hebben op één of meerdere determinanten van depressie, zoals vaardigheden om met stress of eenzaamheid om te gaan. Ook zijn er enkele interventies voor risicogroepen die naast effect op andere determinanten ook effect op depressieklachten hebben (Van den Berg & Schoemaker, 2010). De GGD Hollands Midden heeft het aanbod op het vlak van depressiepreventie in kaart gebracht. Uit deze inventarisatie blijkt dat het aanbod aan ondersteuning, voorlichting en trainingen breed en gevarieerd is maar dat het bereik van de doelgroep een aandachtspunt is. Net als elders in Nederland maakt slechts een fractie van de doelgroepen gebruik van het beschikbare aanbod. De GGD Hollands Midden ondersteunt een integrale aanpak depressiepreventie en werkt hierin samen met een groot aantal partners: Preventie GGZ Leiden en omstreken, RADIUS, Kwadraad, ActiVite, Libertas Leiden, Reos Zorg, Zorgbelang Zuid-Holland, Sensoor ZHN en de gemeenten Noordwijkerhout, Leiden en Noordwijk. Onder de noemer ‘Veerkracht’ (tekstblok 5.10) zijn deze partners betrokken bij depressiepreventie in een wijkgericht project in Leiden Zuidwest (gestart in 2007) en/of in een regionaal samenwerkingsverband in Zuid-Holland Noord
116
P RE V E N T I E E N ZO RG I N ZU I D - H O L L A N D N O O RD
Tekstblok 5.10: Veerkracht in actie In het kader van ‘Veerkracht’ vinden ondermeer de volgende activiteiten plaats: Verspreiding van een informatief boekje over de herkenning en het bespreekbaar maken van psychosociale klachten onder ouderen van 70-80 jaar. Huiskamerbijeenkomsten met voorlichting aan allochtone oudere vrouwen. Training van thuiszorgmedewerkers in het vroegtijdig herkennen van psychosociale klachten. Samenstelling van een overzicht van interventies op het vlak van depressiepreventie. Een project om verhalen te verzamelen in Leiden Zuidwest met als doel om mensen dichter bij elkaar te brengen.
(gestart in 2009). Speerpunten zijn vroegherkenning, preventie bij risicogroepen en beleid gericht op de versterking van de sociale omgeving. Seksualiteit: Van jongs af aan aandacht voor een gezonde seksuele en relationele ontwikkeling Naar verwachting zal voor het thema seksualiteit nieuw landelijk beleid ontwikkeld worden wanneer het als nieuw speerpunt wordt opgenomen in de preventienota die eind 2010 zal verschijnen. Huidig landelijk beleid is dat maatregelen gericht moeten zijn op een goede algemene seksuele vorming voor alle jongeren, en op de problemen zoals soa, onbedoelde zwangerschap en seksueel geweld. Verder wordt geadviseerd om doelgroepspecifieke activiteiten in te zetten, vooral gericht op laagopgeleide en allochtone jongeren, waaronder ook nieuwkomers (VWS, 2006b). Eind 2009 heeft de staatssecretaris van VWS in een notitie aan de Tweede Kamer nogmaals bevestigd dat de doelstelling van de Rijksoverheid is en blijft om de seksuele gezondheid van Nederlanders te bevorderen en te behouden. Vanaf 1 januari 2008 zijn extra gelden beschikbaar voor laagdrempelige eerstelijns seksualiteitshulpverlening voor jongeren van 12 tot en met 24 jaar. De GGD Hollands Midden en de samenwerkingspartners verzorgen een optimaal aanbod onder de naam Sense (tekstblok 5.11 en 5.12). Voor het bereiken van een gezonde seksuele gezondheid is het van groot belang van jongs af aan aandacht te hebben voor de seksuele en relationele ontwikkeling van het kind. In de onderwijssetting in Zuid-Holland Noord wordt deskundigheidsbevordering voor docenten aangeboden waarmee zij zelf aan de slag kunnen gaan met de educatieve pakketten ‘Lentekriebels’ (primair onderwijs) en ‘Lang Leve de Liefde’ (voortgezet onderwijs). In de opvoedingssituatie thuis is het onderwerp vaak nog taboe. Met name in het primair onderwijs vinden de ouderavonden met dit onderwerp gretig aftrek. Op risicoscholen is extra ondersteuning mogelijk ten aanzien van aanpalende problematiek als loverboys, interculturele verschillen en meisjesbesnijdenis. Ook wordt daar nadrukkelijk aandacht besteed aan het maken van een zorgplattegrond die onder meer de sociale kaart binnen en buiten de school omvat. Bekeken wordt in hoeverre het mogelijk zal zijn om binnen de Regionale Opleidingen Centra (ROC’s) een structureel aanbod neer te zetten.
117
GEZONDHEI D IN BEEL D I N Z UI D - H OL L AN D NOOR D
Tekstblok 5.11: Wat is Sense? Veel jongeren hebben vragen over seks en weten niet waar ze terecht kunnen. Sense helpt jongeren van 12 tot en met 24 jaar met vragen rondom seksualiteit, relaties, lijf, anticonceptie en soa. Sense is een samenwerkingsverband van partijen die seksuele gezondheid in Nederland stimuleren. Daarbij is het uitgangspunt: seks is leuk, maar ‘nee’ is ‘nee’. Sense heeft een interactieve website, www.sense.info, waarop jongeren niet alleen veel betrouwbare informatie kunnen vinden maar ook kunnen chatten en mailen. Daarnaast is er een telefonische hulplijn. Ook kunnen jongeren op de site terecht voor informatie over de regionale Sensespreekuren. De hulpverlening is laagdrempelig en kosteloos voor deze leeftijdsgroep.
Tekstblok 5.12: Samenwerking binnen de Sense-regio Hollands Midden werkt nauw samen met GGD Rotterdam-Rijnmond die de coördinatie heeft van de Sense-regio waar Hollands Midden toe behoort. Vanuit deze samenwerking kan een voorlichtingsbus worden ingezet. In de toekomst zal er ook een mobiele testunit ter beschikking komen. Het netwerk nodigt uit tot expertiseuitwisseling, waaronder de inzet van ROCstages, het bereiken van allochtonen en het benaderen van streng gelovige groepen.
Met Sense worden jongeren via andere settings en kanalen bereikt. Sense Hollands Midden is onderdeel van één van de acht centra die op verzoek van het ministerie van VWS zijn opgericht in 2008. Net als de andere centra in Nederland richt het centrum zich op de bestrijding en het voorkómen van soa en HIV en het verbeteren van de seksuele gezondheid. Aandachtspunt is het beter en eerder in de keten bereiken van jongeren, met name laagopgeleide en allochtone jongeren. De rol van de GGD Hollands Midden is regievoerder en coördinator voor de regio. Seksualiteitshulpverlening voor jongeren is in kaart gebracht en samenwerking tussen verschillende organisaties wordt vanuit de GGD gestimuleerd. Het jeugd- en jongerenwerk is een belangrijke setting waar jongeren met risicogedrag bereikt kunnen worden. In deze setting is naast deskundigheidsbevordering van de jongerenwerkers dan ook de promotie van de Sense-spreekuren van groot belang. (Jonge) homomannen worden zoveel mogelijk via netwerken benaderd. Voorlichting wordt bij voorkeur gecombineerd met het testen op soa op locatie. Thema-overstijgende intiatieven Een aantal belangrijke initiatieven in Zuid-Holland Noord is thema-overstijgend: In de werkwijze ‘Gezond op School’ werken regionale organisaties samen met scholen om te zorgen dat de aandacht voor gezondheid op school integraal en structureel in het schoolbeleid wordt verankerd (tekstblok 5.13). Via de Academische Werkplaats Publieke Gezondheid Noordelijk Zuid-Holland werken drie GGD’en samen met het LUMC en TNO Kwaliteit van Leven op het gebied van praktijkgerichte public health onderzoek en –onderwijs. Het doel van de werkplaats is om theorie en praktijk van de publieke gezondheid samen te brengen (tekstblok 5.14).
118
P RE V E N T I E E N ZO RG I N ZU I D - H O L L A N D N O O RD
Tekstblok 5.13: Gezond op School Gezond op School is een werkwijze om aandacht voor gezondheid op school integraal en structureel in het schoolbeleid te verankeren. Niet weer een extra project, maar een structurele en waar van toepassing een schoolbrede, aanpak die een school overzicht geeft en helpt te kiezen wat voor hen van belang is. Binnen deze aanpak wordt gebruik gemaakt van epidemiologische gegevens, zoals uit de Jongerenpeiling (voortgezet onderwijs) en/of Gezond Op School-vragenlijsten (primair onderwijs). In Zuid-Holland Noord is het een vervolgstap op het ‘Paraplu’-project. Gezond op School wil samen werken aan gezonde scholen in de regio om de gezondheid van leerlingen en medewerkers te bevorderen. Analoog aan de situatie in Midden-Holland zal in Zuid-Holland Noord een (her)nieuw(d)e samenwerking met de regionale organisaties GGZ Kinderen & Jeugd, GGD Hollands Midden, Brijder Preventie, en JSO (Expertisecentrum voor Jeugd, Samenleving en Opvoeding) in gang gezet worden. Op de website www.gezondopschoolhm.nl kunnen leerkrachten zoeken naar materialen, cursussen en ondersteuning die deze organisaties bieden. Ook komt er drie keer per jaar een gezamenlijke nieuwsbrief uit voor het basis- en voortgezet onderwijs.
Tekstblok 5.14: Academische Werkplaats Publieke Gezondheid Een academische werkplaats is een gestructureerde, regionale samenwerking tussen GGDen, een universiteit en een onderzoeksinstituut. De Academische Werkplaats (AWP) Publieke Gezondheid (Public Health) Noordelijk Zuid-Holland werkt samen op het gebied van praktijkgericht public health-onderzoek en -onderwijs in de regio Noordelijk Zuid-Holland. De samenwerkingspartners zijn het Leids Universitair Medisch Centrum (LUMC), GGD Den Haag, GGD Zuid-Holland West, GGD Hollands Midden en TNO Kwaliteit van Leven. Ook betrekt de AWP andere relevante partners, zoals de geestelijke gezondheidszorg (Parnassia Bavo Groep, GGZ Rivierduinen) en de thuiszorgorganisaties uit de regio. De AWP ontwikkelt zich als een netwerk waar alle relevante partijen uit de regio elkaar treffen. Het doel van de werkplaats is om theorie en praktijk van de publieke gezondheid samen te brengen. Het ideaal is als onderzoeksvragen vanuit de gemeentelijke beleidspraktijk naar boven komen. De samenhang tussen beleid, onderzoek en praktijk krijgt dan gestalte en wordt dynamisch. Een greep uit de lopende onderzoeksprojecten: Primus-studie: onderzoek naar een evidence-based preventief gezondheidsprogramma voor ouderen. Een onderzoeksproject naar de ‘randvoorwaarden voor implementatie van beweegprogramma’s voor hoogrisicogroepen’. E-learning and depression: onderzoek naar de ontwikkeling van een e-learning programma voor zorgverleners ten aanzien van vroegsignalering depressieve klachten (signaleren, bespreken, motiveren, verwijzen en toeleiden naar zorg).
Op het vlak van de ouderenzorg zet het Geriatrisch Netwerk zich met name in voor ouderen met een complexe hulpvraag. Aan dit netwerk nemen partners uit zorg en welzijn deel evenals vertegenwoordigers van Regionaal Bureau Gezondheidszorg (RBG) ZHN, GGD en LUMC (tekstblok 5.15). Ter bevordering van de samenwerking tussen de eerstelijns- en nuldelijnszorg is de Stuurgroep Geïntegreerde Eerstelijnszorg en Public Health actief met vertegenwoordigers vanuit de GGD Hollands Midden, LUMC, Reos Zorg (een regionale non-profitorganisatie die ondersteuning biedt aan eerstelijnszorgverleners), de huisartsen en andere zelfstandige beroepsbeoefenaars uit de eerstelijnszorg, thuiszorgorganisaties, de zorgverzekeraar, Zorgbelang en het maatschappelijk werk (tekstblok 5.16).
119
GEZONDHEI D IN BEEL D I N Z UI D - H OL L AN D NOOR D
Tekstblok 5.15: Het Geriatrisch Netwerk Het Geriatrisch Netwerk zet zich in voor meer samenhang en afstemming in de ouderenzorg in de regio, waarbij specifieke aandacht uitgaat naar de complexe zorgvraag. Centraal staat het doel dat ouderen zo lang mogelijk in een voor hun vertrouwde omgeving kunnen blijven wonen en functioneren, waarbij de kwaliteit van de zorg gewaarborgd blijft. Het Geriatrisch Netwerk is tevens een adviesgroep voor de Academische Werkplaats Ouderenzorg Noordelijk Zuid-Holland (AWO-NZH): het netwerk van regionale samenwerkingsverbanden van ouderen en mantelzorgers, regionale zorgverleners en kennisinstellingen in de opleidings- en onderzoeksregio van het LUMC (Leids Universitair Medisch Centrum). Een greep uit de lopende onderzoeksprojecten: Onderzoek naar de percepties van ouderen op somberheid en depressie. MOVIT: een project om de kwaliteit van de medische zorg voor ouderen wonend in verzorgingshuizen te verbeteren door het algemeen invoeren van een nieuw zorgmodel voor medische zorg in verzorgingshuizen. Onderzoek naar het effect van functioneel trainen op de zelfredzaamheid van kwetsbare 75-plus ouderen.
Tekstblok 5.16: Stuurgroep Geïntegreerde Eerstelijnszorg en Public Health De stuurgroep Geïntegreerde Eerstelijnszorg en Public Health (GEZ) van de Regionale Commissie Zuid-Holland Noord heeft een breed gedragen visie op geïntegreerde eerstelijnszorg opgesteld. Zij ziet het als haar taak deze visie breed uit te dragen naar de regio en te stimuleren dat deze wordt bereikt. De stuurgroep GEZ heeft een platform- en loketfunctie voor professionals in de eerste- en nuldelijn. Regionale zorgpartners informeren elkaar over regionale en landelijke ontwikkelingen en initiatieven in de geïntegreerde eerstelijnszorg. Op basis van inventarisatie en analyse van regionale knelpunten worden activiteiten opgestart om geïntegreerde eerstelijnszorg te stimuleren. In 2009 is de aandacht vooral uitgegaan naar: Het uitdragen van de visie op geïntegreerde eerstelijnszorg door het visiedocument aan te bieden aan zorgverzekeraar Zorg en Zekerheid tijdens het jaarlijkse symposium van Reos Zorg. Het visiedocument is eveneens beschikbaar gesteld aan de eerstelijns beroepsverenigingen en hun leden. Het thema preventie. Geconstateerd is dat veel partijen werken aan preventie en dat partijen nog te veel langs elkaar heen werken. Door nieuwe communicatielijnen zijn initiatieven beter op elkaar afgestemd en worden initiatieven gezamenlijk opgepakt. Dit heeft geresulteerd in een nauwe samenwerking met GGD Hollands Midden en afstemming met het samenwerkingsverband Preventie van Overgewicht en Diabetes. Het rondetafelgesprek waarin samenwerking op het gebied van preventie tussen nulde- en eerstelijn is besproken met de Stuurgroep Geïntegreerde Eerstelijnszorg en wethouders. Ervaren knelpunten van zorgverleners wat betreft geïntegreerde eerstelijnszorg. Het volgen van landelijke ontwikkelingen op het gebied van functionele bekostiging.
5.1.3
Jeugdgezondheidszorg
In deze paragraaf wordt een aantal belangrijke ontwikkelingen binnen de Jeugdgezondheidszorg (JGZ) beschreven. In paragraaf 5.2 wordt ingegaan op de op- en uitkomsten van de verrichtingen van het basistakenpakket JGZ. De meeste kinderen groeien evenwichtig op. Een aantal kinderen, gelukkig een minderheid, heeft problemen die schadelijk zijn voor hun groei en ontwikkeling of er is sprake van risicofactoren die tot problemen kunnen leiden. De overheid heeft de plicht een
120
P RE V E N T I E E N ZO RG I N ZU I D - H O L L A N D N O O RD
gezonde en veilige omgeving te creëren en zorg te dragen voor voldoende voorzieningen om dit mogelijk te maken (universele rechten van het kind). De JGZ is zo’n voorziening die de overheid aanbiedt aan kinderen en ouders. De JGZ richt zich op alle jeugdigen van 9 maanden voor de geboorte tot en met 18 jaar en hun ouders/verzorgers, alsmede intermediaire doelgroepen zoals scholen en kindercentra. Kenmerkend voor een opgroeiend kind is de kwetsbare balans in de diverse ontwikkelingsfasen en leefomgevingen, in het bijzonder in het gezin. Essentieel bij het vormgeven van de Jeugdgezondheidszorg is aan te sluiten bij deze kwetsbare balans. Binnen de publieke verantwoordelijkheid van gemeenten voor de JGZ is het van belang dat de uitvoeringspraktijk op enige afstand van gemeenten opereert. Weliswaar zijn de gemeenten en de JGZ gezamenlijk verantwoordelijk voor de zorg, maar de gemeenten zijn verantwoordelijk voor het kader en randvoorwaarden en de JGZ is verantwoordelijk voor de inhoud en uitvoering. Door deze afbakening in verantwoordelijkheden kan de JGZ actief inspelen op de (maatschappelijke) vraag van de jeugd en de veranderingen daarin en zoveel mogelijk aansluiten bij bestaande levenssferen (gezin, vrienden, school, buurt, zorg, et cetera). Vanuit bovenstaande optiek kent de Jeugdgezondheidszorg twee doelen: 1. (Op) tijd voor het kind: voorkómen (preventie) en verhelpen van risico’s bijvoorbeeld door vaccinatie, screening en anticiperend voorlichten, adviseren en begeleiden bij het zich gezond ontwikkelende kind in veilige, geborgen opgroeisituaties (zoals oudercursus/workshop, voorlichting op school, adviseren in schoolgezondheidsbeleid). 2. Alle kinderen in beeld: systematische en efficiënte risicotaxatie en -management, bijvoorbeeld: ná screening of onderzoek: interdisciplinaire samenwerking in Centrum voor Jeugd en Gezin, registreren in Digitaal Dossier Jeugd, melden in JeugdMATCH, op huisbezoek bij gezinnen, groepsbijeenkomst met ouders en/of jongeren, en dergelijke. In Zuid-Holland Noord wordt de JGZ door drie organisaties uitgevoerd: ActiVite en Valent zien de 0- tot 4-jarigen en de GGD Hollands Midden ziet de 4- tot 19-jarigen. In 2011 vormen deze organisaties één organisatie voor 0- tot 19-jarigen. JGZ één van de kernpartners van Centrum voor Jeugd en Gezin Het doel van een Centrum voor Jeugd en Gezin (CJG) is om jeugdigen en hun ouders laagdrempelige ondersteuning te bieden bij vragen over gezondheid, ontwikkeling, opgroeien en opvoeden. Verder dragen de Centra bij aan vroegtijdige signalering van risico’s en daarop afgestemde interventies in de JGZ (zie tekstblokken 5.17 t/m 5.20). In deze Centra werken consultatiebureau en de GGD nauw samen met Maatschappelijk Werk. Er is een schakel naar Bureau Jeugdzorg, ZorgAdviesTeams (ZAT’s) en andere lokale partners. In 2008 is het eerste CJG opgericht in Alphen aan den Rijn. Op peildatum 1 juli 2010 werken in vijf gemeenten in Zuid-Holland Noord CJG’s en in de komende periode zullen er nog meer volgen. Naast de fysieke CJG’s in het dorp of de wijk, wordt er gewerkt aan een virtueel CJG waar jongeren en ouders allerhande informatie kunnen vinden.
121
GEZONDHEI D IN BEEL D I N Z UI D - H OL L AN D NOOR D
Tekstblok 5.17: Stevig Ouderschap Stevig Ouderschap is een programma gericht op opvoedingsondersteuning bestemd voor gezinnen met een verhoogd risico op opvoedingsproblematiek. Het doel van deze interventie is het verkleinen van het risico op ernstige opvoedingsproblemen. De doelgroep bestaat uit gezinnen met een pasgeboren kind, die zijn geselecteerd op basis van een aantal risicofactoren. Selectie vindt plaats door middel van een vragenlijst. Instroom is ook mogelijk op advies van professionals. De geselecteerde gezinnen krijgen zes huisbezoeken, die worden afgelegd door een speciaal hiervoor opgeleide jeugdverpleegkundige. Het eerste huisbezoek vindt plaats rond de leeftijd van 6 weken na de geboorte. Hierna volgen nog vijf huisbezoeken, in principe rond 3, 6, 9, 12 en 18 maanden. Deze interventie wordt in de regio Zuid-Holland Noord aangeboden sinds 2005. In deze regio ontvingen in 2009 191 nieuwe gezinnen ondersteuning middels het programma Stevig Ouderschap.
Tekstblok 5.18: Eén gezin, één plan In Zuid-Holland Noord wordt vanaf september 2009 gewerkt vanuit de principes van ‘één gezin, één plan’, met een in de regio ontwikkelde methode. Professionals, dienstverleners en vrijwilligers die bij een gezin zijn betrokken vormen één team. Dit team werkt samen met de gezinsleden aan het ‘herstel van het gewone leven’. Kerndoel is daarbij dat de kinderen in het gezin zich (weer) zonder belemmering of bedreiging kunnen ontwikkelen. Indien meerdere hulpverleners en instanties betrokken zijn en de ouders de zorg zelf niet kunnen coördineren, ondersteunt één van de betrokken professionals hen hierbij. Deze professional wordt daarmee tijdelijk de zorgcoördinator van het gezin. In de laatste drie maanden van 2009 zijn daarmee ongeveer 45 gezinnen bereikt. Afhankelijk van de ernst van de problematiek kan intensieve zorgcoördinatie 3-6 maanden worden ingezet, naast de reguliere hulpverlening. Daarna wordt in principe gebruik gemaakt van lichtere vormen van zorg. In 2010 wordt deze methode verder in de regio geïmplementeerd.
Tekstblok 5.19: JeugdMATCH De verwijsindex is een landelijk werkend elektronisch systeem, waarin jeugdigen van 0 tot en met 23 jaar kunnen worden gemeld die bepaalde risico’s lopen. Het doel is om te zorgen dat de samenwerking tussen de betrokken hulpverleners verbetert, zodat jeugdigen op tijd goed afgestemde hulp krijgen. Hiermee worden belemmeringen in hun ontwikkeling naar volwassenheid voorkómen of beperkt. Een match ontstaat als meerdere hulpverleners hetzelfde kind in het systeem signaleren. Zij krijgen hier een bericht over en stemmen vervolgens af. Als bij een match blijkt dat er zorgcoördinatie nodig is, wordt er gewerkt volgens ‘één gezin één plan’. Sinds juni 2009 is in Zuid-Holland Noord de regionale verwijsindex JeugdMATCH ZHN werkzaam. De volgende instellingen zijn aangesloten: AMW en gezinscoaches (Valent en Kwadraad), Bureau Jeugdzorg, JGZ 0 tot 4 jaar (ActiVite en Valent), GGD Hollands Midden (JGZ 4 tot 19 jaar, Meldpunt Zorg en Overlast en Basiszorg Kwetsbare Kinderen), Bureau HALT en de Raad voor de Kinderbescherming. Er zijn in 2009 in totaal 1.676 kinderen in JeugdMATCH gesignaleerd. Dat leverde 73 matches op. In 2010 zullen onder andere Bureau Leerplicht, MEE Zuid-Holland Noord en de gespecialiseerde verzorging van ActiVite en Valent gaan aansluiten op JeugdMATCH Zuid-Holland Noord.
122
P RE V E N T I E E N ZO RG I N ZU I D - H O L L A N D N O O RD
Tekstblok 5.20: Triple P Triple P staat voor positief pedagogisch programma. Het oorspronkelijk Australische programma voor opvoedingsondersteuning is bedoeld voor ouders met kinderen van 0 tot 16 jaar. Triple P is een laagdrempelig, integraal programma met als doel (ernstige) emotionele en gedragsproblemen bij kinderen te voorkomen door het bevorderen van competent ouderschap. Deze resultaten worden bereikt door het creëren van een ondersteunende leeromgeving voor de ouders. Bij Triple P kunnen zij praten over hun ervaringen met opvoeden en praktische informatie krijgen over opvoedingsvaardigheden die ze kunnen toepassen in hun dagelijks leven. Jaarlijks krijgen gemiddeld 750 gezinnen een voorlichtingsgesprek. Dit gesprek is bedoeld voor ouders die specifieke vragen hebben over het gedrag en de ontwikkeling van hun kind. Daarnaast krijgen ongeveer 125 gezinnen pedagogische begeleiding in vier contactmomenten bij specifieke zorgen als meer dan een voorlichtingsgesprek nodig is. De ouders ontvangen een gericht gedragsveranderingsprogramma met als doel de geïndiceerde jeugdzorg te verminderen, gesubsidieerd door de provincie.
5.2
Vaccinaties en screening in Zuid-Holland Noord
In deze paragraaf wordt een aantal grootschalige activiteiten op het gebied van ziektepreventie besproken. De overheid is verantwoordelijk voor goede uitvoering van deze activiteiten. Het gaat om de preventie van infectieziekten, kanker en groei- en ontwikkelingsstoornissen. Infectieziekten zijn besmettelijke of overdraagbare ziekten. Bij de bestrijding van infectieziekten is het van belang verdere verspreiding te voorkomen. Via vaccinatie of screening (bij tuberculose) kan een groot aantal infectieziekten worden teruggedrongen. Vrijwel alle vaccinaties vallen onder het Rijksvaccinatieprogramma, alleen de vaccinaties tegen griep voor mensen met een verhoogd risico en vaccinaties voor reizigers vallen hier buiten. Een deel van de kankergevallen is te voorkomen door gezond te leven. Zo kunnen door vermindering van het aantal rokers nieuwe gevallen van longkanker worden voorkómen. Daarnaast kunnen sommige kankersoorten in een vroeg stadium worden opgespoord. Dit gebeurt op grote schaal in de bevolkingsonderzoeken naar borstkanker en baarmoederhalskanker. Deze twee screeningsprogramma’s zijn gebundeld in het Nationaal Programma Bevolkingsonderzoek, net als de opsporing van familiaire hypercholesterolemie, screening op infectieziekten, erytrocytenimmunisatie en Downsyndroom tijdens de zwangerschap en de hielprik- en gehoorscreening direct na de geboorte. De Jeugdgezondheidszorg (JGZ) biedt preventieve gezondheidszorg voor kinderen en jongeren van 0 tot 19 jaar. De basis voor de JGZ zijn het wettelijke Basistakenpakket JGZ en de Richtlijn Contactmomenten (Dunnink & Lijs-Spek, 2008). In dit basistakenpakket zijn onder andere opgenomen: de neonatale gehoorscreening en de contactmomenten voor 0- tot 4-jarigen, op 5/6-, 10/11- en 13/14-jarige leeftijd. Via deze contactmomenten kunnen vroegtijdig groei- en ontwikkelingsstoornissen worden opgespoord en onderzoeken op indicatie ofwel extra zorg waaronder opvoedondersteuning worden
123
GEZONDHEI D IN BEEL D I N Z UI D - H OL L AN D NOOR D
aangeboden. In paragraaf 5.1.3 is al ingegaan op de belangrijkste ontwikkelingen binnen de Jeugdgezondheidszorg.
5.2.1
Het Rijksvaccinatieprogramma
Een hoge vaccinatiegraad is belangrijk om beschermd te zijn Infecties kunnen ernstige gevolgen hebben. Daarom biedt het Rijksvaccinatieprogramma (RVP) op dit moment bescherming tegen twaalf infectieziekten. Ziekten als difterie, kinkhoest, tetanus, polio, bof en mazelen komen in Nederland nog maar zelden voor, maar veroorzaakten vroeger veel leed en gezondheidsverlies. Die tijd is voorbij, maar nog steeds is het belangrijk dat kinderen worden gevaccineerd. In Nederland is meer dan 95% van de kinderen gevaccineerd. Een hoog vaccinatiepercentage is belangrijk om infectieziekten buiten de deur te houden. Als er veel ongevaccineerde kinderen en volwassenen zijn, kunnen ronddwalende ziektekiemen vatbare mensen besmetten. In een bevolkingsgroep waar de vaccinatiegraad hoog is, kunnen de niet-gevaccineerde personen ook beschermd zijn tegen een ziekte door de immuniteit van de personen die wel gevaccineerd zijn (groepsimmuniteit). In Nederland wordt gestreefd naar een vaccinatiegraad van minimaal 90% om de bevolking voldoende te beschermen. Deelname aan het RVP is vrijwillig. Daarmee wordt de vaccinatiegraad grotendeels bepaald door de bereidheid van ouders om hun kinderen te laten vaccineren. Een aantal groepen in de samenleving staat kritisch tegenover vaccinaties. Eén groep bestaat uit mensen die vanwege hun geloofsovertuiging vaccinaties weigeren. Daarnaast zijn er ook kritische burgers die van vaccinaties afzien omdat ze twijfelen aan het nut ervan of bezorgd zijn voor bijwerkingen. Het vergroten en behouden van het draagvlak bij ouders is één van de belangrijkste uitdagingen voor het RVP. Dat de opkomst voor nieuwe vaccinaties niet vanzelfsprekend hoog is, laat de lage opkomst bij de vaccinatiecampagne tegen baarmoederhalskanker (HPV) zien. Het gaat bij deze vaccinatie echter om een andere doelgroep, een ander soort ziekte en het onderwerp ligt gevoeliger vanwege de relatie met seksualiteit. Niet in alle gemeenten wordt voldaan aan de voorwaarde voor groepsimmuniteit Uit tabel 5.1 blijkt dat in Zuid-Holland Noord de vaccinatiegraad van het RVP voor de verschillende vaccinaties bij zuigelingen ruim boven de norm van 90% ligt (zelfs boven de 95%). Toch geldt dit niet voor elke gemeente. In Kaag en Braassem wordt in 2009 voor de Meningokokken C-vaccinatie en de Pneumokokken-vaccinatie geen 90% gehaald, in tegenstelling tot de jaren 2006-2008 waar gemiddeld 95% van de zuigelingen een Meningokokken C-vaccinatie heeft gekregen (voor pneumokokken zijn er nog geen eerdere gegevens bekend). Het is mogelijk dat er net zoveel kinderen als voorgaande jaren gevaccineerd zijn, maar dat zij niet volgens schema (‘op tijd’) zijn gevaccineerd. Tijdig vaccineren is van belang om optimaal beschermd te zijn. Zoeterwoude heeft voor vrijwel alle vaccinaties bij zuigelingen het hoogste percentage in de regio. Tussen 2006 en 2008 steeg de vaccinatiegraad in Zuid-Holland Noord voor alle vaccinaties
124
P RE V E N T I E E N ZO RG I N ZU I D - H O L L A N D N O O RD
9DFFLQDWLHJUDDG'73 !
Figuur 5.1: Vaccinatiegraad voor DTP bij schoolkinderen per gemeente in 2009 (Bron: Van Lier et al., 2009). De gemeente-indeling is te vinden op de binnenzijde van de achterkaft.
(boven het landelijke gemiddelde), maar in 2009 is de vaccinatiegraad voor zowel de BMR-vaccinatie als de Meningokokken C-vaccinatie gedaald met ongeveer 2% tot onder het landelijke gemiddelde. De vaccinatiegraad voor D(K)TP bij kleuters schommelt jaarlijks enigszins (tussen de 93 en 94%). Hillegom heeft in 2009 het laagste percentage (91%), Noordwijkerhout het hoogste (97%). In 2006-2008 is de vaccinatiegraad voor DTP en BMR bij schoolkinderen in Zuid-Holland Noord gestegen. Voor 2009 stagneert het percentage. De vaccinatiegraad bij schoolkinderen in de regio is hoger dan landelijk. Lisse heeft in 2009 bij schoolkinderen het laagste percentage van de regio (voor DTP 91%, voor BMR 89%) (figuur 5.1). De vaccinatie tegen Hepatitis B wordt alleen gegeven aan kinderen waarvan de moeder drager is van het virus of kinderen van wie één of beide ouders is geboren in een land waar Hepatitis B veel voorkomt. Er zijn geen regionale cijfers bekend. Landelijk is 96% van de kinderen van wie moeder drager is gevaccineerd en 93% van de kinderen waarvan één of beide ouders geboren in een land waar Hepatitis B veel voorkomt.
5.2.2
Griepvaccinatie
Drie kwart van de 60-plussers haalt een griepprik De jaarlijkse griepprik wordt in het kader van het Nationaal Programma Grieppreventie (NPG) uitgevoerd in de meeste Nederlandse huisartsenpraktijken. Het in 1997 gestarte
125
GEZONDHEI D IN BEEL D I N Z UI D - H OL L AN D NOOR D
Tabel 5.1: Opkomst bij grootschalige preventieactiviteiten (Bron: Van Lier et al., 2009; Deuning & Zwakhals, 2009; Kamp et al., 2010; Valent, 2009; JIS GGD HM, 2008-2009; Van der Leest, 2010; www.npknet.nl). 1HGHUODQG
=XLG+ROODQG 1RRUG
KRRJVWH ZDDUGH
'.73YDFFLQDWLHV]XLJHOLQJHQ
1K
%05YDFFLQDWLHV]XLJHOLQJHQ
.%
+LEYDFFLQDWLHV]XLJHOLQJHQ
1K
0HQLQJRNRNNHQ&YDFFLQDWLHV]XLJHOLQJHQ
.%
3QHXPRNRNNHQYDFFLQDWLH]XLJHOLQJHQ
.%
3UHYHQWLHDFWLYLWHLW
ODDJVWH ZDDUGH
5LMNVYDFFLQDWLHSURJUDPPD
'.73YDFFLQDWLHNOHXWHUV
+L
'73YDFFLQDWLHVFKRRONLQGHUHQ
/L
%05YDFFLQDWLHVFKRRONLQGHUHQ
/L
1K
%HUHLNMDULJHQ9DOHQWUHJLR
1Z
%HUHLNJURHSEDVLVVFKRRO
7H
%HUHLNNODVPLGGHOEDUHVFKRRO
.D
/HL
/HL
/HL
*ULHSYDFFLQDWLHV *ULHSYDFFLQDWLHVSOXVVHUV 6FUHHQLQJ-HXJG
6FUHHQLQJRSNDQNHU %HYRONLQJVRQGHU]RHNEDDUPRHGHUKDOVNDQNHU %HVFKHUPLQJVJUDDGEDDUPRHGHUKDOVNDQNHU %HYRONLQJVRQGHU]RHNERUVWNDQNHU
'.73GLIWHULHNLQNKRHVWWHWDQXVSROLRP\HOLWLV%05ERIPD]HOHQURGHKRQG+LE+DHPRSKLOXVLQIOXHQ]DHW\SHE QLHWEHVFKLNEDDU YHUVODJMDDUFRKRUW]XLJHOLQJHQYDFFLQDWLHWRHVWDQGRSMDULJHOHHIWLMG +L+LOOHJRP.D.DWZLMN.%.DDJHQ%UDDVVHP/L/LVVH/HL/HLGHQ1Z1RRUGZLMN1K1RRUGZLMNHUKRXW7H7H\OLQJHQ 9DOHQWUHJLRRPYDWGHJHPHHQWHQ+LOOHJRP.DWZLMN/LVVH1RRUGZLMN1RRUGZLMNHUKRXW2HJVWJHHVW7H\OLQJHQHQ 9RRUVFKRWHQ
NPG is bedoeld voor risicogroepen. Bij gezonde personen is griep een kortdurende luchtweginfectie die vanzelf overgaat. De risicogroepen (patiënten met longziekten, met hart- of nieraandoeningen of met diabetes mellitus, alle personen van 60 jaar en ouder) hebben echter een verhoogde kans op complicaties die tot ernstige ziekte en sterfte kunnen leiden. Door een griepprik is bij hen ziekte en sterfte als gevolg van griep te voorkómen. Sinds 2008 is de leeftijdsgrens voor de griepprik verlaagd van 65 naar 60 jaar. In tabel 5.1 is het percentage 60-plussers weergegeven dat een griepprik van de huisarts gekregen heeft. Het is berekend door het aantal uitgevoerde griepvaccinaties te delen door het aantal 60-plussers in een gemeente. Omdat de griepvaccinatie via de huisarts wordt geregistreerd en de huisarts soms ook patiënten uit andere gemeenten behandelt, kan er per gemeente sprake zijn van over- of onderrapportage. In 2008-2009 heeft 76% van alle 60-plussers in Zuid-Holland Noord een griepvaccinatie gehaald. De opkomst in Nederland bedroeg in deze periode 74%.
126
P RE V E N T I E E N ZO RG I N ZU I D - H O L L A N D N O O RD
5.2.3
Screening jeugd
Neonatale hielprikscreening bij iedere baby In de eerste week na de geboorte krijgt vrijwel elke baby in Nederland een hielprik. De screening van het hielprikbloed levert belangrijke informatie op over een aantal ernstige aandoeningen. Sinds 1 januari 2007 is het aantal aandoeningen dat wordt gescreend, flink uitgebreid. Nieuwe analysemethoden maken neonatale (hielprik) screening naar tientallen aangeboren zeldzame stofwisselingsziekten tegelijk mogelijk. Vroegtijdige opsporing hiervan is belangrijk om schade aan de gezondheid te voorkómen of te beperken. Sommige aandoeningen kunnen in dit vroege stadium behandeld worden met medicijnen of een dieet. De screening behelst echter ook enkele ziekten waarvoor vooralsnog geen (preventieve) interventie of behandeling mogelijk is. Jaarlijks wordt de hielprik in Nederland uitgevoerd bij bijna 180.000 pasgeborenen (dit is 99,8% van alle pasgeborenen). In Nederland is in 2009 de hielprik bij 99,6% van alle pasgeborenen binnen een week na geboorte uitgevoerd (en uiteindelijk bij alle baby’s). In Zuid-Holland Noord wordt de hielprik ofwel door de verloskundige ofwel door een gespecialiseerde screener van de thuiszorg uitgevoerd. Neonatale gehoorscreening nog niet altijd uitgevoerd in gestelde tijd Kort na de geboorte krijgt elke baby in Nederland een gehoorscreening, die in de meeste gevallen in combinatie met de hielprik wordt aangeboden. In de regio Zuid-Holland Noord wordt deze screening door de thuiszorg uitgevoerd. In de regio van ActiVite gebeurt dit tegelijk met de hielprik, in de regio van Valent los van de hielprik. Deze screening test of het gehoor voldoende is voor een normale taal- en spraakontwikkeling. Landelijk kreeg in 2008 98% van de kinderen een gehoorscreening en werd bij 90% van alle kinderen de screening (en eventuele vervolgscreeningen) vóór de in de kwaliteitsnorm gestelde periode (vóór de 42e dag) afgerond. In de regio Zuid-Holland Noord kreeg 99% een gehoorscreening. Van de baby’s in de regio van Valent die meerdere screeningen nodig hadden, heeft 88% deze binnen 42 dagen na geboorte gekregen. De anderen zijn wel gescreend, maar niet binnen deze termijn. Voor de ActiVite-regio zijn hierover geen gegevens beschikbaar. Bereik Jeugdgezondheidszorg hoger dan 95% In de leeftijd vanaf de geboorte tot het vierde jaar vinden bij kinderen in Zuid-Holland Noord gemiddeld vijftien standaard contactmomenten plaats door de JGZ 0 tot 4 jaar. In de schoolleeftijd zijn dit er drie: in groep 2 van de basisschool en klas 2 van de middelbare school een uitgebreid contactmoment, in groep 7 een screening (door de JGZ 4 tot 19 jaar). In de Valent-regio zijn bijna alle kinderen van 0 tot 4 jaar bij de JGZ 0 tot 4 jaar bekend (99%, tabel 5.1). Van de 11 maanden oude zuigelingen in heel Zuid-Holland Noord had in 2009 24% en van de 3-jarigen 26% risicofactoren die de groei en ontwikkeling van het kind in de weg kunnen staan (bijvoorbeeld te vroeg geboren, een taalbarrière bij de ouders, echtscheiding, chronisch zieke ouder, overmatig drankgebruik van de ouder, overlijden binnen het gezin). Van de zuigelingen had 33% een lichamelijke bevinding
127
GEZONDHEI D IN BEEL D I N Z UI D - H OL L AN D NOOR D
(vooral eczeem, KNO-klachten en chronisch hoesten) en 16% gedragsproblemen (vooral slaap- en eetproblemen). Bij de 3-jarigen had 29% lichamelijke bevindingen en 25% gedragsproblemen (vooral drift/koppigheid en eetproblemen). Eén op de zes zuigelingen en peuters werd tijdens deze contactmomenten verwezen voor verdere behandeling. Ook vrijwel alle 5- en 6- jarigen en 13- en 14-jarigen worden bereikt bij de standaard contactmomenten in groep 2 van de basisschool en klas 2 van de middelbare school (tabel 5.1). In Zuid-Holland Noord wordt 98% van de kinderen gezien bij deze contactmomenten. Van de kinderen in groep 2 van de basisschool heeft 33% risicofactoren die de groei en ontwikkeling van het kind in de weg kunnen staan (vooral scheiding of relatieproblemen van de ouders en overlijden of ernstige ziekte binnen het gezin). In klas 2 van het voortgezet onderwijs is het percentage kinderen waarbij risicofactoren bekend is, lager, namelijk 28%. Van de kinderen in groep 2 heeft 60% lichamelijke bevindingen (bijvoorbeeld een afwijking in de ogen, gehoor of motoriek) en 30% psychosociale bevindingen (vooral problemen met zindelijkheid en gedragsproblemen). Bijna één op de zeven kinderen wordt verwezen voor verdere behandeling (15%). In klas 2 van het voortgezet onderwijs heeft 44% lichamelijke bevindingen en 33% psychosociale bevindingen (vooral gedragsproblemen en slaapproblemen). Van deze leerlingen wordt ruim één op de tien verwezen (11%). Bij 5-jarigen vindt in vrijwel alle gemeenten in de regio een logopedische screening plaats. Dit gebeurt door de GGD Hollands Midden (10 gemeenten) of door OnderwijsAdvies (3 gemeenten). In één gemeente wordt gescreend door logopedisten van de gemeente zelf. Bij de logopedische screening wordt gescreend op stem, spraak, taal, communicatieve vaardigheden, gehoor en mondgedrag om ernstige problemen te voorkómen. In 2009 werden ruim 2.600 leerlingen door de GGD gescreend. OnderwijsAdvies heeft op de helft van de scholen alle kinderen gescreend, op de overige scholen wordt gewerkt met groepsobservaties. Bij de screening van de GGD zijn bij 15% van de 5-jarigen taalproblemen geconstateerd, bij 31% spraakstoornissen en bij 14% mondproblemen. Op basis van de bevindingen uit de 5-jarigen-screening wordt 6% van de kinderen verwezen (GGD HM, 2009). In samenwerking met de JGZ 0-4 is het mogelijk om kinderen vóór hun vierde jaar door een logopedist van de GGD te laten onderzoeken op indicatie (in 8 van de 15 gemeenten). In twee gemeenten gebeurt dit door OnderwijsAdvies (OA). Kinderen kunnen worden verwezen voor problemen met eten en drinken of problemen met communicatie (het kind zegt weinig of spreekt onverstaanbaar voor de omgeving). In 2009 zijn bijna 300 kinderen aangemeld. Tot 1½ jaar worden kinderen vaak aangemeld voor eet- en drinkproblemen, daarna vooral voor problemen met de spraak- en/ of taalontwikkeling. Twee op de vijf kinderen wordt verwezen (GGD HM, 2009; OA, 2009). Daarnaast komt de logopedist van de OA in Leiden op 25 peuterspeelzalen en 2 kinderdagverblijven voor (groeps)observaties, onderzoeken, controles, voorlichting en advisering van ouders en leidsters. Ongeveer een kwart van de geobserveerde kinderen wordt nader onderzocht en tussen de 5% en 15% wordt verwezen voor verdere behandeling (OA, 2010).
128
P RE V E N T I E E N ZO RG I N ZU I D - H O L L A N D N O O RD
5.2.4
Screening op borst- en baarmoederhalskanker
Vijf op de zes vrouwen heeft meegedaan aan bevolkingsonderzoek borstkanker Een mammografie (röntgenfoto van de borst) wordt verricht in drie situaties: Vrouwen van 50 tot en met 74 jaar worden elke twee jaar uitgenodigd om deel te nemen aan het landelijke bevolkingsonderzoek naar borstkanker. Door vroegtijdige opsporing van borstkanker kunnen patiënten eerder worden behandeld, waardoor de kansen op genezing, vermindering van klachten en overleving toenemen. Vrouwen met een verhoogd risico door het vóórkomen van borstkanker in de familie of omdat ze eerder zelf borstkanker hebben gehad, worden opgeroepen. Bij vrouwen die de huisarts bezoeken met klachten over, of afwijking van de borst, wordt de mammografie als diagnostisch instrument gebruikt. In Zuid-Holland Noord was in 2007-2008 de opkomst van het bevolkingsonderzoek naar borstkanker bij vrouwen van 50 tot en met 74 jaar 84% (zie tabel 5.1). Dit is iets hoger dan het landelijke gemiddelde (82%). De opkomst is het laagst in Leiden (77%) en het hoogst in Nieuwkoop (89%). De opkomst is onder alle leeftijdsgroepen ongeveer even hoog. Landelijk wordt bij 5 van elke 1.000 vrouwen die aan de screening deelnemen borstkanker vastgesteld Daarnaast wordt bij 2 van de 1.000 vrouwen binnen twee jaar na het vorige onderzoek borstkanker vastgesteld. Sinds de invoering van het bevolkingsonderzoek (in 1990) is de borstkankersterfte in Nederland met bijna een kwart verlaagd. Dit is niet alleen de verdienste van het bevolkingsonderzoek. Ook de kwaliteit van de zorg voor borstkankerpatiënten is verbeterd. Zo heeft de introductie van het bevolkingsonderzoek het ontstaan van multidisciplinaire mammateams gestimuleerd (Van den Berg & Schoemaker, 2010). Drie kwart van de vrouwen heeft een uitstrijkje laten maken bij bevolkingsonderzoek baarmoederhalskanker Een uitstrijkje van de baarmoederhals wordt toegepast in twee situaties: Vrouwen van 30 tot en met 60 jaar worden elke vijf jaar uitgenodigd om deel te nemen aan het landelijke bevolkingsonderzoek naar baarmoederhalskanker. Het uitstrijkje kan baarmoederhalskanker en vooral voorstadia daarvan opsporen voordat er klachten zijn. Wanneer kanker, afwijkingen of (mogelijke) voorstadia in een vroeg stadium ontdekt en behandeld worden, kan sterfte aan baarmoederhalskanker voorkomen worden. Bij vrouwen die de huisarts bezoeken met klachten die gepaard gaan met een grotere kans op baarmoederhalskanker, wordt het uitstrijkje als diagnostisch instrument gebruikt. In Zuid-Holland Noord is bij 72% van de uitgenodigde vrouwen van 30 tot en met 60 jaar in 2008 minstens één uitstrijkje gemaakt in het kader van het bevolkingsonderzoek (tabel 5.1). Landelijk is de opkomst lager (66%). De verschillen tussen gemeenten in deelname zijn groot. De opkomst is het laagst in Leiden (66%) en het hoogst in
129
GEZONDHEI D IN BEEL D I N Z UI D - H OL L AN D NOOR D
Teylingen (79%). De opkomst in Nederland is het laagst bij de 30- en 35-jarigen (61%). Belangrijkste reden voor niet-deelname is voor jongere vrouwen een zwangerschap of het geven van borstvoeding, waarbij meestal sprake is van uitstel. Bij vrouwen boven de 45 jaar is de verwijdering van de baarmoeder(hals) de belangrijkste reden. De meeste afwijkingen worden bij de jonge vrouwen (30- en 35-jarigen) gevonden, terwijl de opkomst voor deze cohorten relatief laag is. Daarom wordt door Stichting Bevolkingsonderzoek Baarmoederhalskanker West (SBBW) sinds 2005 extra aandacht aan de 30- en 35-jarigen besteed teneinde de opkomst te verhogen. De opkomst is het grootst in de minder stedelijke gebieden. De beschermingsgraad is het percentage vrouwen uit de doelgroep dat beschermd is tegen baarmoederhalskanker door: deelname aan het bevolkingsonderzoek, verwijdering van de baarmoeder(hals) of een recent uitstrijkje (<1 jaar) voorafgaand aan het bevolkingsonderzoek. De beschermingsgraad in Zuid-Holland Noord is 76%. Deze is het laagst in Leiden (70%) en het hoogst in Kaag en Braassem (84%). De opkomst bij het bevolkingsonderzoek baarmoederhalskanker hangt samen met de uitnodigende instantie. In 2008 werd in de regio van SBBW 51% van de uitnodigingen verstuurd door de huisarts. De deelname bij zelfoproepende huisartsen is hoger (74%) dan de opkomst na een oproep van de SBBW (59%). Uit analyses bij een andere screeningsregio (Zuidwest Nederland) blijkt dat de verschillen ook samenhangen met andere factoren, zoals stedelijkheid van het gebied (SBBZWN, 2007). Daarnaast is de opkomst lager in sociaaleconomische achterstandswijken en bij bepaalde allochtone groepen (Kamp et al., 2010). Landelijk wordt bij 1 van elke 10.000 vrouwen die aan de screening deelnemen baarmoederhalskanker vastgesteld.
5.2.5
Screening op tuberculose
Steeds minder mensen geïnfecteerd met tuberculose In 1982 is de algemene screening op tuberculose (TBC) van de Nederlandse bevolking gestopt. Momenteel vindt TBC-screening alleen nog plaats onder speciale doelgroepen (Informatiesysteem Medische Stralingstoepassingen, 2010). Risicogroepen (bijvoorbeeld asielzoekers, immigranten, nieuwe gedetineerden, buitenlandse zeevarenden). Vermoede risicogroepen (bijvoorbeeld dak- en thuislozen, drugsverslaafden en illegalen). Contactgroepen (personen die in contact komen met mensen uit risicogroepen of met TBC-bacillen in microbiologische laboratoria). Bron- en contactopsporing (opsporing van infectiebronnen en screening van personen die contact hebben (gehad) met geïnfecteerde patiënten). Het bereik (landelijk) van de screening van immigranten en asielzoekers is hoog, omdat zij verplicht zijn hieraan mee te werken. Bij de eerste screening is het bereik bijna 100%. Vervolgscreeningen zijn vrijwillig en daar daalt het bereik. Bij zeevarenden is screening op tuberculose eveneens verplicht waardoor ook bij deze groep het bereik 100% is. De
130
P RE V E N T I E E N ZO RG I N ZU I D - H O L L A N D N O O RD
risicogroepen druggebruikers en dak- en thuislozen zijn daarentegen veel moeilijker te bereiken groepen. Bij deze risicogroepen is screening niet verplicht. Geschat wordt dat de helft van deze groepen bereikt wordt (Witte & Vegter, 2006). In de regio ZuidHolland Noord is een geleidelijke daling van het aantal TBC-patiënten te zien welke voornamelijk het gevolg is van de afname van tuberculose onder Nederlanders. In totaal werden in 2009 24 tuberculosepatiënten in Zuid-Holland Noord gediagnosticeerd door de GGD Hollands Midden (GGD HM, 2010).
5.3
Aanbod en gebruik curatieve gezondheidszorg in Zuid-Holland Noord
Steeds meer samenwerking in de curatieve zorg gezocht De levensverwachting in Nederland stijgt nog steeds, maar tegelijkertijd stijgt ook het aantal mensen met een chronische ziekte. Een chronische ziekte is een belangrijk obstakel voor maatschappelijke participatie, vooral als de ziekte gepaard gaat met beperkingen. Hoewel de curatieve sector primair is gericht op het genezen van zieke mensen, komt er in deze sector steeds meer aandacht voor de zogeheten ‘zorggerelateerde preventie’. Dit betreft het voorkómen van complicaties bij mensen die al gezondheidsproblemen hebben. Het doel is het voorkómen van beperkingen. Verschillende vormen van zorggerelateerde preventie zijn al in zorgstandaarden en richtlijnen opgenomen. Meer gezondheid valt te winnen door meer vormen van preventie in zorgrichtlijnen op te nemen (Van der Lucht & Polder, 2010). In de curatieve sector wordt onderscheid gemaakt tussen eerste- en tweedelijnszorg. Als iemand zorg nodig heeft, is de eerstelijnszorg het eerste aanspreekpunt. Het gaat dus om ‘laagdrempelige zorg’. De belangrijkste vertegenwoordigers van deze zorglijn zijn de huisarts, verloskundige, fysiotherapeut, apotheker en tandarts. Tweedelijnszorg bestaat uit ziekenhuizen en het grootste deel van de geestelijke gezondheidszorg. Voor toegang tot de tweedelijnszorg is in principe een verwijzing van de huisarts nodig. De ontwikkelingen in de zorg zijn echter zodanig dat tussen de eerste- en tweedelijnszorg grote verschuivingen plaatsvinden. Gestreefd wordt naar een versterking van de samenwerking tussen eerste- en tweedelijn, vaak in de vorm van ketenzorg: een aaneensluitende vorm van diagnostiek, behandeling, verpleging, verzorging en revalidatie rondom een bepaald ziektebeeld. Een belangrijk uitgangspunt van het Nederlandse en de meeste andere Europese gezondheidszorgsystemen is dat er een rechtvaardige verdeling van beschikbare voorzieningen voor de gehele bevolking moet zijn (gelijke toegankelijkheid). Toegankelijke zorg betekent dat personen die zorg nodig hebben, op tijd en zonder grote drempels toegang hebben tot de zorgverlening. De toegankelijkheid van zorg kan door tal van factoren beperkt worden. Bijvoorbeeld door wachtlijsten, het ontbreken van voorzieningen, personeelstekorten, een grote geografische afstand of door financiële, sociale en culturele belemmeringen. Zorg kost geld, daarom is wettelijke en feitelijke toegankelijkheid van ziektekostenverzekeringen een voorwaarde voor een goede toegankelijkheid
131
GEZONDHEI D IN BEEL D I N Z UI D - H OL L AN D NOOR D
Tabel 5.2: Het gebruik van zorgvoorzieningen in het afgelopen jaar in Zuid-Holland Noord per leeftijdsgroep (Bron: GGD HM, 2009; CBS-POLS, 2005-2008)1.
,QGHDIJHORSHQPDDQGHQFRQWDFWJHKDGPHW
=XLG+ROODQG =XLG+ROODQG +ROODQGV 1HGHUODQG 1RRUG 1RRUG 0LGGHQ MDDU DOOHOHHIWLMGHQ DOOHOHHIWLMGHQ
+XLVDUWV
7DQGDUWV
0HGLVFKVSHFLDOLVW
'LsWLVW
(UJRWKHUDSLH
)\VLRWKHUDSLH
2HIHQWKHUDSLH&HVDU0HQVHQGLHFN
7KXLV]RUJ
**=
0DDWVFKDSSHOLMNZHUN
9HUVODYLQJV]RUJ 9ULMJHYHVWLJGSV\FKRORRJ
9ULMJHYHVWLJGSV\FKLDWHU
$OWHUQDWLHYHEHKDQGHODDU
JURHQHFLMIHUVVLJQLILFDQWODJHUGDQLQ1HGHUODQG QLHWEHVFKLNEDDU
van de zorg zelf. Daarnaast is de keuzevrijheid van zorg een belangrijke waarde. Het betekent dat burgers zelf kunnen kiezen hoe ze tegen ziektekosten verzekerd willen zijn en door wie of hoe de zorg wordt verleend. In 2009 is door de GGD Hollands Midden in een gezondheidsenquête het gebruik van zorgvoorzieningen door de inwoners van Zuid-Holland Noord nagevraagd (GGD HM, 2009). Tabel 5.2 geeft hiervan de belangrijkste resultaten weer. In deze tabel staat het percentage inwoners van 19 jaar en ouder dat in 2009 gebruik heeft gemaakt van een bepaalde zorgvoorziening. In paragraaf 5.5 is te zien dat er tussen de gemeenten in Zuid-Holland Noord grote verschillen bestaan in zorggebruik. In de hierna volgende paragrafen zal het zelfgerapporteerd gebruik van een aantal zorgvoorzieningen, samen met gegevens over het zorggebruik uit andere registraties, per zorgvoorziening worden besproken. Deze paragrafen bieden informatie over het aanbod en gebruik van de curatieve sector in Zuid-Holland Noord. Waar mogelijk zijn de zorggegevens over de regio Zuid-Holland Noord weergegeven; echter, in sommige paragrafen beslaat de informatie de grotere regio Hollands Midden (deze bestaat uit Zuid-Holland Noord en Midden-Holland) of de regio van Reos Zorg. Reos Zorg is een non-profitorganisatie die ondersteuning biedt aan eerstelijnszorgverleners in de regio’s Amstelland Haarlemmermeer, Midden-Holland en Zuid-Holland Noord.
132
P RE V E N T I E E N ZO RG I N ZU I D - H O L L A N D N O O RD
3HUFHQWDJHPHWFRQWDFWKXLVDUWV
JHPLGGHOGH
Figuur 5.2: Percentage inwoners (alle leeftijden) dat jaarlijks contact heeft met de huisarts in de periode 2005-2008 (Bron: CBS-POLS op www.zorgatlas.nl).
5.3.1
Huisarts
Huisartsendichtheid in Zuid-Holland Noord gemiddeld ten opzichte van Nederland Huisartsen vormen de spil van de eerstelijnszorg. Ze zijn het eerste aanspreekpunt voor mensen met vragen of problemen rondom gezondheid en ziekte. De huisarts biedt diagnostische, therapeutische en preventieve medische zorg. De huisartsenzorg is generalistisch, toegankelijk en persoonsgericht. Steeds meer huisartsen werken in de praktijk samen met één of meer collega’s. Zuid-Holland Noord telt ongeveer 338 huisartsen (Reos Zorg, 2010). In het werkgebied van Reos Zorg (deze regio omvat Zuid-Holland Noord, MiddenHolland en Amstelland-Haarlemmermeer) is de huisartsendichtheid in 2008 2.286 inwoners per full-time equivalent (fte) huisarts (Hingstman & Kenens, 2008). In Nederland is dit 2.322 inwoners per fte huisarts. De regionale verschillen zijn in Nederland niet groot. Bijna drie kwart van de inwoners gaat minstens één keer per jaar naar de huisarts In de periode 2005-2008 heeft gemiddeld 73% van de Nederlandse bevolking minstens één keer per jaar contact gehad met een huisarts (Mulder, 2010c). In de regio Hollands Midden, waar Zuid-Holland Noord onderdeel van uitmaakt, is dit percentage gelijk aan het landelijk gemiddelde (figuur 5.2, tabel 5.2).
133
GEZONDHEI D IN BEEL D I N Z UI D - H OL L AN D NOOR D
$DQWDO'''SHULQZRQHUV SHUGDJ
JHPLGGHOGH
Figuur 5.3: Geneesmiddelengebruik in 2006 (in aantal standaard dagdoseringen (DDD) per AWBZ-regio) (Bron: Stichting Farmaceutische Kengetallen (SFK), gegevens bewerkt door het RIVM op www.zorgatlas.nl).
De gezondheidsenquête van de GGD Hollands Midden geeft hetzelfde beeld van het gebruik van de huisartsenzorg. In Zuid-Holland Noord geven zeven op de tien volwassenen tot en met 64 jaar en ruim acht op de tien ouderen aan dat zij contact hebben gehad met de huisarts in het afgelopen jaar (tabel 5.2). Eén derde van de volwassenen tot en met 64 jaar (33%) en de helft van de ouderen (51%) heeft in de twee maanden voorafgaand aan het onderzoek contact gehad met de huisarts. In 2005 hadden net zo veel mensen het voorafgaande jaar en de voorafgaande twee maanden contact met de huisarts. (GGD HM, 2005 en 2009).
5.3.2
Apotheken en geneesmiddelengebruik
Geneesmiddelengebruik in Zuid-Holland Noord gemiddeld vergeleken met Nederland Zuid-Holland Noord telt 65 apotheken (www.apotheek.nl) en 6 apotheekhoudende huisartsen (Hingstman & Kenens, 2008). Er bestaan regionale verschillen in het (voorgeschreven) geneesmiddelengebruik (figuur 5.3). Er zijn meerdere oorzaken voor deze regionale verschillen. In de eerste plaats kunnen er regionale verschillen zijn in de gezondheidstoestand van de bevolking. Daarnaast blijkt er een grote ‘interdoktervariatie’ te bestaan in het voorschrijven van geneesmiddelen. Het individuele beslisproces van de arts staat onder invloed van
134
P RE V E N T I E E N ZO RG I N ZU I D - H O L L A N D N O O RD
Tabel 5.3: Geneesmiddelengebruik (DDD’s1 per 1.000 inwoners) in Zuid-Holland Noord en in Nederland in de periode 2001-2006 (Bron: Deuning, 2007b t/m g). =XLG+ROODQG1RRUG *HQHHVPLGGHO
$QWLELRWLFD $QWLGHSUHVVLYD
1HGHUODQG
%HQ]RGLD]HSLQHV
&KROHVWHUROYHUODJHUV
0DDJPLGGHOHQ 7RWDDOJHQHHVPLGGHOHQJHEUXLN
'HILQHG'DLO\'RVHVWDQGDDUGGDJGRVHULQJ *HPLGGHOGHGRVLVYDQHHQJHQHHVPLGGHOSHUSHUVRRQSHUGDJ'H'''¶V]LMQJHFRU ULJHHUGYRRUOHHIWLMGHQJHVODFKWHQKHEEHQDOOHHQEHWUHNNLQJRSRSHQEDUHDSRWKHNHQ+HWDDQWDOLQZRQHUVSHU$:%=UHJLRLV YHUPLQGHUGPHWKHWGHHOYDQGHEHYRONLQJGDWGHJHQHHVPLGGHOHQEHWUHNWYDQGHDSRWKHHNKRXGHQGHKXLVDUWV %HWUHIWKHWWRWDDOJHEUXLNYDQDOOHYRRUJHVFKUHYHQ JHQHHVPLGGHOHQQLHWDOOHHQYDQGHLQGHWDEHOJHQRHPGHPHGLFDWLH
ontwikkelingen in het vakgebied, zoals het op de markt komen van nieuwe geneesmiddelen, verandering van wetenschappelijke standaarden en richtlijnen, nascholing en het invoeren van het elektronisch voorschrijfsysteem. Ten slotte wordt het voorschrijven beïnvloed door patiënten (druk om een geneesmiddel voor te schrijven), de farmaceutische industrie (marketing, artsenbezoekers), de overheid (wet- en regelgeving) en de verzekeraars (terugkoppeling achteraf naar de voorschrijvers) (Deuning, 2007c). Inwoners van de regio Zuid-Holland Noord gebruiken ongeveer 1.232 DDD’s1 per 1.000 inwoners, dit is ongeveer gelijk aan het landelijk gemiddelde (figuur. 5.3, tabel 5.3). Gedurende de periode 2001-2006 is er sprake geweest van een toename van het aantal standaarddagdoseringen van in totaal 22% in Nederland en 19% in Zuid-Holland Noord. Dit komt overeen met een gemiddelde jaarlijkse stijging van ongeveer 4%. Het gebruik van antidepressiva en antibiotica is in Zuid-Holland Noord vergelijkbaar met het gemiddelde gebruik in Nederland (tabel 5.3). Cholesterolverlagers en benzodiazepines (geneesmiddelen die hoofdzakelijk worden voorgeschreven bij slaap- en angststoornissen) worden relatief minder vaak gebruikt dan gemiddeld in Nederland, maagmiddelen relatief vaker. Het gebruik van antidepressiva, cholesterolverlagers en maagmiddelen is in de periode 2001-2006 sterk toegenomen, het gebruik van benzodiazepines is in deze periode gedaald. Vier op de tien vrouwen in de leeftijd van 16 tot en met 49 jaar gebruikt de anticonceptiepil De anticonceptiepil is verreweg het meest gebruikte anticonceptiemiddel. In de periode 2005-2008 gebruikte 41% van de vrouwen in de leeftijd van 16 tot en met 49 jaar in Hollands Midden de anticonceptiepil. Dit aantal wijkt niet significant af van het landelijk percentage van 38% (Mulder, 2010d).
1
Defined Daily Dose: gemiddelde dosis van een geneesmiddel per persoon per dag
135
GEZONDHEI D IN BEEL D I N Z UI D - H OL L AN D NOOR D
5.3.3
Tandarts
Aantal tandartsen in Zuid-Holland Noord gemiddeld Op 1 januari 2009 bedraagt het totaal aantal geregistreerde tandartsen van 64 jaar of jonger met woon- en/of werkadres in Nederland 8.357. De gemiddelde tandartsendichtheid in Nederland komt op 2.489 inwoners per tandarts. De dichtheid van tandartsen verschilt tussen de diverse regio’s zoals aangehouden door de Nederlandse Maatschappij tot bevordering der Tandheelkunde (NMT-regio’s). De regio Zuid-Holland Midden (hierin bevindt zich onder andere Zuid-Holland Noord) zit in de middenmoot met 2.404 inwoners per tandarts. Het aantal tandartsen in Zuid-Holland Midden is 744. Bij de berekening van de tandartsendichtheid is uitgegaan van het aantal tandartsen met een bij de NMT bekend praktijkadres in januari 2009 (6.622 tandartsen). Van de overige geregistreerde tandartsen van 64 jaar en jonger is de locatie waar zij zorg verlenen niet bekend. Voor een nog betere vergelijking van de tandartsendichtheid zou eigenlijk naar het aantal fte gekeken moeten worden. Deze informatie is niet beschikbaar, zodat een betere maat voor tandartsendichtheid ontbreekt (Deuning, 2009b). Acht op de tien inwoners gaat minstens eens per jaar naar de tandarts Van de Nederlanders gaat gemiddeld 78% minstens één keer per jaar naar de tandarts. Hollands Midden wijkt met 77% niet significant af van het Nederlands gemiddelde (Mulder, 2010e). In de gezondheidsenquête van de GGD Hollands Midden geeft 97% van de jongeren van 12 tot en met 18 jaar, 81% van de volwassenen in de leeftijd van 19 tot en met 64 jaar en 53% van de (zelfstandig wonende) 65-plussers aan in het afgelopen jaar bij de tandarts te zijn geweest (tabel 5.2) (GGD HM, 2008 en 2009). In 2005 gaven evenveel volwassenen tot en met 64 jaar (80%) en iets minder ouderen (48%) aan jaarlijks de tandarts te bezoeken (GGD HM, 2005). De reden dat minder ouderen jaarlijks naar de tandarts gaan, is dat zij vaker een kunstgebit hebben en dus geen jaarlijkse controle nodig hebben.
5.3.4
Verloskunde
Relatief hoog aantal verloskundigen in Zuid-Holland Noord Het overgrote deel van de verloskundige zorg aan zwangere vrouwen wordt geleverd door verloskundigen. Zij begeleiden en controleren vrouwen tijdens de zwangerschap en bevalling. Er is een onderscheid tussen eerstelijns- en tweedelijnsverloskundigen. Het merendeel van de verloskundigen is werkzaam in de eerstelijnszorg, maar de laatste jaren stijgt het percentage tweedelijnsverloskundigen. Zij werken in ziekenhuizen onder verantwoordelijkheid van een gynaecoloog (www.nvog-documenten. nl). In Zuid-Holland Noord waren in 2006 112 verloskundigen geregistreerd in het Kwaliteitsregister Verloskundigen (Deuning, 2007h). Dit komt neer op 2,2 per 10.000 inwoners. In heel Nederland lag dit gemiddelde in 2006 op 1,8 per 10.000 inwoners. In 2008 kwamen er in Zuid-Holland Noord 5.756 levendgeborenen ter wereld (CBSStatLine). Het exacte aantal vrouwen dat gebruik heeft gemaakt van verloskundige zorg kan echter niet worden afgeleid uit het aantal levendgeborenen; een aantal vrouwen
136
P RE V E N T I E E N ZO RG I N ZU I D - H O L L A N D N O O RD
krijgt meerlingen en het aantal vrouwen dat te maken krijgt met perinatale sterfte of miskramen zou ook moeten worden meegeteld.
5.3.5
Fysiotherapie
Een kwart van de volwassenen van 19 jaar en ouder bezoekt minstens één keer per jaar een fysiotherapeut Het aantal fysiotherapeuten is bekend voor het werkgebied van Reos Zorg (Zuid-Holland Noord, Midden-Holland en Amstelland-Haarlemmermeer). Op 1 januari 2008 bedraagt de gemiddelde fysiotherapeutendichtheid in deze regio 1.209 inwoners per fte fysiotherapeut (Kenens & Hingstman, 2009). In heel Nederland is dit naar schatting 1.246 inwoners per fte fysiotherapeut. Gemiddeld bezocht in de periode 2005-2008 18% van de totale Nederlandse bevolking (dus inclusief de jeugd) minstens één keer per jaar een fysiotherapeut (Mulder, 2010f). In de regio Hollands Midden is dit niet anders, met 17%. In Zuid-Holland Noord heeft 23% van de 19 tot en met 64-jarigen en 26% van de 65-plussers aangegeven in het afgelopen jaar (2009) bij de fysiotherapeut te zijn geweest (tabel 5.2). In 2005 maakten de inwoners van Zuid-Holland Noord minder gebruik van fysiotherapie: 18% van de volwassenen gaf destijds aan gebruik te hebben gemaakt van fysiotherapeutische zorg en 22% van de ouderen (GGD HM, 2005).
5.3.6
Geestelijke gezondheidszorg (GGZ)
GGZ Rivierduinen grote aanbieder van geestelijke gezondheidszorg in Zuid-Holland Noord GGZ Rivierduinen is de grootste aanbieder van geestelijke gezondheidszorg in ZuidHolland Noord. GGZ Rivierduinen biedt geestelijke gezondheidszorg aan volwassenen en ouderen. Het biedt tweedelijnszorg in extra- en intramurale setting. Daarnaast wordt er veelal extramurale geestelijke gezondheidszorg geboden door onder andere eerstelijnspsychologen, vrijgevestigde psychiaters en landelijke organisaties die zich richten op hulp voor specifieke stoornissen (bijvoorbeeld ADHD). Lang niet altijd wordt iemand met psychische problemen opgenomen. De meeste mensen worden extramuraal geholpen. GGZ Rivierduinen besteedt ook aandacht aan de preventie van psychische problemen bij volwassenen en ouderen. Sommige psychische problemen kunnen worden voorkomen door tijdig aandacht te besteden aan signalen hiervan. Hiervoor is een aparte afdeling Preventie & Dienstverlening (zie voor preventie ook paragraaf 5.1). Kinderen en jongeren met psychiatrische klachten kunnen terecht bij GGZ Kinderen en Jeugd Rivierduinen. De hulpverlening bij GGZ Kinderen en Jeugd Rivierduinen is altijd ambulant. Van de volwassenen van 19 jaar en ouder ging 3% het afgelopen jaar naar de GGZ In de gezondheidsenquête van de GGD Hollands Midden geeft 3% van de volwassenen van 19 jaar en ouder aan dat hij of zij het afgelopen jaar hulp heeft gezocht bij de GGZ. In de regio Zuid-Holland Noord komt dit neer op ongeveer 11.750 personen. Daarnaast heeft bijna 5% van de volwassenen tot en met 64 jaar aangegeven het afgelopen jaar
137
GEZONDHEI D IN BEEL D I N Z UI D - H OL L AN D NOOR D
hulp te hebben gezocht bij een vrijgevestigd psycholoog en ruim 1% bij een vrijgevestigd psychiater. Bij de ouderen is ruim 1% bij een vrijgevestigd psycholoog geweest en bijna 1% bij een vrijgevestigd psychiater (tabel 5.2) (GGD HM, 2009).
5.3.7
Verslavingszorg
Brijder en Stichting De Brug verzorgen verslavingszorg in Zuid-Holland Noord In Zuid-Holland Noord zijn Brijder en Stichting De Brug de grootste aanbieders op het gebied van de verslavingszorg. Brijder richt zich op een groot aantal doelgroepen, zoals de jeugd van 12 tot en met 22 jaar (Brijder Jeugd) en volwassenen met chronische verslavingsproblemen (Brijder Verslavingszorg). Ook volwassenen die maatschappelijk actief zijn en door middel van een kortdurende behandeling willen stoppen met hun gebruik of overmatig gebruik willen voorkómen kunnen bij Brijder terecht (Brijder Leefstijl). Volwassenen die via internet hun middelengebruik onder controle willen krijgen, kunnen gebruik maken van Brijder Online. Dit is een kortdurende behandeling waarbij deelnemers 24 uur per dag kunnen inloggen en berichten kunnen uitwisselen met hun persoonlijke coach. Brijder levert ook een belangrijke bijdrage aan het voorkomen van verslavingsproblemen door verschillende preventieactiviteiten uit te voeren (zie ook paragraaf 5.1). Stichting De Brug Midden Nederland in Katwijk is een christelijke organisatie voor verslavingszorg, in 1995 begonnen als vrijwilligersorganisatie. De Brug is uitgegroeid tot een erkende professionele GGZ-instelling voor verslavingszorg die klanten trekt uit de wijde omgeving. In 2009 heeft De Brug achttien professionele medewerkers in dienst en ruim 100 vrijwilligers. De Brug biedt ambulante verslavingszorg, deeltijd- en groepsbehandeling, begeleidt ouders, partners en overige familieleden. Er is een telefonische 24-uurs bereikbaarheidsdienst. In 2009 is een polikliniek geopend in Alphen aan den Rijn. Vanaf het eerste uur werkt De Brug nauw samen met Stichting De Hoop in Dordrecht en vanaf 2007 vormt De Brug onderdeel van het concern De Hoop. Grote toename aantal cliënten ambulante verslavingszorg in Zuid-Holland Noord Figuur 5.4 laat de verandering in het aantal cliënten in de ambulante verslavingszorg zien per Maatschappelijke opvang/Verslavingsbeleidregio (Giesbers, 2009). De perioden 1998-2002 en 2003-2007 worden met elkaar vergeleken. Het gaat in deze kaart om het totaal aantal ingeschreven cliënten die hulp vragen bij de ambulante verslavingszorg. Vergeleken met de periode 1998-2002 is het totaal aantal ingeschreven cliënten in Nederland in de periode 2003-2007 met gemiddeld 20% toegenomen. In de regio ZuidHolland Noord is de toename veel sterker (69%). In 2008 en 2009 is het aantal cliënten min of meer gestabiliseerd. In 2008 werden in Zuid-Holland Noord 2.245 cliënten behandeld in de extramurale of ambulante verslavingszorg. Ongeveer 80% van deze cliënten was in zorg bij Brijder, 6% bij De Brug en 12% bij een instelling voor verslavingszorg buiten de regio Zuid-Holland Noord. De Brug heeft ook cliënten in zorg die niet in Zuid-Holland Noord wonen. Deze
138
P RE V E N T I E E N ZO RG I N ZU I D - H O L L A N D N O O RD
7RHRIDIQDPHSURFHQWHQ DIQDPH
Figuur 5.4: Verandering in het aantal cliënten in de ambulante verslavingszorg in de periode 2003-2007 ten opzichte van 1998-2002 (Bron: IVZ, gegevens bewerkt door het RIVM op www.zorgatlas.nl).
zijn in bovenstaande cijfers niet meegenomen. Bij Brijder en De Brug waren ongeveer 150 jongeren in zorg (13 tot en met 21 jaar) en 100 65-plussers. In 2009 is het aantal cliënten bij Brijder en de Brug ten opzichte van 2008 ongeveer gelijk gebleven (LADIS, 2008; Tielen, 2008; Tielen, 2010). Meer dan de helft van de cliënten (57%) kampte met een alcoholverslaving en 38% met een drugverslaving. In paragraaf 5.5 is te zien hoeveel cliënten per 10.000 inwoners in 2008 afkomstig waren uit de verschillende gemeenten in Zuid-Holland Noord (LADIS, 2008).
5.3.8
Ziekenhuiszorg
In de regio Zuid-Holland Noord zijn één universitair en twee algemene ziekenhuizen gevestigd: het Leids Universitair Medisch Centrum (LUMC), het Diaconessenhuis Leiden en het Rijnland Ziekenhuis. Het Rijnland Ziekenhuis heeft twee locaties: in Leiderdorp en Alphen aan den Rijn. Het LUMC heeft een capaciteit van 882 bedden; het Diaconessenhuis Leiden beschikt over 314 bedden en het Rijnland Ziekenhuis heeft 420 bedden in Leiderdorp en 50 bedden in Alphen aan den Rijn. Bijna een derde van de volwassenen tot en met 64 jaar en ruim de helft van de ouderen heeft het afgelopen jaar contact gehad met een specialist Van de volwassenen tot en met 64 jaar in Zuid-Holland Noord zegt 31% het afgelopen jaar (2009) contact te hebben gehad met een medisch specialist, bij de 65-plussers is
139
GEZONDHEI D IN BEEL D I N Z UI D - H OL L AN D NOOR D
dit 53% (tabel 5.2). Deze percentages zijn vergelijkbaar met vier jaar geleden (GGD HM, 2005 en 2009). Het contact met de specialist hoeft overigens niet in een ziekenhuis in de regio Zuid-Holland Noord geweest te zijn; de inwoners van Zuid-Holland Noord kunnen ook gebruik maken van ziekenhuizen in een andere regio.
5.3.9
Geografische toegankelijkheid van zorgvoorzieningen
Waarom zijn bereikbaarheid en spreiding belangrijk? Hoe meer zorgvoorzieningen in een bepaald gebied aanwezig zijn, des te beter is deze zorg voor inwoners bereikbaar. Bij meer dan één zorgvoorziening in de nabijheid is er in principe ook mogelijkheid om te kiezen tussen voorzieningen. Voorkeuren van mensen en professionele normen voor geografische bereikbaarheid en spreiding verschillen naar type zorg. Dat heeft voor een belangrijk deel te maken met de functie van de voorziening, het aantal patiënten dat er gebruik van maakt en de optimale schaalgrootte van voorzieningen die daarmee samenhangt. Vooral voorzieningen voor acute zorg en eerstelijns- en preventieve voorzieningen dienen goed bereikbaar te zijn. In de Randstad kortste reistijden naar huisarts In figuur 5.5 wordt de reistijd met de auto naar de dichtstbijzijnde huisarts vanaf het woonadres weergegeven. Met betrekking tot de toegankelijkheid wordt uitgegaan van een reistijd van hooguit 15 minuten met de auto, waarbinnen de huisarts bereikbaar moet zijn. Bijna iedereen in Nederland heeft een huisarts binnen 15 minuten van het woonadres. De kortste reistijden komen voor in de stedelijke gebieden, met name in het westen. Bij het berekenen van de reistijd wordt er van uitgegaan dat iedere patiënt naar de dichtstbijzijnde huisarts gaat. Er is geen rekening gehouden met het feit dat praktijken soms gesloten zijn voor nieuwe inschrijvingen of dat patiënten na een verhuizing een huisarts willen behouden. Waarom is bereikbaarheid acute zorg belangrijk? Te lang wachten op zorg kan kleine en grote gevolgen voor de patiënt hebben. Naarmate er meer op het spel staat, wordt (te) lang wachten op zorg als een groter probleem ervaren. De acute zorg kan onderverdeeld worden in acute zorg die naar de patiënt toekomt (ambulance, huisarts, traumahelikopter, verloskundige) en acute zorg waar de patiënt zelf naar toe gaat (Spoedeisende Hulp (SEH), huisarts). De afgelopen jaren is gewerkt aan het zodanig stroomlijnen van de acute zorg dat een sluitende kwaliteitsketen is ontstaan. In Hollands Midden is het percentage A1-ambulanceritten dat binnen 15 minuten is uitgevoerd het hoogste van Nederland Een belangrijke taak van de ambulancezorg is het verlenen van spoedeisende medische hulp, zoals bij een ongeval of acute medische aandoeningen buiten het ziekenhuis. Voor levensbedreigende spoedeisende hulp (het zogenaamde A1-vervoer) geldt een norm van 15 minuten na melding waarbinnen de ambulance ter plaatse dient te zijn. In totaal woont 98,2% van de Nederlanders binnen de 15-minutennorm (Mulder et al., 2009a). Ongeveer 292.000 mensen, ofwel 1,8%, wonen buiten deze norm. Tussen
140
P RE V E N T I E E N ZO RG I N ZU I D - H O L L A N D N O O RD
5HLVWLMGLQPLQXWHQ ! YHVWLJLQJKXLVDUWV 526UHJLR¶V
Figuur 5.5: Reistijd tot dichtstbijzijnde huisarts in 2008 (Bron: Deuning, 2009c op www.zorgatlas.nl).
de Regionale Ambulancevoorziening (RAV)-regio’s onderling bestaan verschillen in het aantal mensen dat binnen 15 minuten bereikt kan worden. In de regio Hollands Midden woont 99,9% van de inwoners binnen de 15-minutengrens. In 2008 zijn er in Nederland zo’n 440.000 A1-ritten uitgevoerd. In bijna 92% van deze ritten is de ambulance binnen 15 minuten na de melding bij de patiënt gearriveerd (situatie oktober 2008). In de regio Hollands Midden is het aandeel A1-ritten binnen 15 minuten het grootst. In deze regio is bijna 96% van de A1-ritten binnen 15 minuten uitgevoerd (Mulder et al., 2009b).
5.4
Maatschappelijke ondersteuning en zorg voor kwetsbare groepen in Zuid-Holland Noord
In de vorige paragrafen stonden preventie en curatieve zorg centraal. Preventie is er op gericht om te voorkomen dat mensen fysiek, psychisch of sociaal ongezonder worden. Een slechte lichamelijke en psychische gezondheid vormen samen met financiële problemen en werkloosheid de vier belangrijkste risicofactoren voor sociale uitsluiting (zie voor sociaal kwetsbare mensen en sociale uitsluiting ook paragraaf 3.4) (JehoelGijsbers, 2004). Als de fysieke en/of psychische gezondheid van mensen te wensen overlaat, kan daar op verschillende manieren in tijd en plaats mee worden omgegaan. In deze paragraaf wordt een onderscheid gemaakt tussen maatschappelijke ondersteuning, gericht op het vergroten van de zelfstandigheid (paragraaf 5.4.1), verzorging en verpleging thuis (paragraaf 5.4.2) en wonen met zorg (paragraaf 5.4.3).
141
GEZONDHEI D IN BEEL D I N Z UI D - H OL L AN D NOOR D
5.4.1
Maatschappelijke ondersteuning
Maatschappelijke ondersteuning is erop gericht dat mensen met een beperking (bijvoorbeeld door ouderdom, chronische ziekte, handicap of psychische problemen) de ondersteuning krijgen die ze nodig hebben om goed te kunnen participeren in de maatschappij. Dit is de kerngedachte van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). De uitvoering van deze wet ligt in handen van de gemeenten en is sinds 1 januari 2007 van kracht. Ondersteuning wordt vaak deels informeel gegeven door mantelzorgers of vrijwilligers. Als dat niet mogelijk is, kan de gemeente ondersteuning faciliteren. Hiermee houden burgers de regie over het eigen leven en kan het beroep op zwaardere zorg beperkt blijven. Onderdeel van de Wmo is ook dat de fysieke omgeving zo is ingericht, dat wordt bijgedragen aan de zelfredzaamheid van mensen (Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden, 2006).
(Huishoudelijke) hulp binnen de Wmo-zorg De individuele Wmo-voorzieningen waar burgers op basis van een indicatie voor in aanmerking kunnen komen, zijn: hulp bij het huishouden; woonvoorzieningen, zoals traplift, beugels, verwijderen van drempels; rolstoelvoorzieningen; vervoersvoorzieningen, zoals een pasje voor de regiotaxi, een scootmobiel en een gehandicaptenparkeerplaats. Voor bepaalde voorzieningen (zoals huishoudelijke hulp in het kader van de Wmo) móeten mensen een eigen bijdrage betalen die wordt geïnd door het Centraal Administratiekantoor (CAK). De hoogte van de eigen bijdrage is afhankelijk van het aantal personen binnen een huishouden, leeftijd en gezinsinkomen en het Wmo-beleid van de gemeente waar men woont. Bij andere categorieën vanuit de Wmo, zoals hulpmiddelen en voorzieningen, zijn gemeenten vrij om al dan niet een eigen bijdrage te vragen. Personen kunnen ook een persoonsgebonden budget (PGB) hebben. Met een PGB sluit een persoon zelf een overeenkomst met een zorgaanbieder. Met het geldbedrag kan de gewenste zorg gekozen worden. Dit in tegenstelling tot de ‘zorg in natura’ waarbij de zorgaanbieder de zorg levert en de administratie daarom heen regelt. De zorgverzekeraar betaalt de zorg direct aan de zorgaanbieder (www.rijksoverheid.nl). In Zuid-Holland Noord kregen bijna 12.500 mensen in 2007 huishoudelijke hulp in natura In Zuid-Holland Noord ontvingen in 2007 bijna 12.500 mensen huishoudelijke hulp in natura (CAK, gegevens bewerkt door het RIVM). Gemiddeld kregen zij 112 uren zorg per jaar. Personen die zelf huishoudelijke hulp bekostigen, of dit uit een PGB doen, zijn niet in deze berekeningen meegenomen. In tabel 5.8 in paragraaf 5.5 is te zien hoeveel inwoners per gemeente in Zuid-Holland Noord in 2007 Wmo-zorg hebben ontvangen.
142
P RE V E N T I E E N ZO RG I N ZU I D - H O L L A N D N O O RD
Tabel 5.4: Soort ontvangen mantelzorg onder zelfstandig-wonende ouderen die mantelzorg ontvangen in Zuid-Holland Noord (Bron: GGD HM, 2009). 6RRUWPDQWHO]RUJ
RXGHUHQGLHPDQWHO]RUJRQWYDQJHQ
+XLVKRXGLQJ
%HJHOHLGLQJHQRIYHUYRHU
*HOG]DNHQHQRIDGPLQLVWUDWLH
*H]HOVFKDSWURRVWDIOHLGLQJ
:DUPHPDDOWLMGHQ
0HGLVFKHYHU]RUJLQJ
3HUVRRQOLMNHYHU]RUJLQJ
$QGHUV
Informele zorg Onbetaalde en vrijwillige zorg die mensen geven aan iemand uit hun sociale netwerk wordt informele zorg of mantelzorg genoemd. Deze zorg kan gegeven worden door een echtgenoot/echtgenote, partner, huisgenoot, kind, buren of vrienden. De zorg kan bestaan uit het doen van het huishouden, wassen en aankleden, gezelschap houden, vervoer, geldzaken regelen et cetera. Ruim 57.000 mantelzorgers in Zuid-Holland Noord Van alle volwassenen tot en met 64 jaar in Zuid-Holland Noord geeft 15% aan dat zij informele zorg geven; bij de ouderen is dit 11% (GGD HM, 2009). Dit betekent dat er in Zuid-Holland Noord ruim 57.000 mantelzorgers zijn. Voor de volwassenen tot en met 64 jaar lag dit percentage in 2005 ook op 15%; van de ouderen gaf destijds 13% aan mantelzorg te geven (GGD HM, 2005). Ruim de helft van de mantelzorgers in de leeftijd van 19 tot en met 64 jaar geeft gemiddeld tussen de één en tien uur per week zorg. Ruim één van de tien mantelzorgers voelt zich zwaar belast door de verzorging voor een ander en 17% zegt behoefte te hebben aan emotionele of praktische ondersteuning (GGD HM, 2009). Van de zelfstandig wonende ouderen in Zuid-Holland Noord krijgt 10% mantelzorg Tien procent van de zelfstandig wonende 65-plussers in Zuid-Holland Noord heeft het afgelopen jaar mantelzorg ontvangen (GGD HM, 2009). Dit is een daling ten opzichte van 2005: toen gaf 14% van de ouderen aan mantelzorg te ontvangen (GGD HM, 2005 en 2009). Ouderen van 65 tot en met 74 jaar krijgen minder vaak mantelzorg (3%) dan ouderen van 75 jaar en ouder (14%). In de oudste leeftijdsgroep ontvangen vrouwen vaker mantelzorg dan mannen. Eén op de vijf vrouwen van 75 jaar en ouder ontvangt mantelzorg (20%) tegenover één op de twintig mannen (5%). De meest voorkomende soorten mantelzorg zijn hulp in de huishouding, begeleiding en/of vervoer en regeling van geldzaken en/of andere administratie (tabel 5.4). Van de ouderen die mantelzorg krijgen, krijgt bijna iedereen (92%) dit minstens één keer per week, bijna de helft krijgt dagelijks mantelzorg en ruim een derde meer dan één keer per dag (GGD HM, 2009).
143
GEZONDHEI D IN BEEL D I N Z UI D - H OL L AN D NOOR D
Van de zelfstandig wonende ouderen heeft 11% behoefte aan (meer) hulp Elf procent van de ouderen geeft aan behoefte te hebben aan (meer) hulp; de meesten van hen hebben behoefte aan hulp in de huishouding. Aan de ouderen die behoefte hebben aan (extra) hulp is gevraagd waarom zij de hulp nu niet of onvoldoende krijgen. De belangrijkste redenen: 40% geeft als reden aan dat hij of zij geen echtgenoot, echtgenote, partner of huisgenoot heeft die deze hulp kan bieden, 31% wil geen (extra) hulp vragen aan partner, familie, buren of vrienden, 15% weet niet waar hij of zij hulp kan aanvragen en 10% weet niet dat hij of zij hulp kan aanvragen. De helft van de ouderen met een behoefte aan hulp, wil hulp krijgen van een professionele hulpverlener (49%).
Openbare geestelijke gezondheidszorg De openbare geestelijke gezondheidszorg (OGGZ) is een onderdeel van de openbare gezondheidszorg. Ze omvat alle activiteiten op het gebied van de geestelijke volksgezondheid, die niet worden uitgevoerd op geleide van een vrijwillige, individuele hulpvraag. Het doel van de openbare geestelijke gezondheidszorg is het vroegtijdig signaleren en beïnvloeden van risicofactoren en beschermende factoren met het oog op het voorkómen en verminderen van sociale uitsluiting en dakloosheid en het realiseren van een aanvaardbare kwaliteit van leven voor kwetsbare mensen (Van Hemert & Yap, 2009). Gemeenten hebben in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning de volgende wettelijke taken met betrekking tot de OGGZ, verslavingszorg, vrouwenopvang en daklozenopvang: Signaleren en bestrijden van risicofactoren op het gebied van de OGGZ. Bereiken en begeleiden van kwetsbare groepen en risicogroepen. Functioneren als meldpunt voor signalen van crisis of dreiging van crisis bij kwetsbare personen en risicogroepen. Tot stand brengen van afspraken tussen betrokken organisaties over de uitvoering van de OGGZ. De feitelijke regie over de uitvoering van de OGGZ is een bestuurlijke verantwoordelijkheid van de lokale overheid (tekstblok 5.21). De uitvoering vraagt om een gecoördineerde inzet van een veelheid van instellingen (Van Hemert & Yap, 2009). Bij de zeer heterogene OGGZ doelgroep strekken de hulpvragen zich uit over meerdere leefgebieden De OGGZ richt zich op een zeer heterogene doelgroep van sociaal kwetsbare mensen die: Niet of niet voldoende in staat zijn om in de eigen bestaansvoorwaarden te voorzien; Meervoudige problematiek hebben, waaronder bijvoorbeeld sociaal isolement, problemen met (huiselijk) geweld, overlastgevend gedrag, gebrek aan vaste woonruimte, schulden, psychische problemen en verslavingsproblemen, et cetera; Vanuit het perspectief van professionele hulpverleners niet de zorg krijgen die zij nodig hebben om zich in de samenleving te handhaven; Geen hulpvraag stellen waar de reguliere hulpverlening een antwoord op heeft. Familie, buren en omstanders vragen meestal om hulp (Van Hemert & Yap, 2009).
144
P RE V E N T I E E N ZO RG I N ZU I D - H O L L A N D N O O RD
Tekstblok 5.21: Openbare geestelijke gezondheidszorg in Zuid-Holland Noord Alle gemeenten zijn verantwoordelijk voor de preventie en nazorg ten aanzien van maatschappelijke opvang, openbare geestelijke gezondheidszorg en ambulante verslavingszorg (prestatievelden 7, 8 en 9 van de Wet maatschappelijke ondersteuning). De centrumgemeente Leiden heeft een specifieke verantwoordelijkheid, namelijk de zorg voor het regionale voorzieningenaanbod en de regionale afstemming rond de maatschappelijke opvang en het verslavingszorgbeleid. Het regionaal beleidsvoorbereidend en het bestuurlijk platform OGGZ dienen in ZHN als belangrijkste samenwerkingsverbanden op het terrein van de OGGZ. De platforms zijn verantwoordelijk voor het tot stand brengen van een sluitend basisaanbod OGGZ in de gehele regio Zuid-Holland Noord. Daarnaast worden in het beleidsvoorbereidend platform alle gesignaleerde knelpunten, hiaten, wensen en behoeften op het gebied van de OGGZ geïnventariseerd en gebundeld. Er zijn tevens twee subregionale platforms opgericht in de Duin- en Bollenstreek en in de Rijnstreek. Beide platforms geven vanuit de subregio input aan regionale ontwikkelingen op het gebied van de OGGZ, leveren een bijdrage aan de verspreiding van kennis en ‘best practice’ en aan de regionale doelstellingen. In Zuid-Holland Noord is in 2007 onder regie van de centrumgemeente Leiden het Regionaal Kompas ‘Volle kracht vooruit Zuid-Holland Noord’ ontwikkeld. Hierin staan vijf speerpunten: aanpak ter voorkoming van huisuitzettingen, persoonsgerichte aanpak daklozen, uitbreiding van (woon) voorzieningen, bevordering van maatschappelijke participatie en uitbreiding van voorzieningen voor dagbesteding.
Het gaat om mensen in de marge van de samenleving met meervoudige problematiek. Omdat de hulpvragen van de doelgroep complex en divers zijn, is het werkveld geneigd deze heterogene doelgroep op basis van hun meest in het oog springende probleem in te delen in specifieke subgroepen zoals: multiprobleem-gezinnen, ex-gedetineerden, mensen met problematische schulden (zie paragraaf 2.2 en 3.4), huiselijk geweld (zie paragraaf 3.4), zwerfjongeren, dak- en/ of thuislozen, verslaafden, (ex-) psychiatrisch patiënten et cetera. Tegelijkertijd wordt de integrale aanpak en de persoonsgebonden aanpak omarmd. Dat wil zeggen dat er tussen samenwerkende instanties afspraken worden gemaakt zodat er een sluitende keten van hulp wordt opgezet. Het uitgangspunt is dat naar alle hulpvragen wordt gekeken en de hulp wordt afgestemd op elkaar. Ongeveer 4.000 personen zijn afhankelijk van intensieve zorg In Zuid-Holland Noord zijn ongeveer 4.000 personen afhankelijk van intensieve geestelijke gezondheidszorg, verslavingszorg en/of van maatschappelijke opvang. Dit is 1,2% van de bevolking. Deze schatting is gebaseerd op cliëntregistraties van GGZ Rivierduinen, Brijder Verslavingszorg en De Binnenvest Maatschappelijke Opvang in 2007 (Tielen, 2008). Omvang daklozen en duur dakloosheid nemen af In 2009 is een omvangschatting gemaakt van het aantal feitelijk daklozen (zie paragraaf 3.4) in Leiden. Volgens deze schatting is het aantal daklozen in Leiden 313 (ondergrens 210, bovengrens 416). Dit is 0,3% van de Leidse bevolking. Vier jaar eerder werd het aantal daklozen geschat op 493 (ondergrens 466, bovengrens 525). Het aantal feitelijk
145
GEZONDHEI D IN BEEL D I N Z UI D - H OL L AN D NOOR D
daklozen is afgenomen (Tielen, 2010). Negen op de tien daklozen zijn mannen en zij zijn gemiddeld drie jaar dakloos. In 2005 was de gemiddelde duur van de dakloosheid nog vijf jaar. Hoewel het aantal dakloze vrouwen relatief klein is, zijn zij in 2009 gemiddeld bijna zes jaar dakloos, drie jaar langer dan de dakloze mannen. Daklozen hebben een grote hulpvraag bij schulden, gebitsproblemen, psychische en lichamelijke gezondheid en huisvesting. De meest voorkomende lichamelijke klachten zijn: gewrichts-, long- en maag/darmklachten. Ruim de helft heeft symptomen van depressie (Mensink et al., 2008). Het Sociaal Pension is een woonvoorziening voor daklozen. In 2009 waren hier 39 personen gehuisvest. Dit is minder dan in 2008 (48 personen). Zij worden ‘residentieel daklozen’ genoemd en zijn niet meegeteld bij de ‘feitelijk daklozen’. Aanbod extra woonruimte ten behoeve van mensen in de maatschappelijke opvang bevordert tijdelijk de doorstroom in de crisisopvang De crisisopvang van stichting De Binnenvest is bedoeld voor mensen die acuut dakloos worden. Vaak vormen relatieproblemen, financiële zaken, verslavingen en psychiatrische problemen de aanleiding van hun plotselinge dakloosheid. De opvang is bedoeld voor maximaal drie maanden, in deze periode wordt een structurele oplossing gezocht. De capaciteit is 25 bedden. Het aantal cliënten van de crisisopvang van De Binnenvest nam toe van 120 in 2006 naar 169 in 2007. Door afspraken met woningcorporaties was de uitstroom naar zelfstandige woonruimte verbeterd en daardoor kon ook de instroom toenemen. In 2008 was dit effect goeddeels verdwenen en daalde het aantal cliënten naar 132 en daalde in 2009 verder naar 104 personen. Van de 104 personen waren er 22 minderjarig. Het gaat om kinderen van dakloze ouders. Aantal bezoekers dagopvang in Leiden en Katwijk is stabiel, in Alphen aan den Rijn stijgend De voorzieningen voor dagopvang in Zuid-Holland Noord zijn de Dagopvang Leiden van De Binnenvest, Het Open Venster in Alphen aan den Rijn en het Inloophuis De Brug in Katwijk. De Binnenvest in Leiden biedt ook nachtopvang voor de regio ZuidHolland Noord. Daarnaast biedt de vrijwilligersorganisatie De Schuilplaats in Leiden tweemaal per week een maaltijd aan (tekstblok 5.22). In Leiden hebben in 2009 bij de Dagopvang 786 personen ingeschreven gestaan. Dit aantal schommelde in de voorgaande jaren tussen de 780 en 860. Ongeveer de helft is feitelijk dakloos. Per dag telt de Dagopvang ongeveer 80 bezoekers. Ongeveer 300 personen stromen in een kalenderjaar in en uit. In 2009 hebben in Alphen aan den Rijn 434 personen Het Open Venster bezocht. Een verdubbeling ten opzichte van 2008. In Katwijk is het jaarlijkse aantal bezoekers van het Inloophuis De Brug met ongeveer 100 stabiel. De bezoekers bestaan uit drugs- en alcoholverslaafden, maar steeds meer ook uit (ex)psychiatrische patiënten en daklozen. De problematiek is complexer geworden.
146
P RE V E N T I E E N ZO RG I N ZU I D - H O L L A N D N O O RD
Tekstblok 5.22: Maatschappelijke opvang in Zuid-Holland Noord Stichting De Binnenvest verzorgt de Dagopvang Leiden, die naast een praatje en een kopje koffie, een postadres aanbiedt, onmisbaar voor het aanvragen van een uitkering. Maatschappelijk werkers begeleiden bezoekers naar de gemeente of naar de hulpverlening. De openingstijden sluiten aan bij die van de Nachtopvang. De Nachtopvang Leiden biedt een bed, een douche en een ontbijt. Stichting De Schuilplaats in Leiden is een christelijke vrijwilligersorganisatie die op vrijdagavond en zondagmiddag een maaltijd aanbiedt. Er is een ‘medische post’ met huisarts, tandarts, pedicure, kapper en kledinguitgifte. Het Open Venster is een christelijke organisatie die dagopvang aanbiedt in Alphen aan den Rijn. De Binnenvest biedt professionele ondersteuning aan de vrijwilligers en hulpverlening voor de bezoekers. Het Inloophuis van Stichting De Brug is een voorziening voor dagopvang door een christelijke organisatie in Katwijk met zowel professionele hulpverlening aan verslaafden als inbreng door vrijwilligers. De bezoekers kunnen een warme maaltijd gebruiken, douchen en gebruik maken van een wasmachine.
De stichting De Schuilplaats heeft zich in Leiden bewezen als waardevolle aanvulling op het aanbod voor daklozen, marginaal gehuisvesten en illegalen. De maaltijden, kledinguitgifte, medische en persoonlijke verzorging worden wekelijks door ongeveer 100 mensen bezocht. Aantal bezoekers in de Nachtopvang neemt toe Het aantal bezoekers in 2009 van de Nachtopvang Leiden is 228. Dit is een toename van 66% ten opzichte van 2007. In 2008 is de capaciteit uitgebreid van 26 naar 40 bedden. Ruim honderd zwerfjongeren ingeschreven bij de maatschappelijke opvang Zwerfjongeren zijn daklozen jonger dan 24 jaar. In 2009 staan bij De Binnenvest 112 personen ingeschreven die tot deze groep behoren. Uit dossieronderzoek onder 108 zwerfjongeren (68 jongens en 40 meisjes tussen de 17 en 25 jaar) in Leiden en omstreken blijkt dat zij geen opleiding volgen en de laatste opleiding niet met een diploma hebben afgerond, 70% heeft geen werk, 40% heeft geen vorm van inkomen en 80% heeft schulden. Bij 22% is een psychiatrische diagnose gesteld. De helft heeft contact gehad met politie of justitie. Een kwart van de meisjes is zwanger en nog eens een kwart is moeder. Vijf van de 68 jongens zijn vader (Van Lier, 2009). Begeleid wonen vanuit de maatschappelijke opvang neemt toe De Binnenvest heeft een aantal panden waarin bewoners onder begeleiding kunnen wonen. Daarnaast biedt zij woonbegeleiding aan cliënten die uitstromen uit het Sociaal Pension of de Nachtopvang om terugval te voorkomen. Steeds meer mensen kunnen op deze manier naar een zelfstandige woning verhuizen. In 2009 kregen 338 personen woonbegeleiding, een ruime toename sinds 2007 (127 personen met woonbegeleiding) (Tielen, 2010).
147
GEZONDHEI D IN BEEL D I N Z UI D - H OL L AN D NOOR D
Tekstblok 5.23: Het Veiligheidshuis In 2009 is in Leiden het Veiligheidshuis van start gegaan. In het Veiligheidshuis werken organisaties samen om preventie, repressie en nazorg naadloos op elkaar te laten aansluiten. Dit wordt praktisch uitgevoerd door een persoonsgebonden aanpak voor de doelgroepen (jeugdige) veelplegers en ex-gedetineerden. Het doel van het Veiligheidshuis is het voorkómen van recidive, verbeteren van leefomstandigheden en het structureel aanpakken van achterliggende problemen. De samenwerkende organisaties beperken zich momenteel vooral nog tot de veiligheidsketen: het openbaar ministerie, de politie, reclassering, jeugdreclassering, penitentiaire inrichting en bureau HALT, bureau jeugdzorg, en bureau leerplicht. Daarnaast is er een begin gemaakt met de aansluiting bij de zorgketen. Het Veiligheidshuis wil invulling geven aan de samenhang tussen repressie en zorg. Het is de bedoeling dat het Veiligheidshuis in de toekomst haar werkgebied uitbreidt naar Zuid-Holland Noord.
Gemeenten zijn in 2009 verantwoordelijk voor de nazorg van bijna 600 ex-gedetineerden Eén van de ambities van de overheid is om de recidive onder (ex-)gedetineerde burgers met tien procentpunt te verlagen. Alle gemeenten hebben daarom de verantwoordelijkheid voor de integrale nazorg aan ex-gedetineerden gekregen. De nazorg omvat het aanbieden van ondersteuning aan de ex-gedetineerde op de domeinen identiteitsbewijs, huisvesting, inkomen, schulden en zorg (tekstblok 5.23). In 2009 zijn in Zuid-Holland Noord 594 personen ontslagen uit detentie. Het zijn vooral mannen (93%) en zij komen uit vrijwel alle gemeenten in Zuid-Holland Noord. Uit landelijke cijfers blijkt dat bijna de helft van hen korter dan een maand in detentie heeft gezeten en 90% korter dan een jaar. Daarnaast blijkt dat 20% jonger is dan 24 jaar (Dienst Justitiële Instellingen, 2009). Psychiatrische patiënten hebben veel behoefte aan ondersteuning bij het leggen van zinvolle contacten en het vinden van een zinvolle dagbesteding Psychiatrische patiënten die langere tijd van zorg afhankelijk blijven, behoren tot de meest kwetsbare groepen in de samenleving. Zij zijn minder zelfredzaam en hebben een grotere ondersteuningsbehoefte op verschillende levensgebieden dan mensen zonder chronisch psychiatrische problemen. Langdurig zorgafhankelijken zijn mensen die langer dan twee jaar onafgebroken in zorg zijn (geweest) bij de GGZ. In Zuid-Holland Noord behoren in de periode 2004 tot en met 2008 ruim 5.000 personen tot deze categorie. Zij wonen verspreid in Zuid-Holland Noord. Zij hebben naast hun psychische problemen ook vaak een slechte lichamelijke gezondheid en hebben behoefte aan ondersteuning bij het leggen van zinvolle contacten en het vinden van een zinvolle dagbesteding, liefst betaald werk. Ongeveer een derde van hen is eind 2008 niet meer ingeschreven. Onderzoek door de GGD Hollands Midden wijst uit dat ook deze uitgeschreven cliënten nog veel ondersteuningsbehoefte hebben bij het leggen van zinvolle contacten (Tielen & Van Hemert, 2010).
148
P RE V E N T I E E N ZO RG I N ZU I D - H O L L A N D N O O RD
5.4.2
Verzorging en verpleging thuiswonenden
Mensen die verpleging en verzorging nodig hebben, maar nog wel zelfstandig kunnen en willen wonen, kunnen de hulp die zij nodig hebben aan huis ontvangen. Het gaat dan bijvoorbeeld om hulp bij wassen, aankleden of medicijngebruik maar ook uit dagarrangementen waar mensen gedurende de dag naar toe kunnen. Deze zorg wordt gefinancierd vanuit de AWBZ. Voor de meeste vormen van AWBZ-zorg wordt een eigen bijdrage berekend en geïnd door het CAK. Personen kunnen ook een persoonsgebonden budget (PGB) hebben. Voor dit geldbedrag kiest een persoon zelf de gewenste zorg en sluit zelf een overeenkomst met een zorgaanbieder (www.rijksoverheid.nl). Bijna 11.000 personen in Zuid-Holland Noord ontvingen in 2007 zorg zonder verblijf in natura In heel Zuid-Holland hebben bijna 11.000 inwoners in 2007 zorg zonder verblijf ontvangen door middel van zorg in natura en daarvoor een eigen bijdrage betaald (CAK, gegevens bewerkt door het RIVM). Gemiddeld ontvingen zij 100 uren zorg per persoon. Personen die zelf zorg zonder verblijf bekostigen, of dit uit een PGB doen, zijn niet in deze berekeningen meegenomen. In tabel 5.9 in paragraaf 5.5 is te zien hoeveel inwoners per gemeente in Zuid-Holland Noord in 2007 thuis verpleging en verzorging hebben ontvangen.
5.4.3
Wonen met zorg
Mensen die niet meer zelfstandig kunnen of willen wonen, kunnen gebruik maken van voorzieningen waarbij wonen en zorg gecombineerd worden. Op hoofdlijnen kan onderscheid gemaakt worden tussen verpleging en verzorging, geestelijke gezondheidszorg (zie paragraaf 5.3) en gehandicaptenzorg. Wegens gebrek aan gegevens wordt de gehandicaptenzorg hier buiten beschouwing gelaten. Een verzorgingshuis biedt zorg en huisvesting aan cliënten die niet meer zelfstandig kunnen wonen en voor zichzelf zorgen, ook niet met hulp van naasten, mantelzorg of thuiszorg. Een verzorgingshuis biedt wonen en hulp bij het wassen, naar bed gaan, aankleden en eten. De huisarts is hierbij verantwoordelijk voor de medische zorg. Soms wordt er dagverzorging geboden, waarbij de cliënt ‘s avonds weer naar huis gaat. Ook een kortdurend verblijf is mogelijk, om een tijdelijke vermindering van de zelfstandigheid te overbruggen en/of te herstellen. In veel verzorgingshuizen is een afdeling/unit waar verpleeghuiszorg wordt geboden (www.rijksoverheid.nl). Verpleeghuizen bieden intensieve zorg of zware medische behandelingen. Dit kan tijdelijk zijn in het kader van revalidatie. Veel cliënten wonen echter blijvend in een verpleeghuis of op een verpleeghuisafdeling in het verzorgingshuis. De specialist ouderengeneeskunde is verantwoordelijk voor de medische zorg. Een verpleeghuis kan ook deeltijdbehandeling (dagbehandeling, zowel somatisch als psychogeriatrisch) of eerstelijns (paramedische/psychologische) behandeling bieden. Daarnaast bieden ze ook vaak verzorging en verpleging thuis. Het verpleeghuis kan een rol spelen in crisissituaties, met het aanbod van crisisbedden (www.rijksoverheid.nl).
149
GEZONDHEI D IN BEEL D I N Z UI D - H OL L AN D NOOR D
De laatste jaren neemt de zorgbehoefte van cliënten in het verzorgingshuis toe, omdat de mogelijkheden om intensievere zorg te bieden zijn toegenomen. Het onderscheid tussen cliënten die in het verzorgingshuis of het verpleeghuis wonen wordt daardoor minder. Grote verschillen in capaciteit verpleeg- en verzorgingshuizen tussen de gemeenten In 2009 telt Nederland 479 verpleeghuizen, 1.131 verzorgingshuizen en 290 gecombineerde instellingen. In Zuid-Holland Noord zijn er 51 verpleeg- en verzorgingshuizen, met bijna 5.400 (behandelings-)plaatsen. Dat zijn 74 plaatsen per 1.000 inwoners van 65 jaar en ouder (Deuning, 2009d). Het aantal plaatsen in verpleeg- en verzorgingshuizen per 1.000 inwoners van 65 jaar en ouder varieert sterk per gemeente in Zuid-Holland Noord (zie tabel 5.10 in paragraaf 5.5).
5.5
Verschillen in zorggebruik en zorgaanbod tussen gemeenten in Zuid-Holland Noord
Naast regionale informatie over de gezondheid en de determinanten van gezondheid is het voor de lokale overheden, zorgaanbieders en andere beleidsmakers ook relevant inzicht te hebben in het zorgaanbod en zorggebruik op lokaal niveau. In tabellen 5.5 t/m 5.10 staan gegevens over zorggebruik en zorgaanbod per gemeente weergegeven. Indien mogelijk is daarbij aangegeven of het zorggebruik in die gemeente significant hoger of lager is dan in heel Zuid-Holland Noord. In de tabellen zijn gegevens opgenomen over gebruik van zorgvoorzieningen, aantal cliënten in de verslavingszorg, aantal cliënten met Wmo-zorg, aantal cliënten met zorg zonder verblijf (AWBZ) heeft ontvangen en het aanbod aan plaatsen in verzorgings- en verpleeghuizen. Gebruik zorgvoorzieningen verschilt sterk per gemeente Er bestaan grote verschillen tussen het (zelfgerapporteerde) zorggebruik van de inwoners van de verschillende gemeenten in Zuid-Holland Noord (tabel 5.5 en 5.6). Zo zegt 68% van de inwoners in de leeftijd van 19 tot en met 64 jaar van Oegstgeest in het afgelopen jaar naar de huisarts te zijn geweest, tegenover 84% in Hillegom. Het gebruik van GGZ in deze leeftijdsgroep was in Oegstgeest juist het hoogst. Bij de 65-plussers geeft 9% in Nieuwkoop en 22% in Leiden gebruik te maken van de thuiszorg. Ook bij het gebruik van de andere voorzieningen, zoals diëtist, fysiotherapeut en GGZ zijn grote verschillen per gemeente te zien. Aantal cliënten verslavingszorg het hoogst in Leiden, het laagst in Nieuwkoop In tabel 5.7 is per gemeente te zien hoeveel mensen per 10.000 inwoners in 2008 gebruik hebben gemaakt van verslavingszorg. Voor de meeste soorten verslavingen geldt dat het aantal cliënten uit Leiden relatief het hoogst is. Het aantal cliënten is het laagst in Nieuwkoop. Voor deze gegevens is niet aan te geven of het aantal cliënten per gemeente significant hoger of lager is dan uit heel Zuid-Holland Noord.
150
P RE V E N T I E E N ZO RG I N ZU I D - H O L L A N D N O O RD
Tabel 5.5: Het gebruik van zorgvoorzieningen in het afgelopen jaar door volwassenen tot en met 64 jaar per gemeente in Zuid-Holland Noord (Bron: GGD HM, 2009)1. KXLVDUWV
WDQGDUWV
PHGLVFK VSHFLDOLVW
GLsWLVW
I\VLR WKHUDSHXW
WKXLV]RUJ
**=
$OSKHQDDQGHQ5LMQ
+LOOHJRP
.DDJHQ%UDDVVHP
.DWZLMN
/HLGHQ
/HLGHUGRUS
/LVVH
1LHXZNRRS
1RRUGZLMN
1RRUGZLMNHUKRXW
2HJVWJHHVW
5LMQZRXGH
7H\OLQJHQ
9RRUVFKRWHQ
=RHWHUZRXGH
=XLG+ROODQG1RRUG
*HPHHQWHQ
URGHFLMIHUVVLJQLILFDQWKRJHUGDQLQ=XLG+ROODQG1RRUGJURHQHFLMIHUVVLJQLILFDQWODJHUGDQLQ=XLG+ROODQG1RRUG
Tabel 5.6: Het gebruik van zorgvoorzieningen in het afgelopen jaar door ouderen per gemeente in Zuid-Holland Noord. (Bron: GGD HM, 2009)1. KXLVDUWV
WDQGDUWV
PHGLVFK VSHFLDOLVW
GLsWLVW
I\VLR WKHUDSHXW
WKXLV]RUJ
**=
$OSKHQDDQGHQ5LMQ
+LOOHJRP
.DDJHQ%UDDVVHP
.DWZLMN
/HLGHQ
/HLGHUGRUS
/LVVH
1LHXZNRRS
1RRUGZLMN
1RRUGZLMNHUKRXW
2HJVWJHHVW
5LMQZRXGH
7H\OLQJHQ
9RRUVFKRWHQ
=RHWHUZRXGH
=XLG+ROODQG1RRUG
*HPHHQWHQ
URGHFLMIHUVVLJQLILFDQWKRJHUGDQLQ=XLG+ROODQG1RRUGJURHQHFLMIHUVVLJQLILFDQWODJHUGDQLQ=XLG+ROODQG1RRUG
151
GEZONDHEI D IN BEEL D I N Z UI D - H OL L AN D NOOR D
Tabel.5.7: Aantal cliënten in de verslavingszorg in 2008, per gemeente in Zuid-Holland Noord, per 10.000 inwoners (Bron: LADIS, 2008). *HPHHQWHQ
DOFRKRO
RSLDWHQ
FRFDwQH
DPIHWDPLQH
FDQQDELV
JRNNHQ
RYHULJH YHUVODYLQJHQ
$OSKHQDDQGHQ5LMQ
+LOOHJRP
.DDJHQ%UDDVVHP
.DWZLMN
/HLGHQ
/HLGHUGRUS
/LVVH
1LHXZNRRS
1RRUGZLMN
1RRUGZLMNHUKRXW
2HJVWJHHVW
5LMQZRXGH
7H\OLQJHQ
9RRUVFKRWHQ
=RHWHUZRXGH
=XLG+ROODQG1RRUG
Tabel 5.8: Aantal personen en aantal uren huishoudelijke hulp in natura binnen de Wmo-zorg in 2007 per gemeente in Zuid-Holland Noord (Bron: CAK 2007, gegevens bewerkt door het RIVM). *HPHHQWHQ $OSKHQDDQGHQ5LMQ
DDQWDOSHUVRQHQ :PR
DDQWDOSHUVRQHQ SHULQZRQHUV
XUHQ :PR
XUHQSHU LQZRQHU
XUHQSHU FOLsQW
+LOOHJRP
.DDJHQ%UDDVVHP
.DWZLMN
/HLGHQ
/HLGHUGRUS
/LVVH
1LHXZNRRS
1RRUGZLMN
1RRUGZLMNHUKRXW
2HJVWJHHVW
5LMQZRXGH
7H\OLQJHQ
9RRUVFKRWHQ
=RHWHUZRXGH
=XLG+ROODQG1RRUG
152
P RE V E N T I E E N ZO RG I N ZU I D - H O L L A N D N O O RD
Tabel 5.9: Aantal personen en aantal uren zorg zonder verblijf in natura in 2007 per gemeente in Zuid-Holland Noord (Bron: CAK 2007, gegevens bewerkt door het RIVM). *HPHHQWHQ
DDQWDOSHUVRQHQ =]9
DDQWDOSHUVRQHQ SHULQZRQHUV
XUHQ=]9
XUHQSHU LQZRQHU
XUHQSHU FOLsQW
$OSKHQDDQGHQ5LMQ
+LOOHJRP
.DDJHQ%UDDVVHP
.DWZLMN
/HLGHQ
/HLGHUGRUS
/LVVH
1LHXZNRRS
1RRUGZLMN
1RRUGZLMNHUKRXW
2HJVWJHHVW
5LMQZRXGH
7H\OLQJHQ
9RRUVFKRWHQ
=RHWHUZRXGH
=XLG+ROODQG1RRUG =]9=RUJ]RQGHU9HUEOLMI
Gemeenten niet goed te vergelijken met betrekking tot huishoudelijke hulp binnen de Wmo-zorg In tabel 5.8 zijn cijfers opgenomen over het aantal mensen dat in 2007 huishoudelijke hulp binnen de Wmo-zorg heeft ontvangen in natura. Hierbij moet opgemerkt worden dat mensen die zelf huishoudelijke hulp bekostigen, of dit uit een PGB doen, niet in deze tabel zijn opgenomen. De verhouding tussen het aantal personen dat volgens het CAK huishoudelijke hulp ontvangt en het werkelijke aantal personen dat huishoudelijke hulp ontvangt, kan dus verschillen per gemeente. Daarnaast kan de toewijzing van bepaalde voorzieningen of hulp verschillen per gemeente, omdat gemeenten veel ruimte hebben om zelf regels op te stellen voor de uitvoering van de Wmo-zorg. De gegevens tussen gemeenten zijn daarom niet één op één vergelijkbaar met elkaar en met het landelijk gemiddelde als het om het zorggebruik gaat. Ook is niet aan te geven of het zorggebruik in een gemeente significant hoger of lager is dan in heel Zuid-Holland Noord. Ook gebruik zorg zonder verblijf niet goed vergelijkbaar voor gemeenten In tabel 5.9. is het aantal personen te zien dat in 2007 zorg zonder verblijf door middel van zorg in natura ontving en daarvoor een eigen bijdrage betaalde. Personen die deze zorg zelf bekostigen, of dit uit een PGB doen, zijn niet weergegeven in deze tabel. Bij de vergelijking van de gegevens per gemeente moet daarom dezelfde kanttekening als bij de Wmo-zorg gemaakt worden. De verhouding tussen het aantal personen dat volgens het CAK zorg ontvangt en het werkelijke aantal personen dat zorg ontvangt, kan verschillen per gemeente. De gegevens tussen gemeenten zijn dus niet één op één vergelijkbaar met elkaar en met het landelijk gemiddelde als het om zorg zonder
153
GEZONDHEI D IN BEEL D I N Z UI D - H OL L AN D NOOR D
Tabel 5.10: Capaciteit verzorgings- en verpleeghuizen in 2009 per gemeente in Zuid-Holland Noord (Bron: Deuning, 2009d op www.zorgatlas.nl). DDQWDOYHU]RUJLQJVHQ YHUSOHHJKXL]HQ
DDQWDOEHGGHQ FDSDFLWHLW
DDQWDOEHGGHQ SHUSOXVVHUV
$OSKHQDDQGHQ5LMQ
+LOOHJRP
.DDJHQ%UDDVVHP
.DWZLMN
/HLGHQ
*HPHHQWHQ
/HLGHUGRUS
/LVVH
1LHXZNRRS
1RRUGZLMN
1RRUGZLMNHUKRXW
2HJVWJHHVW
5LMQZRXGH
7H\OLQJHQ
9RRUVFKRWHQ
=RHWHUZRXGH
=XLG+ROODQG1RRUG
(pQLQVWHOOLQJLQ/HLGHQKHHIWJHHQJHJHYHQVRYHUKHWDDQWDOEHKDQGHOLQJV SODDWVHQGRRUJHJHYHQZDDUGRRUGHFDSDFLWHLWLQ/HLGHQ HQGHKHOHUHJLRQLHWYROOHGLJEHUHNHQGNDQZRUGHQ
verblijf gaat. Ook is niet aan te geven of het zorggebruik in een gemeente significant hoger of lager is dan in heel Zuid-Holland Noord. Relatief grootste capaciteit verzorgings- en verpleeghuizen in Teylingen, kleinste in Kaag en Braassem Het aantal plaatsen in verpleeg- en verzorgingshuizen per 1.000 inwoners van 65 jaar en ouder varieert sterk per gemeente in Zuid-Holland Noord (zie tabel 5.10). Kaag en Braassem is met 10 plaatsen per 1.000 65- plussers de gemeente met de kleinste capaciteit. De gemeente Teylingen heeft 133 plaatsen per 1.000 65-plussers en heeft daarmee de grootste capaciteit.
154
VER SCH I L L E N I N G E ZO N DH E I D I N ZUI D- H O L L A N D N O O RD
6
Verschillen in gezondheid in Zuid-Holland Noord
Sociaaleconomische gezondheidsverschillen bestaan ook in Zuid-Holland Noord Net als elders in Nederland hebben inwoners van Zuid-Holland Noord met een lage sociaal economische status (ses) een minder gunstige gezondheidssituatie dan mensen met een hoge ses. Zowel de (ervaren) fysieke als psychische gezondheid is voor hen minder gunstig en ook overgewicht komt vaker voor bij mensen met een lage ses (57 versus 36%). Ook hebben inwoners van Zuid-Holland Noord met een lage ses minder gezonde leefgewoonten met betrekking tot roken (30% van de laagopgeleiden, tegen 15% van de hoogopgeleiden) en voedingsgewoonten. De minder gunstige gezondheidssituatie lijkt ook te leiden tot een hoger zorggebruik. Vooral mensen die moeite hebben om rond te komen, bezoeken vaker de huisarts (38% in de afgelopen twee maanden, onder mensen die hier geen moeite mee hebben is dit 31%) en zij bezoeken vaker een medisch specialist, een GGZ-instelling of maatschappelijk werk. Niet-westerse allochtonen zijn kwetsbaar als het om gezondheid gaat Ook in Zuid-Holland Noord vormen niet-westerse allochtonen een kwetsbare groep als het gaat om gezondheid. Zo hebben zij een minder goede (ervaren) fysieke en psychische gezondheid. Dit hoeft niet direct het gevolg te zijn van een minder gezonde leefstijl. Niet-westers allochtonen eten vaker groente/fruit en het alcoholgebruik is lager. Wel hebben niet-westers allochtone jongeren vaker ernstig overgewicht dan autochtone jongeren (14 versus 9%) en ontbijten en sporten zij minder vaak. In Zuid-Holland Noord vormen vooral Surinaamse jongeren een kwetsbare groep. Landelijk is bekend dat niet-westerse allochtonen vaker de huisarts bezoeken en dat zij meer gebruik maken van informele zorg. In Zuid-Holland Noord zijn deze verschillen vooralsnog niet gevonden.
In dit hoofdstuk wordt een aantal risicogroepen beschreven op het gebied van (on) gezondheid, leefstijl en zorggebruik. Een risicogroep is een deel van de populatie, waarbij is vastgesteld dat een risicofactor of een combinatie van risicofactoren vaker aanwezig is. Een risicofactor kan leiden tot een verhoogde kans op ongezondheid (Hoeymans et al., 2010). Subgroepen van de bevolking, zoals mensen met een lagere sociaaleconomische status, vormen bijvoorbeeld een risicogroep voor ongezondheid, onder andere doordat ongezond gedrag relatief vaker voorkomt. Dit betekent niet dat alle individuen met een lage sociaaleconomische status ongezonder zijn, maar op groepsniveau komt ongezondheid vaker voor. Deze informatie kan gebruikt worden bij het bepalen van preventief landelijk of lokaal beleid. In dit hoofdstuk komen verschillen naar sociaaleconomische status en etniciteit aan bod. Verschillen tussen groepen zijn alleen benoemd indien er sprake is van statistische significantie; dit betekent dat de kans op verschillen door toeval kleiner is dan 5% (zie paragraaf 1.3).
155
GEZONDHEI D IN BEEL D I N Z UI D - H OL L AN D NOOR D
In de landelijke VTV (Hoeymans et al., 2010) wordt benadrukt dat gezondheidsverschillen tussen bijvoorbeeld groepen met een verschillende sociaaleconomische status in Nederland onverminderd groot zijn. Dit betekent dat kwetsbare groepen op het gebied van gezondheid een belangrijke doelgroep zijn voor het ontwikkelen van gezondheidsbeleid en preventieve maatregelen.
6.1
Sociaaleconomische status
In Nederland bestaan verschillen in gezondheid naar sociaaleconomische status (ses). Indicatoren voor sociaaleconomische status zijn opleiding, inkomen en beroepsniveau. Mensen met een lagere ses hebben doorgaans een minder goede gezondheid dan mensen met een hogere ses. Deze verschillen in gezondheid tussen mensen met een lage en een hoge ses worden sociaaleconomische gezondheidsverschillen (segv) genoemd. Achter de oorzaken van segv kunnen twee mechanismen liggen. Zo kan een slechte gezondheid een negatief effect hebben op opleiding en werk. Dergelijke selectieprocessen nemen vermoedelijk maar een klein deel van het verband tussen ses en gezondheid voor hun rekening. Een lage ses leidt eerder via tussenliggende factoren tot een slechtere gezondheid. Deze factoren zijn risicofactoren voor ziekte en sterfte en komen vaker voor bij mensen met een lagere ses, zoals een relatief ongezondere leefstijl en minder gunstige werk- en woonomstandigheden (Verweij, 2008). Opleiding en inkomen, beide indicatoren voor sociaaleconomische status, hangen met elkaar samen. Mensen met een hogere opleiding hebben vaker ook een hoger inkomen. Onder volwassenen tot en met 64 jaar in Zuid-Holland Noord heeft 24% van de mensen met een lage opleiding moeite om rond te komen van het inkomen, onder mensen met een hoge opleiding is dit 13%. Ook bij ouderen is dit verschil zichtbaar; van de ouderen met een lage opleiding is 24% volledig afhankelijk van de AOW, onder ouderen met een middelbaar opleidingsniveau is dit 8% en onder ouderen met een hoge opleiding 2% (GGD HM, 2009). Opleiding en inkomen blijken afzonderlijk van elkaar effect te hebben op de gezondheidssituatie. Daarom worden in deze paragraaf zowel de verschillen weergegeven tussen mensen met een hoge opleiding en mensen met een lage opleiding als de verschillen tussen mensen met een hoog inkomen en een laag inkomen. In Zuid-Holland Noord is een derde van de volwassenen tot en met 64 jaar laag opgeleid De gegevens in deze paragraaf over segv in Zuid-Holland Noord komen uit de Gezondheidsmonitor van de GGD (GGD HM, 2008 en 2009). Daarbij is het opleidingsniveau van jongeren van 12 tot en met 16 jaar in Zuid-Holland Noord onderverdeeld in twee groepen: lager opgeleid (39% van de jongeren) en hoger opgeleid (61%). Onder laagopgeleiden vallen de jongeren die het vmbo en mbo volgen, onder hoogopgeleiden vallen de jongeren die havo/vwo doen (tabel 6.1).
156
VER SCH I L L E N I N G E ZO N DH E I D I N ZUI D- H O L L A N D N O O RD
Tabel 6.1: Percentage mensen met lage, middelbare en hoge opleiding in Zuid-Holland Noord, op basis van zelfrapportage (GGD HM, 2008 en 2009). +RRJVWYROWRRLGHRSOHLGLQJ
MRQJHUHQ MDDU
/DDJ
RXGHUHQ SOXV
0LGGHOEDDU +RRJ
YROZDVVHQHQ MDDU
,QSULQFLSHLVGH-RQJHUHQSHLOLQJLQ=XLG+ROODQG1RRUGXLWJHYRHUGLQGHOHHIWLMGVJURHSWRWHQPHWMDDU0DDUYDQGHMRQJHUHQ RXGHUGDQ]LMQDOOHHQGLHMRQJHUHQPHHJHQRPHQGLHHHQPERRSOHLGLQJRIKDYRYZRYROJHQ+HWRSOHLGLQJVQLYHDXYDQGH]H OHHIWLMGVJURHSJHHIWGXVJHHQUHSUHVHQWDWLHIEHHOGHQLVGDDURPQLHWPHHJHQRPHQLQWDEHO -RQJHUHQ]LMQRSJHGHHOGLQWZHHJURHSHQODDJRSJHOHLGHQHQKRRJRSJHOHLGHQ
Bij volwassenen tot en met 64 jaar en ouderen is het opleidingsniveau verdeeld in drie groepen (tabel 6.1): laag opgeleid: lager onderwijs/mavo/lbo; middelbaar opgeleid: havo/vwo/mbo; hoog opgeleid: hbo/wo. In dit hoofdstuk zijn de laag opgeleide volwassenen en ouderen vergeleken met de hoogopgeleiden (en niet met de volwassenen en ouderen met een middelbaar opleidingsniveau). Van de volwassenen tot en met 64 jaar heeft 18% moeite met rondkomen Inkomen is bij de Gezondheidsmonitor Zuid-Holland Noord niet nagevraagd, maar wel of volwassenen tot en met 64 jaar moeite hebben met rondkomen, en of ouderen alleen AOW als inkomen ontvangen (zie ook paragraaf 2.2). Van de volwassenen heeft 18% moeite met het rondkomen van het inkomen en ook 18% van de ouderen heeft een (gezamenlijk) inkomen wat alleen bestaat uit AOW. Mensen met een hoge ses leven langer De levensverwachting in Nederland neemt toe met de sociaaleconomische status (gemeten via opleiding). Iemand met alleen basisonderwijs leeft ongeveer zeven jaar korter dan iemand met een hbo- of universitaire opleiding. Het gemiddelde verschil tussen hoog- en laagopgeleide mannen en vrouwen in het aantal jaren dat in minder goede gezondheid wordt doorgebracht is maar liefst zeventien jaar. Deze sociaaleconomische verschillen in levensverwachting zijn de afgelopen tien jaar niet groter of kleiner geworden. In Nederland geven laagopgeleiden vaker aan hun gezondheid als minder goed te ervaren dan hoogopgeleiden. Ook geven zij vaker aan dat ze een specifieke ziekte hebben (Hoeymans et al, 2010). Ook in Zuid-Holland Noord hebben mensen met een lage ses een minder goede gezondheid Net als in Nederland bestaan er in Zuid-Holland Noord sociaaleconomische gezondheidsverschillen (GGD HM, 2008 en 2009). Laagopgeleiden (alle leeftijdscategorieën) in Zuid-Holland Noord ervaren hun gezondheid vaker als matig tot slecht dan hoogopgeleiden. Zo ervaart 12% van de laagopgeleide volwassenen tot en met 64 jaar de gezondheid als matig tot slecht in vergelijking met 6% van de hoogopgeleide volwassenen.
157
GEZONDHEI D IN BEEL D I N Z UI D - H OL L AN D NOOR D
Ook volwassenen die moeite hebben rond te komen ervaren de eigen gezondheid vaker als matig tot slecht (18 versus 6%). Ook voelen zij zich vaker psychisch ongezond dan volwassenen die geen moeite hebben met rondkomen (58 versus 32%). Tot slot voelen laagopgeleide volwassenen zich vaker matig tot ernstig eenzaam dan hoogopgeleide volwassenen (41 versus 34%). Laagopgeleide volwassenen hebben vaker minstens één chronische aandoening (54%) dan hoogopgeleiden (43%). Hetzelfde geldt voor volwassenen die moeite hebben met het rondkomen (58% in vergelijking met 44% van de volwassenen die geen moeite hebben met rondkomen). Ook voelen laagopgeleide volwassenen zich vaker door een chronische aandoening belemmerd bij het uitvoeren van dagelijkse bezigheden. Ouderen met een laag inkomen (alleen AOW) ervaren de gezondheid vaker negatief dan ouderen met een hoger inkomen (31 versus 23%). Ook voelen deze ouderen zich vaker psychisch ongezond dan ouderen die meer ontvangen dan AOW (45 versus 37%). Verder hebben ouderen die volledig afhankelijk zijn van AOW vaker het gevoel te weinig regie te hebben over het eigen leven (18 versus 9%) en zij voelen zich vaker matig tot zeer ernstig eenzaam (48 versus 39%) dan ouderen die meer dan AOW ontvangen. Tot slot voelen laagopgeleide ouderen zich vaker eenzaam dan hoogopgeleide ouderen (42 versus 34%). Ouderen met een laag inkomen (alleen AOW) hebben vaker een chronische aandoening (87%) dan ouderen die een hoger inkomen hebben (80%). Ook voelen deze ouderen zich vaker door een chronische aandoening belemmerd bij het uitvoeren van dagelijkse bezigheden. Laagopgeleide ouderen of ouderen met een laag inkomen hebben vaker moeite met zien, bewegen en activiteiten van het dagelijkse leven (ADL) dan hoogopgeleide ouderen (35 versus 17%) en ouderen met een hoger inkomen (45 versus 28%) (GGD HM, 2009). Laagopgeleiden hebben ongezondere leefgewoonten Inwoners van Zuid-Holland Noord met een lage opleiding vertonen vaker ongezond gedrag dan inwoners met een hoge opleiding (zie tabel 6.2) (GGD HM, 2008 en 2009). Dit geldt voor de meeste leefstijlfactoren, zoals roken en voedingsgewoonten. Zo rookt bijvoorbeeld 30% van de laagopgeleide volwassenen tot en met 64 jaar in vergelijking met 16% van de hoogopgeleide volwassenen. Ook overwicht komt vaker voor onder laagopgeleide volwassenen tot en met 64 jaar (57 versus 36% onder laagopgeleide volwassenen). Een uitzondering is de mate van bewegen. Jongeren en ouderen met een lage opleiding in Zuid-Holland Noord voldoen even vaak aan de beweegnorm als hoogopgeleide leeftijdsgenoten, laagopgeleide volwassenen zelfs vaker (56% in vergelijking met 43% van de hoogopgeleiden). Dit is in tegenspraak met het landelijk beeld dat laagopgeleiden minder bewegen (Hoeymans et al., 2010). Wel is in ZuidHolland Noord te zien dat minder laagopgeleiden wekelijks sporten. Zo sport 76% van de laagopgeleide jongeren van 12 tot en met 16 jaar minstens één keer per week en 87% van de hoogopgeleide jongeren.
158
VER SCH I L L E N I N G E ZO N DH E I D I N ZUI D- H O L L A N D N O O RD
Tabel 6.2: Verschillen in leefstijl naar opleiding en inkomen in Zuid-Holland Noord (Bron: GGD HM, 2008 en 2009).
/HHIJHZRRQWHQ
ODDJ RSJHOHLG MDDU
ODDJ RSJHOHLG MDDU
ODDJ RSJHOHLG SOXV
PRHLWHPHW URQGNRPHQ MDDU
DOOHHQ $2: SOXV
2YHUJHZLFKW
RQJXQVWLJHU
RQJXQVWLJHU
RQJXQVWLJHU
RQJXQVWLJHU
RQJXQVWLJHU
9ROGRHQDDQEHZHHJQRUP
JHHQYHUVFKLO
JXQVWLJHU
JHHQYHUVFKLO
RQJXQVWLJHU
RQJXQVWLJHU
:HNHOLMNVVSRUWHQ
RQJXQVWLJHU
RQJXQVWLJHU
RQJXQVWLJHU
RQJXQVWLJHU
RQJXQVWLJHU
2QWELMWPLQVWHQVNHHUSHUZHHN
RQJXQVWLJHU
RQJXQVWLJHU
RQJXQVWLJHU
(HWYROGRHQGHIUXLWMRQJHUHQ GDJHOLMNVYROZDVVHQHQ YROGRHWDDQIUXLWQRUP
RQJXQVWLJHU
JHHQYHUVFKLO
JHHQYHUVFKLO
(HWYROGRHQGHJURHQWHMRQJHUHQ GDJHOLMNVYROZDVVHQHQ YROGRHWDDQJURHQWHQRUP
RQJXQVWLJHU
RQJXQVWLJHU
JHHQYHUVFKLO
%LQJHGULQNHQ
RQJXQVWLJHU
2YHUPDWLJDOFRKROJHEUXLN
RQJXQVWLJHU
JXQVWLJHU
JHHQYHUVFKLO
JHHQYHUVFKLO
=ZDDUGULQNHQ
RQJXQVWLJHU
JHHQYHUVFKLO
JHHQYHUVFKLO
JHHQYHUVFKLO
9ROGRHWDDQQRUPYHUDQWZRRUG DOFRKROJHEUXLN
RQJXQVWLJHU
JXQVWLJHU
JHHQYHUVFKLO
JHHQYHUVFKLO
5RNHQ
RQJXQVWLJHU
RQJXQVWLJHU
JHHQYHUVFKLO
RQJXQVWLJHU
RQJXQVWLJHU
*HEUXLNFDQQDELV
RQJXQVWLJHU
JHHQJHJHYHQV
/DDJRSJHOHLGHQYHUVXVKRRJRSJHOHLGHQPRHLWHPHWURQGNRPHQYHUVXVJHHQPRHLWHPHWURQGNRPHQDOOHHQ$2:YHUVXVPHHU GDQDOOHHQ$2: 2QGHUYROZDVVHQHQRXGHUHQGLHDOFRKROGULQNHQ 2YHUPDWLJDOFRKROJHEUXLNPDQJHPLGGHOG!JOD]HQZHHNYURXZ!JOD]HQZHHN =ZDDUGULQNHQPDQJOD]HQRSPLQVWHQVGDJZHHNYURXZJOD]HQRSPLQVWHQVGDJZHHN 9ROGRHWDDQQRUPYHUDQWZRRUGDOFRKROJHEUXLNPDQJOD]HQSHUZHHNJOD]HQSHUGDJHQGDJHQSHUZHHN YURXZJOD]HQSHUZHHNJOD]HQSHUGDJHQGDJHQSHUZHHN
Laagopgeleide jongeren in Zuid-Holland Noord doen vaker aan binge drinken (43%) dan hoogopgeleide jongeren (21%). Ook landelijk is te zien dat binge drinken op het vmbo-b vaker voorkomt dan op alle andere schoolniveaus (Monshouwer et al., 2008). Laagopgeleide volwassenen voldoen minder vaak aan de norm verantwoord alcoholgebruik (53% van de drinkers) dan hoogopgeleiden (65% van de drinkers). Daarentegen scoren laagopgeleide ouderen gunstiger op verantwoord alcoholgebruik (51% voldoet aan de norm) vergeleken met hoogopgeleiden. In Zuid-Holland Noord bewegen volwassenen tot en met 64 jaar die moeite hebben met rondkomen en ouderen die volledig afhankelijk zijn van de AOW minder dan volwassenen die geen moeite hebben met rondkomen (45 versus 51% voldoet aan de beweegnorm) en ouderen met een hoger inkomen (58 versus 66%). Ook hebben deze twee groepen vaker overgewicht (tabel 6.2). Zo heeft 51% van de volwassenen die moeite hebben met rondkomen overgewicht, onder volwassenen die geen moeite hebben rond te komen is dit 43%. Daarnaast rookt deze groep volwassenen vaker (34 in vergelijking met 21% van de overige volwassenen). Dit geldt ook voor ouderen met alleen AOW (17% in vergelijking met 12% van de overige ouderen).
159
GEZONDHEI D IN BEEL D I N Z UI D - H OL L AN D NOOR D
Tabel 6.3: Zorggebruik onder volwassenen en ouderen naar opleiding en inkomen in de regio Zuid-Holland Noord (GGD HM, 2009).
9RRU]LFK]HOIFRQWDFWJHKDGPHW
ODDJ RSJHOHLG MDDU
ODDJ RSJHOHLG SOXV
PRHLWHPHW URQGNRPHQ MDDU
DOOHHQ $2: SOXV
+XLVDUWVLQGHDIJHORSHQPDDQGHQ
JHHQYHUVFKLO
YDNHU
YDNHU
YDNHU
+XLVDUWV
JHHQYHUVFKLO
JHHQYHUVFKLO
YDNHU
JHHQYHUVFKLO
7DQGDUWV
PLQGHUYDDN
PLQGHUYDDN
PLQGHUYDDN
PLQGHUYDDN
0HGLVFKVSHFLDOLVW
JHHQYHUVFKLO
JHHQYHUVFKLO
YDNHU
JHHQYHUVFKLO
3DUDPHGLFL
YDNHU
JHHQYHUVFKLO
JHHQYHUVFKLO
JHHQYHUVFKLO
**=RIPDDWVFKDSSHOLMNZHUN
JHHQYHUVFKLO
JHHQYHUVFKLO
YDNHU
JHHQYHUVFKLO
7KXLV]RUJ
JHHQYHUVFKLO
YDNHU
JHHQYHUVFKLO
YDNHU
0DQWHO]RUJ
YDNHU
YDNHU
,QGHDIJHORSHQPDDQGHQ
JHHQJHJHYHQV
/DDJRSJHOHLGHQYHUVXVKRRJRSJHOHLGHQPRHLWHPHWURQGNRPHQYHUVXVJHHQPRHLWHPHWURQGNRPHQDOOHHQ$2:YHUVXVPHHU GDQDOOHHQ$2: 3DUDPHGLFLGLsWLVWHUJRWKHUDSHXWI\VLRWKHUDSHXWORJRSHGLVWRHIHQWKHUDSHXW&HVDU0HQVHQGLHFN
Sociaaleconomische gezondheidsverschillen leiden tot verschillen in zorggebruik Sociaaleconomische gezondheidsverschillen leiden ook tot verschillen in zorggebruik. In Zuid-Holland Noord ontvangen laagopgeleide volwassenen bijvoorbeeld vaker zorg van paramedici. Laagopgeleide ouderen gaan vaker naar de huisarts (53% in de afgelopen twee maanden) dan hoogopgeleide ouderen (43%). Bovendien ontvangen laagopgeleide ouderen vaker thuiszorg en mantelzorg. Laagopgeleiden gaan minder vaak naar de tandarts (75% van de volwassenen en 45% van de ouderen in het afgelopen jaar) dan hoogopgeleiden (85% van de volwassenen en 79% van de ouderen) (tabel 6.3) (GGD HM, 2009). Volwassenen tot en met 64 jaar uit Zuid-Holland Noord die moeite hebben met rondkomen bezoeken vaker de huisarts in vergelijking met volwassenen die geen moeite hebben rond te komen (38% versus 31% in de laatste twee maanden) (tabel 6.3). Bovendien ontvangen deze volwassenen vaker zorg van een medisch specialist en van een GGZ-instelling of van maatschappelijk werk. Daarnaast bezoeken ouderen die volledig afhankelijk zijn van AOW vaker de huisarts (58% in de afgelopen twee maanden) dan ouderen met een hoger inkomen (49%). Ook krijgt deze groep ouderen vaker thuiszorg en mantelzorg. Het tandartsbezoek ligt lager onder volwassenen die moeite hebben met rondkomen en ouderen met alleen AOW dan onder volwassenen die zonder moeite rond kunnen komen (74 versus 83% in het afgelopen jaar) en ouderen die niet volledig afhankelijk zijn van AOW (35 versus 58%). Zogenaamde ‘kwetsbare ouderen’ (zie tekstblok 6.1), bijvoorbeeld alleenstaande ouderen met een laag inkomen en een slechte gezondheid, verdienen extra aandacht. Zij maken meer gebruik van gezondheidszorg. Ook landelijk is te zien dat mensen met een laag inkomen of een lage opleiding vaker een huisarts, GGZ-instelling of maatschappelijk werk bezoeken. Daarnaast gebruiken zij vaker medicijnen op recept en worden zij vaker opgenomen in een ziekenhuis. Het hogere zorggebruik bij mensen met een lage ses wordt bijna volledig verklaard door
160
VER SCH I L L E N I N G E ZO N DH E I D I N ZUI D- H O L L A N D N O O RD
Tekstblok 6.1: Kwetsbare ouderen Met de meerderheid van de ouderen in Nederland, en ook in Zuid-Holland Noord gaat het goed. Zij voelen zich gezond, zijn betrokken bij de maatschappij en kunnen zich prima redden. Door de toegenomen levensverwachting en de gunstige ontwikkelingen in het opleidingsniveau en het inkomen van ouderen zijn zij in staat lang sociaal actief te blijven. Toch zijn er ook kwetsbare ouderen die extra aandacht verdienen. Kwetsbaarheid wordt in dit geval omschreven als een hoge draaglast in combinatie met een lage draagkracht. Een hoge draaglast wil dan zeggen dat ouderen lichamelijke beperkingen of andere gezondheidsproblemen hebben, waaronder ook psychische klachten. Een lage draagkracht houdt in dat ouderen weinig hulpbronnen hebben zoals een partner die kan bijspringen of een goed inkomen om bijvoorbeeld zorg in te huren. Bij kwetsbare ouderen is de draaglast niet in balans met de draagkracht (De Klerk, 2004). Uit de Gezondheidsmonitor Ouderen (2009) van de GGD Hollands Midden blijkt dat 45% van de zelfstandig wonende 65-plussers in Zuid-Holland Noord een hoge draaglast heeft, doordat ze beperkt zijn door de lichamelijke gezondheid en/of beperkingen hebben in mobiliteit of bij het uitvoeren van dagelijkse handelingen. Daarnaast zijn het ouderen met psychische klachten of die het gevoel hebben weinig regie te hebben over het eigen leven (zie volgende alinea). Ruim vier op de tien ouderen heeft een lage draagkracht doordat zij alleenwonend zijn en/of alleen AOW als inkomen ontvangen (figuur 6.1) (GGD HM, 2009). Ruim één van de vijf zelfstandig wonende ouderen (22%) is kwetsbaar; zij hebben een hoge draaglast gecombineerd met een lage draagkracht. Deze ouderen maken vaker gebruik van zorg. Van de kwetsbare ouderen krijgt 33% hulp van een professionele zorgverlener (iemand van een zorginstelling, particulier bureau of een (betaalde) particulier), 24% krijgt mantelzorg en 6% maakt gebruik van dagopvang, dagverzorging of dagbehandeling (GGD HM, 2009). De Wmo biedt gemeenten mogelijkheden om de groep ouderen die het meest kwetsbaar is ter ondersteuning meer maatwerk te bieden. Eén op de tien ouderen in Zuid-Holland Noord heeft het gevoel te weinig regie over het leven te hebben Bijzonder kwetsbaar zijn personen die niet goed meer de regie over hun leven kunnen voeren. Regie over het eigen leven heeft te maken met het begrip beheersingsoriëntatie. Als de persoon zelf het gevoel heeft greep te hebben op de uitkomst van bepaalde levens¬gebeurtenissen, spreekt men over een interne beheersingsoriëntatie. Als men het gevoel heeft dat de omstandigheden je overkomen zonder dat men er zelf iets aan kan bijdragen, is sprake van een externe beheersingsoriëntatie. Behoud van regie over eigen leven bij ouderen is noodzakelijk om de zelfredzaamheid te bewaren en bij afnemende gezondheid en optredende beperkingen zich aan te passen aan de gewijzigde omstandigheden (Schuijt-Lucassen & Deeg, 2006). Oorzaken van regieverlies kunnen heel divers zijn: psychische kwetsbaarheid of hulpeloosheid, een zeer hoge leeftijd (waardoor men wellicht niet meer de gang van zaken in de wereld volgt) of een wankele gezondheid, waardoor er geen tijd en energie meer resteren (De Klerk, 2004).
KRJHGUDDJODVW
ODJHGUDDJNUDFKW
NZHWVEDDU
Figuur 6.1: Percentage kwetsbare ouderen in Zuid-Holland Noord (GGD HM, 2009).
161
GEZONDHEI D IN BEEL D I N Z UI D - H OL L AN D NOOR D
Eén op de tien zelfstandig wonende 65-plussers (10%) in Zuid-Holland Noord heeft het gevoel te weinig regie over het eigen leven te hebben (GGD HM, 2009). Dit is iets lager dan het landelijk percentage van 13% (Smulders et al., 2005). Vooral ouderen in Zuid-Holland Noord met een matig tot hoog risico op een angststoornis of depressie hebben vaker het gevoel te weinig regie te hebben over het eigen leven (22%). Daarnaast hebben ouderen die belemmerd zijn in het uitvoeren van dagelijkse bezigheden door hun lichamelijke gezondheid, ouderen waarbij het inkomen bestaat uit alleen AOW, 75-plussers, vrouwen en alleenstaande ouderen ook vaker het gevoel te weinig regie te hebben over het eigen leven (GGD HM, 2009). Ruim een kwart van de kwetsbare ouderen heeft behoefte aan (meer) hulp Kwetsbare ouderen die onvoldoende of geen zorg ontvangen, vormen de meest zorgelijke groep ouderen (De Klerk, 2004). Van de zelfstandig wonende kwetsbare ouderen in Zuid-Holland Noord krijgt 51% geen mantelzorg, geen hulp van een professionele zorgverlener (iemand van een zorginstelling, particulier bureau of een (betaalde) particulier) en maakt ook geen gebruik van dagopvang, dagverzorging of dagbehandeling (GGD HM, 2009). Ruim een kwart (26%) van de kwetsbare ouderen heeft behoefte aan (meer) hulp vanwege hun gezondheid. De grootste behoefte bestaat uit hulp in de huishouding, hulp op het gebied van begeleiding en/of vervoer (bij bezoek aan arts, kapper, enz.), op het gebied van regeling van geldzaken en/of administratie en voor gezelschap, troost en afleiding (GGD HM, 2009).
verschillen in de gezondheid. In Nederland wordt meer zorggebruik door mensen met een hogere ses alleen waargenomen voor alternatieve geneeswijzen. Het gebruik van medicijnen zonder recept en tandartsenzorg in Nederland, vormen van zorg die buiten het basispakket of de AWBZ vallen, is niet hoger bij volwassen met een lage ses (Kunst et al., 2007).
6.2
Etnische herkomst
In Nederland worden ook gezondheidsverschillen waargenomen tussen westerse en niet-westerse allochtone en autochtone Nederlanders. De gezondheidstoestand van allochtonen is over het algemeen minder goed dan die van autochtone Nederlanders (Van der Lucht & Foets, 2008). Mensen van allochtone herkomst beoordelen hun gezondheid vaker als slecht en rapporteren vaker beperkingen dan autochtonen. Dit laatste verschil is deels te verklaren door een gemiddeld lagere sociaaleconomische status van allochtonen (Hoeymans et al., 2010). Daarnaast komen zuigelingensterfte en perinatale sterfte bij de vier grootste allochtone groepen in Nederland vaker voor (Turken, Marokkanen, Surinamers en Antillianen) dan onder autochtonen. Er bestaan echter ook uitzonderingen waarbij allochtonen goed scoren op gezondheidskenmerken, de totale sterfte ligt bijvoorbeeld vooral onder Marokkaanse mannen vanaf veertig jaar lager (Van der Lucht & Foets, 2008). De gegevens in deze paragraaf over verschillen in gezondheid, leefstijl en zorggebruik tussen inwoners van Zuid-Holland Noord met verschillende etnische herkomst komen uit de Gezondheidsmonitor van de GGD (GGD HM, 2008 en 2009). Etniciteit is onderverdeeld in autochtoon, westers allochtoon en niet-westers allochtoon. In tabel 6.4 is weergegeven hoe groot de verschillende etnische groepen in de Gezondheidsmonitor van Zuid-Holland Noord zijn.
162
VER SCH I L L E N I N G E ZO N DH E I D I N ZUI D- H O L L A N D N O O RD
Tabel 6.4: Percentage mensen behorende tot verschillende etnische groepen in Zuid-Holland Noord, op basis van zelfrapportage (GGD HM, 2008 en 2009). (WQLVFKHJURHS $XWRFKWRQHQ :HVWHUVHDOORFKWRQHQ 1LHWZHVWHUVHDOORFKWRQHQ
MRQJHUHQ MDDU
YROZDVVHQHQ MDDU
RXGHUHQ SOXV
Volgens het CBS was in 2009 9% van de totale bevolking in Zuid-Holland Noord van westerse allochtone afkomst en 8% van niet-westerse allochtone afkomst (zie paragraaf 2.1) (CBS-StatLine). Naar aanleiding van de Gezondheidsmonitor Zuid-Holland Noord is het aantal volwassenen tot en met 64 jaar en vooral het aantal ouderen van niet-westerse afkomst lager. Dit komt doordat niet-westerse volwassenen en ouderen minder goed responderen op de gezondheidsenquête. In verband met het kleine aantal niet-westers allochtone ouderen dat respondeert, zijn de gegevens niet meer representatief voor deze groep. In deze paragraaf worden dan ook geen verschillen beschreven tussen ouderen met een verschillende etnische herkomst. Met name niet-westers allochtone volwassenen en Surinaamse jongeren hebben een slechtere ervaren en psychische gezondheid Niet-westers allochtone volwassenen tot en met 64 jaar in Zuid-Holland Noord ervaren hun gezondheid vaker als matig tot slecht dan westers allochtone (19 versus 10%) en autochtone volwassenen (19 versus 8%), hoewel zij minder vaak een chronische aandoening hebben (34% in vergelijking met 47% van de westers allochtone en 48% van de autochtone volwassenen). Niet-westers (55%) en westers allochtone volwassenen (47%) hebben vaker een matig tot hoog risico op psychische klachten dan autochtonen (35%) (GGD HM, 2009). Ook voelen niet-westers (66%) en westers allochtone (46%) volwassenen zich vaker matig tot zeer ernstig eenzaam dan autochtonen (34%) (GGD HM, 2009). Allochtone jongeren van 12 tot en met 18 jaar hebben vaker drie of meer ingrijpende gebeurtenissen binnen de gezinssituatie meegemaakt (verhuizing, geboorte, sterfte, ziekte, conflicten, scheiding enz.) dan autochtonen (34 versus 26%), westers allochtone jongeren ervaren daar vaker nog problemen mee (GGD HM, 2008). Eén etnische groep in Zuid-Holland Noord scoort op veel aspecten van gezondheid negatiever. Meer Surinaamse jongeren ervaren hun gezondheid als negatief (12% in vergelijking met 3% van de autochtone jongeren). Ook hebben ze vaker allergieën (47%) dan autochtone jongeren (34%). Surinaamse jongeren lopen vaker een risico op psychosociale problemen (20% in vergelijking met 13% van de autochtonen). Ook heeft deze groep jongeren vaker drie of meer ingrijpende gebeurtenissen binnen de gezinssituatie meegemaakt (43% in vergelijking met 26% van de autochtonen) en heeft daar vaker nog problemen mee. Zij hebben daarnaast vier keer zo vaak serieus aan suïcide gedacht en eveneens vier keer zo vaak een suïcidepoging gedaan (GGD HM 2008).
163
GEZONDHEI D IN BEEL D I N Z UI D - H OL L AN D NOOR D
Tabel 6.5: Leefstijl naar etniciteit onder jongeren van 12 tot en met 18 jaar en volwassenen tot en met 64 jaar in Zuid-Holland Noord (Bron: GGD HM, 2008 en 2009).
/HHIJHZRRQWHQ
ZHVWHUVH DOORFKWRQHQ MDDU
QLHWZHVWHUVH DOORFKWRQHQ MDDU
ZHVWHUVH DOORFKWRQHQ MDDU
QLHWZHVWHUVH DOORFKWRQHQ MDDU
2YHUJHZLFKW
JHHQYHUVFKLO
RQJXQVWLJHU
JHHQYHUVFKLO
JHHQYHUVFKLO
9ROGRHWDDQEHZHHJQRUP
JHHQYHUVFKLO
JHHQYHUVFKLO
JHHQYHUVFKLO
JHHQYHUVFKLO
:HNHOLMNVVSRUWHQ
JHHQYHUVFKLO
RQJXQVWLJHU
JHHQYHUVFKLO
JHHQYHUVFKLO
2QWELMWGDJHOLMNVPLQVWHQV NHHUSHUZHHN
JHHQYHUVFKLO
RQJXQVWLJHU
JHHQYHUVFKLO
RQJXQVWLJHU
(HWYROGRHQGHIUXLWMRQJHUHQ GDJHOLMNVYROZDVVHQHQ YROGRHWDDQIUXLWQRUP
JXQVWLJHU
JXQVWLJHU
JHHQYHUVFKLO
JHHQYHUVFKLO
(HWYROGRHQGHJURHQWHMRQJHUHQ GDJHOLMNVYROZDVVHQHQ YROGRHWDDQJURHQWHQRUP
JXQVWLJHU
JHHQYHUVFKLO
JXQVWLJHU
JXQVWLJHU
*HEUXLNDOFRKRO
JHHQYHUVFKLO
JXQVWLJHU
JHHQYHUVFKLO
JXQVWLJHU
%LQJHGULQNHQJOD]HQ ELMppQJHOHJHQKHLG
JHHQYHUVFKLO
RQJXQVWLJHU
2YHUPDWLJDOFRKROJHEUXLN
JHHQYHUVFKLO
=ZDDUGULQNHQ
JHHQYHUVFKLO
9ROGRHWDDQQRUPYHUDQWZRRUG DOFRKROJHEUXLN
JHHQYHUVFKLO
5RNHQ
RQJXQVWLJHU
JHHQYHUVFKLO
JHHQYHUVFKLO
JHHQYHUVFKLO
*HEUXLNFDQQDELV
RQJXQVWLJHU
JHHQYHUVFKLO
JHHQJHJHYHQV
WHQRS]LFKWHYDQDXWRFKWRQHQLQGH]HOIGHOHHIWLMGVJURHS 1LHWEHVFKLNEDDULQYHUEDQGPHWWHNOHLQHDDQWDOOHQQLHWZHVWHUVDOORFKWRQHUHVSRQGHQWHQ 2QGHUMRQJHUHQYROZDVVHQHQGLHDOFRKROGULQNHQ 2YHUPDWLJDOFRKROJHEUXLNPDQJHPLGGHOG!JOD]HQZHHNYURXZ!JOD]HQZHHN =ZDDUGULQNHQPDQJOD]HQRSPLQVWHQVGDJZHHNYURXZJOD]HQRSPLQVWHQVGDJZHHN 9ROGRHWDDQQRUPYHUDQWZRRUGDOFRKROJHEUXLNPDQJOD]HQSHUZHHNJOD]HQSHUGDJHQGDJHQSHUZHHN YURXZJOD]HQSHUZHHNJOD]HQSHUGDJHQGDJHQSHUZHHN
Niet-westerse allochtonen hebben vaker overgewicht, het alcoholgebruik is lager Niet-westerse allochtonen in Zuid-Holland Noord slaan vaker het ontbijt over dan autochtonen (tabel 6.5) (GGD HM, 2008 en 2009). Allochtonen scoren wel gunstiger op het eten van fruit en groente. Zo eet 55% van de niet-westers en 54% van de westers allochtone jongeren dagelijks fruit (of drinkt vruchtensap) in vergelijking met 48% van de autochtone jongeren. Turkse en Marokkaanse meisjes in Zuid-Holland Noord sporten minder vaak wekelijks, ongeveer de helft van deze meisjes sport minstens één keer per week in vergelijking met 78% van de Nederlandse meisjes. Landelijk is te zien dat niet-westerse allochtonen minder vaak aan de beweegnorm voldoen, maar voor de tweede generatie allochtonen geldt dit veel minder (Hoeymans et al., 2010). Niet-westers allochtone jongeren in Zuid-Holland Noord hebben vaker (ernstig) overgewicht (14%) dan autochtone jongeren (9%) (tabel 6.5). Vooral Turkse en Marokkaanse jongeren hebben vaker overgewicht. Ook in Nederland is de prevalentie van overgewicht met name onder Turkse en Marokkaanse volwassenen en kinderen hoger (Hoeymans et al., 2010).
164
VER SCH I L L E N I N G E ZO N DH E I D I N ZUI D- H O L L A N D N O O RD
Landelijk is het alcoholgebruik onder Marokkanen en Turken lager dan onder autochtonen (Hoeymans et al., 2010). Ook in Zuid-Holland Noord drinken minder niet-westers allochtone jongeren (33 in vergelijking met 54% van autochtone jongeren) en volwassenen alcohol (52 in vergelijking met 88% van de autochtonen) (GGD HM, 2008 en 2009) (tabel 6.5). Dit komt waarschijnlijk omdat een grote groep niet-westers allochtone inwoners van Zuid-Holland Noord moslim is en de islam alcohol drinken verbiedt. Binge drinken komt echter vaker voor onder drinkende niet-westers allochtone jongeren (77% van de drinkende jongeren) dan onder autochtone jongeren in Zuid-Holland Noord (70%). Landelijk is te zien dat binge drinken even vaak voorkomt onder allochtone en autochtone jongeren (Hoeymans et al., 2010). Westers allochtone jongeren in Zuid-Holland Noord hebben vaker recent gerookt (27%) en cannabis gebruikt (16%) dan niet-westers allochtone (respectievelijk 21 en 9%) en autochtone jongeren (respectievelijk 23 en 9%). Niet-westers allochtone jongeren in Zuid-Holland Noord geven minder vaak aan ervaring te hebben met geslachtsgemeenschap (22% in vergelijking met 27% van de autochtone jongeren) (GGD HM, 2008). Binnen de niet-westers allochtone jongeren vallen twee groepen op. Marokkaanse meisjes zeggen veel minder vaak dan gemiddeld geslachtsgemeenschap te hebben gehad (2%). Antilliaanse/ Arubaanse jongens en meisjes geven juist vaker aan met iemand naar bed te zijn geweest (42%). Het percentage niet-westers allochtone jongeren dat aangeeft een soa te hebben gehad is hoger dan gemiddeld. Niet-westers allochtone meisjes geven vaker aan zwanger te zijn geweest dan gemiddeld. Hieruit blijkt dat, ook in de regio Zuid-Holland Noord, niet-westers allochtonen jongeren een kwetsbare groep zijn voor seksuele (en reproductieve) gezondheid (GGD HM, 2008). Zorggebruik: allochtonen bezoeken vooral vaker de huisarts In vergelijking met autochtone Nederlanders bezoeken Turken, Surinamers en Antillianen in Nederland vaker de huisarts. De verschillen zijn het grootst onder mensen van 55 jaar en ouder, ook Marokkaanse 55-plussers bezoeken vaker de huisarts. Bij het gebruik van andere zorgvoorzieningen worden landelijk minder consistente en minder duidelijke verschillen gezien. Van sommige zorgvoorzieningen maken allochtonen juist minder gebruik. Marokkanen bezoeken bijvoorbeeld minder vaak een fysiotherapeut dan autochtonen. Het medicijngebruik en het gebruik van de thuiszorg ligt lager bij Turken en Marokkanen. Daarentegen komt informele zorg (door familie) met name bij deze groepen aanzienlijk vaker voor (Foets et al., 2009). Doordat onder andere de informele zorg onder allochtone ouderen groter is, is het gebruik van AWBZ-zorg lager. Onbekendheid met zorgmogelijkheden en taalbarrières kunnen hierbij echter een rol spelen (Sanderse & Verweij, 2009). In Zuid-Holland Noord zijn er geen verschillen gevonden voor het bezoek aan een huisarts, fysiotherapeut, gebruik van thuiszorg en het geven van mantelzorg tussen allochtone en autochtone volwassenen tot en met 64 jaar (GGD HM, 2009). Wel gaan niet-westerse allochtone volwassenen in Zuid-Holland Noord minder vaak jaarlijks naar de tandarts dan autochtone volwassenen (65% versus 83%).
165
D E ROL VAN G E ME E N T E N I N L O K A A L G E ZO N DH E I DS B E L E I D
7
De rol van gemeenten in lokaal gezondheidsbeleid
Regierol gemeenten wordt steeds belangrijker Gemeenten zijn op basis van de Wet publieke gezondheid (Wpg) verantwoordelijk voor de publieke gezondheid in hun gemeente. Zij hebben een regierol op het vlak van collectieve preventie. Het lokale bestuur is in de positie om alle benodigde partijen aan tafel te krijgen. Zij kan zowel intern de regie voeren over verschillende gemeentelijke afdelingen als over gesubsidieerde organisaties en andere externe partijen. Om de gezondheid te verbeteren moet het preventiebeleid zich niet alleen richten op het individu, maar ook op zijn of haar omgeving. Er moet meer samenwerking en samenhang komen met andere beleidssectoren die kunnen bijdragen aan een gezonde sociale en fysieke omgeving. Het lokale bestuur kan hierop sturen. Integraal gezondheidsbeleid is nodig om gezondheidsachterstanden te verminderen De verschillen in gezondheid tussen hoog- en laagopgeleiden zijn zeer hardnekkig. Laagopgeleiden hebben vaak te maken met een opeenstapeling van ongunstige factoren, zoals bijvoorbeeld een slechte woning, ongunstige woonomgeving, geen of ongezond werk, schulden en als gevolg van dit alles meer zorgen. Deze factoren worden beïnvloed door verschillende beleidsterreinen. Het is dus belangrijk dat meerdere sectoren samen beleid maken om gezondheidswinst te boeken bij mensen met een lage sociaaleconomische status. Dit moet leiden tot een integrale aanpak. Zo noemt de landelijke VTV (2010) het voorbeeld van roken. Het roken onder hoogopgeleiden is afgenomen, maar om ook gedragsverandering bij laagopgeleiden te bereiken zijn specifieke doelgroepgerichte interventies nodig, waarin rekening wordt gehouden met maatschappelijke factoren. Publiek-private samenwerking is een variant van integraal gezondheidsbeleid. Het aantal activiteiten gericht op samenwerking met het bedrijfsleven is nog niet groot. Maar met de komst van programma’s als ‘Jongeren Op Gezond Gewicht’ (JOGG), waarbij publiek-private samenwerking één van de pijlers is, komt er wel meer aandacht voor deze vorm van samenwerking. Verbinden van preventie en zorg Gemeenten kunnen in de preventie- en zorgketen actief aansturen op een verdergaande afstemming en samenwerking tussen de preventieve en curatieve zorg. Huisartsen kennen hun patiënten, zien ze regelmatig en zouden actiever betrokken kunnen worden in het vroegtijdig opsporen en behandelen van risicofactoren en ziekten. Gemeenten weten waar en hoe zij risicogroepen kunnen benaderen en kunnen met huisartsen afspraken maken over de toeleiding naar de zorg. Het opnemen van geïndiceerde preventie in het basispakket, zoals het College voor zorgverzekeringen (CVZ) voor de speerpunten van VWS (overgewicht, roken, alcohol, diabetes en depressie) verduidelijkt heeft, zal naar verwachting leiden tot een toename in aanbod en bereik. Dit maakt een betere afstemming tussen preventie in de eerstelijnszorg en het lokale gezondheidsbeleid mogelijk en noodzakelijk.
167
GEZONDHEI D IN BEEL D I N Z UI D - H OL L AN D NOOR D
7.1
Landelijke en gemeentelijke verantwoordelijkheden voor publieke gezondheid
Gemeenten zijn op basis van de Wpg (zie bijlage 2) verantwoordelijk voor de publieke gezondheid in hun gemeente. Vergeleken met de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) geeft de Wpg gemeenten minder beleidsvrijheid en wordt het beleid meer landelijk vastgesteld. Het ministerie van VWS heeft op dit gebied dan ook een bepalende rol. Deze paragraaf beschrijft de verantwoordelijkheid van de (gemeentelijke) overheid op het gebied van de publieke gezondheid. Wat wordt er van gemeenten verwacht? Paragraaf 7.2 gaat vervolgens in op de vraag hoe daar in Zuid-Holland Noord aan wordt voldaan en welke knelpunten en verbeterpunten er zijn. Landelijke regie Het ministerie van VWS is verantwoordelijk voor het formuleren van beleidsdoelen voor collectieve preventie en het inzetten van instrumenten en actoren (spelers) om deze doelen te bereiken. Ook is VWS verantwoordelijk voor een doelgerichte, effectieve en doelmatige uitvoering van de taken. De coördinatie en aansturing wordt steeds meer landelijk georganiseerd. Hiertoe zijn de afgelopen jaren bij het RIVM vijf expertisecentra ingericht: het Centrum Infectieziektebestrijding, het Centrum Jeugdgezondheid, het Centrum voor Bevolkingsonderzoek, het Centrum voor Gezondheid en Milieu en het Centrum Gezond Leven1. De landelijke overheid zorgt ook voor kennisontwikkeling op het gebied van volksgezondheid en beleid (via onderzoeksprogramma’s van ZonMW) en voor actueel inzicht in de Nederlandse gezondheidstoestand (via het RIVM: www.nationaalkompas.nl; www.zorgatlas.nl; www.vtv2010.nl) (VWS, 2007; Busch, 2008). Wisselwerking tussen landelijke kaders en lokale speelveld De wisselwerking tussen de landelijke kaders en het lokale speelveld krijgt vooral vorm via de preventiecyclus (zie figuur 1.1). Zo stelt het ministerie van VWS elke vier jaar de nationale prioriteiten voor preventie vast in een landelijke nota volksgezondheid. Mede op basis hiervan stellen gemeenten ook elke vier jaar hun beleid ten aanzien van de volksgezondheid vast in een lokale nota gezondheidsbeleid. Gemeenten moesten dit voor het eerst doen in 2003 en voor de tweede keer in 2007. In een recent wijzigingsvoorstel van de Wet publieke gezondheid wordt vastgehouden aan de gedachte dat gemeenten de speerpunten uit de landelijke nota volksgezondheid in acht nemen bij het formuleren van het lokale beleid (VNG, 2010). De termijn waarop gemeenten een nota moeten vaststellen wordt gesteld op maximaal twee jaar na het verschijnen van de landelijke nota. Gemeenten krijgen hierdoor meer flexibiliteit om de nota vast te stellen op een voor hen geschikt moment en kunnen zo een koppeling maken met
1
Het Centrum Gezond Leven (CGL) is een samenwerkingsverband van het RIVM en gezondheidsbevorderende organisaties. De website www.loketgezondleven.nl biedt toolkits voor publiekscommunicatie, interventies voor gezondheidsbevordering en instrumenten voor planmatig werken. Ook bevat de website informatie over gezondheid binnen bepaalde settings zoals school en wijk.
168
D E ROL VAN G E ME E N T E N I N L O K A A L G E ZO N DH E I DS B E L E I D
bijvoorbeeld de nota Wmo. Naar verwachting verschijnt de nieuwe landelijke nota eind 2010/begin 2011. Gemeentelijke taken Gemeenten zijn op basis van de Wpg (zie bijlage 2) verantwoordelijk voor de publieke gezondheid in hun gemeente. Zij hebben de taak om de gezondheid van hun inwoners te beschermen, te bewaken en te bevorderen. De Wpg bepaalt dat gemeenten een gemeentelijke of gemeenschappelijke gezondheidsdienst (GGD) in stand dienen te houden. Gemeenten laten hun wettelijke taken in de praktijk grotendeels uitvoeren door ‘hun’ GGD. Dit betreft onder andere infectieziektebestrijding, jeugdgezondheidszorg, medische milieukunde, technische hygiënezorg, openbare geestelijke gezondheidszorg, epidemiologie, beleid en gezondheidsbevordering. Daarnaast kan de GGD voor haar gemeenten specifieke taken uitvoeren. Gemeenten dienen niet alleen zorg te dragen voor de totstandkoming en de continuïteit van en de samenhang binnen de publieke gezondheidszorg, maar ook voor de afstemming ervan met de curatieve gezondheidszorg en de geneeskundige hulpverlening bij ongevallen en rampen (GHOR). Nieuwe taken: preventieve ouderenzorg en prenatale voorlichting Sinds 1 juli 2010 zijn gemeenten ook verplicht tot het organiseren van preventieve maatregelen gericht op de gezondheid van 65-plussers (artikel 5a van de Wpg). Gemeenten dienen zich hierbij te baseren op de lokale behoeften van ouderen en een passend aanbod tot stand te brengen. Het gaat vooral om het koppelen van preventieve gezondheidszorg aan al bestaande initiatieven of voorzieningen zodat er een samenhangend geheel ontstaat op terreinen als wonen, welzijn en zorg. Bij het invullen van deze taak hebben gemeenten een grote beleidsvrijheid (Klink, 2009). Het ministerie van VWS heeft ook het voornemen om prenatale voorlichting als taak van de gemeente vast te leggen in de Wpg (tweede tranche). De middelen hiervoor maakten tot 2009 deel uit van de AWBZ (toen werd nog de term ‘prenatale zorg’ gebruikt, deze is dus inmiddels vervangen door ‘prenatale voorlichting’). Per 2009 worden de middelen echter verstrekt via de Brede Doeluitkering Centra voor Jeugd en Gezin (BDU CJG). Prenatale voorlichting is hiermee een gemeentelijke taak geworden. Met prenatale voorlichting worden aanstaande ouders geïnformeerd over zwangerschap, de bevalling en de periode daarna. Dit kan in verschillende vormen. Denk aan themabijeenkomsten (onder andere over borstvoeding), prenatale huisbezoeken, zwangerschapsgymnastiek, -cursussen en informatie via internet. In het voorstel tot wijziging van de Wpg (27-10-2009) wordt er vanuit gegaan dat gemeenten prenatale voorlichting aanbieden via het Centrum voor Jeugd en Gezin. Meer samenwerking tussen verschillende beleidsvelden nodig Veel mogelijkheden voor gezondheidswinst liggen buiten de directe invloedsfeer van de sector volksgezondheid. Een integrale aanpak is dan ook essentieel. Integraal gezondheidsbeleid is erop gericht verschillende factoren die van invloed zijn op gezondheid in samenhang aan te pakken.
169
GEZONDHEI D IN BEEL D I N Z UI D - H OL L AN D NOOR D
Het preventiebeleid was in de afgelopen jaren sterk gericht op de leefstijl van mensen. De landelijke VTV 2010 beveelt aan het blikveld van preventie te verbreden en verder te kijken dan gezond gedrag (Van der Lucht & Polder, 2010). Preventie vraagt om veel meer aandacht voor de sociale en fysieke omgeving waarin mensen leven en werken, en daarmee om een samenhangend beleid op meerdere gebieden. Dat kan variëren van wettelijke, collectieve maatregelen zoals verboden en accijnsverhogingen tot individuele leefstijlinterventies. Samenhangend beleid vraagt om een gezamenlijke aanpak. Het betekent dat ook andere beleidssectoren binnen de gemeente –zoals sport, jeugd, onderwijs, openbare orde en veiligheid, verkeer, ruimtelijke ordening, bouwen, wonen en welzijn– bij lokaal gezondheidsbeleid betrokken dienen te worden. Het bereiken van effecten bij laagopgeleiden vereist daarbij extra aandacht. Zij hebben vaak te maken met een opeenstapeling van ongunstige factoren. Enkele daarvan zijn een kwalitatief slechte woning (vocht, lawaai, tocht), een sociaal en fysiek onaantrekkelijke woonomgeving, weinig speelgelegenheid voor kinderen, minder kans op werk, een ongezonde baan of weinig mogelijkheden tot recreatie. Deze factoren worden beïnvloed door verschillende beleidsvelden, zodat een gezamenlijke aanpak nodig is. Publiek-private samenwerking als strategie voor gezondheidsbevordering Samenwerking met het bedrijfsleven kan ook onderdeel uitmaken van een integrale aanpak. De private sector is tot nu toe een relatief onbekende samenwerkingspartner in het gezondheidsbeleid. Het inzicht groeit echter dat deze een belangrijke partner is om zowel individueel gedrag te veranderen als om structurele wijzigingen in de leefwereld van mensen aan te brengen die de gezondheid kunnen bevorderen. In het bedrijfsleven bestaat een tendens naar maatschappelijk verantwoord ondernemen. Maatschappelijk verantwoord ondernemen houdt in dat bedrijven naast aandacht voor winst ook aandacht hebben voor mens en milieu. Motieven van het bedrijfsleven om te participeren in maatschappelijke projecten zijn onder andere: commerciële motieven op korte of lange termijn, imagoverbetering van het bedrijf of het product en het actief bepaalde waarden en normen willen uitdragen (NIGZ, 2001). Bedrijven zijn gebaat bij gezonde werknemers. Ongezond gedrag brengt gezondheidsrisico’s mee voor de medewerkers, die uiteindelijk kunnen leiden tot onnodig veel ziekte en arbeidsuitval. Dit is dan ook de reden dat steeds meer werkgevers maatregelen treffen om een gezonde leefstijl van werknemers te bevorderen, thuis én op het werk. Voorbeelden van samenwerking met het bedrijfsleven zijn de integrale aanpak ‘Jongeren Op Gezond Gewicht’ (zie paragraaf 5.1), het project ‘Hartslag Limburg’ gericht op het voorkómen van hart- en vaatziekten en het publiek-private samenwerkingsverband ‘Partners for Healthy Cities’ gericht op het verbeteren van de gezondheid van Rotterdammers. Ook het bedrijfsleven zelf kan initiatieven nemen om de gezondheid van burgers te bevorderen. Zo organiseert de horeca in Katwijk zogenaamde Frizzzfeesten (vrij van alcohol, drugs en roken) en wordt onderzocht of er in supermarkten aparte alcoholkassa’s ingericht kunnen worden op tijden dat jongeren mogelijk alcohol willen kopen.
170
D E ROL VAN G E ME E N T E N I N L O K A A L G E ZO N DH E I DS B E L E I D
*H]RQG
5LVLFRJURHS
8QLYHUVHOH SUHYHQWLH
6HOHFWLHYH SUHYHQWLH
*HPHHQWHQ
:FSY
:PR
9URHJ V\PSWRRP *HwQGLFHHUGH SUHYHQWLH *H]RQGKHLGV]RUJ
3UHYHQWLH]RUJNHWHQLQEHHOG
=LHNSUREOHHP &XUH EHKDQGHOLQJ =YZ $ZE] &KURQLFLWHLW EHSHUNLQJHQ &DUH =RUJJHUHODWHHUGH EHKDQGHOLQJ *HPHHQWHQ :PR
Figuur 7.1 Preventie- en zorgketen (Bron: Walg, 2006). De Wcpv is inmiddels opgevolgd door de Wpg.
Samenwerking met de zorg De opname van leefstijlprogramma’s in het basispakket zoals het College voor Zorgverzekeringen heeft geadviseerd (CVZ, 2010), zal naar verwachting leiden tot een toename in het aanbod en het bereik. Naast het actief toeleiden van risicogroepen naar de zorg, kunnen gemeenten zorgen voor een betere afstemming tussen geïndiceerde preventie (gericht op mensen met beginnende klachten/symptomen) en het lokale gezondheidsbeleid. Dit komt het sluiten van de keten tussen preventie en zorg ten goede. Wmo als extra beleidsinstrument voor effectief gezondheidsbeleid Met de komst van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) in 2007 hebben gemeenten een extra instrument in handen gekregen voor een doeltreffend gezondheidsbeleid. Het doel van de Wmo is immers het bevorderen dat mensen meedoen in de samenleving. Het bevorderen van deelname aan het maatschappelijk leven en het bevorderen van gezondheid liggen in elkaars verlengde. Gezondheid en participatie versterken elkaar. Met de nieuwe wet kunnen gemeenten zich nog meer richten op de kwaliteit van leven van hun inwoners en het verbeteren van hun levensvoorwaarden, zodat gezondheidsproblemen zo veel mogelijk worden voorkómen en mensen in gezondheid kunnen leven (VWS, 2007). Met hun rol in de Wmo staan gemeenten zowel aan het begin (preventie) als aan het einde van de preventie/zorgketen (verpleging en verzorging). Ook dragen ze zorg voor kwetsbare doelgroepen die buiten de boot dreigen te vallen (figuur 7.1). De afstemming tussen collectieve preventie en zorg - een wettelijke taak van gemeenten op grond van de Wpg - wordt hierdoor steeds noodzakelijker. Gemeentelijke regierol Bij de uitvoering van gezondheidsbeleid spelen kortom veel partijen binnen en buiten de gemeentelijke organisatie een rol. Net als de landelijke overheid hebben gemeenten in
171
GEZONDHEI D IN BEEL D I N Z UI D - H OL L AN D NOOR D
Tekstblok 7.1: Wat verstaan we onder bestuurlijke regie? Bestuurlijke regie of gemeentelijke sturing op een beleidsterrein is aan de orde als: de gemeente er verantwoordelijk voor is en ook andere partijen een eigen taak, verantwoordelijkheid, belang en macht hebben op dat terrein; de gemeente en de andere partijen meer of minder afhankelijk zijn van elkaar; én binnen de gemeente ook andere beleidsterreinen van invloed zijn. Dit alles is het geval in de openbare gezondheidszorg. Regie betekent hier een bijzondere vorm van sturing, waarbij de gemeente externe partijen beweegt om in onderlinge afstemming of samenwerking de doelstellingen van het openbaar gezondheidsbeleid te realiseren (externe regie) en waarbij de gemeente intern aanstuurt op een bijdrage aan deze doelstellingen vanuit verschillende gemeentelijke beleidsvelden (interne regie). Regie is dan vooral het sturen van processen van samenwerking en commitment binnen en buiten de gemeente, gericht op het realiseren van ambities. Gemeentelijke regie begint met het formuleren van visie en ambitie en met het identificeren van de partijen en netwerken die voor de realisatie van belang zijn. Sturing kan inhouden: initiëren en bij elkaar brengen van partijen; bepalen van de juiste partijen; faciliteren en verbindingen leggen tussen partijen; bewaken van de voortgang; aanspreken op de eigen verantwoordelijkheid; beleidsdoelstellingen; overzicht houden; goed opdrachtgeverschap. (VNG, 2008)
collectieve preventie dan ook vooral een regierol. Deze regierol kan het best omschreven worden als die van visionaire regisseur: een regisseur die het plan uitzet, maar voor de uitvoering afstemt met veel andere partijen (zie tekstblok 7.1). Naast regisseur is de gemeente in het lokale gezondheidsbeleid ook vaak opdrachtgever, partner, financier of zelfs uitvoerder. Handleiding en website Gezonde Gemeente Ten behoeve van de tweede ronde nota’s lokaal gezondheidsbeleid (2007-2011) zijn handleidingen lokaal gezondheidsbeleid ontwikkeld voor de speerpunten roken (Stivoro, 2006), overgewicht (Voedingscentrum, 2007), depressie (Trimbos-instituut, 2007) en alcohol (VWA, 2007). Deze landelijke handleidingen zijn geëvalueerd en worden momenteel, onder coördinatie van het Centrum Gezond Leven van het RIVM bijgesteld en gebundeld tot één uitgave (Handleiding Gezonde Gemeente). De bijgestelde handleiding, die in het najaar van 2010 zal verschijnen, zal een richtinggevend instrument zijn voor lokaal gezondheidsbeleid op de door VWS vastgestelde speerpunten. Naast de Handleiding Gezonde Gemeente, komt een bijbehorende website www.loketgezondleven.nl. In aanvulling daarop zal de GGD Hollands Midden vanaf begin 2011 ook digitaal actuele regionale informatie ontsluiten via een apart menu ‘gezonde gemeente’ op de eigen website (www.ggdhm.nl/gezondegemeente).
172
D E ROL VAN G E ME E N T E N I N L O K A A L G E ZO N DH E I DS B E L E I D
7.2
Regionaal en lokaal gezondheidsbeleid in Zuid-Holland Noord
Nota lokaal gezondheidsbeleid in alle gemeenten Alle gemeenten in Zuid-Holland Noord hebben sinds de wettelijke verplichting in 2003 een nota lokaal gezondheidsbeleid opgesteld. Bij navraag door de GGD bleek dat veel gemeenten het opstellen van de nota als een meerwaarde hebben ervaren. Er kwam meer zicht op knelpunten en problemen op het brede terrein van gezondheid en op mogelijkheden om de gezondheidssituatie lokaal te verbeteren. De onderwerpen in de eerste nota’s lieten zien dat gemeenten hun gezondheidsbeleid breder invulden dan de taken in de toenmalige Wet collectieve preventie volksgezondheid (Wcpv). Vergrijzingsproblematiek en de daarbij behorende ontwikkelingen op het terrein van wonen, zorg en welzijn, huisvestingsbeleid voor huisartsen en het realiseren van één loket in het kader van de Wmo waren regelmatig genoemde thema’s. In de tweede ronde nota’s kwam de nadruk meer te liggen op de speerpunten uit de preventienota ‘Kiezen voor gezond leven’ (VWS, 2006a, zie paragraaf 5.1.2). De speerpunten preventie van overgewicht en overmatig alcoholgebruik waren in alle nota’s een belangrijk thema. Roken, diabetes en depressie werden in mindere mate genoemd, omdat gemeenten aangaven weinig mogelijkheden te zien om op deze onderwerpen lokaal actie te ondernemen. Preventie van diabetes en depressie werden meer als taken van de zorg gezien. Ondersteuning door de GGD Gemeenten maakten bij het opstellen van hun tweede lokale nota gebruik van de kadernota van de GGD. Deze nota bevat landelijke en regionale ontwikkelingen, cijfers over de gezondheidssituatie in de regio en handvatten voor beleid, zoals bijvoorbeeld de samenhang met de Wmo. Daarnaast heeft de GGD samen met andere instellingen in de regio, een overzicht samengesteld van alle preventieve activiteiten op het gebied van de speerpunten van VWS. Gemeenten konden naar eigen inzicht (delen uit) de nota invoegen in de lokale nota. In een aantal gevallen besteedden gemeenten het schrijven van de nota aan de GGD uit. Verder hield de GGD presentaties voor raadscommissies zorg en welzijn over nut en noodzaak van lokaal gezondheidsbeleid. Sommige gemeenten kozen voor een presentatie over de lokale gezondheidssituatie in de raadscommissie en vroegen de raadsleden prioriteiten te stellen. Terwijl de GGD in de eerste ronde in bijna alle gemeenten werkconferenties organiseerde om met partijen in het veld prioriteiten te stellen, kozen gemeenten in de tweede ronde ervoor om de brede discussiebijeenkomsten over de Wmo als input vanuit het veld voor hun nota mee te nemen. Integraal beleid nog een lastige opgave Gemeenten geven in hun nota’s aan integraal gezondheidsbeleid belangrijk te vinden. Integrale maatregelen worden met name genoemd bij preventie van overgewicht, zoals meer samenwerking met sportorganisaties en scholen, het stimuleren van bewegingsbevorderend bouwen en zorgen voor voldoende speelvoorzieningen voor kinderen. Hoewel samenwerking met sportorganisaties en onderwijs redelijk vanzelfsprekend is, is samenwerking met andere sectoren niet zo eenvoudig. Het blijkt ingewikkeld om gezondheidsaspecten mee te laten wegen in beleidsbeslissingen van de ‘harde
173
GEZONDHEI D IN BEEL D I N Z UI D - H OL L AN D NOOR D
sector’. Hoewel de GGD meermalen op verzoek van gemeenten advies heeft gegeven over gezondheidsbeschermende en gezondheidsbevorderende maatregelen bij ruimtelijke ordening projecten zijn deze adviezen niet of nauwelijks overgenomen. Als redenen werden soms tijdgebrek om ideeën verder uit te werken of andere belangen genoemd, hoewel men bijna altijd positief was over de inbreng van de GGD. Onlangs is het een middelbare school in Leiden echter wel met hulp van de GGD gelukt dat er geen vergunning meer wordt afgegeven aan de snackkar die zich op een paar honderd meter afstand van school bevindt. Samenwerking Wmo verschillend ingevuld Hoewel het lokaal gezondheidsbeleid en het Wmo beleid inhoudelijk gezien in elkaars verlengde liggen zijn er in de praktijk ook belemmeringen om beide beleidsterreinen effectief op elkaar aan te laten sluiten. Gemeenten geven hier dan ook op verschillende manieren invulling aan. Eén van de bezwaren is dat door het grote verschil in financiële middelen die met beide beleidsterreinen gemoeid zijn, het lokaal gezondheidsbeleid ondergesneeuwd zou kunnen worden door het Wmo-beleid. Verder spelen ook praktische bezwaren zoals een afwijkende fasering van de beleidscylus. Ook op landelijk niveau is er nog geen duidelijke richtlijn over het koppelen van beide beleidsterreinen. Gebruik juridische instrumenten kan beter Bovengenoemd voorbeeld toont aan dat juridische instrumenten, zoals vergunningen, sancties, richtlijnen en subsidieverstrekkingen met succes ingezet kunnen worden naast ‘zachtere’ beleidsinstrumenten, zoals convenanten, voorlichting en overleg. Op dit moment ontbreekt een totaaloverzicht van de instrumenten die in Zuid-Holland Noord worden ingezet voor het verbeteren van de gezondheid en de mate waarin dat gebeurt. Wel worden op het gebied van preventie van overmatig alcoholgebruik door gemeenten afspraken gemaakt met horecaondernemers over sluitingstijden en verantwoord schenken aan jongeren. Ook bestaat sinds dit jaar de mogelijkheid dat gemeenten in Nederland, via aanhouding door politie, een Halt-maatregel (taakstraf) kunnen opleggen aan jongeren die alcohol drinken in de openbare ruimte. Tevens zou een fors aantal gemeenten de verkoopleeftijd van alcohol willen verhogen naar 18 jaar in plaats van 16 jaar. Afstemming preventie en zorg krijgt steeds meer vorm Naast integraal beleid heeft ook de samenwerking met de zorg de aandacht van gemeenten. Gemeenten willen graag het overleg aangaan met huisartsen over onderwerpen als overgewicht en bewegingsstimulering. In een aantal gemeenten zijn in samenwerking met Reos Zorg (non-profit organisatie die ondersteuning biedt aan eerstelijnszorgverleners in de regio) pilotprojecten in huisartsenpraktijken uitgevoerd op gebied van preventie van overgewicht en diabetes (Routeplanner Diabetespreventie en Beweegkuur). Daarnaast is er meer overleg met zorgorganisaties (thuiszorg, GGZ, verslavingszorg) en andere partners (welzijn, Sportservice Zuid-Holland, Reos Zorg) door de vorming van samenwerkingsverbanden (zie ook paragraaf 5.1.2).
174
D E ROL VAN G E ME E N T E N I N L O K A A L G E ZO N DH E I DS B E L E I D
Continuïteit en effectiviteit van beleid voortdurend punt van zorg Net als elders in Nederland, is het ook in Zuid-Holland Noord woekeren met de ambtelijke capaciteit en bestaande middelen en mogelijkheden. De rijksoverheid draagt steeds meer taken over aan gemeenten. Niet altijd worden daarbij ook passende middelen meegeleverd. Vooral bij kleinere gemeenten moet de beschikbare formatie over veel verschillende beleidsterreinen verdeeld worden. Door de veelheid van prioriteiten van gemeenten kan de aandacht voor lokaal gezondheidsbeleid sneuvelen, ook op politiek en bestuurlijk niveau. Dit alles vormt een risico voor de continuïteit en effectiviteit van het beleid.
175
WAT BR E N G T DE TO E KO M S T I N ZUI D- H O L L A N D N O O RD?
8
Wat brengt de toekomst in Zuid-Holland Noord?
Zuid-Holland Noord vergrijst snel De komende tien jaar zal de bevolking in Zuid-Holland Noord groeien met 2,1% tot ruim 530.000 inwoners. Daarbij verandert vooral de samenstelling van de bevolking. Het percentage 65-plussers zal in deze periode stijgen van 14 naar 20%. Mede door de vergrijzing zal het aantal (éénpersoons)huishoudens toenemen en zal de omvang van de beroepsbevolking afnemen. Levensverwachting blijft stijgen De stijging in levensverwachting van de afgelopen jaren zal ook in de komende decennia zichtbaar blijven. Landelijk stijgt de levensverwachting tot 2050 met zes jaren. Gezien de vergelijkbare gezondheidssituatie in Zuid-Holland Noord is de voorspelling dat de levensverwachting in Zuid-Holland Noord een vergelijkbare stijging zal laten zien. Sterke toename van prevalentie van chronische aandoeningen door vergrijzing Op basis van veranderingen in omvang en samenstelling van de bevolking in ZuidHolland Noord is in de periode 2009-2020 de grootste toename te verwachten in het vóórkomen van coronaire hartziekten, COPD en CVA (stijging van ongeveer 30%). De prevalentiecijfers voor deze aandoeningen stijgen sterker dan in heel Nederland. Dit komt onder meer omdat deze aandoeningen in verhouding veel vaker vóórkomen onder 75-plussers en het aantal 75-plussers in Zuid-Holland Noord naar verwachting sterker stijgt dan in Nederland. De stijging van deze prevalentiecijfers zou in werkelijkheid minder groot kunnen zijn omdat de epidemiologische trends in het verleden in Nederland een daling voor deze aandoeningen laten zien. Andersom geldt dat de stijging van de prevalentiecijfers voor angst- en depressiestoornissen groter zou kunnen zijn dan op basis van demografische ontwikkelingen is te verwachten. Grote toename zorggebruik in verpleging, thuiszorg en verzorging De toenemende vergrijzing en daardoor ook de toename van het aantal mensen met een chronische aandoening zorgt in de periode 2010-2020 in Zuid-Holland Noord voor een sterke toename van zorggebruik in de verpleging, de thuiszorg en de verzorging (meer dan 30%). Deze sectoren zullen ook het sterkst groeien in Nederland als geheel, maar minder sterk dan in Zuid-Holland Noord. Ook het gebruik van de huisartsenzorg zal sterk stijgen (13 tot 20%).
177
GEZONDHEI D IN BEEL D I N Z UI D - H OL L AN D NOOR D
Vraag en aanbod van zorg door velerlei ontwikkelingen beïnvloed De toename van het aantal (oudere) mensen met beperkingen en aandoeningen door de vergrijzing heeft gevolgen voor de zorgvraag en het zorgaanbod in de regio. Er zijn echter nog andere ontwikkelingen in de gezondheidszorg die van invloed zijn op vraag en aanbod en waarmee rekening gehouden moet worden in het gezondheidszorgbeleid. Voorbeelden van deze ontwikkelingen zijn de stijgende kosten en de voorgenomen bezuinigingen, ontwikkelingen op de arbeidsmarkt, marktwerking, de invloed van de sociale media op de rol van de zorgconsument, het scheiden van wonen en zorg en de ontwikkelingen in de medische technologie.
In dit hoofdstuk wordt vooruit geblikt op de toekomstige gezondheidssituatie en het toekomstig zorggebruik in Zuid-Holland Noord. Het is voor (lokaal) gezondheidsbeleid van belang te weten bij hoeveel mensen bepaalde aandoeningen in de toekomst voor zullen komen en hoe de zorgvraag zich zal gaan ontwikkelen. Met deze informatie kan op lokaal of regionaal niveau geanticipeerd worden op een stijgende zorgvraag in de toekomst. Als bekend is hoeveel mensen bijvoorbeeld diabetes zullen krijgen in Zuid-Holland Noord, kan geanticipeerd worden op de te verwachten zorgvraag en/of kunnen preventieve maatregelen worden genomen. Toekomstverkenningen kunnen onder meer gemaakt worden op basis van kennis over demografische ontwikkelingen (tekstblok 8.1), op basis van kennis over trends in het vóórkomen van ziekten (epidemiologische ontwikkelingen, tekstblok 8.2) en op basis van toekomstscenario’s. In dit hoofdstuk wordt eerst stilgestaan bij de bevolkingsprognoses: hoe verandert de omvang en samenstelling van de bevolking in Zuid-Holland Noord tussen 2009 en 2040? Vervolgens wordt gekeken naar wat dat betekent voor de gezondheidssituatie van de inwoners van Zuid-Holland Noord en wat de gevolgen zijn voor de zorgvraag in de periode 2010-2020. Prognoses CBS als uitgangspunt Bij de berekeningen is gebruik gemaakt van de bevolkingsprognoses van het CBS op www.cbs.nl/StatLine. Deze prognoses zijn berekend in 2008. Ook voor de prognoses met betrekking tot chronische aandoeningen en de zorgvraag is gebruik gemaakt van de bevolkingsprognoses van het CBS.
8.1
Veranderingen in de bevolkingsomvang en –samenstelling
Bevolkingsomvang Zuid-Holland Noord groeit tot 2020 met 2,1%, tot 2040 met 6% Over de periode 2009-2020 wordt voor Zuid-Holland Noord een bevolkingsgroei van 2,1% verwacht. Dat is iets lager dan de verwachte groei voor heel Nederland in deze periode (3,2%). De sterkste groei wordt verwacht in de gemeenten Katwijk (+7%), Voorschoten,
178
WAT BR E N G T DE TO E KO M S T I N ZUI D- H O L L A N D N O O RD?
Tabel 8.1: Huidige en verwachte bevolkingsomvang en verwachte bevolkingsgroei in de gemeenten in Zuid-Holland Noord tussen 2009 en 2020 (Bron: CBS-StatLine). KXLGLJHEHYRONLQJV RPYDQJ
YHUZDFKWHEHYRONLQJV RPYDQJ
$OSKHQDDQGHQ5LMQ
+LOOHJRP
*HPHHQWH
JURHL
.DDJHQ%UDDVVHP
.DWZLMN
/HLGHQ
/HLGHUGRUS
/LVVH
1LHXZNRRS
1RRUGZLMN
1RRUGZLMNHUKRXW
2HJVWJHHVW
5LMQZRXGH
7H\OLQJHQ
9RRUVFKRWHQ
=RHWHUZRXGH
=XLG+ROODQG1RRUG 1HGHUODQG
Rijnwoude en Hillegom (alle drie +6%). Voor de gemeenten Zoeterwoude, Nieuwkoop en Teylingen wordt tot 2020 een krimp voorspeld (tabel 8.1). Schattingen voor de langere termijn geven aan dat de bevolkingsomvang van ZuidHolland Noord tot 2035 stijgt met 6%, waarna er tot 2040 geen verdere groei optreedt. De schattingen lopen voor de afzonderlijke gemeenten sterk uiteen: de grootste krimp ten opzichte van 2009 is te verwachten voor Teylingen (-6%) en Zoeterwoude (-5%), terwijl Katwijk tot 2040 met 18% zal groeien, Rijnwoude, Noordwijk en Hillegom met 13% en Leiderdorp met 12%. Vergrijzing in Zuid-Holland Noord neemt toe, net als in heel Nederland De komende tien jaar zal de bevolking in Zuid-Holland Noord groeien tot ruim 530.000 inwoners. Daarbij verandert de samenstelling van de bevolking. Het percentage 65-plussers zal in deze periode stijgen van 14,3 naar 19,8%. Deze stijging is sterker dan die van de Nederlandse percentages, die stijgen van 15,0 naar 19,7%. Het percentage 65-plussers in de regio stijgt verder naar 25,6% in 2040. Dat betekent dat het absolute aantal ouderen bijna zal verdubbelen van 74.000 in 2009 tot 141.000 in 2040. Tot de leeftijd van 65 jaar verandert de bevolking in Zuid-Holland Noord op een vergelijkbare wijze als de Nederlandse bevolking. Het aantal 65-plussers zal sterker toenemen dan het aantal mensen in de andere leeftijdscategorieën. In deze groep is voor Zuid-Holland Noord een nog wat sterkere stijging te zien (42%) dan in heel Nederland (36%). De verwachte stijging van het aantal 65-plussers is het grootst bij mannen, dit geldt sterker voor de regio Zuid-Holland Noord dan voor heel Nederland (figuur 8.1).
179
GEZONDHEI D IN BEEL D I N Z UI D - H OL L AN D NOOR D
OHHIWLMGMDUHQ =XLG+ROODQG1RRUGPDQ
1HGHUODQGPDQ
=XLG+ROODQG1RRUGYURXZ
1HGHUODQGYURXZ
Figuur 8.1: Procentuele verandering van de bevolking naar leeftijd en geslacht in Zuid-Holland Noord en Nederland in de periode 2009-2020 (Bron: CBS-StatLine).
Aandeel beroepsbevolking neemt af, grijze druk verdubbelt De potentiële beroepsbevolking (20- tot en met 64-jarigen) neemt in de periode 20092040 in Zuid-Holland Noord af van 62 naar 53%. Dit betekent dat de grijze druk (verhouding tussen het totaal aantal personen van 65 jaar of ouder en de potentiële beroepsbevolking, zie tekstblok 2.1) in de regio de komende dertig jaar zal verdubbelen. Het percentage jongeren daalt van 24% in 2009 tot 21% in 2025 en blijft daarna gelijk. Totaal aantal huishoudens neemt toe, vooral aandeel éénpersoonshuishoudens De bevolkingssamenstelling in Zuid-Holland Noord verandert de komende decennia ook in andere opzichten. Zo zal het aantal huishoudens gestaag blijven groeien: van ongeveer 229.000 in 2010 naar 245.000 in 2020 tot ongeveer 260.000 in 2040. Daarbij zal de gemiddelde huishoudgrootte dalen. In figuur 8.2 is te zien dat het percentage éénpersoonshuishoudens de komende jaren gaat stijgen. Het percentage huishoudens met paren zal dalen en het percentage éénoudergezinnen blijft nagenoeg gelijk. Deze ontwikkelingen lopen in Zuid-Holland Noord en in Nederland vrijwel gelijk.
8.2
Toekomstverkenning gezondheid in Zuid-Holland Noord 2009-2020
In deze paragraaf wordt beschreven wat de verwachtingen zijn ten aanzien van de levensverwachting en sterfte in de toekomst (paragraaf 8.2.1) en worden voor de meest
180
WAT BR E N G T DE TO E KO M S T I N ZUI D- H O L L A N D N O O RD?
MDDU ppQSHUVRRQV
SDUHQ
ppQRXGHUJH]LQ
Figuur 8.2: Aandeel éénpersoonshoudens, huishoudens met paren en éénoudergezinnen in 2010, 2020, 2030 en 2040 in Zuid-Holland Noord (Bron: CBS- StatLine).
voorkomende aandoeningen in Zuid-Holland Noord prognoses gegeven voor prevalentiecijfers in 2020. Hierbij is doorgerekend wat het effect is van demografische ontwikkelingen en het effect van trends uit het verleden. In eerste instantie worden deze prognoses alleen berekend op basis van verwachte demografische ontwikkelingen tussen 2010 en 2020 (paragraaf 8.2.2). Deze prognoses kennen beperkingen en dienen dan ook genuanceerd te worden op basis van epidemiologische trends in het verleden (paragraaf 8.2.3). De toekomst is nooit met zekerheid te voorspellen, omdat niet goed is in te schatten hoe de prevalenties van risicofactoren zich zullen gaan ontwikkelen of omdat op dit moment niet bekend is welke beleidsmaatregelen in de toekomst een rol gaan spelen. We moeten het dus doen met een schatting op basis van demografische ontwikkelingen, genuanceerd op basis van epidemiologische kennis uit het verleden.
8.2.1
Toekomstige levensverwachting en sterfte
Levensverwachting blijft stijgen In vergelijking met Europa blijft Nederland al sinds de jaren zeventig achter bij de hoogste levensverwachting. Dit heeft te maken met de verhoudingsgewijs hogere sterfte bij Nederlandse vrouwen op middelbare en oudere leeftijd, en de geringe daling van deze sterfte in vergelijking met andere landen (Luijben & Kommer, 2010). De komende decennia zal in Nederland de levensverwachting blijven stijgen. De levensverwachting van de inwoners van Hollands Midden1 ligt op dit moment hoger dan
181
GEZONDHEI D IN BEEL D I N Z UI D - H OL L AN D NOOR D
Tabel 8.2: Huidige en toekomstige levensverwachting bij geboorte in Nederland en Hollands Midden (Bronnen: CBS, gegevens bewerkt door het RIVM op www.zorgatlas.nl; Luijben & Kommer, 2010). +ROODQGV0LGGHQ LQMDUHQ
*HVODFKW
1HGHUODQG LQMDUHQ
1HGHUODQG LQMDUHQ
1HGHUODQG LQMDUHQ
9URXZHQPDQQHQ
9URXZHQ
0DQQHQ
het landelijk gemiddelde (zie tabel 8.2 en paragraaf 3.1). Landelijk zal de gemiddelde levensverwachting bij geboorte in 2050 86 jaar zijn. Dit is een toename van bijna zes jaar ten opzichte van de periode 2005-2008. Gezien de vergelijkbare tot gunstige gezondheidssituatie in Zuid-Holland Noord is de verwachting dat een vergelijkbare trend zich in Zuid-Holland Noord zal voordoen. Sterftekansen voor belangrijke doodsoorzaken dalen De landelijke verwachting is dat de sterftekansen voor vrijwel alle belangrijke doodsoorzaken in de periode 2007-2020 kleiner worden (zie tabel 8.3). De kans op sterfte door slokdarmkanker neemt echter zowel bij mannen als bij vrouwen toe en voor vrouwen neemt ook de kans op sterfte aan longkanker toe, terwijl deze kans voor mannen daalt. In 2020 is sterfte aan longkanker voor vrouwen hoger dan die voor mannen. Voor coronaire hartziekten wordt zowel voor mannen als vrouwen een daling van 9% per jaar verwacht. Een effect van de vergrijzing is dat voor long-, dikkedarm-, slokdarmkanker en longontsteking een toename in het absolute aantal sterftegevallen wordt verwacht doordat de bevolking ouder wordt. De daling van de sterftekans door epidemiologische ontwikkelingen wordt teniet gedaan door de groei van het aantal ouderen. Bij de andere doodsoorzaken genoemd in tabel 8.3 is de afname van de sterftekans wel groter dan de toename veroorzaakt door de vergrijzing en neemt het absolute aantal sterfgevallen dus af (Luijben & Kommer, 2010).
8.2.2
Demografische prognoses met betrekking tot gezondheid
Bij demografische prognoses wordt nagegaan wat het effect is van de verandering in de omvang en samenstelling van de bevolking in Zuid-Holland Noord op de toekomstige prevalentie (zie tekstblok 3.1) van de huidige top tien van meest vóórkomende aandoeningen. In tekstblok 8.1 wordt een korte uitleg gegeven over het berekenen van de demografische prognoses.
1
Cijfers over levensverwachting en sterfte zijn sinds 2006 alleen beschikbaar op het niveau van Hollands Midden. Er kunnen voor deze onderwerpen dus geen specifieke uitspraken gedaan worden over de subregio’s Zuid-Holland Noord en Midden-Holland. Om deze reden wordt in deze paragraaf alleen gesproken over Hollands Midden.
182
WAT BR E N G T DE TO E KO M S T I N ZUI D- H O L L A N D N O O RD?
Tabel 8.3: Sterfte naar doodsoorzaak in Nederland (per 100.000 inwoners) in 2007 en 2020 (Bron: Luijben & Kommer, 2010).
'RRGVRRU]DDN
PDQQHQ SHU LQZRQHUV
YURXZHQ SHU LQZRQHUV
PDQQHQ SHU LQZRQHUV
YHUDQGHULQJ
YURXZHQ SHU LQZRQHUV
PDQQHQ SHUMDDU
YURXZHQ SHUMDDU
/RQJNDQNHU
%HURHUWH
/RQJRQWVWHNLQJ
'LNNHGDUPNDQNHU
&RURQDLUHKDUW]LHNWHQ
+DUWIDOHQ
&23'
'HPHQWLH
%RUVWNDQNHU 6ORNGDUPNDQNHU
Tekstblok 8.1: Demografische prognoses In een demografische prognose wordt nagegaan wat het effect is van toekomstige ontwikkelingen in omvang en samenstelling van de bevolking op bijvoorbeeld het toekomstig aantal ziektegevallen of het toekomstig zorggebruik. Hiertoe worden cijfers over prevalentie of incidentie van een aandoening per leeftijd en geslacht toegepast op de bevolkingsprognose van een gemeente, regio of land. Een demografische prognose gaat ervan uit dat het percentage mensen dat een aandoening krijgt (incidentie) of heeft (prevalentie) of bepaalde zorg gebruikt in alle leeftijds- en geslachtsgroepen gelijk blijft in de tijd. In werkelijkheid kunnen leeftijds- en geslachtsspecifieke incidentie- en prevalentiecijfers van aandoeningen veranderen, vooral door veranderingen in het vóórkomen van risicofactoren. Zo zal het aantal personen met diabetes nog sneller stijgen dan op basis van demografische ontwikkelingen alleen is te verwachten, als overgewicht verder toeneemt. Ook is het mogelijk dat er veranderingen optreden in het percentage mensen waarvan bekend is dat ze een ziekte of aandoening hebben. Zo worden door grotere alertheid van huisartsen diabetespatiënten vaker gediagnosticeerd waardoor de prevalentie in de toekomst hoger is dan verwacht (Treurniet et al., 2006; Schrijver & Poos, 2007a).
Sterke toename van het aantal chronische aandoeningen door vergrijzing De vergrijzing in Zuid-Holland Noord heeft een groot effect op het vóórkomen van chronische aandoeningen. Vooral de prevalentie van aandoeningen die onder ouderen veel vóórkomen zal de komende jaren flink stijgen (tabel 8.4). Voorbeelden hiervan zijn coronaire hartziekten, diabetes, artrose, ouderdoms- en lawaaidoofheid, gezichtsstoornissen, COPD en CVA. Het absolute aantal patiënten in Zuid-Holland Noord met deze aandoeningen zal tussen 2010 en 2020 toenemen met 24 tot 32%. Voor al deze aandoeningen geldt dat de prevalentiecijfers voor Zuid-Holland Noord tot 2020 sterker stijgen dan die voor heel Nederland. Dit beeld komt overeen met de sterkere vergrijzing die in Zuid-Holland Noord wordt verwacht (zie paragraaf 8.1).
183
GEZONDHEI D IN BEEL D I N Z UI D - H OL L AN D NOOR D
Tabel 8.4: Top tien van aandoeningen met de hoogste prevalentie in Zuid-Holland Noord in 2009 en de prognoses voor deze aandoeningen in de periode 2009-2020 in Zuid-Holland Noord en in Nederland als gevolg van veranderingen in de omvang en samenstelling van de bevolking, voor mannen (M) en vrouwen (V) (Bronnen: www.nationaalkompas.nl; www.toolkitvtv.nl). VWLMJLQJLQ DEVROXXW DEVROXWHDDQWDOOHQ DDQWDOLQ LQLQ=XLG LQ=XLG +ROODQG1RRUG +ROODQG1RRUG $DQGRHQLQJ
SURFHQWXHOH YHUDQGHULQJ =XLG+ROODQG1RRUG
SURFHQWXHOH YHUDQGHULQJ 1HGHUODQG
09
09
0
9
09
0
9
&RURQDLUHKDUW]LHNWHQ
09
'LDEHWHVPHOOLWXV
$UWURVH
2XGHUGRPVHQ ODZDDLGRRIKHLG
*H]LFKWVVWRRUQLVVHQ
$VWPD
'HSUHVVLH
&23'
&9$
$QJVWVWRRUQLVVHQ
Sterkere stijging prevalentie van aandoeningen onder mannen dan onder vrouwen Voor bijna alle aandoeningen, met uitzondering van astma, is er een sterkere stijging van de prevalentie te zien bij mannen dan bij vrouwen. Dit geldt zowel voor ZuidHolland Noord als voor heel Nederland. De prevalentie stijgt voor mannen harder dan voor vrouwen omdat de bevolkingstoename voor oudere mannen groter is dan voor oudere vrouwen (zie paragraaf 8.1) en de meeste chronische aandoeningen vooral op oudere leeftijd vóórkomen.
8.2.3
Epidemiologische trends in het verleden
Bij de toekomstverkenning op basis van demografische ontwikkelingen is de aanname dat het percentage mensen met een aandoening in alle onderscheiden leeftijds- en geslachtsgroepen gelijk blijft in de periode 2010-2020. In werkelijkheid veranderen de incidentie en prevalentie van aandoeningen, bijvoorbeeld onder invloed van veranderingen in risicofactoren in de bevolking, veranderingen in organisatie en aanbod van zorg of als gevolg van medisch-technologische ontwikkelingen. Voor een epidemiologische prognose wordt de prognose op basis van demografische ontwikkelingen gecombineerd met epidemiologische trends uit het verleden (tekstblok 8.2). Hierbij wordt er vanuit gegaan dat trends in aandoeningen in het verleden iets aangeven over het vóórkomen van die aandoeningen in de toekomst. Trends in prevalenties chronische aandoeningen veelal stijgend Tussen 1997 en 2007 is de prevalentie van astma, diabetes, depressie, constitutioneel eczeem en angststoornissen in Nederland sterk gestegen. Het vóórkomen van onder andere nek- en rugklachten, COPD, en coronaire hartziekten daalde sterk in Nederland in deze periode (zie ook tabel 3.16).
184
WAT BR E N G T DE TO E KO M S T I N ZUI D- H O L L A N D N O O RD?
Tekstblok 8.2: Epidemiologische prognoses: het doortrekken van trends Het voorspellen van het vóórkomen van ziekten in de toekomst op basis van waargenomen trends uit het verleden wordt een epidemiologische prognose genoemd. Hiervoor worden de cijfers voor elk jaar uit het verleden eerst gecorrigeerd voor veranderingen in samenstelling en omvang van de bevolking. Deze gecorrigeerde cijfers worden lineair doorgetrokken naar de toekomst. Lineair betekent dat er wordt uitgegaan van een constante jaarlijkse stijging. Als de trend niet significant is, kunnen geen kwantitatieve uitspraken worden gedaan. Als een trend wel significant is, dan is het verantwoord om de lijn beperkt door te trekken naar de toekomst. Het is zinvol om de berekende trend voor een bepaalde ziekte af te zetten tegen de trends in de risicofactoren die van invloed zijn op de ziekte (paragraaf 8.2.4). Als het aantal mensen met diabetes bijvoorbeeld in het verleden is toegenomen omdat het aantal mensen met overgewicht is toegenomen, én het aantal mensen met overgewicht zal naar verwachting niet verder stijgen, dan zal ook het aantal mensen met diabetes waarschijnlijk niet verder stijgen. Het simpelweg doortrekken van de trends kan in dit geval een overschatting geven van de omvang van de stijging van diabetes. Daarom moet men ook voorzichtig zijn met de interpretatie van resultaten uit epidemiologische trends en is het zinvol om een kwalitatieve analyse van de trends in risicofactoren uit te voeren (Schrijvers & Poos, 2007b).
Van de top tien van aandoeningen in Zuid-Holland Noord in 2009 nam meer dan de helft in de periode 1997-2007 fors toe in Nederland. Dit geldt voor diabetes, artrose, astma, depressie, CVA en angststoornissen (tabel 8.5). Deze trends zijn gebaseerd op zorgregistraties (huisartsen) en geven meestal een goed beeld van het vóórkomen van aandoeningen. De grote toename van depressie en angststoornissen is niet alleen het gevolg van een toename van deze aandoeningen onder de bevolking. De prevalentie van deze aandoeningen is ook gestegen door betere herkenning en vroege opsporing van deze aandoeningen in de huisartspraktijk. Ook speelt mee dat mensen dankzij publieksvoorlichting eerder professionele hulp zoeken. Ondanks deze verbeteringen wordt het grootste deel van de angststoornissen nog altijd niet herkend en behandeld (Schoemaker et al., 2010). De stijging van het aantal mensen met astma vond vooral plaats tussen 1984 en 1997 bij 0- tot en met 14-jarige kinderen en in de leeftijdsgroep 15 tot en met 24 jaar. De verklaring voor deze toegenomen prevalentie wordt gezocht in de hygiëne hypothese (verandering van leefstijl en toegenomen welvaart leidt tot minder blootstelling aan infecties, wat weer tot gevolg heeft dat er minder mogelijkheden zijn om immuniteit op te bouwen) en in het toegenomen bewustzijn ten aanzien van astma bij artsen en patiënten (Smit et al., 2006). Aandoeningen waarvan de prevalentie in Nederland afnam in de periode 1997-2007 zijn coronaire hartziekten, COPD (bij mannen) en ouderdoms- en lawaaidoofheid (bij mannen). De daling in het vóórkomen van COPD wordt in verband gebracht met de daling van het aantal rokers onder mannen. Vooral het aantal mannelijke rokers van 65 jaar en ouder is in de periode 1980-2004 sterk gedaald (Boezen et al., 2006). In paragraaf 3.8 zagen we ook al een daling in de sterfte door coronaire hartziekten. Dit werd veroorzaakt door verbeterde zorg en verbeterde (preventieve) medicatie.
185
GEZONDHEI D IN BEEL D I N Z UI D - H OL L AN D NOOR D
Tabel 8.5: Verandering in de prevalentie van veel vóórkomende aandoeningen in de periode 1997-2007 in Nederland voor mannen en vrouwen (alleen significante trends weergegeven) (Bron: Hoeymans, et al., 2010). YHUDQGHULQJLQ1HGHUODQG =LHNWHDDQGRHQLQJ
PDQQHQ
YURXZHQ
&RURQDLUHKDUW]LHNWHQ
'LDEHWHVPHOOLWXV
$UWURVH
2XGHUGRPVHQODZDDLGRRIKHLG
$VWPD
'HSUHVVLH &23' &9$ $QJVWVWRRUQLVVHQ
QV
QV WUHQG QLHWVLJQLILFDQW
8.2.4
Epidemiologische trends gecombineerd met demografische prognoses
In deze paragraaf worden de resultaten van de demografische prognoses van de tien meest vóórkomende aandoeningen in Zuid-Holland Noord in 2009 gecombineerd met de epidemiologische trends uit het verleden (tabellen 8.4 en 8.5). Ook wordt daarbij gekeken naar de trends in risicofactoren van de aandoeningen. Al deze gegevens zijn samengevoegd in tabel 8.6. Als de epidemiologische trends uit het verleden doorzetten zal de toename van de prevalentie van enkele aandoeningen in Zuid-Holland Noord vermoedelijk minder sterk zijn dan de prognoses op basis van demografische ontwikkelingen aangeven. Dit geldt bijvoorbeeld voor COPD en coronaire hartziekten. Voor deze aandoeningen wordt op basis van de demografische ontwikkelingen een stijging in de prevalentie verwacht, maar in de periode 1997-2007 is de prevalentie in Nederland gedaald. De trend in het vóórkomen van diabetes, astma, artrose, depressie en angststoornissen is landelijk sterk stijgend in de periode 1997-2007. De prognoses voor deze aandoeningen in ZuidHolland Noord voor 2010-2020 berekend op basis van demografische ontwikkelingen, is waarschijnlijk dan ook een onderschatting van de echte toename in de toekomst. Trends in risicofactoren beïnvloeden de toekomstige prevalentie van aandoeningen Bij het doortrekken van trends uit het verleden naar de toekomst moet rekening gehouden worden met trends in het vóórkomen van risicofactoren (tekstblok 8.2). In tabel 8.6 staan naast de prognoses en trends van de prevalentie van aandoeningen ook de trends in het vóórkomen van risicofactoren aangegeven. Deze geven een indicatie van de toekomstige trend. Het netto effect van de trends in risicofactoren voor de verschillende aandoeningen is moeilijk te bepalen. Wel kan deze informatie helpen bij het bepalen van speerpunten voor het toekomstig volksgezondheidsbeleid in de verschillende regio’s. Immers door in te zetten op deze risicofactoren kan een verdere
186
WAT BR E N G T DE TO E KO M S T I N ZUI D- H O L L A N D N O O RD?
Tabel 8.6: Aandoeningen met de hoogste prevalentie in Zuid-Holland Noord in 2009; trends in het verleden van de aandoening, effecten van demografische veranderingen, risicofactoren en de verwachte trends in risicofactoren (Bron: www.nationaalkompas.nl). SURFHQWXHOH YHUDQGHULQJLQ SUHYDOHQWLHLQ 1HGHUODQG
SURJQRVH LQ=XLG+ROODQG 1RRUGRSEDVLV YDQGHPRJUDILH EHODQJULMNVWHULVLFRIDFWRUHQ
$DQGRHQLQJ
0
9
0
&RURQDLUH KDUW]LHNWHQ
WUHQGLQ YyyUNRPHQYDQ ULVLFRIDFWRUHQ 1HGHUODQG
9 ODJHJURHQWHIUXLWFRQVXPSWLH KRJHLQQDPHYHU]DGLJGYHW URNHQ OLFKDPHOLMNHLQDFWLYLWHLW VFKDGHOLMNDOFRKROJHEUXLN YHUKRRJGWRWDDOVHUXPFKROHVWHUROJHKDOWH YHUODDJG+'/FKROHVWHUROJHKDOWH YHUKRRJGHEORHGGUXN GLDEHWHVPHOOLWXV RYHUJHZLFKW SV\FKLVFKHNODFKWHQ OXFKWYHURQWUHLQLJLQJILMQVWRI OXFKWYHURQWUHLQLJLQJR]RQ HUQVWLJHKLQGHUGRRUJHOXLGZHJYHUNHHU HUQVWLJHKLQGHUGRRUJHOXLGUDLOHQ YOLHJYHUNHHU HUQVWLJHKLQGHUGRRUJHOXLGLQGXVWULH UHFUHDWLHHQEXUHQ
RQJXQVWLJ JXQVWLJ JXQVWLJ FRQVWDQW FRQVWDQW RQJXQVWLJH LQGLFDWLH RQJXQVWLJH LQGLFDWLH RQJXQVWLJH LQGLFDWLH RQJXQVWLJ RQJXQVWLJ JXQVWLJ JXQVWLJ JXQVWLJ RQJXQVWLJ FRQVWDQW FRQVWDQW
'LDEHWHVPHOOLWXV
RYHUJHZLFKW DEGRPLQDOHYHWYHUGHOLQJ KRJHLQQDPHYHU]DGLJGYHW RQYROGRHQGHYRHGLQJVYH]HO OLFKDPHOLMNHLQDFWLYLWHLW URNHQ JHHQERUVWYRHGLQJRQWYDQJHQ
RQJXQVWLJ RQJXQVWLJ JXQVWLJ RQJXQVWLJ FRQVWDQW JXQVWLJ JXQVWLJ
$UWURVH
RYHUJHZLFKW
RQJXQVWLJ
2XGHUGRPVHQ ODZDDLGRRIKHLG
RXGHUGRPVHQODZDDLGRRIKHLG GLDEHWHVPHOOLWXV KRJHYHWLQQDPH VWUHVV ODZDDLVOHFKWKRUHQGKHLG EORRWVWHOOLQJDDQJHOXLGVEURQQHQZHUN EORRWVWHOOLQJDDQJHOXLGVEURQQHQYULMHWLMG
$VWPD
'HSUHVVLH
&23'
QV
RQJXQVWLJ JXQVWLJ RQEHNHQG JXQVWLJ RQJXQVWLJ
URNHQ YHURQWUHLQLJGELQQHQPLOLHXKXLVVWRIPLMW SDVVLHIURNHQ12 OXFKWYHURQWUHLQLJLQJILMQVWRIGLHVHO JHHQERUVWYRHGLQJRQWYDQJHQ
JXQVWLJ RQEHNHQG
SHUVRRQOLMNKHLGVNHQPHUNHQ VFKDGHOLMNDOFRKROJHEUXLN OLFKDPHOLMNHLQDFWLYLWHLW
RQEHNHQG FRQVWDQW FRQVWDQW
URNHQ YHURQWUHLQLJGELQQHQPLOLHX OXFKWYHURQWUHLQLJLQJILMQVWRIGLHVHO
JXQVWLJ JXQVWLJ
JXQVWLJ RQEHNHQG JXQVWLJ
187
GEZONDHEI D IN BEEL D I N Z UI D - H OL L AN D NOOR D
SURFHQWXHOH YHUDQGHULQJLQ SUHYDOHQWLHLQ 1HGHUODQG $DQGRHQLQJ &9$
SURJQRVH LQ=XLG+ROODQG 1RRUGRSEDVLV YDQGHPRJUDILH EHODQJULMNVWHULVLFRIDFWRUHQ
0
9
0
9 YHUKRRJGHEORHGGUXN URNHQ RYHUJHZLFKW GLDEHWHVPHOOLWXV RYHUPDWLJ]RXWJHEUXLN ODJHJURHQWHHQIUXLWFRQVXPSWLH VFKDGHOLMNDOFRKROJHEUXLN OLFKDPHOLMNHLQDFWLYLWHLW
$QJVWVWRRUQLVVHQ
WUHQGLQ YyyUNRPHQYDQ ULVLFRIDFWRUHQ 1HGHUODQG
SHUVRRQOLMNKHLGVNHQPHUNHQ VFKDGHOLMNDOFRKROJHEUXLN OLFKDPHOLMNHLQDFWLYLWHLW
RQJXQVWLJH LQGLFDWLH JXQVWLJ RQJXQVWLJ RQJXQVWLJ RQEHNHQG RQJXQVWLJ FRQVWDQW FRQVWDQW RQEHNHQG FRQVWDQW FRQVWDQW
QV QLHWVLJQLILFDQW 'HWHUPHQJXQVWLJ¶HQµRQJXQVWLJ¶KHEEHQEHWUHNNLQJRSGHWUHQGGLHGHPDWHYDQYyyUNRPHQYDQGHULVLFRIDFWRURSGLWPRPHQW GRRUPDDNW$OOHJHQRHPGHULVLFRIDFWRUHQYHUJURWHQGHNDQVRSKHWNULMJHQYDQGHEHWUHIIHQGHDDQGRHQLQJ 'RRUJHEUXLNYDQHHQUHODWLHINOHLQHVWHHNSURHINDQVOHFKWVHHQLQGLFDWLHZRUGHQJHJHYHQYDQGHWUHQG
Tekstblok 8.3: Diabetes als voorbeeld (op basis van tabel 8.6) De prevalentie van diabetes neemt in de toekomst fors toe door veranderingen in de bevolkingssamenstelling (meer ouderen die lang ongezond hebben geleefd). Overgewicht en daarmee samengaande ongezonde voedings- en beweegpatronen zijn belangrijke risicofactoren voor deze aandoening en de trends voor overgewicht, de inname van voedingsvezel en lichamelijke inactiviteit zijn ongunstig tot constant. Door preventie in te zetten op overgewicht, lichamelijke inactiviteit en voeding kan een verdere stijging van diabetes worden tegengegaan.
stijging van de meest vóórkomende aandoeningen worden voorkómen. Als voorbeeld is dit beschreven voor diabetes (tekstblok 8.3).
8.3
Toekomstverkenning zorggebruik in Zuid-Holland Noord 2009-2020
Bij het berekenen van de prognoses voor zorggebruik in Zuid-Holland Noord kan net als voor de prognoses met betrekking tot gezondheid gebruik gemaakt worden van prognoses op basis van demografische ontwikkelingen (paragraaf 8.3.1) en van een combinatie van deze demografische prognoses met de epidemiologische trends uit het verleden (paragraaf 8.3.2). Ook hier spelen (nog onbekende) toekomstige ontwikkelingen en beleidsmaatregelen een rol en is de toekomst niet met zekerheid te voorspellen. Zo bevindt de gezondheidszorg in Nederland zich op dit moment in een moeilijke periode. Er moet bezuinigd worden in een sector waarvan de kosten blijven oplopen. Het is onduidelijk hoe deze bezuinigingen uitpakken en welke gevolgen dit heeft voor het zorgaanbod en het zorggebruik. In paragraaf 8.4 worden enkele ontwikkelingen geschetst die nu en in de nabije toekomst van belang zijn in de gezondheidszorg.
188
WAT BR E N G T DE TO E KO M S T I N ZUI D- H O L L A N D N O O RD?
Tabel 8.7: Prognoses zorggebruik in Zuid-Holland Noord op basis van demografische ontwikkelingen voor 2009-2020 (Bron: Hoeymans et al., 2010, gegevens bewerkt door GGD HM). =XLG+ROODQG 1RRUG 7\SH]RUJ
SURFHQWXHOHYHUDQGHULQJ SURFHQWXHOHYHUDQGHULQJ =XLG+ROODQG1RRUG 1HGHUODQG 0
9
0
9
+XLVDUWVHQ]RUJDDQWDOSHUVRQHQ
09
09
+XLVDUWVHQ]RUJDDQWDOFRQWDFWHQ
)\VLRWKHUDSLHDDQWDOSHUVRQHQ
=LHNHQKXLV]RUJDDQWDO NOLQLVFKHRSQDPHQ
=LHNHQKXLV]RUJDDQWDONOLQLVFKH YHUSOHHJGDJHQH[FOXVLHIGDJRSQDPHQ =RUJ]RQGHUYHUEOLMIDDQWDOXUHQ =RUJ]RQGHUYHUEOLMIDDQWDOSHUVRQHQ =RUJPHWYHUEOLMIDDQWDORSQDPHGDJHQ =RUJPHWYHUEOLMIDDQWDOSHUVRQHQ
8.3.1
Demografische prognoses met betrekking tot zorggebruik
Sterkste groei in zorggebruik voor de sectoren verpleging, thuiszorg en verzorging In tabel 8.7 zijn de verwachte procentuele veranderingen in het zorggebruik op basis van demografische ontwikkelingen in Zuid-Holland Noord weergegeven voor de periode 2009-2020. Voor de berekeningen zijn landelijke gegevens gebruikt over zorggebruik in 2009. Deze zijn toegepast op de bevolkingssamenstelling in 2009 en de bevolkingsprognose voor Zuid-Holland Noord in 2020. In de periode van 2009 tot 2020 zal het zorggebruik in Zuid-Holland Noord het meest toenemen in de sectoren verpleging en verzorging (zorg zonder verblijf met 30% en zorg met verblijf met 35%), gevolgd door ziekenhuiszorg. Deze sectoren zullen ook het sterkst groeien in Nederland als geheel (maar minder dan in Zuid-Holland Noord). Het gebruik van eerstelijnszorg (huisarts, fysiotherapeut) zal in Zuid-Holland Noord in dezelfde mate toenemen als in heel Nederland, maar deze toename is veel minder dan bij verpleging en verzorging. De toename van het zorggebruik in Zuid-Holland Noord is meestal groter dan die in Nederland. Dit wordt verklaard door de sterkere stijging van het aantal 75-plussers in Zuid-Holland Noord ten opzichte van heel Nederland. Het zorggebruik groeit voor mannen sterker dan voor vrouwen, zowel in Zuid-Holland Noord als in Nederland. Een verklaring hiervoor is de relatief grote stijging van het aantal mannen van 75 jaar en ouder in vergelijking met het aantal vrouwen van die leeftijd (figuur 8.1).
8.3.2
Epidemiologische prognoses gecombineerd met demografische prognoses
In 2005 hebben het RIVM en het NIVEL op basis van zowel demografische als epidemiologische gegevens een prognose gegeven van de vraag naar eerstelijnszorg in de periode 2005-2020.
189
GEZONDHEI D IN BEEL D I N Z UI D - H OL L AN D NOOR D
Tabel 8.8: Landelijke trends in zelfgerapporteerd gebruik van medische voorzieningen; percentage mensen dat gebruik maakt van de zorg (Bron: CBS-POLS, in Luijben & Kommer, 2010). 6HFWRU
+XLVDUWV
6SHFLDOLVW
7DQGDUWV
)\VLRWKHUDSHXW
=LHNHQKXLVRSQDPHQNOLQLVFK
0HGLFLMQJHEUXLN
Voor huisartsenzorg geldt dat zowel op basis van demografische ontwikkelingen als op basis van epidemiologische ontwikkelingen een stijging in het gebruik is te verwachten. De totale stijging is dan 13 tot 20% voor het aantal contacten en 20 tot 25% voor het aantal uitgeschreven recepten. Voor fysiotherapie wordt een stijging verwacht op basis van demografische ontwikkelingen, maar een daling op basis van epidemiologische ontwikkelingen (stijging komt uit op 2 tot 5%) (Bakker et al., 2005). Op basis van deze berekeningen kan de voorzichtige conclusie getrokken worden dat de stijging van het gebruik van huisartsenzorg hoger zal zijn dan in tabel 8.7 berekend en dat de stijging in het gebruik van fysiotherapie iets lager zal uitvallen.
8.4
Ontwikkelingen in de gezondheidszorg
Naast demografische en epidemiologische ontwikkelingen zijn er andere ontwikkelingen die bepalend kunnen zijn voor het toekomstige zorggebruik. Dit kunnen ontwikkelingen zijn op het gebied van beleid, ontwikkelingen in het zorgaanbod, veranderingen in het hulpzoekgedrag van mensen en de culturele en politieke omgeving. In deze paragraaf wordt in kwalitatieve zin aandacht besteed aan capaciteitsproblemen op de arbeidsmarkt, extramuralisatie, multimorbiditeit, ontwikkelingen in de medische technologie, vraaggestuurd werken (ketenzorg) en marktwerking in de zorg. Naast de ontwikkelingen op het gebied van de gezondheid moet ook met deze ontwikkelingen rekening worden gehouden worden bij het vormgeven van gezondheidszorgbeleid op nationaal, regionaal en lokaal niveau. Zorgaanbod meer gespecialiseerd en gebruik geïntensiveerd In de afgelopen decennia is het zorgaanbod sterk gegroeid en met name meer gespecialiseerd. Dit uit zich in een verdrievoudiging van de dichtheid van specialisten in de periode 1970-2005. Daarnaast is het zorggebruik intensiever geworden; er wordt meer gebruik gemaakt van zowel bestaande als nieuwe vormen van zorg (tabel 8.8). Vooral het gebruik van fysiotherapie, tandarts en medicijnen is in de loop der jaren sterk gegroeid. Zorguitgaven sterk gestegen In Nederland zijn de totale uitgaven aan de zorg de afgelopen jaren flink gestegen, tot ongeveer 75 miljard euro in 2007. Uitgaande van de trends in de periode 1999-2007 zal het totale zorgvolume tot 2030 jaarlijks met 3 tot 4% blijven stijgen (tabel 8.9). Daarbij
190
WAT BR E N G T DE TO E KO M S T I N ZUI D- H O L L A N D N O O RD?
Tabel 8.9: Landelijke gegevens over zorguitgaven naar sector, gerelateerd aan volumegroei, 19992030 (Bron: Van der Lucht & Polder, 2010). JHUHDOLVHHUGHJURHL
7\SH]RUJ
DDQGHHO ]RUJXLWJDYHQ SHUVHFWRU
=LHNHQKXL]HQ **= (HUVWHOLMQV]RUJ
SHUMDDU
SHUMDDU
YHUZDFKWHJURHL GHPRJUDILH SHUMDDU
WRWDDO SHUMDDU
UDQJH SHUMDDU
*HQHHVHQKXOSPLGGHOHQ
2XGHUHQ]RUJ
*HKDQGLFDSWHQ]RUJ $5%2HQ**'
2YHULJHJH]RQGKHLGV]RUJ
.LQGHURSYDQJHQZHO]LMQ
%HOHLGHQEHKHHU 7RWDOH]RUJJHPLGGHOG
'HJHPLGGHOGHJURHLLVJHEDVHHUGRSGHGHPRJUDILVFKHJURHLRSEDVLVYDQGHEHYRONLQJVSURJQRVHYDQKHW&%6HQRYHULJHYROXPHJURHL LQGHSHULRGH 'HUDQJHLVJHEDVHHUGRSGHJURHLLQGHDI]RQGHUOLMNHSHULRGHVHQ
zijn er grote verschillen tussen sectoren te zien. Op basis van demografie (vergrijzing) wordt de grootste groei verwacht in de ouderenzorg en de kleinste bij de geestelijke gezondheidszorg (GGZ) en de gehandicaptenzorg. In deze laatste twee sectoren zijn de cliënten verhoudingsgewijs jonger. Voor de stijging van de zorguitgaven worden zowel aan de vraagkant als aan de aanbodkant verschillende oorzaken genoemd (Post et al., 2010). Aan de vraagzijde worden vijf oorzaken genoemd: Toenemende welvaart stimuleert de vraag naar zorg. Het aantal ouderen in de bevolking neemt toe en ouderen gebruiken meer (complexe) zorg. Het dagelijks leven medicaliseert (er wordt steeds meer gevraagd naar medische oplossingen voor klachten en problemen, consumenten zoeken steeds vaker een medische bevestiging van gezondheid en welzijn). Consumenten stellen steeds hogere eisen aan het zorgaanbod. Door de geringe eigen bijdrage die van burgers wordt gevraagd, worden zij nauwelijks geremd in het zorggebruik. Aan de aanbodzijde worden ook verschillende oorzaken benoemd: Er komen steeds meer mogelijkheden om zieke mensen te helpen en de kwaliteit van leven te verbeteren. Aanbieders beschikken doorgaans over meer informatie dan gebruikers en zorgverzekeraars, waardoor zij tot op zekere hoogte autonoom de kosten van de verleende zorg kunnen bepalen.
191
GEZONDHEI D IN BEEL D I N Z UI D - H OL L AN D NOOR D
Sommige groepen aanbieders hebben een sterke positie bij de tariefonderhandelingen met de overheid en zorgverzekeraars door de rem die door de overheid en specialisten is gelegd op de opleidingscapaciteit. Gezondheidszorg is een arbeidsintensieve vorm van dienstverlening, waardoor de productiviteitsgroei door automatisering achterblijft bij andere sectoren in de economie. Dit leidt tot relatief hogere uitgaven. De grote banengroei in de gezondheidszorg van de laatste jaren is mede mogelijk geworden door de toename van de arbeidsparticipatie van vrouwen. Hierdoor werd het voor de sector makkelijker om te groeien. Het zorggebruik is de afgelopen decennia ook in volume gegroeid. Deze volumegroei is voor een deel veroorzaakt door demografische ontwikkelingen zoals vergrijzing en voor een ander deel (het grootste deel) door overige factoren. Tot deze overige factoren worden gerekend: economische groei, medische technologie, beleid, sociaalculturele factoren en epidemiologische factoren (Luijben & Kommer, 2010). De groei door demografische ontwikkelingen is redelijk constant, terwijl de groei door overige factoren tot nu toe veel meer fluctueert. Dat heeft onder meer te maken met (al dan niet tijdelijke) beleidsmaatregelen die tot doel kunnen hebben de groei te beperken. De verwachting voor de toekomst is dat de groei van het zorgvolume zich zal voortzetten, tot nu toe blijkt de groei op basis van demografische ontwikkelingen slechts een ondergrens. Arbeidsmarkt zorg steeds belangrijker Zorg is een van weinige groeisectoren in de Nederlandse economie. In 2008 is de sector zorg en welzijn goed voor bijna 13% van de totale werkgelegenheid in Nederland. Driekwart van de mensen werkzaam in de zorg is vrouw (Luijben & Kommer, 2010). Het aandeel laaggeschoolden in de zorg ligt fors onder het Nederlands gemiddelde, het aandeel hooggeschoolden juist hoger. Met betrekking tot type zorg springt ouderenzorg eruit met 27% van de werkgelegenheid, gevolgd door ziekenhuiszorg met 23%. Steeds meer scheiding tussen wonen en zorg, zo lang mogelijk zelfstandig wonen In de AWBZ is er een ontwikkeling naar meer extramurale zorg. Zowel in de ouderenzorg als in de gehandicaptenzorg is er voor de periode 2000-2007 een sterke stijging te zien van zorg zonder verblijf en slechts een geringe stijging in de zorg met verblijf. In de ouderenzorg is een duidelijke verschuiving waarneembaar van zorg met verblijf in verzorgings- en verpleeghuizen naar extramurale zorg (Luijben & Kommer, 2010). Verwacht wordt dat deze trend zich zal voortzetten, mede door beleidsontwikkelingen als de invoering van de Wmo en door de wens van burgers zo lang mogelijk zelfstandig te blijven wonen. Dit betekent dat de vraag naar extramurale verpleging en verzorging zal stijgen. De te verwachten tekorten in intramurale zorg zullen dan minder groot zijn dan op basis van demografische ontwikkelingen is berekend in paragraaf 8.3.1. Belang mantelzorg neemt toe Door extramuralisatie en het langer zelfstandig wonen van ouderen zal in de toekomst ook een groter beroep worden gedaan op mantelzorg en is een toename van het aantal mantelzorgers nodig. Het Sociaal Cultureel Planbureau (SCP) heeft in 2009 onderzoek
192
WAT BR E N G T DE TO E KO M S T I N ZUI D- H O L L A N D N O O RD?
gedaan naar de toekomst van het gebruik en het geven van mantelzorg. Geconcludeerd wordt dat het aantal ontvangers van mantelzorg in de leeftijd van 30 tot en met 64 jaar met 8% daalt tussen 2009 en 2030. Onder 65-plussers stijgt het aantal ontvangers met 25%. Dit is lager dan wat verwacht mag worden op basis van de demografische ontwikkelingen; het aantal ouderen neemt in deze periode met meer dan 60% toe. Het aantal gevers van mantelzorg in de leeftijd van 30 tot en met 64 jaar daalt tot 2030 met zo’n 9%, onder 65-plussers stijgt het aantal met 60% (Sadiraj et al., 2009). Op grond van deze cijfers concludeert het SCP voorzichtig dat er tot 2030 geen sprake is van een onrustbarende kloof tussen het aantal gevers en ontvangers van mantelzorg. Wel plaatst het SCP hierbij enkele kanttekeningen: Er is een groep mensen die wel mantelzorg zou willen ontvangen, maar dit nog niet krijgt. Vaak willen ouderen zelf hun kinderen niet belasten met zorgtaken. De overheid wil arbeidsdeelname stimuleren en tegelijkertijd daalt de omvang van de beroepsbevolking. Dit betekent dat we meer en langer moeten gaan werken en dit kan leiden tot afname van het geven van informele steun. Bovendien zal de combinatie van werken en het geven van mantelzorg steeds zwaarder worden, waardoor meer mantelzorgers zich overbelast voelen. De kosten van zorg blijven stijgen. Als professionele hulp te duur wordt, zullen burgers meer zorgtaken voor hun eigen rekening moeten nemen, wat de vraag naar informele hulp zal vergroten. Toename multimorbiditeit Het aantal mensen met multimorbiditeit zal voorlopig blijven toenemen. Er komen bijvoorbeeld steeds meer ouderen met meerdere (chronische) aandoeningen. Een belangrijk knelpunt in de zorg voor deze ouderen is onvoldoende afstemming. Het gaat dan om afstemming tussen verschillende zorgverleners en afstemming tussen registraties. Voor een integrale benadering van complexe zorgvragen is samenwerking en koppeling van systemen nodig. De benodigde complexe zorg zal de volgende kenmerken moeten hebben (Luijben & Kommer, 2010): medisch-generalistisch én medisch-specialistisch; zoveel mogelijk extramuraal; zorg-op-maat; aandacht voor de rol van informele zorg; patiëntgerichte bekostiging. Toename mogelijkheden door medische technologie De afgelopen tien jaar zijn diverse innovatieve toepassingen ontwikkeld op het gebied van therapie, diagnose, monitoring, verlichting van ziekte of handicap en preventie. Deze ontwikkelingen leiden tot geavanceerde medische producten waarmee men steeds beter in staat zal zijn in een stadium diagnoses te stellen, steeds complexere lichaamsfuncties te ondersteunen of te vervangen en tot het beschikbaar komen van minimaal invasieve chirurgische technieken die kunnen worden uitgevoerd met ondersteuning door robotica. Hierdoor worden aandoeningen in een vroeger stadium ontdekt,
193
GEZONDHEI D IN BEEL D I N Z UI D - H OL L AN D NOOR D
Tekstblok 8.4: Een beter geïnformeerde zorgconsument Door de verdere ontwikkeling van internet komt veel informatie over de zorg en verbeteringen in zorg ‘spontaan’ dichterbij voor de zorgconsument. De zorgconsument krijgt zo bijvoorbeeld informatie over diagnoses, behandelmogelijkheden, kosten en de kwaliteit van de zorg. Een beter geïnformeerde zorgconsument leidt tot een meer gelijkwaardige verhouding tussen hulpverlener en patiënt en dit vereist aanpassingen in de zorg. De Raad voor de Volksgezondheid en Zorg (RVZ) brengt in zijn advies ‘Gezondheid 2.0’ de veranderingen in kaart en roept alle partijen op de mogelijkheden van sociale media beter te benutten. Door informatie-uitwisseling, samenwerking en netwerkvorming kunnen mensen niet alleen een betere patiënt zijn, maar ook een betere zorgprofessional. Dit leidt tot kwaliteitsverbetering van het zorgsysteem. Een beter geïnformeerde patiënt is een meer gelijkwaardige partner in de besluitvorming over de behandeling en kan ook beter zelfmanagement toepassen bij chronische aandoeningen. Meer informatie over gezonde leefwijzen kan daarnaast leiden tot het voorkómen van ziekten of het verminderen van de gevolgen ervan. Dit kan bijdragen aan het verminderen van zorgkosten en het oplossen van het arbeidstekort. De RVZ constateert dat het huidige zorgsysteem nog niet is ingespeeld op deze ontwikkelingen, terwijl transparantie en meer eigen regie door de zorgconsument ook voor de sector zelf perspectief biedt. Zorgaanbieders moeten de sociale media benutten om samen met de patiënt de zorg te optimaliseren en zorgverzekeraars kunnen op grond van ervaringen betere producten inkopen. Ook burgers en patiëntenorganisaties kunnen een actievere rol spelen in het zorgproces, zowel bij het voorkómen van zorggebruik als door zelfmanagement bij ziekte. De RVZ ziet hiervoor een rol weggelegd voor de overheid. Naast het stimuleren van het gebruik van sociale media door de zorgsector kan de overheid ook een rol spelen bij het tegengaan van misbruik van gegevens en kan de overheid ervoor kan zorgen dat zorgconsumenten profiteren van de mogelijkheden die deze media bieden. (Bron: RVZ, 2010)
worden behandelmethoden verbeterd, prognoses verbeterd en herstelperiodes korter. Ook kan er steeds meer zorg op maat worden geleverd (Luijben & Kommer, 2010). Een voorbeeld van hoe internet in de toekomst een (grotere rol) kan spelen wordt beschreven in tekstblok 8.4. Ketenzorg steeds belangrijker in de toekomst In toenemende mate wordt gestreefd naar vraaggerichte zorg. Dat heeft consequenties voor de organisatie van de zorg. Cliënten hebben bijvoorbeeld behoefte aan een combinatie van dienst- en hulpverlening dwars door grenzen van sectoren of van regelgeving. Zorgketens kunnen hier een bijdrage aan leveren. Een zorgketen is een samenhangend, gecoördineerd en op individuele behoefte afstembaar aanbod van verschillende zorgvormen. Essentieel hierbij is de multidisciplinaire, afdelingsoverstijgende en transmurale samenwerking rond het zorgproces. Experimenten met ketenzorg/transmurale zorg laten positieve gezondheidseffecten zien. Dit blijkt uit ervaringen met zorgketens op het gebied van diabetes mellitus en CVA (Friele, 2005). Marktwerking in de zorg Naast overheidsregulering is sinds 2006 marktwerking een instrument in de kostenbeheersing van de gezondheidszorg. Doel van de marktwerking is het stimuleren van
194
WAT BR E N G T DE TO E KO M S T I N ZUI D- H O L L A N D N O O RD?
=RUJYHU]HNHUDDUV =RUJYHU]HNHULQJVPDUNW
=RUJLQNRRSPDUNW
&RQVXPHQWHQSDWLsQWHQ
$DQELHGHUVYDQ]RUJ
=RUJYHUOHQLQJVPDUNW
Figuur 8.3: Schematische weergave van de deelmarkten in de zorgmarkt (Graafmans et al., 2008, op www.gezondheidszorgbalans.nl).
een zuinig en doeltreffend gedrag van de marktpartijen in de zorg. Dit heeft invloed op het zorgaanbod en het zorggebruik. In feite zijn er drie marktpartijen: zorgaanbieders, zorgverzekeraars en zorgvragers. De markt is hiermee te verdelen in drie deelmarkten (zie figuur 8.3): de zorginkoopmarkt (zorgverzekeraars kopen zorg in bij zorgaanbieders); de zorgverleningsmarkt (patiënten vragen zorg, aanbieders bieden zorg aan); de zorgverzekeringsmarkt (patiënten sluiten verzekeringen af en zorgverzekeraars bieden verzekeringen aan). Zorgverzekeraars zijn als vrager èn als aanbieder op de markt actief. Er is sprake van marktwerking als patiënten vrij zijn om te kiezen waar zij zorg afnemen of een verzekering afsluiten. Zorgverzekeraars zijn vrij in de keuze bij wie ze zorg inkopen en ze zijn vrij in de verzekering die zij aanbieden en tegen welke prijs. Zorgaanbieders ten slotte zijn vrij in welke zorg zij aanbieden en tegen welke prijs. De zorgverzekeraars en de zorgaanbieders concurreren met elkaar door producten te bieden die beter en/of goedkoper zijn dan die van hun concurrent. In Nederland is sprake van een gereguleerde marktwerking in de zorg. Dat betekent dat vragers en aanbieders wel wat vrijheid hebben, maar dat deze vrijheid is afgebakend door wetten en regels. Dit is gedaan om ongewenste effecten te voorkomen en om de kwaliteit, toegankelijkheid en betaalbaarheid van de zorg te waarborgen. Voorbeelden hiervan zijn dat iedereen verplicht is een verzekering af te sluiten voor een basispakket en dat zorgverzekeraars verplicht zijn iedereen als klant te accepteren voor het basispakket (Graafmans et al., 2008).
195
LI T E RAT UUR, G E G E V E N S B RO N N E N E N W E B S I T E S
Literatuur, gegevensbronnen en websites Literatuur Bakel AM van, Ocké MC. Hoeveel mensen voldoen aan de Richtlijnen goede voeding? In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationaal Kompas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM,
Nationaal Kompas Volksgezondheid\ Factoren die van invloed zijn op de gezondheid\ Leefstijl\ Voeding, 21 september 2009. Bakker DH de, Polder JJ, Sluijs EM, Treurniet HF, Hoeymans N, Hingstman, et al. Op een lijn – Toekomstverkenning eerstelijnszorg 2020. RIVM-rapport nr. 270751009. Bilthoven: RIVM, 2005. Bakker F, Graaf H de, Haas S de, Kedde H, Kruijer H, Wijsen C. Seksuele gezondheid in Nederland 2009. Utrecht: Rutgers Nisso Groep, 2009. Berg M van den, Schoemaker CG. Effecten van Preventie. Deelrapport van de Volksgezondheid Toekomst Verkenning 2010: Van gezond naar beter. RIVM-rapport nr. 270061007. Bilthoven: RIVM, 2010. Berkman LF, Glass T. Social integration, social networks, social support and health. In: L.F. Berkman & I. Kawachi, Social Epidemiology. New York: Oxford Press, 2000. Boezen HM, Postma DS, Smit HA, Poos MJJC. Neemt het aantal mensen met COPD toe of af? In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationaal Kompas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM, Gezondheid en ziekte\ Ziekten en aandoeningen\Ademhalingswegen\COPD, 10 maart 2006. Bon-Martens MJH van, Eck ECM van, Hogendoorn SM, Hoogen PCW van den, Oers JAM van (eindredactie). Gezondheid telt! In Hart voor Brabant. Regionale Volksgezondheid Toekomst Verkenning 2006. Den Bosch: GGD Hart voor Brabant, 2006. Busch MCM. Wie doet wat? In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationaal Kompas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM, Preventie, 11 maart 2008. CBS, Centraal Bureau voor de Statistiek. Gezondheid en zorg in cijfers 2007. Voorburg: CBS, 2007. CBS, Centraal Bureau voor de Statistiek. Jaarrapport 2009. Landelijke Jeugdmonitor. Den Haag: CBS, 2009a. CBS, Centraal Bureau voor de Statistiek. Aantal levendgeborenen naar leeftijd van de moeder. Den Haag: CBS, 2009b. CBS, Centraal Bureau voor de Statistiek. Gezondere leefstijl blijkt voor velen moeilijk haalbaar. Den Haag: CBS, 2010. CVZ, College voor zorgverzekeringen. De gecombineerde leefstijlinterventie: kosten, opbrengsten en de praktijk. Diemen: CVZ, 2010. Deuning CM. Rijden onder invloed in Nederland in 1999-2006. In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationale Atlas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM, Zorgatlas\ Beïnvloedende factoren\ Fysieke omgeving, 26 februari 2007a.
197
GEZONDHEI D IN BEEL D I N Z UI D - H OL L AN D NOOR D
Deuning CM. Standaarddagdosering antidepressiva 2006. In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationale Atlas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM, Zorg\ Genees- en hulpmiddelen\ Geneesmiddelengebruik, 13 december 2007b. Deuning CM. Standaarddagdosering alle geneesmiddelen 2006. In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationale Atlas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM, Zorg\ Genees- en hulpmiddelen\ Geneesmiddelengebruik, 13 december 2007c. Deuning CM. Standaarddagdosering antibiotica 2006. In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationale Atlas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM, Zorg\ Genees- en hulpmiddelen\ Geneesmiddelengebruik, 14 december 2007d. Deuning CM. Standaarddagdosering benzodiazepines 2006. In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationale Atlas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM, Zorg\ Genees- en hulpmiddelen\ Geneesmiddelengebruik, 13 december 2007e. Deuning CM. Standaarddagdosering cholesterolverlagers 2006. In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationale Atlas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM, Zorg\ Genees- en hulpmiddelen\ Geneesmiddelengebruik, 13 december 2007f. Deuning CM. Standaarddagdosering maagmiddelen 2006. In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationale Atlas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM, Zorg\ Genees- en hulpmiddelen\ Geneesmiddelengebruik, 13 december 2007g. Deuning CM. Geregistreerde verloskundigen 6 september 2006. In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationale Atlas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM, Thema’s\ Arbeidsmarkt\ Arbeidsmarkt algemeen, 25 september 2007h. Deuning CM. Rijden onder invloed van alcohol 2006. In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationale Atlas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM, Zorgatlas\Beïnvloedende factoren\Fysieke omgeving, 19 juni 2008. Deuning CM. Verkeersongevallen 2008. In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationale Atlas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM, Zorgatlas\Gezondheid en ziekte\Ziekten en aandoeningen\Letsels\Verkeersongevallen, 2 december 2009a. Deuning CM. Tandartsendichtheid 2009. In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationale Atlas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM, Zorgatlas\Zorg\Eerstelijnszorg\Mondzorg, 21 september 2009b. Deuning CM. Reistijd tot dichtstbijzijnde huisarts 2008. In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationale Atlas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM, Zorg\ Eerstelijnszorg\ Huisartsenzorg\ Aanbod, 21 september 2009c. Deuning CM. Verpleeg- en verzorgingshuizen per gemeente 2009. In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationale Atlas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM, Zorg\ Verpleging en verzorging\ Aanbod, 4 december 2009d.
198
LI T E RAT UUR, G E G E V E N S B RO N N E N E N W E B S I T E S
Deuning CM, Zwakhals SLN. Griepvaccinaties van 60-plussers per gemeente 20082009. In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationale Atlas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM, Zorgatlas\ Preventie\ Vaccinaties en screening, 30 juni 2009. Dijk T van, Flight S, Oppenhuis E, Duesmann B. Huiselijk geweld: aard, omvang en hulpverlening (Intomart, Sociaal wetenschappelijk onderzoek). In opdracht van de sector Criminaliteitspreventie en Slachtofferzorg van de dienst Preventie, Jeugdbescherming en Reclassering van het ministerie van Justitie, oktober 1997. Den Haag: Ministerie van Justitie, 1997. Doorn W van. GGD-richtlijn Geurhinder. Utrecht: GGD Nederland, 2002. Dorsselaer S van, Zeijl E, Eeckhout S van den, Bogt T ter, Vollebergh W. HBSC 2005 Gezondheid en welzijn van jongeren in Nederland. Utrecht: Trimbos-instituut, 2007. Dunnink G, Lijs-Spek WJG. Activiteiten Basistakenpakket Jeugdgezondheidszorg 0-19 jaar per contactmoment. Bilthoven: RIVM/Centrum Jeugdgezondheid, 2008. Engelfriet P, Hoekstra J, Hoogenveen R, Büchner F, Rossum C van, Verschuren M. Food and vessels: the importance of a healthy diet to prevent cardiovascular disease. European Journal of Cardio-vascular Prevention & Rehabilitation, 2010; 17(1), 50-55. Eysink PED, Blatter BM, Gool CH van, Gommer AM van den, Bossche SNJ, Hoeymans N. Ziektelast van ongunstige arbeidsomstandigheden in Nederland. RIVM-rapport nr. 70012001. Bilthoven: RIVM, 2007. Eysink PED, Hamberg-van Reenen HH, Lambooij MS. Leefstijl en arbeid in balans. Een literatuurstudie naar de invloed van leefstijlfactoren en (sub)cultuur op gezondheid, ziekteverzuim, arbeidsongeschiktheid en productiviteit. RIVM-rapport nr. 270254001. Bilthoven: RIVM, 2008. Feenstra D. Neemt het aantal mensen dat rookt toe of af? In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationaal Kompas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM, Nationaal Kompas Volksgezondheid\ Factoren die van invloed zijn op de gezondheid\ Leefstijl\ Roken, 8 december 2009. Ferlander S. The importance of different forms of social capital for health. Acta Sociologica, 2007; 50(2): 115-128. Foets M, Lucht F van der, Droomers M. Allochtonen en zorggebruik. In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationaal Kompas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM, Nationaal Kompas Volksgezondheid\ Bevolking en economie\ Etniciteit, 2 juli 2009. Fokkema CM, Dykstra PA. De aanpak van eenzaamheid, feiten en misverstanden. Demos, 2009; 25 (3): 5-9. Friele RD. Meer vraaggerichte zorg door zorgketens? In: Volksgezondheid Toekomst Verkenningen, Nationaal Kompas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM, Nationaal Kompas Volksgezondheid, 2005. Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland. Besluit afsluiting zwemseizoen 2009. PHZ-2009133370717. Den Haag: Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland, 2009. Gezondheidsraad. Richtlijnen goede voeding 2006 - achtergronddocument publicatie nr A06/08. Den Haag: Gezondheidsraad, 2006. GGD Hollands Midden. Kadernota Lokaal Gezondheidsbeleid Zuid-Holland Noord. Leiden: GGD HM, 2006.
199
GEZONDHEI D IN BEEL D I N Z UI D - H OL L AN D NOOR D
GGD Hollands Midden. Jaarverslag TBC 2009. Leiden: GGD HM, 2010. GGD Nederland. Versterking van het gemeentelijk gezondheidsbeleid. Instrumentenkoffer deel 1. Utrecht: GGD Nederland, 2003. GGZ Nederland. Zorg op waarde geschat, Sectorrapport GGZ 2009. Amersfoort: GGZ Nederland, 2009. Giesbers H. Ingeschreven cliënten, verandering 2003-2007 t.o.v. 1998-2002. In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationale Atlas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM, Zorg\ Geestelijke gezondheidszorg\ Gebruik, 23 september 2009. Gommer AM, Hoeymans N, Poos MJJC. Wat is de ziektelast in Nederland? In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationaal Kompas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM, 2010. Gommer AM, Poos MJJC. Hoe vaak komen gehoorstoornissen voor? In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationaal Kompas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM, Nationaal Kompas Volksgezondheid\ Ziekte, kwaliteit van leven en sterfte\ Ziekten en aandoeningen\ Ziekten van het zenuwstelsel en de zintuigen\ Gehoorstoornissen, 22 juni 2010. Gool CH van, Groothoff JW. Wat is ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid? In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationaal Kompas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM, Nationaal Kompas Volksgezondheid\ Ziekte, kwaliteit van leven en sterfte\ Functioneren en kwaliteit van leven\ Ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid, 12 december 2007. Gool CH van, Hoeymans N, Picavet HSJ. Wat is lichamelijk functioneren en hoe wordt het gemeten? In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationaal Kompas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM, Nationaal Kompas Volksgezondheid\ Ziekte, kwaliteit van leven en sterfte\ Functioneren en kwaliteit van leven\ Lichamelijk functioneren, 7 december 2009. Graaf H de, Meijer S, Poelman J, Vanwesenbeeck I. Seks onder je 25e. Seksuele gezondheid van jongeren in Nederland anno 2005. Amsterdam: Rutgers Nisso Groep/Soa Aids Nederland, 2005. Graafmans WC, Berg MJ van den, Koolman AHE. Wat verstaan we onder marktwerking in de gezondheidszorg? In: Zorgbalans 2008. Bilthoven: RIVM, Verbindende thema’s\ Effecten stelselwijziging, 9 december 2008. Groen de, Laan van der. Rapportage luchtkwaliteit in 2008. Milieudienst West-Holland, 2010. Hemert AM van, Yap KB. Zorgvisie voor de OGGZ. Academische Werkplaats Public Health Noordelijk Zuid Holland, 2009. Herten M van. Plausibiliteit POLS-module, Vrijwillige Inzet 2007. Voorburg/Heerlen: CBS, 2008. Hildebrandt VH, Ooijendijk WTM, Hopman-Rock M (red). Trendrapport bewegen en gezondheid 2006/2007. Leiden: TNO-kwaliteit van leven, 2008. Hingstman L, Kenens RJ. Cijfers uit de registratie van huisartsenpeiling - 2008. Utrecht: NIVEL, 2008.
200
LI T E RAT UUR, G E G E V E N S B RO N N E N E N W E B S I T E S
Hoeymans N, Timmermans JM, Klerk MMY de, Boer AH de, Deeg DJH, Poppelaars JL, et al. Gezond actief: de relatie tussen ziekten, beperkingen en maatschappelijke participatie onder Nederlandse ouderen. RIVM rapport nr. 270054001. Bilthoven: RIVM, 2005. Hoeymans N, Baal PHM van. Wat is de bijdrage van risicofactoren? In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationaal Kompas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM, Nationaal Kompas Volksgezondheid\Gezondheid en ziekte\Sterfte, levensverwachting en DALY’s\Ziektelast in DALY’s, 22 maart 2010. Hoeymans N, Melse JM, Schoemaker CG (red.). Gezondheid en determinanten. Deelrapport van de Volksgezondheid Toekomst Verkenning 2010 Van gezond naar beter. RIVM-rapport nr. 270061006. Bilthoven: RIVM, 2010. Hollander AFEM de, Hoeymans N, Melse JM, Oers JAM van, Polder JJ (eindredactie). Zorg voor gezondheid. Volksgezondheid Toekomstverkenning 2006. RIVM-rapport nr. 270061003. Bilthoven: RIVM, 2006. House JM, Landis KR, Umberson D. Social relationships and health. Science, 1988; 241: 540–545. Houweling DA, Duijm F. Binnenmilieu samengevat. In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationaal Kompas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM, http://www. nationaalkompas.nl Gezondheidsdeterminanten\ Omgeving\Milieu\ Binnenmilieu, 12 december 2005. Hulshof KFAM, Ocké MC, Rossum CTM van, Buurma-Rethans EJM, Brants HAM, Drijvers JJMM, Doest D ter. Resultaten van de voedselconsumptiepeiling 2003. RIVM-rapport nr. 350030002, TNO-rapport V6000. Bilthoven: RIVM, 2004. IGZ, Inspectie voor de Gezondheidszorg. Staat van de gezondheidszorg 2010. Meer effect mogelijk van de publieke gezondheidszorg. IGZ-rapport 10-08. Utrecht: IGZ, 2010. IJzendoorn MH, Prinzie P, Euser EM, Groeneveld MG, Brilleslijper-Kater SN, et al. Nationale prevalentiestudie mishandeling van kinderen en jeugdigen (NPM-2005). Leiden: WODC, Universiteit Leiden, Afdeling Algemene en Gezinspedagogiek, 2007. Informatiesysteem Medische Stralingstoepassingen, RIVM. X-thorax voor TBCscreening. Diagnostiek\ Radiologie extramuraal\ TBCscreening, 11 juni 2010. Jeeninga W, Bon-Martens MJH van, Boverhof MWE, Eck ECM van, Hogendoorn SM, Klingenberg H, Oers JAM van. Evaluatie ontwikkeling Regionale Volksgezondheid Toekomst Verkenning 2006 Hart voor Brabant en West-Brabant. Tilburg: Universiteitsdrukkerij UVT, 2008. Jehoel-Gijsbers G, Sociale Uitsluiting in Nederland. Den Haag, SCP, 2004. Jong-Gierveld J de, Kamphuis FH. The development of a Rasch-type loneliness-scale. Applied Psychological Measurement, 1985; 9: 289-299. Kamp EJ, Ooms ECM, Spijker WWJ, Zwaan J. Bevolkingsonderzoek baarmoederhalskanker regio west, Jaarverslag 2008, Leiden: Stichting SBBW, 2010. Kenens RJ, Hingstman L. Cijfers uit de registratie van fysiotherapeuten, peiling 1 januari 2008. Utrecht: NIVEL, 2009. Klerk MMY de (red.). Zorg en wonen voor kwetsbare ouderen. Rapportage ouderen 2004. SCP-publicatie 2004/4. Den Haag: SCP, 2004.
201
GEZONDHEI D IN BEEL D I N Z UI D - H OL L AN D NOOR D
Klink A. Preventiebeleid voor de volksgezondheid. Brief van de minister van VWS aan de Tweede Kamer dd 15 oktober 2009, 22 894, nr. 239. Den Haag: Ministerie van VWS, 2009. Klink A, Rosenmöller P, Polder JJ. Het economisch gewicht van overgewicht. Economisch Statistische berichten (ESB), 93: 228-32, 2008. Kunst AE, Meerding WJ, Varenik N, Polder JJ, Mackenback JP. Sociale verschillen in zorggebruik en zorgkosten in Nederland in 2003. Een verkenning van verschillen naar sociaaleconomische positie, samenlevingsvorm en land van herkomst. Zorg voor euro’s-5. RIVM-rapport nr. 270751017. Bilthoven: RIVM, Erasmus MC. 2007. Laar MW van. Wat zijn de mogelijke gezondheidsgevolgen van druggebruik? In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationaal Kompas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM, Gezondheidsdeterminanten\Leefstijl\ Druggebruik, 19 juni 2006. Laar MW van, Cruts AAN, Ooyen-Houben MMJ van, Meijer RF, Brunt T. Nationale Drug Monitor 2009 Jaarbericht. Utrecht: Trimbos-instituut, 2010. Lalonde M. A new perspective on the health of Canadians: a working document. Ottawa: Government of Canada, 1974. Lamberts PHG, Steenbakkers M, Thijssen NHB, Backus-Mujakovic S, Vreede JJM de, Hajema KJ, et al. Een gezonde kijk op Zuid-Limburg. Regionale Volksgezondheid Toekomst Verkenning 2010. Geleen: GGD Zuid-Limburg, 2010. Lange J de, Poos MJJC, Schoemaker C. Hoe vaak komt dementie voor en hoeveel mensen sterven eraan? In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationaal Kompas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM, Nationaal Kompas Volksgezondheid\ Ziekte, kwaliteit van leven en sterfte\ Ziekten en aandoeningen\ Psychische stoornissen\ Dementie, 17 mei 2010. Lanting CI, Wouwe JP van. Peiling melkvoeding van zuigelingen 2007: Borstvoeding in Nederland en relatie met certificering door stichting Zorg voor Borstvoeding TNOrapport KvL/P&Z2007.104. Leiden: TNO Kwaliteit van Leven, 2007. Leest J van der. Jaarverslag BoBWest 2008. Leiden: Stichting SBBW (BoBWest), 2010. Leusink P, Tanis-Nauta M. Seksuele Gezondheidszorg. Deel 2: Handboek Seksualiteit en Reproductie. Bilthoven: RIVM, 2009. Lier A van. Sterfte in Zuid-Holland. Analyse van sterftecijfers in de provincie ZuidHolland 1996-2002. Gezamenlijke uitgave van: GGD Zuid-Holland Noord, GGD ZuidHolland West, GGD Den Haag, GGD Midden-Holland, GGD Nieuwe Waterweg Noord, GGD Zuid-Holland Zuid en GGD Zuid-Hollandse Eilanden, 2006. Lier AE van, Oomen PJ, Oostenbrug MWM, Zwakhals SLN, Drijfhout IH, Hoogh PAAM de, Melker HE de. Vaccinatiegraad Rijksvaccinatieprogramma Nederland, verslagjaar 2009, Bilthoven: RIVM, 2009. Lier L van. Profielen van zwerfjongeren Leiden en omstreken, Van Lier Onderzoek, februari 2009. LPBO, Landelijk Platform Bestrijding Ouderenmishandeling. Factsheet Ouderenmishandeling: Algemene informatie. Utrecht: LPBO, 2006.
202
LI T E RAT UUR, G E G E V E N S B RO N N E N E N W E B S I T E S
Lucht F van der, Foets M. Allochtonen en gezondheid. In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationaal Kompas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM, Nationaal Kompas Volksgezondheid\ Bevolking en economie\ Etniciteit, 4 augustus 2008. Lucht F van der, Polder JJ. Van gezond naar beter. Kernrapport van de Volksgezondheid Toekomst Verkenning 2010. RIVM-rapport nr. 270061005. Bilthoven: RIVM, 2010. Luijben AHP, Kommer GJ (red.). Tijd en toekomst. Deelrapport van de Volksgezondheid Toekomst Verkenning 2010 Van gezond naar beter. RIVM-rapport nr. 270061008. Bilthoven: RIVM, 2010. Meijer SA, Smit F, Schoemaker CG, Cuijpers P. Gezond verstand. Evidence-based preventie van psychische stoornissen. RIVM-rapport 270672001. Bilthoven: RIVM, 2006. Meijer S, Schoemaker C. Psychisch functioneren van jeugd samengevat In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationaal Kompas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM, Nationaal Kompas Volksgezondheid\ Ziekte, kwaliteit van leven en sterfte\ Functioneren en kwaliteit van leven\ Psychisch functioneren\ Psychisch functioneren jeugd, 23 september 2008. Mensink C, Vocks J, Wolf J. Profiel van sociaal kwetsbare mensen in Leiden, Katwijk en Alphen aan den Rijn. Beschrijving van gezondheid, welzijn, sociale steun, kwaliteit van leven en woonwensen. Nijmegen: Universitair Medisch Centrum St. Radboud Nijmegen, 2008. Milieudienst West Holland, Regionaal Beleidskader Duurzame Stedenbouw. Leiden: Milieudienst West Holland, 2009. Ministerie van Justitie. Elementen voor lokaal beleid, Modelaanpak Huiselijk geweld. Publicatienr. J-5525 1001. Den Haag: Ministerie van Justitie, 2010. MNP, Milieu en Natuur Planbureau. Website Gezondheidseffecten door milieufactoren in Nederland (geraadpleegd op 9-5-2008). Bilthoven: MNP, 2008. Monshouwer K, Verdurmen J, Dorsselaer S van, Smit E, Gorter A, Vollebergh W. Jeugd en riskant gedrag 2007. Kerngegevens uit het peilstationsonderzoek scholieren. Roken, drinken, drugsgebruik en gokken onder scholieren vanaf tien jaar. Utrecht: Trimbos-instituut, 2008. Mulder M. Totaal aantal arbeidsongeschiktheidsuitkeringen 2008. In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationale Atlas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM, Gezondheid en ziekte\ Functioneren en kwaliteit van leven, 10 december 2009a. Mulder M. Ontwikkeling arbeidsongeschiktheid 1999-2008. In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationale Atlas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM, Gezondheid en ziekte\ Functioneren en kwaliteit van leven, 4 december 2009b. Mulder M, Kommer GJ, Zwakhals SLN. Percentage inwoners binnen bereik van een standplaats oktober 2008. In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationale Atlas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM, Zorg\ Ziekenvervoer, 21 september 2009a. Mulder M, Kommer GJ, Zwakhals SLN. Prestaties A1-ritten 2008. In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationale Atlas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM, Zorg\ Ziekenvervoer, 29 juli 2009b.
203
GEZONDHEI D IN BEEL D I N Z UI D - H OL L AN D NOOR D
Mulder M. Ziekenhuisopnamen Nieuwe Influenza A (H1N1) (Mexicaanse Griep) tot en met 23 december 2009. In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationale Atlas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM, Zorgatlas\Gezondheid en ziekte\Ziekten en aandoeningen\Infectieziekten, 5 januari 2010a. Mulder M. Personen met één of meer malaiseklachten 2005-2008. In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationale Atlas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM, Zorgatlas\Gezondheid en ziekte\Functioneren en kwaliteit van leven, 21 juni 2010b. Mulder M. Contact met huisarts 2005-2008. In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationale Atlas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM, Zorgatlas\Zorg\Eerstelijnszorg\ Huisartsenzorg\Gebruik, 21 juni 2010c. Mulder M. Gebruik anticonceptiepil 2005-2008. In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationale Atlas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM, Zorgatlas\Zorg\Genees- en hulpmiddelen\Geneesmiddelengebruik, 21 juni 2010d. Mulder M. Contact met tandarts 2005-2008. In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationale Atlas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM, Zorgatlas\Zorg\Eerstelijnszorg\Mondzorg, 21 juni 2010e. Mulder M. Contact met fysiotherapeut 2005-2008. In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationale Atlas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM, Zorgatlas\Zorg\Eerstelijnszorg\Paramedische zorg, 21 juni 2010f. Neovius K, Johansson K, Kark M, Neovius M. Diagnostic in obesity and comorbidities. Obesity status and sick leave: a systematic review. Obesity reviews, 2009:17-27. NIGZ, Nationaal Instituut voor Gezondheidsbevordering en Ziektepreventie. Factsheet Publiek-private samenwerking als strategie voor gezondheidsbevordering. Woerden: NIGZ, 2001. NPHF, Nederlandse Public Health Federatie. Verkiezingspamflet, Utrecht: NPHF, 2006. Oosterlee A, Vink RM. De omvang van huiselijk geweld in Haarlem. Een schatting met de vangst-hervangst analysemethode, toegepast op de gegevens uit een registratieproject van achter ketenpartners binnen het Haarlemse project Geweld in het gezin. Haarlem: GGD Kennemerland, 2006. Passchier-Vermeer W, Kluizenaar Y de, Steenbekkers JHM, Dongen JEF van, Wijlhuizen GJ, Miedema HME. Milieu en gezondheid 2001: overzicht van risico’s, doelen en beleid. TNO-rapport 2001.95. Leiden: TNO Preventie en Gezondheid, 2001. Passchier-Vermeer W. Hoeveel mensen ondervinden hinder of andere gevolgen van geluid en neemt dit toe of af? In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationaal Kompas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM, Gezondheidsdeterminanten\Omgeving\ Milieu\ Geluid, 17 mei 2005. Post NAM, Zwakhals SLN, Polder JJ (red.). Maatschappelijke baten. Deelrapport van de Volksgezondheid Toekomst Verkenning 2010 Van gezond naar beter. RIVM-rapport nr. 270061009. Bilthoven: RIVM, 2010. Rijkswaterstaat. Meerjarenoverzicht Zwemwaterkwaliteit Noordzee 2007-2009. RIVM, Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu. Website Gezondheid en Milieu, thema’s: lucht, Bilthoven: RIVM, 2006.
204
LI T E RAT UUR, G E G E V E N S B RO N N E N E N W E B S I T E S
Ruijsbroek JMH, Droomers M. Sociale omgeving en gezondheid. In: Monitor Gezondheidsachterstanden. Bilthoven: RIVM, Monitor Gezondheidsachterstanden, 2008. Rutgers Nisso Groep. Landelijke abortus registratie 2007. Utrecht: Rutgers Nisso Groep, 2008. RVZ, Raad voor de Volksgezondheid en Zorg: Gezondheid 2.0. U bent aan zet. Advies uitgebracht door de Raad voor de Volksgezondheid en Zorg aan de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Den Haag: RVZ, 2010. Sadiraj K, Timmermans L, Ras M, Boer A de. De toekomst van mantelzorg. Den Haag: SCP, 2009. Sanderse C, Verweij A. Hoe is het zorggebruik onder ouderen? Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationaal Kompas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM, Nationaal Kompas Volksgezondheid\ Bevolking en economie\ Vergrijzing, 23 juni 2009. SBBZWN, Stichting Bevolkingsonderzoeken Zuidwest-Nederland. Jaarverslag 2006. Vlaardingen: SBB-ZWN, 2007. Schoemaker C. Psychische gezondheid samengevat In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationaal Kompas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM, Nationaal Kompas Volksgezondheid\ Ziekte, kwaliteit van leven en sterfte\ Functioneren en kwaliteit van leven\ Psychisch functioneren\ Psychische gezondheid volwassenen, 22 maart 2010. Schoemaker C, Gool CH van, Poos MJJC. Neemt het aantal mensen met angststoornissen toe of af? In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationaal Kompas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM, Nationaal Kompas Volksgezondheid\ Ziekte, kwaliteit van leven en sterfte\ Ziekten en aandoeningen\ Psychische stoornissen\ Angststoornissen, 24 maart 2010. Schrijvers CTM, Poos MJJC. Demografische prognose. In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Toolkit Regionale VTV. Bilthoven: RIVM, Toekomstverkenning, 28 november 2007a. Schrijvers CTM, Poos MJJC. Doortrekken van trends. In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Toolkit Regionale VTV. Bilthoven: RIVM, Toekomstverkenning, 28 november 2007b. Schuijt-Lucassen NY, Deeg DJH. Verlies van regie over het leven. Voorspellende factoren. Tijdschrift voor Gerontologie en Geriatrie 37 (6), 2006. Schuthof P, Korbee H. Wat u wilt weten over Frisse Scholen: Energiegebruik, binnenmilieu, ziekteverzuim en leerprestaties. Den Haag: SenterNovem, 2006. SER, Sociaal-Economische Raad. Een kwestie van gezond verstand: breed preventiebeleid binnen arbeidsorganisaties. Den Haag: SER, 2009. Smit HA, Boezen HM, Poos MJJC. Neemt het aantal mensen met astma toe of af? In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationaal Kompas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM, Gezondheid en ziekte\Ziekten en aandoeningen\ Ademhalingswegen\ Astma, 10 maart 2006. Smulders G, Enthover C, Pallast E. Infokaart Geestelijke gezondheid. Gezondheidsmonitor Ouderen, Ouderenenquête 2004. Den Bosch: GGD Hart voor Brabant, 2005.
205
GEZONDHEI D IN BEEL D I N Z UI D - H OL L AN D NOOR D
Sprangers MAG, Snijders BE. Gezondheidsgerelateerde kwaliteit van leven samengevat In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationaal Kompas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM, Nationaal Kompas Volksgezondheid\ Ziekte, kwaliteit van leven en sterfte\ Functioneren en kwaliteit van leven\ Gezondheidsgerelateerde kwaliteit van leven, 22 september 2009. Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden, jaargang 2006 nummer 351, Wet maatschappelijke ondersteuning, 2006. Steenbakkers M, Janssen M, Maarsse H, Vries N de. Lokaal integraal gezondheidsbeleid: Intersectorale samenwerking vanuit het perspectief van gemeenten. TSG 88:136143, 2010. Steketee M, Mak J. en Tierolf B. Kinderen in Tel Databoek 2010. Kinderrechten als basis voor lokaal jeugdbeleid. Utrecht: Verwey-Jonker Instituut, 2010. Stivoro. Richtlijn Tabakspreventie in het Lokaal Gezondheidsbeleid. <www.stivoro.nl/ professionals> Den Haag: Stivoro, 2006. Stivoro. Trendpublicatie percentage rokers 2009. <www.stivoro.nl/Voor volwassenen/ Feiten Cijfers/Hoeveel mensen roken/Hoeveel mensen roken> juli 2010. SWOV, Stichting Wetenschappelijk Onderzoek Verkeersveiligheid. Rijden onder invloed van alcohol en drugs. Leidschendam: SWOV, 2006. Tielen H. Monitor Maatschappelijke Opvang, OGGZ en verslavingszorg Zuid-Holland Noord. Leiden: GGD Hollands Midden, 2008. Tielen H. Monitor Maatschappelijke Opvang, OGGZ en Verslavingszorg 2008-2009 ZuidHolland Noord. Leiden: GGD Hollands Midden, 2010 (te verschijnen). Tielen H, Hemert AM van. Doorbreek mijn isolement! Onderzoek naar de gezondheid en zorgbehoeften van ambulante (ex-) GGZ-cliënten met de diagnose psychotische stoornis of stemmingsstoornis. Leiden: GGD Hollands Midden, 2010. Tielen H, Versteeg E. Scanner uitgaan in Leiden. Onderzoek naar alcohol- en drugsgebruik en mogelijkheden van preventie in het uitgaansleven van Leiden. Leiden: GGD Hollands Midden, 2010. TNO. Factsheet: Resultaten vijfde landelijke groeistudie. Leiden: TNO, 2010. Treurniet HF, Fiolet DCM, Eysink PED, Poos MJJC, Oers JAM van. Groeien in Gezondheid. Gezondheid en zorg in Midden-Holland, nu en in de toekomst. RIVM-rapport nr. 270644001. Bilthoven: RIVM, 2006. Trimbos-instituut. Handleiding depressiepreventie in lokaal gezondheidsbeleid. Utrecht: Trimbos-instituut, 2007. Veiligheidsmonitor Rijk, 2008. Landelijke rapportage. Den Haag: CBS, 2008. Verschuren WMM, Blokstra A, Picavet HSJ, Smit HA. Cohort Profile: The Doetinchem Cohort. Int J Epidemiol. 2008; 37(6): 1236-41. Verweij A. Wat zijn sociaaleconomische gezondheidsverschillen? In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationaal Kompas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM, Nationaal Kompas Volksgezondheid\ Bevolking\ Sociaaleconomische gezondheidsverschillen, 23 september 2008. VNG, Vereniging van Nederlandse Gemeenten. Wetsvoorstel Publieke Gezondheid naar Tweede Kamer. Nieuwsbericht 8 februari 2008. Den Haag: VNG, 2008. VNG, Vereniging van Nederlandse Gemeenten. Kamer akkoord met wijziging Wet publieke gezondheid. Nieuwsbericht 20 september 2010.
206
LI T E RAT UUR, G E G E V E N S B RO N N E N E N W E B S I T E S
Voedingscentrum. Handleiding preventie van overgewicht in lokaal gezondheidsbeleid. Den Haag: Voedingscentrum, 2007. Vogel I. Het luisteren naar muziek door jongeren en het behouden van een goed gehoor: veel risico’s, weinig voorzorgsmaatregelen. Rotterdam: Erasmus Universiteit, 2009. Vorm MTP van der, Tielen JT. Rapportage Alcoholmeetkeet. Resultaten van een onderzoek uitgevoerd onder uitgaanders in Katwijk. Katwijk, 2003. Vriends KLHM, Bergstra AD, Bos HJ, Kooten PJC van, Poos MJJC, Tak I van der, et al. Gezondheid boven water in Zeeland. Regionale Volksgezondheid Toekomst Verkenning 2008. Goes: GGD Zeeland, 2008. Vuuren CL, Tielen JT. Quick Scan uitgaansdrugs en Preventie. Onderzoek naar alcoholen drugsgebruik en mogelijkheden voor preventie in het uitgaansleven en sportkantines in Noordwijk. GGD Zuid-Holland Noord, 2005. VWA,Voedsel en Waren Autoriteit. Handleiding lokaal alcoholbeleid, een integrale benadering. Den Haag: VWA, 2007. VWS, Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Preventienota ‘Kiezen voor gezond leven’. Den Haag: Ministerie van VWS, 2006a. VWS, Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Kamerstuk seksuele gezondheid, 30 november 2006. Den Haag: Ministerie van VWS, 2006b. VWS, Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Gezond zijn, gezond blijven; een visie op gezondheid en preventie. Den Haag: Ministerie van VWS, 2007. Walg CB. Relatie tussen de Wcpv en de Wmo. Kansen voor de openbare gezondheidszorg! Deventer: GGD Gelre-IJssel, 2006. WCRF, World Cancer Research Fund. AICR, American Institute for Cancer Research. Policy and Action for Cancer Prevention. Food, nutrition, and physical activity: a global perspective. Policy Report. Washington: WCRF/AICR, 2009. WHO, World Health Organization. Preamble to the Constitution of the World Health Organization as adopted by the International Health Conference. New York: WHO, 1948. Witte KE, Vegter B. Wat is het bereik? In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationaal Kompas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM, Nationaal Kompas Volksgezondheid\ Preventie\ Preventie van ziekten en aandoeningen\ Preventie van infectieziekten\ Preventie van tuberculose, 2006. Wolf J, Mensink C. Woonbegeleiding in Utrecht. Een verkenning van begeleid wonen en ambulante woonbegeleiding in Utrecht. Amsterdam: UMC Radboud, 2006. Yen IH, Syme SL. The social environment and health: a discussion of the epidemiologic literature. Annual review of public health, 1999; 20: 287-308.
207
GEZONDHEI D IN BEEL D I N Z UI D - H OL L AN D NOOR D
Gegevensbronnen Landelijk RIVM Lokale en Nationale Monitor Volksgezondheid (RIVM) GGD’en doen regelmatig onderzoek naar gezondheid en gezondheidsgerelateerde onderwerpen op lokaal niveau. Hierbij is vergelijking in de tijd en tussen regio’s alleen mogelijk als alle GGD’en dezelfde gegevens op dezelfde manier verzamelen en opslaan. Binnen het project Lokale en Nationale Monitor Volksgezondheid worden vragen in enquêtes geüniformeerd. Lokale gegevens kunnen op deze manier vergeleken worden met regionale en landelijke gegevens. Door de landelijke uniformering wordt ook het landelijk gezondheidsbeleid gefaciliteerd. Registratie infectieziekten door het Centrum Infectieziektebestrijding van het RIVM (CIb) De missie van het Centrum Infectieziektebestrijding (CIb) van het RIVM is signalering, bestrijding en preventie van infectieziekten ten behoeve van de volksgezondheid in Nederland. Eén van de taken die hieruit voortkomt is het verkrijgen van inzicht in de infectieziekten door het uitvoeren van diagnostiek, surveillance en wetenschappelijk onderzoek. Nationaal Kompas Volksgezondheid (Ministerie van VWS, RIVM-Centrum Volksgezondheid Toekomst Verkenningen) Het Nationaal Kompas Volksgezondheid is een product van het centrum Volksgezondheid Toekomst Verkenningen van het RIVM in samenwerking met verschillende instellingen. Het vormt samen met de Nationale Atlas Volksgezondheid en andere websites een onderdeel van de VTV 2010. Het Nationaal Kompas Volksgezondheid is dé website met onafhankelijke en wetenschappelijk onderbouwde informatie over de staat van de volksgezondheid in Nederland. Het bevat meer dan 200 onderwerpen, die doorlopend geactualiseerd worden. Nationale Atlas Volksgezondheid (Ministerie van VWS, RIVM-Centrum Volksgezondheid Toekomst Verkenningen) De Nationale Atlas Volksgezondheid is een product van het centrum Volksgezondheid Toekomst Verkenningen van het RIVM. Het vormt samen met het Nationaal Kompas Volksgezondheid en andere websites een onderdeel van de VTV 2010. In de atlas zijn meer dan 1.000 kaarten te vinden die antwoord geven op vele ‘waar-vragen’ over de volksgezondheid en de gezondheidszorg: Waar leven de mensen het langst? Waar bevinden zich de ziekenhuizen? Waar worden de meeste medicijnen gebruikt? Waar zijn de mensen het zwaarst?
208
LI T E RAT UUR, G E G E V E N S B RO N N E N E N W E B S I T E S
CBS CBS Doodsoorzakenstatistiek Sinds 1996 verzamelt en publiceert het CBS cijfers over sterfte (totale sterfte en sterfte per doodsoorzaak). De doodsoorzaken zijn onderverdeeld in vier hoofdgroepen: nieuwvormingen, ziekten van hart en vaatstelsel, ziekten van ademhalingsstelsel en uitwendige doodsoorzaken (niet-natuurlijke doodsoorzaken). De cijfers worden gepresenteerd naar de gemeente van inschrijving. De regio’s worden samengesteld uit gemeenten. CBS-POLS, Permanent Onderzoek LeefSituatie Sinds 1 januari 1981 wordt door het CBS een continue Gezondheidsenquête gehouden. Tot en met 1996 betrof dit een opzichzelfstaand onderzoek. Met ingang van 1 januari 1997 maakt deze enquête deel uit van het Permanent Onderzoek LeefSituatie (POLS) als de module Gezondheid. Het doel van POLS is een zo volledig mogelijk overzicht geven van ontwikkelingen in de gezondheid, medische consumptie, leefstijl en preventief gedrag van de Nederlandse bevolking. De doelgroep van POLS is (voor de meeste onderwerpen) de gehele Nederlandse bevolking vanaf 0 jaar. Voor sommige onderwerpen geldt een aparte leeftijdsgrens. Ieder jaar worden gegevens verzameld. In deze rVTV is gebruik gemaakt van gemiddelde cijfers over de periode 2005-2008. Landelijke registraties CAK (Centraal Administratie Kantoor) Het CAK berekent en incasseert de eigen bijdragen voor de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) en de Wmo. Het CAK is ook verantwoordelijk voor de financiering van de AWBZ-instellingen en het uitbetalen van de Compensatie eigen risico in de Zorgverzekeringswet (Zvw). Ook verzorgt het CAK een tegemoetkoming van de Wet tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten. Deze wet regelt dat chronisch zieken en gehandicapten een tegemoetkoming ontvangen voor de extra kosten die zij hebben. Voor de rVTV is gebruik gemaakt van de gegevens die CAK registreert met betrekking tot het gebruik van Wmo-zorg en het gebruik van Zorg zonder verblijf (Zzv). Landelijk Alcohol en Drugs Informatie Systeem (LADIS) Het Landelijk Alcohol en Drugs Informatie Systeem (LADIS) is een nationale gegevensverzameling voor de ambulante en klinische verslavingszorg. Doel van het LADIS is het verzamelen van gegevens over de verslavingszorg op landelijk niveau ten behoeve van beleidsevaluatie, benchmarking en signalering van ontwikkelingen binnen de ambulante en klinische verslavingszorg, waaronder de verslavingszorg-reclassering. Hiermee is het LADIS een belangrijke bron voor informatie over drugsgebruik. Het LADIS wordt beheerd door de stichting Informatie Voorziening Zorg (IVZ) in opdracht van het ministerie van VWS. Het LADIS is een landelijk dekkend informatiesysteem en is in staat unieke personen door de jaren heen te volgen in hun contact met hulpverleningsinstanties. LADIS is sinds 1986 operationeel. Dienst Justitiële Instellingen De Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) zorgt namens de Minister van Justitie voor de tenuitvoerlegging van straffen en vrijheidsbenemende maatregelen, die na uitspraak
209
GEZONDHEI D IN BEEL D I N Z UI D - H OL L AN D NOOR D
van een rechter zijn opgelegd. De DJI houdt feiten en cijfers bij van jusititiële inrichtingen en justitiabelen. In de publicaties van de DJI staan overzichten met kerncijfers van periodes van vijf jaar. Deze geven de ontwikkelingen van de capaciteit en de bezetting in de jusititiële inrichtingen weer. Daarnaast verschaffen de publicaties inzicht in persoonskenmerken van justitiabelen, zoals geslacht, leeftijd, geboorteland en nationaliteit. Ook het aantal ontvluchtingen en onttrekkingen is opgenomen. De ontwikkelingen worden geplaatst tegen de achtergrond van de taken en het wettelijk kader van de inrichtingen en recente beleidsinitiatieven.
Regionaal GGD Hollands Midden Gezondheidsmonitor Hollands Midden (regio Zuid-Holland Noord) In de Wet publieke gezondheid (voorheen Wcpv) is opgenomen dat gemeenten elke vier jaar voorafgaand aan de nota lokaal gezondheidsbeleid gegevens over de gezondheidssituatie moeten verzamelen en analyseren. Gemeenten hebben deze taak uitbesteed aan de GGD. De GGD Hollands Midden (vestiging Leiden) heeft hiertoe de Gezondheidsmonitor Hollands Midden ontwikkeld; periodieke en systematische gegevensverzameling over aspecten omtrent de gezondheid van de inwoners van Hollands Midden. Hiermee wordt beoogd om op een zo samenhangende en toegankelijk mogelijke manier geactualiseerde gegevens over volksgezondheid in een regio te presenteren. Op den duur geeft een monitor ook een beeld van ontwikkelingen in de tijd, kunnen trends worden gesignaleerd en kan gezondheidsbeleid worden geëvalueerd. Binnen de gezondheidsmonitor Hollands Midden (regio Zuid-Holland Noord) worden verschillende doelgroepen onderscheiden die in de afgelopen jaren door middel van diverse gezondheidsenquêtes zijn onderzocht: jongeren van 12 tot en met 26 jaar (1998 en 2003); jongeren van 12 tot en met 18 jaar (2008); volwassenen van 19 t/m 64 jaar (2000, 2005 en 2009); ouderen van 65 jaar en ouder (2005 en 2009). In deze rVTV zijn per doelgroep vooral de resultaten uit de meest recente gezondheidsenquête beschreven. Soms worden trendgegevens gebruikt. In de tekst wordt naar de gezondheidsmonitor verwezen door middel van bijvoorbeeld ‘GGD HM, 2009’, of ‘GGD HM 2005 en 2009’. Registraties GGD Hollands Midden JIS- Jeugdgezondheidszorg Informatie Systeem. Registratiesysteem van de Jeugdgezondheidszorg 4-18; Registratie Meldpunt Zorg en Overlast; Registratie Advies- en Meldpunt Kindermishandeling; Registratie Steunpunt Huiselijk Geweld; Registratie infectieziekten.
210
LI T E RAT UUR, G E G E V E N S B RO N N E N E N W E B S I T E S
Regionale registraties Politie Hollands Midden; Monitor ActiVite. Registratiesysteem van de Jeugdgezondheidszorg 0-4; Monitor Valent. Registratiesysteem van de Jeugdgezondheidszorg 0-4; OnderwijsAdvies; Zorgoverleg Katwijk; Reos-Zorg.
Websites www.alcoholinfo.nl Onderdeel van de landelijke alcoholmatigingscampagne ‘Voorkom alcoholschade bij uw opgroeiende kind’ (Trimbos-instituut). www.apotheek.nl Website van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij ter bevordering der Pharmacie, de beroeps- en brancheorganisatie van apothekers (KNMP). www.cannabisdebaas.nl Website voor internetbehandelingen op het gebied van verslavingszorg en psychische problemen (Tactive CV). www.cbs.nl/statline Elektronische databank van het CBS (CBS). www.cbs.nl/nl-NL/menu/methoden/begrippen Overzicht van alle relevante begrippen die gehanteerd worden binnen de statistieken en in de rapportages van de onderzoeksresultaten van het CBS (CBS). www.compendiumvoordeleefomgeving.nl Alle feiten en cijfers over het milieu, natuur en ruimte in Nederland overzichtelijk bij elkaar gebracht (Planbureau voor de Leefomgeving, CBS, Wageningen UR). www.gezondheidsatlashollandsmidden.nl Een website met actuele cijfers over de inwoners van alle gemeenten in de regio Hollands Midden, hun gezondheid en leefgewoonten (GGD Hollands Midden). www.gezondheidszorgbalans.nl Website waarop aan de hand van 125 indicatoren een beeld wordt geschetst van de kwaliteit, de toegankelijkheid en de kosten van de Nederlandse gezondheidszorg (VWS, RIVM). www.gezondopschoolhm.nl Hét loket voor scholen in de regio Hollands Midden die willen investeren in de gezondheid van hun leerlingen en medewerkers. Een aantal organisaties uit de regio heeft het aanbod op het gebied van gezondheid en zorg gebundeld. Er kan themagericht gezocht worden naar lesmaterialen, methodieken en cursussen (GGD Hollands Midden).
211
GEZONDHEI D IN BEEL D I N Z UI D - H OL L AN D NOOR D
www.ggdhm.nl/gezondegemeente Het menu ‘gezonde gemeente’ op de website van de GGD Hollands Midden (beschikbaar vanaf begin 2011) geeft speciaal voor beleidsmakers actuele informatie over belangrijke regionale gezondheidsproblemen en de (in de regio beschikbare) maatregelen en interventies die ingezet kunnen worden om een gezondheidsprobleem aan te pakken. Het is bedoeld als aanvulling op de Gezondheidsatlas Hollands Midden en de landelijke Handreiking Gezonde Gemeente van het Centrum Gezond Leven (zie www.loketgezondleven.nl) (GGD Hollands Midden). www.horizonline.nl Website die inzicht geeft in de behoefte aan wonen, zorg en welzijn voor ouderen in de regio, van nu tot 2030 (TNO in samenwerking met ABf-Research). www.huiselijkgeweld.nl Loket waar beroepsgroepen en publiek terecht kunnen voor informatie over huiselijk geweld (Ministerie van Justitie en Movisie). www.huisverbod.nl Website met informatie over huisverbod in verband met huiselijk geweld (Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, Ministerie van Justitie, De Nederlandse Politie, VNG, Movisie en SG-BO). www.jekuntmeer.nl Deze website biedt een overzicht van projecten op het gebied van dagbesteding, reïntegratie en werk-leertrajecten, onder andere in Zuid-Holland Noord en is bedoeld voor mensen met een beperking en hun verwijzers (Stichting de Omslag). www.loketgezondleven.nl Op deze website van het Centrum Gezond Leven (RIVM) komt vanaf november 2010 de Handreiking Gezonde Gemeente beschikbaar, een richtinggevend instrument voor lokaal gezondheidsbeleid op de door VWS vastgestelde speerpunten (RIVMCentrum voor Gezond Leven). www.nationaalkompas.nl Nationaal Kompas Volksgezondheid met informatie over volksgezondheid en zorg in Nederland (Ministerie van VWS, RIVM-Centrum voor Volksgezondheid Toekomst Verkenningen). www.nivel.nl/VAAM Vraag en Aanbod Analysemonitor, geeft inzicht in de verwachte vraag en aanbod van eerstelijnszorg (NIVEL). www.npknet.nl Nationaal Programma Kankerbestrijding (NPK 2005-2010) (KWF Kankerbestrijding, Ministerie van VWS, Nederlandse Federatie van Kankerpatiëntenorganisaties, VIKC Vereniging Integrale Kankercentra en ZN Zorgverzekeraars Nederland). www.nvog-documenten.nl Website ‘Voorlichting en Richtlijnen’ van de NVOG (Nederlandse Vereniging voor Obstetrie en Gynaecologie). www.rijksoverheid.nl Postbus 51 informatiedienst geeft algemene informatie over de wet- en regelgeving van de Rijksoverheid (Rijksoverheid).
212
LI T E RAT UUR, G E G E V E N S B RO N N E N E N W E B S I T E S
www.rivm.nl/cib Website met informatie over infectieziektebestrijding, bedoeld voor professionals (RIVM-Centrum Infectieziektebestrijding). www.rivm.nl/milieuportaal/dossier/milieuengezondheid Deze pagina geeft informatie over de invloed van het milieu en de leefomgeving op de gezondheid en over wie daar in Nederland mee bezig is (RIVM). www.scp.nl/onderzoek/methoden Website met informatie over gebruikte onderzoeks- en analysemethoden bij het SCP, met op deze plaats informatie over het gebruik en het opvragen van statusscores voor sociale status per postcodegebied (SCP). www.soaaids.nl Website van Soa AIDS Nederland voor algemeen publiek en voor professionals (Soa AIDS Nederland). www.toolkitvtv.nl Hulpmiddel voor GGD-epidemiologen om de regionale en gemeentelijke gezondheidssituatie in kaart te brengen (Ministerie van VWS en RIVM-Centrum Volksgezondheid Toekomst Verkenningen). www.verkiezingsuitslagen.nl Databank die op dit moment vooral verkiezingsuitslagen bevat voor de Tweede Kamer, voor de Nederlandse zetels van het Europees Parlement en van het nationaal referendum uit 2005. Met het ontsluiten van de verkiezingsuitslagen voor de Eerste Kamer, de Provinciale Staten en de gemeenteraden is nog slechts een bescheiden begin gemaakt. Deze data zullen de komende jaren worden toegevoegd (Kiesraad). www.vtv2010.nl Rapportage over de Volksgezondheid Toekomst Verkenning 2010 (VTV 2010), een kernrapport en vier deelrapporten (RIVM-Volksgezondheid Toekomst Verkenningen). www.zorgatlas.nl De nationale atlas Volksgezondheid, een geografisch beeld van zorg en gezondheid in Nederland (Ministerie van VWS en RIVM-Centrum Volksgezondheid Toekomst Verkenningen).
213
GEZONDHEI D IN BEEL D I N Z UI D - H OL L AN D NOOR D
Afkortingenlijst ADHD
Attention Deficit Hyperactivity Disorder
ADL
Activiteiten van het dagelijks leven
Aids
Acquired immune deficiency syndrome
AMK
Advies- en Meldpunt Kindermishandeling
AMW
Algemeen Maatschappelijk Werk
AOW
Algemene Ouderdomswet
AVV
Adviesdienst Verkeer en Vervoer
AWBZ
Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten
AWO-NZH
Academische Werkplaats Ouderenzorg – Noordelijk Zuid-Holland
BDU CJG
Brede Doeluitkering Centra voor Jeugd en Gezin
BMI
Body Mass Index
BMR
Bof, Mazelen, Rodehond
CAK
Centraal Administratiekantoor
CARA
Chronische Aspecifieke Respiratoire Aandoeningen
CBS
Centraal Bureau voor de Statistiek
CGL
Centrum Gezond Leven
CGM
Centrum voor Gezondheid en Milieu
CIb
Centrum Infectieziektebestrijding
CJG
Centrum voor Jeugd en Gezin
CMF
Comparitive Mortality Figure
CO
Koolmonoxide
COPD
Chronic Obstructive Pulmonary Disease (Chronische bronchitis en longemfyseem)
CVA
Cerebrovasculair Accident
CvB
Centrum voor Bevolkingsonderzoek
CVZ
College voor zorgverzekeringen
DALY
Disability Adjusted Life Year
DDD
Defined Daily Dose
DKTP
Difterie, Kinkhoest, Tetanus, Polio
EPODE
Ensemble, Prévenons l’Obesité Des Enfants
EU
Europese Unie
Fte
Fulltime-equivalent
GEZ
Stuurgroep Geïntegreerde Eerstelijnszorg en Public Health
GGD
Gemeenschappelijke Gezondheidsdienst
GGZ
Geestelijke Gezondheidszorg
GHOR
Geneeskundige hulpverleningsorganisatie in de regio
H1N1
Nieuwe influenza A
Havo
Hoger algemeen voortgezet onderwijs
Hbo
Hoger beroepsonderwijs
Hib
Haemophylus influenzae type b
Hiv
Human Immunodeficiency Virus
HPV
Humaan Papillomavirus
214
A F KO RT I N G E N L I J S T
IGZ
Inspectie voor de Gezondheidszorg
IVZ
Stichting Informatie Voorziening Zorg
JGZ
Jeugdgezondheidszorg
JIS
Jeugdgezondheidszorg Informatie Systeem
JOGG
Jongeren op Gezond Gewicht
JSO
Expertisecentrum voor jeugd, samenleving en opvoeding
K10
Kessler Psychological Distress Scale
KNMP
Koninklijke Nederlandse Maatschappij ter bevordering der Pharmacie
LADIS
Landelijk Alcohol en Drugs Informatie Systeem
Lbo
Lager beroepsonderwijs
LCI
Landelijk Coördinatiecentrum Infectieziektebestrijding
LUMC
Leids Universitair Medisch Centrum
Mavo
Middelbaar algemeen voortgezet onderwijs
Mbo
Middelbaar beroepsonderwijs
MHI-5
Mental Health Inventory-5
NEMESIS
Netherlands Mental Health Survey and Incidence Study
NIGZ
Nationaal Instituut voor Gezondheidsbevordering en Ziektepreventie
NIP
Nederlands Instituut voor Psychologen
NIVEL
Nederlands Instituut voor onderzoek van de gezondheidszorg
NMT
Nederlandse Maatschappij tot bevordering der Tandheelkunde
NPG
Nationaal Programma Grieppreventie
NPHF
Nederlandse Public Health Federatie
NVOG
Nederlandse Vereniging voor Obstetrie en Gynaecologie
NZa
Nederlandse Zorgautoriteit
OA
OnderwijsAdvies
OGGZ
Openbare Geestelijke Gezondheidszorg
PGB
Persoonsgebonden Budget
PGO
Preventief Gezondheidsonderzoek
POLS
Permanent Onderzoek LeefSituatie (CBS)
PTO
Preventie-toets-overleg
RAAK
Regionale aanpak kindermishandeling
RAV
Regionale Ambulance Voorziening
RBG
Regionaal Bureau Gezondheidszorg
Reos
Regionale Eerstelijns Ondersteunings Structuur (Reos Zorg)
RIVM
Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu
ROC
Regionaal Opleidingen Centrum
RVP
Rijksvaccinatieprogramma
rVTV
Regionale Volksgezondheid Toekomst Verkenning
RVZ
Raad voor de Volksgezondheid en Zorg
SBBW
Stichting Bevolkingsonderzoek Baarmoederhalskanker regio West
SBBZWN
Stichting Bevolkingsonderzoeken Borstkanker Zuidwest Nederland
SCP
Sociaal en Cultureel Planbureau
SDQ
Strenght and Difficulties Questionnaire
Segv
Sociaaleconomische gezondheidsverschillen
SEH
Spoedeisende Hulp
215
GEZONDHEI D IN BEEL D I N Z UI D - H OL L AN D NOOR D
SER
Sociaal-Economische Raad
Ses
Sociaaleconomische status
SF-12
Short-Format-12
SFK
Stichting Farmaceutische Kengetallen
SGP
Staatkundig Gereformeerde Partij
Soa
Seksueel overdraagbare aandoeningen
Stivoro
Stichting Volksgezondheid en Roken
SWOV
Stichting Wetenschappelijk Onderzoek Verkeersveiligheid
TBC
Tuberculose
THC
Tetrahydrocannabinol
TIA
Transient Ischaemic Attack
TNO
Nederlandse organisatie voor Toegepast Natuurwetenschappelijk Onderzoek
UV
Ultraviolet
UWV
Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen
VAAM
Vraag Aanbod Analyse Monitor
VIKC
Vereniging Integrale Kankercentra
VNG
Vereniging van Nederlandse Gemeenten
VTV
Volksgezondheid Toekomst Verkenning
Vwo
Voorbereidend wetenschappelijk onderwijs
VWS
Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
Wajong
Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten
WAO
Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering
WAZ
Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen
Wcpv
Wet collectieve preventie volksgezondheid
WHO
World Health Organisation
WIA
Werk en inkomen naar arbeidsvermogen
Wmo
Wet maatschappelijke ondersteuning
Wo
Wetenschappelijk onderwijs
Wpg
Wet publieke gezondheid
Wsnp
Wet sanering natuurlijke personen
XTC
Ecstasy
ZAT
Zorg Advies Team
ZHN
Zuid-Holland Noord
ZN
Zorgverzekeraars Nederland
ZzV
Zorg zonder Verblijf
Zvw
Zorgverzekeringswet
216
BETROK KENEN BI J D E SAM EN STEL L I NG VAN GE ZO N DH E I D I N B E E L D I N ZUI D- H O L L A N D N O O RD
Betrokkenen bij de samenstelling van Gezondheid in beeld in Zuid-Holland Noord Samenstelling Projectgroep Regionale VTV Hollands Midden Margreet Bekedam, sectormanager, voorzitter projectgroep Christine Hanning, epidemioloog, projectleider Irma Paijmans, epidemioloog Mariët van Rossum, beleidsmedewerker Auteurs Irma Paijmans, epidemioloog (GGD) Christine Hanning, epidemioloog (GGD) Irene Lottman, beleidsmedewerker (GGD) Nienke Terpstra, epidemioloog (GGD) Hanneke Tielen, epidemioloog (GGD) Mariët van Rossum, beleidsmedewerker (GGD) Josina Rijkelijkhuizen, epidemioloog (GGD) Rachel van Wijngaarden, beleidsmedewerker (GGD) Mara van Dooremaal, epidemioloog (GGD) René Poos, projectleider regionale VTV (RIVM/cVTV) Adviezen en bijdragen, GGD Hollands Midden Directie en management Medewerkers sector Algemene Gezondheidszorg Medewerkers sector Publieke Zorg voor Jeugd Medewerkers sector Onderzoek, Beleid en Gezondheidsbevordering Communicatie adviseur, afdeling Personeel, Organisatie en Communicatie Adviezen en bijdragen, RIVM René Poos (projectleider regionale VTV) Hans van Oers (hoofd cVTV, hoogleraar Openbare Gezondheidszorg, Tranzo/Universiteit van Tilburg) Jeanne van Loon (projectmanager VTV 2014)
217
GEZONDHEI D IN BEEL D I N Z UI D - H OL L AN D NOOR D
Verantwoording In dit document is veelvuldig gebruik gemaakt van de landelijke VTV 2010, de zorgatlas, de door het RIVM ontwikkelde toolkit regionale VTV en informatie uit de door andere GGD’en (m.n. GGD Zeeland en GGD Zuid-Limburg) uitgebrachte regionale VTV’s. Sommige teksten zijn één op één uit deze documenten overgenomen. Uiteraard is de informatie waar nodig volledig aangepast aan de situatie in Zuid-Holland Noord. De regionale indicatoren zijn veelal afkomstig uit de gezondheidsenquêtes (monitors) van de GGD Hollands Midden (zie ook Literatuur, gegevensbronnen en websites), aangevuld met beschikbare gegevens uit andere regionale en landelijke databronnen.
218
B I J L AG E N
Bijlage 1
Referentiekader voor aanpak sociaaleconomische gezondheidsverschillen
Aanbevelingen voor lokale aanpak sociaaleconomische gezondheidsverschillen De Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) heeft samen met het veld een referentiekader ontwikkeld dat houvast geeft voor het opstellen van effectief lokaal beleid om gezondheidsverschillen in achterstandswijken te verminderen. De inspectie heeft dit gedaan, omdat sociaaleconomische gezondheidsverschillen in Nederland eerder toe- dan afnemen en effectief lokaal gezondheidsbeleid een bijdrage moet leveren om deze trend te keren. Het kader bestaat uit tien aandachtspunten, onderverdeeld in vier subcategorieën. In de rapportage ‘Staat van de gezondheidszorg 2010’ van de IGZ is een uitgebreid schema van het referentiekader opgenomen, met een toelichting op elk aandachtspunt. Samengevat gaat het om de volgende tien aandachtspunten: Lokaal gezondheidsbeleid (drie aandachtspunten) 1. Het terugdringen van gezondheidsverschillen is een expliciete doelstelling/ambitie in de lokale nota gezondheidsbeleid. Daarbij moet specifiek aangegeven worden om welke (etnische) groepen of gebieden (wijk, regio) het gaat. 2. In de lokale nota is cijfermatig onderbouwd welke (etnische) groepen of gebieden meer ongezond gedrag vertonen voor wat betreft overgewicht, roken en schadelijk alcoholgebruik, of met een hogere prevalentie van diabetes en depressie (de vijf speerpunten uit de Preventienota). 3. De gemeente heeft concrete meetbare doelstellingen vastgesteld voor het verminderen van gezondheidsachterstanden. Dit geldt in elk geval voor de speerpunten uit de Preventienota. Pakket van maatregelen (vier aandachtspunten) 4. De gemeente geeft de GGD of een andere instelling binnen of buiten de gemeente opdracht een aanpak op te stellen die aannemelijk maakt dat de gestelde doelen worden gehaald. 5. De gemeente betrekt de doelgroepen (relevante wijkorganisaties, vertegenwoordigers van bijzondere groepen) actief: door bij de beleidsvoorbereiding met hen te spreken over de doelen en de aanpak; door het uitvoeringsprogramma met hen te bespreken zodra dit is vastgesteld door de gemeente. 6. Er zijn schriftelijk vastgelegde bestuurlijke samenwerkingsafspraken (bijvoorbeeld een convenant) met instellingen uit andere maatschappelijke sectoren die een bijdrage moeten leveren aan het behalen van doelstellingen. Dit betreft in ieder geval onderwijs en de eerstelijnszorg. In deze afspraken staat welke bijdrage de ondertekenaars leveren aan het halen van de gestelde doelen.
219
GEZONDHEI D IN BEEL D I N Z UI D - H OL L AN D NOOR D
7. In de lokale nota staat dat er collegebreed aandacht is voor gezondheidsverschillen. Ook beschrijft de nota welke bijdragen worden geleverd aan het terugdringen van gezondheidsverschillen door in ieder geval de gemeentelijke afdelingen sport, onderwijs, welzijn, ruimtelijke ordening en sociale zaken. Financiering (twee aandachtspunten) 8. De gemeente is op de hoogte van tijdelijke nationale subsidies of ondersteuning (zoals BOS (Buurt, Onderwijs en Sport)-impuls, NASB (Nationaal Actieplan Sport en Bewegen) en convenant overgewicht) en spant zich in om hieraan gericht deel te kunnen nemen. 9. Er is binnen de gemeente structureel budget vrijgemaakt om de gestelde doelen en bijbehorende uitvoering te kunnen realiseren. Zicht op effect activiteiten (één aandachtspunt) 10. De gemeente evalueert tussentijds op inzichtelijke wijze het gezondheidsbeleid, zowel op proces als inhoud. Hierdoor kan de wethouder tijdig bijsturen. Ook is er minimaal voorzien in een eindevaluatie die als input dient voor de volgende nota gezondheidsbeleid. (Bron: IGZ, 2010)
220
B I J L AG E N
Bijlage 2
Taken vanuit de Wet publieke gezondheid
Tot 1 december 2008 waren de taken en verantwoordelijkheden van de gemeente voor collectieve preventie op het gebied van volksgezondheid vastgelegd in de Wet collectieve preventie volksgezondheid (Wcpv). Sindsdien is de Wcpv (en ook de Infectieziektewet en de Quarantainewet) overgegaan in de Wet publieke gezondheid (Wpg). De taken en bevoegdheden, die versnipperd over deze drie wetten waren verdeeld, zijn nu in één wet geregeld: epidemiologie: verwerven van inzicht in de gezondheidssituatie van de bevolking door middel van verzamelen en analyseren van gegevens; bewaken van gezondheidsaspecten in bestuurlijke beslissingen; bijdragen aan opzet, uitvoering en afstemming van preventieprogramma’s, met inbegrip van programma’s voor gezondheidsbevordering (inclusief bevolkingsonderzoeken); bevorderen van medisch-milieukundige zorg; bevorderen van technische hygiënezorg; bevorderen van psychosociale hulp bij rampen; jeugdgezondheidszorg: signaleren en volgen van ontwikkelingen in de gezondheidstoestand van jeugdigen en van gezondheidsbevorderende en -bedreigende factoren, ramen van behoefte aan zorg, vroegtijdige opsporing en preventie van specifieke stoornissen, vaccinatie, voorlichting, advies, instructie, begeleiding en het formuleren van maatregelen ter beïnvloeding van gezondheidsbedreigingen; infectieziektebestrijding: algemene preventiemaatregelen, bestrijden van tbc en soa, inclusief bron- en contactopsporing; ouderengezondheidszorg: preventieve maatregelen gericht op de gezondheid van 65-plussers. De veranderingen in de nieuwe Wpg hebben voornamelijk betrekking op de infectieziektebestrijding. De andere onderwerpen uit de Wcpv zijn doorgaans ongewijzigd overgenomen. Uitzonderingen hierop zijn de digitalisering bij Jeugdgezondheidzorg (JGZ) en de ouderengezondheidszorg. Infectieziektebestrijding De Wpg bevat drie nieuwe elementen op het gebied van de infectieziektebestrijding. Het gaat hierbij om de mogelijkheid van aansturing door de minister van VWS bij ernstige uitbraken van infectieziekten of dreigingen daarvan; de uitbreiding van de meldingsplicht bij infectieziektebestrijding en de eisen aan de infrastructuur van infectieziektebestrijding, met name bij belangrijke (lucht)havens. De Wpg regelt onder andere dat er voldoende voorzieningen komen om infectieziekten snel op te kunnen sporen en te
221
GEZONDHEI D IN BEEL D I N Z UI D - H OL L AN D NOOR D
bestrijden, met name in het internationale verkeer in grote havens en op vliegvelden. De bevoegdheden van de burgemeesters zijn uitgebreid in de nieuwe Wpg. Jeugdgezondheidszorg Een nieuw onderdeel binnen de Wpg is de verplichte digitalisering van de patiëntendossiers bij de JGZ. Hierdoor zal de overdracht van dossiers binnen de JGZ soepeler verlopen. Het betreft alleen een digitaliseringplicht die als kwaliteitsbevorderende maatregel wordt ingevoerd. Er is hiermee geen sprake van een digitaal dossier waar ook anderen dan werkers in de JGZ toegang tot hebben. Ouderengezondheidszorg Sinds 1 juli 2010 zijn gemeenten ook verplicht tot het organiseren van preventieve maatregelen gericht op de gezondheid van 65-plussers. Gemeenten dienen zich hierbij te baseren op de behoefte van ouderen en een passend aanbod tot stand te brengen. Het gaat vooral om het koppelen van preventieve gezondheidszorg aan al bestaande initiatieven of voorzieningen zodat er een samenhangend geheel ontstaat op terreinen als wonen, welzijn en zorg. Bij het invullen van deze taak hebben gemeenten een grote beleidsvrijheid. (Bronnen: VNG, 2008; GGD Nederland, 2003)
222
B I J L AG E N
Bijlage 3
Sterfte voor een aantal belangrijke ziekten in Hollands Midden1 en in Nederland
Sterfte voor een aantal belangrijke ziekten in Hollands Midden en in Nederland over de periode 2005-2008 (Bron: CBS, gegevens bewerkt door het RIVM op www.zorgatlas.nl)1. +ROODQGV0LGGHQ VWHUIWHSHULQZRQHUV
1HGHUODQG VWHUIWHSHULQZRQHUV
=LHNWHQYDQKDUWHQYDDWVWHOVHO
=LHNWHQYDQNUDQVYDWHQ
$FXXWKDUWLQIDUFW
%HURHUWH&9$
2YHULJHKDUW]LHNWHQ
6ORNGDUPNDQNHU
'LNNHGDUPNDQNHU
0DDJNDQNHU
/RQJNDQNHU
%RUVWNDQNHUYURXZHQ
3URVWDDWNDQNHUPDQQHQ
(QGHOGDUPHQDQXVNDQNHU
'LDEHWHVPHOOLWXV
=LHNWHQDGHPKDOLQJVRUJDQHQ
/RQJRQWVWHNLQJSQHXPRQLH
&23'
,QIHFWLHX]HHQSDUDVLWDLUH]LHNWHQ
3V\FKLVFKHVWRRUQLVVHQ
=LHNWHQYDQ]HQXZVWHOVHOHQ]LQWXLJHQ
=LHNWHQYDQGHVSLMVYHUWHULQJVRUJDQHQ
=LHNWHQXULQHZHJHQHQJHVODFKWVRUJDQHQ
1LHWQDWXXUOLMNHGRRGVRRU]DNHQ
$FFLGHQWHOHYDO
9HUNHHUVRQJHYDOOHQ
=HOIGRGLQJ
2QJHYDOOHQ
.ZDDGDDUGLJHQLHXZYRUPLQJHQNDQNHU
URGHFLMIHUVVLJQLILFDQWKRJHUGDQJHPLGGHOGLQ1HGHUODQGJURHQHFLMIHUVVLJQLILFDQWODJHUGDQJHPLGGHOGLQ1HGHUODQG JHFRUULJHHUGYRRUOHHIWLMGHQJHVODFKW
1
Cijfers over sterfte zijn sinds 2006 alleen beschikbaar op het niveau van Hollands Midden. Er kunnen voor deze onderwerpen dus geen specifieke uitspraken gedaan worden over de subregio’s Zuid-Holland Noord en Midden-Holland. Om deze reden wordt in deze bijlage alleen gesproken over Hollands Midden.
223
Bodegraven
Boskoop
Hillegom
Reeuwijk
Waddinxveen
Noordwijkerhout
Gouda ZevenhuizenMoerkapelle Moordrecht
Lisse Noordwijk
Vlist
Teylingen Katwijk
Nieuwerkerk aan den IJssel
Kaag en Braassem
Oegstgeest Leiden
Bergambacht
Nederlek
Nieuwkoop
Leiderdorp
Voorschoten
Schoonhoven
Ouderkerk
Alphen aan den Rijn Zoeterwoude Zuid-Holland Noord
Rijnwoude
Midden-Holland
Hollands Midden
Zuid-Holland Noord
Midden-Holland
Zuid-Holland Noord Hollands Midden
Hillegom Noordwijkerhout
Lisse Noordwijk Teylingen Katwijk
Kaag en Braassem
Oegstgeest Leiden
Nieuwkoop
Leiderdorp
Voorschoten
Alphen aan den Rijn Zoeterwoude
Rijnwoude
Zuid-Holland Noord
Zuid-Holland Noord
6836 GG omslag RVTV_Leiden_V4.in2 2
14-10-2010 14:25:32
Reeuwijk
Waddinxveen
ordwijkerhout
Gouda ZevenhuizenMoerkapelle Moordrecht
Lisse
Nieuwerkerk aan den IJssel
Kaag en Braassem
Schoonhoven
Ouderkerk
Bergambacht
Alphen aan den Rijn
Zoeterwoude Zuid-Holland Noord
Rijnwoude
Midden-Holland
Hollands Midden
Zuid-Holland Noord
Midden-Holland
Zuid-Holland Noord Hollands Midden
Hillegom Noordwijkerhout
Lisse Noordwijk Teylingen Katwijk
Kaag en Braassem
Oegstgeest Leiden
Leiderdorp
Alphen aan den Rijn Zoeterwoude
Rijnwoude
GGD Hollands Midden vestiging Leiden Postbus 121 2300 AC Leiden [email protected] www.ggdhm.nl
november 2010
Voorschoten
Nieuwkoop
in Zuid-Holland Noord
Gezondheid in beeld in Zuid-Holland Noord
‘Gezondheid in beeld in Zuid-Holland Noord’ bundelt een grote hoeveelheid actuele informatie over gezondheid en ziekte, oorzaken van ongezondheid, preventie en zorggebruik in de regio Zuid-Holland Noord. Het geeft hiermee een integraal beeld van de gezondheidstoestand in de regio op basis van de op dit moment beschikbare informatie. Het rapport is onderdeel van een regionale Volksgezondheid Toekomst Verkenning (VTV). Naast deze rapportage ‘Gezondheid in beeld in Zuid-Holland Noord’ omvat de regionale VTV de rapportage ‘Kernbood schappen voor lokaal gezondheidsbeleid in Zuid-Holland Noord’ en informatie onder het menu ‘Gezonde Gemeente’ op de GGD-website. Het goede nieuws is dat inwoners van Zuid-Holland Noord relatief gezond zijn. Toch staat de regio voor een uitdaging. Gezondheidsbedreigingen als gevolg van een toename van ongezonde leefgewoonten, van demografische ontwikkelingen zoals vergrijzing en de daarmee samenhangende stijgende zorgvraag vergen actieve antici patie. Dit geldt zowel voor het gemeentelijk beleid als voor beleidsmakers bij diverse andere partijen in zorg en welzijn. Het rapport biedt nieuwe aanknopings punten en geeft een overzicht van de laatste inzichten voor integraal beleid. ‘Gezondheid in beeld in Zuid-Holland Noord’ legt daarmee het fundament voor het gezondheids beleid in Zuid-Holland Noord voor de periode 2011-2015.
Nederlek
Nieuwkoop
Leiderdorp
Gezondheid in beeld
Gezondheid in beeld in Zuid-Holland Noord
Vlist
eylingen
en
Bodegraven
Boskoop
Hillegom
Zuid-Holland NoordZuid-Holland Noord 6836 GG omslag RVTV_Leiden_V4.in1 1
14-10-2010 14:25:31