GESCHIEDENIS VAN DE FAMILIE MIDDELHOEK
DEEL III
DE MIDDELHOEKEN VAN ROTTERDAM, KRALINGEN EN DE ZWALUWE.
1690 -1750
J. MIDDELHOEK Sr.
-1a-
Gegevens uit de Archieven van Rotterdam en 's Hertogenbosch verwerkt tot de geschiedenis van de familie Middelhoek. Deel 111 De Middelhoeken van Rotterdam, Kralingen en De Zwaluwe
door Jan Middelhoek Sr. Rotterdam, 16 november 1980.
-1b-
VOORWOORD Josijntje van der Burgh is tweemaal getrouwd geweest. Haar eerste huwelijk, met Doe Middelhoek, duurde 10 jaren, van 1690 - 1700. In die tijd woonden zij in Rotterdam, eerst in de Goudse Wagenstraat en daarna op de Schiedamse Dijk, op de hoek van de Zevenhuissteeg. Haar tweede huwelijk, met Martinus van Egmondt, duurde ruim 25 jaren, van 1701 - 1727. In die tijd woonden zij in Kralingen in de buurtschap Jaffa. Ze bewoonden daar het vanouds bekende huis Jericho. Ze woonden naast het kasteeltje - met ook weer een Bijbelse naam - Jeruzalem, waar de zuster van Josijntje huishoudster was. Het blijkt nu heel duidelijk, dat we met een bakkersfamilie te doen hebben. Ook de twee zonen uit het eerste huwelijk worden weer bakker. 't Is daar in Jaffa trouwens alles bakker wat de klok slaat. Ik las: Jaffa, waar van ouds de bakkerijen gevestigd zijn. Ook Adriaan en Pieter vestigen zich daar. Adriaan is bakker zonder meer, maar Pieter wil vooruitkomen. Hij koopt en verkoopt huisjes en koopt - alleen of met een compagnon - veenland bij de Kralingse Plassen.
-1cHet verschil van aanleg tussen de broers wordt duidelijk: Adriaan moet geld lenen; Pieter kan uitlenen; Adriaan moet rente betalen, maar Pieter kan rente ontvangen. Ze leefden in de tijd van de trotse regenten en de inhalige pachters. Ze kregen beiden te doen met de grove bedienden van die heren. Ze ergeren zich beiden aan het grove optreden van gerechtsdienaars. Ze nemen het niet, geen van beiden! We beleven in Jaffa kleine pachtersoproertjes, waarbij Adriaan en Pieter Middelhoek betrokken zijn en de leiding nemen. Ik vertel U een paar realistische verhalen, die precies weergeven hoe slecht de verhoudingen in die pruikentijd waren. Verwaande groothansen, die dachten dat alles geoorloofd was en nederige burgers, die alles maar slikken moesten. Adriaan en Pieter Middelhoek komen daartegen in verzet. Helaas, er kwamen teveel bakkers in Jaffa. Adriaan moet een ander baantje zoeken en Pieter gaat "emigreren". Hij krijgt een admissie om zich als bakker te vestigen in de Lage Zwaluwe. Hij trekt daarheen, maar sterft spoedig. Daar zit zijn weduwe dan, ten zuiden van de grote rivieren, met een groot jong gezin. We hebben nog twee hoofdstukken moeten toevoegen. Eerst vertellen we wat we vonden over de levensloop van de kinderen van Adriaan Middelhoek en Neeltje van der Meer, en dan wat Machteltje Huijgen Booij ervoer in de Zwaluwe. Het geslacht van Adriaan is uitgestorven, maar het geslacht van Pieter is nog springlevend.
-1dVier zonen van Pieter en Machteltje vestigen zich in de Hoekse Waard, in Strijen en Klaaswaal: Huijg, Pieter, Abraham en Maarten. Huijg werd in Klaaswaal een aannemer van grondwerken; Pieter begon in Klaaswaal een smederij; Abraham en Maarten werden wagenmaker in Strijen. Alleen het geslacht van Maarten is uitgestorven, de andere drie leven nog steeds voort. Ze verspreidden zich over de Hoekse Waard en na 1900 waagden ze zich ook buiten het eiland en nu zijn er in alle provincies wel een paar Middelhoeken te vinden. We hebben bij de samenstelling van dit derde deel weer veel hulp en belangstelling ondervonden van Drs. A.J. Middelhoek, thans wonende in Heisdorf, Luxemburg (Gr.-D.), 14, Rue des Roses. Deze laatste is een nakomeling van Pieter Middelhoek, de dorpssmid van Klaaswaal. De samensteller van dit boek is een nakomeling van Abraham Middelhoek, de wagenmaker van Strijen.
J. Middelhoek Sr. Valkeniersweg 15 3075 AX Rotterdam
Prijs f.
, giro 617982.
Doet U weer mee?
-1e-
Inhoud
1.
Doe Middelhoek en Josijntje van der Burgh wonen in Rotterdam, in de Goudse Wagenstraat.
1 -
2.
Doe en Josijntje wonen op de Schiedamse Dijk, op de hoek van de Zevenhuissteeg.
7 - 10
3.
Josijntje van der Burgh woont met haar tweede 11 - 30 man, Martinus van Egmondt, in het Huis Jericho te Kralingen.
4.
Drie verhalen over moeilijkheden met pachters- 31 - 46 bedienden. Adriaan en Pieter nemen het niet langer.
5.
Nieuwe gegevens over de bewoners van Jaffa.
47 - 69
6.
Drie was toch teveel.
64 - 76
7.
De kinderen van Adriaan Middelhoek en Neeltje van der Meer.
77 - 94
8.
Machteltje Huijgen Booij in de Lage Zwaluwe.
95 - 112
9.
Naamregister
deel III
7
113
-1e-
Doe Middelhoek en Josijntje van der Burgh woonden eerst in het Oosten van Rotterdam; in de Goudse Wagenstraat, van 1690 - 1694.
-1fDoe Middelhoek, een jongeman van Vlaardingen. Al de Middelhoeken die nu nog in leven zijn, waar ze ook mogen wonen, stammen af van Doe Middelhoek. Doe Middelhoek woonde te Vlaardingen. Hij is de zoon van Ary Wouters en Adriaentge Doe. Hij is geboren in een huisje aan de Rietdijk (tegenwoordig Maassluise Dijk), dat het eigendom van zijn ouders was. Waar de bebouwing langs de dijk ophoudt, stonden twee pastorieën. De uiterste werd bewoond door Ds. Hermanus Schulius, die te Vlaardingen gestaan heeft van 1648-1659. Deze Predikant was het, die van Ary Middelhoek een stuk erf kocht. Dat was dus in ieder geval vóór 1659. Het huisje van Ary en Adriaentge zal dus nog meer naar het westen naast de pastorieën gestaan hebben. In dat huisje aan de Rietdijk woonde de familie Middelhoek, vader, moeder en vier kinderen, twee jongens en twee meisjes. Grootvader, Wouter Adriaens, de scheepstimmerman, was in 1640 reeds overleden en grootmoeder, Lijsbeth Floris, woonde als weduwe 24 jaar lang in het mooie huisje "Den Engel, in de Lijnstraat, van 1640 tot 1664. We weten wel tamelijk nauwkeurig waar, maar niet precies wanneer Doe geboren is. Alleen van de oudste van de vier kinderen weten we de exacte doopdatum, van Wouter, de oudste. Die doopdatum is 18 juli 1649. Er volgen nog drie kinderen, één jongen en twee meisjes. De jongen heette Doe en de meisjes heetten Lijsbeth en Marijtje. In welke volgorde we ze plaatsen moeten, is niet na te gaan. Doe kan op Wouter volgen, maar hij kan evengoed de allerjongste zijn. Doe werd plm. 1650 geboren, en daar hij plm. 1700 stierf, kunnen we zeggen, dat zijn leven samenvalt met de tweede helft van de 17e eeuw. Dat is juist het tijdperk, dat meestal de Gouden Eeuw wordt genoemd. In "Den Engel", het huis in de Lijnstraat. Als grootmoeder Lijsbeth Floris sterft, gaat de familie in de Lijnstraat wonen, in het familiehuis. Doe is dan een jongen van ongeveer 12 jaar. Op die leeftijd was men vroeger volwassen, werd het tijd om werk te zoeken. Kieskeurig was men dan bepaald niet. De hoofdzaak was dat men 's zaterdags een paar stuivers thuisbracht. Was er ergens een plaats vrij, was er een leerjongen nodig, dan greep men die gelegenheid met beide handen aan. De Vlaardingse archieven vertellen ons maar zelden welk ambacht de voorvaderen beoefenden. We weten toevallig, dat de grootvader van Doe een scheepstimmerman was. Het ambacht van Ary, zijn vader, weten we niet. Vader Ary is in 1667 gestorven. Toen Doe een ambacht kiezen moest, leefde vader Ary nog. Ik heb een sterk vermoeden, dat Ary hem bij de bakker in de leer gedaan heeft. Meer dan een vermoeden is het niet. De twee zonen van Doe zijn later volleerde bakkers. Vader is niet oud geworden, maar de jongens zijn waarschijnlijk groot geworden in de bakkerij. Misschien is er nog een kleine aanwijzing. De familie is jarenlang bevriend geweest met een bakkersgezin. Die vriendschap is al in 1621 begonnen. Eén van de 7 mannen, die in 1621 poorters werden van Vlaardingen was Barent Pauwelszn. Middelmans. Die nu was een bakker. Als in 1680 het vierde kind van Wouter gedoopt
-2wordt, treedt als doopgetuige op Machtelt Barents Middelmans, kennelijk een dochter van eerstgenoemde bakker. Niet onmogelijk dat Doe als knechtje in dienst gekomen is in de bakkerij. De moeder van Doe stierf in 1684 en in 1686 besluiten Doe en Lijsbeth en Marijtje het familiehuis te verkopen. De zusters verhuizen daarop naar Delft. Doe blijft in Vlaardingen. Als hij in 1690 te Rotterdam in het, huwelijk treedt, wordt daar genoteerd, dat hij een jongeman van Vlaardingen is, die daar in de Vischstraat woonde. Misschien in de kost bij de familie Middelmans? Bakkersknechtjes woonden dikwijls bij de baas in. Doe Middelhoek trouwt met Josina van der Burgh. Doe trouwde met een meisje uit Rotterdam. Als ze aantekenen wordt vermeld, dat de bruid in de Rijstuyn woonde. Dat was een gracht midden in de stad. Tuyn betekende vroeger omheinde ruimte. Ik denk dus, dat Rijstuyn betekent: opslagplaats van rijshout, zoals Houttuyn betekent: opslagplaats voor hout. Over Josina's ouders heb ik nog niets kunnen vinden, alleen dat de vader Pieter heette. Josina was de dochter van Pieter van der Burgh. In het trouwboek staat in de marge: "Alhier getrouwd den 3 mey 1690". En achter de kantlijn staat: "Doen Middelhoeck, j.m. van V1aardingen, wonend in de Vischsteegh, Josina van der Burhgh, j.d. van Rotterdam, wonend in de Rijstuyn." De gilden. Doe Middelhoek werd Rotterdammer. Hij verliet Vlaardingen. Dat valt te begrijpen. Vlaardingen worstelde voortdurend met armoede en achteruitgang; Rotterdam was een snelgroeiend stadje, met veel kans op succes en promotie. Het viel niet mee om zich te Vlaardingen als "meester" te vestigen. We leven nog steeds in de tijd van de gilden. Er zaten alleen "meesters" in het gildebestuur. Dat gildebestuur stelde het aantal "meesters" vast en zorgde ervoor, dat het meesterschap ten eeuwigen dage in bepaalde geslachten bleef. Was er geen zoon, dan was er wel een schoonzoon of een neef. Vreemden werden voor onoverkomelijk moeilijke meesterstukken gezet, zoons van gevestigde meesters behoefden dikwij1s niet eens een meesterstuk te leveren. Waren vele barrières overwonnen, dan werd er nog op voldoende kapitaal gelet. Neen, men kwam er niet gemakkelijk tussen. Alle leerjongens werden geen gezel, en maar weinig gezellen werden "meester". Het beste was de stad te verlaten en lange reizen te maken om ervaring op te doen. Rotterdam Doe verliet zijn geboortestad. Na zijn huwelijk met het Rotterdamse meisje, zocht hij zijn kansen in Rotterdam. Rotterdam was een snelgroeiend stadje. In 1630 was Rotterdam nog kleiner dan Delft en had nog geen 20.000 inwoners. In 1690 naderde Rotterdam de 50.000. Die mensen woonden in een flinke driehoek rondom de Laurenskerk. Aan de westzijde tot de Coolsingel en in het oosten tot de Goudsesingel. Langs de Maas was de Boompjeskade.
-3Later is men in die driehoek elk gaatje vol gaan bouwen. Toen werd het in die kleine ruimte benauwend. Men verzuimde de stadsgrenzen uit te leggen. 't Werd veel te vol en al die duizenden mensen loosden hun vuil in de stadsgrachten. 't Waren de vuile grachten die daar stonken. In de tijd toen Doe en Josina in Rotterdam woonden, was het nog een leuk fris stadje. Nog in 1793 wordt er gedicht: "Dit is het fraaje en frissche Rotterdam, Dat even als de stad aan 't scheeprijk IJ gelegen, Van visschers-hutten oorsprong nam, En tot den eersten rang der Koopsteên is gestegen, Ofschoon de dolle krijg er fel op hebb' gewoed, En 't oproer grauwzaamd in zijn ingewant gewroet." Een fraai en fris stadje was Rotterdam, toen Doe en Josina zich daar in 1690 vestigden. Een groeiende stad met veel nieuwe arbeidsplaatsen en prachtige kansen voor jonge mensen. In het hartje van de stad waren reeds enkele markante gebouwen: De Laurenskerk, de Prinsekerk, het Schielandhuis en het Admiraliteitshof. Op de markt stond reeds het standbeeld voor Erasmus, het enige standbeeld dat de Republiek rijk was. Men vindt dat alles meesterlijk getekend op de "Caart van de Stad Rotterdam door Joannes de Vou, Ao 1694". Dat is juist de tijd waarin Doe en Josina in Rotterdam woonden. De Republiek op de rand van een bankroet. We leven op het einde van de Gouden Eeuw. Het leek allemaal mooier dan het in werkelijkheid was. Vooral vreemdelingen tuurden zich blind op de "geweldige rijkdom" van de Repubiek. Na 1700 was het niet anders dan schijnrijkdom, die pracht en weelde van stad- en landpaleizen. Raadpensionaris Heinsius wist wel beter; hij kreeg grijze haren als hij dacht aan de treurige toestand van 's lands financiën. Na de Spaanse Successie-oorlog leefden we op de rand van een staatsbankroet. De rijkdom van de gouden eeuw had een ellendig soort mensen gekweekt, een aristocratie van verwaande nietsnutten, die geen spatje waardering konden opbrengen voor de knappe vakman en de eerzame burger. Het werd een tijd van flauwe gemanierdheid. Bij de Vrede van Rijswijk in 1697 verprutste men maanden om uit te zoeken welke gezant recht op voorrang had bij het binnenkomen van de zaal en hoe de gezanten zich om de ronde tafel moesten scharen. De ambachtslieden en gewone kooplieden treft geen schuld, maar er kwam een geslacht van groothansen potverteerders en pachters, die de sfeer vertroebelden en een toestand kweekten van onrecht, willekeur en wetsverkrachting, waar zelfs het rechtvaardige Hof van Holland niet tegen opgewassen was. Groothans spreekt: Uw gilden zullen nulles zijn En nooit een burger kapitein. Voorts, zo gij onze hoertjes trouwt, Krijgt ge een baantje zonder fout. En wie hiertegen enig woord uit In vierentwintig uur de poort uit. Zo werd de toestand in het land. Heren en knechten, rijken en armen, alles of niets!
-4Maar Rotterdam bloeit. Als de expansie van de Republiek plm. 1700 voor goed uit is, begint de bloeiperiode van Rotterdam eerst recht. Het Rotterdamse bier was beroemd, vooral wegens het voortreffelijke water, waarover de stad in ruime mate beschikte. De V.O.C. had een belangrijk kantoor in Rotterdam. Vooral de suiker speelde als grondstof voor de veredelingsindustrieën een grote rol. Ook Rotterdam telde veel suikerraffinaderijen. , Er was een rijke verscheidenheid van veredelingsbedrijven. Deze havenindustrieën vergrootten de bedrijvigheid in de havens. Rotterdam deed nog flink mee aan de haringvisserij. Van Rotterdam voeren soms 200 haringbuizen uit. Rotterdam werd een stapelmarkt voor goederen van Engeland naar Duitsland en omgekeerd. Door de gunstige ligging had Rotterdam ook al een groot deel van de Hollandse stapelmarkt tot zich getrokken. De hoogste bloei, wat de verhandelde goederen betreft, heeft gelegen tussen 1620 en 1701. In die bloeiperiode vestigen Doe en Josina zich in Rotterdam. Ik heb wel een vermoeden met welke nering ze zich hebben beziggehouden, maar ik durf het niet neerschrijven. Gissen doet missen. Het pachtersoproer van 1690. Ook Rotterdam had zijn grote Hansen. Ook Rotterdam had zijn belasting-pachters. Het verpachten van de belastingen was een schandelijke zaak. De meeste pachters waren uitzuigers en hun dienaren niet minder. Zo heer, zo knecht. Het was in Rotterdam dat de burgerij het eerst in verzet kwam tegen het verfoeilijke pachterssysteem. Voor alle accijnzen waren pachters; bier, wijn, meel, turf enz. Men kon geen artikel over de straat dragen of de dienaren van de pachters bemoeiden zich ermee. Inbeslagnemingen en afpersingen waren aan de orde van de dag. Alleen water en lucht waren nog niet belast. Rotterdam heeft zijn eerste pachtersoproer gekend in 1690. Dat was al een goed begin voor Doe en Josina. Heel Rotterdam was dagenlang in hevige beroering. Dat ging zo. Het volgende verhaal is uit Jaap ter Haar: Geschiedenis der Lage Landen, deel III, bladzijden 314 en 315. "Ook te Rotterdam vormden de belastingen, geheven op wijn, aanleiding tot een rel. Belastinginner Van der Steen is zo corrupt als de pest. We mosten hem maar eens op zijn mieter komen, gromden enkele adelborsten, bij wie de te dure wijn blijkbaar niet goed gevallen was. Ze slaan de gehate Van der Steen de hersens in. Dan grijpt de baljuw en schout Mr. Jacob van Zuy1en van Nijeve1t in -- al heeft hij zelf veel boter op het hoofd. In het jaar 1672 was deze Jacob nog straatarm. Rijk geworden door uiterst bedenkelijke praktijken, heeft hij zich de naam Nijevelt aangematigd. Als "agent" van de Prins van Oranje te Rotterdam kan hij zijn regenten haast willoos aan zich laten gehoorzamen -- en met behulp van prostituees heeft hij heel wat keren chantage op die rijke heren gepleegd. Want overspel is in de Republiek een strafbaar feit.
-4a-
-4b-
-5Deze Jacob Van Zuylen van Nijevelt veroordeelt één van de aanranders tot de dood op het schavot. Een groot deel van Rotterdam komt op de been, als de scherprechter het vonnis heeft voltrokken. Op naar het huis Van Van der Steen! Een woeste menigte slaat daar de boel kort en klein, en drinkt en passant de wijnkelder leeg, terwijl de familie Van der Steen zich angstig op de zolder verscholen houdt. Wij plunderen al Van der Steen. Nu gaane wij naar Quakelbeen. En dan naar Jacob van Zuylen. Wij zullen hem doen huilen. De schutterij kijkt achter de kanonnen toe hoe de boze Rotterdammers zich op het huis van Jacob Van Zuylen werpen. Zij breken het tot de grond toe af. Niets van zilver, porselein en kostbare schilderijen blijft gespaard, zelfs de zure appels aan de bomen in de tuin eet het nijdige volk ook nog op. Tijdens de plundering komen de bewijzen van Van Zuylen's corruptie onmiskenbaar aan het licht. Ergerlijk is, dat koning-stadhouder Willem III hem ondanks dat de hand boven het hoofd houdt. Mr. Jacob ontvangt zelfs 15.000 gulden voor de geleden schade. Straf de schuldigen van dit oproer, beveelt de Prins vanuit Engeland. Het duurt maanden alvorens de geschokte stad tot rust komt onder een nieuwe magistraat. De plundering van het huis van Van Zuylen maakte alom diepe indruk. Zo zeer zelfs, dat we op porseleinen borden en kommen afbeeldingen van deze gebeurtenis terugvinden." Men had een begin gemaakt met de strijd tegen de pachters met hun dienaren. Dat was een rechtvaardige strijd, en het doet me genoegen te kunnen meedelen, dat de zoons van Doe en Josina voortdurend in de contramine waren met de dienaren van de pachters; of het nu ging over koren, of over turf of over wat anders. Ze streden op hun manier tegen onrecht en willekeur. We krijgen daar nog verschil1ende voorbeelden van te zien. Bruiloft in de Rijstuyn, 3 mei 1690. Ze waren aangetekend op 16 april 1690, Doe en Josina. Dat verdient onze aandacht. Dit huwelijk is voor de familie Middelhoek zeer belangrijk. De bruidegom Doe was niet zo jong meer. Hij zat dichter bij de 40 dan bij de 30. Als deze Doe eens volhard had in zijn vrijgezellenbestaan? Dan was er nu niemand in heel Nederland meer die Middelhoek heette. De bruid Josina moet volgens mijn berekening een jaar of tien jonger zijn geweest. Als het initiatief tot dit huwelijk uitgegaan is Van Josina, dan verdient ze van ons een erepalm. Ze is ons aller moeder. Ik zou graag meer aandacht besteden aan deze bruiloft, maar ik weet er te weinig van. Het enige wat we kunnen overwegen is wie er zo al op dat feest geweest kunnen zijn. De ouders van Doe waren reeds lang overleden. De ouders van Josina ken ik niet. Het naspeuren kost veel tijd. Haar vader heette Pieter. Er waren twee zusters van Doe op de bruiloft: Lijsbeth en Marijtje. Die dames woonden al enige jaren in Delft op de Oude Langendijk. Ze waren Doen en zijn bruid welgezind. Dat
-6hebben ze in 1693 laten blijken, toen ze in haar testament Doe met een legaat vereerden. Dan was er nog een schoonzuster van Doe. De weduwe van zijn broer Wouter, die ook Lijsbeth heette. Ze was er met haar tienjarig zoontje Ary. Dat is de latere Ary Woutters Myddelhoeck, zoals hij zelf tekende. Hij werd de Vlaardingse bedienaar van begrafenissen. Meer familie Van Doens kant kon er niet geweest zijn. En wie waren er van Josina's kant? Dat is niet precies te zeggen. Alleen weet ik zeker dat Josina twee zusters had, en misschien wel drie. Daar was eerst Anna, voluit Annetje Pieters van der Burgh. We komen haar in onze geschiedenis een paar malen tegen. Ze woonde op de buitenplaats Jeruzalem, d.w.z. ze was daar dienstmaecht. We horen wel meer over haar. Josina had nog een zuster, Marijtje, voluit Marijtje Pieters van der Burgh. Met wie ze getrouwd geweest is, weet ik nog niet. Ze had twee dochters Marijtje en Apolonia. We vonden ook nog Margaritha van der Burgh, die getrouwd was met Dirk Fibres. Dat zal ook wel een zuster geweest zijn van Josina, want in 1734 wordt als voogd voor haar minderjarige erfgenamen benoemd Martinus van Egmondt, de tweede echtgenoot van Josina. Dat kan haast niet missen. Daar waren dus a1 vijf volwassen vrouwen om de bruiloft meer luister bij te zetten. Hoe zouden die dames er hebben uitgezien? Zouden ze zich ter ere van het bruidspaar naar de laatste mode hebben gekleed? Op de schilderij Van Johannes de Vou van 1694 staan heel wat dames afgebeeld. Het meest kenmerkende van haar toilet is de Spaanse mantilla. Het haar werd met behulp van enig draadwerk zo hoog mogelijk opgekamd en daarover kwam hat fijne kantwerk van de mantilla. Dat moest dienen om de Hollandse dames zoveel mogelijk op Spaanse schonen te laten gelijken. Evenals de Spaanse dames hielden de Hollandse een waaier in de hand, nodig of niet nodig. De Goudse Wagenstraat. Waar gingen Doe en Josine wonen? Hun eerste huis stond in de Goudse Wagenstraat. Van die straat hebben we een mooie afbeelding. Ik las, dat de Goudse Wagenstraat van vroeger meer naar het westen lag dan de tegenwoordige. Hoe dat kan begrijp ik niet. Dat was dan toch zeker een andere straat met dezelfde naam. Onze afbeelding is goed en duidelijk. Inderdaad een wagenstraat. Een reiswagen staat stil voor een logement. Op de brug nadert nog een reiswagen. Het huis naast het logement gaat schuil achter de eerste. Onwillekeurig moet ik denken aan een bakkerswinkel. Zouden Doe en Josina daar gewoond hebben? Ongetwijfeld een mooie plaats voor neringdoenden. De straat verbreedt zich daar tot een plein. Een mooie stop- en parkeerp1aats voor de postkoetsen en reiswagens, die in het oosten van Gouda komen. Een goed gekozen plaats om zaken te doen. Toch hebben Doe en Josina daar slechts een paar jaren gewoond. Ze zijn daar gelukkig geweest, lijkt me. De zaken konden misschien beter gegaan zijn, maar hun familieleven was gelukkig en voorspoedig zolang ze in de Goudse Wagenstraat woonden.
-6a-
-7De geboorte van Adrianus en Pieter. In het huis aan de Goudse Wagenstraat werd eerst een jongen geboren, Adrianus of Ary genaamd. Hij heette natuurlijk naar de vader van Doe. De jongen werd 28 januari 1691 gedoopt. In de Laurenskerk misschien? In het doopboek staat dat de vader Dirck Middelhoek heette. Doe is in Rotterdam Dirck geworden. Die naamsverandering heeft mij op een dwaalspoor gebracht. Op blz. 9 van V1aardingen II heet de eerste doopgetuige Dirck Arentsz. Die heb ik voor oom Doe, alias oom Dirck aangezien. Als doopgetuigen treden nu in 1691 op de mij onbekende Thijs de Vercker en E1isabeth Middelhoeck. De laatste is tante Lijsbeth van Delft. Het kind Adrianus of Ary bleef gelukkig in leven. 2 november 1692 wordt het tweede kind gedoopt. Het wordt genoemd naar Josina's vader Pieter. Er was nu maar één doopgetuige en dat was Annette Pieters. Dat was natuurlijk Josina's zuster, tante Anna.
-7a-
Daarna woonden Doe en Josijntje in het Westen van Rotterdam. Ze woonden op de Schiedamse Dijk, op de hoek van de Zevenhuissteeg, van 1694 - 1700. Josijntje woonde daar nog van 1701 -1702 met haar tweede man, Martinus van Egmondt.
-7bDe Schiedamse Dijk, hoek Zevenhuissteeg. Na de geboorte van het tweede kind zijn Doe en Josina om mij onbekende redenen naar de Schiedamse Dijk verhuisd. Daar hebben ze met grote tegenspoed te kampen gekregen. Grote moeilijkheden in hun gezinsleven. Als een echte Rotterdammer de naam Schiedamse Dijk hoort, fronst hij de wenkbrauwen. Hij denkt aan de Schiedamse Dijk van vóór de 2e wereldoorlog. Toen was de Dijk een oord van Jan Plezier, de rosse buurt, een Eroscentrum. 't Zal hem moeilijk vallen bij de naam Schiedamse Dijk ergens anders aan te denken. Toch zal dat moeten, want in de dagen van Doe en Josina was daar nog geen sprake van. In Vlaardingen woonde Doe aan de rivierdijk in de richting Maassluis en in Rotterdam woonde hij weer aan de rivierdijk, nu in de richting Schiedam. De Schiedamse Dijk vindt u langs de Leuvehaven. Een van de stegen heette de Zevenhuissteeg. U kunt de naambordjes nog vinden. Ga maar niet kijken, want u vindt niets, maar dan ook niets meer terug uit de oude tijd. Ge vindt alleen magazijnen, winkels, pakhuizen en kantoorgebouwen. Toch leuk, dat we de naambordjes nog vinden: Schiedamse Dijk, maar ook Zevenhuissteeg. Doe en Josina hebben hun zaak verplaatst van de Goudsewagenstraat naar de Schiedamse Dijk. Ze woonden op de hoek van de Zevenhuissteeg. Ik moet aan een bakkerij denken, maar dat is slechts een dwanggedachte. Het was natuurlijk wel weer een mooi punt om brood te verkopen. Er kwamen veel schippers in de Leuvehaven. Evenals de Goudsewagentraat was het één van de oudste en drukste punten van Rotterdam. De Goudsewagenstraat wordt voor het eerstgenoemd in 1366. Verder vinden we in het boek: "Beschrijvingen van de straat- en steegnamen van Rotterdam" het volgende over de Zevenhuissteeg: "Dat deze steeg haar naam te danken heeft aan een aantal huisjes, waaruit zij bestond blijkt uit de verkoop, de 13e mei 1639, van 7 huisjes aan de Schiedamse Dijk, Westzijde, gelegen aan de Hang, waarin de huisjes uitkomen. In 1642 worden ook nog als belending opgegeven van een erf aan de Schiedamse Dijk "de erven van de Zeven huisjes". In 1644 draagt de steeg deze naam reeds. Vóór die tijd had zij de naam Jan Dammanssteeg, die 12 april 1613 verschillende erven
-8op de hoek van en in deze dwarsstraat, ten noorden van zijn brouwerij, van de stad aankocht. Er was nog een rijtje huizen in de binnenstad, dat reeds langer "de zeven huisjes" heette. Dat waren "de oude", de andere "de nieuwe" zevenhuisjes. Een nieuw begin. Op de hoek van de Schiedamse Dijk en de Zevenhuissteeg beginnen Doe en Josina een nieuwe zaak. Het wordt een tijd van tegenspoed en verdriet. Ze krijgen in de korte periode van 4 jaren 4 kinderen, die allen na enige weken of maanden weer sterven. Dat lijkt mij een smartelijke zaak. 't Is niet moeilijk om zich voor te stellen hoe de moeder Josina voortdurend worstelen moest om het zwakke leventje in stand te houden. De afgedwongen erkenning van het hopeloze van de zaak moet moordend geweest zijn. Daarbij had Josina nog de zorg voor haar twee eerste kinderen Adriaan en Pieter, die gelukkig gezond opgroeiden. 4 kinderen, geboren en weer gestorven. - 20 september 1695 wordt Doen gedoopt. Volgens de man die het doopboek bijhield, heetten de ouders toen Doen Middelroeck en Jasijna van der Burgh. Ze woonden op den Schiedamsen diek. De enige doopgetuige was de trouwe tante Anna, een zuster van de kraamvrouw, voluit Annetje Pieters van der Burgh. Het kind werd begraven op 4 okober 1695, een paar weekjes oud. De vader heette op de dag van de begrafenis Daen of Dick Middelhoek. - 20 januari 1697 wordt er weer een Doen gedoopt. De man van het doopboek noteert de namen van de ouders. Hij brengt het er deze keer fatsoenlijk af: Doen Middelhoek en Jesijna Middelhoek. Ze wonen op den Schiedamsen Dijck. De doopgetuige is weer tante Anna. Het jongetje stierf. De begrafenisdatum is niet te vinden. - 17 augustus 1698 wordt Wouter gedoopt. De tweede Doen leefde toen zeker nog. De ouders heten nu: Doen Middelrock en Jesijna Middelrock. Ze woonden o.d. Dijck. Nu zijn de tantes uit Delft overgekomen. Het kind heette naar haar overleden broer. De getuigen worden genoemd: Marija Middelrock en Lysabeth Middelrock. Er was nog een derde doopgetuige: Heindrick van den Bergh. Een broer van Josina misschien? Het jongetje, Wouter, werd 14 oktober 1698 begraven, een paar maandjes oud. Bij de begrafenis heette de vader Doen Middelhock, maar voor het geval dat de lezer niet goed begrijpen zou, wie er werd bedoeld, heeft de man erbij gezet; "Dick op den hoek van de 7-huytsstech". Dan begrijpen we het beter! - 6 september 1699 werd een meisje geboren, Adriaentie. Wat zal Josina geworsteld hebben om dat meisje te behouden. De ouders waren Doen Middelhouck en Josina Middelhouek. Ze woonden nog steeds op den Dijck. De zusters van Doe zijn weer uit Delft gekomen. Ze heetten nu: Maritie Middelhouck en Lijsbet Middelhouck. Al het geworstel en getob hielp niet: Adriaentie stierf. Ze werd 28 oktober 1699 begraven 7 weken oud.
-9De dood van Doen, in 1700. Dat was een enorm moeilijke periode in het leven van Josina. Maar het ergste komt nog. Na al deze gebeurtenissen stierf Doe, de vader. De exacte begrafenisdatum weten we niet. Dat valt ook niet na te zien. De officiële begrafenisboeken beginnen in Rotterdam in 1709 pas. Het valt wel uit te rekenen. Toen het laatste kind begraven werd, leefde Doen nog, dat was 28 oktober 1699. Josina hertrouwde 23 januari 1701. Doen is dus in het jaar 1700 gestorven. Na 4 kinderen naar het graf gebracht te hebben, stierf Doe zelf. Zijn broer Wouter stierf te Vlaardingen op de leeftijd van 31 jaar. Doe stierf ook jong, hij heeft de 50 niet gehaald. Waar zou hij aan gestorven zijn, dat melden de archieven niet. Op de begrafenis waren een paar zusters van Doe en een paar zusters Van Josina en enkele vrienden. En niet te vergeten de Vlaardingse neef Ary Woutterse Myddelhoeck, een jongeman van 20 jaar. Achter de baar liepen de twee kleine jongens: Adrianus en Pieter, 9 en 8 jaar oud. Toen de gasten na de begrafenis vertrokken waren, bleef Josina in grote zielenood met haar twee kleine jongens achter. Dit was voor haar het einde, ze zag geen licht meer. Wie was Martinus van Egmondt. Niet vrij van fantasie, maar toch ook niet zonder reden, beweer ik, dat was de meesterknecht, die in het bakkerij-bedrijf van Josina de plaats ging innemen van Doe, die in 1700 zo schielijk gestorven was. Ik geloof zelfs dat hij bij Josina inwoonde, want hij woonde ook op de Schiedamse Dijk. Hoe kwam die weduwe aan een goede meesterknecht, een bedrijfsleider, die er zijn kon: Advertenties plaatsen in dag- en weekbladen was er nog niet bij. Arbeidsbureaus moesten nog worden uitgevonden. Het kon alleen door persoonlijke relaties en contacten. Het lijkt mij dat Martinus van Egmondt iemand uit Schoonhoven was. Hij was bijv. in het bezit van een obligatie groot f. 720 van de Gereformeede Parochiekerk te Schoonhoven. Later brengt hij bij een afrekening naar voren f. 1.17.10, omdat hij een reis gemaakt heeft naar Schoonhoven, heen en terug. Dan volgt de vraag: had Josina dan connecties in Schoonhoven? Dat valt niet met zekerheid te zeggen. Wel vond ik bij de Oud-Notariële Acten, onder nummer 3876/767 een testament gedateerd 17 oktober 1719, van de bejaarde dochter Anna van der Burgh. Dat kan een tante geweest zijn van Josina. Ik zeg nog eens met nadruk, dat ik de zekerheid niet kan aantonen. Het is misschien toeval dat deze Anna van der Burgh wel in Schoonhoven woonde. Josina hertrouwt, 23 januari 1701. Martinus van Egmondt lijkt me een uitstekende, ondernemende kerel, die de verlopen zaken weer op de been bracht. Een man, die een goede invloed had op de twee opgroeiende jongens Adrianus en Pieter. Josina had respect voor hem en de genegenheid was wederkerig. Ze besluiten met elkaar in het huwelijk te treden. Dus trouwde de vrouw met de knecht, en dat was goed bekeken. Martinus was niet alleen een goede werker, met durf en ondernemingsgeest, maar naar het zich liet aanzien, zou hij ook een goede stiefvader worden; en hij was niet onbemiddeld ook.
-10Er kwam licht in de duistere nacht voor Josina en ze kreeg weer hoop voor haar kinderen. Alhier aangetekend 9 januari 1701 en getrouwd 23 januari 1701 Josijntje van der Burgh, weduwe van Doen Middelhoek, van Rotterdam, wonende op de Schiedamse Dijk, Martinus van Egmondt, jongeman, van Rotterdam, wonende op de Schiedamse Dijk. Er werd bruiloft gevierd op de Schiedamse Dijk, op de hoek van de Zevenhuissteeg. De schoonzusters van Josina, die in Delft woonden, Lijsbeth en Marijtje, waren overgekomen. Ze waren blij voor Josina, maar moesten wel aan haar overleden broer denken. Daar waren ook Anna en Marijtje, de zusters van Josina. Waarschijnlijk was er nog een zuster: Margaritha, die getrouwd was met Dirk Fibres. Daar was ook weer de neef van Vlaardingen Ary Woutterse Myddelhoeck met zijn Moeder Lijsbeth Hartogh. Dat gezelschap kennen we. Er waren ook nieuwelingen, broers en zusters van Martinus van Egmondt. Daar was Geertruid van Egmondt, de weduwe van Lieve Poorterman. Odelia, die later het kind van Josina en Martinus voor de doop zal dragen. Anthony, een broer van Martinus. Verder was er nog Barbara, die in Den Briel woonde. We horen er meer van. Tante Lijsbeth trouwt, tante Marijtje sterft. In mei van het jaar 1702 ging Lijsbeth, een van de tantes uit Delft, trouwen met een man uit Rijswijk. Hij heette Lubbertis van den Bergh. Dat was wat voor haar zuster Marijtje, die nu alleen aan de Oude Langendijk in Delft achterbleef. Ze zal misschien dan bij de één, dan weer bij de andere gelogeerd hebben om de eenzaamheid te breken. Ze was ook wel eens bij haar schoonzuster Josina op de Schiedamse Dijk. Daar maakten ze grote plannen. Ze zouden gaan verhuizen. Maar voor de plannen verwezenlijkt werden sloeg de dood opnieuw toe. Tante Marijtje stierf in het huis op de Schiedamse Dijk. Ze werd 7 oktober 1702 begraven.
-10a-
Josijna van der Burgh woont met haar tweede man, Martinus van Egmondt, in het huis Jericho.
-10bVerhuizing naar Kralingen. Martinus van Egmondt was een man met durf en ondernemingsgeest. Hij zag zijn kansen in Kralingen en greep ze. Aan de Oudendijk stond een flink pand leeg, uitstekend geschikt om als bakkerij ingericht te worden. Het was niet goedkoop, de vraagprijs was f. 2500. Martinus en Josina hadden zoveel niet, ze betaalden f. 1300 en namen een hypotheek van f. 1200. We vinden het huis beschreven in het "Protocol ofte Repertorium van alle de landelijke huysen en werven onder den Ambachte van Cralingen gelegen" voor de speciale belastingen. In de Westelijke Wijk no. 6a. Een huis, werf en boomgaarde Hggende bewesten, strekkende van de Oudendijk tot de Achteroudendijkse Wetering, Het huis van ouds genaamd Jericho, groot 100 roeden (van 14 m2). Eerste eigenaar: Pieter Adrianus Schouten, volgens gift van 6 juni 1658. Tweede eigenaar: Martinus van Egmondt, volgens gift van 2 sept. 1702.
-11Toen verhuisden Josina en Martinus en de twee jongens Adrianus en Pieter naar het oude romantische Kralingen. Adrianus was toen bijna 12 jaar en Pieter was bijna 10 jaar. Nog even wachten en dan heeft Martinus twee knechtjes in zijn bakkerij. De weg van Kralingen. Zo oud als de weg van Kralingen! Welke weg zou dat geweest zijn? Het is misschien een Romeinse heirweg, die bedoeld wordt. Er staat zo'n weg getekend op de kaart van Jacob van Deventer, die hij gemaakt heeft in opdracht van Philips II in de 16e eeuw. Bedoeld wordt: het tracé Hoflaan-Oudendijk, ten zuiden van de Kralingse plassen. De Oudendijk vormde al in de 13e eeuw een waterkering. Die Romeinse heirweg liep door tot Voorburg. Langs deze heirweg kwamen later huizen en hofsteden. Over de herkomst van de bijbelse namen tast men in het duister. De bakker Gerard Spaan heeft over Oud-Kralingen een boekje geschreven. Hij was de zoon van Abraham Spaan. In ons verhaal over de dronken ambtenaren van de pachter komt als getuige een bakker, tevens een tapper voor, die Abraham Spaan heette. 't Is hier alles bakker wat de klok s1aat. Deze Gerard Spaan schrijft in zijn boekje ook over de oude weg van Kralingen. Hij zegt: "De weg kwam uit het Oosten, eerst de 's Gravenweg en dan de Oudendijk. Hij liep langs het huis "Rustwat" dan door de Esselaan, onder 't molentje door van Ary Jansen van der Werf en zo langs het huis Jeruzalem met het Waaltje en voorbij de huizen Jericho en Jaffa." Zo was het in de dagen van Josina en Martinus, een modderige landweg. Gerard Spaan leefde van 12 februari 1657 - 28 augustus 1711. De weg liep dan verder onder de Rotte door. Hij sneed in het oosten de Hoflaan en de Korte Kade en in het westen de Lange Kade. Aan de overzijde was de Slakade. Langs de Oudendijk liep een bevaarbare wetering, zoals te zien is op de mooie potloodtekening van het landgoed Jeruzalem. Over de Wetering was daar een ophaalbrug. Trouwens om in het Jaffa te komen moest men daar ook over een brug, die er tot in deze eeuw geweest is. Boterland. In 1550 betekende Kralingen nog niets. Het waren twee huizen en een varkenskot. Aart Michiel Groenewoud had het hele kamp land gekocht voor een kluit boter. Vandaar de naam, die men later hoorde: boterland. Het land was weinig waard. Men had nog geen verstand van mesten en turf baggeren. Toch bouwde men in 1550 reeds een kerk. In 1572 had men er zelfs een beeldenstorm. De rijkgeworden bakker -- weer een bakker! -- Dirk Markuszn de Ruiter schonk aan het kerkje een gedenkraam, waarop twee bakkersbroodpalen met vergulde broden afgebeeld waren. In 1632 telde Kralingen 119 huizen. In 1732 telde Kralingen 389 huizen. Er was een pastorie met een prachtige tuin, als een buitenplaats. Er was een scheepmakerij voor de Oostindische Compagnie. Er waren vele buitenplaatsen, maar de voornaamste en bekendste
-12waren Jaffa, Jericho en Jeruzalem. Die namen waren in het bovengenoemde Protocol of Repertorium onderstreept! Gagelaars en dauwtrappers Gerrit Abraham van Spaan, de lollige bakker van Kralingen, geeft van het oudste Kralingen een plastische en levendige heschrijving. "Hier in Kralingen" zegt hij, "was een paep. die te arm was om te lachen. Op een keer riep deze pastoor in het kerkje: Kralingen, Kralingen, je moogt er pijpkaneel op zaaien, maar daar zal niets dan gagel opgaan." Uit het woordenboek lees ik dat gagel een heestergewas is. Dat scheen daar op die turfachtige bodem goed te groeien. Spaan vertelt verder: "Op Hemelvaartsdag kwamen regiment en lieden van het Rotterdamse achterstraatvolkje de Oostpoort uit dringen. Ze sjokten naar Kralingen om daar gagel te plukken. Ze deden dat met grote ijver en zopen om de dorst te lessen verse jenever. Ze deden dat met zo'n overgave, dat ze al te vrolijk en losbandig werden. Het gevolg was de geboorte van jonge gagelaars en kleine dauwtrappertjes." Jaffa, Jaffa is een heel oud buurtje. Hèt Jaffa zeggen de oudste Kra1ingers. Het buurtje was te vinden op het einde van de Oudendijk, op de hoek van de Lange Kade. Daar is heden ten dage nog een straat, die de naam Jaffa draagt. Voor het eerst vindt men de naam Jaffa in 1542 in de registers van Sententiën. Het gaat daar over een paar wetsovertreders, nl. Adriaen Claeszn en Jan Vrankensz, die beiden in Jaffa woonden. Hier wordt blijkbaar een buurt bedoeld. Later treffen we de naam Jaffa ook aan als de naam van een enkel huis, met schuur en erf. Het is dan een herberg. In 1782 spreekt met ergens over Jaffa als over de vanouds vermaarde broodbakkerij: huis, schuur en erf. Er was toen ook een brug over de Vliet, die pas in 1922 is vervallen. In het bovengenoemde Protocol of Repertorium wordt inderdaad het eerste huis, schuur en loods Jaffa genoemd. Het huis met bakkerij was het eigendom van de familie Van den Berg. Daar naast stond een iets kleiner huis, dat gekocht werd door Adriaen Middelhoek met geleend geld van zijn ouders. Hij begon daar ook een bakkerij. Nog verder stond een huis, dat weer iets groter was. Dat werd gekocht door Pieter Middelhoek, die geld leende van de weduwe Slobbe, de vorige eigenares. Hij begon ook een bakkerij. Achter die drie bakkerijen stonden wat arbeidershuisjes. Daar kreeg Pieter er een paar van in eigendom. Het eerste huis heette dus Jaffa, maar naar dit eerste pand heette het hele buurtje het Jaffa. Zo kan het voorkomen, dat men van bewoners zegt, dat ze in Jaffa wonen, of bij Jaffa, of achter Jaffa. Jericho. Jericho wordt voor het eerst genoemd in 1568. Toen werd de oude buitenplaats bewoond door een zekere Fop, die er een herberg hield. De oudste ons bekende overdracht van huis, werf en boomgaardje bewesten de Oudendijk tot de Wetering is echter eerst in 1638. Later werd het de zoveelste bakkerij. Al eerder schreef ik dat de grond zich uitstrekte van de Oudendijk tot de Achteroudendijkse Wetering.
-13In het Protocol ofte Repertorium wordt voor de grootte aangegeven 100 roeden van 14 m2. Dat is 1400 m2. Ik vermoed dat het stuk grond 20 m diep was, en zich naar het westen 70 m uitstrekte. Een boomgaard langs de Wetering. Martinus van Egmondt heeft het 2 september 1702 gekocht van Pieter Adrianus Schouten. . In de tijd van Martinus en Josina stond het van ouds bekende huis Jericho alleen en vrij, maar in de 19e eeuw heeft men nog enkele huisjes gebouwd op het terrein. Jeruzalem. De prachtige buitenplaats Jeruzalem dateert uit de 17e eeuw. Het ligt neast het huis Jericho. Maar laten we ons niet vergissen. Het grondgebied Van Jeruzalem was 35 x dat van Jericho. Jeruzalem was eigenlijk een klein kasteeltje, zoals uit de mooie potloodtekening duidelijk blijkt (blz. 19). Achter het gebouw waren prachtige tuinen en landelijke laantjes, en een meertje De Waal. Jeruzalem wordt een hofstede genoemd, met een bijhuis en een boomgaard en een tuin. Het huis werd bewoond door de adellijke familie Scheffens. Het was zeer uitgestrekt - groot 5 morgen en 370 roeden. Een Rijnlandse morgen was 8516 m2. Een roede als vlaktemaat was 14 m2. Ik kom tot een oppervlakte van 47.760 m2, dat is 34 à 35 maal zo groot als Jericho. De stad- en dorpbeschrijver Dit is 't bloeiende Kralingen, eertijds slechts zeer gering. Nu dicht en schoon bebouwd in heel zijn ommekring. Dan, 't wordt door zijnen bloei met zijnen val bedreigt. Daar 't door de veenderij voor Landen water krijgt. Het bakkerslied. Het fijngemalen graan door arbeid, kunst en zweet Wordt door mij en mijn volk tot voedzaam brood gekneed, Door middel van het vuur en verder door de oven Maak ik het graan tot brood, dat God ons schenkt van Boven. Wat kan ik bij mijn werk nog meerder vreugde wensen Als zegen van den Heer en gunst van goede mensen? De geboorte van Dirck van Egmondt. Josina moet al aardig in de veertig geweest zijn. Wie zal er toen nog op de geboorte van een kind hebben gerekend? Het kind werd geboren in 1706 dus waren Josina en Martinus al weer vijf jaar getrouwd. De broers waren al 15 en 14 jaar. Martinus kreeg dus zelf een zoon. Gedoopt 25 april 1706 een zoon, genaamd Dirck. De vader: Martinus van Egmondt. De moeder: Josijntje van der Burgh. Het kind moet al gauw weer gestorven zijn. Niet dat ik de begrafenisdatum heb gevonden, maar in het testament van Martinus en Josina wordt over geen Dirck gesproken. De officiële begrafenisboeken beginnen in Kralingen in 1709.
-14Josina moet voor de 5e maal de droefenis van een gestorven kind meemaken. Voor Martinus was de hoop om een eigen zoon te hebben vervlogen. Gelukkig had hij veel schik in zijn twee stiefzonen. Hij heeft ze het bakkersvak goed geleerd. Het kind heette Dirck. Zo werd Josina's man op 't laatst ook genoemd. Indien ze het kind genoemd hebben naar de overleden Doe dan is dat een sympathieke geste. 't Kan wel. Later noemt Pieter een van zijn kinderen Martinus. De doopgetuige was Odilia van Egmondt, een zuster van Martinus. Martinus en de kerk. In 1706 had Martinus nog geen belijdenis gedaan, dat was bij de doop van Dirck hinderlijk gebleken. In 1707, precies een jaar later, op 22 april 1707, werd Martinus lid van de Ned.Hervormde Kerk, die toen Gereformeerde Kerk heette. In december van dat jaar 1707 stond hij zelfs op de voordracht voor diaken. Drie bakkerijen. Martinus en Josina waren zeker niet arm. We kunnen ze gerust indelen bij de gegoede middenstand. Uit hun testament van 1717 en de boedelbeschrijving van 1728 blijkt duidelijk dat ze niet a1leen goed hun brood hedden, maar dat er altijd nog wel wat geld over was om anderen te helpen. Martinus had zo zijn idealen. In het Jaffa langs de Lange Kade stonden drie huizen. Het eerste was van de familie Van den Berg. Dat was een zeer oud familiebezit, daar kon Martinus niet aankomen. Die andere twee hield hij voortdurend in het oog. Als die vrij kwamen door sterfgeval of verkoop, zou hij zijn slag slaan. Hij zou, als het lukte, allebei zijn stiefzonen in een bakkerij zetten. Zoveel bakkerijen dicht bij elkaar was op zichzelf niet zo vreemd. Lieden van hetzelfde ambacht kropen wel meer bij elkaar. Verschillende straatnamen wijzen daar op; Bakkerstraat, Blekersstraat, Vollersstraat, enz. Het moet voor Martinus een uitgemaakte zaak zijn geweest, dat drie gezinnen daar in Jaffa een goed bestaan zouden kunnen hebben. Natuurlijk moest dan wel de gehele omtrek bestreken worden. Tot in de verste gehuchten moest het brood bezorgd worden. Met paard en wagen, of met de hondekar, of met de benenwagen, grote korf op de rug. Zijn ideaal, allebei zijn stiefzonen getrouwd en allebei een goedlopende zaak. De jongens waren flink en veelbelovend, vooral de jongste Pieter, was driftig om voor zichzelf te beginnen, Dat kwam goed uit, want dan kon de oudste, Adrianus, van lieverlede zijn klanten overnemen. Martinus zou zich dan uit de zaken terugtrekken en met Josina nog wat op Jericho blijven rentenieren. Pieter trouwt met Machteltje. 13 maart 1712 trouwden Pieter Middelhoek van Kralingen en Machteltje Booy van Gouderak. Zijn ouders waren Doe Middelhoek en Josina van der Burgh. Haar ouders waren Huyg Booy en Maria Baas. Om in Gouderak te kunnen trouwen werd er door de kerkeraad van Kralingen een attestatie afgegeven op 8 maart 1715. Eerst op 15 april 1718 wordt Pieter lid van de Geref. Kerk van Kralingen. Pieter Middelhoek werd 2 november 1692 te Rotterdam gedoopt. De doopdatum van Machteltje Booy is nog niet bekend.
-15De familie Booy van Gouderak De vader van de familie Booy heette Huyg. Vandaar dat Machteltje genoemd wordt Machteltje Huygen Booy. De moeder van het gezin heette Maria, de dochter van Pieter Baas. vandaar de naam Maria Pieters Baas. Het is zeker dat Machteltje twee zusters had: Neeltje Huygen Booy en Liesbeth Huygen Booy. De stad- en dorpbeschrijver zegt van Gouderak niet veel bijzonders: In Neerlands kring van dorpen wordt menig een genoemd. En onder alle deze wordt Gouderak genoemd. Alleen is ons ter ore gekomen, dat vroeger de bevolking van Gouderak verdeeld werd in twee delen: de onderontwikkelde veenarbeiders en het meer ontwikkelde gedeelte van de bevolking. De eerste helft werd natuurlijk behoorlijk gediscrimineerd. De kinderen van Pieter en Machteltje. 1. Josijntje 20 januari 1715-28 november 1718 2. Marijke 11 apri1 1717 3. Daniël 3 december 1719 4. Huyg 15 januari 1722 5. Pieter 28 november 1723-18 december 1725 6. Pieter 12 mei 1726 7. Abraham 26 september 1728 8. Martinus 21 januari 1731
Doopgetuigen Josijntje van der Burgh Maria Pieters Baas Neeltje Booy Liesbeth Booy Liesbeth Booy Aaltje de Roo Anna van der Burgh Marijtje Leenderts
Adrianus trouwt met Neeltje 31 maart 1715 trouwt Adrianus Middelhoek van Kralingen met Neeltje van der Meer van Kralingen. Zijn ouders waren Doe Middelhoek en Josina van der Burgh. Haar ouders waren Cornelis Pieters van der Meer en Annetje Jans. Al eerder hebben we opgemerkt, dat Neeltje aardig wat ouder was dan Adrianus. Adrianus werd 28 januari 1691 te Rottrdam gedoopt. Maar Neeltje moet al in 1681 geboren zijn. Ze was zeker tien jaar ouder dan haar man. De kinderen van Adrianus en Neeltje Doopgetuigen: 1. Josijntje 25 juli 1717 Josijntje van der Burgh 2. Cornelis 24 september1719 Maria van der Meer 3. Adrianus 24 maart 1722-1 juni 1722 Maria van der Meer 4. Daan 11 april 1723 Josijntje van der Burgh 5. Anna 31 october 1723 Pieter en Maria van der Meer 6. Adriana 25 december 1725 -Daan en Anna waren tweelingen. De gezondheidstoestand van Anna moet zo slecht geweest zijn dat ze 31 oktober pas gedoopt kon worden. Neeltjes vader: Cornelis Pieters van der Meer. Cornelis van der Meer was een belangrijk man op Kralingen. Hij was de bezitter van een scheepswerfje. Vader van een groot gezin. Een man die jarenlang een ambt bekleed heeft in de Hervormde Kerk. In 1681 stond hij voor het eerst op de voordracht voor diaken. In 1688 en 1698 werd hij tot dat ambt gekozen. In 1702 werd hij lid van het Kerkbestuur. In 1707 en 1711 werd hij tot ouderling verkozen.
-15aAry Wouters + Adriaentje Doe | 1. Wouter + Lysbeth Hartogh | 1. Elisabeth
| 2. Doe (1650-1700) + Josijntje van der Burgh ( - 1727)
| 3. Lijsbeth
2. Machtelt 3. Adriaen 4. Arij Woutterse Middelhoek (1680-1765) Vier kinderen, waarvan er één in leven bleef. Josijntje van der Burgh. Eerste huwelijk met Doe Middelhoek (1690-1700) Zes kinderen, waarvan er twee in leven bleven 1. 2. 3. 4. 5. 6.
Adrianus Pieter Doe Doe Wouter Adriaentie
1691-1745 1692-1736 1695 1697 1698 1699
Tweede huwelijk, met Martinus van Egmondt (1701-1747) Een kind, dat spoedig overleed 1. Dick
1706
Adrianus + Neeltje van der Meer Zes kinderen, waarvan er vijf in leven bleven 1. 2. 3. 4. 5. 6.
Josijntje Cornelis Adrianus Daan Anna Adriana
1717 1719 1722 - 1722 1723 1723 1725
Pieter + Machteltje Huijgen Booij Acht kinderen, waarvan er zes in leven bleven 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8.
Josijntje 1715 - 1718 Marijke 1717 Daniel(Anthony)1719 Huijg 1722 Pieter 1723 - 1725 Pieter 1726 Abraham 1728 Maarten 1731
| 4. Maertje
-16De bewoners en bezoekers van Jericho In het huis, vanouds genaamd Jericho, woonden dus Josina van der Burgh en haar tweede man Martinus van Egmondt, en hun twee zonen Adrianus en Pieter. Toen de jongens verkering kregen werd het gezellig in het grote huis. Pieter was verloofd met een meisje uit Gouderak, Machteltje Huygen Booy. Als deze naar Kralingen kwam bracht ze soms haar zusters mee: Neeltje Huygen Booy en Liesbeth Huygen Booy. Als de vader en de moeder een reisje maakten naar de "grote" stad Rotterdam kwamen ze allicht even bij Jericho langs. Adriaan kreeg verkering met Neeltje van der Meer, een meisje van Kralingen uit een groot gezin. Verscheidene broers en zusters van haar woonden te Kralingen. Jonge mensen genoeg om voor een beetje gezelligheid te zorgen. 23 juli 1713 vierden Josina en Martinus hun koperen bruiloft, daar zullen ze een vrolijke boel van gemaakt hebben. Oudere mensen waren er ook genoeg. Op Rijswijk woonde tante Lijsbeth Middelhoek nog, de schoonzuster van Josina, en te Vlaardingen woonde de neef van Josina, Ary Woutterse Myddelhoeck, die de weg naar Rotterdam en Kralingen heus wel wist te vinden. Dan waren er nog de drie tantes die van Egmondt heetten, en oom Anthony van Egmondt. Vooral tante Barbara uit Den Briel kwam wel eens over. Later moeten we nog vertellen wat aan tante Barbara is overkomen, toen ze van Rotterdam met de Brielse boot weer naar huis reisde. Josina had ook nog drie zusters die wel eens op bezoek kwamen. Vooral tante Anna, die dienstmaecht was op het prachtige landgoed Jeruzalem, naast Jericho gelegen. Wij vertellen later nog wel iets over de bewoners van dat kleine kasteeltje. Al met al, de bewoners van Jericho woonden beslist niet eenzaam en verlaten. Waarover spraken zij? Waar spraken die mensen allemaal over, als ze bij elkander op bezoek waren? Nu, ik denk dat Adriaan en Pieter zich het meest druk gemaakt hebben over hun plannen voor de toekomst. Over het zich vestigen als zelfstandige bakkers en het kopen van een bakkerij. Eerst een nering en dan trouwen. Eerst het kooitje en dan het vogeltje. Ze beleefden ook politiek gezien een tijd vol ernstige gebeurtenissen. Ze kwamen niet uitgepraat over wat er allemaal in de laatste jaren gebeurd was. Denk maar eens over de jaren 1709 en 1710 en 1711. Als ze daaraan dachten hadden ze praatstof genoeg. 1709 Ze beleefden het einde, het dramatische einde van de Europese oorlog, die wij -- nu -- de Spaanse Successieoorlog noemen. Toen heeft men die oorlog beleefd, zoals wij de oorlog van 1940-1945 beleefden. De usurpator van toen heette Lodewijk XIV, de zonnekoning, en de vervolgden waren toen de Hugenoten, de Franse protestanten. Iedere hervormde in Nederland begreep wel, welk lot hem wachtte als Lodewijk winnen zou. Het was er op of er onder. Er was toen ook een John Churchill, zoals de hertog van Marlborough eigenlijk heette. De geschiedenis herhaalt zich. We waren hier in Holland wel een beetje jaloers op Friesland, dat zo'n flinke, dappere stadhouder had. Daar spraken ze over, daar was aller hoop op gevestigd. Jan Wil1em Friso zou een nieuwe
-17Willem III worden, en hopelijk ook stadhouder van Holland zijn. De meisjes spraken over het huwelijk van Jan Willem Friso met Maria Louise van Hessen-Kassel. Ze moest zo'n lieve prinses zijn; en over de nog jeugdige leeftijd van het prinselijk paar; 22 en 21 jaar. Wat verschrikkelijk dat de prins dadelijk na zijn bruiloft naar het oorlogstoneel moest. 17 maart 1709 waren er mislukte vredesbesprekingen geweest te Strijen-Sas. 11 september 1709 de zeer moorddadige en uiterst bloedige slag bij Malplaquet, waar de jonge prins zich zo moedig gedragen had. Met een vaandel in de hand was hij voorwaarts gestormd naar de gevaarlijke borstwering, "volgt mij vrienden!". Wij weten nu dat die slag op het kleine slagveld de Republiek 10.000 doden en gewonden heeft gekost. We wonnen Doornik en Bergen. Wat een held, die Jan Willem Friso, de hoop des vaderlands. In dat verhaal werd Strijensas genoemd. De kinderen van Machteltje voeren later bij Strijensas over om zich als ambachtslieden in Strijen te vestigen. 1710 In 1710 brandde het dorp in de Hoekse Waard, Klaaswaal geheten, voor de helft af. Er bleef maar één huis staan aan de oostelijke zijde. Het was Voorstraat 1, een patriciërshuis. Dat was het enige huis met een pannendak. Klaaswaal - wie wist er nu in Kralingen waar Klaaswaal lag? 't Moest een verschrikkelijke brand geweest zijn. Iedereen sprak erover, over de brand in dat verre, onbekende dorp. In datzelfde dorp werd een zoon van Machteltje de hoefsmid, en schepen en kerkmeester. Een kleinzoon werd in de Franse tijd daar lid van de municipaliteit. In het patriciërshuis, Voorstraat 1, woonde later de notaris Jan Caspar van Andel. Zijn dienstbode, die de familie 40 jaar gediend heeft in datzelfde huis was ...Dina Middelhoek. 1711 14 juli 1711. De Friese stadhouder moest naar Den Haag, waar hij de koning van Pruisen zou ontmoeten. De koning van Pruisen was een afstammeling van Frederik Hendrik en meende daarom recht te hebben op de titel van Prins van Oranje. Jan Willem Friso waagde bij hevig noodweer de overtocht van de Moerdijk naar Strijensas. In Strijen zouden ze in de prinselijke stalhouderij van paarden verwisselen. De karos kwam daar leeg aan. De jonge kerel, 24 jaar oud, verdronk jammerlijk. Voor de stalhouderij dromde de ontzette menigte rondom de lege karos samen. Het lichaam van de prins werd door een visser van de Klundert gevonden - 8 dagen later. Ze kunnen je daar de plaats nog wel wijzen, waar de prins opgebaard gestaan heeft. In de bovengenoemde stalhouderij had de kleinzoon van Machteltje later een wagenmakerij. Een wapentje zit nog steeds boven de deur. Het is pand Kerkstraat 40 te Strijen, ten oosten van de Hervormde Kerk.
-18De zilveren bruiloft 23 januari 1726 vierden Martinus van Egmondt en Josina van der Burgh hun 25-jarige echtvereniging. Dat zal een groot feest geworden zijn in huize Jericho. Josina zal haar eerste liefde niet vergeten hebben, Doe was per slot van rekening de vader van haar twee zonen, maar met Doe was ze slechts 10 jaar getrouwd geweest, van 1690-1700. Josina moest niet terugdenken aan die jaren die ze aan de Schiedamse Dijk gewoond heeft, want dat was weinig anders geweest dan bittere ellende. Tot viermaal toe stierf er een baby, ondanks al haar zorgen. Toen stierf haar man. Ten laatste stierf vlak voor de verhuizing ook tante Marietje nog in dat huis. Dat waren maar droevige herinneringen. Nu is ze 25 jaar getrouwd met Martinus van Egmondt. Ook in die jaren heeft ze droefheid gekend, maar ook veel zegen. In vroeger jaren kreeg zo'n zilveren bruidspaar van de familie een mooie lijst, waarbinnen de tekst geschreven stond: "Gedenkt de weg in welke de Heer U deze 25 jaar geleid heeft". Allebei haar jongens hadden nu een bakkerij, tot die dag toe een goede broodwinning. Beiden hadden ze een opgroeiend gezin. Marietje van Pieter en Machteltje was 8 jaar geworden, en Josijntje van Adrianus en Neeltje was ook 8 jaar. Adrianus had nu 5 kinderen in leven. De jongste heette Adriana. en was nog maar een maand oud. Het was op 1e kerstdag gedoopt. Het waren nu twee jongens en drie meisjes. Pieter had nu drie kinderen in leven, twee jongens en één meisje. Het vierde kind van Machteltje werd in mei verwacht. Zo stonden de zaken op de dag van de zilveren bruiloft. Leuke opgroeiende gezinnen, waar Josine en Martinus veel genoegen aan beleefden. Welke gasten op het bruiloftsfeest aanwezig waren, kunnen we ons wel voorstellen. Van een tweetal moeten we het een en ander vertellen, namelijk van tante Anna en van tante Barbara. Tante Anna. Tante Anna was een zuster van Josina. Dus Anna Pieters van der Burgh. De notaris is zo vriendelijk in haar testament te schrijven, dat ze in huize Jeruzalem woonde. Dat deed ze ook als nederige dienstmaecht. Wanneer ze als inwonende dienstbode daar gekomen is, kan ik, niet zeggen, maar in 1719 was ze daar al enige tijd. Geheel onbemiddeld was tante Anna niet. Haar naam komt voor in een notarieel stuk en daar maak ik uit op, dat ze een huisje bezat in de Schevegange. Die gang kwam uit aan de oostzijde van de Goudsewagenstraat. Dat is de straat waar Doe en Josina het eerst in gewoond hebben. Tante Anna's naam staat onder een stuk van de notaris. Oud-Notarieel 1993/59, dat ik gedeeltelijk heb overgeschreven. Op heden de 23e februari 1721 compareerden voor mij Gerardus van Hemert, notaris door het Hof Van Holland geadmitteerd en residerende in Rotterdam en voor de later genoemde getuigen Maria Hegt, weduwe van wijlen Isaacq de Graeff, en Annetje Pietersd. van den Burgh, meerderjarige ongehuwde dochter, en Simon van der Nat, en Lieven Musscherd, eigenaars van hunlieder huizingen en erven, staande en gelegen in de Schevegange, uitkomende aan de Oostzijde van de Goudsewagenstraat, binnen de stad Rotterdam, gezegd. op no. 3212. enz. enz.
-19-
-20Jarenlang is er onenigheid geweest over het gebruik van de dwarsgang gelegen tussen de genoemde panden. Na ampele bespreking in tegenwoordigheid van de notaris wordt er een goede afspraak gemaakt, die eeuwig van kracht zal blijven. Het stuk is mede ondertekend door Annetje Pietersd. van der Burgh". w.g. Andtjie Pjiters van den Burgh. Tante Anna was toen al jaren dienstbode op het huis Jeruzalem. De Hofstede Jeruzalem. Jeruzalem wordt beschreven in het al meer genoemde Protocol of Repertorium op folio 154. No. 7a Een hofstede met bijbehorend bijhuis, een boomgaard en een tuin, en een plas genaamd De Waal, het huis vanouds genaamd Jerusalem, groot 5 morgen en 370 roeden. Eigenaars waren de descendenten van de familie Nobelack. Eerste eigenaar: Anna Scheffens v.d. Tull, volgens gift 13 nov. 1685. Tweede eigenaar: De nagelaten zoon van Pieter Scheffens, nl. Paulus Scheffens, onder de hand gepasseerd en getekend op 3 maart 1709, gebleken uit een extract van de boedelscheiding op 9 maart 1709, door notaris Johan van der Mey. Derde eigenaar: Vrouwe Anna Dubois, weduwe van Axent Vapour. Vierde Eigenaar: Pieter Scheffens, volgens gift 2 april 1723. De hofstede Jeruzalem was een groot landgoed. Jericho was een groot huis, maar het is niet te vergelijken met Jeruzalem. Het laatste was 35 maal zo groot wat de uitgestrektheid betreft. Het was een dubbelhuis, wat duidelijk blijkt uit de afbeelding Van 1745. Voor het huis was een wetering, waarover een ophaalbrug lag, die opgetrokken kon worden, wanneer er een schuit met hoge vracht passeren moest, een vracht turf bijvoorbeeld. De bewoners van Jeruzalem. Toen Martinus en Josina hun zilveren bruiloft vierden, in 1726 dus, werd Jeruzalem bewoond door Vrouwe Anna Dubois, die gehuwd geweest was met Axent Vapour. Ze hadden één dochter en dat was Maria Vapour. Moeder Anna Dubois was hertrouwd met de heer Pieter Scheffens. Dat waren dus drie personen. Van het personeel wordt genoemd monsieur George Kuinel en de Hollandse dienstbode Anna Pietersd. van der Burgh. Het heeft er veel van dat we hier met een Franse familie te doen hebben. Een Hugenotenfamilie misschien? Let op het jaartal 1685. Het testament van Maria Vapour. Er zijn heel wat notariële stukken, waarin het huis Jeruzalem genoemd wordt. Ik heb er op goed geluk een paar uitgenomen, die toevallig m.i. voldoende informatie schenken. Hier is bijvoorbeeld het testament van de dochter Maria Vapour, een meisje waarvan gezegd wordt, dat ze ziek van lichaam is. Ze is in het bezit van haar vaders versterf en beschikt over haar eigen kapitaal. Ik heb haar testament uitgeschreven, omdat
-21er de naam in voorkomt van Anna Pietersd. van der Burgh. Anders hebben we met de zaken van Jeruzalem natuurlijk niet te maken. Oud-Notarieel 1598/859-860. Op heden, 12 september 1719, compareerde voor mij Johan van Rijp, openbaar notaris, bij den Hove van Holland geadmitteerd, in Rotterdam residerende en voor de later genoemde getuigen juffrouw Maria Vapour, jongejuffrouw, wonende op 't huis Jeruzalem, buiten de stad Rotterdam, mij notaris bekend, ziek van lichaam, doch bekwaam om van en over haar tijdelijke goederen te kunnen disponeren en bevelen. Dewelke verklaarde te revoceren, casseren en dood en teniet te doen bij deze alle testamenten, codicillen en andere acten van uiterste wil bij haar, juffrouw comparante, voor dato dezes gemaakt ende gepasseerd. Niet willende dat dezelve of enige van die zullen worden achtervolgd of nagekomen, maar gehouden worden alsof die niet gepasseerd en waren, als was daar of in enige van die enige clausule derogative zoude moge zijn gesteld, daar van haar edele verklaarde geen kennisse of geheugenis te hebben. En komende opnieuw ter dispositie van haar tijdelijke goederen, zo verklaarde zij, juffrouw comparante, te legateren aan monsieur George Kuinel, eens een som van duizent gulden, van veertig groten 't stuk, te voldoen zes weken naar haar juffrouw comparantes overlijden, in geld of obligaties ten laste van 't Gemene Land van Holland en Westvriesland, cent percent gerekend, alswaar 't dat die alsdan minder waardig mochten zijn. Item, legateert zij, juffrouw comparante, aan Anna Pieters van der Burgh, dienstmaecht ten huize van juffrouw comparantes vrouwe moeder, een som van twintig gulden 's jaars, jaarlijks, haar leven lang, gedurende daar van het eerste jaar verschenen zal wezen, een jaar na haar juffrouw comparantes overlijden. En in al deze goederen, roerende en onroerende, acten en credieten, geld, goud en zilver, gemunt en ongemunt, juwelen en niets uitgezonderd ter wereld, bij haar juffrouw comparantes metterdood te ontruimen en na te laten, daarin verklaarde zij tot haar enige en algehele erfgename te noemen en te stellen, haar waarde moeder, mevrouw Anna du Bois, tegenwoordige huisvrouw van de heer Pieter Scheffens, met volkomen recht van erfstelling en om daarmede te doen en te handelen als met haar edele andere vrije eigen goederen zonder tegenzeggen van iemand. Alle 't geen voors. staat de juffrouw comparante voorgelezen zijnde, zeide en verklaarde haar Ed. 't zelve te wezen haar testament, laatste en uiterste wille, 't welk zij wil en begeert, dat na haar overlijden zal worden achtervolgd en nagekomen; 't zij als testament, codicil, gifte uit zaken des doods, of onder de levenden hoe deze genoemd zouden mogen worden en 't best zal kunnen bestaan, al ware 't dat alles hierin nodig niet mocht wezen waargenomen. Aldus gedaan en gepasseerd op het voornoemde huis Jeruzalem ter presentie van Cornelis Andries Cantier en Willem van Rijp, als getuigen hiertoe specialijk verzocht. w.g. Maria Vapour w.g.
C.A.Cantiering W. van Rijp 1719
w.g J. van Rijp, not.pub1. 1719.
-22Het lijkt er op dat het met de gezondheidstoestand van de juffrouw Maria Vapour slecht gesteld was. Het ergste werd gevreesd. Maria herstelde, in 1728 leeft ze nog, is zelfs gehuwd en in een nieuw testament vermaakt ze alles aan haar man en haar moeder. Ik denk niet dat de f. 20 dikwijls aan tante Anna uitbetaald zal zijn. In ieder geval blijkt uit de geste van de freule, dat ze dankbaar was voor tante Anna's goede zorgen. Testament van tante Anna. 28 juli 1726 laat tante Anna zelf een testament opmaken. 1726, dat is het jaar van de zilveren bruiloft. Ze zal niet veel aardse goederen gehad hebben, maar toch wel zoveel, dat het de moeite loonde om naar de notaris te gaan. Het is nu notaris W. van Rijp, zeker de zoon van de vorige. Hier volgt Anna's testament. Oud-Notarieel 2447/438. Heden, op de 28e juli 1726 compareerde voor mij W. van RijP, publiek notaris, geadmitteerd bij den Hove van Holland, en te Rotterdam residerende, Annetje Pietersd. van der Burgh, wonende in het huis Jeruzalem aan de Oudendijk, buiten de stad, en voor de navolgende getuigen. Zij gaf te kennen, dat zij over haar tijdelijke goederen wenste te disponeren, roerende en onroerende goederen, actiën en credieten, goud en zilver, zowel gemunt als ongemunt. Zij wenste al haar bezit te verdelen in twee gelijke delen. De ene helft komt toe aan haar zuster Josijntje Pietersd. van der Burgh, de huisvrouw van Martinus van Egmondt, en bij vooroverlijden aan haar twee zoons Adriaan en Pieter of hun wettige descendenten. De andere helft is voor de gezusters Marijtje en Apolonia Pieters, de meerderjarige dochters van haar zuster Marijtja Pietersd. van der Burgh, of haar wettige descendenten. Het testament zal geschreven worden op een zegel van f. 3. w.g. Hendrik van Exel w.g. Annetje Pjiters van der burgh Jacobus de Sterke w.g. W. van Rijp not. (1726) getuigen Het nieuwe testament van Maria Vapour. Mademoiselle Maria herstelde van haar ziekte. Ze huwde met Mr. Elias van der Hoeven, een regent en schepen. Hier volgt de notariële akte 2449/485-486 (verkort) Op heden 13 juli 1728 compareerden voor mij W. van Rijp, openbaar notaris, bij den Hove van Holland geadmitteerd, in Rotterdam residerende en voor nagenoemde getuigen Mr. Elias van der Hoeven, regent en schepen en Vrouwe Maria Vapour, echtelieden. In dit testament verklaart vrouwe Maria Vapour, dat zij aan haar man Mr. Elias van der Hoeven vermaakt na haar overlijden haar juwelen haar geologenhoek een sieraad - schulpsgewijze met diamanten bezet,
-23een gouden kettingsleutel een horloge met diamanten een paarlsnoer en de helft van haar schilderijen en dat zij bij haar overlijden aan haar moeder Anna du Bois de andere helft vermaakt. enz.enz. w.g. I.Vroombrouck w.g. Elias van der Hoeven H. van Exel Maria Vapour w.g. W. van Rijp, not. publ. 1728. Van Jericho naar Jeruzalem. 23 januari 1726 vierden Josina en Martinus hun zilveren bruiloftsfeest. In die dagen zullen de beide meisjes nogal eens naar Jericho gelopen zijn. Marytje van Pieter was 8 jaar geworden. Josijntje van Adriaan was ook 8 jaar. Het kan niet anders of de grootouders zullen aan die meisjes veel plezier beleefd hebben. Er was veel te praten en veel te regelen. Josijntje had pas een zusje gekregen. Het heette Adriana en was op de eerste kerstdag gedoopt. Het zal een feest zijn geweest voor de kleine meisjes om voor oma een boodschap te doen bij tante Anna. Ze liepen dan van Jericho naar Jeruzalem, langs de Wetering tot ze aan de ophaalbrug waren. Als ze daarover waren, werden ze wat stiller, want daar zagen ze mijnheer en mevrouw in de woonkamer. Ze liepen achterom en vonden tante Anna in de keuken. Tante Anna, dat was geen vreemde. 2 november 1692 wordt ze al als doopgetuige genoemd bij de doop van Pieter. "Ja lieve kind, ik heb je vader nog voor de doop gedragen", kon ze tegen Marytje zeggen. Ze mochten zeker ook wel eens in het atelier van juffrouw Maria kijken naar al de mooie schilderijen, Ze was een schilderes, Tante Barbara. Dat was de jongste zuster van Martinus, Barbara van Egmondt. Ze woonde in Den Briel. Misschien had ze daar een manufacturenwinkeltje, tenminste dat zou men kunnen opmaken uit de inkopen, die ze doet in Rotterdam. Ze kwam dus wel eens voor zaken in de grote stad en zal zeker niet verzuimd hebben even naar Kralingen door te reizen. Wat er in september, om precies te zijn op 1 september 1725 gebeurde, was maar een vervelende geschiedenis. Barbara had in Rotterdam verschillende inkopen gedaan. Ze had daarvoor een sluitmand meegenomen. Het laatst was ze binnengegaan in de winkel van Jean Frichet, die fijne stoffen verkocht. Ze had in die winkel nogal wat fijne en dure spullen gekocht. Een stukje gemouchetteerd kamerdoek was er ook nog bijgekomen. Het laatste had een niet geringe waarde van f. 22. Barbara liet die stoffen in de gevulde sluitmand achter, omdat het voor haar te zwaar werd om te dragen. Omdat ze bang was bestolen te worden, verzocht ze Jean Frichet de dure stoffen onderin de mand te doen en de reeds eerder gekochte waren er bovenop te leggen. Verder moest hij de sluitmand bij schipper Jan de Wilde laten brengen, die met zijn schip aan 't Brielse Veer lag op de Blaak. Kamerdoek is een fijn linnen van Kamerijk; het is batist, zeer fijn en zacht doek, uit de zachtste en langste vezels van vlas geweven. Gemouchetteerd wil zeggen van moesjes voorzien. f. 22 was voor die tijd een heel bedrag.
-24Jean Frichet had zich uitstekend gekweten van zijn taak. Ge kunt dat allemaal lezen in de betreffende notariële stukken. Toch werd Barbara bestolen. Daarom loopt ze naar notaris Willem Boon. Op zijn raad neemt ze een solliciteur in de arm om haar zaak tegen de schipper Jan de Wilde aan te spannen. Want volgens Barbara kon de dief niemand anders zijn dan de schipper. Dat gebeurde 16 oktober 1725. Twee dagen later onderwerpt notaris Willem Boon alle huisgenoten van Jean Frichet aan een uitgebreid verhoor en tekent hij alle facetten van de zaak nauwkeurig op, om de solliciteur Hendrik Zegermans de nodige argumenten te verschaffen. Waar de zaak is voorgeweest, bij de baljuw of bij de schout, zou ik graag willen weten, maar daarover heeft het archief mij geen licht verschaft. Criminele stukken zijn er zeer weinig op het archief van Rotterdam. Het valt mij op dat Martinus van Egmondt en zijn zuster Barbara zulke keurige handtekeningen zetten. Benoeming van de solliciteur. Oud-Notarieel 2223/1969. Heden, 16 oktober 1725, compareerde voor mij, Willem Boon, publiek notaris, door het Hof van Holland geadmitteerd en residerende in Rotterdam en voor de volgende getuigen Barbara van Egmondt, meerderjarige, ongehuwde dochter, wonende te Brielle. Zij verklaarde dat zij wilde machtig maken Hendrik Zegermans, solliciteur voor de Heren van de Zeezaken dezer stad, speciaal om de zaak van haar, comparante, als eiseres contra Jan de Wilde, schipper van Rotterdam op Den Briel, waar te nemen, defenderen en vervolgen tot den uiteinde en uiterste executie toe, tot dieneinde alles te doen 't geen nodig is en vereist worden zal met macht en procuratie. Belovende hetzelfde te zullen houden onder verband en bedwang als naar rechten. Gedaan en gepasseerd binnen Rotterdam ten tijde voornoemd ter presentie van Dirck van Custer en Coenraad Woordhouder, als getuigen. w.g. Barbara van Egmondt
w.g.
Dirck van Custer C. Woordhouder
w.g. W. Boon publ.not. Tante Barbara bestolen. Oud-Notarieel 2223/1954. Heden, 18 oktober 1725, compareerden voor mij, Willem Boon, publiek notaris, door het Hof van Holland geadmitteerd en residerende te Rotterdam, in de aanwezigheid van de navolgende getuigen Jean Frichet, koopman, juffrouw Jeanne Jgou, zijn huisvrouw woonachtig te Rotterdam. Jeanne Jgou, meerderjarige inwonende dochter. Nicolaas Frichet, 16-jarige inwonende zoon. Maritie van Exel, dienstmaagd, 36 jaar.
-25Zij verklaarden op verzoek van juffrouw Barbara Van Egmondt, woonachtig te Brielle, dat zij op zaterdag 1 september 1725 in de winkel van Jean Frichet een sluitmand heeft achtergelaten. Barbara is in genoemde winkel goederen wezen kopen. Op haar verzoek heeft Jean Frichet de mand leeggemaakt en de gekochte goederen onderin de mand gelegd en de andere goederen daar bovenop gelegd. De gekochte goederen waren gespecificeerd in zijn journaal folio 226. Een stukje gemouchetteerd kamerdoek van f. 22 was er ook nog bijgekomen, en toen pas de goederen van Barbara daarop gepakt, die onder in de sluitmand hadden gelegen, droog en wel geconditioneerd. Jean Frichet heeft het sluitmandje toegesloten, daaraan haar slootje gehangen, verder met zwaar hoedenmakerstouw door de lus en het oog van de mand gebonden met verscheidene knopen, en zijn lakzegel op de bovenste knoop gezet, om te beletten, dat het oog van de mand over 't slootje werd gehaald en dat hijzelf haar in dier voege en met een adres aan de requirant daar opgebonden heeft. Toen heeft hij het overgeleverd aan de voornoemde Nicolaas Frichet en Maria van Exel om hetzelve aan de Brielse schuit te brengen. Dewelke daar ook mede zijn heengegaan. De anderen hebben dat alles gezien en leggen één voor één een gelijkluidende verklaring af. Zij hebben ook het lakzegel gezien. In tegenwoordigheid van Maritie van Exel hebben Nicolaas Frichet en zijn vriend Gerardus van Es, dragende het mandje ieder aan één oor aan 't Brielse Veer op de Blaak overgeleverd aan de knecht van de schipper, die aldaar met zijn schuit liggende was. Ook Gerardus Van Es legt een duidelijk getuigenis af. In de presentie van Dirck van Custeren en Coenraad Woordhouder, als getuigen daartoe verzocht. w.g. Jean Frichet Jeanne Jgou Jan Frichet Johanna Jgou Nicolaas Frichet Gerardus van Es Maria van Exel w.g. Dirk van Custeren C. Woordhouder w.g. W.Boon not.publ. Ondanks de uitstekende verpakking en verzekering door de heer Frichet waren er goederen uit de sluitmand ontvreemd. Niemand anders kon dat gedaan hebben dan de schipper (en ik zou daarbij voegen: zijn knecht). Of er een proces geweest is, of Barbara dat gewonnen heeft, of ze schadevergoeding heeft ontvangen ... we weten dat allemaal niet. We hopen maar dat de zaak voor Barbara geen financiële gevolgen heeft gehad. Ik zou haast zeggen van wel, want 13 mei 1727 komt Barbara naar Kralingen om een bezoek te brengen bij Martinus en Josina op Jericho. Ze kwam van haar broer f. 300 lenen. Dat ging, want Martinus had altijd nog wel wat in zijn kabinet.
-26Josina van der Burgh sterft. In het jaar 1726, de 23e januari, hadden Martinus van Egmond en Josina van der Burgh hun zilveren bruiloft gevierd. Dat kan een mooie dag geweest zijn met kinderen en kleinkinderen en familieleden. Ze woonden nu ook al meer dan 25 jaar in Kralingen. Steeds hetzelfde huis, vanouds genaamd Jericho. Nu, op 5 augustus 1721 werd grootmoeder Josina van der Burgh grafwaarts gedragen. Ze moet plm. 65 jaar geweest zijn. Bij de boedelscheiding worden wel de lasten opgegeven, maar de kosten van de begrafenis worden niet vermeld. Dat is jammer, want er is natuurlijk wel kans op, dat de begrafenisondernemer van Vlaardingen, neef Ary Woutterse Middelhoeck, tante Josina ter aarde besteld heeft. Neef Ary was toen 47 jaar. Hij zal in ieder geval wel aanwezig geweest zijn. En er is veel kans op dat hij zijn oude tante Lijsbeth meegebracht heeft. Die moet in 1727 zo ongeveer zeventig geweest zijn. Ze was dapper genoeg. Ze is in 1739 pas overleden. Dat sterven van Josina was een droevige zaak. Vooral voor Martinus, die alleen achterbleef in het grote huis. We hebben eigenlijk geen enkel bewijs dat hij daar in Jericho ook een bakkerij gehad heeft. Soms heeft het er wel wat van dat hij is gaan rentenieren, toen zijn stiefzonen hun bakkerij hadden. De beide gezinnen, van Adrianus en van Pieter, zullen grootmoeder ook gemist hebben. Bij het heengaan van moeder Josina was het gezin Van Adrianus en Neeltje compleet: 2 jongens en 3 meisjes. Pieter en Machteltje hadden er toen vier: 3 jongens en 1 meisje. Na de dood van moeder zijn er in het laatste gezin nog twee geboren, nl. Abraham en Maarten, in 1728 en 1731. Het sterven van Josina bracht heel wat teweeg. Martinus nam het ingrijpende besluit om Jericho te verlaten. Hij wilde liever naar Den Briel verhuizen. Daar woonde zijn jongste zuster Barbara. Voor die tijd moest er nog heel wat geregeld worden. De jongens, die beiden getrouwd waren en een gezin moesten onderhouden, maakten vanzelf aanspraak op moeders versterf. Er was een testament en in dat testament had Martinus zijn wensen laten vastleggen, maar Josina had ook een duit in het zakje gedaan. Toen Josina aan de beurt kwam, dacht ze het eerst aan haar zonen en toen pas aan haar man. Martinus was te goedig geweest om er over te vallen. Hij had toen alles goed gevonden. Maar toch, als hij het nu nog eens nauwkeurig overlas, vond hij het niet helemaal in orde. Hij kwam er aan te kort. Josina had hem als een zoon behandeld en niet als haar man. Ja, nu hij het nog eens overlas... Het stond er zwart op wit en zijn handtekening stond er onder. Daar stond: "Ze zullen alles delen in egale porties, hoofd voor hoofd ieder evenveel. "Dat wilde zeggen, dat hij recht had op 1/3 part, terwijl hij toch rechten kon laten gelden -- als dat testament er niet was -- op de helft + een kindsdeel. Toen, bij het opmaken van het testament, had Martinus alles goed gevonden, maar nu voelde hij zich tekort gedaan. En.... m.i. terecht. Het testament was van 11 februar 1716. Tien jaar geleden vond hij alles goed wat Josina voorstelde. Op 8 september 1727, een maand na moeders dood, sprak Martinus er over met zijn beide stiefzonen. De verhouding was goed, er viel in vrede over te praten. Met zijn drieën hebben ze een contract opgesteld, waarin beschreven stond dat Martinus de helft zou krijgen, maar zijn erfenis zou dan wel voor het grootste deel bestaan uit geld, dat door verschillende schuldenaars nog afgelost moest worden. En dat was nogal wat, bijna f. 2500. Er waren nog een paar dubieuze posten bij ook.
-27De andere helft zouden Adrianus en Pieter samen delen, met dien verstande dat Adriaan nu gelegenheid kreeg een flinke schuld af te lossen, die hij bij zijn vader had. Ge kunt dat allemaal lezen in het testament met boedelscheiding van de 28e mei 1727. Het huis Jericho werd verkocht en bleef gelukkig in bekende handen. De koper was Leendert van der Meer, de jongste broer van Neeltje. Leendert betaalde er f. 2500 voor, contant. Boedelscheiding van Martinus van Egmondt en Josina Van der Burgh, aan de Oudendijk te Kralingen. Oud.Not. 2547/272. Testament gemaakt door de weduwnaar Martinus van Egmondt, ten behoeve van Adrianus en Pieter Middelhoek, de enige nagelaten kinderen van de voornoemde Josina van der Burgh aan haar verwekt door haar eerste man Doene Middelhoek. Martinus van Egmondt zal de gerechte helft ontvangen en Adriaan en Pieter ieder een vierde part, ingevolge het contract, aangegeven op de 8e september 1727. Staat van effecten. Art. 1. Art. 2.
art. 3.
art. 4. art. 5. art. 6.
art. 7.
art. 8.
f. 2500, ontvangen van Leendert Van der Meer, die het huis van hen gekocht heeft, vanouds genaamd Jericho, aan de Oudendijk te Kralingen. Een rentebrief groot f. 450, afgegeven door Witte de Gruyter op 21 juli 1711 in Rotterdam, voor schepenen gepasseerd, tegen 4%, gevestigd op zijn huis, gelegen aan de oostzijde van de Brandewijnsteeg, achter het verbrande klooster. Waarbij een rente van f. 18. Een obligatie ten laste van het Gemeene Landt van Holland in Westvriesland, ten profijte van de Gereformeerde Parochiekerk te Schoonhoven, 13 augustus 1697, f. 720, rente f. 30. Een schuldrentebrief van Ary van Velsen, groot f.200, op zijn huis, erf en tuintje, gelegen aan de Ouden-dijk. Rente f. 8. Een Obligatie, groot f. 300, door Barbara van Egmondt op 13 mei 1727. Rente f. 12. Ook wordt op de staat gesteld een som van f. 1400, zijnde het restant van een groter som, door Adrianus van zijn ouders geleend tegen f. 4%. Rente f. 56. Het zal met Adrianus verrekend worden. Memoriepost. Een obligatie van f. 400 door Jan de Gruyter en zijn huisvrouw op 18 mei 1727, ten behoeve Van Martinus Van Egmondt onder de hand verleden. Nog een obligatie van 8 september 1727, groot f. 400. Wat bij tijd en wijle werd ontvangen, werd genoten door de drie comparanten. Memoriepost. De kleren van Josina van der Burgh zijn door haar twee zonen aangenomen. Meubelen en huisraad zijn publiek verkocht, waarmede de doodschulden zijn voldaan.
De kosten van de begrafenis en van het begrafenismaal worden helaas niet besproken. De onkosten werden voldaan met de opbrengst van de meubelen en het huisraad.
-28Lasten des boedels (Out.Not. 2547/272) art. 1. 5 stuivers voor een extraordinaire verponding (100e penning) van het huis aan de Oudendijk voor het jaar 1727 art. 2. verpondingen, mengen en molengeld 1726 f. 1.6.0. 1727 f. 1.4.8 art. 3. zout- en zeepgeld art. 4. aan Van Hoop te Schoonhoven voor verlijden van leenrecht op voornoemd huis en erf art. 5. reis van Martinus va.n Egmondt naar Schoonhoven heen en terug art. 6. schouwboeten tezamen
f.
0. 5. 0.
f. f. f.
2.10. 8. 9. 0. 8. 7.10. 0.
f.
1.17.10.
f. 2.19. 8. -----------f. 19. 3. 2.
De uitbetaling (Oud.Not. 2547/275-285). Uitvoerig wordt beschreven hoe de geërfde bedragen uit bovenstaande effecten verminderd met de lasten des boedels, aan de erfgenamen zullen worden uitbetaald. De cavel van Martinus van Egmondt. 1.
De schuldbrief van Witte de Gruyter, groot f. 450, van 29 juli 1711. Betreft een huis in de Brandewijnsteeg te Rotterdam. De rente van het lopende jaar is f. 18. 2. Een obligatie van f. 800, waarvan nog f. 720 ontvangen moet worden voor de Gereformeerde Kerk te Schoonhoven. Gedateerd 13 augustus 1697. De rente voor het lopende jaar bedraagt f. 30. 3. De schuldbrief van Ary van Velzen, groot f. 200, hypotheek op huis, erf en tuin aan de Oudendijk. De rente voor het lopende jaar bedraagt f. 8. 4. Een obligatie van Barbara Van Egmondt uit Den Briel, een zuster van Martinus, groot f. 300. Onder de hand verleden, gedateerd 13 mei 1727. Rente over het lopende jaar f. 12. 5. De helft van de verkoop van het huis van ouds genoemd Jericho. Verkocht aan de jongste broer van Neeltje, nl. Leendert van der Meer aan de Oudendijk. Met rente f. 1118.3.7. Dat is tezamen de somma van f. 2856.3.7. De cavel van Adrianus Middelhoek Adrianus heeft niets tegoed, maar komt zelfs nog te kort. Van een vroeger gesloten lening bij zijn ouders is hij nog f. 1456 schuldig. Hij heeft uit de erfenis maar recht op f. 1428.1.11 1/2. Hij moet daarom nog f. 27.18.9 1/2 aan zijn broer Pieter uitbetalen. De cavel van Pieter Middelhoek Pieter krijgt uit de opbrengst van het huis Jericho f. 1400.3.7, vermeerderd met de f. 27.18.9 1/2 die Adrianus bij moet betalen wordt dat F. 1428.1.11 1/2.
-29-
-30Slotbeschouwing Heden, 28 mei 1728, compareerden voor mij Nicolaas Montanus, publiek notaris, door het Hof van Holland geadmitteerd en residerende in Rotterdam Martinus van Egmondt, wonende in Den Briel, en Adrianus en Pieter Middelhoek, Mr. broodbakker, wonende te Kralingen. De comparanten waren tegenwoordig binnen deze stad. Zij verklaarden allen de vorenstaande effecten en penningen behoord hebbende tot de voornoemde boedel te hebben geschift, gescheiden en gedeeld, bekennende zij ,de voornoemde comparanten, ieder 't geen hun bij dezelve scheiding is aanbedeeld te hebben ontvangen en tot zich genomen te hebben, met de bescheiden daartoe specterende, nemende zij, comparanten, met de voornoemde scheiding en verdeling volkomen genoegen, d'een d'andere volkomen effect van ieders aanbedeelde cavel te zullen laten hebben en genieten en de malkanderen om geen verdere of andere staat of inventaris, rekening en verantwoording, schifting of scheiding of verdeling te zullen aanspreken of moeilijk vallen, directelijk of indirectelijk in rechten of daarbuiten, renuncierende van relief en andere hulpmiddelen. Blijvende tussen comparanten de obligatie van Jan de Gruyter, groot f. 400 van 28 mei 1727, ten behoeve van Martinus van Egmondt onder de hand verleden en de gelijke obligatie van f. 400 van 8 september 1727 + de interest onverdeeld. Wat uitbetaald zal worden zal op dezelfde wijze worden verdeeld. Die twee obligaties blijven bij Adrianus en Pieter Middelhoek in bewaring, vanwege de absentie van Martinus Van Egmondt. Ondertekening Aldus gedaan en gepasseerd binnen Rotterdam ter presentie van Isaäk Vroombrouck en Hendrik van Exel als getuigen. w.g.
Martinus van Egmondt Adryaanis Middelhoeck P. Myddelhoek
w.g.
I. Vroombrouck H. van Exel
w.g.
N. Montanus not. publ. 1728
-31-
Drie kleine pachtersoproertjes in Jaffa. 1.
De dronken bedienden van Hendrik van Nuijs, pachter van het gemaal.
2.
De turfstelende bedienden van impostmeester Johan Robijn.
3.
Het schandelijke optreden van de dienaars van de impostmeester Kraey, geassisteerd door een dienaar van de Justitie.
-321.
De dronken bedienden van Hendrik van Nuys, pachter van 't gemaal, van een termijn ingaande 1 augustus 1724.
Pachters van 't gemaal. In de 17e en 18e eeuw hield men er een schandalig belastingstelsel op na. De regering verpachtte de inkomsten aan de meestbiedende. Hier in dit verhaal hebben we te maken met de pachter van 't gemaal. Hij heette Hendrik van Nuys, die pachter was in het tijdperk dat 1 augustus 1724 begon. Hij mocht belasting heffen op al het gemalen graan. Hij moest daarom precies weten hoeveel graan er gemalen en verbruikt werd. Daartoe moesten zijn bedienden voortdurend peilingen verrichten, d.w.z. de voorraden opnemen. Omdat hij aan de overheid het bedrag betalen moest, waarvoor hij ingeschreven had, hing het van zijn hardheid en genadeloosheid af, en verder van de blinde ijver van zijn bedienden, hoeveel hij er aan overhield. De bakkers en de molenaars waren niet helemáál aan de willekeur van die gezworen meters en deurwaarders overgeleverd, want die waren bij hun werk gebonden aan enige vaste regels. Uit deze geschiedenis blijkt duidelijk, dat zij het opnemen van de voorraad niet in het donker mochten verrichten en verder dat zij de voorraad in een officieel boek moesten optekenen in tegenwoordigheid van de belastingbetaler en niet zo maar in een of ander memorieboekje, zonder dat de bakker of de molenaar wist wat er gebeurde. De pachters werden over het algemeen beschouwd als inhalige vrekken en hun bedienden als lompe beulen. Zo heer, zo knecht. De burgers stonden voortdurend op gespannen voet met de dienaars van de pachters, die bijgestaan werden door de deurwaarders van de Gemene Landen. Zoals ik verteld heb, was er al in 1690 een geweldig conflict uitgebroken, waar heel Rotterdam van op zijn kop stond. Het betrof toen de pachter van de wijn. De gehate man werd door het volk vermoord. Toen de baljuw Jacob van Zuylen van Nijevelt ingreep werd zijn huis geplunderd. Pachtersoproertje in Jaffa. Zo erg was het in Jaffa gelukkig niet. Maar er ontstond toch een conflict, dat 26 oktober 1724 begon en dat 14 oktober 1726 nog voortduurde. Op het zi1veren bruiloftsfeest in januari 1726 was men er nog niet over uitgepraat. Het lijkt een klein voorval van geen betekenis, maar de notarissen schenen het wel belangrijk te vinden. Ze houden goed vol. Het moest maar eens uit zijn met de willekeur van de pachters. Hendrik van Nuys had voor de termijn die met 1 augustus 1724 begon, de belasting op 't gemaal gepacht. Twee maanden later begon het conflict met de gebroeders Middelhoek uit Jaffa. De bedienden van Hendrik van Nuys waren ook geen mooie jongens. Het waren Abraham van Helden en Willem de Hees, gezworen meters. Op donderdagmiddag, de 26e oktober 1724, niet zo vroeg meer, waren ze op de Oudendijk beland om het meel te peilen bij de molenaar en bij diverse bakkers. Ze waren vergezeld van twee deurwaarders, namelijk Gerrit Natels en Engelbert Westenwout, gezworen deurwaarders, maar even grote boeven als de gezworen meters.
-33Oponthoud. De vier heren besloten eerst naar de bakkerij van Abraham Spaan te gaan. Dat vonden ze wel het meest aantrekkelijk, want Abraham Spaan had naast zijn bakkerij ook nog een tapperij. Ze besloten dus het nuttige met het aangename te verenigen. Al spoedig zat het viertal met een ruw gezelschap aan tafel en werd het kaarten en drinken. Inmiddels vorderde de middag. Toen ze wilden vertrekken kwamen er andere spelers en drinkers binnen en werd het feest nog wat voortgezet. Ze vergaten volkomen hun tijd en werden pas weer bepaald bij hun taak toen de duisternis inviel. Het was 26 oktober en het werd al vroeg donker. Nu begonnen ze met hun dronken koppen elkander verwijten te doen en elkander de schuld te geven vanwege het oponthoud en de verloren tijd. Ook de vrouw van Abraham Spaan, die Neeltje Jansd. van der Tack heette, en meestal aan de tapkast stond, was getuige van de ambtenaarlijke ruzie. Daarna ging het aangeschoten viertal rumoerig en ruziënd naar de molenaar. Als Abraham Spaan dezelfde geest had als zijn vader Gerrit Spaan, die we eerder vermeld hebben, dan heeft hij de zaak vast wel humoristisch opgevat en heeft hij het klavertje vier vrolijk nagekeken. Bij de molenaar. Toen ze de molen binnenstommelden was de zon al ondergegaan. Toch schijnen ze daar zo goed en zo kwaad als het ging hun werk nog gedaan te hebben. De molenaar heette Jacob Stoutkoren en zijn knecht heette Dirck van der Werf. Ze worden later door de notaris als getuigen opgeroepen. Niemand thuis. Het was nu geheel duister geworden, toch gingen de heren nog naar Jaffa. Daar waren immers drie bakkers op een rijtje. Ze besloten bij Pieter Middelhoek te beginnen. Machteltje was de deur uitgegaan. Een kind van de buren lag op sterven en daar wilde ze hulp bieden. Ze wist niet dat Pieter ook nog even weg moest, maar die meende dat Marietje, die 7 jaar was, wel even op Daniël en Huyg kon passen, broertjes van 5 en 3 jaar. Machteltje had de deur van haar winkel gesloten en ook de deur van het voorhuis, maar de voordeur had ze van slot gelaten, Pieter was immers thuis. Even later was Pieter ook ergens heengegaan. Zo kon het gebeuren dat het edele viertal naar binnen waggelde, met het doel de voorraad meel te peilen. Ze wisten ternauwernood meer wat ze kwamen doen. Broer Adriaan. Adriaan had eerst Machteltje zien heengaan en daarna Pieter. Dat was niets bijzonders. Marietje was mans genoeg. Maar toen hij in het duister ons viertal ontwaarde, besloot hij er heen te gaan. Daar stonden ze in de bakkerij. Ze moesten de voorraad opnemen, maar konden geen hand voor ogen zien. Adriaan moest een kaarsje halen. Van het meten en peilen kwam natuurlijk niets terecht. Ze waren zo dronken, dat ze 's anderen daags niet wisten of ze in Jaffa geweest waren of niet.
-34Pieter neemt het niet. Hoewel Machteltje er sterk op tegen was, want met grote heren is het slecht kersen eten, heeft Pieter er toch werk van gemaakt. 8 januari 1725 liep hij naar notaris Adriaan Schades, die hem aanraadde de hulp in te roepen van een procureur. Dat werd de edele Johan Van Gelder. We kunnen dat lezen in oud-notarieel 2574/63. Hier volgt de inhoud: Heden, de 8e januari 1725, compareerde voor mij Adriaan Schadee, publ. notaris, geadmitteerd door het Hof van Holland en residerende te Rotterdam en voor de nagenoemde getuigen: Pieter Middelhoek, mr. broodbakker. wonende te Kralingen, zijnde tegenwoordig alhier en verklaarde te constitueren en volmachtig te maken bij deze de edele Johan van Gelder, procureur voor de edelachtbare Gerechte dezer stad om in de naam en jegens hem, comparant, waar te nemen en defenderen alle zodanige zaken en processen als hij comparant recht genoodzaakt is of nog zal worden aldaar te sustineren, op en jegens een iegelijk zo in eisen als verweer in alle dagen en termijnen van rechten te observeren, de zaken ten uiterste te vervolgen, voordelige vonnissen of sententiën ten executie te leggen, van nadelige te appelleren of reformeren en wijders alles te doen wat nodig zal zijn en vereist zal worden, belovende de ratificatie onder verband als naar rechten. Aldus gepasseerd binnen Rotterdam ten presente van Pieter van Arkel en IJsbrand van Gelder als getuygen. w.g.
P. van Arkel IJ. van Gelder
w.g. P. Middelhoek w.g. A.Schades Publ.notaris 1725.
Een andere lezing van het geval. 8 dagen later, en wel op de 16 januari 1725, zit de hear Hendrik van Nuys, de importmeester, ook bij een notaris. Het is notaris Johan van Gesel Jr. Zijn bedienden hebben het hem heel anders verteld en hij stuurt ze naar de notaris om eens zuiver vast te leggen hoe het allemaal gegaan is. Het edele viertal is aanwezig, nuchter en keurig in het zondagse pak. Wie zou van zulke nette kerels kwaad kunnen denken? Nu horen we de zaak eens van een andere kant! De gezworen meters en de deurwaarders waren op donderdag 26 oktober 1724 des namiddags tussen 4 en 5 uur er op uitgegaan om te peilen. Bij vol daglicht waren ze bezig onder de jurisdictie van Kralingen en voor zonsondergang hadden ze aangeklopt bij Pieter Middelhoek, mr. broodbakker. Ze hadden duidelijk de klopper laten vallen, maar er werd niet opengedaan. Zonder gepeild te hebben zijn ze toen weer heengegaan. Van het een en het ander hebben ze aantekening gehouden in het officiële peilboek. Hoewel de leugens er duimendik oplagen, verklaarden de deugnieten dat zij hun verklaring, wanneer het verzocht werd, met een eed te willen sterken. Ge vindt deze onware voorstelling van zaken in Oud-Not. 2497/53.
-35Hier volgt de inhoud: Heden, 16 januari 1725, compareerden voor mij Johan van Gesel Jr. notaris publ.,geadmitteerd door het Hof ven Holland, residerende te Rotterdam en voor de navolgende getuigen: Abraham van Helden en Willem de Hees, beiden gezworen meters, Gerrit Natels en Engelbert Westerwout, beiden deurwaarders van de Gemene Landen, zijnde allen van competente ouderdom en woonachtig binnen deze stad, dewelke getuigden en attesteerden ter requisitie van Hendrik van Nuys, pachter van 't gemaal over deze stad en ressorten van dien, van een termijn ingegaan primo augustus 1724 waar en waarachtig te zijn. Dat zij deposanten op de 26e oktober 1724, des namiddags omtrent tussen vier en vijf uur en vervolgens vóór zonsondergang hebben wezen peilen onder de jurisdictie van Kralingen, en zulks ook willende peilen bij Pieter Middelhoek, meester broodbakker, woonachtig onder de gemeentelijke jurisdictie, en dat toen, aan het huis van de voornoemde Pieter Middelhoek geweest zijnde en met de klopper op de deur geslagen te hebben, edoch na enig wachten niemand opengedaan heeft en dat zij zonder gepeild te hebben van het voornoemde huis van Pieter Middelhoek zijn heengegaan. Eindigende hun getuigenis, gevende voor redenen van wetenschap, dat zij deposanten zich de zaak niet alleen zijn heugende, maar ook mediaallijk, dat zij daar aantekening van gehouden hebben en dat zij deposanten dat bewijs met de hand hebben ondertekend in het zogenaamde peilboek en tevreden zijnde met de voorgelezen text waren zij bereid het vorenstaande met een eed te sterken. Aldus gepasseerd, present Johan van Gesel (Sr) en Casparus van Barleus als getuigen. w.g. C. van Barleus w.g. A. Helden Johan van Gesel (Sr) Willem de Hees Gerrit Natels Engelbert Westerwout w.g.
Joh. van Gesel Jr not. pubL
Vier tegen één. Dat werd een moeilijke zaak voor de Schout. Wie moet hij nu geloven? Hij is vanzelf geneigd het viertal gelijk te geven. Die vertegenwoordigden het gezag en het gezag moet je hooghouden. Hij zal de zaak niet ontvankelijk verklaard hebben. Voordat de Schout het gezag gaat aantasten moet er meer gebeuren, en zeker doet hij dat niet op de getuigenis van één man, want alleen Adriaans getuigenis staat tegenover dat van de vier. Een burger won het niet gemakkelijk van een ambtenaar, en één man zeker niet van vier mannen van het gezag. Machteltje had wel gelijk gehad. "Begin er niet aan!", had ze aangeraden, "'t is vechten tegen de bierkaai. Wie gaat rechten om een koe, legt er een op toe." Notaris Adriaan Schadee had de zaak in handen gegeven van de
-36edele Johan van Gelder, notaris-procureur voor de edelachtbare Gerechte van de Stad Rotterdam. Hij had geen haast, ambtelijke molens malen langzaam. 3 maanden later roept Pieters zaakwaarnemer ook ean paar getuigen op. Op het woord van Adriaan alleen zal het niet gaan. Maar de edele Van Gelder zal bewijzen dat het getuigenis van de vier volkomen in strijd met de waarheid is. Hij zal een paar getuigen oproepen en denkt daarbij eerst aan de tapper en aan de molenaar, dat zijn mannen die er meer van weten kunnen. Ge kunt het nieuwe getuigenverhoor vinden in Oud-Not.1938/378. Hier volgt het verhaal: Heden, de 16e april 1725, compareerde voor mij, Johan van Gelder, notaris publiek, geadmitteerd door het Hof van Holland, residerende te Rotterdam, voor de nagenoemde getuigen: Abraham Spaan, bakker en tapper, onder de heid van Kralingen present bekend, dewelke verklaarde requisitie in de instantie
Ambachtsheerlijkalhier ter stede en mij notaris en attesteerde bij deze ter van
Pieter Middelhoek, mr. bakker, wonende in Jaffa in de Ambachtsheerlijkheid van Kralingen, waar en waarachtig te zijn, dat op de 26e oktober 1724 de bedienden van Hendrik van Nuys, ten huize van hem deposant zijn gekomen en aldaar vervolgens met twee ploegen hebben zitten spelen en drinken en in zoverre hun tijd daardoor vergist hebben, dat het te laat was geworden om de molen te komen bepeilen, dewijl de zon al was ondergegaan en dat zij daarover met elkaar zeer harde woorden hadden, leggende de één de schuld daarvan op de ander. Ook compareerde nog Jacob Stoutkoren, molenaar, onder de Ambachtsheerlijkheid van Kralingen, dewelke verklaarde en attesteerde ter requisitie alsvoren insgelijks, waar en waarachtig te zijn, dat op de genoemde 26e oktober 1724 de voornoemde bedienden van Hendrik van Nuys aan zijn deposants molen zijn gekomen om die te bepeilen, dat de zon toenmaals al onder was en allang onder moet geweest zijn, toen zij ten huize van de requirant zijn gekomen om peiling te doen. Eindigende hiermee hun depositie geven voor redenen van wetenschap, ieder in de zijne, dat het vorenstaande gedeposeerde hun lieden nog in goede en verse memorie is als in dezelfde tijd. Zij presenteerden om desnoods en daartoe nader wordende gerequireerd ten allen tijde met een solemnele eed te bevestigen. Aldus gepasseerd binnen Rotterdam ter presentie van Justus Ribaut en Pieter van Arkel als getuigen ten deze verzocht. w.g.
Justus Ribaut P. van Arkel
w.g. w.g.
Abraham Spaan Jacob Stout (koren) J. van Gelder, not.publ. 1725·
-37Was de deur open? De Heren van den Gerechte waren niet gauw tevreden. Ze hadden ook geen haast om de dienaren van een pachter een berisping te geven. Ze lieten de zaak 9 maanden liggen. Toen keken ze de papieren weer eens in en kwamen tot de slotsom dat hier alles om draaide: is de deur op de bewuste avond open of gesloten geweest? Met andere woorden: is het mogelijk dat de peilers het huis zijn binnengegaan na zonsondergang en in het volkomen duister wilden peilen? Dat moet nog eens nauwkeurig onderzocht worden. Zo kwam het dat Adriaan en Pieter en Machteltje op de 28e januari 1726 weer eens bij een notaris moesten verschijnen, weer een andere voor de zekerheid. Het was nu notaris Herbert van der Mey. Wat zal Machteltje gebromd hebben. Het relaas van het vraaggesprek is in Oud-Not. 2171/301. Hier volgt het: Heden, op de 28e januari 1726, compareerden voor mij Herbert van der May, openbaar notaris te Rotterdam en Kralingen tegenwoordigheid van de nagenoamde getuigen: Adriaan Middelhoek, (broodbakker in Jaffa), Pieter Middelhoek en Maggeltje Huigen Booy, (diens huisvrouw), beiden competent. Zij verklaarden en getuigden ter requisitie van de voornoemde Pieter Middelhoek, insgelijks broodbakker waar en waarachtig te zijn. De eerste getuige dan -- Adriaan -- verklaarde, dat hij op donderdag, de 26e oktober 1724 in de namiddag tehuis is geweest tot lang na zonsondergang. Dat hij, getuige, toen heeft gezien dat de voordeur van het huis van Pieter in de avond is open en ongesloten geweest en gebleven tot meer dan een kwartier na zonsondergang. Dat hij, Adriaan, op diezelfde avond heeft zien binnenkomen de bedienden van Hendrik van Nuys, in zijn leven impostmeester van de impost op het gemaal teneinde te peilen, doch dat die bedienden door dronkenschap (zo het getuige voorkwam) niet in staat waren een peiling te doen. Dat getuige in het begin aan die bedienden de peiling heeft geweigerd, omdat die bedienden de peiling alleen op een eigen memorieboekje wilden schrijven. De bedienden verzochten aan getuige een brandende kaars om te kunnen schrijven. Getuige heeft hun het begeerde gegeven, waarop zij bij het vensterraam gingen staan om iets te kunnen zien en schrijven. De bedienden zeiden verder tegen hem: "Als je 't raam opengooit kunnen we het nog niet zien." 's Anderen daags kwamen dezelfde bedienden bij hem aan huis om te vragen of zij de avond tevoren de peiling hadden opgenomen. De tweede getuige -- Maggeltje -- verklaarde dat zij op donderdag de 26e oktober 1724 de gehele middag thuis was geweest tot 't avonds omtrent een half uur na zonsondergang, dat zij zelf de voordeur van haar winkel en van haar voorhuis heeft gesloten maar dat zij toegeeft dat de voordeur tot op een kwartier na zonsondergang is open geweest en ongesloten is gebleven. Dat zij omtrent een half uur na zonsondergang het huis verlaten heeft om haar buren te bezoeken, om present te zijn bij een stervend kind. Zij heeft in de tijd dat zij niet thuis is geweest, haar deur niet horen klappen, noch ook niet enig gewag heeft gehoord of gezien van enige bedienden van den impostmeester Hendrik van Nuys, 't zij bij de buren of in geheel Jaffa - directelijk of indirectelijk. Zij heeft -- toen zij het huis verliet -- haar man, de requirant, thuis gelaten.
-38 Eindigende hiermede hun getuigenissen voor redenen van wetenschap, 't geen zij nog goed in geheugenisse hebben. Zij zijn beiden bereid desnoods en daartoe verzocht zijnde, hun getuigemis met een eed te sterken. Aldus gedaan binnen Rotterdam, ter presentie van de getuigen Doe Schim en Jan in de Betou. w.g. Adrianys Mydde1hoeck w.g. Doe Schim Maggeltie Boy Jan in de Betou w.g. Herbert v.d.Mey not, 1726. 23 janari 1726 hadden Martinus en Josina hun zilveren bruiloft gevierd. Je behoeft niet te vragen waarover die dag veel gesproken zal zijn. Adrianus en Machteltje hadden de oproep van de notaris natuurlijk al in huis. Machteltje heeft niets gehoord van die kerels in heel Jaffa niet; ze wil er niets mee te maken hebben. Ze wil wel toegeven dat ze de deur opengelaten heeft. Waar Pieter naar toe is gegaan, daar vraagt niemand naar. De deur was open geweest, daar ging het om. We hebben er ook erg in, dat de impostmeester Hendrik van Nuys inmiddels overleden was. De Heren van de Gerechte zijn nog niet tevreden. Twee getuigen. Daarna bleven de stukken weer 9 maanden liggen. De Heren van de Gerechte vonden twee getuigen nodig, die los van elkander een eensluidend getuigenis aflegden. Dat wil zeggen: twee van de molen en twee van de tapperij. Daarom was de zaakwaarnemer van Pieter zo goed niet, of hij moest weer getuigen oproepen en er nog eens een middag aan besteden. Als Pieter dat allemaal heeft moeten betalen, heeft Machteltje wel dubbel en dwars gelijk gekregen. Het vinden van de getuigen was niet zo moeilljk, want de knecht van de molenaar was ook in de zaak en de vrouw van Spaan stond achter de tapkast. Het laatste verhaal over de dronken ambtenaren vindt u in Oud.Not. 1939/332. Hier volgt het: Heden, de 14e oktober 1726, compareerden voor mij, Johan van Gelder, publiek notaris, door het Hof van Holland geadmitteerd en residerende in Roterdam en voor de navolgende getuigen: Abraham Spaan, bakker en tapper, wonende in de Ambachtsheerlijkheid Kralingen, en Neeltje Jansd. van der Tack, dezelfs huisvrouw, beiden present hier ter stede en mij notaris bekend, dewelke verklaarden en attesteerden bij deze ter requisitie en de instantie van Pieter Middelhoek, mr. broodbakker, wonende in Jaffa onder de Ambachtsheerlijkheid van Kralingen, waar en waarachtig te zijn, dat op de 26e oktober 1724,
-39Abraham Van Helden en Wi11em de Hees, beiden gezworen meters, Gerrit Natels en Engelbert Westerwout, beiden deurwaarders voor de Gemene Landsmiddelen, en toenmaals bedienden van Hendrik van Nuys, pachter van 't gemaal over deze stad en ressorten, van de termijn ingaande primo augustus 1724, ten huize van deposanten zijn gekomen en aldaar vervolgens met twee ploegen hebben zitten spelen en drinken en in zover hun tijd vergist hebben daardoor, dat het te laat was geworden om de molen te gaan bepeilen, daar de zon al was ondergegaan en dat de bedienden daarover met elkander tot vechten en slaan toe zeer harde woorden hadden, leggende de één de schuld op de ander. Ook compareerden nog Jakob Stoutkoren en Dirck van der Werf, molenaars onder de heerlijkheid van Kralingen, dewelke verklaarden en attesteerden ter requisitie als voren, insgelijks waar en waarachtig te zijn, dat op de 26e oktober 1724 de voornoemde bedienden van Heyndrick van Nuys aan hun deposantes molen zijn gekomen om deze te bepeilen, dat de zon toenmaals al onder was en al lang onder moet zijn geweest voor zij bij de woning van requisant kwamen om daar peilingen te doen. Eindigende hiermede hun depositie, gevende voor redenen van wetenschap, ieder in de zijne, het voorstaande gedeposeerde nog goed en vers in de memorie te hebben, en voorts genoegen nemende met de opgestelde text, presenteerden 't zelve desnoods en daartoe nader wordende gerequireerd ten allen tijde met een solemnele eed te bevestigen. Aldus gepasseerd binnen Rotterdam in de presentie van IJsbrand van Gelder en Isaac Vroombrouck als getuigen ten deze verzocht. w.g. IJ.v.Gelder w.g. Abraham Spaan Isaac Vroombrouck Neeltje Jansd. van der Tack Jakob Stout(koren) Dirck van der Werf. w.g. J. van Gelder not,publ. Het lijkt allemaal een storm in een glas water. Wel is duidelijk dat het verzet tegen de willekeur van pachters en pachtersbedienden toenam. en gebroeders Middelhoek durfden heel wat aan. Ze waren vast wel de "helden" van Jaffa. Machteltje hield haar hart vast. De mindere man kon beter zijn mond houden en het hoofd buigen. Hoe het afgelopen is voor de vier dronkaards weten we niet. Laten we maar blij zijn dat het voor Adriaan en Pieter goed afgelopen is. Wat verbeeldden die bakkertjes zich wel? Opsluiting en geseling waren de middelen om zulke mannetjes nederigheid bij te brengen. En anders ... werden ze met vrouw en kinderen eenvoudigweg door de gerechtsdienaars over de grenzen van de jurisdictie geleid. We horen er meer van. "En, wie hiertegen enig woord uit, In vierentwintig uur de poort uit!" Dat was geen loze kreet.
-402. Turfstelende bedienden en deurwaarders. Turf. Adriaan was bakker maar hij verkocht ook turf. Dat doet even vreemd aan, omdat we weten dat niet hij maar Pieter in 1723 veengrond gekocht had. Adriaan had natuurlijk wel een flinke voorraad turven nodig voor zijn oven. Van die voorraad verkocht hij een gedeelte, dat gaf weer een paar stuivers winst. Wij hebben er geen begrip van wat een stuiver meer of minder toen betekende. Ik weet nog dat de huismoeders de kinderen naar de metselaar stuurden om een cent schuurzand te halen. Die vrouw moest telkens voor een cent haar werk onderbreken. De mensen haalden turven bij Adriaan Middelhoek, de middelste bakker. Ze kregen 14 turven voor een stuiver. Hoeveel turven men langs 's Heren straten mocht vervoeren, is mij niet bekend, maar voor oneerlijke pachtersbedienden was het altijd te veel. 's Morgens vroeg, tussen 5 en 6 uur. Dat hebben een paar arme drommels ondervonden. Het waren Jan van Gendere, een timmermansknecht en Kaetje Willerius, zijn huisvrouw. Ze hadden afgesproken om in de ochtend van de 28e maart 1726 bij de middelste bakker een vrachtje turven te halen. Jan zou voor twee stuivers halen en Kaetje voor anderhalve stuiver. Het moest vroeg gebeuren want Jan moest naar zijn werk. Zo kwam het dat ze 's morgens tussen 5 en 6 uur al op weg waren. Een bakker is vroeg wakker. Ze woonden wel niet zo ver van Jaffa, aan de Goudseweg, maar om een vracht turven te sjouwen was het ver genoeg. Jan ging het eerst op pad en kocht voor twee stuivers en kreeg daarvoor 28 turven; later kwam Kaetje en kreeg voor haar anderhalve stuiver 21 turven. Daar konden ze heel wat avondjes van stoken. Dat wil zeggen, als de bedienden van de impostmeester Johan Robijn, de pachter van de belasting op turf en kolen, daar niet gestaan hadden en ze een halt hadden toegeroepen. Ze stonden te posten bij de brug van de Gasthuislaan, ter hoogte van het huis van Ary Harmens. Zet maar neer die turven. De heren hadden zeker in hun wachtlokaal wat kwistig omgesprongen met de toegewezen hoeveelheid brandstof. Die voorraad moest nodig aangevuld worden. Dat was niet zo moeilijk. Je neemt eenvoudig wat turf in beslag. 's Morgens vroeg. Geen haan die er naar kraait. Ze kunnen zich toch niet verdedigen, ze kunnen hun naam nog niet zetten. Bij de Schout durfden ze toch niet te komen en de weg naar de notaris weten ze niet. Ze namen eerst de turven van de man en toen de turven van de vrouw af. "Zet maar neer die turven". "Waarom dan mijnheer?". "Doorlopen en gauw". Terug bij Adriaan. Ze zullen bij Adriaan hun beklag gedaan hebben. Nu, die was al twee jaar in een proces gewikkeld, die wist hoe je met notarissen praten moest, die was zelfs niet bang meer voor de Schout en de Heren van de Gerechte. Kom op, dat gaan we de Schout vertellen. Maar_dat ging zo niet. De Schout eiste een nauwkeurige beschrijving van het gebeurde, opgesteld door een notaris.
-41Het heeft de arme stumperds geen geld gekost. Al weer ellende met zulke kerels. Ik denk dat hijzelf de impostmeester gewaarschuwd heeft. De impostmeester, Johan Robijn, wilde zelf weten wat er in zijn naam gebeurde en stelde zich in verbinding met notaris Adriaan Schades. De requirant was dus niet de timmermansknecht Jan van Gendere en ook niet de turfleverancier Adriaan Middelhoek, maar de impostmeester zelf. Ge kunt het relaas vinden in Oud-Not. 2574/286 Hier volgt het: Op heden, de 25e april 1726, compareerden voor mij, Adriaan Schadee, publiek notaris te Rotterdam, in de aanwezigheid van nagenoemde getuigen: Jan van Gendere, timmermansknecht en Kaatje Willerius, zijn huisvrouw, wonende aan de Goudseweg, buiten de stad zijnde van competente ouderdom, welke verklaarden ter requisitie van Johan Robijn, impostmeester binnen deze stad, als pachter van de impost op de turf an kolen over deze stad en het ressort daarvan, voor de termijn die half april 1725 is ingegaan, waar te zijn, namelijk: de eerste deposant -- Jan van Gendere dus -- verklaarde, dat hij op de 28e maart 1726 's morgens tussen 5 en 6 uur in Jaffa is geweest aan de Oudendijk, ten huize van Ary Middelhoek, de middelste bakker aldaar wonende. Dat hij van hem voor twee stuivers turven gekocht heeft, zijnde achtentwintig stuks, welke hij, comparant, voornemens was om in zijn huis te brengen, dat staat aan de reeds genoemde Goudseweg, onder jurisdictie van deze stad, doch toen comparant in de Gasthuislaan gekomen was voor een zeker bruggetje, dat daar ligt, dat hij toen in zijn voornemens belet werd door de bediende van de reeds genoemde impostmeester en dienaars van de justitie, welke de turven van hem afnamen. De tweede deposante verklaarde, dat zij op de gezegde 28e maart 1726 's morgens tussen 5 en 6 uur mede geweest is in Jaffa bij de genoemde bakker Ary Middelhoek en aldaar voor één en een halve stuiver turven gekocht heeft, zijnde een en twintig stuks, met het voornemen om die turven in haar huis te brengen op de Gougseweg, doch toen deposante in de Gasthuislaan was gekomen voor de huizinge van Ary Harmens, dat zij toen ook mede belet is geworden door de bedienden van bovengenoemde impostmeester, welke haar, deposante, de turven afnamen. Zij getuigen dit voor redenen van wetenschap en zeggen de eerder genoemde bakker goed te kennen. Zij hebben van de gebeurtenis een goede heugenis en zijn desnoods bereid daartoe verzocht zijnde, het gebeurde met een eed te bevestigen. Aldus gepasseerd binnen Rotterdam ter presentie van de getuigen Jacobus Temminck en Laurens Wolf. X dit merk is gezet door comparant Jan van Gendere X dit merk is gesteld bij de comparante Kaetje Willerius, verklarende dat zij niet konden schrijven. w.g. A. Schades. Not. 1726.
w.g.
Jacobus Temminck Louwerens de Wolf
-42De derde keer is heus. Nog voor een derde maal werd Adrianus Middelhoek in een ernstige zaak verwikkeld met dienaren van een impostmeester. Men zou haast denken dat Adrianus een querulant was en ruzie zocht. Dat was niet zo, hij wordt er tegen wil en dank in betrokken. Het was nu weer een andere impostmeester; het moet dan ook met de kwaliteit en de geschiktheid van hun dienaren treurig gesteld zijn geweest, en hetzelfde kan men zeggen van de dienaren van de justitie. Zelfs de schouten en de baljuwen stonden bij het volk in een kwade reuk. De goede bedoelingen van de Hoge Overheid konden niet beletten dat hebzuchtige baljuwen en schouten hun kwade praktijken voortzetten en van de tuchtmiddelen, die te hunner beschikking stonden, misbruik maakten om zich te verrijken en daarbij ook de kleine profijtjes niet versmaadden. Schouten en baljouwen Grijpen als wouwen. Na de geschiedenis met de dronken korenmeters, en de stelende turf tellers, krijgen we nu een geschiedenis te behandelen, zo schunnig, dat het bijna ongelooflijk schijnt, ware het niet dat het verhaal door de notaris nauwkeurig is gewaarmerkt. We laten echter eerst horen wat volgens "Onze voorouders" Van Dozy en De Roever het Hof van Holland over de baljuw van Oud-Beierland te behandelen kreeg. Tegen de achtergrond van dit verhaal van schandelijk machtsvertoon komt ons eigen verhaal duidelijker uit, en heeft een geschiedschrijver nog eens een voorbeeld nodig om de verwording van het gezagsapparaat te beschrijven in de eerste helft van de 18e eeuw, dan kan hij ons voorbeeld daarvoor gerust overnemen. Wat hier bij Jaffa gebeurde heeft geschiedkundige waarde. Maar nu eerst de historie over de baljuw van Oud-Beierland. De baljuw van Oud-Beierland, Roever en Dozy, Deel V, blz. 99. Onder de enkele gevallen, waarin het Hof van Holland zich genoopt zag krachtig op te treden, levert het proces tegen de baljuw van de Beierlanden ons sterk sprekende voorbeelden. Zo was een arme dagloner te Oud-Beierland, zekere Jan Pietersen Bijman, door de dorpssecretaris voor dagdief uitgescholden en deze had daarop een scherp antwoord gegeven. Een welkome aanleiding voor de baljuw om tussenbeiden te komen. Hij liet de dagloner oppakken en zonder vorm van proces zes dagen in de gevangenis houden, terwijl hij hem inmiddels door de gerechtsdienaars liet bedreigen met een geseling, of zoals het procesverbaal van het Hof heet, "dat, hij, Bijman, binnen de 14 dagen een "rode hemdrok" zoude krijgen." "Bijman door de genoemde lange detentie wordende gemacereert, ende door de genoemde dreigementen geintimideert, 't welke een ware concussie is, gedronghen en gedwonhen is geworden, daer hij, verweerder, heeler noch penningh op te pretenderen had, en die niet kon afwachten de schade en de ongelegentheden, die hem door den verwr in deesen soo onrechtvaerdiglick wierden aangedaen, te meer a1soo hij een geringhen arbeider was, die niet en had, als dat hij dagelickx met zijn handen konde verdienen, met hem verwr te accorderen, door tusschenspreken van den predicant aldaar, hebbende hij verweerder, hem, Bijman, daarover doen geven de somme van twintigh guldens, ende voor de dienders en andersints, dertien guldens." We kunnen wel aannemen, dat het al de spaarduitjes waren van de arme man, of van de predicant, dat kan ook nog.
-43Feitelijk verzet tegen de overheid gold in die dagen voor één der ergste misdaden, en menig eenvoudig burger had een minder ernstig geval met de hals geboet. Hier kwam wel het eigenaardig begrip van staatsbelang weer op de voorgrond, dat eigenlijk alleen het belang der heersende klasse was. Het openbaar gezag moest hoog gehouden worden, maar bepaald tegenover de mindere klasse. Bovengenoemde baljuw van de Beierlanden maakte het zo bont en hij was zo brutaal tegen zijn superieuren, dat het Hof van Holland last gaf hem voor een verhoor naar 's Gravenhage te transporteren. Dat ging niet zonder verzet. Op de eerste dag dat er bij hem aangeklopt werd, weigerde de dochter des huizes de deur te openen. De andere dag werd de deur geforceerd. Achter de deur werden de mannen uit Den Haag door de zoon opgewacht met gevelde degen. Toen de baljuw in het schip werd ingeladen, keerde hij zich om op de loopplank en sprak het toegestroomde volk toe: "Ach, ziet nu toch, lieve vrienden, wat ze doen met uw goede baljuw". De "goede" baljuw kreeg van het Hof van Holland een berisping, maar werd toch weer in ere hersteld, want het gezag moest hoog gehouden worden. De euveldaden van de pachters met hun dienaren, bijgestaan door de mensen van het gerecht, waren zo ten hemel schreiend, dat het wel uitlopen moest op gewelddadig verzet. Al die misdaden tegen het weerloze volk resulteerden ten laatste in de wrede, maar begrijpelijke pachtersoproeren. Ik ga even mijn man tegen. Zo dacht Marietje van der Mark, nadat ze haar werk gedaan had, haar potje gekookt en haar baby verzorgd. Ze was de huisvrouw van Jacobus van der Linde, een timmermansknecht. U weet nog wel dat Pieter Middelhoek in Jaffa twee huisjes had. Een ervan verhuurde hjj aan Jacobus van der Linde. De man maakte lange dagen, was voor dag en dauw de deur uit en kwam 's avonds na zonsondergang weer binnen. Marietje zat de lange dagen alleen en zag haar man in de week alleen bij kaarslicht. Ze kreeg zeker het verlangen om haar man ook eens bij daglicht te zien. Ze besloot haar man een eindje tegemoet te gaan. Voorzichtig aan, niet te ver van huis. Ze liep Jaffa uit en ging het bruggetje over en liep een klein eindje de Goudserijweg op, omtrent de Slakade, dat is de overkant van de Lange Kade. Veiligheidshalve ging ze niet verder en bleef daar op haar man wachten, die zo dadelijk wel zou komen. De buren -- bijv. Nee1tje van der Meer -- hadden haar wel zien gaan. Waar bleef ze nu? Waar ze bleef kunnen we lezen in het volgende notariële stuk, dat ik ondanks de ruwe en smerige uitdrukkingen in zijn geheel overschrijf. Ik kan net zo min als de notaris wat weg laten, zonder de waarheid geweld aan te doen. Een realistisch verhaal Oud.Not. 2500/379,380 en 381. Heden, op de 26e juli 1728, compareerden voor mij Johan van Gesel, publiek notaris, residerende te Rotterdam en in tegenwoordigheid van de nagenoemde getuigen, de volgende personen: Maria van Duyl Jan van Duyl Pieter Ulhoorn, deze personen wonen in Rotterdam.
-44Jan Verhoeven Ary Backer, deze personen woonden in Jaffa. Geertrui Wouters van Noort, deze vrouw woonde aan de Slakade. Adriaanis Middelhoek, wonende achter Jaffa. Alle genoemde personen waren van competente ouderdom, dewelke getuigden en verklaarden ter requisitie van degenen aan wie het behoort en die er zich van willen bedienen, waar te zijn. Dat zij, deposanten en in het bijzonder de laatste attestant, op zaterdag 24 juli 1728, des avonds omtrent 9 uur (zonder echter over de juiste tijd te willen aangesproken worden) hebben gezien, dat ene Marietje van der Marck, huisvrouw van Jacobus van der Linde, wonende bij Jaffa, terwijl zij haar man stond op te wachten, die van zijn werk kwam, daar is aangesproken door (op de Goudserijweg, omtrent de Slakade): Teun van Maastrigt en Schalk van den Burg, respectieve dienaars van de impostmeester Kraey, en geassisteerd door Dirck Astemis, dienaar van de Justitie dezer stad, en vragende aan haar wat zij daar te staan had, waarop zij antwoordde: "Daar leyt u niet aan gelegen. Ik wagt op mijn man." Dat dezelve Teun van Maastrigt, Schalk van den Burgh en Dirck Astemis vroegen aan Marietje van der Mark: "Hebt gij wel een man, donderse hoer. Wilt gij niet liever eens afgenaeyt zijn?" Dat Schalk van den Burgh en Dirck Astemis voortgaande riepen aan de voornoemde Teun van Maastigt "Sla die donder maar met de stok of gooi ze in de sloot." Denoterende daarmede de voornoemde Marietje van der Mark. Op welke roep de voornoemde Teun van Maastrigt haar, Marietje van der Mark, zodanig heeft geslagen, dat zij zeer begon te schreeuwen en bijna in de sloot terecht kwam. Dat de genoemde Teun van Maastrigt zeide: "So gij niet en swijgt, sal ik u in de sloot gooyen", en dat ging vergezeld van zware en extra vloeken. Dat Schalk van den Burg en Dirk Astemis wederom gekomen zijnde, de gemelde Marietje van der Mark aan haar lijf hebben gevoeld en wel op een onordentelijke plaats in weerwil van haar, Marietje van der Mark, zeggende voorts: "Al het geld, dat wij winnen, dat verteren wij bij de hoeren." Meteen lag hun stok over haar heen. De voornoemde Marietje van der Mark werd zeer ellendig geslagen. Jacobus van der Linde, de man van Marietje van der Mark, was middelerwijl van zijn werk gekomen, en ziende dat zijn vrouw zo geslagen werd, zeide hij: "Dat is mijn vrouw, laat los." Hij wierp zich tussen twee van hen in, nl. Teun van Maastrigt en Dirck Astemis. Ze grepen. de genoemde Jacobus van der Linde aan en sloegen hem ellendig tot tweemalen toe. De paternosters werden om zijn handen gedaan en de voornoemde Marietje van der Mark werd terstond achter hem aan gesleept, terwijl haar haren op haar rug hingen en ze werden beiden in zeker huis geleid. Wijders getuigde de laatste attestant, Adrianus Middelhoek.
-45Hij had zich naar het huis begeven, waarin Jacob van der Linde en zijn huisvrouw Marietje van der Mark verdwenen waren, mitsgaders de genoemde Teun van Maastrigt, Schalk van den Burg en Dirk Astemis. Adrianus Middelhoek vroeg aan Dirk Astemis waarom Jacobus van der Linde en zijn huisvrouw Marietje van der Mark in bewaring gehouden werden, of zij soms iets gesmokkeld hadden of iets anders verkeerds gedaan hadden? Dirk Astemis antwoordde: "Neen, maar wij hebben woorden gehad, anders niet." De attestant Adrianus Middelhoek repliceerde toen: "Wel, als gij die lieden dan eens losliet, want Marietjes kind schreeuwt zich te barsten." Hierop zei Dirk Astemis: "Als ge tekent voor duizend gulden, dan zullen we haar loslaten." Waarop de laatste attestant antwoordde: "Dat kunt ge nu wel denken, maar die arme lieden hebben geen vijf en twintig gulden in de hele wereld." Waarop Dirk Astemis zei: "Geef dan maar die vijf en twintig gulden." Middelhoek antwoordde echter: "Ik zal jullie elk een fooitje geven." Maar Teun van Maastrigt, Schalk van den Burg en Dirk Astemis riepen alle drie: "Hoe groot zal dat fooitje wezen?" Attestant antwoordde daarop: "Ik zal jullie elk een paar sesthalven geven." Waarop de genoemde Jacobus van der Linde zei: "Geef ze elk maar een gulden". Daarop zeide Dirk Astemis: "Goed, maar dan moet gij er met geen mens overspreken. Daar moet Jacob van der Linde een glas op uitdrinken en ook daarenboven dat gelag betalen". Zulks is geschied. Zo werd al het gebeurde geschilderd met gelijke woorden. Hier eindigt het getuigenis, gevende voor redenen van wetenschap, dat zij zelve alles hebben bijgewoond, gezien en gehoord. Toen zij allen met de text tevreden waren, verklaarden zij het vorenstaande met een eed te willen bevestigen. Gepasseerd te Rotterdam, present Cornelis van Hamont en Isaäc Vroombrouk als getuigen. w.g. Cornelis van Hamont w.g. Maria van Duyl Isaac Vroombrouk Jan van Duyl Pieter Ulhoorn Ary Backer x (van Jan Vertoeven) x (van Truy de Noort) en Adriaanis Middelhoek w.g. Johan van Gesel publ.not. Neeltje van der Meer zal tegen Adrianus gezegd hebben: "Ga jij eens kijken waar Marietje blijft". Nu, waar Marietje bleef weten we nu. Adrianus pakt het verstandig aan. Dat behoeft ons niet te verwonderen. Een brutaal lijkend woord was voldoende om je in het cachot te laten verdwijnen. Het gerecht geloofde bij voorbaat die schobbejakken en dikwijls probeerden de schout en de baljuw er nog een slaatje uit te slaan. Het recht struikelde op de straten. Het is mij opgevallen, dat Jac. van der Linde het zelf niet aangegeven heeft. De ondervraging gebeurde niet op zijn verzoek. Daar heeft Adrianus achter gezeten. Groot gelijk! Of de misdadigers en aanranders de straf gekregen hebben die we ze gaarne gunnen, is niet bekend, helaas. Laten we ons er niet te veel van voorstellen, het "gezag" moest gehandhaafd worden. 't Zal heel wat beroering gegeven hebben. Een klein pachtersoproertje in Jaffa.
-47-
Nieuwe gegevens over het leven van Adrianus Middelhoek en Pieter Middelhoek. Uit veel van deze gegevens blijkt dat Pieter het energieker aanpakt dan Adrianus om vooruit te komen in het leven.
-48Drie is te veel. Wat u allang eerder gedacht hebt, blijkt waarheid te zijn. Gaat dat nu wel op de duur, drie bakkerijen op een rijtje? Martinus van Egmondt dacht wel dat het gaan zou, en zo lang Josina en Martinus in het huis Jericho woonden, is de gedachte niet bij Adrianus en Pieter opgekomen, dat één van beiden zou moeten opbreken. Na de begrafenis van moeder op 5 augustus 1727 en de boedelscheiding op 28 mei 1728, na de verkoop van het ouderlijk huis aan Leendert van der Meer en na het vertrek van Martinus van Egmondt naar den Briel, zaten Adrianus en Pieter geen van beiden rustig meer. Ze hadden beiden een groot gezin gekregen, de inkomsten waren niet meer voldoende en ze kregen beiden het gevoel dat ze al jaren het spelletje gespeeld hadden Van "drie is te veel". Adrianus' vrouw, Neeltje van der Meer, was erg aan Kralingen gehecht, verhuizen naar een ander dorp zou haar niet gemakkelijk vallen. "Maar", dacht hij, "als ik een ander baantje krijgen kan, houd ik op met bakken". En Pieter dacht: Zit één of ander dorp zonder bakker en kan ik daar van Schout en Schepenen een admissie krijgen, dan vertrek ik van Kralingen en ga daar mijn geluk beproeven". Hij wilde dan zijn bakkerij verhuren en niet verkopen. "Wat je verkoopt, ben je kwijt", dacht Pieter, "houden wat je hebt." Ze schijnen over die kwestie weinig overleg gepleegd te hebben, de twee broers. Ze behoefden toch niet allebei weg? De meeste gemeentebesturen zorgden er wel voor, dat er van dezelfde soort ambachtslieden niet te veel in de gemeente kwamen. Als er op een dorp plaats is voor twee bakkers, dan gaat het goed zolang er geen derde bijkomt. Twee hebben dan een goed stuk brood, maar komt er nog een bij, dan lijden ze alle drie honger. Vandaar dat je in de meeste gemeenten aen admissie moest aanvragen. Wij zouden dat een vestigingsvergunning noemen. Welker schrijft in zijn boek over Cromstrijen op blz. 193: "Om het bedrijf van bakker, winkelier, tapper of wijnslijter te mogen beoefenen, had men een akte van admissie van Schout en Schepenen nodig. Ze onderscheidde zich van het latere patent daardoor, dat ze aan niet meer personen verleend werd, dan Schout en Schepenen in de jurisdictie nodig achtten. De akte van admissie was een voorrecht, het patent was een belasting. Zo waren er bijv. in Numansdorp nooit meer dan twee bakkers en herbergiers. In Groot Cromstrijen nooit meer dan één toegelaten. Talrijke sollicitaties van bakkers, die zich op het dorp wilden vestigen, werden met een afwijzende beschikking beantwoord. De schepenen zeiden: "De ervaring heeft geleerd, dat, als er drie bakkers zijn, steeds één moet succomberen." Pieter Middelhoek dacht: "Voordat wij allebei gaan succomberen, zal ik zien dat ik wegkom". Adriaan Middelhoek dacht er ook zo over: als ik een baantje krijgen kan, houd ik op met bakken. Op het einde van 1730 bakte Adriaan niet meer. Hij treedt 10 november 1730 als getuige op. Achter zijn naam staat nu: gewezen bakker. Verder lees ik, dat hij in de zomer van 1730 zijn dienst waarnam en daartoe op de molen wezen moest. Wat hij voor baan gekregen heeft, kan ik niet raden, maar het had wel te maken met de molen en met zijn oude vak. Pieter gaat op zoek naar een dorp zonder bakker, in het begin van 1731 lukt het hem een admissie te krijgen. We horen daar meer van. Ze maken eerst nog een dramatische geschiedenis mee, die zich afspeelt op de molen van de ons bekende molenaar Stoutkoren.
-49Een helleveeg. We moeten nog één verhaal verte11en. Nu niet over zich slecht gedragende ambtenaren van justitie en impostmeesters, maar ditmaal over een zich slecht gedragend vrouwspersoon. Het was de vrouw van molenaar Stoutkoren. De molen was van haar, ze was zeker met de knecht getrouwd, en dacht zich tegen haar vroegere ondergeschikte alles te kunnen veroorloven. Ze was aan de drank verslaafd, in zulk een mate dat ze voor haar man en kinderen gevaarlijk werd. Iedereen aan de Oudendijk wist dat, en iedereen was van mening dat die vrouw eens een poosje naar het spinhuis moest. Enkele vrienden van de molenaar hebben daar ook werkelijk op aangestuurd. 10 november 1730 zitten ze bij de notaris en vertellen ze omstandig hun bevindingen. Ge kunt het verhaal vinden in Oud-Notarieel 2020/716. Hier volgt het: Op heden, de 10e november 1730, compareerden voor mij, Johan Obreen, openbaar notaris binnen Rotterdam, de volgende personen in tegenwoordigheid van de later te noemen getuigen: Adrianus Middelhoek, gewezen bakker, woonachtig in Jaffa, Bastiaan Kroonestein, wonende op de hoek van de Hoflaan, Pieter Middelhoek, broodbakker, wonende in Jaffa, David van den Berg, broodbakker, wonende in Jaffa, Jan Brunst, knecht van David van den Berg, zijnde allen van competente ouderdom, dewelke verklaarden en attesteerden op verzoek van Jakob Stoutkoren, molenaar, wonende aan de Oudendijk, alles onder het ambacht van Kralingen. Waar en waarachtig te zijn! Het verhaal van Adriaan Middelhoek. Adriaan Middelhoek verklaarde, dat hij in de verleden zomer (zonder de juiste dag te kunnen zeggen) in dienst en aan de molen zijnde, van de rekwirant heeft gehoord, gezien en bijgewoond, dat de huisvrouw van de rekwirant een schoteltje met aardbeien buiten het huis wou brengen; dat rekwirant daarop te kennen gaf, dat zulks tegen zijn zin was, met de bijvoeging dat hij geen tuin voor een ander hield; dat deszelfs huisvrouw na enige woordenwisseling daarover, het voornoemde schoteltje heeft uitgestort over de plaat in het vertrek waar zij waren, terwijl zij met grote schamperheid er aan toevoegde, dat hij er net zo min van hebben zou. Terzelfder tijd trapte zij de aardbeien te pletteren. Toen rekwirant daartegenin bracht, dat hij toch wel aardbeien eten zou, want dat er nog meer waren, ging de vrouw daarop een ander vertrek binnen en kwam met een schotel aardbeien terug, die zij op dezelfde wijze uitstortte en met de voeten stuk trapte, onder het voortbrengen van menigvuldige scheldwoorden als: hond, schelm, gauwdief, hoerejager en diergelijke meer, tegen de rekwirant, die zij verscheidene malen op tergende wijze tegen de borst duwde en bij de arm trok, zonder dat hij, deposant, op eniger wijze gehoord, gezien of gemerkt heeft, dat de rekwirant zijn huisvrouw tot zulke of diergelijke buitensporigheden enige reden heeft gegeven of haar wederom gescholden of kwalijk bejegend heeft.
-50Nog een verhaaL van Adriaan. Verder verklaarde deposant, dat hij in dezelfde week (zonder weer over de precieze datum bepaald te willen zijn) in het achterhuis van de rekwirant enig werk hebbende te doen, heeft gehoord en gezien, dat rekwirants huisvrouw met grote boosaardigheid en al scheldende en tierende tegen hem het achterhuis binnenkwam en aldaar een hamer kwam halen, terwijl zij deze of daaraan gelijke woorden uitriep: Ik zal de hond (daarmede rekwirant bedoelende) de kop klieven. Vervolgens ging zij als een furie het huis in, waar de rekwirant verbleef, waarop deposant een naar geschreeuw en gehuil van de kinderen heeft gehoord. Bastaan Kroonestein, Pieter Middelhoek en David van den Berg getuigen hetzelfde. Deze drie deposanten verklaarden, alle drie afzonderlijk, dat zij verscheidene malen uit hoofde van hunlieder functie aan de molen zijn geweest van de rekwirant en bij die gelegenheid hebben gehoord en gezien, dat rekwirants huisvrouw de rekwirant zeer kwalijk bejegende en uitschold voor: schelm, gauwdief, hoerejager en diergelijke, maar zonder dat zij hebben gezien, gehoord of kunnen bemerken, dat de rekwirant haar daartoe reden gaf of haar terugschold of kwalijk bejegende. Het verhaal van Jan Brunat. Hij verklaarde dat hij op een dinsdag, het was Oudendijkse kermis, laatstleden (zonder nochtans ook niet in de preciese dag bepaald te willen zijn) op de molen van rekwirant geklommen was, om te zien of er tarwe voor zijn meester gemalen was, dat hij bij die gelegenheid heeft gemerkt, dat rekwirants huisvrouw buiten staat en zeer beschonken was, terwijl zij in deposants presentie de rekwirant niet alleen kwalijk bejegende en uitschold, maar ook een glaasje brandewijn voor een groot gedeelte buiten haar mond goot. In die omstandigheden zei rekwirant tegen zijn huisvrouw: Laten we naar beneden gaan. Waarop zij repliceerde, dat zij dat niet wilde doen, want het was haar molen. Op hetzelfde moment vloog zij haar man aan en krabde hem boosaardig de neus open. Toen zij beneden gekomen waren, wilde rekwirant aan de knecht van bakker David van den Berg een glas bier aanbieden. De vrouw nam hem echter het glas uit de hand, vulde het met bier en liet het vervolgens op de vloer aan stukken vallen. Ze nam een ander glas en deed het nog eens, tot driemalen toe. De getuigen verklaarden, dat zij het een en ander goed in het geheugen hadden, en dat zij bereid waren, indien hun dat verzocht werd, het verklaarde met een eed te sterken. Gedaan te Rotterdam in het bijzijn van getuigen Pieter Jacobus de Superville en Abraham Dorree. w.g. Adriaanys Middelhoek w.g. P.J. de Superville Bastiaan Kroonestein Abraham Dorree Pieter Middelhoek David van den Bergh notaris: Joh.Obreen/not. 1730 Jan Brunst Dr. A.F.Manning, schreef een boek getiteld: "Op zoek naar het alledaagse vaderland". Het is te vinden in de sterke verhalen van de bladzijden zoëven beschreven, zou ik zeggen.
-51Voor de Hoge Vierschaar, 2 maart 1728 Het volgende bericht is niet uit de Oud-Notariäle acten, maar uit de Minuten van de Schepen-acten, van 1689 - 1811. We moeten daarvoor klapper 1144 gebruiken. We kunnen daarin nazien of één of meer van die Minuten betrekking heeft op de familie Middelhoek in Jaffa. Ik heb er slechts één gevonden. We vinden de geschiedenis van de dronken korenmeters in boek 62, no. 272. Die geschiedenis had een aanvang genomen op 26 oktober 1724, en was eindelijk op 2 maart 1728 door de Hoge Vierschaar ontvankelijk verklaard. Het relaas is bijna woordelijk gelijk aan dat van de notaris. Alleen hebben Schout en Schepenen aan de opgeroepen getuigen nog enkele indringende vragen gesteld. De Schout wilde nog weten hoe laat de vier mannen de herberg van Abraham Spaan binnen gekomen waren. Dat was reeds om half drie geweest. Om vijf uur vertrokken ze pas en verdwenen in de richting van de korenmolen. De Schout wilde beslist weten of het mogelijk geweest was om nog voor het invallen van de algehele duisternis de bakkerij Van Pieter Middelhoek te bereiken. Hadden de vier mannen na de molen bezocht te hebben de kortste weg genomen? Dat hadden ze nu juist niet. Na de molen verlaten te hebben waren ze de Korte Kade opgewaggeld en langs een flinke omweg langs de Veenweg en de Bosweg waren ze op de Lange Kade gekomen. Alle zes getuigen waren het erover eens dat de wandeling een half uur geduurd moet hebben voor ze de bakkerij van Pieter Middelhoek bereikt hadden. Doordat ze van de Lange Kade kwamen was deze bakkerij het eerst aan de beurt. Het stuk is ondertekend door de Schout: Willem H. Schultz van Hagen door twee Schepenen: Kornelis van Donk Korne1is van Leeuwen. De Hoge Vierschaar zal nu wel overtuigd geweest zijn, maar van een vonnis heb ik tot nu toe niets kunnen vinden. Ze zijn er zeker toch nog met een waarschuwing van afgekomen. Over die andere zaken "het turfstelen" en "de mishandeling" en "de boze molenaarsvrouw" heb ik helemaal niets kunnen vinden in de Minuten van Schout en Schepenen. Martinus van Egmondt, 2 september 1702. In klapper 1146 vinden we de Opdrachten en Schuldbrieven van 1684 1738. We vonden in boek 39, in de nummers 30 en 31 nog iets over Martinus van Egmondt. 2 september 1702 compareerde voor ons Nicolaas Stampioen, schout, en Pieter de Lange en Leendert Krijgsman, schepenen: Neeltje Jans, weduwe en erfgename van Pieter Adriaans Schouten, wegens de verkoop op 8 en 10 augustus 1702 aan Martinus van Egmondt: mr. bakker, van een huis, een schuur, van ouds genaamd Jericho, en een boomgaard, samen 140 roeden, gelegen aan de Oudendijk. Hij betaalt met f. 1200 contant, en een schuldrentebrief van f. 1201. w.g. Johan van Rijsoort, secretaris.
-52-
-53En in nummer 31 verklaart Martinus van Egmondt schuldig te zijn aan Neeltje Jans de somma van f. 1201 (van 20 stuivers). w.g. Nicolaas Stampioen, schout. w.g. Pieter de Lange en Leendert Krijgsman, schepenen. w.g. Johan van Rijsoort, secretaris , Deze schuld werd 10 augustus 1702 geheel voldaan. 24 mei 1711 werd het bewijs daarvan pas getekend. Nog een: Martinus van Egmondt, 14 oktober 1710. Martinus van Egmondt is ook schepen geweest. Het bewijs daarvoor vinden we in boek 39, no. 250. Het gaat hier niet om de inhoud, maar alleen om de ondertekening. Deze opdracht begint met: 14 oktober 1710 compareerden voor ons Nicolaas Stampioen, schout, en Willem van der Werf en Martinus van Egmondt, schepenen, enz. w.g. Martinus van Egmont. Ik heb daarom ook een lijst van schepenen opgezocht en daarin gevonden voor het jaar 1710: Piet er Herst Cornelis v.d.Wint Wil1em v.d. Werf en Martinus van Egmondt. De schepenen zaten twee aan twee per toerbeurt in de Hoge Vierschaar. Het Kerkje van Oud-Kralingen Het eerste kerkje stond aan de Veenweg. Daarvandaan liep de Kerkweg naar de Oudendijk. Daaromtrent was het oude Kralingen, een kleine buurtschap. Door de turfafgraving verdween dat oude dorpje Kralingen. De eerste Protestantse dienst in het kleine kerkje was op 12 maart 1572. De laatste was op de 1e kerstdag 1842. Het kleine bouwvallige bedehuis kwam geheel geïsoleerd te liggen in een onoverzienbare holle waterplas. In 1838 kocht het kerkbestuur de buitenplaats Schuuren. Daar verrees in 1840 het nieuwe kerkgebouw op de hoek van de Oudendijk en de Hoflaan. Men noemde hem de Hoflaankerk. Kralingen wordt een deel van Rotterdam en verliest omstreeks 1850 het karakter van een dorpsgemeente. 't Regt op 't trouwen In het Archief vond ik een paar boeken genaamd: Register van den ontfang van 't recht op 't trouwen, gesteld volgens den Placate van Hare Groot Mogenden, in dato den 26sten October 1695 van den Ambachte van Kralingen; Er zijn drie boeken: 80, 81 en 82.
-54Het gaat hier om het z.g. trouwgeld. Het bruidspaar werd aangeslagen. Trouwbelasting! Ieder bruidspaar betaalde naar het geschatte vermogen. Er waren weinig, zeer weinig bruidsparen, waar iets van te halen viel. 9 van de 10 betaalden nihil. Ze trouwden Pro Deo! Een enkel bruidspaar werd aangeslagen voor f. 3. Nog minder waren er die f. 12 moesten betalen. De rijkaards betaalden f. 30. Ik heb in dat trouwgeldregister de twee bekende bruidsparen gevonden, Pieter en Machteltje en Adriaan en Neeltje. Letterlijk overgenomen: 13 maart 1712 Pieter Middelhoek, bakkersknecht, j.m. van Rotterdam, laatst gewoond hebbende en nog wonende te Kralingen. Als bruid: Machteltje Huygen Booy, dienstmaagd, j.d. van Gouderak. Te betalen nihil. 31 maart 1715 Adriaan Middelhoek, bakker, j.m. van Rotterdam, en Neeltje van der Meer, j.d. beiden van Kralingen. Te betalen f. 12. Rijke mensen waren er weinig. 20 april 1713 trouwt Hester IJsbrands, het bruidspaar betaalt f. 30. De IJsbrands waren leden van de Vroedschap en burgemeester van Rotterdam. 17 januari 1755 trouwt Jan Korne1is Stolk met Anna Herst. Ze betalen f. 30. De Stolken en Hersten komen voor op de lijst van schepenen van Kralingen. Dat waren dus de hoogst aangeslagenen in 's Rijks belastingen. Onge1ijke start Adriaan stond er op de dag van zijn huwelijk financieel dus veel beter voor dan Pieter. Hij trouwde een meisje van een welgestelde invloedrijke familie. Invloedrijk op maatschappelijk en kerkelijk terrein. Pieter trouwt jong en met geen cent op zak. De inbreng van Machteltje was nul komma nul, zoals uit het volgende stukje blijken zal. Machteltje van Gouderak Machteltje was de oudste dochter van Huyg Pietersz. Booy van Gouderak. Ze was de oudste van vijf kinderen, allemaal meisjes. Huyg Pietersz. Booy is tweemaal gehuwd geweest. Zijn eerste vrouw heette Machteltje Jacobs. We weten van dat eerste huwelijk weinig af. Het zal niet lang geduurd hebben. Het heeft er alles van dat Machteltje een kind uit het eerste huwelijk was. De moeder zal gestorven zijn in het kraambed. We hebben daar geen zekerheid van, maar kunnen doet het wel. Als het zo is, dan is Machteltje geboren vóór 17 december 1687, want dan trouwt haar vader voor de tweede maal. En als vader een jaar rouw in acht genomen heeft, is Machteltje geboren vóór 17 december 1686. We moeten wel even uitrekenen of het mogelijk is met het oog op de datum waarop Machteltjes laatste kind geboren werd. De laatste, Maarten, werd 21 januari 1731 gedoopt. Toen was Machteltje 44 jaar. Dat kan dus a11emaal. We kunnen dan ook berekenen dat Machteltje zes jaar ouder was dan haar man Pieter. Neeltje was wel 10 jaar ouder dan Adriaan.
-55Het verklaart misschien waarom Pieter zo vroeg trouwde. Als de zaken zo staan dan verloor Huyg Booy zijn vrouw bij de geboorte van Machteltje en behield hij zijn kind. Huyg Booy trouwde voor de tweede maal met Marritje Pieters, of zoals ze genoemd werd, toen ze doopgetuige was bij het tweede kind van Pieter en Machteltje, Marya Pieters Baas. Marritje kwam van Ouderkerk aan de IJsel. Huyg en Marritje tekenden aan op 28 november 1687 en ze trouwden op 17 december 1687. Het huwelijk werd te Moordrecht voltrokken. Waarom te Moordrecht? Gouderak en Moordrecht liggen recht tegenover elkaar aan de IJsel. Het is natuurlijk best mogelijk dat deze twee kleine dorpen het samen met één predikant moesten doen. Ik noem maar een mogelijkheid. 5 meisjes in Gouderak Uit het tweede huwelijk, met Marritje Pieters, werden nog vier kinderen geboren. Tenminste er zijn ons vier meisjes bekend. Het doopregister van Gouderak begint in 1695. Alleen van de laatste twee meisjes weten we de exacte doopdatum. Niesje werd 13 mei 1696 gedoopt en Pieternella 12 januari 1698. Daarvoor waren behalve Machteltje nog twee meisjes geboren, nl. Neeltje en Liesbeth. Meer zullen er niet geweest zijn, want het zijn juist die twee die later in het gezin van Pieter en Machteltje als doopgetuigen optreden. We krijgen dan: Machteltje geboren plm. 1686 Neeltje geboren plm. 1689 Liesbeth geboren plm. 1693 Niesje gedoopt 13 mei 1696 Pieternella gedoopt 12 januari 1698 Machteltje Machteltje werd lidmaat van de Geref. Kerk van Gouderak in 1710. Ze krijgt haar attestatie voor Kralingen in 1712. Ze trouwt dan met Pieter Middelhoek, die bij die gelegenheid bakkersknecht genoemd wordt. Zij is een dienstmaagd. Waar? Dat kan in Gouderak, maar ook in Kralingen zijn geweest. Machteltjes ouders zijn straatarm. Zij krijgt naar Kralingen een indemniteitsverklaring mee. Mocht ze in haar nieuwe woonplaats armlastig worden, dan blijft de gemeente van Gouderak aansprakelijk voor haar steunbijdrage. Dat maakt het mogelijk dat ze zich in Kralingen vestigen kan. Ze trouwt met Pieter op 13 maart 1712, ondertrouw 29 februari 1712. Pieter is 2 november 1692 gedoopt en is op 13 maart 1712 nog geen 20 jaar. Maar Machteltje is volgens onze berekening reeds 26 jaar. Ze is 6 jaar ouder, en misschien wel 6 jaar wijzer ook. Neeltje Neeltje moet plm. 1689 geboren zijn. Zij treedt 3 maart 1719 als doopgetuige op bij de doop van Daniël (eigenlijk Doe). Ze is waarschijnlijk nimmer gehuwd. Lijsbeth Lijsbeth moet plm. 1693 geboren z1Jn. Ze treedt tweemaal als doopgetuige op. Bij de doop van Huyg op 12 januari 1722 en bij de doop van de eerste Pieter op 28 november 1723. Ze was gehuwd, op 4 maart 1714, ondertrouw op 9 februari 1714, met Corne1is Admiraal, een j.m. van Moordrecht. Ze krijgt geen acte van indemniteit mee. Gouderak en Moordrecht hadden misschien één kerkelijke administratie?
-56Niesje Niesje werd 13 mei 1696 gedoopt. De doopgetuige was Adriaantje Pieters, Marritjes zuster van Ouwerkerk. Ze was getrouwd met Frederick Oute, toen ze 22 à 23 jaar was. Haar man was geboren te Streefkerk, en woonde op de dag van zijn trouwen te Molenaarsgraaf. Ze hebben zich 4 april 1719 te Molenaarsgraaf gevestigd. Deze gegevens zijn uit het indemniteitsregister. Dat zegt weer genoeg over hun financiële toestand. Pieternelletje Pieternel1etje werd 12 januari 1698 gedoopt. De doopgetuige was Leentje Pieters, zeker een andere zuster van Marritje. Over haar zijn geen nadere gegevens bekend. Een nicht van Huyg. Pietersz Booy In de registers van Gouderak is nog sprake van een Grietje Dirks Booy. Ze is de weduwe van Joachirn Dirksz. Ze hertrouwt met Jacob Dirksz Groeneveld, een j.m. van Gouderak, op 14 april 1688 (ondertrouw 26 maart 1688). Als Pieter Booy en Dirk Booy broers geweest zijn, was deze Grietje dus een nicht van Machteltjes vader. Conclusie Uit de beschrijving van deze familie is wel duidelijk geworden, dat het geld dat Pieter Middelhoek voor zijn zaken nodig had, niet uit Gouderak is gekomen. Maar Machteltje had méér, namelijk idealen en energie. Pieter en Machteltje weten samen wat te bereiken. Niet bij brood alleen. Pieter heeft al vroeg begrepen, dat men met elke dag broodjes bakken en aan de man brengen wel in leven kan blijven maar dat men er op de maatschappelijke ladder geen sport mee omhoog komt. Al vroeg heeft hij begrepen, dat er nog meer gebeuren moest. Hij probeerde -- bijgestaan door Machteltje, die nu lang genoeg in de armoe gezeten had -- door wat handel in onroerende goederen vooruit te komen in de wereld. Hij zocht dat niet opzettelijk, maar als de kans voor een voordelige transactie zich voordeed, liet hij die niet glippen. Het geluk vliegt, die het grijpt, heeft het. Pieter doet nogal eens voordelige zaken. Adriaan en Neeltje missen die aanleg. Adriaan bakt broodjes en heeft daarmee zijn plicht gedaan. Verder kijkt hij niet. Op de duur gaat zich het verschil aftekenen. Als Pieter sterft, laat hij zijn vrouw goed verzorgd achter. Ze kan zich roeren. Adriaan sterft even arm als hij is begonnen. Over transacties van Adriaan hebben we niets te melden. Van Pieter des te meer. We hebben het er al eerder over gehad, maar we zullen alles nog eens op een rijtje zetten. Het vierde huis aan de Lange Kade, 3 maart 1716 Als Pieter en Machteltje 13 maart 1712 trouwen, wordt Pieter een bakkersknecht genoemd en Machteltje een dienstmaagd. Andere keren was het altijd bakker of nog liever mr.bakker, maar nu hij Pro Deo trouwt is het bakkersknecht. Pieter was zeer begerig om voor zichzelf te beginnen. Pieter en Machteltje zullen wel geprobeerd hebben om zoveel mogelijk te
-57verdienen. Elke stuiver was er een. Je moet ook de kans krijgen. Die kwam! De bewoner van het vierde huis aan de Lange Kade was overleden. Het was Rochus Jacobs van den Bergh. Zijn weduwe -- Annetje Teunisd. van de Hoef besloot om haar huis te verkopen. Het was een bouwvallig huisje met een tuin, liggende aan de sloot van Maarten Slobbe, die in het derde huis aan de Lange Kade woonde. Het was 3 maart 1716 toen Pieter het huisje kocht. Hij was al 4 jaar getrouwd en 4 jaar knecht bij zijn stiefvader. Waar Pieter en Machteltje die 4 jaar gewoond hebben, is niet bekend. Het zal wel in een huurhuis geweest zijn. Ze schijnen in die 4 jaar aardig wat gespaard te hebben, want f. 450.- was geen bezwaar. Het was geen hoge prijs, maar het was ook een oud huis, rijp om afgebroken te worden. Eigenlijk dom om zoiets te kopen, maar Pieter kon niet langer wachten. Hij koopt het. Toen Pieter en Machteltje het huis betrokken, hadden ze één kind, namelijk Josijntje, gedoopt op 20 januari 1715. Ge kunt de koopacte (gift transpot) vinden in boek 40, no.75 van de rubriek Opdrachten en Schuldbrieven van Kralingen, van 1684-1738, te vinden in klapper 1146. Dit is een beter huis, 4 mei 1716 Pieter en Machteltje woonden nog geen jaar in dat huis of er deed zich een betere kans voor. In de loop van dat jaar was Maarten Jan Slobbe overleden en zijn weduwe Neeltje Bartsen bood ook haar huis te koop aan. Dat huis was stukken beter en veel meer geschikt om als bakkerij te dienen. Het moest dan ook veel meer kosten. Neeltje Bartsen vroeg er f. 1825 voor. Pieter en Machteltje kochten het. Schout en schepenen waren nog dezelfde als bij de eerste koop. Nicolaas Stampioen was schout en Adriaan de Lange en Jan van der Valk waren schepenen. Johan van Rijsoort was secretaris. Maarten Jan Slobbe en Neeltje Bartsen waren 28 juli 1695 te Delfshaven getrouwd. In boek 40, no. 89 lees ik, dat Pieter f. 925 contant betaalt en een schuldbrief getekend heeft voor f. 900. Het gebeurde op 4 mei 1716 voor het transport en op 9 mei 1716 voor de schuldbrief. De schuldbrief werd natuurlijk officieel opgemaakt. Pieter Middelhoek, mr. broodbakker, onzen inwoonder leent op 4 mei 1716, de somma van f. 900 van de weduwe Slobbe. Getekend op 9 mei 1716. Ge kunt het vinden in boek 40, no. 91. In 1721 was de schuld alweer afbetaald. Renovatie in 1722, 6 november 1722 Wat Pieter met het oude huisje gedaan heeft in de eerste tijd is niet bekend. Hij zal het verhuurd hebben. Hij trok die grotere woning binnen en dat is zijn bakkerij gebleven tot zijn vertrek naar Lage Zwaluwe. Toen het bouwvallige huisje opnieuw leeg kwam, zijn Pieter en Machteltje op een goed idee gekomen. De koop van dat huis was eigenlijk een misser geweest, maar het kon toch nog wel goed komen. Ze besloten om van dat ene huis er twee te laten maken, dan konden ze die twee nieuw gemaakte, d.i. gerenoveerde huisjes, goed verkopen. Ge vindt die geschiedenis uitvoerig in boek 40, no. 394. Hier volgt het:
-58Pieter Middelhoek verkoopt aan Ary Jans en Adriaantje Jans, broer en zuster, twee nieuwgemaakte huisjes. Ieder betaalt de helft. Ze hebben een gezamenlijke tuin. De huisjes liggen ten oosten van de Vaarsloot. De koopsom bedraagt f. 1400. Pieter Middelhoék is verplicht een afscheiding te bouwen van 6 voet hoog. Bij de koop wordt bepaald, dat er in geen 100 jaar een bakkerij gevestigd mocht worden in één van de twee huisjes. Het transport is gedateerd 6 november 1722. Getekend door Willem Hendrik Schultz van Hagen, schout, en Adrianus van der Vliet en Claas Hogermost als schepenen. Johan van Rijsoort, als secretaris. Pieter en Machteltje waren toen al 10 jaar getrouwd. Nog meer huisjes Er is ook nog sprake van twee huisjes die Pieter verkocht zou hebben. Hij had dat "verholen" aan zijn broer Adriaan verteld, maar ontkende de verkoop aan de notaris. Op dezelfde bladzijde lezen we uit het belastingkohier dat hij ook nog twee huisjes had, die bewoond werden door Jacobus van der Meer en Jacobus van der Linden. Over deze huisjes vindt ge niets in de Oud-notariële acten en ook niet in Opdrachten en Schuldbrieven. Zeker onder de hand gekocht. Pieter had dus meer bezittingen dan in de officiële stukken voorkomen. Pieter als grondeigenaar, 8 mei 1723 We spraken uitvoerig over de aankoop van een stuk weiland en een stuk veenland liggende ten zuiden van de Veenweg, dichtbij het oude kerkje. Dat was op 8 mei 1723. Pieter deed dat in compagnonschap met Kornelis Stolk. Ze kochten het land van Leendert Pieter Herst (niet Herfst). Pieter bevindt zich in gezelschap van kapitaalkrachtige heren, mannen van gewicht, wier namen voorkomen op de lijst van schepenen. In het notariële stuk dat we toen bespraken, werd de prijs niet genoemd. Men sprak daar minachtend over boterland, omdat de hele omgeving van de hand was gegaan voor een kluit boter. Dat was lang geleden, want in 1723 werd er door de compagnons een flinke prijs voor betaald, niet minder dan f. 3340. Dat was een heel kapitaal en Pieter moest opdraaien voor de helft, dat is f. 1670. Ge kunt dat vinden in boek 40, no. 414, van Schout en schepenen. Ik krijg de indruk, dat Pieter hiermede alles op één kaart zette, wie niet waagt, wie niet wint. het stuk is ondertekend door Willem Hendrik Schultz van der Hagen, schout. Floris van Tol en Leendert Noortbroeck waren de schepenen. Pieter moet lenen, 8 mei 1723 Pieter heeft dat geld allemaal niet. Hij leent van zijn compagnon de somma van tien honderd gulden (van 20 stuivers het stuk). Ge kunt de schuldbekentenis lezen in boek 40, no. 419. Het stuk is ondertekend door dezelfde schout en de schepenen Kornelis van Tol en Willem Stolk. Het stuk is gedateerd . 8 mei 1723. Om gemakkelijker zaken te kunnen doen, stond Pieter er op precies te weten welke stukken van hem waren en welke van zijn compagnon Kornelis Stolk. De notaris heeft dat nauwkeurig beschreven.
-59Nog meer land, 10 mei 1724 Ik lees in boek 40, no. 476: verkocht aan Pieter Middelhoek 1/3 part van een stuk land en water. De koopsom bedraagt f. 30, gereed ontvangen. De acte is ondertekend door dezelfde schout en schepenen Floris van Tol en Jan Leendert Herst. De overdracht had plaats op 10 mei 1724. Dat was maar een klein stukje, juist groot genoeg om er een turfschuur op te zetten. In erfpacht, 11 mei 1724 Ik lees in boek 40, no. 487 en 488: In erfpacht gegeven een zeker stuk land. Het is 17 roeden lang (van 14 m.). Witte Spaan en Adrianus van Vliet doen dat als Ambachtsbewaarders. De erfpacht bedraagt f. 2.16.0 's jaars. Het stuk is ondertekend door dezelfde schout en Kornelis Stolk en David van den Berg als schepenen. Getekend op 11 mei 1724. En nu verkopen! 1726, 1727, 1728 boek 41, no. 109 Ary Huisman en Pieter Middelhoek verkopen aan Ary Jan Konijn een stuk veenland plus water. De koopsom bedraagt f. 1450, gereed geld. Pieter Middelhoek heeft recht op 2/3 gedeelte van f. 1450, dat is f. 967. De acte is ondertekend door dezelfde schout en de schepenen Witte Spaan en Pieter Groen. Getekend op 28 mei 1726: -
boek 41, no. 58 Pieter Middelhoek verkoopt aan Kornelis Keet 2/3 part van twee schuren, gelegen aan de Doornenkade. De koopsom bedraagt f. 290.De acte is ondertekend door dezelfde schout en de schepenen Witte Spaan en Kornelis Buys. Getekend op een dag in 1727.
-
boek 41, no. 143 Pieter Middelhoek verkoopt aan Korne1is Sto1k een stukje veenland, een "merge" groot. Het ligt bezuiden de Veenweg. Volgens de Cavelcedellen van 11 mei 1724 opgesteld door notaris Herbert van der Mey (zie blz. 31). De nieuwe eigenaar is verplicht de keursloten van de Veenweg te onderhouden van paal 29 tot paal 30. De koopsom bedraagt f. 923, gereed geld. De acte is ondertekend door dezelfde schout en de schepenen Corne1is van Tol en Wil1em Stolk. Secretaris: Staal. 24 mei 1728.
-
boek 41, no. 157 en 158. Pieter Middelhoek verkoopt aan Jan van der Valk een "stukie" land en nog een "stukie" land. Samen groot 1 "merge" en 215 1/2 roede. Verder verkoopt hij een turfschuur aan de Korte Kade. De verkoopsom bedraagt f. 1677, gereed geld. Het stuk is getekend door dezelfde schout en de schepenen Kornelis van Tol en Willem Stolk. Secretaris: D.C.V. Staal, getekend 24 mei 1728.
-60Winst! Pieter Middelhoek ontvangt in de jaren 1726, 1727 en 1728 voor verkocht wei- en veenland in totaal f. 3857. Het ziet er naar uit dat hij daaraan wel wat heeft overgehouden. Natuurlijk moet hij zijn compagnon Korne1is Svn1k de geleende f. 1000 nog terugbetalen. Maar hij heeft winst. 28 mei 1728 komt daar nog bij moeders versterf. Dat was f. 1428. Het ging Pieter dus niet slecht. Als Pieter en Machteltje besluiten om naar Lage Zwaluwe te verhuizen doen ze dat niet van armoede. In het jaar van hun vertrek lenen ze zelfs nog een aanzienlijk bedrag uit. Ge kunt het vinden in boek 41, no. 354. Daar staat: Rijk Ierskens, wonende in de Halve Maansteeg te Rotterdam verklaart schuldig te zijn aan Pieter Middelhoek: 900 carolusguldens (van 40 groten het stuk), tegen 3%, af te lossen met f. 500 's jaars. De acte is getekend door dezelfde schout, en door Goosse van der Wind als schepen. Het ging over een hypotheek op een huis met erf gelegen bezuiden zekere gang aan de Boezemkade. Er kwamen wel moeilijkheden over de afscheiding en het gebruik van de gang. Datum 5 mei 1732. Voor het eerst Jan Timmers, 26 oktober 1737. Er bevindt zich in het dossier een kwitantie, gedateerd 26 oktober 1737. Dat is ruim 5 jaar later. Machteltje woont dan te Lage Zwaluwe en is voor de tweede maal getrouwd. De kwitantie is getekend door haar tweede man, Jan Timmers. De schuld was door Rijk Ierskens keurig afbetaald.
-61Adrianus begint voor zichzelf, 17 mei 1718 Adrianus Middelhoek en Neeltje van der Meer zijn 31 maart 1715 in het huwelijk getreden. 11 mei 1718, ongeveer drie jaar later, krijgen ze een eigen bakkerij. Adriaan zal evenals Pieter die drie jaren knecht geweest zijn bij zijn stiefvader. Waar ze die drie jaren gewoond hebben, weet ik niet. Toen ze hun nieuwe huis betrokken, hadden ze één kind, namelijk Josijntje, gedoopt 25 juli 1717. Ze hadden een goede start gemaakt. Ze betaalden f. 12 trouwgeld. Dat zullen ze wel veel gevonden hebben, maar het was tevens een bewijs van hun maatschappelijke welstand. En nu hun eigen huis. Het was het tweede huis aan de Lange Kade, het huis tussen David van den Berg en Pieter Middelhoek in. Pieter en Machteltje woonden daar al een paar jaar. De aankoop van het huis kunnen we vinden in boek 40, no. 177, in Opdrachten en Schuldbrieven te Kralingen, 1684-1738. We lezen: Aeltje Michielsdr. van den Bergh, erfgename van Jacob Dirk Gaane, ambachtstimmerman, geeft als gifte in eigendom aan Adrianus Middelhoek, mr. broodbakker, een timmerloods, met alles wat daar nagelvast is. De koopsom bedraagt f. 2250. De acte is getekend door Nicolaas Stampioen, schout, en Pieter de Lange en Cornelis van Someren als schepenen. Johan van Rijsoort was secretaris. Ondanks de goede start verging het Adriaan en Neeltje toch niet zo goed als Pieter en Machteltje. Ze hadden toch geen eigen geld om het huis te kopen en moesten het hele bedrag lenen van vader en moeder. Bij de boedelscheiding in 1728 was hij zijn vader nog steeds f. 1456 schuldig en was zijn cavel nog niet voldoende om zijn schuld af te doen. Zaken doet Adriaan niet. In de boeken met transporten komt zijn naam niet voor. Adriaan, bakt trouw zijn broodjes en daarmee uit. Hij blijft wel arm. Hij moest die timmerwinkel tot een bakkerij laten ombouwen, dat was ook een uitgave. Adriaan en Neeltje erven, dat wel Vader Cornelis van der Meer was in zijn leven eigenaar geweest van een scheepswerfje. Hij zat er warmpjes bij. De erfenis was heus wel de moeite waard, maar als er veel varkens zijn is de spoeling dun. Er waren in het gezin van de scheepstimmerman 9 kinderen. Vader Cornelis van der Meer is in de maand mei van 1725 overleden, zijn vrouw was al eerder heengegaan. De 9 kinderen moesten de erfenis eerlijk delen: een scheepswerf in 9 partjes delen gaat niet. In zo'n geval moet er een koper wezen. Die was er! Zoon Dirck wilde graag de zaak van zijn vader voortzetten. Hij was in staat de werf te kopen. We kunnen de verkoop vinden in boek 41, no. 30. Daar lezen we: De erfgenamen van Cornelis van der Meer, in zijn leven scheepstimmerman, verkopen aan Dirck van der Meer, een der 9 erfgenamen 8/9 part van de scheepswerf, een huis, een schuur en een boomgaard, groot 300 roeden. Hij betaalt contant f. 3512. De acte was getekend door Wil1em Hendrik Schultz Van Hagen, schout, en Adrianus van Vliedt en Willem de Roo, schepenen. Ieder krijgt f. 439.
-62Er is meer te verdelen We lezen in boek 41, no. 32: De erfgenamen van Cornelis van der Meer, in zijn leven scheepstimmerman, verkopen aan Leendert Jansen Verkade een stuk land, twee "merge" groot. De koopsom bedraagt f. 1875. Ondertekend door dezelfde schout en dezelfde schepenen. Ieder ontvangt f. 208. Nog meer We lezen in boek 41, no. 87: De erfgenamen van Cornelis van der Meer, in zijn leven scheepstimmerman, verkopen aan mr. Jacob IJsbrand, Raad in de Vroedschap en Oud-burgemeester van Rotterdam, een stuk land, veenland, groot 1 "merge" en 160 roeden. De koopsom bedraagt f. 1950, bovendien voor "vansoen" f. 48,15. De acte is getekend door dezelfde schout en de schepenen Adrianus van Vliedt en Kornelis van Tol. Gedateerd 12 mei 1727. Ieder ontvangt f. 222. Samen Adrianus Cornelis f. Dat viel
en Neeltje ontvangen uit de erfenis van hun vader van der Meer: 439 + f. 208 + f. 222 = f. 869. met zoveel erfgenamen natuurlijk wel wat tegen.
-63-
Drie broodbakkerijen op een rijtje ging toch niet. Drie is toch teveel. De energieke Pieter gaat "emigreren", hij vertrekt met zijn gezin naar de Zwaluwe. Adrianus verkoopt zijn bakkerij en zoekt een ander baantje.
-64't Leek allemaal zo mooi De ouders Martinus en Josina -- rentenierden zo'n beetje in het vanouds bekende huis Jericho. De zonen Adrianus en Pieter hadden allebei een eigen broodbakkerij in Jaffa. Er was geen vuiltje aan de lucht. Maar het kan verkeren. Opeens verandert alles, en niet ten goede, lijkt me zo. Moeder Josina werd 5 augustus 1727 begraven en nog voor het jaar om was, vertrok Martinus naar Den Briel. Nog eenmaal komen we hem tegen. Tenminste ik denk wel dat hij het is. Zijn naam wordt genoemd in not.acte 3884/114. 9 oktober 1734 wordt het testament opgemaakt bij notaris Nicolaas van der Vaart te Delfshaven van Dirk Fibres en Margeritha van der Burgh. Er worden een paar voogden benoemd over de minderjarige erfgenamen. Eén van die voogden heet Martinus van Egmondt. Verder hebben we geen gegevens over hem. Alleen heeft de archivaris van Den Briel opgezocht, dat hij in Den Briel is begraven op 2 oktober 1747. Drie is te veel In de notariële acte, die handelt over de boze molenaarsvrouw no. 2020/76 wordt Adrianus Middelhoek genoemd als getuige en achter zijn naam staat: gewezen broodbakker. Het stuk is van 10 november 1730. Gegevens uit een notariële acte moeten men wel serieus nemen. Dus in 1730 was Adrianus Middelhoek geen broodbakker meer. Hij vervulde op de molen wel een of andere dienst, hij had dus wel een ander baantje gekregen. Adriaan en Neeltje bleven wel in hetzelfde huis wonen. Pieter verhuurt zijn broodbakkerij, 22 mei 1731 Pieter had ook al ingezien, dat het niet langer goed zou gaan, drie bakkerijen op een rijtje. Toen de gezinnen groter werden, waren er geen inkomsten genoeg meer. En Pieter was er de man niet naar om dat lijdelijk aan te zien. Hij was zo vast van plan uit Kralingen weg te trekken, dat hij bij voorbaat maar vast zijn broodbakkerij verhuurde. Zelf ging hij in een huisje naast de bakkerij wonen. 22 mei 1731 verhuurde Pieter zijn bakkerij aan Jurrien Christoffel Henekneu. Ge kunt de huurcedel vinden in oud not. 2114/532, pag.75. De huurcedel, 22 mei 1731 Oud Not. 2174/532. Heden, de 22e mei 1731, compareerde voor mij, Herbert van der Mey, openbaar notaris, door het Hof van Holland geadmitteerd en residerende te Rotterdam Pieter Middelhoek, wonende in dit Ambacht, dewelke verklaarde te hebben verhuurd, en Jurrien Christoffel Henekneu, wonende mede in dit Ambacht, te hebben gehuurd, zijn verhuurders bakkerij met enig bakkersgereedschap, volgens een lijstje door comparanten nog te maken, 't welke zij zullen houden alsof het in dit stuk was geinsereerd. Wijders het woonhuis met een zijkamertje. Benoorden het huis nog een kamertje, dat door de verhuurder thans als een kelder gebruikt wordt. Dan een ruimte zijnde de bakkerij ten oosten van het huis. De zolder boven genoemde kamers en de bakkerij en een schuur benoorden het erf. Alles in Jaffa onder dit Ambacht; de huurder ten volle bekend. Hij -- de huurder -- huurt het voor de eerstkomende zes achtereenvolgende jaren, die ingaan met de 1e november 1731 en eindigen met de laatste oktober 1731 voor de somma
-65van éénhonderd zestig gulden 's jaars, guldens van 40 groten het stuk, te betalen elk halfjaar bij anticipatie, het beloop van een half jaar huur, dat is tachtig gulden - zulks, dat op de 1e november 1731 zal moeten betaald worden het half jaar dat de 1e mei 1732 verschijnen zal en zo vervolgens van halfjaar tot halfjaar, telkens tachtig gulden bij anticipatie, ter expiratie van de voornoemde zes jaren toe. In gevalle de huurder in gebreke mocht blijven telkens bij anticipatie de betalingen te doen, zal de huur uit zijn, indien het de verhuurder gelieft, doch anders niet. Verder wordt afgesproken, dat de werf ten oosten van 't huis door beide comparanten, in het algemeen gesproken, zal mogen worden gebruikt. De verhuurder en de huurder zullen zich zo in 't repareren en onderhouden, als bewonen en gebruiken moeten reguleren naar de keuren dezer stad. Voor de nakoming van hetgeen hier boven staat, staan de comparanten met hun personen en goederen borg, niets uitgezonderd, alles stellende onder het verband en bedwang van alle 's heren rechten en rechteren, speciaal het Hof van Holland. Aldus gepasseerd binnen Rotterdam, in de presentie van Gualtenus Kolff en Willem Tuernout als getuigen. w.g. Pieter Middelhoek Jurgen Christoffel Huneknuven w.g. G.Kolff w.g. H.v.d.Mey, w.g. Tuernout not. publ. 1731 Hoe groot was Kralingen in 1732? Kralingen telde in 1732 in totaal 389 huizen. Het was dus maar een klein dorp met plm. 2000 inwoners. Ik tel zeker al vier bakkers. Nu zullen ze wel heel wat verre klanten gehad hebben. In ieder geval er waren bakkers te veel. Dat zagen Pieter en Adriaan nu wel in. Alleen was het misschien niet nodig geweest er beiden tegelijk mee te stoppen. Twee nakomertjes Na de dood van moeder Josina zijn er in het gezin van Pieter en Machteltje nog twee jongens geboren. 26 september 1728 werd Abraham gedoopt. Hij werd door tante Anna in de kerk gedragen. 21 januari 1731 werd Maarten of Martinus gedoopt. Zijn moeder noemde hem Marte. De doopgetuige was Marijtje Leenderts. Het laatste jaar in Kralingen In januari 1731 werd Machteltjes laatste geboren, ze moet 44 jaar geweest zijn. In mei 1731 verhuurde Pieter zijn bakkerij aan Jurgen Christoffel Henekneu. Deze laatste moet de huur bij vooruitbetaling voldoen. Pieter dacht als ik in die bakkerij mijn brood niet kan verdienen, dan kan Henekneu het waarschijnlijk ook niet. Bleef Henekneu in gebreke, dan kon Pieter de huur direct opzeggen. Geld had zijn opvolger niet; als zijn dochter in het huwelijk treedt gaat dat Pro Deo. Ook is Pieter niet direct naar de Zwaluw vertrokken, want hij maakt met de nieuwe bakker een goede afspraak over het gezamenlijke gebruik van het erf. Ik neem aan dat Pieter met zijn gezin, met vrouw en zes kinderen verhuisd is in 1732. Hij had 1 meisje
-66en 5 jongens. Het oudste kind was een meisje, Josina, en gedoopt 20 januari 1715. Toen Pieter, laten we zeggen in 1732 vertrok, was Josina reeds lang overleden. Marijtje was 15 jaar. De oudste jongen heette Daniël, hij was 3 december 1719 gedoopt. Toen Pieter vertrok was die jongen 12 jaar. De kinderen waren dus nog erg jong. Toen kreeg hij de kans Toen Pieter de kans kreeg, is hij met vrouw en kinderen uit Kralingen weggetrokken. Dat zal niet zonder pijn zijn gegaan. Hoe hij in de Swaluw verzeild is geraakt, is mij compleet een raadsel, en hoe hij er met zijn familie en zijn inboedel gekomen is, is een tweede raadsel. Met een zeilschip misschien, met een beurtschipper? Of met een roeiboot, door de Noord, de Oude Maas, de Dordtse Kil en het Hollands Diep? Of met zo'n grote huifwagen, dwars door de Hoekse Waard. Er schijnt toen al een in het midden verharde weg geweest te zijn, de zgn. postweg. Hoe dan ook! Laten we er niet te licht over denken. Het zal ook veel gekost hebben die verhuizing. Pieter zal daar in de Swaluw een bakkerij overgenomen hebben. Hij had er het geld voor. Natuurlijk had hij van het gemeentebestuur van de Swaluw wel een admissie nodig om zich daar als broodbakker te mogen vestigen. Geëmigreerd. Pieter en Machteltje leken wel emigranten. Maar dat waren ze toch niet. Ze bleven nog steeds in het Gemene Land van Holland en Westfriesland. In de graventijd vóór 1421, vóór de St. Elisabethsvloed, toen er nog geen Hollands Diep was, strekte het Graafschap Strijen zich tot ver in Brabant uit, en omvatte ook de streken, waar nu Willemstad, Klundert, Moerdijk en Lage Zwaluwe 1iggen. Dat is eigenlijk tot de Franse tijd zo gebleven. In 1800 behoorde bijv. Strijensas niet bij Strijen, maar gemeentelijk en kerkelijk tot Klundert, dat toen met de onderhorige plaatsen Niervaart heette. Ook rechterlijk was Niervaart een zelfstandig baljuwschap. Pleegde men een misdaad in Strijensas, dan werd men niet berecht door de vierschaar van Strijen, maar door de hoge heren van Niervaart. In de tijd van de Franse overheersing, werd Strijensas een afzonderlijke gemeente en nog later werd het bij Strijen gevoegd. Vrees voor Frankrijk Machteltje zal wel een beetje bang zijn geweest om ten zuiden van de grote rivieren te gaan wonen. Hoewel Lodewijk XIV, de zonnekoning, in 1715 gestorven was, zat de schrik voor Frankrijk er nog goed in. Als het Franse leger in aantocht was, kon je beter ten noorden van de grote rivieren zitten. Haar man, Pieter, had haar gerustgesteld. Lodewijk XIV was dood en Lodewijk XV was geheel anders. De Zuidelijke Nederlanden waren sinds de vrede van Utrecht in 1713 in handen gekomen van de Oostenrijkse keizer en die was machtig genoeg om zijn nieuwe land te verdedigen. Zolang de keizer leefde, zat het wel goed. Bovendien hadden wij bij het Barrière-Tractaat het recht gekregen om bezetting te leggen in een linie van sterke vestingen op de grens van Frankrijk. En ... mocht het Franse leger onverhoopt toch doorbreken,
-67dan stuitten de plunderzieke soldaten eerst op Bergen op Zoom, en die vesting, gebouwd door Van Coehoorn, was niet te nemen. Ze zouden veilig zitten in Lage Zwaluwe, daar konden Machteltje en de kinderen zeker van zijn. Pieter sterft,3 maart 1736 Dat klonk wel goed en geruststellend, maar er gebeurde heel iets anders, waar niemand op gerekend had. Die flinke Pieter Middelhoek stierf. Hij werd 8 maart 1736 begraven te Lage Zwaluwe. Machteltje en de zes kinderen bleven achter in dat vreemde land. Machteltje en haar gezin; ze hertrouwt 2 juni 1737. Pieter was 44 jaar toen hij stierf. Machteltje zal 50 jaar geweest zijn. Marijtje, de enige dochter, was 19 jaar. Daniël was 16 jaar, Huyg 14 jaar, Pieter 10 jaar, Abraham 8 jaar en Maarten was nog maar 5 jaar oud. Hoe moet Machteltje daar in vredesnaam doorkomen? Ze had ook nog de zorg voor haar bezittingen in het verre Kralingen. Hertrouwen zodra ze de kans krijgt? 2 juni 1737, een goed jaar na de dood van Pieter, hertrouwt Machteltje met een zekere Jan Timmers. Deze overleed 19 december 1740 en Machteltje was voor de tweede maal weduwe. In de Swaluw is ze nu de weduwe Timmers, maar in Kralingen blijft ze de weduwe Middelhoek. Een bericht uit het verre Indië, 1740 Een paar jaren verlopen -- politiek gezien -- vrij rustig. In 1740 worden de Nederlandsen opgeschrikt door het bericht, dat er in Batavia en omgeving 10.000. Chinezen, weerloze kleinhandelaren, wreedaardig vermoord waren in een onverklaarbare paniekstemming. Het gebeurde onder G.G.Valckenier. Maria Theresia in moeilijkheden, 1740. In hetzelfde jaar 1740 wordt de Republiek verontrust door het sterven van de Oostenrijkse keizer. Dat kon wel eens moeilijkheden geven als zijn dochter Maria Theresia aangevallen werd. In dat geval hadden wij haar hulp beloofd. Inderdaad brak de oorlog uit, maar gelukkig ver buiten onze grenzen. Er verliepen nog jaren voor wij er last van kregen. De dreiging bleef en de mogelijkheid zat er dik in dat Machteltje volkomen afgesloten zou worden van haar bezittingen. Daarom besluit ze de moeilijke reis naar Rotterdam en Kralingen te ondernemen. Ze moet iemand machtigen om haar zaken waar te nemen en de huur te innen en te bewaren. Ze denkt daarbij aan een goede vriendin van vroeger. Pietgen van Maltum, 7 maart 1746 Op de 7e maart 1746 compareerde voor mij, Isaäc Vroombrouck, publiek notaris, bij den Hove van Holland geadmitteerd en residerende in de stad Rotterdam, en voor de navolgende getuigen; Magdeltje Huygen Booy, eerst weduwe van Pieter Middelhoek, nu weduwe van Jan Timmers, wonende te Lage Zwaluwe, doch zijnde tegenwoordig in de stad.
-68Zij verlangde machtig te maken, te constitueren Pietgen van Maltum, wonende buiten de stad, op de Hoge Zeedijk, achter Jaffa. w.g. François Roos Handtekening van Magde1tje: Adrianus Ce1on getuigen
w.g.
Izaäk Vroombrouck pub1.not. 1746 We kunnen dit lezen in Oud Not. 2827/304. Ds. Amsing De predikant die het gezin Middelhoek bijgestaan zal hebben in moeilijke dagen was dominee H.R. Amsing. Hij heeft te Lage Zwaluwe gestaan van 1732-1760. Deze mededeling is te vinden op het domineesbord in de Ned.Herv. Kerk van die plaats. De Fransen komen! In 1747 kwamen de Fransen de grenzen over. De dreiging had al van 1740 geduurd. Nu kwamen ze. De Barrièresteden werden genomen en één voor één ontmanteld. De Oostenrijkse Nederlandsen werden onder de voet gelopen en zelfs Staats-Vlaanderen werd veroverd. Geen nood, Bergen op Zoom zou het houden. De bevelhebber daar was een oude sukkel van 87 jaar, Cronström, aamborstig en doof; hij deed niets liever dan trik-trak spelen. 36.000 man deden niet anders dan drinken, drinken, drinken! Bergen op Zoom viel en het land lag open. De plunderzieke soldaten konden hun hart ophalen en schofferend konden ze oprukken in de richting van de grote rivieren. Machteltje was toen 61 jaar en Marietje was toen al overleden. De Fransen komen toch gelukkig niet Neen, gelukkig niet. De plotselinge vrede van Aken in 1748 maakte gelukkig een einde aan de grote dreiging. De angst veranderde in vreugde vanwege de verheffing van de Prins, Willem IV. Ziezo, nu zou het uit zijn met de macht van de regenten en impostmeesters en rechtverkrachtende gerechtsdienaars.
-69Grote veranderingen op Kralingen Grote veranderingen hadden zich voltrokken in Kralingen. Het huis Jericho werd nu bewoond door Leendert van der Meer, die timmerman en administrateur genoemd werd. In de bakkerij van Pieter werkt nu Jurrien Christoffel Henekneu, hij probeert met moeite het hoofd boven water te houden. Adriaan en Neeltje waren hun broer en zwager kwijt en de kinderen hun speelkameraadjes. Stiefvader Martinus van Egmondt woonde ver weg in Den Briel. 17 september 1739 werd buurman David van den Berg begraven. Omdat tante Anna dienstmaagd was bij de familie Scheffer straalde er vroeger ook nog wat licht van Jerusalem over Jericho en Jaffa. Dat was nu allemaal uit en ik vrees, dat de laatste levensjaren van Adriaan en Neeltje niet zo vrolijk geweest zullen zijn. Het testament van Adrianus en Neeltje, Oud Not. 2583/726 30 oktober 1737 laten Adrianus en Neeltje eindelijk hun testament maken. Daar waren ze niet te vroeg mee. Hun jongste kind Adriana was al 12 jaar, niettemin schrijft de notaris dat de ouders zich verbinden hun kinderen lezen en schrijven te laten leren. Op de 30e oktober 1737 compareerden voor mij, A. Schadee, publiek notaris, bij den Hove van Holland geadmitteerd en residerende te Rotterdam, en voor de nagenoemde getuigen Adrianus Middelhoek en Neeltje van der Meer, wonende in Jaffa aan de Oudendijk, even buiten de stad. Zij verklaarden de behoefte te hebben over hun tijdelijke goederen te willen disponeren nu zij nog een goede gezondheid genieten en elkander te willen institueren als enig erfgenaam, de een de ander, over en weer reciproquement. Ze willen testamenten op de langstlevende en benoemen die langstlevende als voogd of voogdes over hun minderjarige kinderen. Ze staan er beiden op, dat die langstlevende zal voortgaan om de kinderen onderwijs te laten geven in lezen en schrijven, en dat hij of zij op zich zal nemen om ze een goed handwerk te laten leren. Hij of zij zal de zorg over de kinderen op zich nemen tot de dag van hun meerderjarigheid of de dag, waarop zij in het huwelijk treden. Op die grote dag zullen zij een bedrag van f. 125 ontvangen, welk bedrag in de plaats zal komen van hun wettelijke aanspraak, zoals het in Leyden gebruikelijk is. Omdat comparanten verklaarden voor minder dan f. 4000 gegoed te zijn, wordt dit testament geschreven op een zegel van f. 3. w.g.
Ary Bakker Jurriaan Henekneu getuigen uit Jaffa
w.g. Adryaanis Middelhoeck Neeltje van der Meer
w.g.
Abraham Petit Johannes van der Buys getuigen notariskantoor
w.g.
A. Schadee publ.not. 1737
-70Adrianus verkoopt de bakkerij, 7 augustus 1743 De volgende acte is uit de Minuten van Schout en Schepenen van Kralingen, boek 42 no. 118. Ik zal hem voor deze keer overschrijven in de spelling, die in 1743 gebruikelijk was. Gifte den sevenden Augustus 1743. Compareerden voor ons Mr. Willem Wendilius van Berkel Schout, Jacob van den Arend en Joris Voet Schepenen van den Ambagte van Kralingen Adrianus Middelhoek, en gaff hij Compt. gifte en eijgendom aan Jacobus de Kater, van een Huijs, loots, erff en werff, geapproprieert tot een broodbakkerij, met alle 't geene daar in op en aan aard en nagelvast is, staande en gelegen agter Jaffa, benevens de lange kade, strekkende voor van het huijs en erff van Korne1is van Tol, als in huwelijk hebbende de wede van David van den Berg aff noord op tot de lengte van seven roeden voeten, alwaar de nagelate kinderen van Pieter Middelhoek met hun erff aan komen toe, belend ten oosten de gemeene wateringe, ten westen het gangpad van de voorsz: lange kade, vrij en niet anders belast, dan met een erffpacht van twee guldens ten behoeve van denen Ambagte, en voor ordinaire verpondinge met twee guldens tien stuijvers en voor extraordinaire verpondinge met twee guldens, tien stuijvers, alle Jaarlijks, in 't gaarboek op No 197 en het maken en onderhouden van de keursloot in Rubroek, benevens de kade ter lengte van het huijs en erff, mitsgaders het strooijen en uijtter schouwe houden van de voorsz: kade en voorts met soodanige conditien, vrijdommen, servituijten, regt en geregtigheden als het selve hebbende en lijdende, en tot desen dage toe gepossedeert en beseeten is, volgens de oude giften en andere bescheijden daar van sijnde, waarborge sijn Compts persoon en goederen en bekende van de voorsz: gifte voldaan en betaald te sijn met de somma van twee duijsend guldens gereed ontfangen: in oirconden etc. w.g. W.W. van Bercke1 Als secrts: (schout) D.C.V. Staal. w.g. Jacob van den Arent Joris Voet schepenen) In de marge stond: de koop is erffpacht is Capitaal kosten 1/10 verh. solvit
f. 2000.0.0. f. 50.0.0. f. 2050.0.0. f. f. f.
51.5.0. 5.2.8. 56.7.8.
De koper was Jacobus de Kater. Deze was voor de eerste maal gehuwd met Lidia Kool. Toen ze het huis kochten was hun eersteling nog niet geboren. Deze kwam 17 november 1743 voor de doop en heette Matthijs. De staartster, 8 december 1743 8 december 1743 verscheen er aan de noordelijke hemel een komeet. Zo helder, de hij soms overdag te zien was. Dan was de ster helder en de staart donker, dan was het weer omgekeerd. De avond van te voren, 7 december 1743 dus, van 8 uur 's avonds tot half één 's nachts, was het buitengewoon mistig geweest. De mensen moesten denken aan de Egyptische Duisternis waarover in de bij-
-71bel gesproken werd. Er gebeurden veel ongelukken. Niemand kon helpen als er om hulp geroepen werd. In Amsterdam was men gewend iedere avond de sleutel van het Raadhuis naar de oudste burgemeester te brengen. Men liep van de Dam naar de Keizersgracht. Anders een afstand van 3 minuten gaans. Men deed er toen twee volle uren over, terwijl toch de sleuteldrager bijgelicht werd door 24 lantaarns, met elk vier kaarsen. En nu weer die staartster. Natuurverschijnselen om bang van te worden. Dat voorspelde niet veel goeds. Men verwachtte zware beproevingen en grote rampen. Een slechte afloop van de oorlog misschien? De strenge winters van 1744 en 1742 De mensen die zware beproevingen voorspeld hadden kregen gelijk. De twee winters die volgden waren uitzonderlijk streng. In 1744 begon het 27 februari pas te vriezen, maar het vroor dat het kraakte tot na Pasen toe. En wat zelden gebeurt, de volgende winter was al even streng. In 1745 begon het 5 januari te vriezen en het vroor tot 15 februari. Dat betekende armoede en ontbering. Wij hebben er geen begrip van wat die strenge winters voor de mensen van toen betekenden. Gebrek aan drinkwater, gebrek aan brandstof. De veepest, 1745 Daar zal het niet bij blijven, er komt nog wel meer, zeiden de zwaarmoedigen. En inderdaad, een verschrikkelijke ramp volgde. De veepest van 1745. De runderen stierven bij honderdduizenden. In de noordelijke provincies meer dan 250.000, in Holland en Westfriesland meer dan 200.000. Overal in het land was men bezig de besmette kadavers te begraven. Dat betekende de totale ondergang van vele boerenbedrijven. Dat betekende het einde van melkwinning, boter en kaasbereiding. Men durfde ook niet meer, de aarde was al te zeer besmet. Difterie, 1748 Een van de volgende plagen was de difterie-epidemie- Er stierven zoveel mensen dat er geen doodgravers genoeg waren om de lijken te bergen. Adrianus begraven, 9 augustus 1745 Zou al die ellende voor Adrianus te veel zijn geweest? Die twee harde winters? In de zomer daarop stierf hij en werd 9 augustus 1745 begraven. Adriaan was 28 januari 1691 gedoopt en was op de dag van zijn sterven dus ruim 54 jaar. Nee1tje moet dan al 64 jaar geweest zijn. Hoe stuurde men toen bericht aan stiefvader Martinus in Den Briel en hoe naar schoonzuster Machteltje in Lage Zwaluwe? Was men toen wel in staat de begrafenis bij te wonen? Martinus van Egmondt begraven, 2 oktober 1741 Martinus van Egmondt stierf in Den Briel op hoge leeftijd. Als hij even oud was als Josina van den Burgh toen ze trouwden, moet hij bij zijn sterven wel 87 jaar zijn geweest. Hij overleefde zijn beide stiefzonen. Martinus vertrok in 1727 naar Den Briel, hij heeft daar nog 20 jaar gewoond.
-72Neeltje van der Meer begraven, 28 oktober 1748 Neeltje van der Meer wordt in deze familiegeschiedenis niet dikwijls genoemd. Ze treedt geen enkele keer handelend op. Ze werd 28 oktober 1748 begraven. Ze is 67 jaar geworden. Machteltje bezoekt Kralingen, 7 maart 1746 Het wordt Machteltje bang te moede. Ze wil naar Kralingen om haar zaken te regelen. Het is al 1746, en daar is al 6 jaren lang de dreiging van de Fransen, komen ze of komen ze niet. We hebben al verteld dat ze de notaris een vriendin van haar laat machtigen om haar zaken waar te nemen. Pietgen van Maltum, die aan de Hoge Zeedijk achter Jaffa woonde. Haar schoonzuster Neeltje van der Meer leefde nog, nu waren ze beiden weduwe. Adrianus en Pieter, beiden zo vroeg gestorven! Als Machteltje een wandeling maakt door het dorp valt alles zo bitter tegen. In het huis Jericho woont nu Leendert van der Meer. Buurman David van den Berg was overleden, zijn weduwe Adriaantje Groenevelt was met Kornelis van Tol getrouwd. In het huis van Adriaan zat nu Jacobus de Kater, in hun eigen huis woonde nu Jurrien Christoffel Henekneu. In de twee gerenoveerde huisjes van Ary Jans en Adriaantje Jans, broeder en zuster, woonden ook al andere mensen. Een zekere François Beerhorst had geprobeerd daar een sterkwaterstokerij in bedrijf te houden. Dat was niet gelukt. Het zaakje rendeerde niet en François was failliet gegaan. Nog maar pas, want 15 januari 1746 was de boel geveild. Sterk water is een alcoholische vloeistof, die gebruikt wordt voor het prepareren van aan bederf onderhevige voorwerpen. Machteltje had al niet veel band meer met Kralingen. Toch komt ze nog een paar malen terug, want de bakkerij is nog steeds van haar en haar kinderen. Aardappelen De veepest van 1745 leek een dodelijke ramp. Wat nu? Aardappelen kweken! Het werd door de regering ten zeerste aangemoedigd. De weilanden werden gescheurd en geschikt gemaakt voor de teelt. Er was in het begin wel verzet tegen het nieuwe voedsel, maar dat was gauw overwonnen. De boer kreeg een nieuwe broodwinning, de burger kreeg een uitstekend nieuw voedsel. Dat ging 100 jaar goed. Een paar jaartallen 1747 De verheffing van Prins Wil1em IV. 1748 8 maart, Willem V geboren. 1748 28 juni, de pacht afgeschaft. 1749 17 december, de pacht weer bedektelijk ingevoerd; de pachters heten nu collecteurs. 1751 22 oktober, Willem IV sterft. Hij bleef op zijn paradedoodsbed tot 4 februari 1722 en werd toen met grote pracht in de Delftse grafkelder bijgezet. Machteltje verkoopt de broodbakkerij, 27 november 1729 21 november 1750 maakte Machteltje -- ze is nu 64 jaar -- opnieuw een reis naar Rotterdam en Kralingen. Ze zal voor schout en schepenen verschijnen, want er gaat een groot ding gebeuren. Ze heeft de bakkerij verkocht met alles wat er bij behoort, en op deze dag zal de overdracht zijn beslag krijgen. De schout heette toen Adriaan Guenellen, maar hij was niet aan-
-73wezig. Het presidium wordt waargenomen door Jan Groen, president-schepen. Verder waren aanwezig Jan Mart Schenk en Corne1is van Vliet, als schepenen. Met de secretaris Van Donk vormden ze de Hoge Vierschaar. De comparante was Machteltje (er staat Magge1tje) Huygen Booy, wonende te Lage Zwaluwe, eerst weduwe van Pieter Middelhoek, en volgens het testament van 28 februari 1717 opgesteld door notaris Arnoldus van Guylicken, geinstitueerd erfgename van genoemde Pieter Middelhoek, en nu weduwe en erfgename van Jan Timmers, wiens testament 15 december 1740 is gepasseerd bij schout en schepenen van de Heerlijkheid en het dorp van de Hoge en Lage Zwaluwe. Zij biedt in eigendom aan: aan Pieter Bendervoet, wonende te Rubroek en Eeuwout van Vliet, wonende te Kralingen, een huis, twee schuren met bijbehorende erven, liggende aan de Lange Kade te Kralingen. Zij zullen f. 500 in gereed geld betalen en een schuld- of custingbrief tekenen van f. 1500. Een van de schuren is romperende (rompre = breken). Het bovenstaande is te vinden in Opdrachten en Schuldbrieven, boek 42, no. 327. De schuldbrief, 27 november 1750. Op dezelfde vergadering van de Hoge Vierschaar werd de schuldbrief getekend. We vonden die in boek 48 en wel no. 198. Op de 27e november compareerden voor ons Jan Groen, president-schepen, vervangende de heer Adriaan Guenellen, schout, en Jan Aarts Schenk en Cornelis van der Vliet, mede-schepenen, Pieter Bendervoet, wonende te Rubroek en Eeuwout van Viet, wonende te Kralingen. De laatste twee verklaren schuldig te zijn (in combinatie) aan Machteltje (Maggeltje) Huygen Booy, de weduwe van Jan Timmers, de somma Van een duyzent vijff hondert caroligulden, van 40 groten 't stuck. De comparanten mogen de totale schuld wel splitsen en elk een deel nemen. Het betalen van de rente gaat in op 1 november 1750. Machteltje verklaart drie minderjarige, ongehuwde kinderen te hebben. Dat zal gaan over Pieter, die 24 jaar, Abraham, die 22 jaar en Maarten, die 19 jaar is, en in 1750 alle drie nog ongehuwd. Als Machte1tje er niet meer is, zullen ze alle drie recht hebben op f. 500 en de rente daarvan. Het gaat over een huis, twee schuren en bijbehorende erven, staande en liggende aan de Lange Kade. Ten noorden daarvan staan twee huisjes, die nu bewoond worden door Jan Kley en Hendrik Lambert. Ten zuiden is de bakkerij van Jacobus de Kater, die hij overgenomen heeft van Adriaan Middelhoek. Het geheel is getekend door Van Donk, secretaris.
-74Met twee zonen naar Kralingen, 24 april 1758 De heren Pieter Bendervoet en Eeuwout van Vliet hebben aan hun verplichtingen voldaan. De afbetaling van de schuld -groot f. 1500 -- is misschien enigszins anders verlopen dan was afgesproken, maar dat was zeker geen bezwaar. 1 december 1752 betaalden ze f. 500, de resterende f. 1000 hebben ze 5 december 1757 afgelost. De rente werd op tijd betaald. De schuldbrief was getekend op 27 november 1750, het is dus al weer 8 jaar later en Machte1tje moet wel 72 jaar geweest zijn. Machteltje moet nog één keer naar Kralingen. Ik denk dat ze er op die leeftijd wel tegenop gezien zal hebben. Ze heeft nog twee ongehuwde zoons: Abraham en Maarten. Abraham is 29 jaar en Maarten is 27 jaar. Ze waren niet meer bij moeder thuis. Abraham woonde al 7 jaar te Strijen en Maarten woonde al 3 jaar te Strijen. Ze kunnen een dag vrijmaken om met moeder mee te gaan. Ze waren misschien nooit te Kralingen geweest. Toen Pieter en Machteltje naar Lage Zwaluwe vertrokken was Abraham 4 jaar en Maarten 1 jaar. Ze hadden aan die plaats geen enkele herinnering. De reis gaat door op 24 april 1728. Het is best mogelijk dat Abraham en Maarten nog nimmer te Kralingen zijn geweest en de plaats wel eens wilden zien waar moeder het altijd over had. Ze gaan de secretaris van de Hoge Vierschaar vertellen, dat de schuld geheel is betaald. Een vergadering is daar niet voor nodig. De secretaris haalt in schuldboek 48, bladzijde 198 door met talloze schuine strepen, ruitvormig. Hij schrijft daarna in de marge dat hij de schuldbekentenis gezien heeft, een schuldbekentenis, die, zoals hij schrijft, geschreven was op fransijn, dat is een soort perkament. Daarmee werd de plechtigheid gesloten. Dit zal wel de laatste maal geweest zijn dat Machteltje een bezoek bracht aan Kralingen. Ze had er niets meer te zoeken. Maandag 21 februari 1977 Ik heb op maandag 21 februari 1977 een bezoek aan Kralingen gebracht. Ook wij hebben daar niets meer te zoeken. We liepen de Oudendijk af en verder langs de Korte Kade en langs de Kralingse Plas en de Sophiakade (de Lange Kade) terug. De gehele ruimte tussen deze straten is gevuld met een massa foeilelijke huizen, één grote steenwoestijn. Vroeger stonden de huizen 7 roeden, dat is 100 meter, uit elkaar, toen kon je ademhalen. De Jaffastraat is er wel, maar het heeft niets meer van die intieme buurtschap. Op de plaats waar het eerbiedwaardige huis Jericho gestaan heeft is nu een café met de wijdse naam: Hof van Jericho. Op de plaats waar de lustwarande was van het kasteeltje Jeruzalem is nu de baan van de Kralingse ijsclub. Dinsdag 22 februari 1977 . Op 22 februari 1977 vond ik in mijn dagblad een afbeelding van een grote gevelsteen? 1,25 m bij 1,25 m. Daarop staat te lezen: "Den Weledele Gestrenge Heer Mr. Hugo Cornets de Groot op wiens naam de Heerlijkheid van Cralingen is verleyt, De Heeren Adriaan Guenellen, Schout, Cornelis van Tol, Pieter van Eyck, Ambachtsbewaarders en Adriaan Herbert
-75Vermeulen, secretaris, Hebben den Eerste steen geleyt op den 14 Augustus Anno 1759. In 1758 bezocht Machteltje voor het laatst Kralingen. In 1759 een jaar later werd deze gevelsteen geplaatst, zeer waarschijnlijk in het nieuwe ambachtshuis. Was er nog familie in 1758 in Delft of Vlaardingen? In Delft niet, maar in Vlaardingen leefde nog Ary Woutterse Myddelhoeck, bedienaar van begrafenissen. En zijn drie kinderen, Maria, Lijntje en Wouter. In 1758 woonden Maria en Wouter beiden in de Landstraat. Over de kinderen van Adriaan en Neeltje moeten we een afzonderlijk hoofdstuk schrijven.
-76-
De kinderen van Adrianus Middelhoek en Neeltje van der Meer.
-77-
-78De kinderen van Adriaan Middelhoek en Neeltje van der Meer. De laatste jaren van Adriaan Adriaan Middelhoek werd op 28 januari 1691 te Rotterdam gedoopt. Hij huwde op 31 maart 1715 te Kralingen met Neeltje van der Meer, de dochter van een scheepsbouwer. Hij werd te Kralingen op 9 augustus 1745 begraven en Neeltje van der Meer werd daar op 28 oktober 1748 begraven. De laatste jaren van zijn leven was Adriaan geen bakker meer. In een notarieel stuk, gedateerd 10 november 1730, wordt hij aangeduid met de uitdrukking "gewezen bakker". Hij schijnt nog wel een baantje gehad te hebben, waarin hij zekere dienst te vervullen had op de molen. Toen moeder Neeltje stierf in 1748 was er van de 5 kinderen nog niet één getrouwd. Moeder werd op 28 oktober 1748 begraven en op die datum was Josijntje 31 jaar Cornelis 29 jaar Daan 25 jaar Anna 25 jaar Adriana 22 jaar. Het was een zware tijd in de jaren dat beide ouders stierven. Het land werd geteisterd door strenge winters, een verschrikkelijke veepest en difterie-epidemieën. Het volk ging gebukt onder een voortdurende oorlogsdreiging. Door het vertrek van Pieter en Machteltje met hun gezin naar Lage Zwaluwe was het toen al zo stil geworden op Kralingen. En nu beide ouders daar gestorven waren, moesten de kinderen elk hun eigen weg zoeken. Van de 5 kinderen trouwden er 4. Het komt mij voor dat alleen Anna ongetrouwd is gebleven. Van lieverlede hebben de kinderen Kralingen verlaten. Ze gaan elk hun eigen weg, maar houden wel contact met elkaar. Dat blijkt bij de verscheidene doopplechtigheden. Waar ze begraven zijn, wordt bij ons onderzoek niet bekend. De gegevens uit de archieven van Kralingen en Rotterdam vermelden die begrafenisdata niet. Het zal van toevalligheden afhangen of we die data ooit te weten zullen komen. We hebben wel enige gegevens kunnen verzamelen en zullen die zo nauwkeurig mogelijk doorgeven. 1. Josijntje Josijntje was de oudste van Adriaan en Neeltje. Ze is te Kralingen op 25 juli 1717 gedoopt. Gedoopt in het kleine kerkje dat aan de Veenweg stond, op de hoek van de Kerkweg, die naar de Oudendijk liep. Daarin waren immers de mooie gebrandschilderde ramen, geschonken door de rijkgeworden bakker! Naast het kleine kerkje stond de ruime pastorie met daarachter een vorstelijke tuin. In 1717 werd de pastorie bewoond door de predikant Nicolaas van Lis, die te Kralingen gestaan heeft van 14 oktober 1703 tot zijn dood op 21 januari 1720. Ik denk echter niet dat Nicolaas van Lis Josijntje gedoopt heeft, want hij was proponent, dat is hulpprediker. Ik geloof niet dat proponenten de sacramenten mochten bedienen. Toen Josijntje gedoopt werd was haar grootmoeder Josijntje van der Burgh doopgetuige. Ik vermoed dat Josijntje een zonnige jeugd gehad heeft. Haar ouders behoorden nog tot de gegoede middenstand, en haar grootouders van vaderszijde bewoonden het overbekende huis Jericho en haar grootvader van moederszijde was de bekende scheepsbouwer Cornelis van der Meer.
-79Hoe dikwijls zal Josijntje niet met een zusje of een nichtje het huis Jericho bezocht hebben. En van Jericho tot Jeruzalem was het een korte afstand. Op het landgoed Jerusalem zwaaide tante Anna van der Burgh de scepter in de keuken. De kinderen vonden het prachtig om bij tante Anna een boodschap te doen. Ze zagen de prachtige tuin en bewonderden de schilderijen in het atelier van de jonge mevrouw. Ik twijfel er aan of Josijntje veel op school gegaan zal hebben. Dat vond men voor meisjes niet zo nodig. Wel werd er bijna in alle testamenten de langstlevende voorgehouden dat het zijn of haar plicht was de kinderen lezen en schrijven te laten leren maar daar kwam in de praktijk weinig van terecht. Een vrouw die bij de notaris haar eigen naam kon zetten was een knapperd en het kwam zelden voor. Josijntje zal wel op de breischool gegaan hebben; 's winters stoof en brandstof meebrengen. Nu ja, turven had haar vader Adriaan genoeg. De catechisatie, dat was een belangrijk ding. Vanaf het 12e jaar, en soms al eerder, bezochten de kinderen wekelijks het catechisatie-lokaal om onderwezen te worden in de zondagen van de Heidelbergse Catechismus. Vragen en antwoorden lezen was er niet bij, de meeste meisjes konden niet lezen. Toch ging men daar meestal gaarne heen, het was de enige gelegenheid om kennis op te doen. Toen Josijnte ter catechisatie ging, laten we zeggen plm. 1730, was daar in Kralingen de proponent Henricus van Drunen. Hij was bevestigd op 13 oktober 1720 en bleef te Kralingen tot zijn emeritaat in 1735. Toen moeder Neeltje van der Meer begraven werd op 28 oktober 1748 was Josijnte nog niet getrouwd, ze was toen al 31 jaar. Trouwens, alle vijf kinderen waren nog thuis. Vaders versterf zal niet veel geweest zijn, en toen moeder stierf was er helemaal niets meer over. Vader Adrianus had in 1743 zijn bakkerij verkocht en nu hadden ze de bakkerij, waarin zoveel broodjes gebakken waren, zelf opgegeten. Ik denk dat moeder Neeltje het de laatste jaren van haar leven niet zo breed gehad heeft. Misschien heeft ze geestelijke steun gehad van Ds. Theodorus van der Groe, die ds. Corne1is Blom opgevolgd was in 1740. Wat geestelijke steun heeft Neeltje wel kunnen gebruiken. Ds. Theodorus van der Groe De predikant heeft ruim 40 jaar op Kralingen gestaan en het kan niet anders of hij moet in die gemeente grote invloed gehad hebben. Het gezin van Adriaan en Neeltje heeft hem ook nog verscheidene jaren meegemaakt. Van der Groe is 16 september 1705 te Zwammerdam gedoopt. Zijn vader was ook predikant, dat was Ludovicus van der Groe. 19 maart 1730 deed Theodorus zijn intrede in Rijnsaterswoude en 14 april 1740 kreeg hij een beroep naar Kralingen. Daar is hij gebleven tot zijn dood, 24 juni 1784. Stel je voor dat een gemeente 44 jaar lang door één en dezelfde dominee bearbeid wordt. Hij was een krachtige persoonlijkheid en had als prediker een geduchte invloed. Hij was één van Nederlands 'meest getrouwe godsgezanten". Hij riep ernstig op tot bekering. Hij vond zelfonderzoek steeds noodzakelijk. Is men werkelijk wel bekeerd? Dat kan men toch weten aan verschillende kenmerken! Zijn bekende boek is: "Toetssteen der ware en valse genade".
-80Zijn prekenbundels zijn vele malen herdrukt en worden nog steeds gelezen als één der "oude schrievers" in bevindelijke mystieke kringen. In de kerkgeschiedenis is Theodorus van der Groe bekend geworden om zijn debatten en pennestrijd met de Rotterdamse predikanten Hofstede en Bruning. Het ging om de vrije nominatie - over het beroepen van predikanten zonder inmenging van de magistraat. Daar was Van der Groe vóór, de bekende Rotterdamse predikanten tegen. De Rotterdamse overheid legde beide partijen het zwijgen op. De strijd werd te persoonlijk. Ik denk dat de kinderen van Adriaan en Neeltje veel met deze dominee te maken gehad zullen hebben. Josijntjes huwelijk Josijntje werd in de echt verbonden door ds. Theodorus van der Groe, de strenge dominee van Kralingen. Dat was, wat men tegemwoordig in de Hervormde Kerk een "zware dominee" noemt. Voor sommige mensen is de dominee nooit "zwaar" genoeg. Ze zeggen: "In de Bijbel staat wel "gewogen en te licht bevonden", maar er staat nooit "gewogen en te zwaar bevonden". De bruidegom van Josijntje kwam van Oudewater en heette Ary Dirksz. Dikkenboer. We zijn er nog op uitgeweest om iets over de bruidegom te weten te komen, maar zonder succes. We hebben alleen kunnen vinden, dat een zuster van Ary nl. Adriaantje Dirksz. Dikkenboer trouwde op 3 juni 1742. Dat was alles. Als het u gaat zoals mij, dan denkt u afgaande op de naam aan een stevige, welgedane, gefortuneerde boerenzoon. Niets is minder waar dan dat. Ary was een arme drommel, die evenveel had als Josijntje nl. niets. Ik heb het "Register van den ontfang van 't regt op 't trouwen" geraadpleegd. Daar komt het echtpaar in voor. 7 december 1749 Ary DirkSz. Dikkenboer, j.m. van Oudewater Josijntje Middelhoek, j.d. van Kralingen Te betalen nihil. Ze behoorden beiden tot de armste volksklasse. Josijntjes moeder had nog f. 12 moeten betalen. Ary en Josijntje betalen nihil. Het is in hun huwelijk met nihil begonnen en het is nihil gebleven ook. Moeder Neeltje was 28 oktober 1748 te Kralingen begraven. Haar oudste dochter trouwde een goed jaar later op 7 december 1749. Ze zijn zeker te Oudewater gaan wonen. Wat haar man Ary deed voor de kost, weet ik niet. Hij lijkt me een arme dagloner, een los werkman, die links en rechts keek waar wat de verdienen viel. Hij zal wel in Oudewater begonnen zijn. Naar Schiedam Het was armoe lijden in Oudewater. Ze zijn al spoedig naar Schiedam verhuisd. Allebei gewapend met een diaconale acte van indemniteit. Ary had er een van Oudewater en Josijntje had er een van Kralingen. Dat wil zeggen, dat ze dikwijls armlastig waren en konden terugvallen op de diaconie van hun vorige standplaats. De volgende gegevens zijn uit het admissieregister van Schiedam. 3 may 1751 geadmitteerd met acte van Oudewater en voor sijn vrouw met acte van Kralingen: Ary Dirkse Dikkenboer en sijn Huysvr. Josintie Middelhoek.
-81Toen waren ze, denk ik, 9 maanden in Schiedam, want eerder kreeg men meestal zo'n finale admissie niet. Ze zijn dus waarschijnlijk in augustus 1750 naar Schiedam verhuisd. Als men 9 maanden in zijn eigen onderhoud had kunnen voorzien, kreeg men zo'n admissie, dat is toestemming om in Schiedam te mogen wonen. Een vestigingsvergunning zouden wij zeggen. Een jaar later 1 augustus 1751 wordt Josijntjes eersteling gedoopt. In het doopboek van de Hervormde Kerk van Schiedam staat het volgende: 1 augustus 1751 N. 94. Adrianus. Het Kint van Ary Dirkse. de Moeder Gesina Middelhoek. Getuigen: Anna Middelhoek. Dat was Josijntjes eersteling. Ze wordt hier voor de verandering Gesina genoemd. De achternaam van Ary blijft achterwege. De getuige is Anna Middelhoek, een jongere zuster van Josijntje. Anna was 31 oktober 1723 gedoopt en was op de doopzondag dus bijna 28 jaar. Het jongetje heette Adrianus en niet Dirk. Het is genoemd naar Josijntjes vader. Zonder werk in Schiedam In de loop van 1752 komt Ary in Schiedam zonder werk. Josijntje wil naar Kralingen terug. Heimwee misschien? Ze wil een beroep doen op de diaconie van Kralingen. Een mens moet toch eten? Haar kind Adrianus ook. Ze zorgt ervoor dat ze ook een verklaring van indemniteit krijgt voor haar kind. In de resoluties van de burgemeester van Schiedam komt het volgende voor: 5 juni 1752 aan Ary Dirkse Dikkenboer en syn Huysvr. Trijntie Middelhoek, is ten behoeve van de Diaconie van Kralingen acte van indemniteit verleent voor derzelver kind genaamt Adrianus, oud één jaar. Josijntje heet voor deze gelegenheid Trijntje of liever Trijntie. Adrianus was nog geen jaar oud, maar 10 maanden. In het admissieregister van Schiedam is bijgeschreven: 5 juni 1752 met er woon van hier vertrokken en de actens overgegeven den 5 juni 1752 en acte voor derzelver kind Adrianus oud omtrent één jaar voor de diaconie van Kralingen verleend. De arme drommels komen dus weer verarmd en berooid te Kralingen aan, ten laste van de diaconie aldaar. Dat moet voor de middenstandsdochter Josijntje een ware beproeving zijn geweest. Ze zijn daar gebleven van juni 1752 tot omtrent juli 1753. Te Rotterdam wordt Josijntjes tweede kind geboren. Dat was een Dirk. Naar Rotterdam, werk gevonden Maar gelukkig vindt Ary weer werk. In Rotterdam, in de havens misschien. Maandenlang kan hij zijn eigen brood verdienen. Hij hoopt dat het 9 maanden duren zal, dan kan hij een finale admissie voor Rotterdam verkrijgen. De finale admissie vindt u op de volgende bladzijde, gevonden in het archief van Rotterdam, in de lade met het opschrift; finale admissies.
-82Wijk 3 Smaldeel 3
Finale admissie
Alsoo ons, ondergeschreve Commissarissen, is gebleken. dat Ary Dirksz. Dikkenboer, geboren te Oudewater en zijn vrouw Josijntje Middelhoek, geboren te Kralinge, met 2 kinderen genaamd Adrianus, oud 3 jaren, geboren te Schiedam en Dirk, oud omtrent 1 jaar, gebore Alhier, onder actens van Oudewater, Schiedam en Kralinge, gedurende den tijd van drie vierendeel-jaars binnen dese stadt hebben gewoont en van hare industrie of arbeid, sonder van iemant gesustendeert te worden, op eene eerlijke wijze bestaan en apparentelijk voor het toekomende sulle kunnen bestaan, soo is't, dat wij deselve admitteren omme binnen dese stadt ofte deszelfs Jurisdictie te mogen wonen. Actum Rotterdam, desen 20e ,Juny 1754. w.g. D. van Hersele w.g. Jean Bichon van IJsselmonde
Aantekening: Den 12e October dese ingetrokke en de actens van indemniteit overgegeven. Alsoo weer naar Kralinge vertrokke.
-83Dat zag er veelbelovend uit voor de toekomst. Waar zullen Ary en Josijntje gewoond hebben in Rotterdam? In wijk 3, smaldeel 3. Dat is misschien nog wel uit te zoeken op het Archief. Ze hebben nu 2 kinderen. Adrianus is in Schiedam geboren en Dirk in Rotterdam. We moeten toch eens kijken of we Dirk Ariëns Dikkenboer kunnen vinden in de geboorteregisters van Rotterdam, omtrent juli 1753. Zonder werk in Rotterdam Ary kwam toch weer zonder werk. Op de finale admissie van Rotterdam staat een aantekening. Die luidt als volgt: 11 oktober 1754 Den 11 oktober 1754 deze ingetrokken en de actens van indemniteit weer overgegeven, a1soo weer naar Kralingen vertrokken. Arme Josijntje! Daar kwam ze voor de tweede maal haar hand ophouden bij de diakenen van Kralingen. Dat viel niet mee voor de dochter van een vrije bakker en de kleindochter van een scheepsbouwer. Ary Dirkse Dikkenboer had een zak vol met actens (van indemniteit dan). Wie was Jean Bichon van IJsselmonde? Dat was de Heer van Oost-IJsselmonde en van West-IJsselmonde en van een gedeelte van Katendrecht. Mr. Jean Bichon van IJsselmonde was vroedschap en burgemeester van de stad Rotterdam. Bewindvoerder van de Oostindische Compagnie ter Kamer op de Maze en commissaris van 's Lands posterijen, enz. enz. Een zeer bekende naam in Rotterdam-Zuid. In 1720 kwamen deze Heerlijkheden door vererving in het bezit van de familie Bichon. Tot 1900 heeft er van de familie Bichon te Oost-IJsselmonde naast de Hervormde Kerk een kasteel gestaan. Als men aan Kralingse veer stond had men er een prachtig gezicht op. Oost-IJsselmonde was van geen betekenis zonder dat kasteel met de prachtige tuinen. De overzetveren en de wagenveren waren sedert onheugelijke tijden het eigendom geweest van de Kasteelheer. Nu begon het gemeentebestuur die eigendom te betwisten. Die veren betekenden een mooie bron van inkomsten. De Bichons voerden een jarenlang proces met de gemeenten OostIJsselmonde over het pontveer op Kralingen. De heer Bichon verloor dat proces. Om de gemeente te duperen hebben de Bichons het kasteel laten afbreken en al het geboomte van het bijbehorende park laten kappen. Hierdoor verloor IJsselmonde zijn "aantrekkelijke gezicht". Toen ik onder de admissie de handtekening van Jean Bichon zag staan, dacht ik dat Ary en Josijntje te Katendrecht gewoond hadden. Maar hij was burgemeester van Rotterdam en als zodanig tekende hij de akten. Josijntje, doopgetuige; 17 april 1768 Het laatste dat we van Josijntje vernemen is dat ze doopgetuige is geweest bij de doop van Johanna v.d. Pauwert op 17 april 1768. Josijntje was toen 50 jaar.
-842. Cornelis Het tweede kind van Adriaan Middelhoek en Neeltje van der Meer was Cornelis, genoemd naar Neeltjes vader, de scheepsbouwer. Hij werd in het kleine kerkje aan de Veenweg gedoopt op 24 September 1719. Hij was ongeveer twee jaar jonger dan zijn zuster Josijntje. De doopgetuige was Maria van der Meer, de oudste zuster van Neeltje. Neeltjes moeder was reeds lang overleden. Maria van der Meer was de oudste van de 11 kinderen van de scheepsbouwer. Toen Maria als doopgetuige optrad, was ze 42 jaar. Ze was gehuwd met Cornelis Vermeer, ook een scheepstimmerman. Ze woonden te Hillegersberg. Toen Cornelis gedoopt werd, werd het predikambt in Kralingen waargenomen door ds. Nicolaas van Lis. Hij zal echter zelf niet gedoopt hebben, want hij was proponent, dat is hulpprediker. Catechisatie-lessen heeft Cornelis gehad van de opvolger, dat is ds. Henricus van Drunen, ook een proponent. Ik heb geen gegevens kunnen verkrijgen over het schoolonderwijs te Kralingen. De meester van het schooltje is mij niet bekend, maar Cornelis heeft vast wel goed onderwijs gehad. Kijk maar eens naar de handtekening, die hij zet in 1757. Dat is de handtekening van iemand die gewend is met de pen om te gaan. Hij schrijft vlot in tegenstelling tot het stuntelige geschrijf van zijn vader. Ik denk niet dat hij bakker is geworden, ik denk eerder aan een zakenman. We weten weinig van Cornelis. Hij trouwde erg laat. Als we hem weer ontmoeten dan is dat in Bergambacht. Dat is een plaatsje in de Krimpenerwaard, ten westen van Schoonhoven. De stad- en dorpbeschrijver rijmt er van: De nijvere landman zwoegt en slaaft, Daar Rijkaard op zijn schatkist zit te beven, Dit dorpje door Natuur zo mildelijk begaaft, Schetst ons het zoet van 't buitenleven. Cornelis zal geen nijvere landman zijn geweest. Hij lijkt me meer een zakenman. In de huwelijkse voorwaarden van 12 oktober 1757 wordt gesproken over zijn winst en zijn verlies, zoals men er in de zakenwereld over spreekt. Het laatste bericht dat we van zijn zuster Josijntje verkregen hebben is van 11 oktober 1754. Precies drie jaar later liet Cornelis bij notaris Willem van Rijp te Rotterdam de huwe1ijkse voorwaarden op schrift stellen. Hij tekende aan op 7 oktober 1757 en trouwde op 23 oktober 1757. Hij trouwde met een heel gezin, een weduwe met 3 kinderen. Het huwelijk werd voltrokken te Bergambacht. De bruid van Cornelis Cornelis trouwde 23 oktober 1757 met Willemina Elisabeth de Jong. Zij was de weduwe van Silvenseca Gelderblom. Deze mensen waren van Groot Ammers gekomen. Het volgende komt voor in het trouwboek: Cornelis (zoon van Adriaan) geboren 24 september 1719. 5 oktober 1757 geeft Cornelis Middlhoek, j.m. wonende te Bergambacht, heden aan te zullen trouwen met Wi1helmina Elisabeth, de Jong, weduwe van Silvester Gelderblom, laatst gewoond hebbende te Groot Ammers etc. f. 3 van de bruydegom ontvangen (G.- Bgv, p.29)
-85En verder: Cornelis Middelhoek, j.m. te Japha, onder den doope van Cralingen, en Wilhelmina de Jong, weduwe van Sylvester Gelderblom, zijn bij ons (na wederzijdse voldoening van 's Lands recht) op den 7den october 1757 in wettigen ondertrouw aangetekend en zijn op den 23sten october 1757 na drie voorstellen gehuwd te Bergambacht. (Bg. 4, p.88) De bruid heette Willemina Elisabeth de Jong. Ze was de weduwe van Silvenseca Gelderblom. Deze lieden hadden eerst in Groot Ammers gewoond, waren nog maar kort geleden naar Bergambacht verhuisd en daar stierf de man en vader van 3 kinderen. Groot Ammers ligt juist aan de andere kant van de rivier. De 4 kinderen, waarvan er 1 gestorven is, zijn alle te Groot Ammers geboren. Hier zijn de namen van de 4 jongens; Dirk Gelderblom, gedoopt 30 maart 1748 (overleden) Wiggardus Gelderblom, gedoopt 19 april 1750 Dirk Gelderblom, gedoopt 20 augustus 1752 Wilhelmus Gelderblom, gedoopt 2 februari 1753. Als ik goed reken moeten Willemina en Silvester een jaar of 7 à 8 getrouwd zijn geweest. Te Bergambacht was Wilemina een paar jaar weduwe geweest en tot grote armoede gekomen. Dat gaat zo als men liever niet naar de diaconie wil gaan. Die armoede leid ik af van de uitdrukking uit de huwelijkse voorwaarden. Daar staat: "de bezittingen van de comparante bestaande uit enige, weinige, geringe klederen". Met andere woorden, toen ze met Cornelis die voorwaarden door de notaris op schrift liet stellen, had ze in de wereld niet meer dan de kleren, die ze aan het lijf droeg. Een nieuw huwelijk zal haar zeer welkom zijn geweest. Cornelis was geen verliefde jongeling meer, maar een man van 38 jaar. Hij bekeek het zakelijk. De toon van de huwelijkse voorwaarden is wat àl te zakelijk. Ze schijnen alle door Cornelis geformuleerd te zijn en de notaris brengt ze keihard op papier. De huwelijkse voorwaarden (commentaar) Er wordt gesproken over een wettig huwelijk op huwelijkse voorwaarden, en over een echtbedgenootschap. De notaris schreef al "en meubelen", maar schrapt dat weer door. Wat ze van haar meubelen nog over had, mocht geen naam hebben. De comparant, Cornelis Middelhoek, vindt het helemaal niet nodig om van de goederen een inventarislijst op te stellen. Alles is van hem, en alles blijft van hem, van hem alleen. Geen gemeenschap van goederen. Als hij als zakenman wint, komt het erbij, als hij verliest, gaat het er af. Komt hij te sterven, dan is het voor zijn erfgenamen. Wie die erfgenamen zullen zijn, wordt in het midden gelaten. Dat moet maar naar de regels gesteld door het Hof van Holland. Mocht de comparante wat erven van haar eigen familie, dan is dat natuurlijk voor haar persoonlijk. Eventuele schulden van zijn vrouw neemt Cornelis niet over. Je kunt nooit weten wat voor schuldeisers er komen opdagen, als het huwelijk eenmaal gesloten is. Wel is Cornelis het ermee eens, dat de 3 voorkinderen van Willemina uit de winsten tijdens het huwelijk gemaakt gealimenteerd en opgevoed behoren te worden.
-861757
Oud. Not. 2478/507
Huwelijkse voorwaarden, zonder beding van avantage's, tweemaal gegrosseerd. Van Berckel Huwelijkse voorwaarden, geredigeerd bij het huwelijk van Kornelis Middelhoek, meerderjarige jongeman, te Bergambacht, en Willemina Elisabeth de Jong, weduwe van wijlen Silvenseca Gelderblom te Bergambacht. Op heden den 12e october 1757 compareerden voor mij, Willem van Rijp, openbaar notaris, bij den Hove van Holland geadmitteerd, in Rotterdam residerende en voor de nagenoemde getuigen, Kornelis Middelhoek, meerderjarige jongeman, wonende te Bergambacht, bruidegom, ten eenre en Willimina Elisabeth de Jong, weduwe van wijlen Silvenseca Gelderblom, wonende te Bergambacht, bruid ten anderen zijde. En verklaarden met den anderen te hebben gesloten een wettig huwelijk en echtbedgenootschap, op de volgende condities en anticipatiale voorwaarden. Dat zij, comparanten, ten huwelijk zullen in- en aanbrengen alle zodanige goederen, penningen en effecten, als zij zijn hebbende en bezittende, bestaande die van de comparante in enige, weinige, geringe klederen, en zijnde op voorstel van de comparant niet nodig van deszelfs goederen, penningen en effecten enige staat of inventaris te maken, om redenen dat, zoals hierna zal worden gezegd, de winst of het verlies, staande huwelijk te doen en te vallen, zal zijn voor rekening, bate en schade van hem, comparant of zijn erfgenamen. Dat tussen hen, comparanten, geen gemeenschap van de voornoemde in- en aan te brengen goederen zijn zal, alsmede niet van diegene, die staande dit huwelijk, ieder van hen mogen opkomen en aanbesterven. Dat de een voor des anderen schulden, reeds gemaakt of nog te maken, in persoon of goederen, niet aansprakelijk, veel minder verbonden of executabel zijn zal, doch zullen de minderjarige voorkinderen van de comparante, uit de winsten staande huwelijk worden gealimenteerd en opgevoed. Dat de winst en verlies, staande huwelijk, te doen en te vallen zijn voor rekening, bate en schade van den comparant of zijn erfgenamen. Dat de comparante ten reguarde van haar aangebrachte, en staande huwelijk aangeerfde goederen zal hebben en behouden zodanig recht van legaal en dataal verband als aan de vrouwen bij de beschreven rechten gegeven en in de praktijk alhier gerecipieerd en aangenomen is. Op alle welke condities en antinuptiale voorwaarden de comparanten voornemens zijn hun huwelijk te doen en laten solemniseren en voltrekken. Verbindende zij, comparanten, voor de nakoming van hetgeen hierboven staat, hun persoon en goederen, die stellende ten bedwang van alle Hoven, Rechten en Rechteren, en speciaal de Ed.Hove van Holland. Aldus gedaan en gepasseerd binnen Rotterdam ter presentie van Petrus Constantius van Rijp en Hendrik Justus van Beest als getuigen. w.g. Cornelis Middelhoek
Getuigen:
P.C.van Rijp H.J. van Beest
Notaris:
Willem van Rijp 1757
w.g. Willemina Elisabeth de Jong
-87- Willemina had weinig in te brengen, omdat ze zo weinig inbracht. Ze za1 wàt blij geweest zijn dat ze weer een man had, die voor haar en haar drie kinderen zorgen wilde. - Willemina was wel arm, maar een alleszins te respecteren vrouw. Kijk maar naar haar handtekening en vergelijk die met de stuntelige handtekeningen van Machteltje Huygen Booy en Neeltje van der Meer, dan moet men tot de conclusie komen, dat Willemina evenals haar man Cornelis gewend was om met de pen om te gaan. - Toen het huwelijk voltrokken werd op 23 oktober 1757, waren de stiefkinderen van Cornelis 7, 5 en 4 jaar oud. - Het zal u opgevallen zijn dat de bruidegom f. 3 betalen moest voor "t Regt van 't trouwen". De meesten trouwden Pro Deo. Cornelis behoorde dus tot de enigszins gegoede volksklasse. Contacten met broers en zusters Zoals ik reeds eerder schreef, is Cornelis laat getrouwd, hij was al 38 jaar. Zijn jongere broer Daan was 5 jaar eerder getrouwd en zijn jongste zuster Adriana trouwde in hetzelfde jaar 1757; Cornelis op 23 oktober en Adriana op 8 november. De eerste trouwde te Bergambacht, de laatste te Rotterdam. Als het tweede kind van Adriana te Rotterdam gedoopt wordt, treedt Willemijntje Elisabeth de Jong als doopgetuige op. Zelf heeft ze dan van Cornelis één kind, dat op die doopdag 14 maanden oud is. De twee zonen van Cornelis en Willemina Ik spreek nu niet over de 3 voorkinderen van Willemina. Dat waren alle drie jongens. Wat er van terecht gekomen is, heb ik nog niet kunnen nagaan. Hun achternaam was en bleef natuurlijk Gelderblom. Daarna werden er nog twee jongens geboren, waar we vanzelf meer interesse voor hebben, omdat ze de naam Middelhoek gedragen hebben. Cornelis Middelhoek en Willemina de Jong zijn 23 oktober 1757 getrouwd en hun eersteling werd 1 januari 1760 gedoopt. Het was een jongen, die de naam Adrianus droeg, genoemd naar de grootvader van vaderszijde (Bgl.-p.109). Het tweede kind heette Abraham Middelhoek en is gedoopt op 14 maart 1762. Willemina's vader zal dus Abraham geheten hebben (Bgl.-p.112). Beide jongens zijn gedoopt te Bergambacht. Bij elkaar werd het een flink gezin met vijf jongens. Cornelis is lang vrijgezel gebleven, maar was nu ineens vader van vijf kinderen, en nog allemaa1 jongens ook. Cornelis was nu 43 jaar. Adriaan Cornelisz. Middelhoek van Bergambacht We hebben altijd de indruk gehad, dat het geslacht, van Adrianus Middelhoek van Jaffa totaal uitgestorven is. Al de Middelhoeken die nu nog leven stammen -- zo lijkt het -- af van Pieter Middelhoek. Om dat te bewijzen is het vanzelf nodig om de sporen na te gaan van die twee jongens die te Bergambacht geboren zijn. Van de oudste -- Adrianus -- weten we tot nu toe al heel weinig. We hebben de datum van zijn doop, dat is 1 januari 1760. Verder hebben we nog één gegeven: Attest gelicht van Adrianus Middelhoek, 15 februari 1785.
-88Als Adrianus zijn attestatie opvraagt is hij een jongeman van 25 jaar. Er staat niet: doopattest, hij zal dus belijdend lid geweest zijn van de kerk van Bergambacht. Dat was in 1785. Toen heeft hij Bergambacht verlaten. We weten helaas niet waarheen hij is vertrokken. Abraham Cornelisz. Middelhoek, geboren te Bergambacht Van de tweede zoon Abraham weten we meer. Ook hij heeft Bergambacht verlaten. Toevalligerwijze hebben we hem in Den Brie1 teruggevonden. In de ,"Nederlandse Leeuw" werd de vraag gesteld of er in Den Briel ook mensen gewoond hadden die de naam De Hartog of Den Hertog droegen. Nu, in het antwoord werd genoemd Geertje Hartog, de huisvrouw van Abraham Middelhoek. Abraham Middelhoek is te Bergambacht gedoopt op 14 maart 1762. Hij huwde met Geertje Hartog. Wanneer precies? Hun eersteling werd in Den Briel gedoopt op 5 augustus 1795. Ik heb in Den Briel over het huwelijk van Abraham Middelhoek en Geertje nog niets gevonden. Zij is in 1766, te Spakenburg geboren en zij stierf te Zwartewaal op 51-jarige leeftijd op 30 december 1817. Ze zullen wellicht te Spakenburg getrouwd zijn. Zij was de dochter van Steven Barendsz. Hartog en Wi1lemtje Jas, beiden te Spakenburg overleden. Hun eersteling werd in 1795 geboren op de 31e juli. Het huwelijk zal dus wel voltrokken zijn in 1794. De bruigom was toen 32 jaar. De bruid was toen 28 jaar. Hun eerste kind -- Cornelis dus -- werd 5 augustus 1795 in de Grote Kerk van Brielle gedoopt, in de Catharijnekerk. 19 januari van datzelfde jaar 1795 waren de Franse troepen ons vaderland binnengekomen. De kleermaker van Zwartewaal Abraham Middelhoek en Geertje Hartog, respectievelijk geboren te Bergambacht en Spakenburg, zijn niet in Den Briel blijven wonen. Ze verhuisden al spoedig naar het dichtbijgelegen dorpje Zwartewaal. Abraham was daar kleermaker. Dat hij kleermaker was, weten we uit de notariële akte no.46. Die luidt: voor de notaris Jan Kloppert Jacobsz te Heenvliet verscheen een comparant op 10 juni 1814. De zaak betrof de doorhaling van een hypotheek. Als getuige treedt op: Abraham Middelhoek, kleermaker, wonende te Zwarte waal. Abraham is dan 52 jaar en vader van 6 kinderen. Die kinderen zijn: Cornelis, geboren te Den Briel op 31 juli 1795, gedoopt 3 augustus 1795. Steven Hartog, geboren te Zwartewaal op 4 augustus 1798, gedoopt 8 augustus 1798.
-89Wi1helmina Elisabeth, geboren te Zwartewaal op 24 Juni 1799, gedoopt 30 juni 1799. Willemijntje, geboren te Zwartewaal op 1 februari 1802, gedoopt 7 februari 1802. Jan, geboren te Zwartewaal op 23 maart 1805, gedoopt 31 maart 1805. Maartje, geboren te Zwartewaal op 29 april 1808, gedoopt 1 mei 1808. Het is zonder meer duidelijk dat de eerste vier kinderen genoemd zijn naar de wederzijdse grootouders. Cornelis is genoemd naar Cornelis Middelhoek van Bergambacht, Steven Hartog is genoemd naar Steven Hartog van Spakenburg, Wilhelmina Elisabeth is genoemd naar Wilhelmina Elisabeth de Jong van Bergambacht. Willemijntje is genoemd naar Willemijntje Jas van Spakenburg. Bij de opgaven in het doopregister worden geen getuigen genoemd, behalve bij de doop van Jan; dan treedt een zekere Trijntje den Baars als getuige op. De doopgegevens van de laatste vijf kinderen zijn te vinden in Zwartewaal 2. de blz. 458, 461, 461 en 484, Rijksarchief Den Haag. De jongste twee kinderen heetten Jan en Maartje. Waar die twee kinderen naar zijn genoemd, is nog niet duidelijk. Naar de bruiloft in Strijen. 2 juli 1799 Abraham Middelhoek, de kleermaker van Zwartewaal, had er lucht van gekregen, dat er familie van hem in Strijen woonde. Hij was toen nog niet zo lang getrouwd. Het was in 1799 dat hij Strijen bezocht en hij was met Geertje Hartog getrouwd in 1793. Zij verwachtte haar derde kind in juni van dat jaar 1799. Abraham wilde graag de bruiloft van zijn verre neef Pieter Middelhoek meemaken. Die achterneef zou trouwen met Neeltje Bremken, de derde dochter van de gemeenteontvanger. Die achterneef zelf was wagenmaker in Strijen en woonde in de oude stalhouderij naast de kerk. Abraham was al enkele malen in Strijen geweest en was uitgenodigd om de bruiloft mee te vieren op 2 juni 1799. Geertje verwachtte haar baby niet voor het einde van de maand, dus het kon nog wel, die reis naar Strijen. Als hij met de postkoets gegaan is, heeft dat reisje hem stellig wel f. 10 gekost. Maar misschien had hij zelf wel een rijtuigje of heeft hij er een geleend. Het is misschien wel nodig om duidelijk te maken hoe de fami1ieverhouding was. Om dat te begrijpen moeten we teruggaan tot de stamvader Doe. Ik zet de geboortejaartallen achter de namen, benevens de plaatsen van geboorte. Doen ____________________________________ | | Adriaan Pieter 1691 te Rotterdam 1692 te Rotterdam | | Cornelis Abraham 1719 te Kralingen 1728 Kralingen | | Abraham Pieter 1762 te Bergambacht 1769 te Strijen Adriaan en Pieter waren broers, Cornelis en Abraham waren neven, Abraham en Pieter waren achterneven.
-90Abraham ging dus naar de bruiloft van zijn achterneef. Abraham was kleermaker te Zwartewaal en 37 jaar oud, Pieter was wagenmaker te Strijen en 30 jaar oud. De reis naar Strijen was voor Abraham de moeite wel waard. Hij begreep dat hij op die bruiloft verschillende familieleden ontmoeten zou. Ik ga daar niet over uitweiden, dat komt allemaal later wel ter sprake. Alleen wil ik nog vertellen, dat onze Abraham daar in Strijen op de bruiloft bewezen heeft over zekere singuliere gaven te beschikken. Hij was een vrolijke, frisse vent en het leed dat hem later ten deel viel, had hem nog niet doen verstommen. Abraham had een bruiloftslied gemaakt en getoonzet op een toen door ieder gekend wijsje. Het was de wijs van het volksliedje "Zoutman wint bij Doggersbank". Hij had met zijn bruiloftsbijdrage enorm veel succes. Nooit heeft een kleinkunstenaar zijn gehoor zo geboeid. De gebeurtenis is doorverteld van geslacht tot geslacht en nu ben ik dus weer in staat om het opnieuw door te vertellen. Het geval is alleen maar aardig om te bewijzen, dat de verre neven en nakomelingen van Adriaan en Pieter van Jaffa in Kralingen voeling met elkaar hielden. 2 juni 1799 was de bruiloft te Strijen en 24 juni 1799 werd de derde baby te Zwartewaal geboren. Het was Wilhelmina Elisabeth. Deze geschiedenis van de neef uit Zwartewaal is er aanleiding toe geweest, dat de eerste genealogen uit onze familie de bakermat van de Middelhoeken gezocht hebben in Zwartewaal. Zoals het meestal gaat met mondelinge overleveringen is er ook in deze geschiedenis een fout geslopen. In de familie is altijd verteld, dat de rijmgrage neef een visser was. Nu blijkt het een kleermaker te zijn. Ik denk dat Abraham met de dochter van een visser getrouwd was. Spakenburg, nietwaar? Een decennium vol droefheid en ellende 1817-1827 Abraham had het kunnen weten als hij in 1799 goed opgelet had bij het voorlezen van het huwelijksformulier tijdens de kerkelijke bevestiging van het huwelijk van Pieter Middelhoek en Neeltje Bremken in Strijen. Ds. Goduinus 't Hoofdt had het begin met nadruk gelezen: "Overmits den getrouweden gemeynlick velerhande tegenspoet ende kruis van wegen de sonde is toekomende ....". Daar had de vrolijke Abraham toen weinig over nagedacht, maar voor hem begon de tegenspoed ende kruis in 1817. Op 30 december 1817 overleed te Zwartewaal zijn huisvrouw Geertje Hartog op 51-jarige leeftijd. Abraham was toen hij weduwnaar werd 55 jaar. Zijn kinderen -- als ze tenminste allemaal nog in leven waren -waren 22, 19, 18, 15, 12 en 9 jaar. Dat was een groot gezin om het zonder moeder te moeten doen. De meisjes die samen de moederrol moesten overnemen, waren 18 en 15 jaar. Ze waren oud genoeg om het huishouden te doen en het zou allemaal voor Abraham wel meegevallen zijn, als de meisjes zich als lieve dochters gedragen hadden. Het was met beiden treurig gesteld. De gegevens uit het archief van Zwartewaal ontsluieren vreselijke feiten en we hebben geen reden om aan de juistheid van die gegevens te twijfelen. Het gedrag van het oudste meisje -- Wilhelmina Elisabeth -- was niet zo ingetogen. Ze raakte in verwachting en wilde dat zeker voor vader en familieleden en dorpsgenoten tegen iedere prijs verbergen. Ze wordt hier Elisabeth genoemd.
-91In de nacht van 2 op 3 augustus van het jaar 1820 wordt er een levenloos kind geboren. De moeder sterft 24 uur later in de nacht van 3 op 4 augustus 1820. Een vreselijk gebeuren. Je zou er nog om gaan huilen. Het schijnt weinig indruk gemaakt te hebben op het jongere zusje, dat hier Willemina genoemd wordt. In het archief van Zwartewaal staat: Geboren Johanna - 11 december 1821 te Zwartewaal. Kind van de ongehuwde moeder Willemina Midde1hoek, oud 19 jaar. Willemina kon of wilde de naam van de vader niet noemen of de vader onttrok zich laf aan de verantwoordelijkheid. Abraham zal het lachen in die tijd wel verleerd hebben. Hij kreeg nog een zware slag te verwerken. Zijn jongste zoon Jan stierf te Zwartewaal op 22 april 1826. Hij was een jongen van 21 jaar. Lang ziek geweest? T.b.c. misschien? Wi11emina stierf te Hellevoetsluis op 47-jarige leeftijd. Ze was geboren te Zwartewaal op 1 februari 1802. Ze overleed te Hellevoetsluis op 4 juli 1849. Abraham sterft Ondanks al zijn verdriet is Abraham oud geworden. Hij overleed te Zwartewaal op 4 maart 1845, op de leeftijd van 83 jaar. Geboren te Bergambacht op 14 maart 1762. Overleden te Zwartewaal op 4 maart 1845. Onopgeloste vragen Te Bergambacht heeft de oudste zoon Adrianus zijn attestatie gelicht op 15 februari 1785. Verder weten we van deze Adrianus niets meer. Te Zwartewaal hebben we ge1ezen van Cornelis, Steven Hartog en Maartje. Van deze drie kinderen is nog niets bekend, behalve de datum van geboorte en dorp. Gegevens over de familie Middelhoek van Bergambacht en Zwartewaal moet men zoeken in het Rijksarchief te 's-Gravenhage, Bleyenburgh. 3. Daniël Begin april 1723 werd er in het gezin van Adrianus Middelhoek en Neeltje van der Meer een tweeling, geboren, een jongen en een meisje. De jongen heette Daan; het werd 11 april 1723 gedoopt; de doopgetuige was grootmoeder Josijntje van der Burgh. De gezondheid van het meisje was zo broos, dat de doop voor haar telkens u1tgesteld moest worden. Ze werd pas 31 oktober 1723 gedoopt; het was dus toen al een half jaar oud. Al die tijd zweefde het kind tussen leven en dood. Het gaat nu over Daan. Hij werd dus 11 april 1723 door zijn grootmoeder Josijna van der Burgh voor de doop gedragen. De dominee heette Henricus van Drunen, maar hij zal zelf niet gedoopt hebben, want hij was hulpprediker of proponent. Over deze Daan lezen we niet veel.
-92Het enige dat we van hem weten is zijn huwelijk met Anna Schenk. Als hij trouwt wordt hij genoemd: een jonge man van Kralingen. Hij woonde daar dus nog steeds. Toen zijn moeder Neeltje van der Meer stierf was hij 25 jaar. Toen hij trouwde met Anna Schenk was hij 29 jaar. Hij en Anna tekenden aan op 23 juli 1752 en ze trouwden op 8 augustus-1752. Het huwelijk werd te Rotterdam voltrokken. Dat wil nog niet zeggen, dat zij te Rotterdam geboren was. We vonden zowel te Kralingen als in Rotterdam meisjes die Anna Schenk heetten. We hebben er echter geen gevonden die aan de gestelde eisen voldeed. We weten dus niet wanneer ze geboren is. Anna Schenk was een weduwe. Ze was eerder gehuwd geweest, namelijk met Abraham Prijsbier. Dat eerste huwelijk werd gesloten op 18 oktober 1746. Anna Schenk woonde toen in de Leuvebrugsteeg en Abraham Prijsbier woonde toen in de Blijkersteeg. Dat huwelijk heeft slechts enkele jaren geduurd en werd ontbonden door de dood van Abraham. Daan was dus de tweede man van Anna Schenk. Toen ze trouwden woonde Daan nog in Kralingen. Anna Schenk woonde toen aan de Binnenweg, onder Cool. Tegenwoordig is de Binnenweg een drukke winkelstraat in het hartje van Rotterdam. Toentertijd was de Binnenweg een stille landweg ten westen van de stad, ten westen van de tegenwoordige Coolsingel. Daan en Anna trouwden 8 augustus 1752. Dat is alles wat we van hen weten. 4. Anna Begin april 1723 werd Anna geboren en kon pas 31 oktober 1723 gedoopt worden. Haar tweelingbroertje was 11 april 1723 reeds gedoopt. Een heel broze gezondheid zal de oorzaak wel geweest zijn van het steeds uitste11en van de doop. Men waagde het eenvoudig niet om met zo'n teer schepseltje naar buiten te gaan en de weg af te leggen naar de Veenweg, waar het kerkje stond in Oud-Kralingen. Er waren bij de doop van Anna twee getuigen, De oudste tante Maria van der Meer van Hillegersberg en de oudste oom Pieter van der Meer, die aan de Goudse Rijweg woonde. In de trouwregisters van Kralingen en Rotterdam komt haar naam niet voor. We kunnen haast met zekerheid zeggen, dat ze ongehuwd is gebleven. Wel geeft Anna een paar malen acte de présence door als doopgetuige op te treden. 11 augustus 1751 wordt het eerste kind gedoopt van haar oudste zuster Josijntje en haar zwager Ary Dirkse Dikkenboer. Het neefje heette Adrianus Dikkenboer. De doop geschiedde in de kerk van Schiedam. Anna was toen 28 jaar. 9 november 1758 wordt het eerste kind gedoopt van haar jongste zuster Adriana en haar zwager Dirck van den Pauwert. Het nichtje heette Neeltie van den Pauwert. De doop geschiedde in de kerk van Rotterdam, de St. Laurens misschien. Anna was toen 35 jaar. 5. Adriana Adriana was het jongste kind van Adrianus Middelhoek en Neeltje van der Meer. Ze werd 25 december 1725 te Kralingen gedoopt. We wisten eerst niets van haar bestaan af, want de laatste dopeling van het jaar 1725, de laatste van het blad van het oude
-93doopboek was niet in de klapper van het archief terecht gekomen. Gewoon vergeten. We vonden haar echter in het Nederlandse familieblad. Op ons verzoek werd haar naam in de klapper bijgeschreven. Het was dus een kerstkind. Wie de doopgetuige was weten we niet. Adriana Middelhoek is getrouwd met een jongeman uit Nijmegen. Hij heette Dirck van den Pauwert. Ik heb in Nijmegen zijn doopceel gelicht. Hij is daar 25 december 1724 gedoopt. Hij was dus ook een kerstkind, een jaar ouder dan Adriana. De ouders van Dirck waren Jan van den Pauwert en Suzanna van Brus. De doopgetuigen waren: Lambert Collardt en de weduwe Collardt (R.B.I. 1168). Wie meer wil weten over de Nijmeegse Van den Pauwerts kan een groot aantal fiches raadplegen in de R.B.I. van Nijmegen en in het Oud-Rechterlijk Archief. Het is geopend van maandag t/m vrijdag van 9 tot 5 uur. Ariaentje Middelhoek van Rotterdam, wonende aan de Zuidblaak tekent 16 oktober 1757 aan en trouwt 8 november 1757 met Dirck van den Pauwert van Nijmegen. Ik kan de gedachte niet van mij afzetten dat de Van den Pauwerts schippersmensen waren. Uit dit huwelijk zijn 3 kinderen geboren: 1. Neeltie, gedoopt 9 november 1758. Als getuige treedt op Anna Middelhoek, die toen 35 jaar was. De doopouders woonden toen buiten de Oostpoort, dus de kant van Kralingen op. 2. Johannis, gedoopt 11 maart 1761. Als getuige treedt op Willemijntje Elisabeth de Jong, de vrouw van Cornelis Middelhoek van Bergambacht. De doopouders woonden toen weer aan de Zuidblaak, zoals de bruid in 1757. 3. Johanna, gedoopt 17 april 1768. Als getuige treedt op Josijntje Middelhoek, die nu 50 jaar is. De doopouders wonen nog steeds aan de Zuidblaak. Verder hebben we nog gevonden dat Dirck van den Pauwert en Adriana Middelhoek beiden nà 15 mei 1773 gestorven zijn. Waarop deze mededeling gegrond is, weten we helaas niet. De volgende gegevens zijn ontleend aan een artikel in "de Nederlandse Leeuw". Het zijn mededelingen over de drie bovenstaande kinderen Neeltie, Johannis en Johanna. Neeltie van den Pauwert is lid geworden van de Geref.Gemeente te Nijmegen. Ze was 36 jaar. Het was dus in 1794. Toch komt haar naam in de archieven van Nijmegen niet voor. Johannis van den Pauwert is getrouwd met Helena Margarethe van der Weppen, geboren te Duisburg. Dit laatste bericht "te Duisburg" versterkt mij in de mening dat we met een schippersfamilie te doen hebben. Ze woonden in Rotterdam in de Zandstraat, toen een gewone straat, later evenals de Schiedamsedijk een beruchte wijk. Ze kregen twee kinderen: Diederik Willem, geboren 4 januari 1795 en gedoopt 11 januari 1795, en Betje Helena geboren 4 oktober 1802 en gedoopt 26 oktober 1802. Toen Betje geboren werd woonde de familie niet meer in de Zandstraat maar in de Nieuwe Kerkstraat. Johanna van den Pauwert is gehuwd geweest met Pieter Helkes. Ze stierf te Rotterdam op 1 oktober 1807.
-94Laatste bericht uit Kralingen De voormalige buitenplaats Jeruzalem in Schieland, 20 minuten gaans ten n.o. van Rotterdam, werd op het laatst van de 18e eeuw gesloopt. De grond werd in onderscheidene percelen verkocht en voor het grootste gedeelte tot warmoezierstuinen aangelegd, te zamen groot 7 bunders, 90 v.r. en 78 v. ellen, zijnde thans op gemelde percelen drie kapitale huizen gebouwd, bewoond en toebehorende aan C. Cornelder, J. Bos en J.F. Commerell, en nog vier kleine woningen. (Mededeling in v.d. Aa, een aardrijkskundig werk uit 1848).
-95-
De weduwe van Pieter Middelhoek, te Lage Zwaluwe, Machteltje Huijgen Booij.
-96-
-97Lage Zwaluwe Wie de vorige hoofdstukken gelezen heeft, weet dat Pieter Middelhoek met zijn gehele hebben en houden naar Lage Zwaluwe is vertrokken. Het zal in 1732 geweest zijn. Hij was toen 40 jaar en in de kracht van zijn leven. In Jaffa te Kralingen ging het niet zo goed meer met de bakkerij en hij was nog mans en pienter genoeg om het in Lage Zwaluwe opnieuw op te zetten. Machteltje was een jaar of zes ouder dan Pieter en was 46 jaar. Ze gingen met zes kinderen. Maria, Daniel, Huyg, Pieter, Abraham, Maarten,
gedoopt gedoopt gedoopt gedoopt gedoopt gedoopt
11 3 15 12 26 21
apri1 december januari mei september januari
1717 1719 1722 1726 1728 1731
De oudste, een meisje dat Maria heette, was 15 jaar. De jongste, en de jongste van 5 jongens, die Maarten heette, was 1 jaar. Het was nog een jong gezin. Zo werden vader, moeder en 6 kinderen ingeschreven in de lidmatenboeken van de Ned. Hervormde Kerk, die toen Gereformeerde Kerk heette, van Lage Zwaluwe. De beide Swaluwen "De Swaluwen" zeiden ze toen. Het waren eigenlijk twee dorpen, Lage Zwaluwe en Hoge Zwaluwe, maar met één gemeentebestuur. Lage Zwaluwe was wat het inwonertal betreft, driemaal zo groot als Hoge Zwaluwe. Van de bevolking was de helft Protestant en de helft Rooms Katholiek. Men vindt hier een kleibodem. De middelen van bestaan zijn landbouw en veeteelt. De dorpen waren bekend om de vlasteelt en de klompenmakerijen. Pieter zal wel een admissie gekregen hebben om er het bakkersbedrijf uit te oefenen. Ze woonden nog steeds in Holland, want dat deel van het hedendaagse Noord Brabant werd toen tot de heerlijkheid Strijen gerekend. Daartoe behoorde naast de omgeving van Strijen ook Zevenbergen, de Niervaart (Klundert) en de beide Zwaluwen. Gelijk met de nieuwe predikant In hetzelfde jaar 1732 had de Zwaluw een nieuwe predikant gekregen. Hij was in oktober 1732 met attestatie uit Groningen overgekomen. Hij heette Henricus Rudolphes Ampzink, en zijn huysvrouw was juffrouw Gerberdina ten Broeke. Het was niet van armoe, dat Pieter deze Op 22 mei 1731 had hij zijn bakkerij op huurd. Op 5 mei 1732 leende hij nog 900 groten het stuk) aan Rijk Ierskens, die Halve Maansteeg woonde. Als er later op
grote stap wagen moest. goede voorwaarden vercarolusguldens (van 40 te Rotterdam in de een notariële acte staat:
"gegoed voor minder dan f. 4000" dan moet men wel bedenken, dat het -- omgezet in onze waarden zou moeten luiden: "gegoed voor minder dan f. 100.000".
-98Een correctie Voor we verder gaan met het beschrijven van de familie Middelhoek te Lage Zwaluwe, moeten we wel eerst een correctie aanbrengen. We hebben altijd gemeend dat van de twee meisjes de tweede gestorven was, maar uit het testament van Machteltje van 1741 blijkt zonneklaar, dat niet Marija maar Josijntje gestorven is, Josijntje is bijna drie jaar geworden, toen stierf het kind en werd 28 november 1718 begraven te Kralingen. Ook is er in datzelfde testament van 1741 sprake van een oudste zoon Anthony. Dat kan niet anders dan Daniel zijn, die zich te Lage Zwaluwe, Anthony liet noemen. Niemand die dat verbood. Toen zijn grootvader Doe van Vlaardingen kwam, en zich vestigde op de Schiedamse Dijk, op de hoek van de Zevenhuissteeg, liet hij zich Dirck noemen. Weer een bakkerij of een zakenman? Pieter zal te Lage Zwaluwe wel weer een bakkersbedrijf begonnen zijn. Of hij daar ook huizen gekocht heeft en land, is ons niet duidelijk geworden. Het is niet onmogelijk, dat daar iets over te vinden is in het Rijksarchief voor Noord Brabant. Men heeft daar nog aardig wat materiaal in de Rechterlijke en Notariële Archieven, dat we niet hebben kunnen doornemen. We hebben de boeken wel in handen gehad, maar de tijd ontbrak. Als iemand zich daar nog eens aan wagen wil, moet hij wel bedenken, dat de stukken niet geklapperd zijn en dat men bladzijde voor bladzijde moet omslaan, uren lang, met de kans dat men niets vindt. Pieter heeft te Lage Zwaluwe niet zo lang meer meegelopen en Machteltje zal daar geen gewaagde zaken gedaan hebben. De vader van het gezin sterft Dat was een vreselijk slag. Dat zal aangekomen zijn. Pieter stierf en werd 3 mrt 1736 begraven. Hij is jong gestorven. Hij werd 21 november 1692 gedoopt en bereikte de leeftijd van 43 jaar. 13 maart 1712 was de trouwdag van Pieter en Machteltje. Ze waren dus bijna 24 jaar getrouwd geweest. De kinderen waren nog jong. Marijtje was toen vader stierf bijna 19 jaar. De jongste Maarten was 5 jaar. Al met al nog een zeer jong gezin en Machteltje stond er nu alleen voor. De oudste jongen, Anthony, was 16 jaar. Nog te jong om alleen een bakkerij te runnen. Als Machteltje een jaar later tegen een ambtenaar verklaart, dat ze overmand was door droefheid en niet goed wist wat ze deed, zal ze wel de waarheid hebben gesproken. Machteltje was niet in staat haar zaker goed te regelen. Ze liet alles op zijn beloop en liet haar man Pro Deo ter aarde bestellen, terwijl ze toch bemiddeld genoeg was om 's Lands Rechten op het Begraven te betalen, zijnde f. 3. Wat dat betreft heeft ze haar man niet de laatste eer bewezen. Later heeft ze dat goed gemaakt. In de begraaflijsten van de dorpen Hoge en Lage Zwaluwe van 1735-1749 vond ik: Middelhoek Piter, begraven 3 maart 1736. Zorgen over Marijtje Een paar maanden nieuws voor haar Sinds enige tijd Hij heette Crijn Dat werd te veel De tranen om het
na de dood van haar vader had Marijtje slecht moeder. Ze was pas 19 jaar en verwachtte een baby. had ze verkering met een jongen van het dorp. Nelemans. voor Machteltje. vorige verlies waren ternauwernood gedroogd.
-99Nu moest ze dit weer verwerken. Dat werd natuurlijk hals over kop trouwen met al de moeilijkheden, die daaraan verbonden zijn. Marijtje en Crijn tekenden aan op 10 augustus 1736 en ze trouwden op 26 augustus 1736. Er kwamen vanzelf moeilijkheden met gemeente en kerkeraad. Dat nam men in die dagen zo maar niet. Dat werd een karweitje voor Ds. Ampzink en zijn ouderlingen. Het verwachte kind was een jongen; hij heette Pieter naar de overleden vader van Marijtje. Die Pieter werd op 21 februari 1737 geboren en op 24 februari 1731 gedoopt. Toen het kind geboren werd, moest Marijtje nog 20 jaar worden. Wie was Crijn Nelemans? We hebben in 's-Hertogenbosch op een uitgebreide schaal de doopceel gelicht van Crijn Nelemans. Hij stamde van een heel oud geslacht te Lage Zwaluwe. We hebben de familie nagegaan tot vóór 1600. Vóór 1600 vinden we twee stamvaders: Peter Neelmans en Nicolaas Neelmans. Peter Neelmans had 5 zonen. Nicolaas Neelmans had 3 zonen. Die drie zonen waren Adriaan, Teunis en Dennis. Onze Crijn was een afstammeling van Adriaan. Deze Adriaan was gehuwd met Elisabeth Jansen. De zoon van Adriaan Nelemans en Elisabeth Jansen heette Jan, een jongen die in 1665 geboren werd. Jan is de vader van Crijn die omstreeks 1705 geboren moet zijn. Crijn blijkt alzo een jaar of 12 ouder te zijn dan Marijtje. Verder geen nieuws over deze Crijn. Alleen schijnt Crijn toch het vertrouwen gewonnen te hebben van moeder Machteltje want in 1741 benoemt ze hem tot toeziend voogd over haar minderjarige kinderen. Machteltje hertrouwt Als je man je plotseling ontvalt en je blijft alleen achter met een groot gezin en een drukke bakkerij, en als dan ook nog je enige dochter zich misdraagt, zodat je ook haar hulp moet missen, wat kan een bakkersvrouw dan anders doen dan met de knecht trouwen? Dat is de beste en de gemakkelijkste manier om de knecht aan de bakkerij te binden. Liefde komt daar niet zo aan te pas, het is immers bittere noodzaak. Zo komt het, dat Machteltje op 10 mei 1731 met Jan Timmers voor de kerkelijke ambtenaar van de burgerlijke stand staat om hun aanstaand huwelijk te laten aantekenen. Ze trouwen op 2 juni 1737. We vonden hierover: 10 Maay 1737 aangetekend: Jan Timmers, j.m. van de Lage Zwaluwe en Machte1tje Huygen Booy, weduwe van Pieter Middelhoek, wonende te Lage Zwaluwe, zijn na drie huwelijkse voorstellingen ongehinderd gehad te hebben, alhier op de Hoge Zwaluwe getrouwd den 2en Juni 1737. Ze betalen f. 3 voor het Regt op 't Trouwen. Je kon ook Pro Deo trouwen. Bij mindere of meerdere welgesteldheid werd men ingedeeld in één van de vier klassen.
-100Door onnoselhijt en droefhijt Het viel de ambtenaar op dat Machteltje nu geen bezwaar heeft om het recht op het trouwen te betalen. Hij meende zich toch te herinneren dat Machteltje haar man Pro Deo ter aarde had laten bestellen. Machteltje moest toegeven, dat ze in haar onwetendheid en door droefheid overmand zijnde een fout gemaakt had. Ze was best in staat geweest om die f. 3 te betalen. Machteltje was dus in overtreding geweest, maar de ambtenaar geeft haar alsnog gelegenheid om het lijk aan te geven. De ambtenaar schrijft dan de volgende verklaring: "Alzoo ik ondergetekende door onnoselhijt en droefhijt op de 3e maart 1736 mijn man hebbe laaten begraaven op een biljet Pro Deo en nu geinformeerd ben des weegens 3 guldens aan den lande verschult te weesen, zoo verklaare ik ondergetekende ingevolge van d'ordonnantie op 't begraaven geëmaneert als nog aangeving te doen van het lijk van Pieter Middelhoek mijnen overleedenen man als gehoorende onder de klasse's van drie guldens om dien conform het voorsz. Regt te voldoen. Hoge Zwaluwe den 10e May 1737. w.g. MHboi" Jan Timmers voelde zijn gewicht als heer gemaal en had het stuk al getekend voor de ambtenaar het kon verhinderen. Hij schrapt Jan's naam weer door en schrijft er nog onder: "Ontfange bij mij secretaris van beyde de Zwaluwen de bovengemelde drie guldens. Huyden den 10e May 1737." Begraven Het was zeer wel mogelijk om zijn dode Pro Deo te laten begraven. Men betaalde wel de bijkomende kosten. Die konden verschillend zijn. Liet men Pro Deo begraven, dan hield men het natuurlijk eenvoudig. De volgende onkosten zijn afkomstig van diverse begrafenisrekeningen. We vonden: 2 poosen geluy voor 't zinken voor de baar baarkleed voor 't lichten der zarke huur van 't Graft voor een zarke
f. f. f. f. f. f. f.
0.10.0 1. 0.0 0.10.0 2. 0.0 3. 0.0 1.10.0 7. 0.0
Werd er een kind begraven en kon men het kistje onder de arm dragen, dan werd er voor de baar en het kleed niets berekend. Volwassenen werden met naam en toenaam en met de begrafenisdatum in het register bijgeschreven. Voor gestorven baby's schreef men alleen maar "een kind begraven". Voorin in het register van 1771 lazen we: Register der overleedene en Begraaven personen met derzelven Naamen, ouderdom en onder de Classen, waar onder zij gehooren in en onder de jurisdictie van de Hooge en Laage Zwaluwen en mitsgaders ontfangene "kerke" kosten, in den jaare 17 C zeeven en zeventigh. Er waren vier klassen, waarvan we drie voorbeelden aantroffen: f. 3, f. 6 en f. 9. Was men onvermogend dan heette het: En vermits derzelver onvermogen is van den Armen ter aarde besteld, Dus Nihil. In de meeste plaatsen gebruikte men in dat geval een baarkleed, waarop stond: Van den Arme.
-101Het formuliertje Machteltje had zich -- niet wetende wat ze deed -- op 3 maart 1736 het volgende formuliertje in de hand laten stoppen en zonder protest had ze het getekend: Ik, Ondergeschreve, verklaare mits dezen ingevolge van de Ordonnantie op 't Begraaven geëmaneerd, aangevinge te doen van 't Lijk van Pieter Middelhoek als niet behorende onder eenige van de vier classen in de Ordonnantie op 't zelve middel geënumereert, ende verzoekende mits dien Acte Pro Deo, omme te strekken als naar behooren. w.g. Machteltje Huge Booy. Uitgegeven ter Begraaffenisse van 't voorsz. Lijk. Hooge Zwaluwe de 3e Maart 1736. Wie was Jan Timmers? We hebben al de leden van de familie Timmers, die sinds 1675 geboren zijn, op een rijtje gezet. We vonden dat de "jonge man" Jan Timmers gedoopt werd op 26 december 1695 in de Hervormde Kerk van Lage Zwa1uwe. Zijn ouders waren Cornelis Timmers en Marrigje Jans. Hij was nimmer gehuwd geweest. Toen hij in 1737 met Machteltje trouwde, was hij 42 jaar, toen hij stierf was hij 45 jaar. Hij was genoemd naar zijn grootvader Jan Timmers. Deze had drie zonen: Willem, Laurens en Cornelis. Jan was een zoon van Cornelis. Willlem en Cornelis hadden beiden een groot gezin. We vonden in het 1idmatenboek, dat Jan omtrent "Paaschen" 1715 zijn belijdenis deed in de Hervormde Kerk. Jan Timmers naar Rotterdam 5 mei 1732 leende Pieter Middelhoek aan Rijk Ierskens, wonende in de Halve Maansteeg te Rotterdam, 900 carolusguldens (van 40 groten) tegen 3% 's jaars. Het ging over een hypotheek op een huis met erf gelegen bezuiden zekere gang aan de Boezemkade. 5 jaar later wilde Rijk Ierskens zijn schuld afbetalen. De schuldeiser, Pieter Middelhoek, was inmiddels overleden. Nu kon Jan Timmers eens laten zien wat hij waard was. Machteltje stuurde haar nieuwe man naar Rotterdam om het geld te halen. Hij heeft zich goed gekweten van zijn taak. Rijk Ierskens betaalde en Jan Timmers tekende een kwitantie en keerde met een zak vol geld naar Lage Zwaluwe terug. Dat was geen kleinigheid. Er zal vreugde geweest zijn in het huis van Machteltje. De kwitantie is er nog en werd getekend op 26 oktober 1737. Het was de eerste maal, dat ik de naam Jan Timmers tegenkwam, tot mijn verbazing. Nu had Machteltje nog de bakkerij in Jaffa. Als ze die nu maar eens verkopen kon! Jan Timmers sterft Het ongeluk achtervolgt Machteltje. Ze verliest ook haar tweede man. Jan Timmers sterft op 19 december 1740 en hij wordt plm. 22 december 1740 begraven. Wat moet ze nu beginnen? Anthony, die vroeger Daniel heette. was op de dag van Jan's
-102sterven 21 jaar. Als de jongen gezond is geweest van lijf en leden, dan was hij nu oud genoeg om de leiding van de zaak op zich te nemen. Het testament van Jan en Machteltje We kregen van de archivaris in Den Bosch een stevige bundel testamenten. De bundel heet R.90 en bevat de testamenten van de beide Zwaluwen. De stukken zijn niet geklapperd, het is een hele zoekerij. Onze moeite werd beloond, we vonden het testament van Jan Timmers en Machteltje Huygen Booy. Het testament is een paar dagen voor Jan's dood opgesteld, op 15 december 1740. Ik schrijf het testament geheel over in de spelling van die dagen. Boven het testament staat nog: "De Testateuren verklaren geen vier duysent guldens gegoet te zijn". Het testament geeft weinig informatie, ik schrijf het alleen over om volledig te zijn. Hier volgt het: In den Naeme des Heeren, Amen, Compareerde voor Schepenen der Heerlijkheden de Hooge en Laage Zwaluwen naegenoemt Jan Timmers en Mageltje Huygebooy, egtelieden, wonende op de Lage Zwaluwe voor ons Schepenen bekend den Eersten comparant of Testateur in dezen ziekelijk te bedde liggende dog egter zijn verstand en memorie beneffens de Testatrice in dezen die gesond van lighame is en gaende en staende volkomen magtig en gebruykende soo als ons schepenen op het passeren deeser openlijk bleek, te kennen gevende dat zij Testateuren overwogen hadden de broosheyt van 's menschen leven de sekerheyt des doods en onseekere ure van dien en dus niet gaerne uit deze weereld willende scheyden sonder alvoorens van hunne tijdelijke goederen te hebben gedisponeerd. doch alvoorens hiertoe te komen beveelen zij Testateuren haere onsterfelijke zielen in de genadige handen van hunnen Schepper en Zaligmaeker en haere dode lighamen een eerlijke begraeffenis nae staet en gelegentheyd. Doch alvoorens te koomen tot hunne dispositie verklaeren de Testateuren te revoceeren casseeren doot en te niet te doen alle voorgaende testamenten codicillen giften uyt zaeke des doots of onder den Levende hoegenoemt of waer dezelve sij alleen ofte te saemen gepasseert soude mogen weezen niet willende of begeerende dat op de selve eenige reguard sal genomen werden maer gehouden als of dezelve nooyt gepasseert waeren geweest. En als nu koomende tot hunne dispositie verklaeren de Testateuren malkanderen over en weder den eerststervende den langstlevende van hun Testateuren te institueren en stellen tot zijne of te haere eenige en universeele Erfgenaem en dat in alle haere nae te laeten goederen hebbende ofte verkrijgende en sulcks roerende en onroerende gout silver gemunt en ongemunt geene ter weereld uytgesondert ofte waer dezelve zoude mogen weezen omme daer mede bij de langstlevende te werden gedaen en gehandelt als met vrij en eygen goet. Dat is ook de begeerte van hun Testateuren dat bij overlijden van Den langstlevende dezelver goederen sullen moeten koomen en versterven aan de kinderen van de testatrice in deezen, die dan in sulke gevalle in voorn. goederen werden geinstitueert. Alle het geene voor staet de Testateuren duydelijke van woord tot woord voorgeleesen sijnde soo verklaerde deselve dit te weezen hun testament laetste en uyterste wille willende en begeerende dat hetselve punctueelijk na hun dood sal werden naegekoomen en 't sij als testament, codicille gifte uyt saeke des doots ofte anders den levende soo als dit hun testament best sal kunnen be-
-103staen alwaert dat alle solemniteiten in regten gerequireert niet en waeren geobserveert versoekende het uyterste te moogen genieten. Aldus gepasseert op de Lage Zwaluwe ten huyse van de Testateuren des avonds omtrent de klokke half seven ter presentie en overstaen van Daniel Stok en Jan van Drunen Schepenen den 15 December 1740 w.g. Jan Timmers w.g. Maggeltje Huygebooy
w.g. D.Stok w.g. I V D mij secretaris present w.g. I. Witte 1740
Ik heb het testament precies overgeschreven zoals ik het gevonden heb, in de toen gebruikte spelling en met de slordige punctuatie. Hoewel we blij waren met het vinden van het testament viel de inhoud tegen, het testament geeft weinig informatie. We begrijpen dat Jan Timmers zijn einde voelde naderen. Hij is een paar dagen later reeds gestorven. Machteltje zit voor de tweede keer alleen met haar zorgen. Jan Timmers testeert 15 december 1740. Hij sterft 19 december 1740. Hij wordt een paar dagen later begraven, laten we zeggen 22 december 1746. Oorlog Het waren droevige dagen voor Machteltje. En nu kwam er ook nog oorlog. Een Europese oorlog. Het ging eigenlijk tussen Frankrijk en Oostenrijk. Het was buitenlandse politiek, waar Machteltje niet veel van begreep. Ze wist wel, dat de Zuidelijke Nederlanden bij Oostenrijk behoorden en als de oorlog voor Oostenrijk tegenliep, dat Frankrijk dan niet schromen zou die Zuidelijke Nederlanden te bezetten. Ook begreep ze wel, dat de Franse legers in hun overmoed nog verder zouden oprukken, geheel Brabant door, tot de grote rivieren toe. De Keizer was dood. Er regeerde nu een keizerin over Oostenrijk, Maria Theresia, die van alle zijden werd aangevallen. Als dat maar goed ging. Ze had er altijd wat op tegen gehad om ten zuiden van de grote rivieren te gaan wonen, maar Pieter had haar gerust gesteld. Lodewijk XV was lang niet zo'n baas als zijn voorganger. Nu werd Machteltje bang. Ze hoopte altijd nog eens haar bakkerij te verkopen in Kralingen. Als de Fransen kwamen, kon ze daar helemaal niet meer komen en wie zou dan haar belangen behartigen? Machteltje werd ziek van ellende. Machteltje werd ziek Ziek van ellende! In december 1740 was Jan Timmers gestorven en het was nu weer december, een vol jaar later. Machteltje werd ziek. Er volgde een geweldige inzinking en afneming van lichaamskrachten. Het was een moeilijk jaar 1741. Machteltje voelde zich zo ellendig, dat ze meende te zullen sterven. De kinderen konden moeder nog niet missen. De jongste, haar Marte, was nog geen 10 jaar.
-104Machteltje wilde haar zaken regelen. De schepenen moesten komen. Ze wilde haar laatste wil bekendmaken en laten opschrijven. Zo ontstond het testament van Machteltje, van 8 december 1741. We krijgen nu betere informatie. Uit dit testament lezen we dat Pieter Middelhoek en Machte1tje Huygen Booy met 6 kinderen in de Swaluw zijn aangekomen. In Kralingen waren 2 kinderen begraven, de oudste Josijntje en de eerste Pieter. Dus niet Josijntje heeft het overleefd, maar Marietje. Ook lezen we hieruit dat Daniel te Lage Zwaluwe Anthony werd genoemd, een opvallende naamsverandering. De secretaris Witte schijnt die oudste jongen zowaar helemaal te vergeten; hij schrijft er bij de voogdenbenoeming gauw Ant. boven! Anthony werd helemaal vergeten, zeker een stille in den lande. Al met al blijft deze Anthony tot op heden maar een met duister omhulde figuur. De aangestelde voogden waren 36 en 22 jaar. Machteltje kwam gelukkig haar inzinking weer te boven.
-105Het testament van Machteltje, 8 December 1741 In den naam des Heeren, compareerde voor Schepenen der Heerlijkheden en Dorpen de Hooge en Laage Zwaluwen nagenoemde Mageltje Huygbooy wede wijlen Jan Timmers woonende Lage Zwaluwe voor ons Schepenen bekend siek te bedde liggende doch haer verstand en memorie volkomen magtig en gebruykende so 't opentlijk bleek te kennen gevende dat sij testatrice overwogen hadde de broos en swakheyt van 's menschen leven de zekerheyd des doods en onsekere uure van dien en dus niet gaerne uit deze weereld willende scheyden alvoorens van hunne tijdelijke goederen te hebben gedisponeert doch alvoorens hier toe te koomen beveelt zij testatrice haer onsterfeltjke ziel in de genadige en Barmhartige handen van hunnen Scheper en Zaligmaker en haere doode Lighame een eerlijke begraaffenis nae Staet en gelegentheyt. Wijders verklaerde zij testatrice te revoceeren casseeren doot en te niet te doen alle voorgaende testamenten codicil1en gifte uyt zaeken des doots of onder den Levende hoegenaamt of waer deselve 't sij alleen of met haere voors man mogte hebben gepasseert niet willende of begeerende dat op deselve eenig reguard zal genomen werden maer gehouden als of deselve noyt gepasseert waeren geweest. En nu koomende tot hunne dispositie verklaerde sij testatrice met deze te institueren tot haere eenige en universeele Erfgenaeme hare kinderen met name: Marijtje Middelhoek, als in huwelijk hebbende Crijn Nelemans, Ant. (tussengevoegd) Huyg piet abraham Martijnis Middelhoek, en dat alle hare nae te latene goederen soo roerende als onroerende gout silver gemunt en ongemunt geene ter weereld uytgesonderd omme bij dezelve te werden gehandelt als met eygen goet. Verder verklaerde sij testatrice over haere onmondige En toezigt behoevende Erfgenaemen en kinderen te stellen tot voogt over deselve haeren schoonsoon Crijn Nelemans en Anthony Middelhoek gevende deselve zoodanige magt als voogden nae regten zijn competerende en dus uyt dezen haren boedel te secluderen de agtbare Heeren van dezen geregte van beyde de Swaluwen represent over de weeskamers alhier ofte waer haerlieder sterfhuys mogte komen te vallen behoudens haer Ed respect en waerdigheyt. Alle het geene voorsz. de testatrice duydelijk van woord tot woord voorgelesen sijnde verklaerde zij comparante en testatrice in dezen dit te weezen haar testament laatste en uyterlijke wille willende en begeerende dat het zelve punctueelijk nae haer doot sal werden naegekomen 't sij als testament codicille gifte uyt saeke ofte onder den Levende sooals dit hun testament best sal kunnen bestaen alwaer 't dat alle solemniteiten in regten gerequireert in deze niet en waere geobsedeert verzoekende het uyterste benefitie te moogen genieten. Aldus gepasseert op de Lage Swaluwe ten huyse van de Testatrice des morgens omtrent neegen uure ter presentie en overstaen van Pieter Boot en Jan van Drunen, Schepenen. w.g. Maggel huygenboy
w.g.
Pieter Boot I.V.D. mij present secretaris I.Witte
-106Reeds in 1741 op 8 decemher 1741 toen ze zich zo ziek voelde, vond Machteltje het nodig een nieuw testament te laten maken. We zijn er haar dankbaar voor, want nu hebben we inlichtingen ontvangen die we anders nooit verkregen zouden hebben. De schepenen Pieter Boot en Jan van Drunen zijn ervoor naar het huis van Machteltje gestapt en hebben 's morgens omtrent 9 uur het testament laten opstellen door de secretaris van de Hoge Vierschaar: I.Witte. Jan van Drunen was er wel altijd bij. De man kon lezen noch schrijven Hij heeft het in de schrijfkunst nooit verder kunnen brengen dan de houterige lettertjes I.V.D. Boven het testament staat nog: De testatrice verklaart niet boven de twee gl. gegoed te zijn. Marijte Middelhoek en Crijn Nelemans Het ging niet zo goed met Marijtje. Het huwelijk met Crijn Nelemans heeft 10 jaar geduurd en toen werd het ontbonden door de dood van Marijtje. Ze zal in die 10 jaren van haar huwelijk niet veel dagen gezond geweest zijn. Ik vertelde reeds dat Pieter op 21 februari 1737 geboren werd. Op 24 februari werd het jongetje door Ds. Amsing gedoopt. Zes jaar later werd er in dit gezin een tweeling geboren. Het waren twee jongetjes. Het ene heette Johannis, naar de grootvader van vaderszijde, die heette namelijk Jan. Het tweede jongetje heette Martinus. Marijtje noemde dat jongetje naar haar jongste broer. Die was toen 12 jaar. Waarom naar de jongste? Zeker een zaak van voorkeur. Johannis en Martinus stierven, Het was moeilijk om een tweeling in het leven te houden. Ondanks de goede zorgen van Marijtje, die toen 26 jaar was, en de wijze raadgevingen van grootmoeder Machteltje stierven de kinderen. Niet dat ik hun namen in de begraaflijsten gevonden heb, maar 17 april 1745 werd er weer een jontjetje geboren en dat ontving de naam Johannis Martinus. Die namen zeggen genoeg. Het jongetje werd 19 april 1745 gedoopt. Marietje zelf is toen ook al spoedig gestorven. Als ik goed reken in 1746. Crijn Nelemans hertrouwde op 5 maart 1747. Omdat het niet voor netjes gold als een weduwnaar binnen het jaar al weer hertrouwde, denk ik dat Marietje in het begin van 1746 is gestorven. Crijn Nelemans hertrouwde met Klijntje Poel. Dat tweede huwelijk van Crijn werd gesloten op 5 maart 1747, ze waren 10 februari 1747 in ondertrouv gegaan. Klijntje is een vreemde naam. Zo heette ze eigenlijk niet, Ik lees in een testament, dat ze Josijntje heette. Uit het testament van Krijn Nelemans Met het oog op zijn twee voorkinderen, die hij gewonnen had bij Marietje Middelhoek, vindt Krijn het nodig om maar dadelijk een testament te laten maken. Ik heb een gedeelte uit dat testament overgenomen, het is van 3 april 1749. Dat gedeelte luidt: "des blijft de langstlevende gehouden de kind off kinderen reets bij den anderen en in het voorgaande huwelijk van den testateur verwekt of nog uyt dit haar huwelijk te verwekken, behoorlijk op te voeden en te alimenteren, en derhalve te laten leeren een broodwinning waer toe bekwaam mogte geoordeelt werden en waer toe bekwaam mogte geoordeelt werden en zulx tot derzelver meerder jarigkeyt, huwelijk of anderen geapprobeerden staete en als dan aan de kinderen uyt dit haer huwelijk verwekt off nog te verwekken ider uyt te keren eens neege gulden en neege
-107stuyvers. Zooals aan de kindren uyt des testateurs eerste huwelijk meede is bewezen en werden dus al hare kinderen egaal gestelt en zulx inplaats van derzelver legitieme portie. De kinderen van Klijntje Poel Uit het tweede huwelijk van Krijn Nelemans, dat hij sloot met Klijntje Poel, werden drie kinderen geboren: Frans, Neeltje, Nieke,
geboren 5 april geboren 30 oktober geboren 28 februari
1749, gedoopt 7 april 1751, gedoopt 31 oktober 1753, gedoopt 4 maart
1749 1751 1753
In duysent vreezen Machteltje was weer hersteld, maar ze maakte moeilijke jaren door. De mensen hadden het wel voorspeld bij het zien van die staartster op 8 december 1743. Je kunt er om lachen of niet, maar na het verschijnen van dat angstaanjagend natuurverschijnsel kwam er jarenlang een reeks van narigheid. IJselijk strenge winters waar geen doorkomen aan was in 1744 en 1745. Toen de veepest. De ellende was met geen pen te beschrijven. Daarop volgden epidemieën die duizenden slachtoffers eisten. En dat alles met een oor1ogsdreiging op de achterprond. De Oostenrijkse Successieoorlog duurde nu al van 1740 af. Het is waar: in 1746 was er nog geen Fransman op onze bodem geweest. De dreiging bleef. Machteltje durfde het niet langer afwachten. Als de Fransen kwamen, stootten ze door tot de grote rivieren, tot Willemsstad en de Moerdijk. Dan bleef er geen varken in het hok en geen kip op het erf en geen broodje in de bakkerij. Dan kon ze ook niet naar Kralingen om de huur te innen van haar vroegere bakkerij in Jaffa. Dan werd ze hier en ginds van haar bezittingen beroofd. Ze moest naar Kralingen en ze ging op 7 maart 1746. Dat is in het begin van 1746, het was ook in het begin van 1746 dat Marietje stierf. Machteltje wilde een vertrouwd iemand machtigen om haar zaken waar te nemen. Haar zwager Adriaan was 9 augustus 1745 overleden. Haar schoonzuster Neeltje van der Meer leefde nog, maar aan haar vertrouwde ze die geldzaken niet toe. Ze moest denken aan haar trouwe vriendin Pietgen van Maltum, die aan de Hoge Zeedijk woonde achter Jaffa. 7 maart 1746 wordt Pietgen van Maltum gemachtigd, officieel hoor! Door de notaris Isaac Vroombrouck. Dat was een geruststelling voor Machteltje. De Fransen komen Machteltje had het goed gezien. In 1747 kwamen de Fransen na jarenlange dreiging de grens over. De barrièresteden hielden hen niet tegen. Het onneembare Bergen op Zoom bezweek. Niets en niemand kon de plunderaars meer tegenhouden. Op hun weg naar de Moerdijk zouden ze zeker over Lage Zwaluwe komen. Machteltje was nu 61 jaar. Marijtje was toen al overleden. Ze beefde als ze aan het lot van haar jongens dacht. Anthony was 28, Huyg was 25, Pieter was 21, Abraham was 19 en Maarten was 16 jaar. Allemaal driftige knapen. Wat stond er allemaa1 te gebeuren? Gelukkig, als de nood op het hoogst is, is de redding nabij. Plotseling kwam er een eind aan de oorlog. De Vrede van Aken werd met gejuich begroet. Tijdens de hevige spanningen had het volk weer om Oranje geroepen. Willem IV werd in 1747 tot algemeen erfstadhouder uitgeroepen. Eind goed, al goed!
-108Het eerste huwelijk van Huyg Na al deze dingen, nu het oorlogsgevaar geweken is, denkt Huyg aan trouwen. Hij trouwt met Ariaentie Arisman, de dochter van Cornelis Arisman en Ariaentie Witbol. We lezen in het trouwboek: 2 Maay aangetekent in 1749 Huig Pieterse Middelhoek j.m. geboren te Cralingen en woonachtig op de Lage Zwaluwe. En Adriana Arisman j.d. geboren en woonachtig op de Lage Zwaluwe zijn na drie voorstellingen alhier getrouwd, den 18e Maay 1749. Wie was Ariaentie Arisman? Ariaentie Arisman was een nakomelinge van een heel oud geslacht op de Lage Zwa1uwe. We hebben de familie nagegaan tot 1700. Daarvoor woonden ze ook wel op het dorp, maar dan onder de naam Arisse of Ariëns. Na 1706 schrijft men steeds Arisman. Het eerste echtpaar dat we van deze familie ontmoeten na 1700 zijn Cornelis Arisman en Ariaentie Witbol, die 23 januari 1701 in het huwelijk traden. Ze kregen 3 kinderen: Anthony, gedoopt 6 februari 1701 Ariaentie, gedoopt 13 agustus 1702 Adriaen, gedoopt 29 november 1705 We hebben lang geaarzeld voor we durfden erkennen dat deze Ariaentie de vrouw geworden is van Huyg Middelhoek, Huyg is namelijk op 15 januari 1722 gedoopt. Hij was dus 20 jaar jonger dan zijn bruid. We hebben er over gedacht om haar geboortedatum te veranderen in 13 augustus 1722, maar dat is een falsificatie. Zij is geboren in 1702. Haar vader heette Cornelis en bij Huyg's tweede huwelijk wordt hij genoemd de weduwnaar van Adriana Cornelisse Arisman. Er is nog wel een andere Adriana Cornelisse Arisman in het doopboek, maar die is gedoopt op 14 mei 1775 en is begraven 27 maart 1779. Alleen de eerste Ariaentie blijft over en we moeten ons neerleggen bij de gedachte dat Huyg trouwde met een vrouw die 20 jaar ouder was dan hijzelf. Ariaentie's broer Anthony trouwde helemaal niet en haar broer Adriaen trouwde op 28 maart 1745, toen hij 40 jaar was. Hij trouwde toen met Heyltje van Strijen. Ze kregen toch nog 2 kinderen en 10 k1einkinderen. Dat het huwelijk van Huyg en Ariaentie kinderloos zou blijven, was te voorzien, gezien de leeftijd van de bruid, bijna 47 jaar. Wanneer Ariaentie precies gestorven is, weten we niet, maar in ieder geval vóór 1760. Machteltje verkoopt haar bakkerij Machteltje heeft 27 november 1750 haar bakkerij, huis, erf en schuren verkocht aan de heren Pieter Bendervoet en Eeuwoud van Vliet. Haar zwager Adriaan had in 1743 zijn bakkerij reeds verkocht. Nu was het de beurt van Machteltje. Haar bezittingen stonden in de buurtschap Jaffa te Kralingen aan de Lange Kade. De naam Lange Kade vindt men op de kaart niet meer, wel Sophiakade. Bij de bakkerij stonden twee schuren. De ene schuur was romperende, dus bouwvallig. De totale verkoopsom was f. 2000. De heren betaalden f. 500 contant. We hebben de verkoop van Machteltjes bezittingen en het opmaken van de schuldbrief uitvoerig beschreven op de bladzijden 80 en 81 van de geschiedenis van Jaffa. Toch rijzen er een paar vragen.
-109Een aardig vrachtje Op 27 november 1750 waren Machteltje met de heren Bendervoet en Van Vliet in Kralingen bij de heren van de Hoge Vierschaar. Ze betalen f. 500 in gereed geld. Laten we aannemen dat ze 500 zilveren guldens uittelden. Dat is 50 stapeltjes van 10 guldens. Dat was een hele vracht. Dat wordt 500 x 10 g = 5000 g of 5 kg. Een aardig vrachtje voor Machteltje om mee te nemen in een reismandje. De rest zullen de heren betalen in carolusguldens van 40 groten het stuk. Een groot is een halve stuiver. Ik vraag me af waarom er niet gewoon staat: carolusguldens van 20 stuivers het stuk. Gewone guldens dus. Wel heb ik ergens gelezen dat een carolusgulden een zilverwaarde had van f. 1.80 à f. 1.90. Dat werd geschreven omstreeks 1900. Drie minderjarige kinderen Machteltje verklaart 27 november 1750 dat ze thuis nog 3 minderjarige kinderen heeft, die alle drie nog ongehuwd zijn. Dat moeten Pieter, Abraham en Maarten geweest zijn. Pieter was 24 jaar Abraham was 22 jaar en Maarten was 19 jaar. In 1750 waren ze alle drie nog ongehuwd. Anthony is 3 december 1719 gedoopt en was dus 3 december 1749 30 jaar geweest. Men was op 30-jarige leertijd meerderjarig. Tot voor enkele jaren moeten de ouders aan kinderen beneden 30 jaar toestemming voor een huwelijk geven. Huyg was 27 jaar, maar was gehuwd. De dochter Marijtje was reeds overleden. Als Machteltje dus zegt, dat ze nog drie minderjarige, ongehuwde kinderen heeft, dan klopt dat. Aan die drie jongens belieft ze elk van de resterende f. 1500 de somma van f. 500 te geven, als ze komt te sterven. Dat lijkt wat grillig. Waarom doet ze dat zo? Mag ze dat doen? Onterft ze zo Anthony en Huyg niet? Reisgelegenheid Hoe reisde Machteltje van Lage Zwaluwe naar Rotterdam en Kralingen? Zo'n reisje was geen peuleschilletje. Toch was het reizen in die dagen al aardig georganiseerd. Als men geen eigen rijtuig bezat, geen paard, geen boot, dan kon men toch wel in Rotterdam komen. Het kostte wel zo tussen de 5 en 10 gulden. Een plaats waar men de rivier kon oversteken noemde men een veer, maar de plaats waar men een rijtuig en paarden kon huren, noemde men ook een veer. Men had dus schippersveren en wagenveren. Die veren waren het eigendom van de Ambachtsheerlijkheid. Ieder die varen wilde of rijden wilde voor zijn broodje, had een admissie nodig en moest een recognitie betalen aan de Ambachtsheer. Machteltje reisde eerst met de diligence of de postwagen naar de Moerdijk om daar over te varen, of ze reed door naar Willemstad en kon daar overvaren naar Numansdorp. In het eerste geval kwam ze over Strijensas naar Strijen en daar was een wagenveer. De stalhouderij was naast de Hervormde Kerk. Machteltjes kleinzoon Pieter had later in dit gebouw zijn wagenmakerij. Het gebouw is er nog steeds. In Numansdorp was het wagenveer vanouds "voor het Huys, daer uithangt de drije Pluimen". Van Strijen of Numansdorp kon men in Rotterdam komen. Gemakkelijk was het niet want de wegen waren onvoorstelbaar slecht. Voor de voerlieden waren er strenge reglementen. .
-110De reizende bode Nog één vraag. Hoe wist Machtelje nu, dat ze naar Rotterdam voor de Hoge Vierschaar komen moest? Ze zal wel een brief ontvangen hebben. Kleine plaatsen als Lage Zwaluwe hadden nog geen postmeester. Toch was er wel briefverkeer. De Ambachtsheer benoemde een reizende bode. Die man moest de ene dag naar Dordrecht, de andere dag naar Rotterdam om pakjes en brieven op te halen, die op een bepaald adres bezorgd waren. In Rotterdam was zo'n adres "in de kromte van het west-nieulant" en in Dordrecht "in den Bom bij de Vuylpoort". Naar de Hoekse Waard Er schijnt te Lage Zwaluwe weinig werkgelegenheid geweest te zijn. In de bakkerij konden Anthony en zijn moeder het wel alleen af. De jongens moesten wat anders. In november 1750 beweert Machteltje nog voor de Hoge Vierschaar te Kralingen dat ze thuis drie ongehuwde minderjarige jongens heeft en een half jaar later vinden we er twee van op Strijen in de Hoekse Waard. In Strijen zijn ze zo attent geweest om zelfs de lidmatenlijsten te bewaren. Daardoor weten we dat Pieter Midde1hoek en Abraham Middelhoek zich in 1721 reeds te Strijen bevonden. Ze deden daar in de prachtige oude Hervormde Kerk van Strijen hun belijdenis. Pieter was 12 mei 1726 gedoopt te Kralingen en deed 8 april 1751 te Strijen zijn belijdenis. Hij was toen 25 jaar. Hij wordt bij deze gelegenheid in de lidmatenlijst genoemd: Pieter, de broeder van Abraham. Abraham was 26 september 1728 gedoopt te Kralingen en deed 8 april 1756 te Strijen zijn belijdenis. Hij was toen 22 jaar. Hij wordt bij deze gelegenheid in de lidmatenlijst genoemd: Abraham, de broeder van Pieter. Marte bleef nog een jaar of wat bij zijn moeder. We merken uit de archieven van Strijen dat hij 29 september 1755 met attestatie ook naar Strijen verhuisd is. Hij was toen 25 jaar. Daar vindt hij zijn broeder Abraham, maar Pieter was er niet meer, die is in 1752 reeds naar Klaaswaal vertrokken. We horen daar meer van. Zelfs Huyg kan het op de duur in Lage Zwa1uwe niet meer uithouden, hoewel hij door zijn vrouw meer aan die plaats gebonden is. Als hij zonder werk komt en aan de diaconie vervalt, waagt hij de sprong. In 1764 vestigt hij zich ook te KlaaswaaL. Dus .... Abraham en Maarten werden inwoners van Strijen en Pieter en Huyg werden inwoners van Klaaswaal. Strijen en Lage Zwaluwe liggen aan weerskanten van het Hollands Diep. Het was dus voor de jongens wel mogelijk om hun moeder te bezoeken en te helpen indien dit nodig was. Met zijn drietjes naar Kralingen Het is 24 april 1758 en de heren Bendervoet en Van Vliet willen nu verder afrekenen. Ze hebben de Bakkerij van Machteltje gekocht voor f. 2000. Dat was op 27 november 1750. Ze betaalden toen f. 500 contant. Op 1 december 1752 hebben ze ook nog f. 500 afgelost. Het ging op 24 april 1758 om de resterende f. 1000. . Ik denk dat Machteltje in Kralingen wel meer gedaan zal hebben dan aan de secretaris van de Vierschaar mededelen dat de schuld voldaan was. Die 1000 carolusguldens moesten natuurlijk geteld worden en misschien nog wel stuk voor stuk nagekeken worden om te zien of ze onder "de koopman gangbaar" waren. Dat geld moest in zakken worden gedaan voor het transport. Gelukkig dat Abraham en Maarten erbij waren. 1000 carolusguldens - dat was op zijn minst 10 kg. Werd het bedrag
-111-, in kleinere munt uitbetaald dan werd het nog veel zwaarder. Ik zag in een overeenkomst staan: Uit te betalen in munten niet kleiner dan sesthalven. Kreeg je allemaal kopergeld dan telde je de vingers blauw. Vandaar de uitdrukking: blauwvingers. De secretaris haalt in zijn boeken, boek 48, bladzijde 198, de schuldbekentenis door. Machteltje en haar drie zonen gaan met de buit naar huis. De grote brand van Strijen De brand begon op 28 mei 1759, 's morgens om half negen. Om half tien reeds stond driekwart van de huizen in lichter laaie. Om 11 uur was Strijen een puinhoop. De geweldige vuurzee was in Lage Zwaluwe wel te zien. Nieuwe en grote zorgen voor Machteltje. Ze had daar immers twee zonen wonen, Abraham en Maarten. Hadden ze zich kunnen redden? Het tweede huwelijk van Huyg Wanneer Huyg's eerste vrouw Ariaentie Cornelisse Arisman overleden is, weten we niet nauwkeurig. Wel weten we dat Huyg voor de tweede maal huwde op 30 maart 1760. Hij tekende aan op 14 maart 1760. Ik heb in het boek "Het Regt op het trouwen" gekeken naar de inkomsten in die periode. Er was geen enkele gulden van Huyg bij. De bruid kon het ook al niet missen. Pro Deo dus. Financieel gezien geen goed begin. Huyg's tweede vrouw heette: Catharina Jacobusse van Raemsdonk. Huyg was 15 januari 1722 gedoopt en Catharina was 17 november 1726 gedoopt. Ze waren op de dag van het huwelijk 38 jaar en 33 jaar. We lezen in het trouwboek: 14 Maart 1760 aangetekend Huyg Middelhoek, wedr. van Ariaentje Cornelisse Arisse, geboren te Kralingen en woonagtig op de Lage Zwaluwe en Catharina Jacobusse van Raemsdonk, j.d. geboren en woonagtig op de Lage Zwaluwe, zijn na 3 voorstellingen op de Lage Zwaluwe getrouwd de 30e Maart 1760. Er scheen weinig te verdienen te zijn in Lage Zwaluwe. Huyg kwam al spoedig in moeilijkheden en moest bij de diaconie aankloppen. Zijn broer Pieter woonde al 12 jaar te Klaaswaal en was al in 1757 tot schepen benoemd. Pieter zal zijn broer Huyg met zijn vrouw Catharina wel naar Klaaswaal gehaald hebben. Daar wilden ze het kleine gezin -- er waren nog geen kinderen -- wel hebben, mits ze een akte van indemniteit meebrachten van de diaconie van Lage Zwaluwe. Dus vertrokken Huyg en Catharina in 1764 naar Klaaswaal. Wie was Catharina Jacobusse van Raamsdonk? Catharina Jacobusse van Raamsdonk was een telg uit een bekend geslacht te Lage Zwaluwe. Omstreeks 1650 waren daar twee broers. Peter van Raamsdonk en Harmen van Raamsdonk. Peter had zo goed als geen nageslacht. Harmen zo veel te meer. Als men de testamenten en andere stukken van Lage en Hoge Zwaluwe doorkijkt, stuit men telkens op de naam Harmen van Raamsdonk. Deze was jarenlang schepen. Het was een neef van Catharina's vader.
-112De ouders van Catharina heetten Jacobus van Raamsdonk en Jannetje van Beiaren. Ze waren gehuwd op 19 juli 1720. Catharina had een broer Johannis, gedoopt 4 juli 1722, en een zuster Rijkje, gedoopt 28 juli 1724. Catharina was de jongste en was gedoopt op 17 november 1726. Toen Catharina naar Klaaswaal vertrok in 1764 was ze al 38 Jaar. Wanneer stierf Machteltje? Dat is niet precies te zeggen. Dat moet nagezocht worden in de begrafenisboeken. Laten we dan eens kijken wat er nog aanwezig is in het archief. Er zijn begraaflijsten van de koster-doodgraver. Die lijsten beginnen met: "ontvangen bij mijn als Doodgraver". Hij schrijft ook wel "graftmaker". Er zijn lijsten van 1735 - 1749. Er zijn ook registers voor de impost op het begraven, van 1735 - 1739 en van 1743 - 1749. Voor ons doel van geen waarde, want we weten zeker dat Machteltje in 1758 nog leefde. Verder is er een boek dat heet: Kerkerecht van het begraven. Voorin is geschreven: Register der overledene in de Heerlijkheden en Dorpen De Hooge en Laage Zwaluwen. Behelzende derselver Naamen, mitsgaders de Datums op welken deze1ve gestorven en Begraven zijn. Beginnende met primo Januarij 1764 volgens Resolutie en order van de Ed.agtb.Heeren Bailliuw en Scheepenen van Zwaluwe. Dat boek is keurig bijgehouden. Het begint 1 januari 1764. Ik heb gezocht naar Machteltje, steeds aannemende dat ze in ieder geval te Lage Zwaluwe gestorven en begraven is. Ik heb gezocht -- bladzij na bladzij -- tot 1790, maar geen Machteltje gevonden. Als Machteltje te Lage Zwaluwe gestorven en begraven is, dan moet dat hebhen plaatsgehad tussen 1758 en 1764, dus plm. 1761. Machteltje stierf 28 november 1775 te Strijen ten huize van haar zoon Abraham, 89 jaar oud. Hiermede besluiten we de geschiedenis van de famie Middelhoek te Lage Zwa1uwe. Dikwijls hebben we de naam van Machte1tje genoemd. Niet tè veel, want alle nu nog levende Middelhoeken stammen van haar af. Zij is ons aller moeder. We moeten nu naar Strijen en Klaaswaal.