Geschiedenis van de familie Depreitere
Kroniek van Raphaël Depreitere Kortrijk, 2010
1
2
Beste lezer(es), Je bent familielid, verwant(e) of vriend(in) van de familie Depreitere. Wanneer je deze kroniek leest, op zoek naar de oorsprong van je bestaan, zal je ontdekken dat jouw voorgangers – mensen van vlees en bloed zoals jij en ik – met dezelfde gevoelens, verlangens en beperkingen, leefden in een gans andere materiële context, in een wereld waarin gedachtestromingen vrij sterk van de onze verschilden. Wat hierna verhaald wordt, is altijd gebaseerd op herinneringen en overleveringen van waar gebeurde feiten. Het is soms lichtjes geromantiseerd en dikwijls aangevuld met historische achtergronden, resultaat van allerlei opzoekingen. Het zou mij verheugen, moest je deze aantekeningen lezen met begrip voor de zwakheden van je voorouders en met bewondering voor hun sterke kanten. Tenslotte wens ik dat je evenveel vreugde zult vinden in het lezen van dit boek, als ik bij het schrijven ervan. Raphaël (Raf) Depreitere 21 juli 1997
3
4
Geschiedenis van de familie Depreitere
5
Stamboom Depreitere 1. Bruno Depreitere (1827-1904) + Mechtildis Lemiere + Justina Vandeputte
2. Emile Depreitere (1862-1950) + Natalie Vanpaemel
3. Michel Depreitere (1894-1986) + Berthe(Maria)Henderyckx Théophile Henderyckx (Pa/Parrain) + Marie Hem (ouders van Berthe Henderyckx)
4. Raphaël(Raf)Depreitere(1930+ Lena Louvaert (1936Frank Depreitere Marleen Depreitere Ann Depreitere
6
) )
1. Bruno Depreitere (1827-1904) was groentehandelaar van beroep en woonde op de Maandagmarkt te Izegem, niet ver van de Sint Hiloniuskerk. Hij was getrouwd met Mechtildis Lemiere (1826-1880).Zij hadden twee kinderen : Emile en Louiza. Louiza Depreitere (1858-1931) werd non in het klooster te Kortenberg. Bruno werd weduwnaar op 53-jarige leeftijd. Hij trouwde later met Justina Vandeputte.
2. Emile Depreitere (1862-1950) werd geboren te Izegem op 2 mei 1862. Over zijn jeugd weten we nog dat hij zijn militaire dienst verrichtte bij het regiment van de Cavallerie te Aarlen, zowat 250 km van zijn geboortestad verwijderd. De dienstplicht duurde toen … 3 jaar! Nadien vond Emile een job bij de likeurstokerij Ameye te Izegem. In de loop van de jaren werkte hij zich op tot meestergastproever. Emile was jong en ging soms een pintje drinken in de herberg “De Zwingel”, in de wijk “Bosmolens” te Izegem. De herberg werd uitgebaat door Leo Vanpaemel en Coleta Mestdagh en hun twee dochters Virginie en Natalie. Emile werd verliefd op de jongste dochter, Natalie Vanpaemel (1858-1901). Zij trouwden en stichtten een
7
groot gezin; bijna ieder jaar werd een kindje geboren. Ze hadden 8 zoons en 4 dochters. Drie kindjes stierven kort na de geboorte. In 1901 kreeg het leven van Emile een dramatische wending: zijn vrouw Natalie overleed op 5 september in het kraambed. Zij was maar 43 jaar oud. Het pasgeboren kindje Gerard bleef maar één dag in leven. Op 39-jarige leeftijd stond Emile gans alleen voor een zware opdracht : de opvoeding van zijn negen kinderen. De oudste dochter Madeleine, 9 jaar oud, moest de school vaarwel zeggen en werd ingezet als ‘vervangingsmoeder’ om het huishouden te doen. De oudste zoon Alfred, was 14 jaar oud toen zijn moeder stierf. Hij werd ziek en overleed drie maanden later, van verdriet, zoals men toen zegde. Tijdens de wereldoorlog 1914-1918, woonde Emile met zijn gezin in het door de Duitsers bezette gebied (namelijk te Izegem). Zijn zoon Michel was soldaat bij het Belgisch leger aan het Ijzerfront. Gedurende meer dan 4 jaar kon Michel zijn familie niet bezoeken. Er was slechts contact mogelijk met sporadische brieven via Engeland en het neutrale Nederland. Na de oorlog was er een periode van hoogconjunctuur in de jaren 1920. De kinderen van Emile begonnen met de uitbating van een schoenfabriek in de Nederweg 25, te Izegem. Hierin werkten
8
onder meer de zoons Maurice en Albéric als schoenmakers, die verzorgd handwerk afleverden. Dochter Antoinette deed het bureauwerk en had de virtuele leiding van de zaak. De firma droeg de ronkende naam “Manufacture de chaussures cousues à la main, Le Chat botté”. De jongste zoon Michel was de vertegenwoordiger. Hij reisde per trein door gans Vlaanderen, maar ook naar Brussel en Wallonië om de schoenen te verkopen. Het Frans dat hij tijdens de oorlog had leren spreken, kwam nu goed van pas. De dochters Maria en Jeanne werkten thuis als naaister. Het gezin Depreitere genoot dus van een behoorlijke welstand. Vader Emile kon dan ook op 60-jarige leeftijd met pensioen gaan en van een welverdiende rust genieten. In de loop van de jaren liep het ouderlijk huis geleidelijk aan leeg. De kinderen waren getrouwd of traden in het klooster. De oudste zoon Joseph werd pater Franciscaan en dochter Antoinette werd non. Emile bleef alleen over in het grote woonhuis in de Nederweg 25 te Izegem, met een leegstaande schoenfabriek er achter. Tijdens het crisisjaar 1939 werd de verlieslatende productie definitief stopgezet. Na slechts 15 jaar huwelijksleven bleef Emile, tot aan zijn dood, gedurende 49 jaar weduwnaar. Hij heeft veel eenzaamheid gekend. Maar toch… Vele jaren
9
lang kwam zoon Albéric iedere zaterdag stipt op bezoek bij zijn oude vader, om het huis schoon te maken. Albéric en Michel waren toen rasechte duivenliefhebbers en het duivenhok was lange tijd ondergebracht op de zolder van het ouderlijk huis. Emile kreeg dus praktisch iedere dag twee van zijn zoons op bezoek. Een hoogdag in het eenzame bestaan van Emile was Nieuwjaar. Gans de familie kwam dan samen in het vaderhuis. Eerst kreeg het een goede beurt : er werd geschrobd en gedweild. In de grote woonkeuken werd naar aloude gewoonte wat zavel op de vloer gestrooid rond de Leuvense stoof. Tafels en stoelen werden aangebracht, zodat er plaats was voor de stamvader, zijn kinderen en 10 kleinkinderen. Er werd koffie gedronken, koekjes gegeten en kleine cadeautjes werden uitgewisseld. Nadien dronken de volwassenen een glaasje Elexir d’Anvers of een druppel jenever. De oud geworden Emile, door iedereen “vader Preiters” genoemd, was een vertrouwde figuur in het straatbeeld van Izegem. Elke dag zag je hem, fel voorovergebogen onder de last van de jaren, met zijn zwarte pet op het hoofd en gewapend met een wandelstok, optrekken voor een wandeling door zijn geboortestad. Op hoge leeftijd was Emile niet meer in staat om alleen te wonen. Hij werd
10
opgenomen in het kinderloos gezin van zijn oudste dochter Madeleine, getrouwd met Cyrille Vanderhaeghe te Kachtem. Hij stierf er in 1950 op de leeftijd van 88 jaar.
3. Michel Depreitere (1894-1986) November 1894. In het kleine rijhuisje aan de Menenstraat te Izegem heerst een gespannen drukte. Moeder Natalie Vanpaemel is hoogzwanger. Een tijdje geleden zijn de weeën begonnen. Af en toe komt de buurvrouw eens binnengelopen om wat te helpen. Vader Emile Depreitere is pas thuis van zijn werk bij likeurstokerij Ameye. Hij heeft de handen vol om zijn zes kinderen rustig te houden, dan kan hij nog wat huishoudelijk werk doen. Sedert hun huwelijk een jaar of acht geleden is er praktisch ieder jaar een kindje geboren. De weeën worden heviger en komen vlugger. Het zijn angstige ogenblikken. Eindelijk komt de vroedvrouw naar beneden met goed nieuws. Het zevende kind is een flinke zoon. Hij wordt Michel, Gabriël gedoopt in de Sint Hiloniuskerk te Izegem. Izegem. In het hart van Westvlaanderen ligt het kleine stadje bij het kanaal Roeselare-Leie en de spoorweg Kortrijk-Brugge. Na de economische crisis in de eerste helft van de 19de eeuw was de
11
textielnijverheid er grotendeels te niet gegaan. De opkomst van het borstelmaken en het vervaardigen van schoenen zorgde de laatste decennia voor een nieuwe bloei. Vijftig jaar geleden was Izegem nog een plattelandsgemeente van 8.000 inwoners. Nu is het een ontluikend industriestadje met 12.000 ingezetenen.
Najaar 1901. Moeder Natalie is voor de twaalfde keer zwanger. Op de dag van de geboorte sterft zij samen met haar pasgeboren baby. De kleine Michel is nog geen zeven jaar oud als hij zijn moeder verliest. Zijn eerste verdriet is nog niet verwerkt, wanneer zijn oudste broer, drie maanden later, ook dood gaat. Jeugdjaren. Michel gaat nu naar de lagere school bij het Sint Jozef college. ’t Is maar een paar honderd meter van zijn huis verwijderd. Net zoals zijn oudere broers wordt Michel misdienaar in de Sint Hiloniuskerk. Daar is het dat hij heeft leren zingen. In zijn verder leven heeft hij veel en graag gezongen, tot op hoge leeftijd. Het misdienen ging wel eens ten koste van het schoollopen. Maar ja, het drinkgeld was vlug verdiend bij een trouwmis. Het kwam altijd goed van pas in een kroostrijk gezin. De schooltijd duurde niet lang : Michel kreeg al vlug een baantje als loopjongen bij de bekende drukkerij Strobbe te Izegem.
12
Zomer 1914. In Izegem gebeurde ook nooit iets! Behalve dan die moord op een rijke oude juffrouw in 1913. Een jaar later zongen de straatzangers er nog over in de herbergen. Sedert enige tijd sijpelen ook in Izegem onrustwekkende geruchten binnen. In de armoedige werkmanshuisjes van de stille beluiken, met de trotse namen “Cour Saint Pierre” en “Cour Saint Paul” had men voordien nog nooit van de Balkan gehoord, laat staan van Sarajevo. En toch zou daar, een andere moord – op de Oostenrijkse aartshertog Frans Ferdinand – zeer zware gevolgen hebben voor de vreedzame inwoners van het nijvere Izegem. Latente spanningen tussen de grote mogendheden werden ten top gedreven. Er dreigde oorlogsgevaar. Het leger werd gemobiliseerd. In augustus 1914 vielen de Duitsers België binnen. Alle ongehuwde mannen van 19 tot 25 jaar werden opgeroepen. Michel nam afscheid van vader, broers en zussen… Voor vele jaren, maar dat kon hij toen nog niet vermoeden. Michel was 20 jaar oud, toen hij in oktober naar Vallognes (F) werd gebracht voor een militaire opleiding van een viertal maanden. Februari 1915. Het regiment der Grenadiers, waarbij soldaat Michel was ingelijfd, werd ingezet aan het front in de omgeving van Ieper. Een paar maanden later zou Michel daar een verschrikkelijke ‘vuurdoop’ ondergaan, tijdens de beruchte slag om Steenstraete. Wat hij daar 13
beleefde zou hem gans zijn verder leven blijven achtervolgen. Veel jaren later vertelde Michel het verhaal van deze veldslag aan zijn kinderen. Het was een hallucinant spektakel dat weer tot leven kwam, alsof het nog maar pas was gebeurd : “Die avond, op 22 april 1915, lagen wij in de loopgraven bij het kanaal te Steenstraete bij Ieper. Het was een betrekkelijk rustige dag geweest met wat geweerschoten over en weer. De Duitsers lagen aan de overkant van het kanaal dat daar een meter of vijftien breed was. We wachtten op onze aflossing. Straks zouden we kunnen uitrusten in het kantonnement achter het front. Op een zeker ogenblik zag ik een groenachtige damp over het kanaal komen uit de Duitse linies. “De loopgraven van de Duitsers staan in brand!” riep één van de mannen. De noordoostenwind joeg het dodelijk chloorgas over het water, links van de brug, naar onze Franse bondgenoten. Het geschut van de kanonnen barstte in alle hevigheid los. Grote paniek bij de Franse soldaten : hun ogen waren ontstoken of verblind, luchtpijpen en longen werden verschroeid door het gifgas. Wie niet ter plaatse verstikt was, liep al hoestend en schreiend weg. Niemand wist wat er gaande was. Van gifgas had men nog nooit gehoord. De gasmaskers waren nog niet uitgevonden. Honderden soldaten lagen dood in de omgewoelde aarde, het bloederig schuim uit
14
de vernielde longen stond op hun lippen. Wij Belgen waren als bij wonder aan de gasdood ontsnapt. Rechts van de Steenstraete-brug, waar wij lagen, was door de voor ons gunstige wind geen gas voorbijgekomen. Zodra het gas was weggetrokken, begonnen de Duitsers massaal aan te vallen. Zij bereikten al vlug onze kant van de vaart. Belgische machinegeweren schoten rijen aanvallende Duitse soldaten neer. Ze werden geveld als korenaren door de zeis van de maaier. Het zompige veld lag bezaaid met doden en kermende gewonden. Er werd gevochten van man tot man, met de bajonet op het geweer. Het trommelvuur van de vijandelijke artillerie bleef ons bestoken. Rondom mij zag ik kameraden neerstorten, getroffen door granaatscherven. Overal loerde de dood : in de velden, in de bloeiende boomgaarden, bij de hagen waar de vroege meidoorn geurde. De avondschemering bedekte het wrede schouwspel met een zedige sluier. Samen met een paar makkers was ik tijdens een schermutseling afgezonderd van de groep. Het was nu pikdonker. We doolden rond in de modder. Later vonden we enige beschutting in een granaattrechter. Groenachtige en paarse vlammen schoten die nacht door de lucht. Soms gaven ze een fantastische schijn over de streek. Toen begon het zachtjes te regenen. Samen met het vocht uit de hemel kroop ook een akelig gevoel van angst diep in mijn kleren.”
15
“De volgende ochtend geraakten wij terug bij onze eenheid. Onze troepen waren gedecimeerd. Er bleven nog maar enkele honderden soldaten over. Wij waren langs alle kanten ingesloten door de vijand. Door een goed gericht spervuur konden onze kanonnen de Duitse opmars tot stand brengen. Het regende obussen en granaten. De verbinding met onze bevoorradingslinies was verbroken. De noodrantsoenen waren op. Stilaan begonnen we honger te lijden. Maar vooral ook dorst. Een tweede nacht zonder slaap of rust was al voorbij. We werden voortdurend beschoten door de Duitse artillerie. De gewonden konden niet geëvacueerd worden. Zij werden dan maar neergelegd tussen de strijdende soldaten. De dorst werd ondraaglijk. Ik voelde me gans uitgeput en dodelijk vermoeid. Ik viel bijna in slaap al rechtstaan. Drie dagen en drie nachten zonder voedsel, rust of slaap, heb ik in die hel doorgebracht.” “Op 25 april deden de Franse Zoeaven een hevige tegenaanval die vele uren bleef duren. Zij leden zeer zware verliezen, maar konden uiteindelijk een grote bres slaan in de Duitse rangen. Wij hadden weer contact met het gros van ons leger. De uitgeputte overlevenden konden eindelijk gaan rusten in hun kantonnement.” De slag bij Steenstraete was de eerste aanval met gifgas in de geschiedenis. Op de plaats van de veldslag, bij de brug van Steenstraete, staat nu nog een monument dat aan deze
16
feiten herinnert. Méér dan 50 jaar later Michel was toen al meer dan 70 jaar oud – gebeurde het nog dat hij aan zijn kinderen zegde : “’k heb slecht geslapen vannacht, ‘k heb weer gedroomd van de oorlog.” Michel bleef vijf jaar lang soldaat. Hij heeft nog aan andere veldslagen deelgenomen, maar aan de laatste grote slag kon hij echter ontsnappen. Tegen het einde van de oorlog was er een tekort aan stielmannen in het Belgische leger. Er waren ook schoenmakers nodig. Voor de oorlog had Michel een en ander van die stiel geleerd. Twee van zijn broers waren goede schoenmakers-thuiswerkers. Michel moest nu en dan een handje toesteken, na zijn werk in de drukkerij Strobbe. Michel werd dus schoenmaker achter het front.Zo moest hij niet deelnemen aan het laatste groot offensief in 1918, waarbij opnieuw vele tienduizenden soldaten het leven lieten. In de winter van 1917 stelde de Franse generaal Joffre voor aan Koning Albert I van België om onze soldaten een opleiding te laten geven in het kamp van Mailly (Aube – F). Koning Albert gaf hieraan na lang aarzelen toe. De Belgische soldaten - waaronder Michel - werden met de trein in beestenwagens naar Mailly vervoerd. De treinreis duurde 40 uur. Afgezien van de aanvallen die nu en dan werden uitgevoerd, was de oorlog 1914-
17
1918 in feite een stellingenoorlog. De vijandelijke legers waren ingegraven in versterkte stellingen langs een min of meer vast frontlijn. Tussen de offensieven door waren er ook minder erge periodes. De soldaten konden dan eens verlof krijgen. Ook Michel kreeg wel eens vakantie. Naar huis gaan kon niet, dat was aan de andere kant van het front. Hij ging dan maar naar Londen en logeerde er enige tijd in een soldatenclub bij Waterloo Bridge. Michel bezocht Londen met het openbaar vervoer en met als enige taalbagage een van buiten geleerd zinnetje “Put me down at Waterloo station”. Daarna trok hij voor enkele dagen naar Glasgow, Schotland, waar de soldaten enige tijd gratis konden verblijven bij Britse gastgezinnen. Nog andere gebeurtenissen zouden tijdens de korte verlofperiodes achter het front het verder leven van Michel diepgaand beïnvloeden.
Zomer 1917. Ergens tussen OostCappel en Hondschoote (F) stapt een flinke Belgische soldaat langs zachtgroene polderweiden en goudgele korenakkers, voorbij de landelijke herberg “A la clef des Champs”. Zijn dienst aan het front zit er weer op. Michel is op weg naar de hofstede waar hij enkele dagen kan uitrusten voor hij weer naar het oorlogsgeweld toe moet. Diep verscholen tussen het weelderig groen van struiken, hagen en enkele
18
hoogstammige bomen, ligt de riante hofstede van de familie Henderyckx aan de Engelse dreef, even bezuiden de Belgische grens, op een paar kilometer van het centrum van Hondschoote. De gebouwen zijn in een rechthoek opgetrokken rondom de binnenkoer. Hier staat de oude stenen waterput, compleet met windas en emmer, die aan vroegere tijden herinnert. Pa Henderyckx heeft twee dochters en drie zonen. Zijn vrouw Marie Hem was reeds lang geleden gestorven in een kraambed. Die droevige gebeurtenis had op zijn kinderen een onuitwisbare indruk nagelaten. De tweede zoon, Robert, reeds op hoge leeftijd, vertelde mij nog hoe hij als kind reageerde op de dag dat zijn moeder zou begraven worden. “Ik zei tegen pa, laat ons ma hier houden. We gaan “Briquen” (bakstenen) in de kist leggen en ze zullen het nooit weten.” Ook de oudste dochter, Berthe, was door die beproeving diep getroffen. Het was een lieve, zachtaardige en zeer vrome vrouw. In haar jeugd had ze er ernstig aan gedacht om non te worden. De gebeurtenissen rond de oorlog gaven haar leven echter een gans andere wending.
Hondschoote. Als een wereldje van rust en vrede lag het piepklein stadje van een paar duizend inwoners, midden in de polders.Langs alle kanten zag je mijlen ver over de vlakte. Het mooie stadhuis in Vlaamse renaissance en de hallenkerk met haar fiere, 82 meter hoge Westertoren, doen een rijk verleden vermoeden. Eeuwen
19
geleden bloeide hier een bijzondere tak van de Vlaamse lakennijverheid : het vervaardigen van saai (sayette). In de zestiende eeuw werden niet minder dan 90.000 stuks per jaar uitgevoerd, onder andere naar Duitsland en Italië. Hondschoote telde in 1580 15.000 inwoners. Ter vergelijking : in de stad Gent waren er toen 40.000. In 1917 werd in gans de streek door praktisch iedereen Vlaams gesproken. Het was een sappige, soms grappige streektaal die enigszins aanleunde bij het Iepers dialect. Slechts bij officiële instanties (gemeentebestuur, post, enz) werd Frans gesproken. En natuurlijk was het Frans de officiële taal in de gemeenteschool. Dankzij de welstand die er was in het gezin Henderyckx, kreeg Berthe de kans om de volledige lagere cyclus van de school te doorlopen. In tegenstelling tot vele arbeiderskinderen uit de buurt, kon Berthe vloeiend Frans spreken, lezen en foutloos schrijven. Zij was een intelligente, toegewijde leerlinge. Gedurende haar schooltijd leerde Berthe, naast de gewone vakken, een en ander over de literatuur en de geschiedenis van Frankrijk kennen en ook over de geografie van het land en zijn vele koloniën. Er werd als het ware een venster geopend, waardoor zij een blik kon werpen op de rijkdom van de Franse cultuur. Eens de schooljaren voorbij hielp Berthe mee aan de vele huishoudelijke
20
taken op de hoeve. Ook koeien melken en kleinvee verzorgen behoorden tot de dagelijkse bezigheden. ’s Zondags werden de paarden voor de koets gespannen en ging gans het gezin naar de mis in Hondschoote, waarna de wekelijkse inkopen werden gedaan. Een andere onderbreking van de dagelijkse routine was de markt. Berthe en haar zuster Marguerite gingen er iedere week samen naar toe. Het was een fikse wandeling van een groot half uur naar de ‘stad’. Ze hadden elk een grote mand bij, met boter en eieren om te verkopen. Door de oorlog had het gezin Henderyckx zware tegenspoed gekend. De zoons waren alle drie bij het Franse leger ingelijfd. Albert, de oudste, was soldaat bij het 110e regiment Infanterie. Hij sneuvelde reeds bij het begin van de oorlog : op 8 maart 1915 werd hij vermist opgegeven na de aanval bij Beauséjour (Marne). Precies twee dagen voor zijn 26e verjaardag. De twee overige broers, Robert en Rigobert, waren jarenlang aan het front. Alleen Robert overleefde de oorlog. Berthe vertelde later over haar jongste broer Rigobert, bij het einde van zijn laatste verlof : “Hij bleef nog wat talmen bij het grote ijzeren hek dat de hofstede afsloot. Toen hij uiteindelijk vertrok, keek hij nog een paar keer om met een droevige blik in de ogen, alsof hij een angstig voorgevoel had.” Een maand voor het einde van de wereldoorlog werd
21
Rigobert getroffen door een granaatscherf. Zijn doodsprentje vermeldt :”Soldat plein de courage et de bravoure, il est tombé glorieusement à son poste, au champs d’honneur, le 4 octobre 1918 à Somme-Py (Marne), à l’âge de 22 ans.” De namen van beide gesneuvelde soldaten staan nu nog vermeld op de gedenksteen tegen de kerk van Hondschoote. De hofstede van Pa Henderyckx lag wel een heel eind van het front vandaan, maar sedert het oorlog was, hoorde men dag en nacht de doffe knallen van het zwaar geschut in de verte. Soms waren er Engelse soldaten bij de familie Henderyckx ingekwartierd, later ook Belgen. Op een mooie dag in de zomer van 1917 kwam Michel Depreitere. Groot van gestalte, flink gebouwd, met een modieuze snor die de fijne trekken van zijn gezicht onderlijnde, was hij zeker geen onopvallende figuur. Hoe het juist begon, weten we niet. Zeker is dat Berthe en Michel op elkaar verliefd werden. Het was geen stormachtige opwelling die onmiddellijk geconsumeerd wordt. Het was eerder een schuchtere sympathie, een genegenheid die groeide en tenslotte open bloeide tot een oprechte, diepe, onbaatzuchtige liefde, die een gans leven zou duren.
Izegem 1919. Toen de oorlog eindelijk gedaan was en de aflossing verzekerd, werd Michel gedemobiliseerd in
22
1919. In het naoorlogse Izegem was de schoennijverheid in volle expansie. Het gezin van Emile Depreitere was inmiddels verhuisd naar de Nederweg 25. Hier werd een schoenfabriek opgestart. In feite ging het om een grote atelier, die zich achter het tuintje van het ouderlijk huis van Michel bevond. Er was een receptie met loket en een bureau, een grote werkplaats en een magazijn. Twee broers van Michel, namelijk Albéric en Maurice, waren geschoolde schoenmakers, die de schoenen met de hand maakten op houten leesten. Michel zelf was de vertegenwoordiger van de firma. Hij reisde het land af met de trein, tot in Limburg en Wallonië, met zijn valiezen vol stalen. Ook in de Brusselse schoenwinkels waren de Izegemse schoenen in die tijd gunstig gekend. Bij het leger had Michel voldoende Frans geleerd om zijn artikels vlot te verkopen. Michel ging nog wel eens op bezoek naar Hondschoote, waar Berthe op hem wachtte, maar dan met grote tussenpozen. Soms duurde het zo lang voor hij terugkwam, dat de mensen in het gebuurte zegden :”’t is gedaan met de vrijage tussen Berthe en dien Belg”. Toen de pastoor van Hondschoote eens op bezoek kwam, trachtte hij Berthe er van te overtuigen dat zij beter niet met een vreemdeling zou trouwen : “Er zijn toch zoveel goeie boerenjongens hier in de streek.”
23
Hierbij moet wel gezegd worden dat het voor Michel in die tijd niet zo eenvoudig was om van Izegem naar Hondschoote te reizen. Een auto was er niet. En hoewel het in vogelvlucht maar een 45 km ver was, moest je er zeker een grote halve dag over doen. Per trein naar Kortrijk, overstappen en verder met de trein naar Ieper en Poperinge. Daarna was het nog een heel eind met de tram en tenslotte nog een paar kilometer te voet.
Een nieuwe toekomst. Maar toch werden er trouwplannen gemaakt. De mooie gesculpteerde meubels en het huisgerief werden aangekocht en op 6 juni 1923 was het grote huwelijksfeest bij de familie Henderyckx te Hondschoote. Michel en Berthe gingen toen naar Izegem wonen in een sierlijk huis in de “de Pélichystraat”. Berthe kwam er in een vreemde wereld terecht. 31 jaar lang had ze op de buiten gewoond, midden de natuur. Nu leefde ze in het centrum van een industriestadje. Tientallen schoen- en borstelfabrieken waren in de stadskern ingeplant. De mensen deden ook wat afstandelijk en spraken een vreemd soort dialect, dat zij wel al van Michel had leren begrijpen. Maar Berthe zou zelf gans haar leven verder haar sappig “Vlamsj” van Hondschoote blijven spreken of zo nodig beschaafd Frans. Na enkele maanden werd het eerste huwelijksgeluk verstoord door een pijnlijk miskraam. Een jaar nadien werd een meisje
24
geboren dat stierf op de dag van de geboorte. Berthe voelde haar hart bloeden, toen haar ongetrouwde schoonzussen al druk aan het speculeren waren : “Ze zal nooit geen kinderen kunnen krijgen!”. Zij hadden ongelijk. Er werden nog drie zoons geboren, die door de vrome Berthe genoemd werden naar drie aartsengelen: Michel, Gabriël en Raphaël. Zij werden respectievelijk geboren in 1925, 1928 en 1930.
Een grote hobby. Pa Michel had slechts één hobby. Hij was namelijk een fervent duivenliefhebber. Samen met zijn broer Albéric verzorgde hij hun rasduiven. Het hok bevond zich op de zolder van het huis van vader Emile, in de Nederweg 25. Albéric en Michel waren echt knappe duivenliefhebbers. Op de vluchten van Arras, Breteuil, Clermont en Dourdan, waren zij dikwijls bij de eerste prijzen. Iedere week in het seizoen werd er wat geld ingezet op het duivenspel. Er was altijd genoeg winst om de kosten van de liefhebberij te dragen. Meestal was er zelfs een overschot. Op zondag, na de vroege ‘duivenmis’, werd gans de voormiddag aan de duivensport besteed : de duifjes binnenlokken, met een fluitsignaal, wat maïskorrels of … een duivin. De rubberen controlering werd van de duivenpoot afgehaald en in de “constateur” gestopt. Daarna ging het richting duivenlokaal.
25
Laat ons een huisje kopen. Op zekere dag kwam er een huisje te koop in de Nederweg 22. Dit is schuin tegenover het huis van vader Emile. Was het de nabijheid van de familie of van de schoenfabriek, of misschien ook van de duiven? In ieder geval werd het huisje aangekocht waar later de drie zoons zouden geboren worden. Pa Henderyckx zorgde voor de nodige financiële steun. Voor Michel was het huisje inderdaad goed gelegen, dicht bij de familie, het werk en de hobby. Maar voor Berthe?? Intussen had de schoonfamilie de Frans aandoende voornaam van Berthe omgedoopt in Maria. Nu, voor “Maria” was de verhuizing een stap achteruit. Naast een salonnetje, woonplaats, keuken en berging, had het huisje maar twee slaapkamers. Er was ook geen tuin, slechts een koer. Een eindje achter het huis kwam de spoorweg voorbij. Links was er een houtzagerij en rechts de conciergewoning van een aanpalende schoenfabriek. De rust, ruimte en het contact met de natuur waren voor Berthe nu wel veraf. Toen de tweede en later de derde zoon waren geboren, werd het huisje vlug te klein. In 1938 werden verbouwingswerken uitgevoerd, wat een bijkomende slaapkamer en een veranda als uitbreiding van de woning opbracht. Mooie jaren gaan voorbij. In de woonplaats stond een nette Leuvense stoof met veel chroom en een gietijzeren pot 26
boven op een versierde sokkel. Tijdens de winteravonden was het gezellig zitten rond de kachel als de pot gloeiend rood stond van de hete kolen en de waterketel damp in de lucht spoot met een sissend geluid. Gans de familie, Michel, Berthe en de drie kinderen, zaten dan rond de kachel met de voeten op de warme sokkel. Een elektrisch peertje van 40 watt zorgde voor een sfeervolle verlichting in de woonkamer. Michel was een geboren verteller. Zijn inspiratie haalde hij uit een stapel tijdschriften “Rond den Heerd” van Guido Gezelle. Die waren destijds uit de herberg “De Zwingel”, ouderlijk huis van zijn moeder Natalie Vanpaemel, bij ons geraakt. Urenlang kon Michel hieruit sprookjes vertellen, die hij met zijn levendige fantasie behoorlijk in de verf kon zetten. Soms waren het ook echte verhalen uit de Grote Oorlog, die zijn kinderen gespannen meevoerden in een onbekende, wrede wereld. Als Michel in een goede bui was, en dat was meestal zo, zou hij ook een paar liedjes gezongen hebben.
“Modern comfort”. ’s Morgens begon Michel zijn dag steeds met hetzelfde ritueel. De asse van de stoof uitschudden en het vuur aanmaken : eerst wat krantenpapier en zaagsel in brand steken, daarna fijne houtblokjes en tenslotte kolen op het vuur. Pas nadien kon het water voor de ochtendkoffie aan de kook worden gebracht. De Leuvense stoof was de enige warmtebron in het huisje. ’s Winters
27
stonden er dan ook vaak mooie vorstbloemen op de slaapkamervensters. Er was al elektrische verlichting in alle plaatsen, maar gas en waterleiding waren er niet. Ook geen radio, koelkast, stofzuiger en noem maar op. De televisie moest nog uitgevonden worden. Zo kabbelde het leven rustig verder tussen gezin, werk en hobby. Als de duiven vroeg binnen waren, werd op zondag soms een familiebezoekje gedaan, bijvoorbeeld naar de oudste zuster van Michel in Kachtem. Een auto of fiets waren er niet. Kort na de middag werd al gauw te voet vertrokken. Eerst een uur wandelen langs het kanaal en tussen de velden. Bij tante Madeleine werd koffie gedronken. Daarna konden de kinderen gans de namiddag spelen en ravotten in een gezonde landelijke omgeving. Tenslotte werd nog een uurtje naar huis toe gestapt.
Een aparte sfeer. In het huisje van Michel en Berthe heerste een ietwat aparte sfeer. Een verre herinnering aan het vaderland van de vrouw des huizes was latent aanwezig. Iedere dag lag de Franstalige krant “Le Vingtième Siècle” in de brievenbus. Nu en dan kwamen Franssprekende familieleden en kennissen op bezoek. Er werd al eens een Frans lied gezongen door Michel, terwijl Berthe faits-divers over Frankrijk vertelde aan haar kinderen of hen Franse spreekwoorden aanleerde. Regelmatig kwamen er brieven toe van de familie uit Frankrijk die aan
28
de kinderen werden voorgelezen en vertaald. Aan een muur hing een grote kaart van Frankrijk : ieder departement was in een andere kleur. De “préfectures” en de “sous-préfectures” waren er keurig op vermeld. Berthe had die trouwens op school uit het hoofd geleerd. Soms werd er een fles Franse wijn geproefd of stond er een uit Frankrijk meegebrachte camembert op het menu. In het Izegem van die tijd waren dat praktisch onbekende zaken. Maar vooral was er een zekere verfijndheid en een uitgesproken hartelijkheid in de omgang.
Onzekere tijden. De economische crisis, begonnen in 1929, bracht op het einde van de jaren ’30 ook de schoenindustrie te Izegem in zware moeilijkheden. Het kwam zo ver dat het bedrijf van de familie Depreitere – eens zo bloeiend – steeds meer financiële injecties nodig had om te kunnen overleven. Voor Michel en zijn gezin was de schoenfabriek de enige bron van inkomsten. Zijn vrouw Berthe had al enkele keren geld, afkomstig van haar erfenis, voorgeschoten om de zaak vlottend te houden. Uiteindelijk kon dat niet meer verder en werd de firma tijdig geliquideerd om een faillissement te voorkomen. In 1939 was Michel dus werkloos. Hij vond na enige tijd een slecht betaalde en ondankbare job als bediende in een margarinebedrijf op Emelgem dam. Hij kon het daar niet lang
29
volhouden. Geholpen door een relatie in de Nationale Oudstrijdersbond, werd hij op 18 december 1939 als klerk in dienst genomen bij de Openbare Onderstand (voorloper van het Openbaar Centrum voor Maatschappelijk Welzijn – O.C.M.W.) te Izegem. Hij stond er onder de leiding van een oudere ambtenaar die hem het werk moest aanleren. Die persoon had echter een ziekelijke neiging om alles zoveel mogelijk verborgen te houden, uit vrees voor enige mededinging. Michel moest dan ook zijn kennis van zaken ‘stelen’ op de dagen dat zijn collega afwezig was. Later werd Michel overgeplaatst naar de werkloosheidsdienst. Daar werd hem de verantwoordelijkheid gegeven over de controle en het uitbetalen van de werklozen. Hij had er een grote mate van zelfstandigheid en bleef die job uitoefenen tot bij het bereiken van de pensioenleeftijd.
Opnieuw oorlog. In 1939 was Duitsland Polen binnen gevallen. Prompt hadden Frankrijk en Engeland gereageerd met een oorlogsverklaring aan Duitsland. “La drôle de guerre” werd gevoerd aan de grens met Duitsland tussen de “Maginot”lijn en de “Siegfried”-lijn. België bleef neutraal. Maar voor hoelang? Oorlogsdreigingen waren steeds dichtbij. In het stille, kleine provinciestadje Izegem, van voor de oorlog, waar het vervoer nog grotendeels met paard en kar gebeurde, keek men nog eens om als er een
30
zeldzame auto voorbijreed. Was er bij uitzondering eens een vliegtuig in de lucht te zien, dan bleven de kinderen op straat staan gapen tot het aan de horizon was verdwenen. Nu zou datzelfde Izegem omgetoverd worden tot een irreëel toneel, waar een onwaarschijnlijk verhaal werd opgevoerd, dat bij nader inzien rauwe werkelijkheid was.
Het begin. 10 mei 1940 was een dag om nooit te vergeten! Na een hele tijd van slecht weer, kwam ons land onder de invloed van een sterk gebied van hoge luchtdruk. Het werd een stralende, zonnige dag in de late lente. De Duitsers hadden erop gewacht om België binnen te vallen. Michel had het al enige tijd zien aankomen en toch was het een kanjer van een verrassing. De kinderen (15, 12 en 10 jaar) waren dolgelukkig. Alle scholen werden voorlopig gesloten op bevel van de regering. “Eindelijk gaan we dat ook eens beleven : een oorlog zoals die waarover onze papa zoveel heeft verteld.” Hun kinderlijke fantasieën werden reeds de eerste dag van de oorlog ten top gedreven : nog nooit had men in één dag zoveel vliegtuigen boven Izegem gezien! Het kwam zelfs tot een echt luchtgevecht tussen een paar tweedekkers. Met verstomming zagen ze hoe één er van plots vuur vatte en neerstortte. De piloot kon zich met de parachute redden. Nog nooit gezien! Michel gaf deskundige commentaar aan zijn kinderen over het gebeuren.
31
De invasie. Izegem mocht dan wel een 250 km van de Duitse grens verwijderd zijn, toch kwam het front geleidelijk aan dichterbij. Een onafgebroken stroom van duizenden en duizenden vluchtelingen ging het Duitse leger vooraf. Meestal te voet of met paard en kar. Soms met de fiets. Michel had met een vluchteling uit Limburg gesproken : “In paniek ben ik met mijn oude fiets weggevlucht, terwijl ik als fietsenhandelaar een ganse winkel vol nieuwe fietsen heb achtergelaten.” Ook Michel en Berthe hadden overwogen samen met de drie kinderen te vluchten voor de aanrukkende Duitse soldaten, wie men allerlei echt of verzonnen wreedheden tegenover de Belgische burgers toeschreef. Berthe had voor ieder gezinslid een rugzak gemaakt, met het meest noodzakelijke er in. Als enig vervoermiddel had het gezin een damesfiets, waar ook enkele spullen mee konden vervoerd worden. Na geruime tijd van overleg en twijfel, werd besloten dat op zulk een manier vluchten geen zin had. Er was geen andere keuze dan zich voor te bereiden op een eventuele bezetting. Michel had van de eerste wereldoorlog 1914-18 een mooie zwarte Browning revolver en een aantal kogels meegebracht. Hij bewaarde het wapen, samen met een oude bajonet, in de woning van zijn vader Emile. Berthe had immers niet graag een wapen in huis, vanwege de kinderen. Maar een fiere vader, zoals Michel, kon het
32
niet nalaten zijn mooie revolver ook eens door zijn zoons te laten bewonderen. Nu de Duitsers van langs om dichter bij Izegem kwamen, zag Michel tot zijn spijt geen andere oplossing dan het wapen in de vaart te gooien. Men zegde immers dat burgers die werden betrapt op wapenbezit, door de Duitsers meedogenloos werden neergeschoten. De twee koperen obusjes uit 1914-18, een souvenir van de jongste broer van Berthe, werden gans de oorlog verborgen onder de pannen van het dak. Schoenfabrikant Decoene uit de Nederweg liet een groot deel van zijn voorraden aan fijn leder overbrengen naar de zolder van zijn goede buurman Michel. Tot op het einde van de oorlog bleef die zolder volgestouwd met de door de Duitsers felbegeerde koopwaar. Hadden ze die ooit kunnen ontdekken, dan waren de gevolgen niet te overzien geweest. Michel had de kelder van de gezinswoning versterkt, door om de twee meter boomstammen te plaatsen, die de gewelven zouden helpen ondersteunen in geval van bombardementen. Er werden matrassen geplaatst, om bij luchtalarm te overnachten in de kelder. Een deel van de voorraad aan levensmiddelen, die de laatste weken was aangelegd, werden ook hier ondergebracht. De Duitsers waren nu zo dicht genaderd dat het ganse gezin, Michel, Berthe en de drie kinderen, iedere nacht in de kelder gingen slapen. De buren Theophile Debruyne, zijn vrouw Sidonie en hun dochter Marie-José waren
33
angstig komen vragen of ze bij ons in de kelder mochten slapen. Zij woonden naast het huis van Michel en Berthe en waren concierge van de aanpalende schoenfabriek Decoene. Acht personen in zo’n kleine kelder was wel héél veel.
Nacht van 27 op 28 mei 1940. Twee verschrikkelijk harde slagen deden het huis secondenlang gevaarlijk trillen : je zag de muren beven. Maar het gewelf hield stand. Onmiddellijk hierna volgde een zware hagelbui van duizenden glasscherven. Alle ruiten van het huis waren verbrijzeld op één na : de ruit van de voorkamer, die beschut was door een houten rolluik. De families Depreitere en Debruyne kwamen weer tot rust na een aanvankelijk lichte paniek. Niemand was gewond. Er is een bom gevallen op de fabriek van Decoene, was de ‘diagnose’ van Michel. In werkelijkheid waren er twee bommen ontploft een paar honderd meter verderop. Drie huizen in de Nederweg waren tot een grote hoop puin herleid. De Duitse bommen hadden een dodelijk slachtoffer gemaakt. Na enige tijd was de 10 jaar jonge Raphaël (Raf) weer in slaap gevallen. Toen hij ’s morgens in de kelder wakker werd, hoorde hij de vrouwen wenend en snikkend weesgegroeten bidden. Wat was er gebeurd? Tijdens de nacht hadden Duitse soldaten met de geweerkolf op de voordeur gebeukt tot er werd opengedaan. Alle mannen moesten mee. Michel en Théophile Debruyne werden naar
34
de Grote Markt geleid, waar zij de rest van de nacht zouden doorbrengen. Het plein was volledig afgesloten en werd bewaakt door Duitse soldaten. Op de vier hoeken van de Grote Markt waren machinegeweren opgesteld, gericht naar de honderden gevangen burgers. Gelukkig liep in de loop van de morgen het bericht binnen dat Leopold III, Koning der Belgen, als opperbevelhebber van het leger, voor de Duitse overmacht had gecapituleerd. De gevangenen werden vrijgelaten. Michel was aan een gewisse dood ontsnapt.
België bezet door de Duitsers. Veel huizen lagen nu in puin, onder andere op de Korenmarkt en in de Marktstraat. De brug over de vaart was opgeblazen, zodat er geen verkeer tussen Izegem en Emelgem meer mogelijk was. Het Duitse leger stroomde binnen : vooraan de pantserwagens, gevolgd door perfect in het gelid marcherende soldaten die krijgshaftige liederen zongen. Daarna kanonnen voortgetrokken door vrachtauto’s. Michel en zijn kinderen stonden uren voor hun huis te kijken naar die vreemde stoet. Veldkeukens werden opgericht op pleinen of in leegstaande fabrieken. Duitse Stuka’s en Messerschmid’s (jagers en lichte bommenwerpers) doorkliefden de lucht. Een gans leger was op weg naar Duinkerken waar de Engelsen trachtten te ontsnappen. Ook de logistieke steun sloot hierbij aan : lange kolonnen vrachtauto’s en wagens met trapeziumvormige laadbakken, getrokken
35
door paarden. Tegen de stroom in : massa’s vluchtelingen die naar huis terugkeerden met karren, fietsen en kinderwagens vol gerief. De Duitse soldaten vonden hier een overvloed aan goederen, die in Duitsland moeilijk te krijgen waren : koffie, chocolade, fijne lingerie, luxe schoenen enz. Zij kochten al die zaken op in grote hoeveelheden. Begin juni 1940 begon de rantsoenering van onder andere brood, koffie, suiker, aardappelen, zeep, vlees, kolen, enz. Naarmate de oorlogsmaanden voorbijgingen werden de rantsoenen kleiner. Michel werkte op het stadhuis en kwam soms naar huis met enkele vellen supplementaire rantsoenzegels die hij daar had gekregen. Het was goed meegenomen in een gezin met drie opgroeiende kinderen. Er was wel van alles te krijgen op de zwarte markt, tegen woekerprijzen. De lonen daarentegen waren op het vooroorlogs niveau gebleven. Vanzelfsprekend werd er in het gezin van Michel gans de oorlog zeer zuinig geleefd. Hoewel er achter het huis maar een kleine koer was en geen tuin, besloot Michel konijnen te kweken. Dit experiment groeide uit tot een heuse fokkerij. De koer en het bergplaatsje stonden vol konijnenhokken, naast en boven elkaar. De kinderen hadden een nieuwe karwei : gras snijden langs de bermen. Konijn met pruimen, gekookte aardappelen en appelmoes was een feestmaaltijd tijdens de oorlog!
36
Parrain verlaat ons. Enkele keren per jaar kwam Parrain, de vader van Berthe, bij de familie op bezoek. Hij verbleef dan een paar dagen in het kleine huisje van Michel en Berthe in de Nederweg. Parrain was een rijzige, slanke, gedistingeerde man. Hoewel hij minzaam was in de omgang, had hij toch een zekere afstandelijkheid. De drie kleinkinderen Michel, Gabriël en Raphaël, keken met veel respect naar hem op. Parrain was nogal bijziende en droeg steeds een bril. Op latere leeftijd had hij zelfs een vergrootglas nodig om de krant te lezen. Toen de oorlog enkele maanden oud was, kregen we het bericht dat Parrain overleden was bij de familie in Frankrijk, waar hij het grootste deel van het jaar woonde. Berthe was erg ontdaan : “Ik voelde mijn hart plots stilstaan toen ik het vernam.”. Zij had met hem altijd een innige familieband onderhouden. Na de vroegtijdige dood van haar moeder, was Parrain in haar jeugd zowat én vader én moeder voor haar geweest. Ik herinner mij nog dat Berthe, 25 jaar later, in stervensnood om haar Pa riep. Parrain is gestorven te Herzeele (F) op 2 oktober 1940. Hij was 77 jaar. Vier jaar bezet gebied. De oorlog duurde nu al de woonkamer Europa tegen nauwgezet de
een paar jaar. Michel had in een grote landkaart van de muur gehangen. Hij volgde vijandelijkheden tussen de
37
As-mogendheden (Duitsland en Italië) en de Bondgenoten (vooral Groot-Brittannië en Rusland, later ook Amerika). De fronten waren duidelijk afgebakend met gekleurde vlaggetjes die op spelden in de de kaart waren geprikt. Wijzigingen van het front werden regelmatig bijgewerkt. Vanaf einde 1942 organiseerde de bezetter de verplichte tewerkstelling in Duitsland van mannen tussen 18 en 50 jaar. Gelukkig werden noch vader Michel (48 jaar) noch zoon Michel (17 jaar) hiervoor opgeroepen. Veel mannen weigerden deze verplichte arbeid te doen en leefden een paar jaar ondergedoken. In de loop van de oorlogsjaren was de rantsoenering van langs om strenger. Het brood was ook van zeer slechte kwaliteit, met een donkere streep van onder in het kruim. Het was een torenhoog probleem om iedere dag voldoende voedsel te vinden voor de vijf gezinsleden. Michel ging soms met de fiets naar boerderijen om er een zakje graan te gaan kopen tegen woekerprijzen. Gelukkig kwam nonkel Robert, de broer van Berthe, soms met zijn familie op bezoek uit FransVlaanderen. Zij hadden dan altijd lekkere grote witte broden meegebracht, verse boter, een uit de kluiten gewassen gepluimde haan en nog veel meer eten uit de boerderij. Wat een festijn in oorlogstijd. In 1943 was er een wonderbare visvangst. Elke dag werden tonnen en tonnen haring aangevoerd. De mensen stonden uren in de honderd meter lange rij voor de
38
viswinkels. De drie zoons van Michel moesten om beurten elk een half uur aanschuiven om het rantsoen “levaert” (zo heette de haring in de volksmond) op te halen. Een ander probleem was de verwarming. In 1943 kreeg een gezin van 4 personen slechts een rantsoen van 120 kg kolen per maand voor de verwarming en om het potje te koken. Dit werd aangevuld met “poef” en “schlamm” : afvalproducten die bestonden uit kolenstof en gruis. Al wat brandbaar was en wat men enigszins kon missen werd ook opgestookt.
Oorlogsspektakel. Rond 1943 was het oorlogsgetij gekeerd. De Engelsen en de Amerikanen hadden de overmacht in de lucht. Praktisch iedere dag was de lucht gevuld met het alles overstemmende doffe gebrom van honderden “vliegende forten”. Dit waren vier-motorige reuzebommenwerpers, die hier heel hoog voorbij kwamen op weg naar Duitsland. Op zekere dag slaagde het Duitse afweergeschut er in een van die vliegtuigen neer te halen. Michel en zijn drie zoons waren er altijd als de kippen bij als er oorlogsspektakel werd opgevoerd. Moeder Berthe bleef dan ongerust thuis wachten op hun terugkomst. Zij hadden de situatie al een tijdje gevolgd, toen het vliegtuig naar beneden kwam in de richting van het kanaal Roeselare-Leie, dat door het noorden van Izegem loopt. Eén na één sprongen een achttal bemanningsleden naar buiten. Hun
39
parachutes waren precies mooie parapluutjes. Er werd vlug naar de vaart gelopen om alles van dichtbij te zien. De vliegeniers kwamen netjes naar beneden aan de overkant van de vaart. Duitse soldaten kwamen aangelopen : “Wo ist die Brücke?” Een Belg wees in de verkeerde richting, naar een brug 2 km verder. Aan de andere kant was er een brug op nauwelijks 200 meter! En maar lopen!
Luchtalarm. ’s Nachts was er dikwijls luchtalarm. De sirenes loeiden dan met een felle op en neer gaande toon. Dan liep iedereen vlug naar de kelder, waar nog altijd een paar matrassen waren voorzien. Zodra alle gevaar was geweken werd het alarm afgeblazen met een vlakke toon uit de sirenes. Recht tegenover het huis van Michel woonden twee zusters elk met hun gezin, in twee aanpalende huizen : Julia en Mathilde. Hun trappen liepen naast elkaar aan beide zijden van de tussenmuur. Tijdens het alarm hoorde het ene gezin gestommel van het andere op de trappen. Er bleek dat iets niet klopte. Mathilde hoorde dat Julia en haar gezin naar de kelder gingen telkens het alarm werd afgeblazen om dan rustig naar boven in bed te gaan slapen tijdens de ganse duur van het echte alarm. Er werd toen wat afgelachen in de Nederweg als dat bekend werd! Op een andere keer tijdens een luchtalarm hoorden we doffe slagen als inslaande bommen. Michel ging vlug eens
40
uit de kelder om te gaan kijken op zolder. Even later kwam hij zijn zoons halen… Van op 10 km afstand zagen we een bombardement op Kortrijk. De felle ontploffingen lichtten op als heldere bliksems. Berthe bleef ondertussen verschrikt en alleen achter in de kelder.
Naar het einde van de bezetting. Op 5 juni 1944 gonsden de straten van Izegem van de berichten over een landing van de Engelsen en de Amerikanen in Normandië. De Amerikaanse radio-stations hadden het bericht per vergissing één dag te vroeg uitgezonden. Wat in het begin ver af bleek, kwam vlug dichterbij. De geallieerde legers rukten naar België op. Begin september waren de Engelsen al heel dicht bij Izegem genaderd. De meeste Duitse soldaten hadden het stadje al verlaten. Op kermiszondag 3 september 1944 na de hoogmis van 10 uur, stroomde het volk de straten in. Enkele heethoofden konden de massa gemakkelijk beïnvloeden. De huizen van de “zwarten” – collaborateurs, die tijdens de oorlog met de Duitsers hadden samengewerkt – werden aangevallen. Meubels en huisgerief werden door de ramen naar buiten gegooid. In het stamcafé van de “zwarten” op de Grote Markt werden bakken bier naar buiten gehaald. De leeggedronken flesjes werden door de ruiten weer naar binnen geworpen. De “Witte brigade”, het illegaal leger dat een guerilla voerde tegen de Duitsers, nam nu het bewind in handen. Er waren
41
schermutselingen met wegtrekkende Duitsers. Soldaten werden gevangen genomen en opgesloten in de feestzaal van het stadhuis. Het was een mooie herfstnamiddag met veel volk op de Korenmarkt. Plots werden schoten gelost tussen de “Witte brigade” en toevallig voorbijrijdende Duitse soldaten. Een klein meisje werd door kogels getroffen en stierf ter plaatse. De Duitsers vluchtten weg, in het wild schietend op alles wat bewoog. Michel zat op de dorpel voor zijn huis. De kinderen waren bij hem op de straat. Plots stormde een Duitse soldaat met paard en kar de Nederweg binnen. Hij kwam uit de richting van de Korenmarkt en had het geweer in de aanslag en de handgranaten bij de hand. Michel sprong vliegensvlug naar binnen met zijn kinderen en sloot de voordeur. Toen de paniek voorbij was stelde Michel vast dat zijn jongste zoon Raphaël, 14 jaar oud, er niet bij was. Hij had met bonzend hart moeten wachten voor de deur tot de op hol geslagen Duitser voorbijgereden was. Gelukkig zonder te schieten. Toch was het een angstig moment.
De bevrijding. De dagen na de oproerige kermiszondag, zag de Izegemse bevolking een massale Duitse aftocht door haar straten trekken, richting Oosten. Wat een verschil met de intocht van het Duitse leger in 1940! Geen perfect in het gelid marcherende pelotons soldaten die krijgshaftige liederen zongen, nu waren
42
het haveloze ongeschoren kerels die in wanorde naar de “Heimat” vluchtten! Op 7 september 1944 werd er nog wat gevochten en klonken er her en der geweeren mitrailleurschoten. Michel en zijn gezin brachten nog maar eens de nacht in de kelder door. Rond 23 uur werden ze, in hun eerste slaap opgeschrikt door een hevige knal : de wegtrekkende Duitsers hadden de vaartbrug opgeblazen. Dit was het einde van de bezetting. De volgende morgen stonden de straten zwart van het volk. Iedereen wilde de aankomende Engelse soldaten begroeten. Die dag was er een waanzinnig feest : er werd gezongen, gelachen, gedronken, gedanst. Veel jongeren rookten hun eerste sigaretje, gekregen van een Engelse soldaat. De Izegemse “Witte brigade” kon 118 krijgsgevangenen overleveren aan het Engelse leger. Michel en zijn zoons waren in de omgeving toen de eerste tanks over de met houten balken herstelde kanaalbrug reden.
Eindelijk vrede. De vier jaar durende oorlog had zware financiële inspanningen gevergd van de familie Depreitere, onder meer door dure aankopen van levensmiddelen op de ‘zwarte markt’. Dit was nodig om het al te karig oorlogsrantsoen aan te vullen voor een gezin van vijf personen. Aanvankelijk was er maar één (bescheiden) inkomen, namelijk de wedde van vader Michel, die bediende was op het stadhuis. Na een paar jaar
43
oorlog was zoon Michel afgestudeerd op de stedelijke vakschool. Hij ging dan werken als “snijder” bij de schoenfabriek van Pol De Coene, op 50 meter van het ouderlijk huis. Naar het einde van de oorlog toe, werd het steeds moeilijker om de eindjes aan elkaar te knopen en zou de tweede zoon, Gabriël op vijftienjarige leeftijd in dienst treden als telegrambesteller bij de Regie van Telegraaf en Telefoon (voorloper van het telecommunicatiebedrijf Belgacom), op een paar honderd meter van de gezinswoning. Niettegenstaande dit aanvullend inkomen, was het gezin financieel aan de grond toen de oorlog gedaan was. Behalve het woonhuis dat hun eigendom was, bezat het gezin Depreitere praktisch geen cent meer. De erfenis van Parrain, die bij het begin van de oorlog belegd was in schatkkistbons van de Franse Republiek, was in 1947 praktisch waardeloos geworden. Parrain was ooit een gefortuneerd man geweest. In zijn nalatenschap bevonden zich onder andere onverwachte zaken zoals een hoge hoed (chapeau bus), een toneelkijker en een dokterstasje in leder. Toch kon de jongste zoon Raphaël zijn lagere middelbare studies voleindigen in het Sint Jozefscollege te Izegem en daarna nog drie jaar verder studeren in de wetenschappelijke afdeling van de Vrije Middelbare School te Roeselare.
Nieuwe werkzaamheden. Michel kreeg een nieuwe verantwoordelijkheid op zijn
44
werk in het stadhuis te Izegem. Hij moest voortaan instaan voor de “werkloosheidsdienst”. Dit bestond voornamelijk uit de dagelijkse controle van de werklozen. Die moesten zich iedere dag op een ander uur in het stempellokaal aanbieden om hun kaart te laten afstempelen. Michel deed ook de maandelijkse uitbetaling van de vergoedingen. In die tijd kwam er nogal wat volk aanbellen bij Michel thuis in de Nederweg 22. Sociaal voelend en vlot in de omgang als hij was, kon hij moeilijk weigeren wanneer een werkloze een uurtje uitstel vroeg voor de stempelcontrole. Ook de dag nadien werd er al eens oogluikend een stempeltje gegeven als daar een aanvaardbare reden toe was. Al met al was Michel een populaire figuur in de kringen van werklozen, maar ook bij de duivenliefhebbers en de oud-strijders en bij vrienden en kennissen waar zijn zin voor humor en zijn behulpzaamheid spreekwoordelijk waren.
Gezondheidsproblemen. Bij het einde van de oorlog had Berthe last gekregen van astma. Het zou begonnen zijn met een slecht verzorgde bronchitis. Deze ziekte zou vele jaren aanslepen om slechts op gevorderde leeftijd te verbeteren. Berthe was dikwijls een tijd lang ziek te bed. Michel moest dan, na zijn dagtaak bij de werkloosheidsdienst, praktisch al het huishoudelijk werk voor zijn rekening nemen, zoals het eten klaarmaken en het
45
huis reinigen, enz. Toen dit betaalbaar werd voor het gezin, werd een poetsvrouw in dienst genomen, zodat Michel het wat rustiger aan kon doen. In 1955 was Michel zelf ziek. Hij had namelijk al lange tijd last van de maag. Toen dit verergerde werd hij in het stedelijk ziekenhuis opgenomen voor een zware operatie. Hij kreeg toen 43 dagen ziekteverlof op zijn werk. Alhoewel hij redelijk goed herstelde, moest hij toch de rest van zijn leven oppassen met zijn voeding. Niettemin bereikte hij de leeftijd van 92 jaar.
Nieuwe tijden. Een paar jaar na het einde van de oorlog was de financiële toestand van het gezin Depreitere er enigszins op verbeterd. Michel junior en Gabriël brachten ook hun centje binnen en Michel senior was zelf bevorderd tot opsteller in het stadhuis. De uitrusting van de gezinswoning werd dan ook was gemoderniseerd : de oude Leuvense stoof werd vervangen door een “feu continu”, dit is een kachel die dag en nacht kan doorbranden op antraciet 20/30. Er werd ook een butaangasvuur geïnstalleerd om comfortabel te kunnen koken. Een tweede fiets werd aangekocht en vooral ook … een radio. De oude grammofoon werd definitief naar de zolder verwezen, samen met de collectie platen (een vijftal) die honderden keren hadden gespeeld : “Le crédo du paysan”, “L’Angélus de la mer”, “the laughing policeman” en nog een paar
46
andere. Met de splinternieuwe radio was Michel niet alleen vlug op de hoogte van het uur waarop de duiven werden gelost op de zondagse wedstrijd, maar voor de drie jongens ging een nieuwe wereld open vol met nieuwsberichten, luisterspelen en vooral met jazz muziek en de allernieuwste “chansons”.
Vrijetijdsbesteding. Iedere week werd een avondje vrij gehouden om te kaarten. Het kaartspel kon zijn : “jassen”, “bieden”, “King” of “Whist”. Maar meestal was het “manillen”. De kaarters waren Michel senior en zoon Gabriël. De ontbrekende twee plaatsen werden naargelang aangevuld door zoon Raphaël en Noël Deceuninck of Michel Deblauwe, onderwijzer en later schoolhoofd te Emelgem. Een andere avond van de week was gereserveerd voor het “duivenpraatje”. Michels broer Albéric kwam dan te voet van Emelgem om met Michel een uurtje of wat over hun geliefkoosde hobby te spreken. De twee broers hadden elk hun eigen “duivenkot”. Dat van Michel was op de zolder van zijn huis in de Nederweg 22. Michel was een knappe duivenliefhebber die nu en dan eens kampoen werd van Izegem. Soms mochten zijn zoons met hun drinkgeld meespelen. Als je geluk had, kreeg je voor 100 frank inzet, 800 frank terug. Een klein fortuintje voor een jongen in die tijd!
47
Een andere broer van Michel, namelijk Jozef, beter gekend als pater Alfred, was pater franciscaan te Izegem. Hij was verantwoordelijke voor de “Lourdes reizen”. Ieder jaar mocht hij een aantal mensen gratis met hem mee laten reizen naar Lourdes. Gewoonlijk werden, om beurten, twee of drie familieleden door pater Alfred uitverkoren voor de bedevaart per trein naar Lourdes. Zo konden Berthe en later ook Gabriël en Raphaël de verre reis ondernemen. Maar meer dan gelijk wie werd de populaire Michel senior door zijn broer Alfred uitgenodigd om mee naar Lourdes te gaan. Pater Alfred was niet goed meer te been en stelde de hulp van Michel zeer op prijs.
Op rust. Eindelijk was het zo ver! Michel was 65 jaar geworden op 15 november 1959 en zou op pensioen gaan met ingang van 1 januari 1960. Er werd een groot feest gehouden voor gans de familie : kinderen en kleinkinderen waren samen om dit heuglijk feit te vieren. Michel had een lange loopbaan achter zich. Eerst als leerjongen bij de drukkerij Strobbe te Izegem. Later was hij soldaat gedurende ongeveer 5 jaar. Van 1926 tot 1938 was hij vertegenwoordiger bij de schoenfabriek van de familie Depreitere. In die tijd was hij aangesloten bij de “Pensioengilde van den Onderlingen Bijstand, de Verenigde Werklieden”. Bij die pensioenkas stortte hij jaarlijks 120 frank voor zijn toekomstig pensioen. Later
48
werkte Michel nog in een margarinebedrijf te Emelgem en tenslotte was hij gedurende vele jaren bediende in het stadhuis te Izegem. In 1950 had Michel in het stadhuis een belastbaar inkomen van 58.138 frank per jaar en werden hem daarvan 2.424 frank in gehouden als belasting. Negen jaar later, bij zijn op pensioenstelling, waren deze bedragen opgelopen tot 102.082 frank inkomen en 8.207 frank belasting. Michel kreeg een weliswaar bescheiden, maar toch eerder behoorlijk pensioen, dat hoger lag dan dat van de bedienden in de privé sector. In 1986 bijvoorbeeld bedroeg zijn maandelijks pensioen 27.420 frank. Om de drie maanden ontving hij bovendien nog een “frontstreeprente” ten bedrage van 15.894 frank, voor diensten bewezen aan het vaderland, gedurende de wereldoorlog 191418. Eens per jaar kreeg hij bovendien een vakantiegeld van 14.055 frank. Al met al was dat voldoende voor een normale levensstijl en er was nog wat over om te sparen.
Naar het einde toe. In 1965 werd Berthe, de vrouw van Michel ernstig ziek. Zij had een verzwakt hart na vele jaren geleden te hebben aan astma. Er waren ook nog andere ouderdomsproblemen. Na een lang verblijf in de Sint Jozef kliniek te Izegem, werd zij iets beter. De dokter had al de datum bepaald waarop zij naar huis zou mogen gaan. Plots werd haar toestand erger, zodanig dat zij op 3 juni 1965
49
overleed. Dit was precies acht dagen voor haar 73ste verjaardag.
21 jaar weduwnaar. De dood van Berthe was een zware klap voor Michel. Hij had het al een hele tijd zien aankomen, maar toch… Na 42 jaar gelukkig huwelijksleven bleef hij nu alleen achter. Zijn kinderen waren al lang getrouwd en het huis uit : Michel junior in 1947, Gabriël in 1957 en Raphaël in 1958. Vijf jaar lang leefde Michel alleen in zijn huisje in de Nederweg 22 te Izegem. Hij maakte zelf zijn eten klaar en deed het huishoudelijk werk. Er waren zeer veel eenzame uren, hoewel hij dikwijls op bezoek ging bij zijn kinderen. Gelukkig kon hij goed overweg met een gepensioneerde rijkswachter, met wie hij in het goede seizoen urenlange wandelingen deed. Zijn duiven waren al eerder verkocht, aangezien zij een te grote last betekenden. In de winter van 1969-1970 werd Michel plots zwaar ziek. Hij was op een nacht over het koertje naar het toilet gegaan en was buiten bewusteloos gevallen. Na geruime tijd in de koude te liggen, was hij weer bij bewustzijn gekomen en kreeg nadien een longontsteking. De kinderen hadden al enkele jaren vroeger een telefoon laten plaatsen in het ouderlijk huis, onder meer voor dergelijke noodgevallen. Michel had de dokter niet opgebeld en ook zijn kinderen niet ingelicht. Toen Gabriël hem enkele dagen
50
later kwam bezoeken, trof hij zijn vader zwaar ziek aan. Na een maand verblijf en verzorging bij Gabriël te Heule en nog een maand bij Raphaël te Kortrijk, was Michel weer hersteld. De ziekte had nochtans haar sporen nagelaten. Michel voelde zich niet meer in staat om alleen te wonen en voor zichzelf te zorgen in zijn huisje. Na inwinnen van veel informatie en na heel wat overleg, besloot Michel zijn intrek te nemen in het rustoord in de Menensesteenweg te Izegem. Dit gebeurde op 1 juni 1970. Michel kon zich daar betrekkelijk goed aanpassen. Natuurlijk was het gans anders dan in het stille huisje van de Nederweg. Hier had hij nog zijn krant en zijn televisietoestel. Er waren kaartnamiddagen en andere activiteiten. Regelmatig kwamen zijn kinderen op bezoek of ging hij in het weekend zelf naar zijn familie toe. Dat werd dan soms een familiefeestje. Er werden ook regelmatig uitstapjes gemaakt met de auto, in eigen streek of in het noorden van Frankrijk, waar de kinderen met Michel op bezoek gingen bij de familie aldaar. Gedurende de meer dan 15 jaren die Michel in het rustoord doorbracht, sloop de eenzaamheid meer en meer heimelijk binnen in zijn bestaan. De eens zo populaire Michel ging niet meer kaarten. Hij had minder contact met zijn lotgenoten in het rustoord. Hij zegde zijn abonnement op de krant op. Zijn televisietoestel liet hij wegnemen. Hij had er geen
51
belangstelling meer voor. Toch kwam er nooit een klacht over de lippen van de door de oorlog geharde soldaat. Ook niet toen hij op een hete zomerdag, eenzaam in zijn kamertje onder het plat dak van de vierde verdieping zat te puffen van de hitte en van de dorst. Zijn kleinzoon Frank die er juist op bezoek toekwam, ging prompt een ruime voorraad bier en limonade aankopen voor zijn opa. Ieder bezoek bracht een sprankeltje geluk in het eenzaam leven van Michel. Hij was nu wel zeer oud geworden en werd ook enkele keren naar het ziekenhuis overgebracht voor verzorging. Michel was zeer zachtaardig van karakter en onderging gelaten de behandelingen. Telkens kwam hij wat meer verzwakt naar het rustoord terug. Nog altijd was hij helder van geest, maar soms had hij toch wat last van geheugenverlies. Het ergste was de vereenzaming. Michel had, behalve voor zijn familie, weinig of geen interesse meer voor zijn omgeving. Hij sloot zich af van de buitenwereld in een verregaande isolatie. Na zijn laatste overbrenging naar het ziekenhuis in 1986, overleed hij op 18 maart van dat jaar op de leeftijd van bijna 92 jaar. Michel had een zware tol aan het leven moeten betalen : hij verloor zijn moeder toen hij nog geen 7 jaar oud was. Gedurende zowat 4 jaar was hij soldaat aan het gruwelijke Ijzerfront. Na de dood van zijn vrouw bleef hij nog 21 jaar als weduwnaar over, om geleidelijk aan weg te
52
glijden in de kille eenzaamheid van de hoge leeftijd. Zijn leven kende echter ook vele lange periodes van vreedzaam familiaal geluk.
4. Raphaël (Raf) Depreitere (1930) Prille jeugd. Het geboortehuis staat er nog altijd in nummer 22 van de Nederweg te Izegem. Hier werd hij geboren in de voorkamer op de eerste verdieping. Met de navelstreng rond de hals gedraaid en een beetje blauw, kwam hij toch gezond en wel op de wereld die 15de juli in 1930. Hij was het vierde kind van het gezin. Het oudste kind, zijn zusje, stierf de dag van haar geboorte in 1924. Zij werd gedoopt, maar niet aangegeven in het stadhuis. Zij had dan ook geen gekende naam en staat niet op het trouwboekje vermeld. Zijn twee broers waren bij de geboorte van Raf 5 jaar (Michel) en 2 jaar (Gaby) oud. Slechts enkele flarden vage herinneringen uit de prille jeugd van Raf zijn bewaard gebleven : op een zonnige middag zat hij op de dorpel van de voordeur bij de rustige Nederweg, waar nu en dan een paard en kar die voorbijreden, het enige verkeer uitmaakten. Zijn buurmeisje, een jaar of zes ouder, gaf hem toen een reep chocolade / hij was eens stout geweest en kreeg zijn eerste straf : hij mocht niet op moeders schoot om zich te verzoenen / hij had een nachtmerrie toen hij droomde dat een paard
53
hem langzaam in een hoek duwde, waar hij niet kon wegvluchten / de sterke tabaksgeur telkens vader Michel zijn jongste telg op schoot nam / toen tante Madeleine de kleine Raf eens per toeval kwam ophalen in de kleuterschool was hij zo ongelukkig omdat hij toevallig een ‘pakje’ in zijn broekje meedroeg. In de kleuterschool bij de nonnetjes van de Roeselaarsestraat, kon het baasje als de beste papiermatjes weven en kaartjes met tekeningen uitprikken. Een grote zwarte non was alomtegenwoordig in het klasje. Zij leerde de kinderen allerlei liedjes zingen waarvan eentje hem altijd is bijgebleven : “De Mosselman” “Mijn vader gaat op zee, Mijn vader gaat op de mosselzee… Van de ran-plan-plan en de mosselman…” enz.
Op school. Naast de kleuterschool was er ook een basisschool, waarvan alleen het 1ste leerjaar toegankelijk was voor meisjes én jongens. Raf bleef dan maar een jaartje langer bij de nonnen. In het 1ste leerjaar zwaaide juffrouw Martha de scepter. Dit was het schooljaar 1936-37. De Spaanse burgeroorlog was uitgebroken met alle gruwelijke gevolgen van dien. Raf herinnert zich nog dat juffrouw Martha op een dag hierop in bedekte termen zinspeelde en de kinderen aanspoorde om te bidden voor de vrede. Dit was zijn eerste kennismaking met dat vurige land.
54
De schoolbanken van de jongens waren keurig aan de linkerkant van het klasje geplaatst en die van de meisjes rechts. Er werd natuurlijk veel naar de andere kant gekeken. In zijn kinderlijke fantasie beeldde de kleine Raf zich in dat hij zou trouwen met het dochtertje van de hoofdonderwijzer van de school waar hij het volgend jaar naartoe moest. Zij heeft het nooit geweten! Het eerste leerjaar verliep vlot en Raf was een vlijtige leerling. Maar bedeesd, dat wel! Op het einde van het schooljaar was er examen, onder andere van ‘tekenen’. De kindjes moesten een tekening kleuren. Toen brak de punt af van zijn potlood. Hij was zo bedeesd dat hij de juf niet durfde vragen er een nieuwe punt aan te maken. Nul punten voor tekenen! Toch zegde juffrouw Martha aan zijn ouders: “Raf zou de eerste van de klas geweest zijn, ware het niet van die tekening.”
Vakantie in Frankrijk. Toen brak die heerlijke lange vakantie aan : van 15 juli tot eind augustus : zes lange mooie weken! Ieder jaar omstreeks half juli vertrok het gezin op reis, voor een vakantie van een maand bij de familie van moederszijde. Nonkel Robert, de broer van Berthe, en tante Marie-Louise woonden in Herzeele in het noorden van Frankrijk. De reis ging met de stoomtrein vanuit het station te Izegem naar Kortrijk. Onderweg werd er in ieder klein stationnetje gestopt. In de grote vooroorlogse
55
stationshal te Kortrijk werd dan overgestapt op de trein naar Ieper en Poperinge. Aan een gemiddelde snelheid van 60 kilometer per uur, zag de kleine Raf hoe de velden en weiden wegdraaiden, precies alsof er een verschil in snelheid was tussen het snelle ‘dichtbij’ en het trage ‘veraf’. Hij viel dan al gauw in slaap op vaders schoot. In Poperinge was het wachten op de stoomtram die hen naar Watou zou brengen. Nog een eindje te voet tot aan de grens. En ja, daar stond nonkel Robert al te wachten met paard en koets, die de grens niet over mochten. Op een sukkeldrafje werd dan een half uurtje gereden tot aan het “Hof”. Dat was de boerderij van oom en tante, gelegen buiten de dorpskom, tussen de akkers en de met meidoornhagen omzoomde weiden. De gebouwen: woonhuis, stallen en schuren, waren in een vierkant opgetrokken rond het erf, waar in het midden een grote mesthoop lag, het geliefkoosde plekje voor de kippen die overal vrij rondliepen. Achter het huis lag een vijver, bedekt met eendekroos en goed voorzien van kikkers en allerlei vissen, ook palingen. Hier kwamen de paarden drinken. Nog wat verderop kwam twee keer per dag een smalspoortreintje voorbij, “le tortillard”, aan een gemoedelijke snelheid. Dat was, samen met de elektriciteitsaansluiting, het enige zichtbare teken dat de ‘beschaving van de 20e eeuw’ tot hier was doorgedrongen. Het woonhuis, waarin ook de paardenstal was ondergebracht, had een reusachtige
56
woonkeuken, met een echte bakkersoven en een Leuvense stoof. In de woonkeuken stond de lange houten tafel geflankeerd door twee dito banken zonder rugleuning. Tante Marie-Louise stond de pas aangekomen familieleden op te wachten. Na de gebruikelijke begroeting met twee klapzoenen op de wangen en een “Dag Marraine” – zij was de doopmeter van Raf – bleef tante Marie-Louise de nieuwkomers minutenlang strak aankijken, zonder een woord te zeggen. Toen het ijs gebroken was, mochten zij zich installeren. Er waren twee “vauten” : kleine verhoogde slaapkamers gelegen boven een keldertje. Eén voor de boer en de boerin en één voor de dochter, Geneviève. De gastenkamer op de begane grond was voor Michel en Berthe. De jongens sliepen op zolder, boven de paardenstal. ’s Nachts hoorden zij allerlei vreemde geluiden door het houten plafond naar boven komen. De zolder deed ook dienst als graanzolder, zodat er ook altijd wat muisjes waren. ’s Avonds werd er gegeten in de woonkeuken. Iedereen nam plaats aan de lange tafel : het gastgezin, de familie uit Izegem en ook de meid en de knecht. Nonkel Robert begon het gebed dat door iedereen werd mee gebeden : “Au nom du Père, du Fils et du Saint Esprit,… gevolgd door : “Notre Père qui êtes aux cieux, que votre nom soit sanctifié, que votre règne arrive”… en nog “Je vous salue Marie, pleine de grâce, le Seigneur est avec vous,…”. Daarna begon iedereen te eten van
57
het zelfgebakken ronde brood van zo een 40 centimeter diameter. Het was heerlijk van smaak, niet echt wit, maar ietwat romig van kleur. Vooraleer het brood door de boer in boterhammen werd gesneden, tekende hij met het mes een kruis op de onderkant. Op de tafel stonden grote stapels gekookt spek voor de boterham, die rijkelijk met zout werd bestrooid. De legendarische Camembert kaas was altijd overvloedig aanwezig. Hij was overrijp en liep, half vloeibaar, uit zijn korst. Op al die etenswaren zag het zwart van de vliegen die onvermoeibaar, maar tevergeefs, door de tafelgenoten werden verjaagd. De hofstede lag een behoorlijk eind van de openbare weg af. Je kwam het domein binnen via een dubbele poort, met een deurtje ernaast voor voetgangers en fietsers. In de eerste weide lag ook een vijver, vol met ‘schrijverkens’ die op het water zweefden. Daar was het dat Raf, zijn broer Gaby en neef Gilbert de kat leerden zwemmen. Een paar keer kon het beestje zich nog redden toen het door de kwajongens in het water werd gegooid. De derde keer was fataal. Raf heeft nonkel Robert maar één enkele keer kwaad gezien, jawel, toen hij hoorde wat er met die kat was gebeurd. Een maand lang kon de pret niet op. Een keer werd er in houten tonnen op de vijver achter het huis gevaren, tot grote schrik van ma Berthe. Pa Michel was ondertussen terug naar Izegem, gaan werken voor het familiaal bedrijf.
58
Een andere keer waren de drie jongens, Raf, Gaby en Gilbert, zonder iets te zeggen, na de middag met de fiets vertrokken naar de Kasselberg. Geplaagd door de honger, kwamen ze juist voor het avondeten terug. Tot grote opluchting van hun bezorgde ouders. Bijna elke dag was er iets bijzonders gaande. Ofwel was het de grote haan die op zaterdag de kop werd afgehakt door tante Marie-Louise. Het feestmaal voor de volgende dag werd dan in een emmer heet water gegooid om hem gemakkelijk te kunnen pluimen. De haan zonder kop was echter wat tegendraads en sprong er uit, liep klapwiekend naar de keuken, achtervolgd door de boerin. Een andere keer hoorden onze jongens een erbarmelijk gekerm en gehuil uit de varkensstal. Er werd nogal geheimzinnig gedaan. Zij mochten niet gaan kijken. Later kwam het uit : de biggetjes werden gecastreerd. Als er bezoek was, zag je het van ver afkomen : vanaf de openbare weg de dreef in. Het poortje open. Door de weide met de stieren. Langs de koeienstallen. Tot bij de voordeur was het zeker een kleine 10 minuten gaan. Deze keer was het een “Employé de la Compagnie” die de teller van de elektriciteit kwam opnemen. Plots sprak iedereen Frans tot “Monsieur l’Employé” weer vertrokken was met zijn fiets. Dan viel men in familie weer terug op het “Vlamsj”, het Zuid-Nederlandse dialect van de streek, met zijn mooie eigen woorden, als “gletchen” (glijden),
59
“èissel’n” (achteruitgaan), “beijtè lietje” (wacht even) of “sjuufte” (ga opzij). Kortom, de zomer kon niet op in de zuivere lucht van deze prachtige omgeving, midden de natuur, bij de dieren. Hier werd nog geleefd op een natuurlijk ritme, opstaan en slapen gaan met de zon, honderd procent natuurlijk eten. Eén keer in de week werd de bewoonde wereld opgezocht. De koets werd ingespannen voor de zondagsmis. De hoogmis werd door de pastoor gezongen in het Latijn. Halfweg klom hij op de kansel en gaf zijn korte homilie (toespraak) in het Frans, gevolgd door een zeer uitgebreide ‘samenvatting’ in het Vlaams. Na de mis gingen tante Marie-Louise en ma Berthe samen met de kinderen de inkopen doen voor een ganse week. Heel veel was het niet, want groenten, aardappelen, melk, boter, kippen, eieren, konijnen, enz. hadden ze zelf op de boerderij. Nonkel Robert ging ondertussen iets drinken in de herberg, waar hij zijn collega’s landbouwers ontmoette. Ook hier was de voertaal Vlaams. Een boer die Frans sprak, werd als een opschepper aanzien (in NoordFrankrijk!). Half augustus werden de valiezen gemaakt. Paard en koets werden voorgereden. De grote reis van Herzeele via Poperinge, Ieper en Kortrijk naar Izegem (+ 70 km) nam ongeveer een halve dag in beslag. De weemoed van bij het afscheid nemen ging voorbij. Een halve dag was kort voor de
60
overstap van een leven in de grenzeloze ruimte van de natuur naar het kleine huisje in het industriestadje.
Opnieuw naar school. Op 1 september 1937 ging Raf met een klein hartje, maar samen met grote broer Gaby, voor het eerst naar de nieuwe school in de Roeselaarsestraat te Izegem. De Heilig Hartschool was de basisschool voor jongens, waar hij bij meester Pauwels terechtkwam in het tweede studiejaar. Het was een goeie, vriendelijke meester die de kunst verstond om boeiende lessen te geven. Zelden of nooit werden hier de in die tijd gebruikelijke straffen voor kattenkwaad toegepast. Dat kon zijn : straf schrijven, maar ook een slag in je gezicht krijgen of nog, naar voor moeten komen in de klas en je handen uitsteken, zodat de meester met zijn regel op je vingers kon slaan (nogal hard, als hij kwaad was). Nee, bij meester Pauwels ging het er rustig en ordelijk aan toe en de lessen waren soms interessant en voor Raf nooit zeer moeilijk. De rekenles was iets speciaal. Het van buiten leren van de ‘tafels van vermenigvuldiging” was precies een zangles. De meester zong voor : “twee maal twee is vier”, gevolgd door de klas… “drie maal twee is zes”, …enz. Als je op de schoolkoer kwam, tussen de statige lindebomen, hoorde je altijd wel ergens een klas zingen : hoe hoger de klas, hoe hoger de ‘tafels van vermenigvuldiging’.
61
’s Middags gingen de jongens te voet naar huis om te eten. Het was maar een kleine tien minuutjes ver. En daarna in looppas weer naar school. Wie na half twee aankwam, was te laat… en je kent de straffen! Rond vier uur was de school gedaan. Terug naar huis, opnieuw in looppas, dit keer geplaagd door de honger. De stapeltjes boterhammen werden opgeschrokt om zo vlug mogelijk te gaan spelen.
Gezworen kameraden. Met zijn drieën, Gaby, Raf en buurjongen Etienne Bourrez, begon dan het avontuur. In de zomer werd rondgezworven bij de vaart en het haventje, waar vissers een voorn trachtten te verschalken en waar schepen vol noten werden gelost voor de oliefabriek. Of nog, in de omgeving van de spoorweg, die iets achter het ouderlijk huis voorbijkwam. Altijd interessant om te bekijken waren die logge stoomtreinen die langzaam op snelheid kwamen. Ook het wachthuisje, waar de treinwachter de slagbomen tijdig neerliet om het verkeer tegen te houden. Behalve die ene keer, toen de trein in botsing kwam met paard en kar. Het paard lag dood in de gracht naast het spoor. Wat een opwinding. De drie jongens waren er altijd overal bij. Ook in de smidse in de Kachtemse straat. Hier was ook altijd iets te beleven. Vooral in de korte, warme herfstdagen, als de smid in het halfdonker de hoefijzers in het vuur verhitte en met de voorhamer bewerkte dat
62
de gensters in het rond vlogen. Om je ogen uit te kijken!
Prijsafroeping. Begin juli werden de voorbereidingen voor de grote vakantie getroffen. Eerst werden examens afgenomen. De dagen die daarop volgden werden de jongens verzameld onder de lindebomen van de schoolkoer. Het stond er vol met grote manden. De meesters sneden de takjes af met een speciale schaar die op een lange stok was vastgemaakt. De jongens, die op de vloer zaten, moesten urenlang de lindebloesems van de takken plukken en de manden vullen. De oogst werd door het schoolhoofd verkocht als grondstof voor lindethee. Na een paar dagen was dat werk gedaan. Nu begon de grote kuis in de klassen. Dit werd uitgevoerd door de leerlingen van de hoogste klassen, onder leiding van de meesters. Eindelijk kwam de grote dag van de ‘proclamatie’ of naamafroeping. De laatste schooldag. In iedere klas waren de leerlingen gerangschikt volgens het aantal behaalde punten. De naam van de laatste van de klas werd het eerst afgeroepen, dan de voorlaatste, enz. De spanning groeide. Wie zal de derde zijn? Wie de tweede? En wie de eerste van de klas? Ja, dat was Raf. Hij was ook de eerste in bijna alle schoolvakken afzonderlijk. En dat was zo gedurende de vier jaar die Raf op de Heilig Hart basisschool verbleef. Hij hield het vol om ieder jaar, ja zelfs iedere trimester, de eerste van de klas te
63
zijn. Behalve die ene trimester in het vierde studiejaar. Hij was toen maar tweede… Meester Vercruysse vond het nodig om speciaal bij de ouders van Raf op bezoek te komen : “Hij heeft zijn best niet gedaan!”
Vijf jaren lang strenge opleiding In de Heilig Hartschool waren er acht studiejaren. Maar de jongens die verder wilden studeren gingen al na het zesde leerjaar over naar het Sint Jozefscollege (de middelbare school) te Izegem. Daar waren twee afdelingen, ‘Latijn Grieks’ en ‘Handel’ (Economische afdeling). Er werd geadviseerd dat Raf, gezien zijn examenresultaten, het zesde studiejaar zou overslaan en een jaar vroeger naar het college zou gaan. Later bleek dit niet zo een goed idee. Hoewel hij altijd geslaagd was, waren de resultaten niet meer zoals vroeger in de Heilig Hartschool. Hij had eerst wat moeite om het verloren jaar in te halen en bleef dan wel in de middenmoot, maar niet meer aan de top van de klas. Het leven was nu ook heel anders. ’s Morgens vroeg opstaan, een goeie kilometer te voet en nuchter naar het college voor ochtendmis en communie. Daarna de meegebrachte boterhammen opeten en de barslechte ‘oorlogskoffie’ (cichorei?) van het college drinken. ’s Middags naar huis om te eten en terug. ’s Avonds laat, na de studie terug. Iedere dag van de week school, ook op zondag. Dan was er weliswaar geen les, maar toch
64
studie en vooral ook : ochtendmis en communie, hoogmis, vespers en lof. Het was precies een kweekschool voor geestelijken. ’s Zondags naar de cinema gaan was streng verboden. Met een meisje gezien worden op straat was onvoorstelbaar. Op alles en nog wat stonden strenge straffen. Op hoogdagen werd door de leraars-priesters en de principaal een processie georganiseerd op de grote speelplaats. Vele Latijnse gebeden werden dan gezongen en steevast ook de lange, eentonig litanie van alle heiligen. Kort samengevat, er werd een kunstmatig hyper-katholieke sfeer in stand gehouden. Ieder schooljaar kozen veel eindejaars dan ook voor het seminarie of voor één of andere kloosterorde. Op het einde van het 7de voorbereidende jaar, werd Raf bij de “surveillant” (studiemeester) van de kleine studie geroepen. Die vroeg hem waarom hij niet voor de ‘Latijn-Grieks’ afdeling had gekozen, dan kon hij nog altijd priester worden. Raf zag dat van ‘priester worden’ niet zitten en koos voor ‘Handel’.
Kattenkwaad & Co. Het college was nu ook niet echt een plaats voor halve heiligen. Er werd behoorlijk was kattenkwaad uitgehaald. In de grote studie bijvoorbeeld. De “surveillant”, hoog op een podium, zat achter zijn lessenaar eindeloos lang te turen naar de honderd of wat leerlingen, die in volmaakte stilte studeerden of hun huiswerk maakten. Ieder gefluisterd babbeltje werd met een strenge
65
vingerbeweging van de “surveillant” bekeurd. Tot hij, moegezeten, tussen de rijen schoolbanken op en neer begon te wandelen, al lezend in zijn brevier (gebedenboek). Op de terugwandeling gebeurde het. Iemand gooide met volle kracht een metalen muntje van 25 centiem tegen het venster aan de linkerkant. Precies een kleine explosie. Verwarring en gelach. De “surveillant” ging vlug kijken. Ondertussen vloog een muntje met volle kracht tegen het venster aan de overkant… Een andere keer, op een winteravond in de studie. Een leerling vroeg aan de “surveillant” om naar het toilet te gaan. Hij had blijkbaar interesse voor elektriciteit en schakelde de lamp van de inkom uit. Hij schroefde de lamp uit en bracht een munt van 25 centiem in de fitting. De lamp opnieuw er in en alles was klaar voor een mooie kortsluiting. Ja hoor, een half uur later moest een andere leerling dringend een plasje maken. Het was al donker in de inkom. De lamp aan en plots een grote kortsluiting, pikdonker in de studie en groot jolijt bij alle aanwezigen, behalve één.
Een nieuwe school, een nieuw leven. Na het voorbereidende jaar, had Raf de drie jaren van de lager middelbare school doorlopen. Ook het eerste hoger jaar ‘Economische’ werd in het college gevolgd. Alles bij mekaar vijf saaie jaren strenge opleiding. Aan alles komt een einde. Gelukkig maar. De overige jaren
66
hoger middelbaar werden in Izegem niet verstrekt. Dan maar verder studeren in Roeselare, zeven kilometer voorbij Izegem. Wat een leven! Iedere dag met de trein heen en terug naar school. ’s Middags de boterhammen met kaas opeten, met een schuimend glas Rodenbach bier, in een café van de volksbuurt “de Nieuwmarkt”. Op donderdag namiddag had men vrijaf. ’s Zaterdags was er maar een halve dag klas. Zondag gans de dag vrij. Wat een verschil bij de toestanden in het college te Izegem! Ondertussen was ook de grote vakantie uitgebreid van zes weken tot twee maanden. Bijna te mooi om waar te zijn. Maar er werd hier hard gestudeerd in de Wetenschappelijke afdeling van de Vrije Middelbare School te Roeselare. In tegenstelling tot de priesters-leraars van het college, waren hier omzeggens alle leerkrachten licentiaten. De leraar Engels, een Antwerpenaar, was precies een Britse gentleman. Hij vertikte het een woord Nederlands te spreken. ’s Morgens begon hij zijn les met een “Good morning, gentlemen” en gooide daarbij zijn deukhoed van op enige afstand op de kapstok, wat hem meestal lukte. De leraar wiskunde was nogal excentriek. Tijdens de oorlog was hij reserve officier geweest bij de landmacht. Had iemand de les verstoord, dan riep hij steevast :”Kom naar het bord. Gij zijt mijn krijgsgevangene.”. De leraar Frans, daarentegen, een zeer bedaard man, was auteur van diverse schoolboeken en bij gelegenheid ook
67
dichter. Hij was zo ingenomen met de grote rijkdom van de Franse literatuur, dat zijn enthousiasme soms besmettelijk werd.
Experimenten. En dan was er nog de leraar scheikunde. Een rustig man die graag experimenten deed in het labo van de wetenschappelijke afdeling. Zo moest Raf eens op een laag tafeltje met glazen pootjes staan. Een lading elektrische gelijkstroom werd op hem afgeleid. Hij voelde niets van want hij was volledig geïsoleerd (de glazen pootjes, weet je wel). Maar toen de leraar zijn hand boven het hoofd van Raf hield, stond het haar van Raf recht (letterlijk). Er was ook die proef in het labo met zwavelzuur (H2SO4). De leraar vroeg aan Raf om de fles H2SO4 even uit de kast te nemen. Prompt nam Raf de fles bij de glazen stop. Asjeblieft meneer. Ik heb nog nooit een leraar scheikunde gezien die zo geschrokken was. De fles kon ieder ogenblik van de stop vallen, uiteenspatten en het gevaarlijke zuur verspreiden, met verschrikkelijke gevolgen voor de omstaanders. Er gebeurde niets. Alleen werd de volgende keer een andere leerling aangesteld als assistent. Een andere keer werd in het labo van de school gedemonstreerd hoe je met elektrische gelijkstroom, water (H2O) kon ontbinden in waterstof (H2) en zuurstof (O2). Boeiend zeg! Elektrische stroom jagen door een vloeistof en dan met de vrijgekomen zuurstof een bijna uitgedoofd stekje weer doen opvlammen. Daarna de
68
waterstof met een kleine knal doen ontploffen bij het ontsteken. Echte elektrolyse was dat. Raf zou dat thuis ook eens proberen. Gelijkstroom maken was geen probleem. Een grote batterij, zoals op school, was niet nodig. De oude elektrische centrale te Izegem produceerde 110 volt gelijkstroom voor haar klanten. Als proefbuisjes dienden twee lege aspirinebuisjes. Alleen de katalisator ontbrak nog. Een paar druppels H2SO4 voor in het water, hadden wij niet. Misschien een paar korreltjes NaCl (natriumchloride = keukenzout)? ’t Zou ook wel gaan. Ja, ’t ging! Elektrolyse in de veranda van de Nederweg 22 te Izegem! Ongehoord en nog nooit gezien! Geen kortsluiting. Een molecule H2O (water) werd hier ontbonden. De vrijgemaakte zuurstof en waterstof kwamen elk in zijn reageerbuisje terecht. Ja, het stekje vlamde op door de zuurstof en de waterstof ontvlamde met een kleine knal. De ambulante groenteman die (toen nog) voedingswaren aan huis bracht, was pas aangekomen en kwam ook meekijken in de veranda bij de ouders van Raf. Hij kon zijn ogen niet geloven en de Nederweg was niet groot genoeg om alles verder te vertellen.
Een nieuwe hobby : fotografie. Het begon met een klein toestelletje, gekocht in Frankrijk, waar dat goedkoper was. Een mooi eenvoudig bakje, geschikt voor zwartwit. Raf was al in het bezit van het boekje van Dick Boer : “Zelf ontwikkelen
69
en afdrukken”. Nu nog een labo gevonden. Thuis in de Nederweg was er altijd een beetje plaatsgebrek geweest. Waarom niet in de kelder naar een plaatsje gezocht? Er was geen elektriciteit. Dan maar zelf een leiding geplaatst. Geen probleem. Netjes de toevoer geplaatst, een aftakking naar twee lampen (gewoon licht en een rode lamp) en twee schakelaars. Alles stond onder de keldertrap, waar ondertussen met wat timmerwerk een heuse werktafel was gemaakt. Nu nog de schalen voor de ontwikkelaar, het spoelwater en het fixeerbad. Alles klaar? Nog even checken met het boekje van Dick Boer. Alles viel wondergoed mee. Het fotolabo kwam jarenlang goed van pas bij reisjes en familiefeestjes. De resultaten waren, alles in acht genomen, zeer bevredigend. Na enige tijd werden foto’s ook bijgekleurd!
Spijbelen? Eén keer maar. Raf werkte hard aan de Vrije Middelbare School en zijn resultaten werden beter en beter. Een enkele keer heeft hij toch gespijbeld, en hoe! Hij had al enige tijd, als bij toeval, allerlei mensen gehoord die vol geestdrift spraken over hun bezoek aan de hoofdstad van het land. Zelf was hij er nog nooit geweest. De drang om vreemde horizonten te verkennen was hem niet vreemd. Geleidelijk rijpte het idee. Gedurende een hele tijd was hij spaarzaam omgegaan met het schaarse drinkgeld. Het moest er van komen. Tenslotte was het
70
nodige geld er voor een treinbiljet, heen en terug in derde klasse, tussen Izegem en Brussel. Raf was mettertijd een ervaren treinreiziger geworden, die het spoorboekje kon ontcijferen als de beste. Aan één van zijn medeleerlingen gaf hij opdracht de school in te lichten over zijn ‘eendagsziekte’ en weg was hij naar de grootstad. Urenlang heeft hij rondgezworven van het Zuidstation naar de Hallepoort, van het Justitiepaleis via de Marollen naar de Kapellekerk en de wonderbare Grote Markt. De boterhammen met kaas werden deze keer niet in de Roeselaarse Nieuwmarkt verorberd, maar wel in de “Galerie de la Reine” met een pint Brussels bier. Op het gewone uur thuisgekomen en er was geen probleem.
De eerste grote reis (1930). De onweerstaanbare drang om te reizen en te ontdekken zat er toen blijkbaar al in. Het zou eigenlijk al héél vroeg begonnen zijn. Toen moeder Berthe zwanger was van haar jongste telg (Raf), wilde zij voor de geboorte haar zuster Marguerite nog eens bezoeken, want daarna zou het weer een hele tijd duren. Haar zuster woonde in het verre Rosières-en-Santerre (Frankrijk), zo een kleine 200 kilometer van Izegem. Dit keer zou haar vader, “Parrain”, haar vergezellen om mede op de twee kinderen te letten. In Rijsel namen ze zoals gewoonlijk een sneltrein naar Parijs tot in Amiens. Daar zouden ze overstappen op de lokale trein naar Rosières-en-Santerre.
71
Ze hadden een lange reis voor de boeg. Eigenlijk veel langer dan ze toen dachten. Parrain was wat bijziende en zal zich vergist hebben in de treintabellen, want deze sneltrein stopte niet in Amiens, maar snelde voort naar de Franse hoofdstad. Toen hij er in het station aankwam, hoorden onze verraste reizigers omroepen :”Ici Paris Nord, tout le monde descend”. Na heel wat heen en weer geloop en met uren vertraging, kwamen de verontruste grootvader, zijn zwangere dochter en de kleinkinderen doodop, maar toch goed en wel, in Rosières-en-Santerre aan. De ongeboren Raf kon zijn eerste buitenlandse reis op zijn palmares schrijven, al had hij er niet veel van overgehouden.
Vakantie in het “verre Frankrijk”. Na de oorlog, tijdens de grote vakantie van 1945, ging de familie Depreitere voor een paar weken op familiebezoek in Rosières-en-Santerre (F). Gedurende de oorlogsjaren hadden zij er niet naartoe kunnen reizen. Nonkel Leon Lelieur en tante Marguerite woonden samen met hun vijf kinderen op hun grote boerderij, gelegen midden het stadje, in de rue Pasteur, n° 30. Rondom de koer, met mesthoop, stonden de paardenstal (met 7 à 8 paarden), een grote en een kleine schuur, de koeien- en de varkensstallen. Je werd er verwelkomd door een troep agressieve, luidruchtige ganzen, die trachtten in je schenen te pikken. De
72
varkensstallen waren bijzonder interessant omdat daar, bij klaren dage, steeds een groot aantal reuzenratten aan het eten en aan het stoeien waren. Altijd een boeiend schouwspel. Zekere dag begon het! Op een late zondagmiddag, de stalknechten waren naar huis. De drachtige koe maakte aanstalten om te kalven. De boer was in alle staten, een slechter ogenblik kon niet en het kalf zat verkeerd. Alle hulp was welkom. Toen een paar stevige touwen waren vastgemaakt aan de reeds uitstekende pootjes van het kalf, moest er met man en macht worden getrokken. Ook Raf moest helpen. Nog nooit gezien! Dat was hier nogal iets anders dan die schoolboeken in het college te Izegem! Het huis van nonkel en tante was modern voor die tijd : een ruime mooi versierde woonkamer, een Engels toilet met doorspoeling en een slaapkamer met parketvloer, waar je alleen maar met je pantoffels op mocht lopen. Wat een verschil met het huisje in Izegem! Raf vond die ineenklappende metalen zonneblinden het mooist van al. Typisch Frans. In het huis van nonkel en tante werd het “patois” streng geweerd. Er werd uitsluitend standaard Frans gesproken. Michel en Berthe besloten dat hun zoon Raf hier in het vervolg zijn vakantie zou doorbrengen om Frans te leren spreken. De volgende grote vakantie in 1946, zou hij - door omstandigheden – alleen naar Rosières-en-Santerre reizen met de trein.
73
Hij was er al een keer geweest, het jaar voordien. Hij zou 16 jaar oud worden. Het zou wel gaan.
Alleen op reis. Met een groot valies en 600 Franse frank op zak, nam Raf in juli 1946 de trein naar Herseaux (Henegouwen, B), daarna de bus naar Roubaix (F) en verder een tram naar Rijsel (F). Precies zoals hij het jaar voordien met zijn ouders had gereisd. In het grote station van Rijsel aangekomen, moest hij een paar uur wachten op de sneltrein naar Amiens en Parijs. Wat zou hij doen? Eerst de stad Rijsel verkennen en dan tijdig in de rij staan om een treinticket te kopen naar Rosières-en-Santerre? Nee, andersom. Gelukkig maar. Het briefje van 100 Franse frank was al gewisseld op de tram. Dan maar het treinticket betalen met het briefje van 500 frank. Raf sprak nog niet zo goed Frans en het was hier precies niet hetzelfde Frans als op school. Na een paar keer had hij het door. Het biljet van 500 Franse frank was niet meer geldig. Het moest omgewisseld worden in de “Banque de France” (vgl met onze Nationale Bank). Het was snikheet. Het valies loodzwaar, met het gerief voor een maand vakantie. Eerst de weg vragen aan een politieman en daarna zwoegen tot aan de “Banque de France”. Het omwisselen ging verbazend vlot. Terug naar het station met het zwaar valies. Bijna in looppas, want de tijd drong. De sneltrein was nog niet vertrokken. Verder geen problemen, maar het had toch geen haar
74
gescheeld. Dit was de eerste van een reeks reizen naar Rosières. Soms met broer Gaby, maar dikwijls alleen. Raf was er al goed ingeburgerd. Na een paar vakanties kende iedereen er “Raphaël” (Raf). Maar van België wisten ze niets af. “Tu parles le Belge?” (spreek je Belgisch) werd er dikwijls gevraagd. Onmiddellijk na de oorlog was in België opnieuw van alles volop verkrijgbaar, zoals chocolade en sinaasappelen. Hier in Frankrijk was dit veel minder het geval. De dorpelingen hadden daar hun eigen uitleg voor : “De Belgen hebben de haven van Antwerpen verkocht aan de Amerikanen!”.
Frans huwelijksfeest (1948). Toen Antoinette, de oudste dochter van nonkel Leon Lelieur en tante Marguerite (zuster van Berthe Henderyckx) in Rosières-enSanterre (F) trouwde, werd de grote schuur van de boerderij omgetoverd tot een ruime feestzaal. Na de huwelijksmis werd door het bruidspaar een “vin d’honneur” aangeboden aan alle inwoners van het stadje. Zoiets had Raf nog nooit meegemaakt. Honderden mensen defileerden in lange rijen om het jonge paar geluk te wensen en daarna een paar glazen witte wijn te drinken op hun gezondheid. Toen dat voorbij was, begon het Gargantua-maal in de mooi versierde schuur. Uitgebreide voorgerechten met fijne witte wijnen, tussengerecht en sorbet, gingen aan de delicieuze hoofdschotel vooraf, die vergezeld werd door een goede rode
75
Bordeaux. Daarna kwam er nog een “plat de résistance”, opnieuw flink begoten met rode wijn. Een ganse namiddag feesten en zwelgen. Bij het dessert werd overvloedig Champagne geschonken. Raf was toen 18 jaar jong en had nog bijna nooit alcohol gedronken. Het werd allemaal een ‘beetje’ te veel. Hij liet het feest voor wat het was en ging slapen. Het was ondertussen al avond geworden, maar het feest ging door tot laat in de nacht. Tot in de slaapkamer drong het gezang door. Het was de krachtige stem van de 80-jarige landeigenaar, Monsieur Billard. Hij zong met veel verve “Le temps des cerises”. “… Quand nous chanterons le temps des cerises…”. Bij het inslapen hoorde Raf nog flarden van het mooie lied : “…ah, qu’il est bien court, le temps des cerises… cerises d’amour…” etc. ’s Morgens klaar wakker, geen kater. In de voormiddag moest neef Jacques, de oudste zoon van tante Marguerite, de lege schotels terugbrengen naar de traiteur in een naburig stadje. Jacques had maar een paar uur geslapen. Hij reed alleen met zijn “deux chevaux” (autootje) volgeladen met gerief. Neef Gilbert Henderyckx, vergezeld door Gaby en Raf, volgde met zijn eigen auto. De rustige zondagmorgenzon scheen op de verlaten smalle landwegen, die geflankeerd waren door nogal diepe grachten. Plots begon de “deux chevaux” van Jacques te zigzaggen. Jacques was in slaap gevallen achter het stuur. Gilbert begon als een
76
bezetene te claxonneren en … Jacques schoot wakker. Op het nippertje.
Met de fiets op reis (1948). In de Vrije Middelbare School te Roeselare had Raf, samen met een paar reislustige klasgenoten, een ‘grote reis’ door Nederland gepland. De nodige Michelin kaarten werden aangekocht, Belgische franken omgewisseld in Guldens en de fietsen reisklaar gemaakt. Er werd ook contact opgenomen met de “Jeugdherbergcentrale”. Het grote avontuur begon in de zomervakantie van 1948. De reisweg was nauwkeurig uitgestippeld van jeugdherberg tot jeugdherberg. De dagelijkse ritten bedroegen tussen 60 en 100 kilometer, uitzonderlijk eens 140 kilometer. Langs Antwerpen en Breda, over de Moerdijkbrug naar Rotterdam, Delft, Den Haag, Leiden en Amsterdam. Een andere wereld, veel weidser, nieuwer dan zij gewoon waren. Amsterdam praktisch zonder auto’s (kort na de oorlog), maar met duizenden fietsers… en dan die 80 kilometer naar het noorden : fietsen tegen een harde, strakke noorderwind in, wat een verschil met Izegem! Maar onderweg werden zij beloond met bezoekjes aan het Noordzeekanaal en de afsluitdijk. In Volendam en Marken liepen nog veel mensen in de traditionele ‘klederdracht’. De terugreis ging langs Utrecht, Arnhem en Nijmegen en door Nederlands Limburg, 1.500 kilometer fietsen in 14 dagen tijd,
77
meestal langs veilige, goed aangelegde fietspaden en dit zonder één lekke band!
Een stoel in de bank. 1 juli 1949. Raf was afgestudeerd met een diploma hoger middelbaar onderwijs, wetenschappelijke afdeling en een getuigschrift dat toegang gaf tot universitaire studies. Dat laatste zat er niet in, want het door de tweede wereldoorlog verarmde gezin Depreitere, kon zo’n hoge kosten niet dragen. Natuurlijk was er ook juist een periode van economische recessie met grote werkloosheid. Na maanden van solliciteren, kreeg Raf een uitnodiging voor een examen bij de Bank van Brussel, Grote Markt te Kortrijk. Er waren 4 kandidaten. Raf mocht op 5 januari 1950 een contract ondertekenen voor een bruto jaarwedde van 29.928 frank. Zijn chef op de veelzijdige dienst “Personeel/Reisbureau/Algemene kosten en ziekenkas” was Monsieur Coutant, Fondé de Pouvoir Principal. De grote baas was Monsieur Botquin, Directeur de la Succursale. Later zou Raf ontdekken dat de directeur iedere maand evenveel verdiende als hijzelf in een gans jaar. En natuurlijk was alles in het Frans. Nederlands werd op kantoor slechts gesproken als de baas er niet was (in Kortrijk, nota bene). Ook mocht Raf in het kantoor niet roken, oudere bedienden en chefs mochten dat wel. Het eerste werkjaar had Raf ook geen recht op verlofdagen, want zegde men, hij had het jaar voordien niet gewerkt. Toen zijn grootvader, Emile
78
Depreitere, overleed, vroeg Raf toch een dag verlof om naar de begrafenis te gaan. Dat werd hem eerst geweigerd en pas later als uitzonderlijke gunst toegestaan. Het werk op kantoor was niet onaangenaam en tamelijk afwisselend. Maar een kleine 2.500 frank per maand was wel aan de magere kant. Je moest er ook rekening mee houden dat het de gewoonte was bij de bankbedienden – om hun standing hoog te houden – iedere werkdag tijdens de lunchpauze te gaan lunchen in een restaurant op de graanmarkt, dicht bij de Bank. Raf ging mee met zijn oudere collega’s. Na enkele tijd stelde hij vast dat, als je bij de restaurantkosten het treinabonnement optelde en de uitgaven om er iedere werkdag piekfijn bij te staan, ja, dan bleek dat een nuloperatie te zijn. Op het einde van de maand had je geen frank over om te sparen.
Militaire dienst. Begin 1950 ontving Raf een officiële brief van het Ministerie van Landsverdediging. Ja, het was zo ver. Hij werd uitgenodigd (kreeg het bevel) zich aan te bieden in het Rekruterings- en Selectiecentrum van het leger, Leopoldskazerne te Gent. Hij moest voor 3 dagen naar ‘den troep’ om allerlei medische onderzoeken en psychotechnische proeven te ondergaan. Wie hier uit de boot viel, was er van af. Voor Raf en de meeste anderen, kwam het vooruitzicht van 12 maanden militaire dienstplicht nu heel nabij. Op 1 augustus 1950 moest Raf zich
79
aanbieden in de kazerne “La Chartreuse” te Luik (Liège). Iedere dienstplichtige kreeg een treinbiljet 3de klasse en moest zien dat hij op tijd in de kazerne toekwam. De reis vanuit Izegem duurde zowat drie uur. De nieuwelingen werden ondergebracht in slaapkamers van 12 man (6 stapelbedden). Toiletten en douches op wandelafstand. Een nul-sterren hotel dus. De volgende dag las een officier de straffen voor, die een soldaat kon verwachten voor mogelijke vergrijpen. Een voorbeeld : deserteren in oorlogstijd = de dood met de kogel. Iedere morgen werden de rekruten gewekt door klaroengeschal om 5u30. Voor alle ‘belangrijke zaken’ werd een apart deuntje gespeeld : eentje voor het ontwaken : “Sta op, kom uit uwe nest, sta op kom…”. Een ander muziekje voor het begin van de strafkarweien (koeken) : “Kom de koeken halen, kom de koeken…”. Sedert soldatenheugenis hoorde bij ieder klaroengeschal een officieus tekstje. Kwestie van dat allemaal te kunnen onthouden. Voor de ‘groet aan de Vlag’ – iedere morgen samenkomst in open lucht onder leiding van een hoge officier, hijsen en groeten van de vlag, eventueel gevolgd door “appél” (naamafroeping) – was er ook een speciaal klaroendeuntje met bijhorende soldatentekst : “De kolonel moet sch…, de kolonel moet sch…, geef hem papier, geef hem papier…”. Alle aanwezige soldaten zongen dat inwendig mee. Op het vlak van de bevelen en de communicatie, waren Raf en zijn collega’s
80
rekruten al voorbereid op een negentiende eeuwse veldtocht “à la Napoleon”. Maar er was meer. De volgende dagen mochten de rekruten in lange rijen bij de legermagazijnen om uniformen, schoenen, sokken, dassen en allerlei andere zaken in ontvangst te nemen. Andere rijen soldaten stonden lijdzaam te wachten op allerlei inentingen tegen alles en nog wat – van de pokken tot… weet ik veel. Eentje, vlak in de rug geschoten, bleef wel een weekje nazinderen. Maar met de pokken liep het mis. Zoals ieder kind, moest Raf op zeer jeugdige leeftijd de wettelijk verplichte inenting tegen de pokken ondergaan. Maar ja, begin van de jaren ’30 in de twintigste eeuw, waren er nog geen ijskasten. De huisarts had de entstof wat lang in de warmte laten staan en het mislukte : ‘de pokken kwamen niet op’. Dan maar de volgende week opnieuw geprobeerd. ‘De pokken kwamen weer niet op!’. “Madamke,”, zei dokter Van…, huisarts, tegen de moeder van Raf, “ik zal het briefke toch maar invullen, hé? Draag gij dat maar naar het stadhuis.”. Maar…, twintig jaar later, Raf was nog nooit eerder de pokken gezet en nu in het leger wel! En of dat ze ‘opkwamen’, bij een volwassene zonder weerstand tegen de pokken. Raf kreeg hoge koorts en moest zich noodgedwongen aanbieden op het “Rapport van de Dokter”, in de infirmerie van de kazerne. Lange rij wachtenden, meestal “carrottiers” (profiteurs). Voor elk van die mannen had de dokter éénzelfde
81
wondermiddel : namelijk een aspirientje. Alleen voor een uitzonderlijk geval van “Sief”, werden andere maatregelen getroffen. Maar nu ook voor de pokken. Soldaat milicien Raf Depreitere verhuisde voor een week naar het militair hospitaal: eerst een paar dagen afzien en dan maar wat luieren, tot de week om was. Een tijdje later : nog eens in de lange rij voor het legermagazijn wachten. Iedere soldaat kreeg een geweer, van het type dat nog gebruikt werd in de eerste wereldoorlog (1914-1918). Het was zeer stevig en uitermate geschikt om op te poetsen. Vanzelfsprekend kon je er ook mee oefenen. Dat werd dan ook gedaan. Op zekere dag kregen de rekruten de opdracht om in volle gevechtskledij, met een volle rugzak en een zwaar geweer, klaar te staan voor een grote oefening. De kazerne “La chartreuse” lag op een hoogte, langs de oever van de Maas. Zij zouden eerst enkele kilometers afdalen (te voet natuurlijk), de brug oversteken en dan een paar kilometer klimmen naar de kazerne “La Citadelle” op de andere Maasoever. Het doel was de “TIR” (schietbaan) in “La Citadelle”. Iedere soldaat kreeg 5 geweerkogels. De sergeant legde klaar en duidelijk uit wat er zou gedaan worden en hoe je met een geweer moet omgaan. Alles gebeurde met een militaire precisie. En toch… De soldaat naast Raf, kwam er maar niet toe een enkele kogel af te vuren. De sergeant zag onraad en kwam achter de
82
soldaat staan. Toen draaide de ‘schutter’ zich plots met geweer en al om, de loop van het geladen geweer tegen de buik van zijn overste. “Sergeant ten gaat niet!”. Er werd die dag geen domme rekruut vermoord, maar het scheelde niet veel. Een andere soldaat, ook niet van de slimste, loste zijn schietprobleem anders op : het geweer met de loop omhoog, nog eens aan de trekker proberen of het niet ging? Ja, het ging! De kogel ketste af tegen de zware stalen balken van de overdekte schietstand en… het bloed spoot plots uit het oor van de soldaat naast hem. Gelukkig stond Raf aan de andere kant van die klepper. Na de grote oefening moesten de lege kogelhulzen worden ingeleverd bij de sergeant. Ze werden nauwkeurig geteld. Eentje te kort! Opnieuw beginnen tot alles klopte. Tijdens de zware klim, terug naar de kazerne “La Chartreuse”, werd niet veel gelachen.
Ministerie van Landsverdediging. De zes weken militaire opleiding in de kazerne “La Chartreuse” vlogen voorbij. De rekruten leerden er handgranaten gooien in de grachten van een oud militair fort. Het waren granaten van een oud type, met een houten handvat. Eén soldaat kon het klaarspelen het handvat niet tijdig te lossen. Iedereen gooide zich tegen de grond om aan de scherven te ontsnappen. Je leerde verder ook met een “sten gun” (licht machinegeweer) schieten en veel
83
andere ‘nuttige’ zaken meer. Ja, de kroon op het werk was het hanteren van een draagbaar antitankwapen (de Piat), dat door twee man werd bediend. Na dit alles werd Raf overgeplaatst naar het Ministerie van Landsverdediging, Daillyplein, te Brussel. Hij zou er de rest van zijn militaire dienst kantoorwerk verrichten in de afdeling “Rekrutering en Selectie”. Dit had hij te danken aan het feit dat hij tweetalig (Nederlands/Frans) was. Veel van zijn vroegere kameraden zwoegden nu maanden aan een stuk bij de zandstuivers (Infanterie). Raf had een ‘goed postje’ : kantoorwerk dat niet te moeilijk, niet te lastig en niet te interessant was en vaste uren : iedere dag om 18 uur vrij tot 22 uur. Een paar keer per maand “nachtvergunning”(tot 24 uur) om uit te gaan in Brussel. Maar daar was eigenlijk geen geld voor : de dagelijkse soldij bedroeg 10 frank. Een pakje sigaretten kostte 10 frank en een pintje bier 5 frank (in de legerkantine). De meeste avonden werden dus gebruikt… om te studeren. Raf had geen zin om na zijn legerdienst terug te keren naar de slecht betaalde job, met weinig toekomstmogelijkheden bij de Bank van Brussel te Kortrijk. Daarom was hij bezig het examen van tweetalig opsteller bij de R.T.T. (Regie van Telegrafie en Telefonie = voorloper van Belgacom) te Brussel, voor te bereiden. Oorspronkelijk was er een legerdienst van 12 maanden voorzien. Lang genoeg dacht
84
iedereen. Maar er brak een oorlog uit tussen Noord- en Zuid Korea (tussen de communisten en Amerika, zeg maar). Ver van ons bed? Nee, toch niet. België moest ook troepen leveren. Om op alles voorbereid te zijn (een derde wereldoorlog?) werd de legerdienstplicht van 12 maanden op 24 maanden gebracht. Een grote streep door de rekening van soldaat milicien Raf Depreitere. Gelukkig werd de maatregel later afgezwakt en moest Raf uiteindelijk ‘maar’ 18 maanden soldaat zijn.
Londen lonkt. Augustus 1951. Het eerste jaar was voorbij. Raf was al goed ingeburgerd in het Ministerie van Landsverdediging te Brussel. Hij en zijn collega René Bruyninckx hadden er weet van gekregen, dat er iedere week een legervliegtuig diplomatieke en militaire correspondentie overvloog tussen Brussel en Londen. En als er nog plaats vrij was, mochten ook gewone soldaten eens gratis meereizen. Verlof krijgen was geen probleem. Nu nog toelating krijgen om in militair uniform naar Engeland te reizen. Dat mocht. Geallieerde soldaten konden dan (spotgoedkoop) logeren in half pension in de Engelse soldatenclub nabij Waterloo Bridge (Londen). Vlug reserveren. Dat lukte. Alles liep gesmeerd. René en Raf zouden een week vakantie nemen in Londen. Onvoorstelbaar in 1951!. Maar…, een paar dagen voor het vertrek, kwam de onheilstijding : twee belangrijke militairen moesten die dag naar Londen
85
vliegen (in de plaats van René en Raf). De terugvlucht bleef echter beschikbaar. Niet getreurd. René en Raf reisden met de trein naar Oostende, met de overzetboot naar Dover en opnieuw met de trein naar Victoria Station, Londen. Het werd een onvergetelijke reis : in een week tijd werden Londen, Windsor, Greenwich en Eton grondig bezocht. Varen op de Thames en in Hyde Park, bezoek aan het “Festival of Britain”,… en noem maar op. In de soldatenclub bij Waterloo Station werden de twee soldaten zeer hartelijk ontvangen. Hun uniformen geleken voor 95 percent op de Britse. Er werd gesmuld bij het English breakfast. Zij leerden “porridge” eten en ook “scotch eggs”, “Yorkshire pudding” en “eggs and bacon”. Er was zo veel te beleven in de miljoenenstad van zo’n wereld apart. “It’s a long way to Tipperary, it’s a long way to go. It’s a long way to Tipperary, to the sweetest girl I know. Good-bye Piccadilly, farewell Leicester square, It’s a long, long way to Tipperary, but my heart is there” Terug naar België, was hun luchtdoop de kroon op het werk voor onze twee reislustige militairen.
Examen bij de R.T.T. (1951). Na lange maanden voorbereiding, kwam de dag van het examen voor tweetalig opsteller toch enigszins onverwacht vlug. Die dag
86
ging soldaat milicien Raf Depreitere naar het gebouw van de Postchecks. Daar hadden ze een van de grootste zalen van Brussel. Het was ook nodig. De straten rond het gebouw stonden zwart van het volk. Er waren zowat 3.000 kandidaten opgekomen voor slechts 50 vacante betrekkingen. Eentje viel er op door zijn legeruniform. Juist. Veel later kwam Raf te weten dat hij als derde was gerangschikt in de uitslag van het examen. Daarna volgden nog een schriftelijke en een mondelinge proef Franse taal. Geen probleem. Op 1 juni 1951 mocht Raf zich aanbieden in het telegraafkantoor, Wolvengracht nr. 1 te Brussel om er de eed van trouw aan de Koning en aan de wetten van het Belgische volk af te leggen, in de hoedanigheid van nieuwbakken opsteller bij de R.T.T.. Nu nog de rest van de militaire dienst afwerken en de carrière bij de R.T.T. stond open voor de volgende 40 jaar. In 1991 zou Raf met pensioen gaan als afdelingschef-inspecteur. Maar zo ver zijn we nu nog niet.
Naar Parijs. Begin 1952 zwaaide soldaat Raf Depreitere af bij het leger. Maar eerst werd het huzarenstukje, zoals de reis naar Londen er een was, nog eens over gedaan. Deze keer vlogen de twee reislustige soldaten, René en Raf, in burgerkledij naar Parijs. Zowel de heenals de terugreis, konden gratis met het militair vliegtuig gedaan worden : van
87
Melsbroek (Brussel) naar Villacoublay (Parijs). Zij logeerden in een hotelletje, niet ver van het “Gare du Nord” in de “rue des petits hôtels” (sic). Natuurlijk werden de “Tour Eiffel”, “Notre-Dame”, “Arc de Triomphe”, “Dôme des Invalides” en de “Place de la Concorde” bezocht. En nog veel meer. Maar goed. Terug in België begon het burgerleven.
Wonen en werken in de hoofdstad. Na een paar dagen thuis, moest Raf beginnen werken bij de Regie van Telegrafie en Telefonie (R.T.T.), in het hoofdkantoor van telegrafie te Brussel. Iedere dag heen en terug van Izegem was onmogelijk wegens te ver (2 maal 100 km) en te weinig snelle treinen. Dan maar een logement gezocht en gevonden in de “rue des Chartreux”. Daar was nog een kamertje vrij voor 800 frank per maand. Het was er zeer eenvoudig, maar ja, met een maandwedde van 4.000 frank, was dat nog betaalbaar. De “rue des Chartreux” was in die tijd (1952) nog geen trendy buurt, maar het was gelegen in het hartje van de stad. Op een paar stappen van de Beurs en slechts enkele minuten wandelen tot bij het werk in de R.T.T. in de “rue Fossé aux loups” (Wolvengracht) bij de “place de Brouckère”. De hospita zorgde voor de ontbijtkoffie. De hoofdmaaltijden konden genomen worden – voor een schappelijk prijsje – in de “mess” (kantine) van het telegraafkantoor.
88
Een dag uit het leven van een telegrafist. Om de twee weken kon Raf met de trein (en de vuile was) naar huis gaan te Izegem, voor een weekend van vrijdagavond tot maandagmorgen. De andere week moest er gewerkt worden op zaterdag en ook op zondag. Nu goed. Na enkele weken opleiding, kwam Raf in het ‘roulement’, dat wil zeggen dat hij de ene dag een ‘vroege dienst’ had (van 6u ’s morgens tot 14u of van 7u tot 15u), de andere dag was het dan een ‘late dienst’ (van 15u tot 23u of van 14u tot 22u)die hij moest presteren. Om de 11 à 12 dagen kwam er ook een nachtdienst (van 22u tot 6u ’s morgens) voor in het ‘roulement’. Wat een verschil met het leven in Izegem, waar alles op vaste uren gebeurde : opstaan, eten, slapengaan. Raf had er wat moeite mee in het begin. Vooral met die nachtdiensten. Een lichtpuntje : je kreeg dan 30 frank vergoeding per nacht, voor de bijkomende maaltijd. Het werk bestond er hoofdzakelijk in telegrammen te ontvangen per telefoon van een tweetalige cliëntèle (hoofdzakelijk Frans-sprekenden) en die telegrammen dan over te seinen per teletype (een voorloper van telex en telefax) via een vaste lijn naar bijvoorbeeld Parijs, Londen, Rome, enz. of ook nog naar Amsterdam, Antwerpen, Gent, Kortrijk, enz. Dit alles gebeurde in een reusachtige zaal met een plafond van stalen bogen en glas, beter bekend als “la salle”, de seinzaal.
89
24 uur op 24 werd hier gewerkt. In de zomer was het er kokend heet, maar dan werd er gratis kokend hete koffie geschonken. Er was ook veel lawaai, vooral door de tientallen ratelende teletypes. Meestal was er enorm veel werk. In de jaren ’50, na de tweede wereldoorlog, stond de telefonie immers nog in de kinderschoenen (handbediende centrales, lange wachttijden) en was de economie al in expansie. Het was nog voor enkele jaren het gouden tijdperk van de telegrafie. Tijdens de topuren waren er wel tussen de 50 en 100 man in “la salle” aanwezig. (ja op één of twee uitzonderingen na, waren het allemaal mannen). De bedienden kregen tijdens hun werkdag – naast de middagpauze van 30 minuten – nog 2 pauzes van 10 minuten elk, om bijvoorbeeld een sigaretje te gaan roken in de gang. Die pauzes werden streng gecontroleerd. Aan de draaideur die toegang gaf tot “la salle”, stond in de drukke uren een onderbureauchef die de duur van de afwezigheden controleerde en boetes gaf aan de laatkomers. Vanzelfsprekend mocht er in “la salle” niet gerookt worden. Maar op de topdagen, wanneer de telegrammen in grote hoeveelheden binnenstroomden en de vertraging groter en groter werd… dan kwam de directeur ‘himself’ ostentatief de zaal binnen. Jawel, met een brandende sigaret in de mond. Zonder dat er een woord werd uitgesproken, werd “la salle” omgetoverd in een van rook walmende oven, door de
90
honderd of wat sigaretjes die als bij afspraak werden aangestoken. Als de directeur mag roken, mag iedereen dat. De rustpauzen werden gerecupereerd en de vertraging op de telegrammen ingehaald.
HALLO HIER BRUSSEL .... .- .-.. .-.. --.... .. . .-. .--. .-. ..- ... ... . .-.. Na een korte opleiding tot telegrafist (teletypist) was nu het moment gekomen om de MORSE code te leren en “morsist” te worden. De kleine telegraafkantoortjes rond Brussel bleven immers nog in contact met het hoofdkantoor via het verouderde MORSE-systeem dat trouwens ook nog in de scheepvaart werd gebruikt. Raf behoorde tot de laatste sessie telegrafisten die deze zes maanden durende initiatie zou ondergaan. Het was een moeilijke opleiding. Na een half jaar oefenen, was je nog een beginneling. Overseinen was nog het ergste niet, maar ontvangen op het gehoor… dat was het summum. Stilaan werd de ‘jongste bediende’ Raf een ervaren telegrafist. Hij kreeg dan ook nog andere opdrachten : interims gaan verzekeren in de Brusselse bijkantoren, wanneer de titularis met verlof was. Gewoonlijk stond je er daar dan heel alleen voor. Behalve de sleutel om binnen te geraken, wist je de eerste keer niets liggen. Bij het leger had Raf geleerd
91
‘zijn plan te trekken’. Na enige tijd was hij ook thuis in de kantoren van BrusselNoord, Brussel-Centraal Station, Schaarbeek, Jette, Thurn en Taxis, UkkelKalevoet, Sint Agatha Berchem, BrusselCinquantenaire, Etterbeek, Vilvoorde en Halle. Soms moest je de late dienst (14u22u) verzekeren in een afgelegen kantoortje als Ukkel-Kalevoet. Om 22u wachten op de laatste tram om naar ‘huis’ te gaan (de rit duurde ongeveer 30 minuten) en dan ’s anderendaags zeer vroeg op, om dan om 6 uur te beginnen in bijvoorbeeld Jette. ’t Was geen sinecure. En dan was er nog eens het toppunt : op een tweede Kerstmis van dienst zijn in het telegraafkantoortje te Halle en een kastekort vaststellen van 100 frank (zelf bij te leggen). Veel later kwam het uit : een telegrambesteller uit Halle had de gewoonte de kas wat lichter te maken, wanneer de loketbediende even naar het toilet moest.
Bevordering tot Onderbureauchef. Raf was bij de R.T.T.(voorloper van Belgacom) begonnen als opsteller. Dit was niet de laagste functie. Er waren ook nog minder gekwalificeerde personeelsleden : onder andere de klerken en de “toegevoegde eenheden”. Opsteller was al een mooie functie. Raf wilde het toch nog wat hoger schoppen. Hij schreef zich in voor de cursussen ter voorbereiding op het examen van onderbureauchef. Dat was een moeilijke
92
proef. De cursussen omvatten burgerlijk recht, grondwettelijk recht, administratief recht, handelsrecht, economie, aardrijkskunde, elektriciteit en (facultatief) Engels en Duits. Na een paar jaar cursussen volgen en studeren – en bovendien zes dagen op zeven gaan werken – kon Raf deelnemen aan de bevorderingsproeven. Die bestonden uit een schriftelijk deel (rechtsvakken en een dissertatie) en een mondelinge proef die werd afgenomen voor een jury van 3 à 4 profs en die ging over algemene kwesties, maar ook over het bedrijf (R.T.T.) zelf. Bovendien was er nog het taalexamen (een schriftelijke en een mondelinge proef) over de kennis en de taalvaardigheid in het Frans. Alles was goed voorbereid en bij de eerste poging was Raf geslaagd in alle proeven. Hij kreeg dan ook de lang verwachte benoeming tot onderbureauchef te Brussel op 30 juni 1957.
Reizen, reizen, reizen. Na de eerste grote reis en de talrijke familiebezoeken in Frankrijk, was Raf eigenlijk nooit in het buitenland geweest : maar dat zou veranderen. Vanaf 1948 werd ieder jaar een buitenlandse reis gemaakt.
Lourdes Het begon al in 1949 met een bedevaart naar Lourdes (F), de geliefde en meestal de enige reisbestemming van veel Vlamingen
93
in die tijd. Nonkel Pater (de broer van vader Michel) was kloosterling te Izegem en secretaris van “De Vrienden van Lourdes”. In die hoedanigheid kon hij ieder jaar enkele Lourdesreizen wegschenken aan familieleden. In 1949 kwam Raf ook eens aan de beurt. Het werd een zware treinreis met veel gebeden en gezangen, gans de nacht rechtzittend op een harde houten 3de klas bank. Maar niet getreurd. Bij zijn aankomst te Lourdes, wachtten onze ‘bedevaarder’ het spectaculair religieus vertoon, de ontdekking van het hooggebergte (nog nooit gezien!) en van een lekker glaasje witte wijn, zo nu en dan, samen met de jonge reisgezellen. Parijs scheen vroeger het einde van de wereld, maar dit hier was 1000 km van Izegem verwijderd. Onvoorstelbaar! Er werd gelogeerd in het “Grand Hôtel de la Grotte”. De maaltijden werden opgediend in open lucht aan lange tafels met zitbanken zonder rugleuning. Maar het rode wijntje was niet slecht. Nonkel Pater had ons wel gewaarschuwd het drankje nooit ‘puur’ te drinken, maar altijd aan te lengen met water. Het prachtig zicht op de hoge bergen rondom rond, maakte ook veel goed. De excursies naar de druipsteengrotten van Betharam en naar “Pont d’Espagne” waren mooi en interessant. Maar die naar het keteldal van Gavarnie was subliem. De terugreis was even zwaar, maar werd opgevrolijkt met gebeden en gezangen en een vroege
94
ochtendstop te Lisieux (F) voor het bijwonen van de mis.
Naar Tirol In 1954 was het reisdoel Tirol, Oostenrijk. De reisgezellen van Raf waren zijn broer Gaby en de goeie kameraad Noël. Jawel, hij die later de schoonbroer van Raf zou worden. Het werd opnieuw een dag en een nacht sporen en gans de nacht rechtzitten op de harde 3de klas banken. Bij aankomst te Innsbruck namen onze drie reizigers hun intrek in het hotel Innbrücke, dicht bij de rivier. Een middagdutje was zeer welkom na die zware reis. In de late namiddag wakker geworden, was ons gezelschap prima uitgerust om de stad Innsbruck te verkennen. In de lokale “Bierstube” was het plezant met al die billenkletserij op de “Lederhosen”. De pinten waren lekker, maar veel te groot : minimum een halve liter. Niemand was gehaast na zo’n lang middagdutje. En toch… Toen zij op de hotelkamer aankwamen, weigerde de maag van Raf nog verder mee te werken en de laatste pint bier vloog via de lavabo naar de rivier. Diagnose van Raf’s medereizigers : “Onvoldoende ervaring, wegens gebrek aan oefening.” Innsbruck was een levendige stad van waaruit je veel interessante excursies kon maken met het openbaar vervoer. Onze reizigers maakten ook een dagreis met een touring bus naar Noord-Italië, met bezoek aan onder andere Vipiteno, Bolzano en
95
Merano. Maar het absolute hoogtepunt, letterlijk en figuurlijk, van de ganse reis was een uitstap met de kabelbaan naar de top van de berg Hafelekar, 2.334 meter hoog. Vanuit het bergstation werd dan nog een flinke wandeling gemaakt op ruw terrein. En dan gebeurde het… Vanuit het niets kwam plots een mistgordijn naar onze ‘alpinisten’ toe. Het had ongeveer de snelheid van een lopende jonge man. Dat was ook het tempo dat onze drie onervaren bergbeklimmers aanhielden, richting bergstation van de kabelbaan, waar zij – verzadigd van alle ontdekkingsdrang – de veiligheid van de beschaving opzochten. De reis naar Tirol in het prachtig herfstweer was een uitzonderlijke belevenis.
1956
Espana por favor!
De “golden sixies” moesten nog ‘geboren worden’. West-Europa likte nog de wonden van de 2de wereldoorlog. Maar toch zag men al de ‘gouden jaren ‘60’ naderen aan een verre horizon. Spanje lag aan de grenzen van de beschaafde wereld. “Voorbij de Pyreneeën begint Afrika” werd er gezegd. Raf werkte nu al enkele jaren in het telegraafkantoor, aan de Wolvengracht te Brussel-Centrum. Je verdiende er niet slecht, als toekomstige onderbureauchef. Bovendien kreeg je twee keer per jaar een bonus uitbetaald. De vakantiedagen werden ieder jaar talrijker en het vakantiegeld telkens was groter. Drie jonge collega’s
96
uit Brussel hadden al gedaan wat niemand mogelijk achtte : een reis ‘over de grenzen van de beschaving’… naar het Spanje van de jaren ’50. Tijdens de rustige avonddiensten op kantoor, vertelden zij wonderbare verhalen over hun onvoorstelbare belevenissen in Andalousië. Als in een film beleefden Raf en zijn collega’s het prachtige land van Sevilla, Granada, Cordoba en Ronda. Raf begon al met de eerste voorbereidingen : “Spaans zonder moeite” van Assimil werd ingestudeerd. Er werd gezocht naar een paar medereizigers. Ja, broer Gaby zou wel willen… maar hij was onlangs verloofd en kon niet meereizen. Collega Michel Coveliers was wel geïnteresseerd. Deze tweetalige Waal uit La Louvière was al eens meegereisd naar Canterbury in 1953. De reis zou per trein gebeuren. In tweede klas door Frankrijk met de fameuze “Sud Express” en verder met de befaamde “kilometerticketten” door Spanje in 1ste klas.
1 mei 1956 Medereiziger Michel vertrok ’s morgens vroeg uit La Louvière naar Parijs. Raf had omstreeks 6u een trein te Izegem, naar Kortrijk en verder naar Parijs. Onze twee reizigers zouden elkaar ontmoeten in de “Gare du Nord” te Parijs. Maar wat als één van de twee niet op de afspraak aanwezig was? Moederziel alleen verder voor een 14daagse rondreis door Spanje?? Geen probleem, ze waren alle twee op tijd.
97
De fameuze “Sud Express” trein vertrok om 12u stipt uit Parijs en reed non stop naar Bordeaux, waar hij stipt op tijd aankwam om 17u. Een huzarenstukje : 600 km in 5 uur. Gemiddeld 120 km per uur (in 1956!). Op het einde van de tweede dag kwamen Michel en Raf aan in het station te Avila. Aan de uitgang stonden een groepje haveloze kerels, die je valies bijna uit je handen rukten om het te dragen naar het hotel “Reyes Catolicos” aan de overkant van de straat. Dit was voor een paar dagen de uitvalbasis voor het bezoek van de wonderbare, ommuurde stad Avila. Er waren omzeggens geen auto’s te zien. Het transport gebeurde met ezeltjes. Alle maaltijden werden op hotel of op ‘restaurant’ genomen. Het Spaans van de Assimil hielp wel een beetje, maar was nogal “basic”. In het eethuisje was er soms een menu (eentalig Spaans). Behalve de prijs, verstond niemand er een woord van. Dan maar willekeurig iets aangewezen. Dat hadden ze niet. De patron kwam dan maar naar de eetzaal de gerechten tonen die hij wel had : van omelet tot, jawel, een speenvarkentje. De volgende etappe was Toledo, één van de mooiste steden van Spanje. Met de trein 1ste klas en het kilometerboekje bij de hand. De controleur knipte met de schaar gewoon het vereiste aantal kilometer van Avila tot Toledo uit het boekje. Een Spaanse “caballero” die meereisde tot Madrid, kon wat Frans praten. Het was een hoge ambtenaar - hij reisde 1ste klas. Hij
98
kon maar niet begrijpen dat de twee ‘bedienden’ van de telegraafdienst te Brussel, genoeg verdienden om zich zo een reis te kunnen permitteren. Spanje was dan ook nog een doodarm land, met een zeer laag prijsniveau. Zo kwam het dat onze twee reizigers enkele dagen konden verblijven in het mooiste hotel van Toledo, namelijk het “Hotel Carlos V***” De trein uit Toledo bracht Michel en Raf in een paar uur naar het station Atocha te Madrid. Verder met de metro naar het centraal gelegen hotel, de verblijfplaats voor de rest van de reis. Vanuit Madrid werden dagexcursies gemaakt, onder andere naar Segovia, met de prachtige Alcazar, het Romeins aquaduct en de mooie kathedraal. Ook Aranjuez met zijn prachtige tuinen en El Escorial met zijn reusachtig klooster, het kasteel van Felipe II, werden bezocht. De rest van de tijd werd in Madrid doorgebracht voor een grondig bezoek aan de stad : Palacio Real, Puerta del Sol, parque del buen Retiro, Cibeles en noem maar op. Eén bezoek was echter zo speciaal, dat het altijd is bijgebleven : Zekere namiddag namen onze reizigers de metro naar de Plaza Monumental de Las Ventas, met andere woorden : de Plaza de Toros. Het was de feestweek van de patroonheilige van Madrid, San Isidro. De beste “toreros” van het land waren present. Gans Madrid ging naar de stierengevechten. De metro was bomvol. Bij het binnenrijden in het metrostation Las
99
Ventas, schalden de luidsprekers : “Por favor, dejen salir, dejen abrir las puertas”. Vlug in de rij staan voor het loket. Twee kaartjes “sombra” (in de schaduw) gekocht voor 80 pesetas per stuk. La fiesta nacional, het stierengevecht, kon beginnen. Zes stieren uit de beste “fincas” vochten die “tarde de toros” op leven en dood tegen de beste toreros van de wereld, die getooid waren in hun “traje de luz”, hun prachtige veelkleurige kostuums. De “picadores” te paard met hun lans, de “banderilleros” en tenslotte, de “matador”, zorgden voor een onvergetelijk schouwspel. Bovenaan het lijstje stonden evenwel de “toros bravos”. De pasodobles begeleidden het feest onder de loodzware Spaanse zon. Het geestdriftig publiek beloonde de stierenvechters met een aanmoedigend “Olé”. De beste torero kreeg van de voorzitter de staart of een oor van de overwonnen stier ten geschenke.
15 mei 1956 De terugreis naar België was comfortabel. Mits een relatief kleine “propina” (drinkgeld) voor de treincontroleur, werd een volledig compartiment 1ste klas voorbehouden voor onze reizigers. “Adios!” o “Hasta la vista?” Jawel, 15 jaar later kwam Raf terug naar Spanje.
100
Eind 1956 : Zo begon het… In december 1956 werd er, zoals ieder jaar, een Kerstfeestje georganiseerd door de vriendenkring van het personeel van Post, Telegraaf en Telefoon te Izegem in de bovenzaal van het café “het Oud Stadhuis”.Alle personeelsleden waren welkom en mochten ook nog iemand meebrengen. Gaby en broer Raf zouden die zaterdagavond present zijn. Het zou laat kunnen worden. Collega Emilienne woonde in Meulebeke en had een job in de telefooncentrale te Izegem. Zij kwam ook op het idee om naar het feestje te gaan, samen met haar zus Lena. Na het overvloedig eten en matig drinken, kwam de feeststemming er die zaterdag vlug in. Sprankelende dansmuziek hielp hierbij. De papier tafelbekleding werd gescheurd en tot bolletjes verwerkt. Perfect geschikt om er je tafelgenoten mee te bestoken. Raf zat rechtover Lena aan tafel. Nadien werd er gedanst. Eerst Lena met Raf, dan Raf met Lena, en zo verder. Een avond met zijn tweetjes in een groep feestvierders tot de late uurtjes. Er werd een afspraak gemaakt voor de zondag na nieuwjaar in het spoorwegstationnetje te Ingelmunster.
Premier Rendez-Vous 101
De trein uit Izegem had een lichte vertraging. Raf zou 10 minuten te laat in Ingelmunster aankomen. Zou Lena wel gekomen zijn? Het was nu toch al een paar weken geleden dat er afgesproken werd. Raf werkte namelijk in het telegraafkantoor te Brussel. Hij logeerde in de hoofdstad en kon maar om de twee weken naar huis komen. Eindelijk was die lamme trein toch aangekomen te Ingelmunster. Vlug naar de wachtzaal… De bus uit Meulebeke was wel stipt op tijd. De wachtzaal was leeg. Met 10 minuten vertraging stoomde de trein het station binnen. Zou zij op hem wachten? Ja, daar zat zij op de bank. Zo mooi, zo jong, zo lief. It’s wonderful!
Zaterdag 2 augustus 1958: Huwelijksfeest Na anderhalf jaar verkering werden voorbereidingen getroffen voor het huwelijk. Eerst een datum vastleggen : zaterdag 2 augustus 1958. Gedurende de voorafgaande weken werden onder andere alle ooms en tantes persoonlijk uitgenodigd op het feest. Er werd een woonplaats gezocht in de omgeving van Brussel, waar Raf werkte. De keuze viel op het gelijkvloers van een mooie ex-villa in de kerkstraat 97 te Sint-Agatha-Berchem. Er was een tuin van 50 meter lang. Het lag op een goeie 5 minuten stappen van de tramhalte, van waaruit je in 20 minuten in Brussel/Beurs toekwam. De huurprijs viel
102
nogal mee: 1,450 Frank per maand. Raf had dan een wedde van 7.600 Frank per maand. Op één mei 1958 zouden Lena en Raf het appartement betrekken. Het werd een prachtige zonnige dag. ’s Namiddags was er tijd voor een uitgebreid bezoek aan “EXPO ’58”. Het werd een mooi feest, gevierd te Meulebeke in het ouderlijk huis van Lena. In de late namiddag werden de ‘jonge trouwers’ door een neef van Lena per auto naar het spoorwegstation van Gent gevoerd. Daar namen zij de laatste trein naar Brussel en verder een taxi naar SintAgatha-Berchem. De huwelijksnacht werd doorgebracht in het appartement in de Kerkstraat 97. Naar aloud gebruik droeg de bruidegom de bruid over de drempel naar binnen. Een lang en gelukkig huwelijksleven was nu verzekerd.
Maandag 4 augustus 1958: Huwelijksreis Om 8 uur stipt vertrok de sneltrein in Brussel Noord voor een lange reis door de vlakte en vanaf Basel door een prachtig berglandschap, naar Lugano, Zwitserland. Aankomst om 22u. De oevers van het meer waren afgelijnd door honderden lichtjes. Prachtig! De volgende 14 dagen werden doorgebracht in het hotel Tivoli au Lac in LuganoParadiso. Praktisch iedere dag werd er met een roeibootje gevaren op het meer. Er was ook tijd voor talrijke excursies, bijvoorbeeld voor gans de dag naar Milaan
103
met de trein, naar Isola Madre met zijn prachtige bloemen en exotische vogels, naar de Monte Generoso met de tandradbaan, naar Isola Bella met bus en boot. Hier was een geleide wandeling voorzien in het kasteel en in de tuinen. Lena en Raf gingen het liefst met zijn tweetjes op bezoek. Op een zeker moment waren alle bezoekers verdwenen. De kasteelpoort was al gesloten. Wat nu? Een tuinman kwam onze twee wandelaars verlossen. Zij geraakten nog tijdig met de laatste boot in Lugano.
Honeymoon Het was er aangenaam wonen in de Kerkstraat nr 97 te Sint- Agatha-Berchem (Brussel). Een rustige straat, een eenvoudig maar mooi appartement en een grote tuin met twee volwassen perzikbomen die, elk om beurt, ieder jaar onnoemelijk veel vruchten droegen. De eerste zomer vloog voorbij. Het jaar van de wereldtentoonstelling “EXPO ‘58” kwamen er veel familieleden op bezoek. Soms bleven ze zelfs overnachten, om toch te kunnen feesten en dansen in de vermaarde feesttent “Vrolijk België” van EXPO ’58. Iedere avond kwam er een internationaal publiek toegestroomd. Het was een feest als een uit de voegen gebarsten boerenbruiloft. Iedereen danste uitgelaten met iedereen. Op een keer, Michel en Maria (broer en schoonzuster van Raf) waren op bezoek : een dagje EXPO ’58 en een nachtje “Vrolijk België”. Raf waagde nog maar net een dansje met schoonzuster Maria of een
104
buitenlander vroeg Lena ten dans, ’t was een Engelsman. Hij probeerde een “date” te versieren. Hij bleef even aandringen tot wanneer Lena hem, in haar beste avondschoolengels, aan het verstand bracht : “I’m a married woman.” Na het feest werd een taxi genomen naar Sint-Agatha-Berchem. Maria bestelde de rit naar “Sint Berchem Agathe”, nog wat onder de indruk van feest en drank.
1959
Frank
Een nieuwe lente, een nieuw leven. Ja, Frank was op komst. Je kon het al zien aan Lena’s buik. Het was tijd voor prenatale oefeningen in “het Kinderwelzijn” van de buurgemeente Ganshoren. De huisdokter kwam sporadisch op bezoek : Lena was een beetje misselijk ’s morgens. Zij moest in bed blijven tot de toekomstige papa haar ontbijt in bed opdiende. De dokter kwam uit een aanpalende gemeente en zou graag de geboorte begeleiden in de kraamkliniek van Asse en niet in Brussel. Uiteindelijk zou het Izegem worden, waar de ouders van Raf woonden. Na de gebruikelijke 10 dagen verblijf in de kraamkliniek, mochten moeder en zoon naar huis in Sint-Agathaberchem. De verplaatsing gebeurde met de bestelwagen van “de Buzze” (de Beurs), de firma van Lena’s familie. Het was er wel erg eenzaam in de Kerkstraat nr 97. De familie woonde 100 km hier vandaan. Geen
105
oma of tante binnen het bereik om eens wat te helpen met raad en daad. Enkele dagen later kreeg Raf een keelonststeking. Hij moest te bed blijven van de dokter. Lena stond er nu praktisch alleen voor, pas een paar weken na de bevalling. Te voet naar de apotheker, de slager, de bakker. Ook naar de telefooncabine op het gemeenteplein, om Raf zijn ziekteafwezigheid te melden aan het kantoor. Anders een mooi wandelingetje, nu het einde van haar krachten. Het eerste werk na het herstel van onze zieke Raf, was een telefoon laten installeren in het appartement. Toen Frank 4 weken oud was, werd de eerste gezinsreis gepland van Sint-Agatha-Berchem naar de opa’s en oma’s in Meulebeke en Izegem. Lena versprak zich met enig heimwee : “We gaan zaterdag naar België!” Eerst een taxi nemen met de 3 passagiers en de kinderwagen naar Brussel-Zuid station. Trein naar Izegem, verder naar Meulebeke. In het Zuid-station zou Raf aan een bereidwillige passagier vragen om te helpen de kinderwagen naar boven te dragen. Maar…! Toen de dag van de reis naderde kreeg Frank op zekere morgen huiduitslag. Vlug de dokter opbellen… Oef, ’t was niet erg. Alleen een onschuldig kinderziektje. De reis ging door.
1960
Marleen
106
Frank was 13 maanden oud toen zijn zusje geboren werd te Izegem in de kraamkliniek “Sint Jozef”. Raf logeerde bij zijn ouders in de Nederweg. Frankske logeerde tijdelijk bij tante Germaine te Meulebeke. De geboorte verliep goed, maar het was wel een stuitligging. De kloosternon kwam de dokter bijstaan, onder andere bij het toedienen van het lachgas. Zij vond het zéér grappig dat de toekomstige moeder, lichtjes verdoofd, wat wartaal sprak. Zoals vorige keer – bij de geboorte van Frank – werd het doopfeest gevierd in de kapel van de kraamkliniek. Na 10 dagen werd gans het gezinnetje met de bestelwagen van “de Buzze” naar huis gevoerd te Sint-Agatha-Berchem. “Majeentje” - zoals ze door haar broertje werd genoemd – was een rustig kind dat haar tijd verdeelde tussen eten en slapen. Alleen als ze honger had, zou ze wat wenen. Dat bleef ook zo, tot ze op een mooie zomerdag buiten in de kinderwagen lag te slapen. Een oude buurvrouw, Madame De Bock, had de gewassen luiers gezien die in de tuin te drogen hingen, was zeer nieuwsgierig en kwam het pasgeboren kindje eens bezoeken. Ze was ouderwets en donker gekleed en droeg een hoed met een grote pluim op. Toen ze zich voorover boog om de kleine goed te bekijken, brak het geween los in alle hevigheid. Majeentje was erg geschrokken en nooit meer zo rustig als voorheen.
De grote verhuis
107
Er waren nogal wat onlusten rond de onafhankelijkheid van “Belgisch Congo”. Veel kolonialen verkozen de veiligheid en kwamen terug naar het vaderland. Ook telegrafisten. In Brussel was er altijd personeel te kort geweest. Nu was er te veel. Raf kreeg plots zijn overplaatsing naar Kortrijk op 10 maart 1961. In Heule-Kortrijk werd in de Vierlindenstraat 66 een nieuwgebouwde bungalow te huur gesteld : een grote living, twee slaapkamers, geïnstalleerde badkamer en ruimte voor een winkel! Ja, de winkelier was verhuisd omdat daar in Heule geen voldoende clientèle bestond. De bungalow lag midden de oneindige natuur van akkers en weiden. De enige winkel was nu ook nog verdwenen. Alleen een paar kleine huisjes en een boerderij in de omgeving. De huurprijs was gunstig : 1.500 Frank per maand. In dit zomers paradijs en die winterse hel zou Lena de drie eenzaamste jaren van haar bestaan beleven. Nu nog prijs vragen aan een Brusselse verhuismaatschappij : 4.000 Frank. Ja, maar daarvoor kreeg je het volladen van de ganse inboedel in de ‘King Size’ camion door drie bonken van venten. Niets was te groot, niets te zwaar. Inbegrepen de rit heen en terug Brussel-Kortrijk en het uitladen. Het appartement werd een beetje opgekuist. De frietpot gereinigd op het gasvuur. Toen Lena even moest helpen in de slaapkamer bij het demonteren van een kleerkast … gebeurde het! Het frietvet was overgelopen
108
op het gasvuur … de keuken stond in brand! Met vereende krachten en natte dweils werd alles geblust. Een beetje kuiswerk en je zag er geen spoor meer van. Gelukkig maar, want in die tijd hadden Raf en Lena nog geen brandverzekering. Lena en de kindjes Frank, ongeveer anderhalf jaar, en Marleen, ongeveer een half jaar oud, waren de dag voor de grote verhuis reeds naar de familie in Heule vertrokken. Raf kwam mee met de verhuiswagen, de chauffeur en de verhuizers, de ganse inboedel, aan 120 km per uur langs de autostrade. Een aparte belevenis. Bij het uitladen geen enkele breuk vastgesteld, behalve een ouderwets vaasje. De volgende dag werd de nieuwe telefoon geïnstalleerd. Er moesten zes telefoonpalen geplant worden. De buren – die zelf geen telefoon hadden – stonden zich te vergapen. Een buurman kwam even kennis maken en sprak Raf aan met ‘Meester’. Vanuit de 1.000 m² grote tuin had je een weids uitzicht over de landerijen ‘tot aan de noordpool’. In de zomer was dat ideaal. In de winter blies de noordenwind onbarmhartig op de bungalow die overdag verwarmd werd door twee kolenkachels, één in de keuken en één in de zeer ruime living. Marleen speelde in haar box bij het raam. Ze had blauwe handjes. Er zou toch niets aan haar hartje zijn? ’s Anderdaags waren de kamerplanten bij het raam bevroren. De box van Marleen werd nu dicht bij de “feu continu” (kolenkachel)
109
geplaatst. De handjes waren niet meer blauw. Op een dag van de strenge winter 1962-63, zou Raf, zoals gewoonlijk, naar het werk gaan met de bromfiets. Toen hij langs de voordeur buiten stapte, gleed hij uit van de ijzel en sloeg met zijn achterhoofd tegen de grond. Dan maar even bekomen, een paar oude sokken boven de schoenen getrokken en 4 km te voet naar het werk. Eén van Raf’s medewerkers, belde op om te zeggen dat hij niet kon komen wegens het slechte weer. De man woonde op amper 1 km van het werk verwijderd.
1963
Ann
Groot nieuws in de Vierlindenstraat nr 66 te Heule. Het derde kindje was op komst. Het werd verwacht einde juni. Alles verliep gunstig, zoals voorzien. Op 23 juni – Lena was hoogzwanger – kwam de huisdokter, Dr. Damman, nog eens op bezoek in de voormiddag, “Ja, ’t zal voor morgen zijn”. Maar plots ging alles vlug. De dokter kwam nog eens in de vooravond. ’t Was dringend. Vlug instappen in de sportwagen van de dokter en aan volle snelheid naar de kraamkliniek “Heilig Hart” te Kortrijk. Pech! De twee verloskamers waren bezet. “’t Zal toch niet moeten gebeuren in de gang zeker?”. Nee, één verloskamer kwam spoedig vrij. Ons Anneke kwam vlot, gezond en wel de
110
wereld binnen om 19u30 op die werkwaardige zondag 23 juni 1963.
Bouwperikelen In 1961 werd, na veel overleg, een perceel bouwgrond aangekocht in de Boezingestraat nr 9 te Kortrijk, met bouwverplichting binnen de 3 jaar. Raf had een vast inkomen als onderbureauchef bij de R.T.T. Er kon een gunstige hypotheeklening afgesloten worden bij de A.S.L.K. (bank). De architect, Hendrik, een neef van Lena, zou er voor zorgen dat de aanbesteding tijdig kon gebeuren, om te starten met de bouw in de lente van 1963. De werkzaamheden moesten klaar zijn voor het einde van de huurperiode, 15 maart 1964. Er waren wel problemen met de riolering. Ook met de keldertrap, een verkeerd geplaatst raam, enz. enz. Bijna sloeg het noodlot toe. Op 23 september 1963 was Raf met de brommer van Heule naar Kortrijk gereden, om de bouwwerken te inspecteren. Ann was precies 3 maanden oud. Lena wachtte thuis met drie kleine kindjes op de terugkeer van de papa. En toen gebeurde het. In de Zwevegemstraat werd de brommer aangereden door een auto. Met enkele kneuzingen en een hersenschudding kwam de papa ervan af. Het kon een drama geweest zijn. Drie dagen en een half ziekteverlof en uitrusten in een halfduistere kamer en ’t was al veel beter. Na de 3 jaren verborgen leven van Lena in Heule, kwam de verhuizing naar de
111
nieuwbouw in Kortrijk dichtbij : 16 maart 1964. De Boezingestraat was toen een waar kinderparadijs. In ieder huis een jong gezin met kleine kinderen, een rustige straat waar je veilig kon spelen en een schooltje dichtbij. Frank en Marleen beleefde hun allereerste schooldag op de leeftijd van 5 en 4 jaar : samen op hetzelfde schoolbankje tot ’s middags. Thuis gekomen vroegen ze : “Mama, moeten we nu NOOIT meer naar school gaan?” Een paar jaar later zou Ann aan haar moeder vragen wanneer ze nu ook eens naar school zou mogen gaan. Nog even geduld.
You are my dancing queen! De kinderen gingen al enige jaren naar school. Er was nu voor Lena en Raf wat meer vrije tijd beschikbaar. Op zekere dag was er groot nieuws in de Boezingestraat en omgeving. Er zouden danslessen georganiseerd worden in de lokalen van de kleuterschool van de Blauwe Poort, waar vroeger Frank, Marleen en Ann nog naar school waren geweest. Lena en Raf waren nu iedere week een avondje uit. De dansleraar leerde hen en hun buren, gedurende drie opeenvolgende winters een aantal salondansen zoals tango, wenerwals, langzame wals, fox-trot en paso doble. Maar ook Latijns-Amerikaanse dansen, zoals rumba, samba en chachacha en verder nog Rock ’n Roll, Jive en noem maar op. Na drie winters hadden zij die dansen goed
112
onder de knie en ook nog andere, minder bekende, als de Java en de Charleston. Ondertussen werden een aantal dansplaten aangekocht. Dan werd er thuis al eens geoefend op de geïmproviseerde dansvloer in de vrij gemaakte garage. Iedere gelegenheid tot dansen werd meegenomen om de dansvaardigheid op peil te houden. Dat was onder andere het geval op bruiloftfeesten en ook op het jaarlijks kerstavondfeest van de familie Depreitere, het ene jaar bij broer Gaby, het andere jaar bij Raf thuis. Ook tijdens de jaarlijkse vakantie naar Spanje werd bijna iedere avond gedanst. In tegenstelling tot Lena, had Raf voor de danslessen geen aanleg en geen uitgesproken gevoel voor ritme laten blijken. Dat zou nu veranderen. Na drie winters oefenen waren onze dansers volkomen op elkaar ingesteld en was iedere gelegenheid tot dansen een feest en dat zou nog vele jaren zo blijven.
Benoeming tot Chef-exploitatiecentrum In 1974 werd Raf aangesteld als Chefexploitatiecentrum bij de R.T.T. te Gent. Dat was wel een heel grote stap vooruit. Bijgestaan door twee onderbureauchefs werd Raf de rechtstreekse chef van het ongeveer 180 personen tellende exploitatiecentrum. Dat bestond uit de telefooncentrale (+ 80 personeelsleden) en het telegraafkantoor (+ 100 medewerkers). In die tweede afdeling was er nog een besteldienst van
113
telegrammen met een autopark van een 10tal wagens en een bijkantoor in het spoorwegstation Gent Sint-Pieters. Al met al veel kopbrekens, maar ook een zekere voldoening en een goede werksfeer. Het was het begin van de zes gouden jaren van Raf zijn carrière bij de R.T.T. Raf zelf had twee kantoren ter beschikking in Gent, één in het hoofdpostkantoor op de Korenmarkt en één in de SintNiklaasstraat. Daar kon hij met een zekere stijl belangrijke klanten ontvangen en desnoods klachten behandelen in laatste instantie. In het telegraafkantoor was de ‘grote chef’ altijd een beetje een soort paternalistische figuur geweest, waar de personeelsleden – en vooral dan de telegrambestellers – in uiterste nood al eens een beroep op deden voor het oplossen van hun ‘familiale problemen’. Zoals bijvoorbeeld die keer dat een besteller vroeg om in het kantoor te mogen overnachten omdat zijn vrouw hem op straat had gezet. Dat probleem loste zichzelf op, een paar dagen later, toen de besteller de volgende betaaldag zijn wedde ging afgeven aan zijn vrouw. Uitzonderlijk gebeurde het dat de vrouw van een besteller bij de ‘grote baas’ haar beklag kwam doen, omdat haar man te veel dronk. Een enkele keer viel het bijna faliekant uit: Een dronken telegrambesteller was thuis gekomen in een depressieve bui : zijn vrouw had hem laten zitten. Hij had zelfmoordplannen, zette de gaskraan open
114
en kroop in bed. ’s Anderendaags was hij alles vergeten, tot hij het bed uitstapte en zijn eerste sigaret opstak. Een zware ontploffing en een besteller met ernstige brandwonden, die nog lange tijd in ziekteverlof zou blijven. De chef moest tussenkomen.
Se habla castellano por aqui? In de jaren ’70 kon Raf Lena ertoe bewegen om zich samen te laten inschrijven voor het eerste jaar van de cursus “Spaans voor beginners”, die georganiseerd werd door het Vormingsinstituut te Kortrijk. Het werd een voltreffer. De lesgever was een Nederlander met ervaring in het onderwijs. Zijn naam : Hendrik Van de Wijngaert, werd algauw omgedoopt tot “Enrique”. Hij bracht de leergierigen op een zachte manier, de nodige motivatie bij om de eerste moeilijke stappen te zetten in de taal van Cervantes. Raf, die al enkele jaren zelfstudie Spaans achter de rug had, voelde zich direct op zijn gemak. Voor Lena was het een complete ontdekkingsreis, die in bijzonder goede aarde viel. Er was ook een tweede en een derde leerjaar. De lessen werden nu geleid door Staf. Die hield er een bijzondere stijl op na en een doortastende manier van lesgeven, die er niet alleen voor zorgde dat de leerlingen grote vorderingen maakten, maar die hem ook toeliet zijn uitgebreide kennis van het Spaans te demonstreren.
115
Het viel allemaal best mee en als toemaatje werden de deelnemers stilaan kameraden. Door omstandigheden werden de studies enkele jaren onderbroken. Wel werd er op reis door Spanje zoveel mogelijk geoefend in het spreken en vooral in het begrijpen wat de Spanjaarden met grote snelheid debiteerden. Raf was altijd fier als een gieter telkens een inlander hem aansprak als “caballero” - in plaats van “senor” – en zo veinsde met een echte Spanjaard te doen te hebben. Enkele jaren later werd opnieuw ingeschreven. Ditmaal voor de cursus “lees- en praatgroep Spaans”. Nu waren de lessen vooral praktisch op vlot spreken gericht. Meestal waren de leerkrachten Vlamingen, maar soms ook echte Spaansen, zoals Pilar uit Almeria en Maria uit Asturias. Deze laatste was zelfs Nederlandsonkundig. Zo gingen voor Lena en Raf nog eens vijf en zes winters Spaans leren en dromen van de volgende reis door het land van “Don Quichote de la Mancha”, voorbij.
Terug naar Kortrijk Na 6 jaar in Gent, kon Raf zijn overplaatsing krijgen naar Kortrijk, waar hij zou blijven tot 1.12.1991, datum van zijn oppensioenstelling. Raf was al enkele jaren tewerkgesteld in Kortrijk, waar hij eerst Chef van het exploitatiecentrum was en nadien Chef van de Commerciële Dienst. Eigenlijk was hij nog nooit ziek geweest op zijn 54ste jaar.
116
Een keelontsteking niet te na gesproken. Nu was dat anders. Hij had een felle pijn in de rug die wegebde naar het scheenbeen toe. Zalfjes hielpen niet. Dan maar naar de raadpleging bij Dokter D. Raf was een beetje in de war. De deur van het doktershuis stond open. Een meevaller : de wachtkamer was leeg. Na een hele tijd wachten, kwam de doktersvrouw binnen en schrok zich een aap bij het zien van de onverwachte patiënt. Er was immers geen raadpleging op tweede Pasen. Zij was alleen wat gaan praten met de buurvrouw en had de voordeur opengelaten. Dokter D. werd niettemin opgeroepen om Raf te onderzoeken. Raf had een ernstig geval van Ischias (een soort zenuwontsteking), beter gekend als “sciatique”. Raf werd doorverwezen naar de specialist en bleef ongeveer zes weken ziek thuis. Zijn bed werd naar de begane grond overgebracht. Na veel rusten, veel pijnstillers en andere medicatie, kon Raf een paar keer per week kinesitherapie krijgen en zou eindelijk genezen. Maar de geplande reis van Lena en Raf naar Bulgarije, samen met schoonbroer Noël en zus Emmy, moest afgelast worden.
117
Einde loopbaan Na meer dan 40 jaar dienst bij de R.T.T./Belgacom, kon Raf op pensioen gaan als eerstaanwezende afdelingschefinspecteur op 1 december 1991. Hij kreeg eretekens in de Nationale Orden, verleend door de Koning, als blijk van erkentelijkheid voor bewezen diensten : 1972 Ridder in de Leopoldsorde 1982 Officier in de orde van Leopold II 1992 Officier in de Kroonorde
118