Gesprekken bij de waterput. Overdenkingen bij de viering van het H. Avondmaal. [vers 1-10] Als Jezus te weten komt dat de Farizeeën horen dat Hij meer leerlingen maakt dan Johannes de Doper,1 vertrekt Jezus richting Galilea, naar het noorden dus. Daarvoor ‘moest’ Hij door Samaria. Moest, staat er. Er waren ook joden Samaria omzeilden. Die reden (of liepen) liever om. Joden gaan namelijk niet om met Samaritanen. Dat is ook de nuchtere constatering van de Samaritaanse vrouw. Zo liggen de verhoudingen nu eenmaal. Maar Jezus ‘moest’ door Samaria. Hij heeft er een bedoeling mee. In Samaria woonden zgn. Samaritanen. Wie waren dat? Samaritanen waren afstammelingen van de achterblijvers tijdens de deportatie van het 10-stammenrijk naar Assyrië: meest collaborateurs en paria’s dus. En dan nog vermengd met niet-Israëlieten. De Assyriërs hadden namelijk de gewoonte om volken te ontwortelen – zo waren er na de ballingschap andere stammen in Israël komen wonen. Samaritanen waren dus – in de ogen van de Joden - geen zuiver ras. Ze hielden er ook hun eigen godsdienst op na. Zo accepteerden zij alleen de vijf boeken van Mozes en vereerden God op de berg Gerizim (niet in Jeruzalem). Ze waren volgens de Joden dus niet alleen etnisch maar ook religieus verdacht. Joden beschouwden Samaritanen als onrein. Zij gingen niet met hen om. Letterlijk: het was verboden samen met Samaritanen de maaltijd te gebruiken. Te eten uit dezelfde potten en pannen. Met hetzelfde bestek. Zien jullie wat Jezus hier doet? Hij beschouwt een eeuwenoude vete, feiten die voor mensen al eeuwen vastliggen niet als gegevens waar Hij niet mee kan werken. Hij gaat 1: dóór Samaria, Hij stuurt 2: zijn leerlingen naar de Samaritaanse stad Sichar om juist dáár eten te kopen; 3) Hij gaat zitten bij dé waterput in Samaria en Hij gaat daar in gesprek met een 4) Samaritaanse en 5) vrouw. En 6) wat voor een vrouw? Ze heeft 5 mannen gehad en woont nu samen zonder officieel getrouwd te zijn. Voor God zijn onze grenzen geen barrières. Zijn koninkrijk moet verder. Straks wil ik wat dieper ingaan op de manier waarop Jezus met die grenzen omgaat. Heel bijzonder namelijk. Hij gaat ze, zonder ze goed te praten, gebruiken om zichzelf bekend te maken.
1
Vgl. Joh. 3:30.
Maar nu wil ik met jullie stilstaan bij die vrouw. Jezus is moe. Moe van de lange reis. Het is heet, Hij heeft dorst en honger. Maar toch gaat z’n aandacht uit naar die vrouw. Haar ga ik gebruiken in mijn koninkrijk. Die vrouw. Die Samaritaanse. Een vrouw die toe is aan haar zesde man. Er zit iets van een geweldig groot en onvervuld verlangen in die vrouw. Hoe kan iemand 5 mannen verslijten? ’t Kan pech zijn. Maar waarschijnlijk is dat niet. Ze is op zoek naar iets, dat mannen haar niet kunnen geven. Tegen die vrouw – en tegen jou en mij – zegt Jezus zonder verdere omhaal van woorden: ‘Als jij eens wist wát God wil geven en wie het is die u om water vraagt, dan zou Hij u levend water geven.’ Jezus zet haar even stil. Weet je wat jij nodig hebt? Niet nog een relatie met een man of vrouw. Maar een relatie met God. God zet jou even stil. Hier, aan deze tafel. Weet je wat God wil geven? Juist, dat! Kijk maar. En geloof maar.
[vers 11-24] Aan het antwoord van de vrouw kan je zien hoe nodig het is dat zij opnieuw geboren wordt. Er moet wel een wonder gebeuren, wil zij Jezus accepteren als haar Messias. Ze is op alle mogelijke manieren op zoek, haar leven getuigt ervan. Maar ze weet niet eens waar naar. Zoals Nicodemus vroeg of het soms mogelijk was dat hij opnieuw geboren zou worden – heel letterlijk – zo reageert de vrouw ook op Jezus’ woorden. Als Jezus levend water – eeuwig leven – aanbiedt dan zegt de vrouw: maar U hebt geen emmer. Kijk, dat zijn wij. Wanneer Jezus duidelijk maakt dat Hij inderdaad méér kan dan vader Jakob en nog eens uitlegt dat wie zijn water drinkt geen dorst meer krijgt – ja, dat hij/zij zelf een bron wordt waaruit water opwelt dat eeuwig leven geeft (!) – dan zegt de vrouw: nou, als dat zou kunnen … dan hoef ik nooit meer hierheen te komen. Letterlijk, lichte spot. En ‘hierheen’, er zit ook iets in van: dan hoef ik me hier in deze openbare gelegenheid niet meer te vertonen. De vrouw springt van de hak op de tak. Ze gaat van het ene onderwerp naar het andere. Maar ze ontsnapt niet aan Gods bedoeling met haar. Want Jezus legt zijn vinger op de zere plek in het leven van de vrouw. Waarom wil je hier niet komen? Roep je man eens. Zal hij je niet beschermen? Maar Jezus weet dat ze geen man heeft. Inderdaad, zegt Jezus. Je hebt er 5 gehad. En de zesde is je man niet echt. Het gesprek bij de waterput verloopt voor je gevoel bepaald niet vloeiend. De vrouw gaat een pijnlijk gesprek over relaties uit de weg en gaat nóg een discussie aan. Over de vraag op welke plaats God vereerd moet worden. De vrouw gedraagt zich als een gewond dier. Een kat in het nauw. Toch is Jezus regisseur van dit gesprek. Opvallend genoeg komt Hij niet terug op haar omgang met mannen. Dat betekent: Hij heeft het onderwerp niet aangeraakt om haar te veroordelen (dat had gekund). Maar Hij gebruikt die pijnlijke plek in haar leven om haar te laten ontdekken wat haar dorst echt is. De dorst, waarvan ze niet eens wist dat ze die had. Vervulling van een diep verlangen naar vrede met God. Misschien heb je ook veel relaties gehad. Of vrienden, banen, kerken, hobbies, inrichtingen van je huis, huizen; ben je vaak verhuisd. Hebt je je nooit kunnen settelen. Niet dat verhuizen verkeerd is. Of het herinrichten van je huiskamer. Maar welke verlangens zitten er bij jou van binnen? Waarom ben je zo onrustig? Ken jij die vrede,
vrede met God? Is díe gesetteld in jouw hart? Dat is de dorst die hier aan tafel gelest wordt. Let op wat Jezus doet. En hoe Hij de vrouw bij de hand neemt en laat zien waar die vrede is, en hoe je die krijgt. 1: lees de Bijbel. Vers 22: ‘jullie weten niet wat je vereert maar wij weten dat wel.’ Jezus kiest dus partij. Redding is uit de Joden. Die hadden de hele Schrift als bron van Godskennis. De Samaritanen niet. Jezus draait er niet omheen. Er is goede en er is slechte eredienst. 2) Het maakt niet uit waar je God vereert. Het gaat erom hoe en wie je vereert. Jezus zegt: niet in Jeruzalem of op de Gerizim maar in Geest en waarheid. De Vader zoekt mensen die Hem zo aanbidden. Mensen die zich door de Geest aan Jezus willen laten vastmaken, verbinden. Niet een plek maar een persoon. Dat is de gemeenschap die God door zijn Geest laat ontspringen. Een gemeenschap die eeuwig leven heeft en waar eeuwig leven ontstaat. Een gemeenschap die ras en etniciteit overstijgt. Een gemeenschap die er steeds meer achter komt met Johannes en met die Samaritanen: het gaat niet om mijn vragen, het gaat om zijn antwoorden. Waarin wij kleiner worden zodat Hij groter wordt. Snappen jullie dat, belijdeniscatechisanten? Aan deze tafel kom je niet als je groot genoeg bent. Als je op je tenen staat. Maar als je klein genoeg bent. Als je zo ver bent gegroeid dat je weet hoe je moet knielen.
[vers 25-42] Ik ben het, de Messias, die met u spreekt. Jezus heeft altijd het laatste woord. Het kan zijn – en dat gebeurt ook – dat mensen wel geïnteresseerd zijn in God en geloof. Maar van nature – net als deze vrouw – er niet aan willen. Omtrekkende bewegingen maken. Bijv.: hoe zit het met mensen die nooit van Jezus gehoord hebben? Gaan die soms allemaal naar de hel? En hoe zit het met vrouwen in de Bijbel? En geweld? Ik zeg niet dat dit onbenullige vragen zijn. Zeker niet. Maar onthoud: het zijn omtrekkende bewegingen. Stuiptrekkingen, soms, zulke vragen. Het is – in het geval van de vrouw – een laatste poging om zich aan Jezus’ claim te onttrekken: ‘ik weet wel dat de Messias zal komen.’ Als het zover is, zal Hij ons alles vertellen.’ Een soort toegift uit de mond van een Samaritaanse. Bedoeld om een einde te maken aan het gesprek. Aan die ontmoeting waarin Jezus zo dichtbij komt. Ik ben het, die met je spreekt. Ik ben de Messias. De redder van jouw leven. Ik ben geen theoretische discussie. Maar Ik ben echt. En Ik ben hier. Dan breekt er iets in de vrouw. Ze laat haar kruik staan, niet langer nodig. Niet voor het water dat zij gevonden heeft. Net zoals Jezus zijn leerlingen duidelijk maakt dat zijn eten is: de wil te doen van zijn Vader. De vrouw breekt, geeft zich over … en wordt zo – zó alleen! – ook zelf een bron van levend water. Ze zegt tegen iedereen: Kom mee, er is iemand die alles van mij weet. Zou dat niet de Messias zijn? En dan komen de mensen kijken. De velden zien wit van de oogst. Daar komen ze aan. Schoven van mensen, in het wit gekleed. Kijk om je heen zegt Jezus tegen de leerlingen: ‘jullie zeggen toch: “nog vier maanden en dan komt de oogst?”’. Zie je dat de velden nú al rijp zijn voor de oogst? De zaaier en de maaier vieren tegelijk feest.2 We kunnen hier denken aan het werk van Johannes de Doper als zaaier, die ook in dit gebied gewerkt heeft. Of, misschien ligt dat meer voor de hand, aan de vrouw als zaaier van goed nieuws in de stad en Jezus en de leerlingen als maaiers. Hoe dan ook, in de stad Sichar kwamen veel mensen tot geloof. Door het getuigenis van die vrouw: ‘Hij weet alles van me’. En als Jezus nog twee dagen blijft, komen mensen vooral ook onder de indruk van de woorden van Jezus zelf: ‘…niet meer om wat jij gezegd hebt, maar we hebben hem zelf gehoord. We weten dat Hij werkelijk de redder van de wereld is!’ Wat zou het mooi zijn als mensen zo ook bij ons kwamen. Nieuwsgierig geworden door ons getuigenis, en dan hier onder de indruk van Jezus’ woorden zelf. 2
Profetie uit Amos 9.
De velden staan niet altijd wit om te oogsten. De mensen komen niet altijd in schoven tegelijk, gebundeld en al, bij ons aan de deur. Het zijn eerder strohalmen. Daar kan God een bedoeling mee hebben. Het zaaiwerk van de één kan jaren later pas tot bloei komen. Het maaiwerk van de ander kan makkelijk zijn en snel: het resultaat van het werk van anderen. God neemt soms meer tijd dan wij hadden gepland. Soms minder. Dat is één les. Maar het kan ook zijn dat dat getuigenis bij ons nog teveel ontbreekt. Kom mee, er is iemand die alles van mij weet. Zouden de mensen dan niet meer komen kijken en luisteren? Zouden wij dan niet nog veel meer een bron worden waaruit water opwelt dat eeuwig leven geeft? Dit brood en deze wijn roepen, vragen, bidden daarom. Om werkers, om getuigen, om een opwekking in Hoofddorp.