G E N T Z U I D E L I J K E S TAT I O N S O M G E V I N G CAMPUS HOGESCHOOL WETENSCHAPSPARK
inleiding locatie / situatie uitgangspunten / opgave verdichting campus / wetenschapspark fasering bebouwingsregels ontsluiting landschap mogelijk eindbeeld overzicht varianten colofon
4-5 6-9 10-13 14-25 26-29 30-31 32-37 38-47 48-51 52-55 56-57
3
inhoud
VISIE VOOR DE ZUIDELIJKE STATIONSOMGEVING Het gebied ten zuiden van het Sint-Pietersstation wordt door de stad Gent beschouwd als een belangrijk onderdeel van het Ruimtelijk Structuurplan Gent. Het gebied maakt daarbij deel uit van de zogenaamde "zuidelijke mozaïek", zijnde het zuidwestelijke randstedelijke gebied van vier woonlobben die vasthangen aan de kernstad.
inzicht vereist in complexiteit, procesmatigheid en beheersmanagement voor de totstandkoming van de meest uiteenlopende omgevingen. Ontwikkeling - of consolidatie - dient daarbij niet plaats te vinden op basis van het individuele gebouw, maar op basis grotere eenheden; enclaves, ensembles of corridors. Deze strategie zal een duurzame ontwikkeling van het gebied in hoge mate bevorderen. CAMPUS HOGESCHOOL & WETENSCHAPSPARK
Het gebied van de zuidelijke stationsomgeving is noch stadscentrum, noch periferie. Het heeft echter wel potentieel om inhoud te kunnen geven aan een nieuw begrip van urbaniteit. Deze kwaliteit is aan uiteenlopende factoren te danken, zoals de ligging in de buurt van het stadscentrum, een goede ontsluitingspotentie (zowel voor de auto als voor het openbaar vervoer), een karakteristieke menging van historische en moderne structuren in een contrastrijke afwisseling van grote en kleine schaalniveaus, de aanwezigheid van woon- en schoolfuncties, en de aanwezigheid van groengebied. Dit maakt het mogelijk sterk van elkaar verschillende activiteiten in symbiose met elkaar te realiseren, in een combinatie van culturele, alledaagse en commerciële functies die zich bewegen tussen informele en officiële. Noch het stadscentrum, noch de periferie voldoet aan deze condities. Het stadscentrum is als "theme-park" aan fun-shopping en ander entertainment overgeleverd en te duur. De periferie is te anoniem, te ver weg, te één-dimensionaal, te weinig verdicht.
De opdracht omvat het onderzoek naar de mogelijkheden van ontwikkeling van de BME/CTL campus en de verdichting met een wetenschapspark, onderzoek naar en een voorstel voor inrichting van het tracé van de R4 met de Fabiolalaan-ontwikkeling, en onderzoek naar de bestaande natuurwaarden van het natuurgebied Overmeersen en de inrichting ervan. De aanleiding voor deze studie zijn een tweetal beleidsopties: enerzijds de beslissing van het Gentse stadsbestuur de ontwikkeling van 48.000 m2 wetenschapspark op de BME/CTL campus om in het Ruimtelijk Structuurplan Gent (RSG) op te nemen, en anderzijds de noodzaak om de ontwikkeling van een nieuwe stadswijk op de terreinen van de NMBS ter hoogte van de Fabiolalaan bereikbaar te maken vanaf de snelweg en de R4.
Een bepaalde mate van radicale functiemenging is voor het plangebied aangewezen. Ons inzicht is dat reductie van autoverkeer om het openbaar vervoer te bevorderen, en het uit de stad weren van zg. volumewinkels om de detailhandel te beschermen, contraproductief werkt. Het aanleggen van grote, goed bereikbare parkeerfaciliteiten bij Intercitystations stimuleert het treingebruik. Het oude centrum van Lille bijvoorbeeld heeft door de komst van een TGV-station en een grootschalig winkelcentrum een ware revival ondergaan.
Door de nabijheid van het sint-Pietersstation can de gehele campusomgeving beschouwd worden als een stationslocatie; volgens de Nederlandse normen betreft het hier een zg. A-locatie. Dit betekent dat de mogelijkheden voor optimale loop- en fietsverbindingen dienen te worden onderzocht, waarbij het doordringbaar maken (de zg. permeabiliteit) van de straatwand van de Voskenslaan en de SintDnijslaan belangrijk wordt. Hierdoor kan de parkeerbehoefte voor de ontwikkeling van zowel campus als wetenschapspark worden beperkt, wat leidt tot een compacter wetenschapspark met een beperkte grondinname.
Het plangebied vraagt om een ontwikkelingstrategie die is gebaseerd op het regisseren van een gefaseerde, open-ended ontwikkeling, waarin bestaande kwaliteiten, zowel op het gebied van de fysiek structuur als op het gebied van de activiteiten, door hun wederzijdse complementariteit en verrijking, als duurzaam kapitaal worden erkend. Dit betekent dat er een onderliggend raamwerk moet worden opgesteld, waarin de verschillende deelopgaves zoals nieuwe infrastructuur, een gefaseerde transformatie van de verschillende binnengebieden, de verdichting van de campus met een wetenschapspark, de ontwikkeling van het nieuwe stationsplein als interface, en de consolidatie van het groengebied kunnen worden ingebed. Het gaat er daarbij om te streven naar duurzame, dynamische evenwichten tussen de verschillende bestaande en nieuwe componenten binnen het plangebied en directe omgeving. Daartoe is, naast visie,
relatie met sint-pietersstation: langzaam verkeer
tracé R4-Fabiolalaan Het verbindingstracé zorgt ervoor dat de centrale, publiek toegankelijke parkeervoorziening van de Fabiolaanontwikkeling wordt ontsloten met de E40 (via de Pégoudlaan) en de R4. Daardoor is het tracé te beschouwen als een bovenmodale ontsluiting, niet als een lokale verbindsweg. Belangrijke aanwezige en toekomstige ontwikkelingen zoals de BME/CTL campus en het wetenschapspark zullen worden ontsloten via het verbindingstracé, zodat in ieder geval voor wat betreft het autoverkeer de campus noch het wetenschapspark vanuit de omringende wijken bereikbaar zullen zijn, maar wel vanuit de periferie van Gent.
De keuze van de positie van het tracé wordt bepaald door twee uitgangspunten: voldoende afstand tot en een buffering met de privé-tuinen in de omgeving, en een zichtrelatie met campus en wetenschapspark. In overleg met de stad Gent en het verkeerstechnisch studiebureau Tritel is gekozen voor een lichtengeregelde verbinding met het knooppunt met de R4 en de Sint-Denijslaan. In de mate van het mogelijke is bij de positie van het tracé rekening gehouden met een inbedding in het bestaande landschap en het behoud van de ecologisch waardevolle elementen. Een belangrijk aspect is de relatie met campus en wetenschapspark: doordat het tracé straks letterlijk de snelweg verbindt met het station, biedt dit mogelijkheden om de verdichting van de campus en de ontwikkeling van een wetenschapspark te sturen zodat er een nieuwe voorkant ontstaat ter hoogte van het tracé: nieuwe gebouwen kunnen zich visueel richten tot de nieuwe toegangsweg naar de stad, zodat Gent er in de toekomst - tezamen met de ontwikkeling van de Handelsbeurssite - een nieuwe aantrekkelijke toegangsweg bijkrijgt. verdichting campus In het RSG is op de site een verdichting met maximaal 48.000 m2 wetenschapspark voorzien. Om de campus niet de mogelijkheden tot ontwikkeling en groei te ontnemen, stellen wij voor om het wetenschapspark in te planten in een zone tussen de campus en het natuurgebied Overmeersen, en hiervoor een bandvormige strook te voorzien, vertrekkende vanaf de Sint-Denijslaan. Teneinde het natuurgebied zoveel mogelijk te sparen, wordt het merendeel van het wetenschapspark zo dicht mogelijk ontwikkeld aan het station. Daarbij vormt de bestaande, verwaarloosde tuin van de Paters Redemptoristen een uitstekende kans om het bandmodel door te trekken rondom de campus. De campus behoudt hierdoor haar mogelijkheden tot inbreiding, zodat zij zich met een flexibel programma als het ware kan heruitvinden en zich onafhankelijk van derden kan ontwikkelen. Ook de bestaande parkeerproblematiek van de campus kan hierdoor op eigen terrein worden opgelost. Het wetenschapspark kan zich met een beperkte parkeerfaciliteit eveneens onafhankelijk ontwikkelen. Nieuwe gebouwen dienen zich zowel naar de bestaande site als naar het verbindingstracé te keren, zodat er een nieuwe voorkant wordt gecreërd. Gezien de gevoeligheid van het gebied is het stedenbouwkundig concept voor het wetenschapspark gebaseerd op een minimale bezetting van de bodem. Daartoe wordt het plan gerealiseerd in een stelsel van clusters, waarin gebouwen los rond een cour zijn gegroepeerd. De clusters vermijden een indruk van aaneengeslotenheid langs het tracé en mengen zich met het omringende landschap en de aanwezige gebouwen. Voorts zorgen ze ervoor dat het plan goed faseerbaar is en telkens in zichzelf voltooid wordt. Door de opbouw in clusters kan het programma voor het wetenschapspark gefaseerd worden uitgevoerd. Een interne ventweg ontsluit bestaande en nieuwe campusgebouwen en het wetenschapspark en takt aan op het verbindingstracé. Binnen het cluster liggen de gebouwen rondom een cour, die als toegangsplein fungeert van elk gebouw. Tussen de gebouwen onderling worden tuinen afgebakend met specifieke groencultuur,
toegankelijk voor voetgangers en gebruikers van het gebouw. Aldus ontstaat er een duurzame relatie tussen het aanwezige natuurlijke landschap en de nieuwe 'artificiële' gebouwde omgeving, met de cour en de clustertuinen als intermediair. Het programma voor het wetenschapspark zal wellicht bestaan uit ICT-kantoren, (biotechnische) laboratoria en diverse bedrijven (mengvorm van kantoren en laboratoria), ondersteunende diensten en stedelijke functies. Wij voorzien in deze studie een verhouding van 65% kantoren, 30% laboratoria en bedrijven en 5% diensten en stedelijke functies. Andere verhoudingen zijn natuurlijk mogelijk en afhankelijk van de marksituatie. Het stedenbouwkundig concept is op de mogelijkheid van een meervoudige fasering ontworpen. Het gebied kan per cluster worden gefaseerd, te beginnen bij het aan de Sint-Denijslaan gelegen cluster. Een cluster kan gefaseerd ontwikkeld worden synchroon met de aanleg van de ontsluiting via de cour, de ventweg en de parkeervoorziening. Daarnaast is het mogelijk verschillende clusters tegelijkertijd te ontwikkelen wanneer het programma dit vraagt, met dien verstande dat zoveel mogelijk een cluster als geheel moet worden ontwikkeld. Specifieke aspecten zoals architectonische en esthetische eisen en bebouwingsregels zijn tevens opgenomen in deze studie. inrichting natuurgebied Overmeersen Er is door KCAP Arcadis Gedas allereerst een inventarisatie gemaakt van de bestaande natuurwaarden. Dit leidde enerzijds tot het inzicht dat het gehele natuurgebied kan worden beschouwd als waardevol, en anderzijds tot de constatering dat door de nieuwe weginfrastructuur het oostelijk gebied zodanig versnipperd wordt dat men daar eigenlijk niet meer van een samenhangend natuurgebied kan spreken. Dit betekent dat het natuurgebied Overmeersen worden ingekrompen tot het westelijk deel , waarbij ter compensatie campus/wetenschapspark worden vergroend met nieuwe bomen en groen. Dit betekent ook dat de relatie van natuurgebied met campus/wetenschapspark een voornamelijk "groene" relatie zal worden, die voornamelijk vanuit de auto zal worden beleefd. Als toekomstvisie op de mogelijke evolutie van het natuurgebied naar natuurpark zien wij dit - gezien de gevoeligheid van het gebied -gebeuren met minimale ingrepen. Het kwetsbare natuurgebied vraagt niet om zware ingrepen. De studie suggereert een aantal mogelijkheden om met beperkte middelen het natuurgebied te verbinden met de campus en de omgeving, voornamelijk voor het langzaam verkeer. Rotterdam 10 mei 2004
inleiding
5
situatie
woonwijk st. pieters aaigem
st. pietersstation
natuurgebied overmeersen
campus hogeschool
8
woonwijk st. pieters aalst
flanders expo
luchtfoto
viaduct: verbinding met
woonwijk st. pieters aaigem natuurgebied overmeersen
campus hogeschool
9
sporen NMBS
klooster paters redemptoristen
locatie aan het spoor
uitgangspunten / opgave
1. verdichting campus hogeschool ontwikkeling van wetenschapspark en campus als aparte entiteiten programma wetenschapspark: maximum 48.000 m2 volgens Ruimtelijk Structuurplan Gent beperkt parkeren ten behoeve van wetenschapspark (stationslocatie) parkeren ten behoeve van campus onafhankelijk van wetenschapspark relatie met verbindingstracé: creëren van nieuwe voorzijde stedenbouwkundige principes nieuwbouw
2. verbindingstrace R4 met Fabiolalaan-ontwikkeling keuze van positie tracé in functie van bestaand landschap verbinding met knooppunt R4-Pégoudlaan (viaduct) inbedding van tracé in landschap relatie met campus: creëren van nieuwe voorzijde
12
3. natuurgebied Overmeersen inventarisatie van bestaande natuurwaarden toekomstvisie: relatie met campus & omgeving potenties: mogelijke evolutie van natuurgebied naar natuurpark
4. relatie gebied met St. Pietersstation campus & wetenschapspark als stationslocatie mogelijke loop- & fietsverbindingen vanaf station naar projectgebied
uitgangspunten
2 3
verbindingstracé R4-Fabiolalaan
natuurgebied overmeersen
1
4
relatie met sint pietersstation
verdichting campus hogeschool 13
uitgangspunten
verdichting campus / wetenschapspark
15
TYPOLOGIE WETENSCHAPSPARK Het programma voor het wetenschapspark bestaat voornamelijk uit (ICT-) kantoren, bedrijven en stedelijke functies. Als gemiddelde wordt aangenomen : 65% kantoren / 30% bedrijven / 5% stedelijke functies
16
m2
aandeel
48.000
100%
m2
aandeel
31.200
65%
14.400
30%
2.400 m2
5% aandeel
9.125
1%
maximaal programma wetenschapspark
31.200 m2 ICT-kantoren
12.000 m2 bedrijven 4.800 m2 stedelijke functies
9.600 m2 parkeerplaatsen
bedrijven = gemengde ICT-kantoren & laboratoria stedelijke functies = functies met ondersteunend & dienstverlenend karakter parkeerplaatsen = max. aantal overdekte parkeerplaatsen op eigen terrein 365 parkeerplaatsen x 25 m2 = 9.125 m2
wetenschapspark mogelijk programma
WETENSCHAPSPARK: PROGRAMMA & PARKEREN MODAL SPLIT EIGEN - OPENBAAR VERVOER gemiddelde oppervlakte volgens programma
m2
% m2
maximale oppervlakte conform RSG
48000
aandeel kantoren
variabel
35% 16.800
45% 21.600
55% 26.400
65% 31.200
75% 36.000
85% 40.800
aandeel bedrijven
variabel
60% 28.800
50% 24.000
40% 19.200
30% 14.400
20% 9.600
10% 4.800
aandeel stedelijke functies
5%
5% 2.400
5% 2.400
5% 2.400
5% 2.400
5% 2.400
5% 2.400
aantal m2 wetenschapspark
totaal
aantal arbeidsplekken
m2/ap
maximale oppervlakte conform RSG
48000
m2 per arbeidsplek kantoren
48.000
% m2
48.000
% m2
% m2
48.000
48.000
% m2
48.000
% m2
48.000
% ap
% ap
% ap
% ap
% ap
% ap
25
35% 672
45% 864
55% 1.056
65% 1.248
75% 1.440
85% 1.632
m2 per arbeidsplek bedrijven
50
60% 576
50% 480
40% 384
30% 288
20% 192
10% 96
aantal werkplekken
totaal
modal split
1.248
50% 1.344
1.440
1.536
1.632
1.728
% pp
% pp
% pp
% pp
% pp
% pp
vast
29% 365
27% 365
25% 365
24% 365
22% 365
21% 365
variabel
71% 883
73% 979
75% 1.075
76% 1.171
78% 1.267
79% 1.363
oppervlakte zonder stedelijke functies
45.600
parkeernorm A-locatie (pp / m2)
1/125
parkeerbalans (aantal pp) bij 43.200 m2
365
aandeel eigen vervoer maximaal aandeel openbaar vervoer resterend
gemiddelde Het aandeel eigen vervoer wordt in deze modal split beperkt omwille van : - de nabijheid van het Sint-Pietersstation, waardoor het wetenschapspark een zg. A-locatie wordt - de aansluiting van de campus aan het verbindingstracé, die een beperkte verkeersstroom ten behoeve van campus en wetenschapspark toelaat
parkeren wetenschapspark
17
600 m = 7 minuten
500 m = 6 minuten
18
800 m = 10 minuten
1 km = 12 minuten
loopafstanden
P
P
+
=
19
P
Clusters van gebouwen met een semi-ondergrondse parkeergarage, een entreedek en een gebouwensemble vormen een band langsheen een ontsluitingsweg waaraan het parkeren tbv. campus plaatsvindt.
Het restgebied tussen het tracé R4-Fabiolalaan en de ontsluitingsweg van de campus wordt een langgerekt verdichtingsgebied, waarbinnen de gebouwclusters als inlegwerk in het landschap worden ingelegd.
Het verdichtingsgebied wordt wetenschapspark: van negatieve ruimte zonder functie tot de nieuwe voorkant van de campus én een nieuwe toegang naar de stad Gent.
principe bandmodel
21
wetenschapspark overzicht
Parkeren tbv. het wetenschapspark gebeurt in principe binnen elk gebouwencluster. Parkeren tbv. de campus gebeurt in principe langs de ontsluitingsweg en op eigen parkeerterreinen.
22
parkeersysteem
totale footprint clusters: 13.303 m2 totale oppervlakte bvo: 48.532 m2
fase 2 fase 1 fase 3
23
fase 4
fasering/ programma
25
eindsituatie
26
fase1
27
fase 2
28
fase 3
29
fase 4
BEBOUWINGSREGELS CLUSTERBEBOUWING V/T INDEX Uitgaande van een maximale bebouwing van 48.532 m2 op een terreininname van 13.303 m2, wordt een maximale V/T index van 3,65 bekomen.
30
STRUCTUUR / ZONERING Elk cluster bestaat uit respectievelijk een semi-ondergrondse open parkeergarage, met daarboven een toegangsdek, waarop de eigenlijke gebouwen gesitueerd zijn. De bebouwing in de clusters wordt van elkaar gescheiden door een toegangsdek, waaraan de entrees liggen. Per cluster kunnen de gebouwen in twee tot drie zones worden gebouwd. De buitenhoeken van de clusters dienen steeds door bebouwing te worden ingevuld. De bebouwing in de clusters dient zodanig te worden gegroepeerd, dat er minstens één doorgaande (voetgangers)verbinding door het midden van het gehele gebied kan worden gegarandeerd. Elk gebouw raakt met minstens 2 gevels de buitenste rooilijn van het cluster. BOUWHOOGTES / VOLUMES Bouwvolumes kunnen naar believen binnen het cluster worden gerangschikt, met dien verstande dat de gebouwen een onderlinge afstand van minimum 8 m moeten aanhouden. De bebouwing in de clusters bestaat uit 2 tot maximaal 7 bouwlagen. De bouwhoogte mag de 21 m boven entreeniveau niet overschrijden, met uitzondering van kleinere volumes van maximum 15% van het grondoppervlak van een gebouw.
bebouwingsregels
ENTREEDEK / PARKEREN Het entreedek ligt maximaal 1 m boven maaiveld. De minimum breedte van het dek bedraagt 8 m; de maximum breedte bedraagt 12 m. Het dek mag boven een vrije hoogte van 5 m plaatselijk over een breedte van maximum 24 m worden overbouwd. Het dek dient zodanig te worden ingericht dat het een verblijfskwaliteit krijgt (banken, verlichting, groen, terrassen, etc.). De inrichting van het dek, alsook het entreegebied van de gebouwdelen, is onderdeel van het totale inrichtingsplan. Onder het dek bevindt zich een verzonken parkeerlaag, die op natuurlijke wijze dient te worden verlucht en verlicht. PROGRAMMA Het programma van het wetenschapspark zal voornamelijk bestaan uit ICT-kantoren, bedrijven (gemengde kantoren & laboratoria) en stedelijke functies (restaurant-cafetaria, kinderopvang, etc.). 50% der gebouwen kan worden voorzien van een overdekt atrium ten behoeve van de warmtehuishouding, eventuele interne gemeenschappelijke functies (bv. entreehal) of stedelijke functies. Eventuele stedelijke functies dienen direct toegankelijk te zijn vanaf het dekniveau. MATERIALISATIE De materialisatie geschiedt bij voorkeur in beton, (bak)steen, glas, metaal en hout, waarbij de natuurlijke kleur en textuur van het materiaal dient te worden aangehouden. De gebouwen dienen qua vormgeving en materiaal- en kleurgebruik per cluster op elkaar te worden afgestemd. Eventuele inpandige tuinen of atria moeten zorgvuldig worden ingericht met aangepast groen.
clusterbebouwing als gebouwensemble gebouwen
cepezed kart-baan
plint: entree
van velzen kantoor 31 kazuo sejima, woning + galerie tokio dek: verblijfskwaliteit
semi-ondergrondse parkeergarage
sauerbruch hutton, fotoniek centrum, berlijn principe clusterbebouwing, referenties
ontsluiting
tunnel lichten 2 x 1 rijbaan
lichten
34
ontsluiting campus/ wp
verbindingstracé
afscherming tracé ten opzichte van natuurgebied en privé-tuinen door middel van nieuw groen
creëren van zichtrelatie en nieuwe voorkant van wetenschapspark / campus met tracé
35
profiel tracé
36
fietsverbinding
37
hoofdlooproutes
landschap
40
natuurwaarden: bestaande toestand
41
natuurwaarden: biologische waardering
ECOLOGISCHE BESCHRIJVING EN WAARDERING NATUURGEBIED OVERMEERSEN De Overmeersen in de wijk Sint-Pieters-Aaigem vormen een restant van het eertijds zeer uitgestrekte meersengebied in het samenvloeiingsgebied van de Leie en de Schelde. Door de aanleg van diverse grote infrastructuren zoals de Ringvaart, de Watersportbaan, diverse spoorlijnen en wegen werd het gebied sterk versnipperd. Ook verstedelijking eiste een belangrijk deel van het gebied op. Een zeer belangrijk restant (ongeveer 200 ha) wordt nog gevormd door de Bourgoyen-OssemeersenDrongensemeersen. Andere deelgebieden zijn de Assels, Schoonmeersen en Blaarmeersen. Afhankelijk van de grootte, het beheer en gebruik, de hydrologie en bodem van deze deelgebieden varieert de ecologische waarde ervan. Het totale meersengebied heeft zowel zeer hoge flora- als faunawaarden. Ook de landschappelijke waarden zijn zeer hoog. De meeste van deze gebieden werden op het gewestplan dan ook aangeduid als natuur- en/of reservaatgebied. Ook het gebied Overmeersen heeft de bestemming natuurgebied. De waarde van deze terreinen ligt hem in het nat karakter, met in de winterperiode vaak lange inundatieperiodes en plas-drassituaties. In de zomerperiode zakt het grondwater tot onder het maaiveld. De bodem bestaat overwegend uit (zware) alluviale kleigronden en zandleemgronden met drainageklassen nat tot zeer nat. Deze combinatie van abiotische factoren maakt deze gebieden zeer bijzonder.
42
BESCHRIJVING GEBIED OVERMEERSEN Aan de hand van het bodemgebruik en de habitatkenmerken werden een achttal deelgebieden afgebakend die hierna afzonderlijk besproken worden. Het totale gebied heeft een oppervlakte van ongeveer 17,5 ha. Een uitgebreide planteninventarisatie werd uitgevoerd half juni. In totaal werden ruim 200 hogere plantensoorten gevonden. 1. Deelgebied OM001 : opgehoogd terrein bij campus Ten westen van de campus en de parking ligt een eertijds opgehoogd terrein dat deels is genivelleerd, deels ongemoeid is gelaten. Door het grotendeels uitblijven van actief beheer heeft zich over het grootste deel van het terrein, dat ongeveer 2 ha groot is, via spontane natuurlijke successie een gevarieerd biotoop ontwikkeld met een afwisseling in struweel, ruigte, bloemrijk grasland en rietruigte. Ruim de helft van het terrein is begroeid met wilgenstruweel (diverse soorten) waarin plaatselijk ook andere loofhout-soorten zoals hazelaar, zomereik, gewone esdoorn en rode kornoelje voorkomen. Door het geaccidenteerd karakter van het terrein en plaatselijk bodemverdichting, komen er natte zones in voor die tijdens de winterperiode plassen vormen of plas-dras staan. Afhankelijk van de openheid van het terrein ontwikkelde zich hier een riet-en grote lisdoddevegetatie met ondermeer
ecologische beschrijving
bosrietzanger als broedvogel. De open graslandjes, die langs de kant van de parking geregeld gemaaid worden, zijn bloemrijk en herbergen een interessante vlinderpopulatie met ondermeer Icarusblauwtje, groot dikkopje en bruin zandoogje. Het bloemenaspect wordt er gevormd door tal van vlinderbloemigen zoals gewone rolklaver, citroengele honingklaver, witte honingklaver, vogelwikke, voederwikke, witte klaver, rode klaver, kleine klaver, ringelwikke, hopklaver, naast soorten als gewoon biggekruid, vertakte leeuwentand, ruige leeuwentand, teunisbloem, slipbladige ooievaarsbek, vijfvingerkruid, scherpe boterbloem, brunel en peen. De grazige terreintjes binnen de struweelbegroeiingen zijn vrij sterk verruigd en vergrast met glanshaver, grote brandnetel, smeerwortel, fluitenkruid, ijle dravik, bijvoet, gewone berenklauw, boerenwormkruid, en duinriet. Deze gaan over in braamstruweel en zoomvegetaties met ondermeer heggendoornzaad, hop en haagwinde. In de natte depressies treffen we vochtminnende soorten aan als valse voszegge, rietgras, watermunt, zomprus, egelboterbloem, grote lisdodde, riet, harig wilgenroosje, grote kattenstaart, pinksterbloem, moerasrolklaver, mannagras, koninginnekruid, zeegroene rus, wolfspoot, gewone engelwortel en zelfs zwarte zegge. In de struweelzone groeit vrij veel brede wespenorchis. 2. Deelgebied OM002 : ruderale ruigte Dit deelgebied, op originele bodem, dat ingesloten ligt tussen het opgehoogde campusterrein en de waterloop werd vroeger voor het grootste deel gebruikt als volkstuintjesgebied. Enkele restanten zoals tuinhuisjes en afsluitingen zijn nog in het gebied aanwezig. Het is ongeveer 1,8 ha groot. Tijdens de wintermaanden staan delen van het gebied plas-dras. Centraal in het gebied ligt een vrij recent uitgegraven poel met een vrij goed ontwikkelde oevervegetatie bestaande uit grote lisdodde, oeverzegge, wolfspoot, moerasspirea, egelboterbloem, moeras vergeet-mij-nietje, moerasrolklaver, watermunt, liesgras, bitterzoet, grote kattenstaart en gele lis. De poel is grotendeels omgeven door wilgen- en elzenstruweel. Het open terreindeel is door het voormalig gebruik, zeer ruderaal en sterk verruigd met voornamelijk grote brandnetel, akkerdistel, kleefkruid, kruipende boterbloem en andere ruderalen. Struweelvorming met wilg, els en zomereik komt op gang. De waterloop, die in het zuiden in functie van waterberging werd verbreed, is langs beide oevers afgeboord met oud en jong struweel met ondermeer schietwilg, zwarte els, vlier, rode kornoelje, zomereik en braam. 3. Deelgebied OM003 : nat weiland Het weilandcomplex vormt de kern van het gebied. Het is een laag gelegen, in de winterperiode grotendeels plas-drasgebied op originele bodem. Het oostelijk deel bestaat uit natte zandleemgronden, het westelijk deel ligt op zware kleigronden. Dit verschil in bodemtype is eveneens in de detailbegreppeling af te lezen. In het westelijk deel is deze veel uitgebreider. Tijdens de winterperiode staan deze delen plas-dras. In de zomerperiode zakt het grondwaterpeil tot onder het maaiveld. Het
weilandgebied is ongeveer 5,7 ha groot en bestaat uit twee gebruikspercelen. Het is door een landbouwer in gebruik die er voornamelijk intensieve seizoensbegrazing met jongvee op uitvoert. Plaatselijk werd steenpuin opgevoerd om drassige plekken berijdbaar te maken. Verder wordt het weiland bemest en worden ongewenst plantensoorten zoals akkerdistel chemisch verdelgd. Ondanks dit intensief gebruik, maar dankzij de bijzondere abiotische omstandigheden, bezit het terrein een zeer hoge ecologische waarde met een goed ontwikkelde graslandvegetatie (kamgrasweide) met tal van zeldzame soorten, op natte alluviale klei- en leemgronden met een zure bovenwatertafel. Kwelinvloeden zijn zeer gering. Als kenmerkende soorten zijn ondermeer te vernoemen: egelboterbloem, schildereprijs, geelgroene zegge, zeegroene rus, kale jonker, zomprus, moeras vergeet-mij-nietje, gevleugeld hertshooi, kamgras, moeraswalstro, grasmuur, echte koekoeksbloem, beekpunge, pijptorkruid en tijmereprijs. Door de intensieve begrazing komt veel witte klaver in het grasland voor. De greppeltjes zijn overwegend verland met liesgras en mannagras. Plaatsen waar waterstagnatie voorkomt zijn gekoloniseerd met geknikte vossenstaart. Verspreid langs de greppels komen restanten van kleine landschapselementen voor zoals oude knotbomen (populier, wilg, els) en elzenhoutkanten. Dwars door het terrein ligt een verbrede afwateringsgracht (Leebeek) die tevens als bufferbekken (0,6 ha groot) dienst doet. De oevers ervan werden gefixeerd met grasdallen. Hiertussen vindt enige struweelontwikkeling plaats met zwarte els, schietwilg, gewone vlier, gewone es en rode kornoelje. De oevervegetatie is beperkt. Toch komen er enkele waardevolle soorten voor zoals hoge cyperzegge, ijle zegge, valse voszegge, echte valeriaan, moeraspirea, koninginnekruid en waterzuring. De waterplas en weilanden worden frequent gebruikt door Canadese ganzen, terwijl op de waterplas vrijwel steeds kuifeend aanwezig is. Deze soort is vermoedelijk ook in het gebied broedvogel.
en boomgroepen voor, maar ook is er veel afval terug te vinden (afbraakmateriaal, autowrakken, huisvuil).
4. Deelgebied OM004 : opgehoogd terrein
7. Deelgebied OM007 : gemengd loofbos
Het betreft een vrij hoog opgehoogd terreindeel met een totale oppervlakte van ongeveer 1,3 ha. Het noordelijk deel werd vermoedelijk opgehoogd met gronden afkomstig van de uitgraving van de waterplas (bufferbekken). Het zuidelijk talud ervan werd beplant met zwarte els en recentelijk ook met Chamaecyparus. Door de zwaardere grond die hier gestapeld ligt komen waterstagnatieplekken voor die recent werden gedraineerd met een drain. Het merendeel van het terrein wordt gebruikt als paardenweide (intensief begraasd). Hierdoor komt er ook slechts een storings- en pioniersvegetatie voor met veel echte kamille, melganzenvoet, ruw beemdgras, greppelrus, kruipende boterbloem, straatgras, geknikte vossenstaart, witte klaver, kropaar, gestreepte witbol, moerasdroogbloem, heermoes, knolboterbloem, smalle weegbree, vertakte leeuwentand en zilverschoon. In de randen is de vegetatie ruiger met braamontwikkeling en bloem- en soortenrijkere begroeiingen met ondermeer Sint-Janskruid, scherpe boterbloem, hazezegge, voederwikke en vogelwikke. Een deel van het terrein ligt braak en werd ingeplant met Chamaecyparis. De vegetatie bestaat er voornamelijk uit glanshaver. Een ander deeltje wordt grotendeels gebruikt als tuintje. In de rand van het gebied komen nog enkele oudere struwelen
Dit gebiedsdeel is op te delen in een westelijk en een oostelijk deel, respectievelijk met een oppervlakte van ongeveer 0,9 en 0,8 ha. Beiden werden in het verleden opgehoogd waarbij het westelijk deel grotendeels niet werd genivelleerd. Hierdoor komt een sterk reliëfrijk terrein voor dat later spontaan is verbost met voornamelijk Schietwilg. Door de ouderdom hebben ook reeds hardhout-soorten zoals zoete kers, gewone es, gewone esdoorn, lijsterbes, zomereik en noordse esdoorn zich in het boombestand bevestigd. In de struiklaag vinden we hazelaar, aalbes, rode kornoelje, eenstijlige meidoorn en gewone vlier. De bodem is over belangrijke delen begroeid met klimop. Daarnaast komen ook reeds echte bossoorten zoals geel nagelkruid, bleeksporig bosviooltje, mannetjesvaren, robertskruid, bosandoorn en look-zonder-look voor. Andere terreindelen zijn sterk verbraamd of verruigd met grote brandnetel. Dit heeft vaak als oorzaak het ongebreideld dumpen van tuinafval in dit bosgedeelte. Het oostelijk deel is minder natuurlijk en maakt deel uit van verschillende grote tuinen. Delen ervan werden dan ook 'opgekuist'. Ook komen in dit deel meer aanplantingen van (sier)bomen voor,
5. Deelgebied OM005 : brugtalud De brug over de Ringvaart kent nog geen aansluiting. Het aangelegde talud loopt uit in een natte zone aan de rand het weiland. Er komt dan ook een vegetatie voor die enerzijds gebonden is aan droge standplaatsen en anderzijds aan natte situaties. Op het talud vinden we ondermeer veel gewone rolklaver, maar ook biezenknoppen. Hier vinden we ook een vrij grote populatie Icarusblauwtje. Het laag gelegen nat terreindeel is grotendeels begroeid met pitrus, moerasspirea, grote lisdodde, grote kattenstaart, zeegroene rus, liesgras en harig wilgenroosje. Het terrein is ongeveer 0,5 ha groot. 6. Deelgebied OM006 : elzenbroekbos Dit deelgebied van ongeveer 3 ha groot bestaat uit een dicht begroeid, nat nitrofiel elzenbroekbos. De struweellaag bestaat uit diverse wilgensoorten, zwarte els, Gelderse roos, aalbes en gewone vlier. Delen zijn niet begroeid met struweel. Hier komt liesgras- en rietruigte voor met soorten als wolfspoot, watermunt, haagwinde, waterzuring, watermuur, waterpeper, bitterzoet, grote kattenstaart, veerdelig tandzaad, scherpe zegge, grote wederik, moeraswalstro, grote lisdodde, blauw glidkruid, gele lis, moeraskers en moeraspirea. Het winterhalfjaar staat dit gebied blank. Plaatselijk, voornamelijk in de noordrand zijn kwelinvloeden aanwezig met ondermeer dotterbloem.
ecologische beschrijving
43
ondermeer Catalpa, populier en tamme kastanje. Langs de oever van de watergang die de beide deelgebieden scheidt, groeit veel reuzenbalsemien en reuzenberenklauw. 8. Deelgebied OM008 : voormalige volkstuintjes-elzenbroekbos Ook dit deelgebied (0,8 ha) dat tijdens de winterperiode nat tot zeer nat is, is op te splitsen in een zuidelijk en noordelijk deel. Het zuidelijk deel bestaat uit een voormalig gebied met volkstuintjes. Deze zijn allen verlaten en in verval waardoor het gehele terrein bezaaid ligt met allerlei rommel. Het terrein verbost echter zeer snel met zwarte els, Gelderse roos, gewone vlier en diverse wilgensoorten. De kruidlaag bestaat uit ruigtesoorten met voornamelijk grote brandnetel, braam, kleefkruid, gewone smeerwortel, haagwinde, glanshaver, pitrus en vochtminnende soorten zoals echte valeriaan, gele lis, moerasspirea, mannagras en bitterzoet. Het terrein kan beschouwd worden als nitrofiel elzenbroekbos in ontwikkeling. Het noordelijk deel bestaat uit oud elzenbroekbos waarin een vrij goed ontwikkelde kruidlaag voorkomt met veel speenkruid, ijle zegge, geel nagelkruid, hop, bosveldkers, pinksterbloem, klimop en gele dovenetel. In de struiklaag staan hazelaar, aalbes en gewone vlier. Plaatselijk wordt tuinafval gestort wat zorgt voor sterke verruiging van de vegetatie. 9. Deelgebied OM009 : bosje langs R4
44
Langs de R4 ligt achter de gebouwen van het MPI en het Textielinstituut een bosgebiedje. Het betreft een eertijds opgehoogd terrein dat braak blijven liggen is en waarop zich een wilgenstruweel (ondertussen bos) heeft ontwikkeld (ongeveer 20 jaar oud ?). De struiklaag is er ondertussen ook vrij goed ontwikkeld met gewone esdoorn, roos spec., zomereik, haagbeuk, ruwe berk, gewone lijsterbes, gewone vlier, sneeuwbes, aalbes, boskers, geoorde wilg en zwarte els. De kruidlaag is ruderaal en wordt gedomineerd door grote brandnetel en braam, met plaatselijk veel klimop. Verder komen er ruigtekruiden voor zoals hondsdraf, kleefkruid, robertskruid, kropaar, haagwinde, akkerdistel, vogelmuur, gewone hennepnetel, heggedoornzaad, speerdistel en akkerkool. Enkele bossoorten zijn geel nagelkruid en brede wespenorchis. Plaatselijk ook enkele soorten van nattere bodemsituatie zoals echte valeriaan, gele lis, moerasrolklaver, bitterzoet en harig wilgenroosje. Vooral in de noordrand wordt vrij veel tuinafval gestort. Door het bos werd een zware afsluiting geplaatst rond de terreinen van het MPI. 10. Deelgebied OM010 : domein paters Redemptoristen Ingesloten tussen de gebouwen van het CTL, het Ateneum en woonblokken ligt het terrein van de paters Redemptoristen. Het bestaat uit verschillende onderdelen zoals moestuin, bloementuin, bos, struweel, parking en siertuin. Door gebrek aan middelen heeft het terrein echter zijn beste tijd gehad
ecologische beschrijving
en verschillende delen zijn dan ook aan het verwilderen. Bij de inkom ligt een siertuin met vijver (A). Deze is echter door jarenlange bladopstapeling sterk verland. Gele lis, watertorkruid, grote waterweegbree, kroos en bitterzoet zijn soorten die er voorkomen. Er omheen staan parkbomen (zomereik, Catalpa, treurbeuk, plataan, paardekastanje, zomerlinde) en ligt een klein grasveldje. Van hieruit vertrekt een beukendreef die door het achterliggende gemengd loofbos loopt. Het oostelijk bosgedeelte (B) bestaat uit gemengd loofhout met zowel een boom- als struiketage bestaande uit hazelaar, plataan, hulst, zomereik, gewone esdoorn, veldiep, tamme kastanje, haagbeuk, beuk, Amerikaanse eik, robinia, buxus en allerlei sierstruiken in de rand. Klimop vormt de voornaamste bodembedekker. Het westelijke deel (C) is ruderaal, nat populierenbos met gewone vlier, zwarte els, ruwe iep, éénstijlige meidoorn en gewone esdoorn in de struiklaag. De kruidlaag bestaat uit grote brandnetel, brede stekelvaren, ijle zegge, kruipende boterbloem, robertskruid, bosveldkers, kleefkruid, wolfspoot, watermunt, klimop, gele lis, braam en rietgras. Centraal in het gebied ligt een met een hoge muur omsloten oude moes- en bloementuin (D) met achter de congregatiegebouwen een grote, met steenslag verharde parking (E). Deze wordt geregeld bespoten om onkruidvrij te houden. De begroeiing ervan staat dan ook uit soorten van stenige milieus met ondermeer brunel, viltige basterdwederik, grote weegbree, echt duizendguldenkruid, moerasdroogbloem, hopklaver, teunisbloem, koningskaars, stijve klaverzuring, … Achter de parking ligt rechts een kippenren en verwilderde boomgaard op nat terrein. De begroeiing bestaat uit ruderale soorten zoals akkerdistel, kleefkruid, kruipende boterbloem, grote brandnetel, zevenblad, grote kattenstaart, echte valeriaan, gewone berenklauw, haagwinde, gestreepte witbol, mannagras, pitrus, harig wilgenroosje. Het terrein rechts van het laantje met Italiaanse populier dat naar het kruis leidt, wordt gevormd door nat populieren- en deel elzenbos. Ook hier is de vegetatie ruig met grote kattenstaart, rietgras, veenwortel, ijle zegge, robertskruid, kleefkruid, grote brandnetel, ruw beemdgras, wolfspoot, engelwortel, braam, wolfspoot, gewone hennepnetel.
BIOLOGISCHE WAARDERING Op basis van de uitgevoerde uitgebreide planteninventarisatie werden de verschillende deelgebieden en percelen gewaardeerd naar hun ecologische waarde (zie kaart biologische waardering). Deze werd vergeleken met de verschillende ecologische waarderingen die in het verleden reeds werden uitgevoerd (BWK 1978 en 1997, Stad Gent 1999). Uit deze vergelijking blijkt dat er grote verschillen voorkomen die naar onze mening vermoedelijk te wijten zijn aan het onvoldoende gedetailleerd inventariseren van het gebied. De waardetoekenning wordt bepaald door het biotooptype, de intactheid, kwaliteit, kwetsbaarheid, zeldzaamheid en vervangbaarheid ervan. Volgens de huidige uitgevoerde inventarisatie krijgen de oudere nitrofiele elzenbroekbossen (deelgebieden OM006 en noordelijk deel deelgebied OM008), samen met het grootste deel van het centrale nat weilandgebied en het opgehoogde terrein langs de campus, de hoogste waardering (biologisch zeer waardevol). Alle overige terreinen, met uitzondering van een deel van deelgebied OM009 (het bosje langs de R4) worden nog als biologisch waardevol gewaardeerd vermits ze deel uitmaken van een ecologische eenheid, maar door niet aangepast beheer (nog) niet de intrinsieke waarde en volledigheid hebben van de zeer waardevolle percelen. Deelgebied OM005, het brugtalud, werd buiten beschouwing gelaten. Het terrein van de paters Redemptoristen kan deels als ecologisch waardevol gewaardeerd worden.
SCENARIO/VARIANT OPPERVLAKTE-INNAME OVERMEERSEN IN HA Biologisch waardevol gebied
Biologisch zeer waardevol gebied
Natuurgebied
uitgangspunten [ha]
1,7
2
3
bandmodel
2,2
2,3
4,2
[ha]
Niet enkel naar oppervlakte-inname kan een vergelijking worden gemaakt tussen de verschillende varianten, ook naar de structurele aantasting van het gebied en het verder ecologisch en landschappelijk functioneren ervan kan dit gebeuren. Vooraf dient toch gezegd dat de impact van de aanleg van de verbindingsweg en het af- en oprittencomplex een zeer grote impact heeft op de natuur- en landschapswaarden van het meersengebied. Vrijwel alle ecologisch meest waardevolle percelen gaan in gelijk welke variant verloren. De ecologische waarde van de rest van het gebied zal zeer sterk afhankelijk zijn van het behoud van de zeer specifieke hydrologische omstandigheden die er thans voorkomen en waaraan de meeste waardevolle vegetatietypes gebonden zijn. Ook landschappelijk zal de aansluiting in elk scenario een grote impact hebben. De belevingswaarde van het gebied zal steeds sterk dalen door ondermeer de inkrimping in oppervlakte van het gebied en de geluidsoverlast. SCENARIO/VARIANT STRUCTUURAANTASTING GEBIED
VERGELIJKING VAN DE VERSCHILLENDE SCENARIO'S Met betrekking tot de inrichting van de campusterreinen en de aanleg van de verbindingsweg werden verschillende scenario's en varianten gemaakt. Deze werden met betrekking tot de oppervlakte-inname met elkaar vergeleken (benaderende oppervlakten daar er nog geen detailplannen beschikbaar zijn en tevens de werfzone niet helemaal gekend is). Zowel de inname biologisch waardevol, biologisch zeer waardevol, als natuurgebied werden in de vergelijking meegenomen (zie onderstaande tabel). De begrenzing van het natuurgebied op het gewestplan volgt niet overal de perceelsgrenzen. Dit is vooral het geval in het noorden en langs de campus in het oosten. Bij deze oppervlaktevergelijking werd uitgegaan van de totale in te nemen oppervlakte, dus met inbegrip van de reeds geplande en kortelings uit te voeren aansluiting van de brug op de R4. Hierbij wordt ongeveer 2,6 ha natuurgebied en overwegend biologisch zeer waardevol terrein ingenomen.
Uitgangspunten: De westelijke helft van het gebied blijft intact, het volledige oostelijke deel gaat, op enkele restgronden na, verloren. Ecologisch en landschappelijk worden deze restgebiedjes volledig geïsoleerd van het westelijk deelgebied en hebben daardoor een geringe ecologische en landschappelijke waarde. Ze kunnen ingeschakeld worden als buffergroen. De natuurbehoudswaarde van het westelijke deel kan bewaard blijven en deels hersteld worden mits grote zorg voor de hydrologische randvoorwaarden en het uitvoeren natuurherstelmaatregelen. Mits groene inkadering van de weg behoud het gebied nog een vrij grote belevingswaarde. Bandmodel: Vrijwel de volledige oostelijke helft van het gebied wordt ingenomen door verkeersinfrastructuur en campusgebouwen en -infrastructuur. In het westelijk deel kunnen via natuurherstelmaatregelen natuurwaarden verhoogd worden. Mits groene inkadering van de weg en de infrastructuur behoud het gebied nog een vrij grote belevings- en woonwaarde. Enkele restgebiedjes binnen het wegencomplex kunnen als buffergebied ingericht worden. Verdichting van de campus vindt plaats in het bosje langs de R4. Specifieke belevingswaarden en ecologische verbindingsstructuren gaan hierdoor niet verloren.
ecologische beschrijving
45
natuurpark Overmeersen caqmpus & wetenschapspark
eco-vallei 46 natuurgebied Overmeersen - maximaal behoud van aanwezige natuurwaarden - ontwikkeling tot natuurpark via minimale ingrepen - verbinding met omgeving via een voetgangersroute van oost naar west doorheen mini eco-vallei (fietstunnel) campus & wetenschapspark - maximaal behoud van aanwezige natuurwaarden in functie van ontwikkeling campus & wetenschapspark - vergroening door middel van boom aanplant
verbinding landschap
brug over water zitbanken
vuilnisbakken
verlichting 47
evolutie van natuurgebied naar natuurpark - ontsluiting via een voetgangersroute doorheen het park in oost-westelijke richting - minimale ingrepen zoals verhard wandelpad, brug over waterplas, etc. - zorgvuldige inrichting van accessoires zoals verharding, banken, verlichting, vuilnisbakken, etc.
inrichtingsprincipes
eindbeeld
49
51
eindbeeld wetenschapspark
ontwikkeling varianten
4
55 P
sint
deni jslaa
1
n
3B
entreé gebouw
bestaande parkeergarages
stadstuin brug/ ecovallei
P
R4
R4
voskensl
aan
ecologisch stadspark
sportveld
campusboulevard
rin gv aa
campus hogeschool/ wetenschap
rt geplande nieuwbouw
pe go ud laa n
maximale aantal parkeerplekken binnen de boulevard - 384 pp
laden/ lossen
MPIGO de oase
Alternatief 2.1 september_03
textielinstituut
ontwikkeling in varianten
57
alle luchtfoto’s: copyright Henderyckx fotografie
colofon
Zuidelijke Stationsomgeving Gent KCAP ARCADIS Gedas mei 2004