gemeente Bronckhorst
Verleende omgevingsvergunning Burgemeesteren wethouders van Bronckhorst hebben op 12 maart 2014 besloten met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, sub a, onder 3° van de Wabo de omgevingsvergunning 'Dwarsdijk 2 in Halle te verlenen. Met de verlening van de omgevingsvergunning kan de bestaande melkveestal worden vergroot. Per abuis hebben wij de eerder geplaatste bekendmaking van de vergunning niet in de Staatscourant gepubliceerd. Als gevolg hiervan is niet een ieder tijdig op de hoogte gebracht van de terinzagelegging. Om voorgaande reden verandert de terinzagetermijn. De ontwerpomgevingsvergunning en de daarop betrekking hebbende stukken liggen daarom van 8 mei t/m 18 juni 2014 vooreen ieder ter inzage. U kunt het besluit op de volgende manieren inzien: » digitaal via http://www.ruimtelijkeplannen.nl/web-roo/?planidn=NL.IMRO.1876.OV00019VG01. Het besluit bestaat uit diverse technische bestanden. Deze kunt u downloaden via http://ruimtelijkeplannen.bronckhorst.nl/plannen/NL.IMRO.1876.OV00019/NLIMRO.1876.OV00019-VG01 (werkt alleen als u over een gml-viewer beschikt). o tijdens de openingstijden bij de publieksbalie van het gemeentehuis. Bent u op de genoemde tijden niet in de gelegenheid de stukken in te zien, dan kunt u een afspraak maken via ons centrale telefoonnummer (0575) 75 02 50. Een belanghebbende die tijdig een zienswijze naar voren heeft gebracht, alsmede een belanghebbende aan wie redelijkerwijs niet kan worden verweten dat hij geen zienswijze naar voren heeft gebracht, kan gedurende de termijn van 9 mei t/m 19 juni beroep instellen tegen de omgevingsvergunning bij de Rechtbank Gelderland, Afdeling Bestuursrecht, Postbus 9030, 6800 EM Arnhem De omgevingsvergunning treedt in werking met ingang van de dag na die waarop de beroepstermijn is verstreken. Het beroepschrift heeft geen schorsende werking. Indien binnen de beroepstermijn tevens een verzoek om voorlopige voorziening is ingediend bij de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zutphen, treedt het besluit niet in werking voordat op het verzoek is beslist. Hengelo (Gld.), 6 mei 2014 Burgemeester en wethouders van Bronckhorst De secretaris, de burgemeester, A.H. van Hout H.A.J. Aalderink
Pagina 1 van 1 O:\10 Ruimtelijke ordeningll 0.1 Bestemmingsplannen\Adres\Dwars_ijk2 Halle\publicatie\Verleende omgevingsvergunning.doc
ft,l>-\ iemeenfe Bronckhorst
Omgevingsvergunning Besluit 12 maart 2014 Wij verlenen de omgevingsvergunning voor het vergroten van een melkveestal. activiteiten : Handelen in strijd met regels ruimtelijke ordening Inrichting of mijnbouwwerk oprichten of veranderen (Milieu) Bouwen Uitrit aanleggen of veranderen Projectadres Dwarsdijk 2, 7025CR Halle Kadastraal bekend Gemeente Zelhem, Sectie AC, Nummer 2098 Ontvangst aanvraag 26-02-2013 Kenmerk 2013-0285 Inwerkingtreding Dit besluit treedt een dag na afloop van de beroepstermijn in werking. De omgevingsvergunning wordt verleend onder de bepaling dat de volgende stukken onderdeel uitmaken van de vergunning: o de volgende stukken die digitaal zijn ingediend bij de aanvraag voor een omgevingsvergunning via het omgevingsloket online: 699175_1361173102995_BO-LUESINK-constrplt.pdf 699175_1361173134447_BO-LUESINK-det.pdf 699175_1361173161705_BO-LUESINK-plt.pdf 699175_1361173182487_BO-LUESINK-sit-gev-dsn.pdf 699175_1361174275654_Bodemonderzoek-Dwarsdijk2.pdf 699175_1361174729766_Flora-Fauna-756-dwarsdijk2.pdf 699175_1361176177707_situatie-uitrit.pdf 699175_1361259646148_Wabo_VOFLuesink_toelichting_feb2013.pdf 699175_1361259734059_Wabo_VOFLuesink_bijlage2 Jan2013.pdf 699175_1361271474924_Wabo_VOFLuesink_bijlage1_feb2013.pdf 699175_1361878485424_Bedrijfsplattegrond.pdf 699175_1361891027777_publiceerbareaanvraag.pdf 699175_1361964315540_Toelichting-inpassing.PDF 699175_1361963905955_lnpassing.pdf 699175_1369733289862_Brandveiligheid-20081143-04.pdf 699175_1369733479237_FTV-20130514-145955.pdf 699175_1382071621747_Flora-Fauna-756-dwarsdijk2-update.pdf Ruimtelijke Onderbouwing ontwerp-omgevingsvergunning Dwarsdijk 2 Halle.pdf Onderzoek voortoets natura 2000.pdf > de bij dit besluit behorende voorschriften. Overwegingen De besluitvormingsprocedure is uitgevoerd overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.10 van de Wet algemene bepalingen ömgevingsrecht. De aanvraag is getoetst aan de relevante artikelen van de Wet algemene bepalingen ömgevingsrecht, het Besluit ömgevingsrecht en de Ministeriële regeling ömgevingsrecht.
Postbus 200
Elderinkweg 2
e-mail
bankrekeningnummer
7255 ZJ Hengelo (Gld) Tel (0575) 75 02 50
7255 KA Hengelo (Gld)
[email protected] www.bronckhorst.nl
28 5104 497 BTW-NL 8136.47.290.B.01.
1) Handelen in strijd met regels ruimtelijke ordening • • • •
o o o o o • o o
o
Het plan is srijdig met het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied, herziening 21988'; De aanvraag omgevingsvergunning mede een verzoek om omgevingsvergunning, ingevolge artikel 2.1., lid 1, sub c (afwijking bestemmingsplan) betreft; De afwijking betrekking heeft op de uitbreiding van het bestaande bedrijf (uitbreiding veestal inclusief buitenruimte); De gemeente op grond van artikel 2.12, lid 1, sub a, onder 3 van de Wet algemene bepalingen ömgevingsrecht (Wabo) kan afwijken van het bestemmingsplan 'Buitengebied, herziening 2-1988' als de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening; Het college op 2 oktober 2012 (Z38326/BW12-06543) hebben besloten voornemens te zijn medewerking te willen verlenen aan de uitbreiding van het bestaande bedrijf aan de Dwarsdijk 2 te Halle; Een goede ruimtelijke onderbouwing (inclusief onderliggende documenten) onderdeel uitmaakt van het onderhavige plan; Het onderhavige plan niet leidt tot een onevenredige aantasting van natuurwaarden, het landschap, het milieu en de belangen van omwonenden; Op grond van het bovenstaande wordt geconcludeerd dat er geen ruimtelijke belemmeringen bestaan voor de uitbreiding, en het plan daarmee past binnen de kaders van een goede ruimtelijke ordening; Op grond van artikel 2.27, lid 1, van de Wet algemene bepalingen ömgevingsrecht en artikel 6.5, lid 1, van het Besluit ömgevingsrecht een verklaring van geen bedenkingen van de gemeenteraad is vereist. De gemeenteraad, op grond van artikel 6.5, lid 3, van het Besluit ömgevingsrecht, categorieën kan aanwijzen waarvoor geen verklaring van geen bedenkingen is vereist; De aanvraag past binnen de gevallen waarvoor de gemeenteraad op 28 juni 2012 heeft besloten dat geen verklaring van bedenkingen is vereist; De ontwerp-omgevingsvergunning, ruimtelijke onderbouwing en de bijbehorende stukken voor een ieder ter inzage heeft gelegen van 14 november 2013 tot en met 25 december 2013 met de mogelijkheid binnen die periode zienswijzen naar voren te brengen; Van de mogelijkheid om zienswijzen naar voren te brengen door niemand gebruik is gemaakt.
Pagina 2 van 32
2. Het oprichten, veranderen of in werking hebben van een vergunningsplichtige milieuinrichting of mijnbouwwerk (Milieu) • De aanvraag is beoordeeld op de relevante wet- en regelgeving; • De beoordeling is opgenomen als Bijlage 1 'Beoordeling Activiteit Milieu'en onderdeel uitmaakt van deze omgevingsvergunning; • De activiteit kan worden aangewezen als een activiteit in de categorieën 1,7,8 en 9 van bijlage 1, behorende bij het Besluit ömgevingsrecht (Bor). De vergunningplicht volgt uit categorie 8; • Op basis van de van toepassing zijnde wetgeving de vergunning, onder het stellen van voorschriften, op dit onderdeel kan worden verleend;
3. Het bouwen van een bouwwerk •
Bij het te nemen besluit hebben wij overwogen dat de aanvraag voldoet aan de redelijke eisen van welstand (positief advies van 9 april 2013, het Bouwbesluit en de Bouwverordening).
4. Uitrit aanleggen of veranderen • •
De beoordeling van de aanvraag is getoetst aan de voorschriften zoals deze in de Algemene Plaatselijke Verordening (APV zijn opgenomen; De beoordeling geen aanleiding geeft om de omgevingsvergunning op dit onderdeel te weigeren;
Leges Met betrekking tot de aanvraag voor de omgevingsvergunning zijn de verschuldigde leges afhankelijk van de activiteit. In de legesverordening is het tarief vastgesteld op: Bouwactiviteit: Het bouwen van een gebouw met als hoofdfunctie agrarisch
€ 9.700,25
Totaal Leges
€ 9.700,25
De legesfactuur treft u bijgaand aan.
Pagina 3 van 32
Beroep Een belanghebbende die tijdig een zienswijze naar voren heeft gebracht, alsmede een belanghebbende aan wie redelijkerwijs niet kan worden verweten dat hij geen zienswijze naar voren heeft gebracht, kan gedurende de termijn van terinzagelegging beroep instellen tegen het besluit bij de Rechtbank Gelderland, Afdeling Bestuursrecht, Postbus 9030, 6800 EM Arnhem. Het beroepschrift dient het volgende te bevatten: uw naam en adres, de datum, een omschrijving van het besluit waartegen u in beroep gaat, de redenen waarom u in beroep gaat en uw handtekening. Bij het beroepschrift dient u een kopie van de beschikking te voegen. Voor het indienen van een beroepschrift bent u griffierecht verschuldigd. Als de rechter u gelijk geeft, dan krijgt u het griffierecht van de gemeente terug. De omgevingsvergunning treedt in werking met ingang van de dag na die waarop de beroepstermijn is verstreken. Het beroepschrift heeft geen schorsende werking. Indien binnen de beroepstermijn tevens een verzoek om voorlopige voorziening is ingediend bij de voorzieningenrechter van de Rechtbank Gelderland, Afdeling Bestuursrecht, treedt het besluit niet in werking voordat op het verzoek is beslist. Voor een verzoek om een voorlopige voorziening bent u griffierecht verschuldigd. Als de rechter u gelijk geeft dan krijgt u het griffierecht van de gemeente terug. Meer informatie staat in de folder 'Bezwaar maken tegen besluiten van de gemeente Bronckhorst' die u kunt afhalen bij de publieksbalie van het gemeentehuis of downloaden via www.bronckhorst.nl. V \ Namens burgemeester en wethouders van Bronckhorst,
De heer A. Francken afdeling Dienstverlening Vergunningen Kopie aan: Archief
Pagina 4 van 32
Bijlage 1
Overwegingen
- Beoordeling activiteit milieu
Pagina 5 van 32
BIJLAGE 1 BEOORDELING ACTVITEIT MILIEU behorende bij omgevingsvergunning op het Dwarsweg 2 te Halle. Wettelijk kader Op grond van artikel 2.1, lid 1, onder e van de Wabo is het niet toegestaan zonder vergunning een inrichting op te richten ofte veranderen. In bijlage I van het Besluit ömgevingsrecht staat welke activiteiten vergunningplichtig zijn. De aangevraagde activiteiten zijn als volgt: - melkrundveehouderij met meer dan 200 stuks melkrundvee. De activiteiten zijn aangewezen in de categorieën 1, 7, 8 en 9 van bijlage I, behorende bij het Besluit ömgevingsrecht (Bor). De vergunningplicht volgt uit categorie 8. Algemene regels Naast de voorschriften uit deze vergunning gelden voor een vergunningplichtige inrichting ook regels die zijn opgenomen in het Activiteitenbesluit milieubeheer. Gezien de rechtstreekse werking van het Activiteitenbesluit en de bijbehorende Regeling zijn in deze vergunning geen voorschriften opgenomen die betrekking hebben op daarin opgenomen activiteiten en aspecten. Uit de overlegde gegevens blijkt dat voor de volgende activiteiten die bij het melkrundveebedrijf plaatsvinden voorschriften en regels uit het Activiteitenbesluit en de ministeriële regeling (versie 1 januari 2013) van toepassing zijn: - Afleveren van vloeibare brandstof of gecomprimeerd aardgas aan motorvoertuigen voor het wegverkeer: Activiteitenbesluit §3.3.1, artikel 3.17 t/m 3.23 en § 6.11, artikel 6.22 t/m 6.23a en Activiteitenregeling § 3.3.1 artikel 3.17 t/m 3.26; Uitwendig wassen of van motorvoertuigen of werktuigen waarmee geen gewasbeschermingsmiddelen zijn toegepast: Activiteitenbesluit § 3.3.2 artikel 3.23a (lid 1), 3.23b en 3.23c en § 6.6, artikel 6.17 (lid 1)en Activiteitenregeling § 3.3.2, artikel 3.27; - Opslag agrarische bedrijfsstoffen: Activiteitenbesluit § 3.4.5, artikel 3.46 t/m 3.49 en artikel 6.24c en Activiteitenregeling § 3.4.5, artikel 3.65 en artikel 6.5d; - Opslag van drijfmest: Activiteitenbesluit § 3.4.6, artikel 3.50 t/m 3.52 en § 6.13d, artikel 6.24d en Activiteitenregeling § 3.4.6, artikel 3.66 t/m 3.70 en § 6.1, artikel 6.5e t/m 6.5h; - Algemene milieuregels voor type C inrichtingen: Activiteitenbesluit Afdeling 2.1, artikel 1.22 en 2.1, §6.1, artikel 6.1, 6.4 en 6.6 en§ 6.29, artikel 6.41 en 6.43. - Algemene regels voor bodembedreigende activiteiten voor de activiteiten die in hoofdstuk 3 zijn genoemd: Activiteitenbesluit Afdeling 2.4, artikel 2.8a, 2.9 en 2.11 en §6.4, artikel 6.10 en Activiteitenregeling Afdeling 2.1, artikel 2.1 t/m 2.6 en §6.1 artikel 6.1 t/m 6.3; Voor deze activiteiten zijn dus geen voorschriften aan deze vergunning verbonden.
Pagina 6 van 32
Vergunde situatie Voor de veehouderij is op 19 maart 2008 een oprichtingsvergunning op grond van de Wet milieubeheer verleend. Op basis van deze vergunning mogen de volgende dieren worden gehouden:
Tabel 1: Vergunde rechten Stal
Diersoort
Aantal
B
Vrouwelijk jongvee tot 2 jaar C Vrouwelijk jongvee tot 2 jaar C Melkrundvee, overige huisvestingssystemen, beweiden C Fokstieren en overig rundvee ouder dan 2 jaar Totaal
Ravcode
80
A3
100
A3
300 A1.10 0.1 1
A7
Totaal
Emissiefactor NH3 OU 3,9 3,9
-
NH3 312,0
-
390,0
9,5
2.850,0
9,5
9,5
OU -
3.561,5
-
- De ammoniakemissie is berekend volgens de 'Regeling ammoniak en veehouderij van 25 oktober 2012 - Het aantal odour units is berekend volgens de actuele 'Regeling geurhinder en veehouderij' van 19 oktober 2011
Verzoek om vergunning Hieronder zijn de dieren weergegeven die zijn aangevraagd. De aanvrager wil binnen de inrichting de volgende dieren gaan houden: 7aóe/ 2: Aangevraagde vergunning Stal
B C C C
Diersoort
Vrouwelijk jongvee tot 2 jaar Vrouwelijk jongvee tot 2 jaar Melkrundvee, overige huisvestingssystemen, beweiden Melkrundvee, ligboxenstal met roostervloer met hellende groeven voorzien van afdichtflappen in de roosterspleten (BWL 2012.05), permanent
Aantal
Ravcode
Emissiefactor
120
A3
NH3 3,9
130
A3
3,9
Totaal
-
NH3 468,0
-
507,0
OU
300 A1.10 0.1
9,5
2.850,0
151 A1.19 .2
8,6
1.298,6
OU -
Pagina 7 van 32
opstallen Fokstieren en overig c rundvee ouder dan 2 jaar Totaal
1
A7
9,5
9,5 5.133,1
-
- De ammoniakemissie is berekend volgens de 'Regeling ammoniak en veehouderij van 25 oktober 2012 - Het aantal odour units is berekend volgens de actuele 'Regeling geurhinder en veehouderij' van 19 oktober 2011
De wijzigingen binnen de inrichting waarvoor deze aanvraag is ingediend zijn als volgt: De melkrundveestal wordt uitgebreid met een emissiearme stal voor de huisvesting van 151 stuks melkrundvee (permanent opstallen); Het aantal stuks jongvee (tot 2 jaar) neemt toe met 70 stuks; - Als gevolg van de uitbreiding neemt de ammoniakemissie toe met 1.571,6 kg per jaar. Aanvraag Natuurbeschermingswet (Nbw) Door de aanvrager is op 5 november 2012 een vergunning op basis van de Nbw ontvangen voorde gewijzigde bedrijfssituatie. Wij hebben het gemotiveerde besluit (de Nbw vergunning) vergeleken met de aanvraag voor de omgevingsvergunning. Deze komen met elkaar overeen. Hierdoor haakt de activiteit 'handelingen met gevolgen voor beschermde natuurgebieden' niet aan bij deze omgevingsvergunning. Procedure Artikel 2.14 (Wabo) vormt het toetsingskader voor de beslissing op de aanvraag voor wat betreft een inrichting. Hierbij gaat het met name om de weigeringsgronden voor een vergunning en de mogelijkheden om de nadelige gevolgen die de inrichting voor het milieu veroorzaakt zoveel mogelijk te voorkomen. Bij de toepassing van genoemd artikel komt aan ons een zekere beoordelingsvrijheid toe. Die vindt haar begrenzing onder meer in hetgeen voortvloeit uit de meest recente algemeen aanvaarde milieutechnische inzichten. Op basis van artikel 2.14, lid 1, onder c, (Wabo) moet in vergunningen worden voorgeschreven dat in de inrichting ten minste de voor de inrichting best beschikbare technieken worden toegepast ( BBT). Artikel 5.4, lid 2 van de Bor bepaalt dat wij bij de beslissing op de aanvraag rekening moeten houden met informatiedocumenten over BBT, afhankelijk van de installaties en activiteiten waarvoor vergunning wordt aangevraagd. In de Ministeriële regeling ömgevingsrecht (Mor) zijn in bijlage 1 de aangewezen BBTdocumenten opgenomen. Gelet op de activiteiten die in deze inrichting plaatsvinden, zijn de volgende Nederlandse BBT-documenten van toepassing: BREF's, de Handreiking en het Werkboek 'Wegen naar preventie bij bedrijven', de 'Circulaire energie in de milieuvergunning', de NeR, de NRB en de PGS 30. Deze documenten hebben wij bij de behandeling van de aanvraag betrokken. De aanvraag is ten aanzien van de aspecten ammoniak en geur getoetst aan de Wet ammoniak en veehouderij (Wav) en de Regeling ammoniak en veehouderij (Rav) alsmede aan de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv)en de Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv). Gezien de installaties en activiteiten die in de aanvraag zijn genoemd, wordt daarnaast getoetst aan de volgende milieuaspecten: water, bodem, afval, afvalwater, geluid, luchtkwaliteit, energie en veiligheid.
Pagina 8 van 32
Uit het samenstel van bepalingen volgt dat de vergunning moet worden geweigerd indien de nadelige gevolgen die de inrichting voor het milieu kan veroorzaken, door het stellen van beperkingen en voorschriften onvoldoende kunnen worden beperkt.
Pagina 9 van 32
AFSTEMMING/COÖRDINATIE WET MILIEUBEHEER MET ANDERE WETGEVING MER-richtlijn' en de RIE Algemeen Bij vergunningverlening moet worden voorkomen dat er strijd ontstaat met de bepalingen uit de Europese MER- en de Richtlijn Industriële Emissies (RIE, de voormalige IPPC-richtlijn). De RIE omvat een integratie van de IPPC-richtlijn met de Richtlijn grote stookinstallaties, de Afvalverbrandingsrichtlijn, de Oplosmiddelenrichtlijn en drie Richtlijnen voor de titaandioxideindustrie. MER-richtlijn Algemeen In het Besluit m.e.r. zijn drempelwaarden opgenomen voor het verplicht uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling, wanneer een veehouderij wordt opgericht of wanneer een bestaande veehouderij wordt uitgebreid. Een m.e.r.-beoordelingsplicht geldt bij uitbreiding van een veehouderij met meer dan: 40.000 stuks pluimvee, 2000 stuks mestvarkens, 750 stuks zeugen, 2700 stuks gespeende biggen, 5000 stuks pelsdieren, 1000 stuks voedsters of 6000 vlees- en opfokkonijnen tot dekleeftijd, 200 stuks melk-, kalf- of zoogkoeien ouder dan 2 jaar, 340 stuks vrouwelijk jongvee tot 2 jaar, - 340 stuks melk-, kalf- en zoogkoeien ouder dan 2 jaar en vrouwelijk jongvee tot 2 jaar, 1200 stuks vleesrunderen, 2000 stuks schapen of geiten, - 100 stuks paarden of pony's, 1000 stuks struisvogels. Toetsing en conclusie De aanvraag heeft betrekking op een activiteit die de drempelwaarden van de onderdelen C en D van het Besluit m.e.r. niet overschrijdt. In die zin bestaat er geen m.e.r.-plicht of m.e.r.-beoordelingsplicht. Op grond artikel 2, lid 5 onder b van het Besluit m.e.r. moeten voor activiteiten die voorkomen in onderdeel D en die beneden de drempelwaarde vallen een toets worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten, een zogenoemde "vormvrije m.e.r. beoordeling". De vormvrije m.e.r. beoordeling is het gevolg van de uitspraak van het Europese hof over de manier waarop de EU-richtlijnen in de Nederlandse regelgeving was geïmplementeerd en is opgenomen in het Besluit milieueffectrapportage. Wij hebben de aanvraag getoetst en geconcludeerd dat er geen sprake is van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zoals vastgelegd in bijlage III van Richtlijn 97/11/EG van de Raad van 3 maart 1997 tot wijziging van Richtlijn 85/337/EEG betreffende de milieueffectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten. Hierbij hebben wij rekening gehouden met de kenmerken van de activiteit, de plaats waar de activiteit wordt verricht en de kenmerken van de gevolgen voor het milieu van de activiteit (zoals bereik van het effect, de waarschijnlijkheid van het effect en de orde van grootte en complexiteit). Er zijn geen bijzondere omstandigheden waaronder de voorgenomen 1
Richtlijn nr. 97/ll/EG van 3 maart 1997 tot wijziging van Richtlijn 85/337/EEG betreffende de milieueffectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten (pbeG L73).
Pagina 10 van 32
activiteiten worden ondernomen die het opstellen van een milieueffectrapport noodzakelijk maakt.
Pagina 11 van 32
Richtlijn Industriële Emissies (RIE) Algemeen De RIE is gericht op de integratie van preventie en beperking van verontreiniging door industriële activiteiten en op het bereiken van een zo hoog mogelijk niveau van bescherming van het milieu. Deze richtlijn kan ook bij het oprichten of veranderen van een veehouderij van toepassing zijn. Hierbij gaat het om installaties voor intensieve pluimvee- of varkenshouderijen met meer dan: 40.000 plaatsen voor pluimvee; 2.000 plaatsen voor mestvarkens (van meer dan 30 kg); 750 plaatsen voor zeugen. Met installaties wordt bedoeld de gehele inrichting en niet de afzonderlijke stallen. Beoordeling en conclusie Het aantal dieren binnen de inrichting overschrijdt de drempel van de RIE niet. Gelders milieuplan 2010 - 2012 Volgens artikel 2.14, eerste lid, onder b, sub 1, van de Wet algemene bepalingen ömgevingsrecht moeten wij bij de beslissing op de aanvraag rekening houden met het voor ons geldende milieubeleidsplan, in dit geval het Gelders Milieuplan 2010-2012 (GMP4). In het GMP-4 staat hoe invulling wordt gegeven aan een goede milieukwaliteit van de (leefomgeving in 2010-2012. Dit wordt de basiskwaliteit genoemd. Hiermee wordt bedoeld dat de risico's voor mens en natuur op het vlak van gezondheid en veiligheid binnen een acceptabele grens vallen. In het Gelders Milieuplan ligt de nadruk op een gezonde, schone en veilige leefomgeving voor mens en natuur. De maatregelen richten zich op het terugdringen of voorkomen van de vervuiling of belasting van het milieu door verkeer en vervoer, de bedrijvigheid, de landbouw en het wonen. Deze basiskwaliteit met grenswaarden voor stoffen en effecten valt binnen de grenzen die al bij wetgeving zijn vastgesteld. Het Gelders Milieuplan 2010 2012 heeft daarom geen beperkende werking op het verlenen van deze vergunning. DE GEVOLGEN VOOR HET MILIEU, DIE DE INRICHTING KAN VEROORZAKEN Wet ammoniak en veehouderij Algemeen De Wet ammoniak en veehouderij (Wav) is het exclusieve toetsingskader voor het aspect 'ammoniak' als gevolg van het houden van dieren. Onder de Wav worden de zeer kwetsbare gebieden extra beschermd. Zeer kwetsbare gebieden zijn alle voor verzuring gevoelige gebieden binnen een beschermd gebied als bedoeld in artikel 10 of 10a van de Natuurbeschermingswet 1998, dan wel binnen een gebied dat op grond van artikel 4 van richtlijn (EEG) nr. 92/43 van communautair belang is verklaard. Daarnaast kunnen andere voor verzuring gevoelige gebieden (of delen daarvan) die zijn gelegen in een ecologische hoofdstructuur worden aangewezen als zeer kwetsbaar gebied. Op 9 december 2009 is het besluit tot aanwijzigng van zeer kwetsbare gebieden van Provinciale Staten van Gelderland in werking getreden. Daarmee zijn de zeer kwetsbare gebieden binnen Gelderland definitief aangewezen.
Pagina 12 van 32
Zonering Wav Op grond van de Wav, mag de ammoniakuitstoot van een inrichting toenemen wanneer de betrokken inrichting buiten de 250-meter zone van een zeer kwetsbaar gebied ligt. Toetsing en conclusie Wav Binnen 250 meter van de inrichting bevindt zich geen zeer kwetsbaar gebied dat is gelegen binnen de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). De toepassing van de Wet ammoniak en veehouderij geeft geen aanleiding tot het weigeren van de gevraagde vergunning. Besluit ammoniakemissie huisvesting veehouderij (Besluit huisvesting) Algemeen De ammoniakemissie van de veehouderijen kan fors worden verminderd door dieren onder te brengen in emissiearme huisvestingssystemen. Om te bereiken dat dieren zoveel mogelijk in emissiearme stallen worden gehuisvest, is op 8 december 2005 het Besluit huisvesting vastgesteld. In het Besluit huisvesting is opgenomen welke technieken worden gezien als BBT. Op 1 april 2008 is het Besluit huisvesting in werking getreden. Het bevoegd gezag moet bij de vergunningverlening zorgen dat er geen strijdigheid met het besluit ontstaat (2.14 Wabo). Er mogen geen nieuwe huisvestingssystemen vergund worden met een emissiefactor die hoger is dan de maximale emissiewaarde van het Besluit huisvesting. Alle bestaande stallen moeten per 1 januari 2010 voldoen aan de maximale emissiewaarde. Wel voorziet het Besluit huisvesting in de mogelijkheid tot 'intern salderen'. Dit houdt in dat stallen niet afzonderlijk aan de maximale emissiewaarde hoeven te voldoen, maar wel op bedrijfsniveau. Beoordeling en conclusie Alle (inclusief de nieuwe) huisvestingssystemen van het melkrundvee voldoen aan de maximale emissiewaarde van 9,5 kg ammoniak per dierplaats per jaar. Voor vrouwelijk jongvee tot 2 jaar en overig rundvee (fokstier ouder dan 2 jaar) zijn geen maximale emissiewaarden vastgesteld. Hiermee wordt voldaan aan de voorwaarden van het Besluit huisvesting. Directe ammoniakschade Algemeen In artikel 3, lid 2 Wav staat dat bij de beslissing over een vergunning voor het oprichten of veranderen van een veehouderij rekening moet worden gehouden met directe ammoniakschade. Onder directe ammoniakschade wordt verstaan de directe opname door planten en bomen van ammoniak, die afkomstig is uit dierenverblijven. Deze schade blijkt in de praktijk vooral plaats te vinden bij coniferen en fruitbomen, maar ook andere gewassen kunnen er gevoelig voor zijn. Of er sprake is van onaanvaardbare ammoniakschade kan beoordeeld worden aan de hand van het rapport "Stallucht en Planten" van het IMAG in Wageningen van juli 1981. De Raad van State heeft bij uitspraak van 29 september 2000 (ABRvS, E03.98.1149) beoordeeld dat het genoemde rapport primair bedoeld is om schade aan planten bij teeltbedrijven te kunnen bepalen. Het in het genoemde rapport aanbevolen beschermingsniveau hoeft dan ook niet zonder meer in situaties waarbij geen sprake is van teeltbedrijven te worden toegepast.
Pagina 13 van 32
Beoordeling In de nabijheid van de inrichting bevinden zich geen gevoelige gewasgroepen. Conclusie De aangevraagde situatie zal niet leiden tot directe ammoniakschade.
Pagina 14 van 32
Geurbeoordeling Algemeen De Wet geurhinder en veehouderij (Staatsblad 671, 2006) vormt het toetsingskader voor de omgevingsvergunning als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. Daarnaast is de Regeling geurhinder en veehouderij van belang. Hierin zijn onder andere de geuremissiefactoren vastgelegd en de wijze van afstandsmeting. De Wet geurhinder en veehouderij geeft normen voor de geurbelasting die een veehouderij mag veroorzaken op een geurgevoelig object. De geurbelasting wordt berekend en getoetst met het verspreidingsmodel V-Stacks vergunning. Dit geldt alleen voor dieren waarvoor geuremissiefactoren zijn opgenomen in de Regeling geurhinder en veehouderij. Voor dieren zonder geuremissiefactoren gelden minimaal aan te houden afstanden. Toetsing vaste afstanden (melkrundvee, vrouwelijk jongvee en overig rundvee) Voor rundvee zijn in de Regeling geurhinder en veehouderij geen geuremissiefactoren vastgesteld. Voor dieren zonder geuremissiefactoren gelden minimaal aan te houden afstanden. De afstand tussen een veehouderij en een geurgevoelig object buiten de bebouwde kom moet ten minste 50 meter bedragen. Het meest dichtbij gelegen geurgevoelige object is de woning aan de Dwarsdijk 2a. De afstand is meer dan 100 meter. Aan de afstand van 50 meter wordt dus voldaan. Daarnaast zijn enkele agrarische bedrijven in de directe nabijheid van onderhavige inrichting gelegen. Ten opzichte van deze agrarische bedrijven dient een minimale afstand te worden aangehouden van 50 meter tussen een geurgevoelig object (bedrijfswoning) tot aan het dichtstbijzijnde emissiepunt. Aan deze afstanden wordt ruimschoots voldaan aangezien de woning aan de Dwarsdijk 2a het meest dichtbij gelegen geurgevoelige object is. Conclusie Aan de normen en afstanden wordt voldaan. De toepassing van de Wet geurhinder en veehouderij geeft geen aanleiding tot het weigeren van de gevraagde vergunning. Geluid Algemeen De beoordeling van de geluidbelasting, veroorzaakt door bronnen binnen de inrichting, vindt plaats aan de hand van de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening d.d. 21 oktober 1998 (hierna te noemen: de Handreiking). Uit akoestische onderzoeken bij agrarische bedrijven en uit jurisprudentie blijkt dat in nieuwe situaties (nieuwe bedrijven) voldaan kan worden aan een geluidnorm van 40 dB(A) etmaalwaarde. Bestaande bedrijven hebben reeds opgelegde geluidnormen. Deze zullen bij herziening van de vergunning opnieuw op het toepassen van de Beste Beschikbare Technieken moeten worden getoets. Bij het bedrijf aan de Dwarsweg 2 te Halle zijn aan de omgevingsvergunning van 19 maart 2008 voorschriften verbonden. De geluidsnormen gelden voor de geluidbelasting op woningen van derden, veroorzaakt door de in de inrichting aanwezige toestellen en installatie en door de in de inrichting verrichte werkzaamheden of activiteiten. De normen zijn in de volgende tabel weergeven. Aangezien binnen 50 meter vanaf de inrichting geen woningen van derden aanwezig zijn, zal worden beoordeeld of de bedrijfsactiviteiten kunnen worden uitgevoerd binnen de geldende geluidsnormen.
Pagina 15 van 32
Tabel 3: Grenswaarden geluid vergunning 19 maart 2008 I Geluidsnormen Dag Avond Langtijdgemiddeld 45 40 beoordelingsniveau
Nacht
J
35
(UIT)
Maximale geluidsniveau (LA.MAX)
70
65
60
|
Beoordeling 1. Representatieve bedrijfssituatie In het kader vergunningaanvraag is voor de geplande uitbreidingen, qua bedrijfsvoering (grote melkrundveehouderij met melkcarrousel) bij een vergelijkbaar bedrijf aan de Essinkweg 1 te Aalten een akoestisch onderzoek uitgevoerd2. Uit dit akoestisch onderzoek kan het een en ander worden afgeleid. Langtijdgemiddeld beoordelingsniveau Tijdens de representatieve bedrijfssituatie kan op 50 meter van de inrichting worden voldaan aan de volgende normen voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau: 45 dB(A) in de uren gelegen tussen 07.00 en 19.00 uur; 40 dB(A) in de uren gelegen tussen 19.00 en 23.00 uur; 35 dB(A) in de uren gelegen tussen 23.00 en 07.00 uur. Maximale geluidniveaus Tijdens de representatieve bedrijfssituatie kan op 50 meter van de inrichting worden voldaan aan de volgende normen voor het maximale geluidniveau: 65 dB(A) in de uren gelegen tussen 07.00 en 19.00 uur; 60 dB(A) in de uren gelegen tussen 19.00 en 23.00 uur; 55 dB(A) in de uren gelegen tussen 23.00 en 07.00 uur. Als de resultaten van het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau en het maximale geluidniveau worden doorgetrokken naar het bedrijf aan de Dwarsdijk 2 te Halle dan kan worden verondersteld dat dit bedrijf ook aan de in 2008 vergunde normen kan voldoen. 2. Incidentele bedrijfssituatie Vanwege de aard van de geluidproducerende activiteitenkan het treffen van geluidreduceren-de maatregelen in sommige gevallen redelijkerwijs niet worden gevergd. Voor deze incidentele overschrijdingen kan gebruik worden gemaakt van het '12 dagen criterium' uit de Handreiking. Het gaat hierbij om activiteiten die aaneengesloten plaatsvinden in een periode van maximaal één etmaal (zie hiervoor ook uitspraak van de ABRvS 200502581/1 van 19 oktober 2005). In de aanvraag wordt aangegeven dat gedurende maximaal 12 dagen per jaar werkzaam-heden worden uitgevoerd in de avond- en nachtperiode. Mogelijk treden hierbij overschrijdingen van de norm op. Hoewel dit gezien de aard van de activiteiten niet te verwachten is. Deze activiteiten in de IBS kunnen gebruik maken van het '12 dagen criterium' uit de Handreiking.
'Akoestisch onderzoek melkveehouderij Winkelhorst te Uzerlo B.09.110 d.d. 9-12-2009
Pagina 16 van 32
3. Geluidgevoelige bestemmingen In de onderstaande tabel zijn de geluidgevoelige bestemmingen in de omgeving weergegeven. De weergegeven afstand is vanaf de hoek van een (te realiseren) stal tot aan de hoek van een bestaande woning in het buitengebied. Gezien de grote afstand tot aan geluidgevoelige bestemmingen wordt geen geluidsoverlast verwacht door de uitbreiding van het bedrijf. Tabel 4: Adres Dwarsdijk 2a Kuiperstraat 8 Kuiperstraat 14 Bielemansdijk 17
Geluidgevoelige bestemmingen in deomgeving Afstand tot bedrijf Bestemming woning \ Dwarsdijk 2 (m) 140 Burgerwoning 290 Burgerwoning 340 Burgerwoning 320 Agrarische woning
Conclusie De geluidsnormen die aan deze vergunning zijn verbonden veranderen niet ten opzichte van de voorschriften die aan de vorige vergunning waren verbonden. Wel wordt de norm verzet naar enig punt op 50 meter vanaf de inrichting en worden de bedrijfstijden aangepast. Hiermee wordt ontoelaatbare geluidhinder voorkomen. Luchtkwaliteit Algemeen In de landbouw wordt fijn stof geëmitteerd vanuit stallen of door kunstmesttoediening, bestrijdingsmiddelentoediening, krachtvoer, hooi, oogst akkerbouwgewassen en overige bronnen. In de omgevingsvergunning mogen alleen eisen opgenomen worden of beoordeeld worden die betrekking hebben op de inrichting. Het gebruik van kunstmest en bestrijdingsmiddelen en het oogsten van akkerbouwproducten vindt buiten de inrichting plaats. Deze bronnen worden daarom niet meegenomen in de beoordeling. In de Wet milieubeheer (hoofdstuk 5) zijn normen vastgelegd voor de concentraties van diverse stoffen in de lucht, met als doel het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging. Voor veehouderijen is de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentraties voor zwevende deeltjes (fijnstof: PM10) van belang. Daarnaast is voor fijnstof een maximaal toegestaan aantal overschrijdingsuren respectievelijk overschrijdingsdagen opgenomen waarop de (24)-uurgemiddelde concentratie overschreden mag worden. De grenswaarden voor fijnstof zijn volgens bijlage 2 van de Wet milieubeheer als volgt: Tabel 5;
Landelijke normen fijnstof PM 10
Parameter Jaargemiddelde concentratie Daggemiddelde concentratie: Aantal toegestane overschrijdingen van daggemiddelde;
Norm 40 ug per nf 50 ug per nr 35 keer maximaal
Pagina 17 van 32
I i
Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) Tegelijkertijd met het in werking treden van de luchtkwaliteitseisen in hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer is ook het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) (NIBM) in werking getreden. In dit besluit is geregeld dat (nu er een plan is bekendgemaakt, zoals wordt bedoeld in artikel 5.12 van de Wet milieubeheer, namelijk het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) van 10 juli 2009) uitbreidingen zijn toegestaan wanneer aannemelijk is gemaakt dat de concentratie in de buitenlucht van fijnstof ten gevolge van de uitbreiding niet de 3% grens overschrijdt. De 3% grens is 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijnstof (PM10). 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie is 1,2 pg fijnstof (PM10perm3). Beoordeling De emissie en belasting van fijnstof zijn met behulp van het rekenprogramma ISL3a (versie 2010) berekend. Uit de resultaten blijkt dat de fijnstofemissie van de inrichting aan de Dwarsdijk 2 in de toekomstige situatie 'niet in betekenende mate bijdraagt' op de gevel van de woningen in de omgeving. De resultaten zijn weergegeven in tabel 7. Tabel 6: Resultaten berekening ISL3e Locatie Achtergrond Toevoeging concentratie concentratie fijnstof (ng (M9 PM/ m3) PM/ m3) Bielemansdijk 19 Bielemansdijk 17A Bielemansdijk 2B Dwarsdijk 2B Kuiperstraat 12 Kuiperstraat 14
22,09 22,09 21,89 21,89 22,09 21,69
0,01 0,01 0,01 0,02 0,00 0,00
Totale concentrati e (M9 PM/ m3) 22,09* 22,10 21,90 21,91 22,09 21,69
Norm ((M9 PM/ m3) 40 40 40 40 40 40
Overschrijdingsdage n 10.2 10.2 9.9 9.9 10.2 9.6
* afronding
Energie Algemeen In de circulaire Energie in de milieuvergunning van oktober 1999 geven de ministers van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieuhygiëne en Economische Zaken een advies over de te volgen aanpak met betrekking tot energiebesparing in de omgevingsvergunning. Naast de circulaire is in de Handreiking wegen naar preventie bij bedrijven de kern van de zaak verwoord. De circulaire voor energiebesparing blijft als zelfstandig document naast de handreiking bestaan. In de Circulaire wordt geadviseerd om bij een jaarlijks energieverbruik van minder dan 50.000 kWh elektriciteit of 25.000 m3 aardgas geen verdergaand onderzoek voor te schrijven. Dit advies hanteren wij bij vergunningverlening. Beoordeling Uit de vergunningaanvraag blijkt dat er (ook na de uitbreiding) geen aardgas wordt verbruikt. Het in 2008 vergunde elektriciteitsverbruik komt neer op 120.000 kWh. Het geschatte energieverbruik na verandering van de inrichting neemt met 30.000 kWh toe tot 150.000 kWh.
Pagina 18 van 32
De volgende energiebesparende maatregelen zijn/worden uitgevoerd: Natuurlijke daglichtintreding; Aanwezigheidsdetectie; Centrale lichtschakelaar; Schakelklop en schemerschakelaar buiten- en terreinverlichting; TI-lamen/HD-Na lampen; Boiler (elektrisch); Optimaliseren aanleg leidingen en warmwatertoestel; Voorkoeler; Warmteterugwinning; Natuurlijke ventilatie; Optimale energie-efficiency melkkoeltank; Capaciteit van vacuümpomp afstemmen op behoefte; Beter regelen van vacuümpomp/frequentieregeling; Hergebruik spoelwater. Conclusie Het toekomstig geschatte elektriciteitsverbruik overschrijdt de gestelde grenswaarde. Aangezien veel energiebesparende maatregelen al worden/zijn doorgevoerd zullen geen aanvullende maatregelen worden opgenomen.
Bodem Algemeen Voor het bepalen van de risico van bodembedreigende activiteiten en voor het beoordelen van de noodzaak en redelijkheid van bodembeschermende voorzieningen en maatregelen sluiten wij zoveel mogelijk aan bij de Nederlandse richtlijn bodembescherming bedrijfsmatige activiteiten (hierna te noemen: de NRB). De NRB beschrijft de risico's van bodembedreigende activiteiten en het effect van de bodembeschermende voorzieningen. Beoordeling De aanvraag heeft onder andere betrekking op veranderingen van bodembedreigende activiteiten. In de inrichting vinden de volgende bodembedreigende activiteiten plaats: de opslag van kadavers; de opslag van afgewerkte olie in een lekbak; de opslag van vaste mest; de opslag van vloeibare mest in kelders (9.990 m3); de opslag van diesel in een bovengrondse opslagtank en afleveren diesel; de opslag van bestrijdingsmiddelen, reinigingsmiddelen en ontsmettingsmiddelen; de opslag van motorolie in cans; de opslag van vacuümpompolie; de opslag van verf in een kast; de opslag van melkpoeder (25 kg); de opslag van kalk (25 kg); de opslag van minerale (25 kg); de opslag van kuilvoer; de aanwezigheid van een noodstroomaggregaat; de opslag van 500 balen hooi; de aanwezigheid van een werkplaats; de aanwezigheid van een was- en spoelplaats; de aanwezigheid van een compressor; de aanwezigheid van een mobiele kraan en een verrijken
Pagina 19 van 32
Door het voorschrijven van bodembeschermende voorzieningen en maatregelen moet een verwaarloosbaar risico op bodemverontreiniging van enige relevantie worden gerealiseerd. Om dit te beoordelen is het in hoofdstuk 3 van de NRB opgenomen stappenplan doorlopen. In dit geval leidt dit tot het gewenst bodemrisico: verwaarloosbaar. De bodembedreigende activiteiten van onderhavige inrichting kunnen worden beschouwd als reguliere activiteiten van een veehouderijbedrijf. Het betreffen activiteiten die periodiek maar niet frequent nodig zijn en met naleving van voorschriften en gedragsregels de kwaliteit van de bodem niet in relevante mate nadelig zullen beïnvloeden. Gezien de ontwikkelingen in de jurisprudentie, waarin is uitgesproken dat voor veehouderijen onvoldoende reden is om daarnaast een nulsituatie- en eindsituatiebodemonderzoek te eisen, zijn deze niet in de vergunningvoorschriften opgenomen. Wel zijn enkele toereikende voorschriften met betrekking tot de bescherming van de bodem opgenomen. Afval Afvalpreventie Bij het beoordelen van het aspect afval hanteren wij, evenals bij het aspect water, de Handreiking wegen naar preventie als uitgangspunt. Afvalpreventie is het voorkomen of beperken van het ontstaan van afval door reductie aan de bron en/of door intern hergebruik. Preventie is met name van toepassing op bedrijven waar sprake is van relevante hoeveelheden afval. In de Handreiking wordt verwezen naar de ondergrenzen (25 ton bedrijfsafval en 2,5 ton gevaarlijk afval). Bij de indicatie 'geringe omvang' is de aandacht voor preventie van ondergeschikt belang. Beoordeling De volgende afvalstromen komen vrij: • papier • kadavers • landbouwplastic • GFT • afval (container 1.000L) • afgewerkte olie • oud ijzer Conclusie In de inrichting komen slechts geringe hoeveelheden afvalstoffen vrij, zodat de aandacht voor preventie van ondergeschikt belang is. Wij hebben dan ook geen voorschriften opgenomen voor afvalpreventie. Wel is een aantal algemene voorschriften voor afvalstoffen aan de vergunning verbonden.
Pagina 20 van 32
Afvalwater Algemeen Afvalwater is in de Wm gedefinieerd als alle water waarvan de houder zich - met het oog op de verwijdering daarvan - ontdoet, voornemens is zich te ontdoen of zich moet ontdoen. Onder dit begrip valt zowel huishoudelijk als bedrijfsafvalwater dat in de meeste gevallen op een openbaar riool wordt geloosd. Dit zijn de zogeheten indirecte lozingen. Voor indirecte lozingen uit de onderhavige inrichting stellen wij, indien nodig, voorschriften ter bescherming van het openbaar riool, de zuiveringstechnische werken en het oppervlaktewater. Het ministerie van VROM heeft in de circulaire van 6 maart 1997 richtlijnen uitgevaardigd die betrekking hebben op het lozen van agrarische afvalwaterstromen. Dit is de circulaire inhoudende voorlopige richtlijnen voor het bevoegd gezag ten aanzien van agrarische afvalwaterlozingen (hierna te noemen: de Circulaire). Wij hanteren de Circulaire bij vergunningverlening als het gaat om agrarische afvalwaterstromen. Bij een veehouderij komen afvalwaterstromen vrij waarvoor in de Circulaire richtlijnen zijn opgenomen. Deze richtlijnen hebben betrekking op de verwijderingsopties die onder voorwaarden mogelijk zijn. Beoordeling Uit de aanvraag blijkt dat er sprake is van de volgende afvalwaterstromen: • afvalwater van sanitaire voorzieningen; • spoelwater stallen. Het afvalwater van de sanitaire voorzieningen wordt op het gemeentelijk rioolstelsel geloosd. Het overige afvalwater wordt geloosd op de mestkelders. Ter voorkoming van nadelige gevolgen voor het milieu hebben wij voorgeschreven dat vrijkomend afvalwater, met uitzondering van het afvalwater afkomstig van de sanitaire voorzieningen, in de hiervoor bestemde mestkelders en opslagput(ten) moet worden geloosd. Veiligheid
Algemeen Bij beoordeling van het aspect veiligheid binnen de inrichting hebben wij een eigen bevoegdheid en verantwoordelijkheid naast de verplichting die de vergunninghouder heeft op grond van de artikelen 17.1 en 17.2 van de Wm (ongewoon voorval). Beoordeling In de inrichting vinden ten opzichte van de vergunde opslag van gevaarlijke stoffen wel/geen veranderingen plaats. De opslag bestaat uit: • opslagplaats van bestrijdings-, reinigings- en ontsmettingsmiddelen. Bij de opslag van deze stoffen in grote hoeveelheden speelt veiligheid een belangrijke rol. Conclusie Aangezien er sprake is van een zeer geringe hoeveelheid bestrijdings-, reinigings- en ontsmettingsmiddelen is het aspect veiligheid van ondergeschikt belang. Er zijn geen eisen aan de opslag gesteld.
Pagina 21 van 32
Onvoorziene voorvallen Voor het optreden door de inrichtinghouder bij onvoorziene voorvallen, zijn in de vergunning geen voorschriften opgenomen. Hierop zijn de artikelen 17.1 en 17.2 van de Wet milieubeheer namelijk al van toepassing. Deze voorschriften hebben een rechtstreekse werking. Kort samengevat is de strekking van deze artikelen dat bij een onvoorzien voorval onmiddellijk die maatregelen getroffen moeten worden die nodig zijn om de gevolgen van die gebeurtenis voor het milieu te voorkomen, dan wel zoveel mogelijk te beperken en ongedaan te maken. Daarnaast moet die gebeurtenis zo spoedig mogelijk gemeld worden aan het bevoegd gezag. Conclusie Wij hebben de gevolgen voor het milieu die de inrichting kan veroorzaken beoordeeld, en daarbij hun onderlinge samenhang, de technische kenmerken en de geografische ligging van de inrichting in acht genomen. Binnen de inrichting worden de van toepassing zijnde en in aanmerking komende beste beschikbare technieken die in redelijkheid van de inrichting gevergd kunnen worden, zoveel als mogelijk is en binnen de daarbij gestelde grenzen, toegepast. Op grond van bovenstaande overwegingen hebben wij besloten de gevraagde omgevingsvergunning te verlenen. Ter bescherming van het milieu verbinden wij voorschriften aan de vergunning. Voorschriften Bij de aan deze omgevingsvergunning verbonden voorschriften is rekening gehouden met de ontwikkelingen op het gebied van de technische mogelijkheden tot bescherming van het milieu en de ontwikkelingen in verband met de kwaliteit van het milieu.
Pagina 22 van 32
Bijlage 2
Voorschriften
Deze voorschriften behoren bij de omgevingsvergunning met kenmerk: 2013-0285
Pagina 23 van 32
A.
Handelen in strijd met regels ruimtelijke ordening
Voorschriften onderdeel ruimtelijke ordening 1.
Binnen het agrarische bouwperceel mogen maximaal 451 melkkoeien, 1 fokstier en 250 stuks vrouwelijk jongvee worden gehouden.
2.
Sleufsilo's en mestopslagen moeten worden gesitueerd zoals weergegeven op de tekening (bedrijfsplattegrond/tekening Van Westreenen BV/19-02-2013).
3.
De landschappelijke inpassing/ erfinrichting van het perceel Dwarsdijk 2 in Halle dient binnen een termijn van 1 jaar na realisatie van de uitbreiding van de melkveestal plaats te vinden, dit overeenkomstig het bij de aanvraag behorende inrichtingsplan.
4.
Verzoeker verplicht zich jegens de gemeente, zonder enig voorbehoud, onvoorwaardelijk en onherroepelijk tot uitvoering en instandhouding van het plan zoals in het inrichtingsplan is vastgelegd.
Pagina 24 van 32
B. Het oprichten, veranderen of in werking hebben van een vergunningsplichtige milieu-inrichting of mijnbouwwerk (Milieu) Voorschriften onderdeel milieuactiviteit 1 1.1
Algemeen Het verzoek om een vergunning ingevolge de Wet algemene bepalingen ömgevingsrecht (Wabo) en de bij het verzoek behorende overige gewaarmerkte bescheiden (tekening(en) en overige bijlage(n) maken deel uit van deze vergunning.
1.2
De inrichting, met inbegrip van het open terrein, moet schoon worden gehouden en in goede staat van onderhoud verkeren.
1.3
Installaties of onderdelen van installaties welke buiten bedrijf zijn gesteld, moeten zijn verwijderd tenzij deze in een goede staat van onderhoud verkeren.
1.4
De opslag, overslag, bewerking en/of verwerking van materialen, grondstoffen, hulpstoffen, producten en nevenproducten moeten zodanig geschieden dat vermeden wordt dat daardoor het van vloer- en terreinoppervlakken afkomstige schrob- en hemelwater onnodig wordt verontreinigd.
1.5
Het aantrekken van insecten, knaagdieren en ander ongedierte moet zoveel mogelijk worden voorkomen. Zo vaak de omstandigheden daartoe aanleiding geven, moet doelmatige bestrijding van insecten, knaagdieren en ander ongedierte plaatsvinden.
1.6
De verpakking van K3-vloeistoffen en van chemicaliën moet dicht zijn, geschikt voor de desbetreffende stof en voldoende sterk.
1.7
Tijdens het bevoorraden van de inrichting en tijdens het afvoeren van producten moet ten allen tijden zijn gewaarborgd dat hulpdiensten niet worden belemmerd.
2. 2.1
Elektrische installatie De elektrische installatie moet voldoen aan NEN 1010.
2.2
Een verwarming- of stookinstallatie (Cv-ketel, luchtverwarmer), moet zijn voorzien van een GASKEUR- of CE-merk en zo zijn afgesteld dat een optimale verbranding plaatsvindt. Aan een verwarming- of stookinstallatie en een verbrandingsafvoersysteem wordt ten minste één keer per jaar onderhoud verricht door een door het bevoegd gezag erkende deskundige.
Pagina 25 van 32
3. 3.1
Afvalstoffen Het bewaren van afvalstoffen moet op ordelijke en nette wijze geschieden.
3.2
Het in de inrichting vrijkomende afval, moet worden bewaard in doelmatige, tegen de betreffende afvalstof bestand zijnde, goed gesloten afvalcontainers van onbrandbaar materiaal.
3.3
Een afvalcontainer moet, telkenmale wanneer deze vol is, op gezette tijden worden afgevoerd en onmiddellijk worden vervangen door een lege afvalcontainer, dan wel moet de container worden geledigd en de inhoud moet door middel van een daartoe geschikt gesloten transportmiddel uit de inrichting worden afgevoerd naar de daartoe ingerichte verwerkingsinstallaties. Het afvoeren moet zodanig geschieden dat zich geen afval in of buiten de inrichting kan verspreiden.
3.4
Afvalstoffen mogen niet in de inrichting, met inbegrip van het bij de inrichting behorende open terrein, worden verbrand.
3.5
Kadavers van dieren en afval van dierlijke aard mogen niet op het terrein worden begraven. Zij dienen, in afwachting van afvoer uit de inrichting te worden geborgen in een deugdelijke water- en luchtdichte verpakking of in een goed gesloten, speciaal daartoe bestemde ruimte.
3.6
Kadavers moeten worden aangeboden aan de destructor op de kadaverplaats of in een vloeistofkerende mobiele kadaverbak of een kadaverton.
3.7
Het reinigen en ontsmetten van de kadaverkap moet plaatsvinden boven een kadaverplaats.
3.8
Behalve tijdens het ledigen moet de kadaveraanbiedvoorziening door middel van een verzwaarde en goed sluitende deksel of daaraan gelijkwaardige voorziening gesloten worden gehouden.
3.9
Een kadaverplaats moet vloeistofkerend zijn en moet bestand zijn tegen de inwerking van het toe te passen reinigings- of ontsmettingsmiddel.
3.10
Een kadaverplaats moet afwaterend zijn gelegd naar één punt, zodat het spoel- en ontsmettingswater via leidingen kan afwateren naar een, niet van een overstort voorziene opslagruimte, dan wel rechtstreeks naar de dichtstbijzijnde en binnen de inrichting gelegen mestkelder.
3.11
In de inrichting mag geen afval worden gestort of begraven en mogen geen afvalvloeistoffen of met afvalstoffen verontreinigd water op of in de bodem worden gebracht.
Pagina 26 van 32
4. AA
Energie Het maandelijkse energiegebruik (gas, water, electra) van de inrichting moet worden geregistreerd. Deze registratie betreft alle ingekochte energiedragers en mag bestaan uit de energienota's. Deze gegevens moeten ten minste vijfjaren worden bewaard en op een daartoe strekkend verzoek aan het bevoegd gezag worden getoond.
4.3
Voor de verlichting moet gebruik gemaakt worden van energiezuinige armaturen en lampen, tenzij kan worden aangetoond dat dit niet mogelijk is.
4.4
Indien uit de energie- en waterverbruikregistratie blijkt dat het verbruik bovennormaal is gestegen dient de vergunninghouder onverwijld te onderzoeken waar dit verhoogd verbruik aan te wijten is en maatregelen te treffen om dit verhoogd verbruik te beëindigen.
4.5
Bij vervanging of nieuwplaatsing van toestellen, installaties, verlichtingsapparatuur (inclusief lampen) en verwarmingsketels dienen de energiearmste technieken te worden toegepast, waarbij rekening wordt gehouden met de laatste stand der techniek tenzij dit redelijkerwijs niet mogelijk is.
5. 5.1
Brandveiligheid Teneinde een begin van brand effectief te kunnen bestrijden moeten voldoende brandpreventieve maatregelen zijn getroffen en moeten voldoende brandblusmiddelen aanwezig zijn, zoals is aangegeven in de aanvraag, de overige voorschriften en op de bij de vergunning behorende tekening.
5.2
Brandblusmiddelen moeten, steeds voor onmiddellijk gebruik beschikbaar zijn en onbelemmerd kunnen worden bereikt.
5.3
Brandblusmiddelen, waaronder slanghaspels, moeten ieder kalenderjaar op deugdelijkheid zijn gecontroleerd en in orde zijn bevonden. Het onderhoud van draagbare blustoestellen moet overeenkomstig NEN 2559, NEN-EN 671-3 en ISO 11602-2 plaatsvinden. Onderhoud en inspectie moeten plaatsvinden door bedrijven die beschikken over een REOB-erkenning. Na inspectie moeten blusmiddelen en slanghaspels worden voorzien van een label of sticker met datum. Draagbare blustoestellen moeten bovendien worden voorzien van een zegel.
5.4
Alle machines en toestellen moeten in zodanige staat verkeren, dat hierdoor brandgevaar wordt vermeden.
5.5
De hoofdafsluiters en hoofdschakelaars van aardgas- en elektriciteitsvoeding moeten aanwezig zijn op een goed zichtbare en onder alle omstandigheden goed bereikbare plaats en moeten zijn aangegeven door een duidelijk leesbaar opschrift.
Pagina 27 van 32
6. 6.1
Geluid- en trillinghinder Het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (LAr,LT) veroorzaakt door de binnen de perceelgrens van de inrichting aanwezige toestellen en installaties en door de binnen de perceelgrens van de inrichting verrichte werkzaamheden en/of activiteiten, bepaald volgens de "Handleiding meten en rekenen industrielawaai uitgave 1999", mag ter plaatse van woningen van derden of op enig punt op 50 meter van de inrichting niet meer bedragen dan: 45 dB(A) in de uren gelegen tussen 07.00 en 19.00 uur; 40 dB(A) in de uren gelegen tussen 19.00 en 23.00 uur; 35 dB(A) op in de uren gelegen tussen 23.00 en 07.00 uur.
6.2
Het maximale geluidsniveau (LAmax) veroorzaakt door de binnen de perceelgrens van de inrichting aanwezige toestellen en installaties, en door de binnen de perceelgrens van de inrichting verrichte werkzaamheden en/of activiteiten, bepaald volgens de "Handleiding meten en rekenen industrielawaai uitgave 1999", mag ter plaatse van Woningen van derden of op enig punt op 50 meter niet meer bedragen dan: 70 dB(A) in de uren gelegen tussen 07.00 en 19.00 uur; 65 dB(A) in de uren gelegen tussen 19.00 en 23.00 uur; 60 dB(A) in de uren gelegen tussen 23.00 en 07.00 uur.
6.3
Het meten en berekenen van de geluidniveaus en het beoordelen van de meetresultaten moet plaatsvinden overeenkomstig de Handleiding meten en rekenen industrielawaai (1999).
7 7.1
Opslag van vloeistoffen in emballage Dieselolie, smeerolie, hydraulikolie, afgewerkte olie, reinigings- en ontsmettingsmiddelen moet worden bewaard in goed gesloten emballage.
7.2
Lege, niet gereinigde emballage moet worden behandeld als volle.
7.3
De emballage moet zijn opgeslagen in een vloeistofdichte lekbak. De inhoud van de lekbak moet ten minste gelijk zijn aan de inhoud van de grootste in de lekbak opgeslagen emballage, vermeerderd met 10% van de overige emballage. De lekbak moet bestand zijn tegen de inwerking van de opgeslagen vloeistoffen.
7.4
Indien emballage lekt, moet de lekkage direct worden verholpen of moet de inhoud van de lekkende emballage onmiddellijk worden overgebracht in niet-lekkende emballage dan wel moet de lekkende emballage worden overgebracht in een overmaats vat.
7.5
Gemorste vloeistoffen moeten direct worden geabsorbeerd. Hiertoe moeten nabij de opslagplaats van oliën in vaatwerk voldoende absorptiemiddelen aanwezig zijn. Gebruikte absorptiemiddelen moeten als gevaarlijke afvalstof worden behandeld.
8. 8.1
Gebruik hogedrukreiniger De hogedrukreiniger mag alleen in de bedrijfsgebouwen worden gebruikt ten behoeve van het schoonmaken van de stallen. Indien de hogedrukreiniger tevens wordt gebruikt voor het ontsmetten van vrachtwagens of het reinigen van voertuigen moet het afvalwater worden afgevoerd naar een vloeistofdichte opslagruimte.
Pagina 28 van 32
9. 9.1
Koelinstallatie melktank De koelinstallatie moet altijd bereikbaar zijn voor bediening, inspectie en onderhoud.
9.2
Er moet een inspectie- en preventief onderhoudsschema van de koelinstallatie van de melktank aanwezig zijn. Het bedoelde schema moet aan een controlerend ambtenaar op verzoek worden getoond.
9.3
Bij vervanging van het in de koelinstallatie aanwezige koudemiddel, moet dit zodanig worden afgetapt dat dit zich niet in de atmosfeer kan verspreiden.
10. Bodem 10.1 Om bodemverontreiniging te voorkomen moeten de werkplaats, de spoelplaats en de werktuigenberging voorzien zijn van een vloeistofkerende vloer. De opslag voor het opvangen van het spoelwater moet vloeistofkerend zijn uitgevoerd. 10.2
Gemorste vloeistoffen moeten direct worden geabsorbeerd. Hiertoe moeten in de werkplaats en de werktuigenberging voldoende absorptiemiddelen voor onmiddellijk gebruik aanwezig zijn. Gebruikte absorptiemiddelen moeten als gevaarlijke afvalstof worden behandeld.
10.3
Vloeistofkerende voorzieningen moeten ten miste één maal per jaar op deugdelijkheid worden gecontroleerd. Geconstateerde beschadigingen moeten zo spoedige mogelijk worden gerepareerd. De controles en mogelijke reparaties moeten worden geregistreerd.
11. 11.1
Nazorgverplichting In het belang van de bescherming van het milieu blijven de aan deze vergunning verbonden voorschriften ten miste vijfjaar nadat deze vergunning haar geldigheid heeft verloren onverminderd van kracht. Bij toepassing van dit voorschrift wordt onder 'degene die de inrichting drijft' ook begrepen 'degene die de inrichting als laatste heeft gedreven'.
11.2
Onder de in het vorige voorschrift genoemde zinsnede "aan deze vergunning verbonden voorschriften" dient tevens te worden verstaan "voorschriften die aan de vergunning verbonden zijn geweest".
Pagina 29 van 32
C.
Het bouwen van een bouwwerk
Voorschriften onderdeel bouwen 1. Het werk moet worden uitgevoerd overeenkomstig de bij deze vergunning behorende digitaal ingediende stukken via het omgevingsloketonline en omschrijvingen. 2. Tenminste 3 weken voor uitvoering van de volgende onderdelen moeten daarvan de tussen haakjes vermelde gegevens bij het bouw- en woningtoezicht worden ingediend: Prefab bouwconstructies ((constructieberekening en -tekening); Funderinggrondslag (grondverbeterplan afgestemd op de sonderingen en de over te brengen belastingen. Indien nodig een aangepast funderingsplan); Kelder (uitvoeringstekening wapening en vorm fundering); Beganegrondvloer (uitvoeringstekening); - Staalconstructie (uitvoeringstekening en uitgewerkt ankerplan). Als toelichting op bovenstaande constructieve voorwaarden en voor detailinformatie verwijzen wij naar bijgevoegd rapport van INTERCONCEPT "constructieve beoordeling bouwplan" nummer; 13-212-024/BFL13-0110, d.d. 12-82013. De werkzaamheden mogen eerst worden uitgevoerd nadat de gemeente Bronckhorst de nadere gegevens heeft goedgekeurd. 3. Op het bouwterrein moeten, voor zover van toepassing op het bouwwerk, aanwezig zijn en op verzoek van een toezichthoudend ambtenaar ter inzage worden gegeven: a. de omgevingsvergunning, met bijbehorende tekeningen; b. andere vergunningen en vrijstellingen; c. het bouwveiligheidsplan (indien vereist). 3. Met het bouwen mag niet worden begonnen voordat (voor zover nodig): 1. de peilhoogte van het bouwwerk ten opzichte van het straatpeil is gecontroleerd; 2. (indien nodig) de rooilijnen.op het bouwterrein zijn gecontroleerd. 4. De gemeente Bronckhorst moet tenminste twee dagen van tevoren in kennis worden gesteld van: a. de aanvang van de werkzaamheden, ontgravingswerkzaamheden daaronder begrepen; b. het inbrengen van de funderingspalen, het slaan van proefpalen daaronder begrepen; 3. de grondverbeteringswerkzaamheden; 4. het plaatsen van staalconstructies, en minimaal één dag van tevoren van: 5. het storten van beton. De melding onder a. moet schriftelijk plaatsvinden; de overige mogen ook telefonisch. 5. Het bouwafval op de bouwplaats moet ten minste worden gescheiden in de volgende fracties (artikel 4.11 Bouwverordening): a. gevaarlijk afval (als bedoeld in de Europese afvalstoffenlijst); b. glaswol; c. steenwol; d. overig afval Voornoemde fracties, alsmede de eventuele andere fracties die op de bouwplaats worden gescheiden uit het bouwafval, moeten worden afgevoerd naar een bewerkingsof verwerkingsinrichting die bevoegd is deze afvalstoffen te ontvangen, met dien
Pagina 30 van 32
verstande dat de fracties 'overig afval' moeten worden afgevoerd naar een sorteerinrichting die bevoegd is deze afvalstoffen ongesorteerd te ontvangen. Voornoemde verplichting om af te voeren naar een bewerkingsinrichting respectievelijk een sorteerinrichting gelden niet indien en voorzover het bouwafval wordt ingezameld door of namens de fabrikant of de leverancier. 6. De gemeente Bronckhorst moet onmiddellijk in kennis gesteld worden (dit kan telefonisch) van: a. het gereedkomen van putten; b. grond- en huisaansluitleidingen van de riolering; c. leidingdoorvoeren en mantelbuizen door wanden en vloeren beneden straatpeil. De onder a. tot en met c. genoemde onderdelen mogen niet zonder toestemming van de gemeente Bronckhorst aan het oog worden onttrokken gedurende 2 dagen na het tijdstip van kennisgeving. De beëindiging van de werkzaamheden, waarop de vergunning betrekking heeft, moet uiterlijk op de dag van beëindiging schriftelijk aan de gemeente Bronckhorst worden gemeld.
Pagina 31 van 32
4.
Uitrit aanleggen of veranderen
Voorschriften onderdeel uitrit 1.
Algemene voorschriften 1.1. Voordat met de uitvoering van het werk, waarbij mogelijk kabels of leidingen zijn betrokken, wordt begonnen, is het ten behoeve van een goede instandhouding van het bestaande kabel- en leidingennet noodzakelijk dat de aanvrager mededeling doet van het desbetreffende werk aan het "Kabel en Leidingeninformatiecentrum (KLIC), telefonisch bereikbaar onder nummer (0800) 0080. 1.2. Worden met het werk kabels/(telefoon)leidingen dicht genaderd waardoor de goede werking ervan verloren kan gaan, dan moet de aanvrager vooraf overleg plegen met de beheerder van die kabels/leidingen en de door deze gegeven aanwijzingen opvolgen.
2. Uitvoering van het werk 2.1. De voorbereiding, uitvoering en nazorg van het werk moeten er te allen tijde op zijn gericht dat daardoor geen nadelige gevolgen ontstaan voor de bruikbaarheid van de weg en de veiligheid van het verkeer op de weg. 2.2. Binnen vijf werkdagen na het uitvoeren van het werk moeten bermen, taluds, beplantingen, groenstroken, verhardingen etc. die aan het werk grenzen in de staat worden teruggebracht van voor de uitvoering van het werk. 2.3. Kosten, voortvloeiend uit wijzigingen aan eigendommen van derden als gevolg van de uitvoering van het werk zijn voor rekening van de aanvrager. 2.4. Ten behoeve van de uiteit dient een duiker gerealiseerd te worden 2.5. De diameter van de duiker dient minimaal 300 mm te zijn. 2.6. De bodem en taluds van de watergang dienen op de juiste diepte te worden gebracht. 2.7. Er moet een voldoende stabiele ondergrond voor de duiker worden gerealiseerd, zodat verzakking wordt tegengegaan. 2.8. Eventuele verbindingen van buizen dienen sluitend en waterdicht te zijn. 2.9. De aanvullingen naast en boven de duiker moeten uitgevoerd worden met schone grond. 2.10.De duikeruiteinden dienen 0,3 m vrijgehouden te worden. 2.11 .In de duiker geraakte grond dient uit de duiker verwijderd te worden 3. Aanleg en gebruik van de uitweg 3.1. De uitwegen moeten over een lengte van minimaal 2 meter afhellend van de weg lopen. 3.2. De bovenkant van de aan te brengen verharding mag niet boven de bestaande wegverharding uitkomen. 3.3. Het van de verhardingen afkomstige hemelwater moet op eigen terrein worden opgevangen. 3.4. In verband met de ligging van kabels en leidingen moeten de uitwegen in een open verharding worden aangelegd van bijvoorbeeld klinkers.
Pagina 32 van 32