Beleidsplan Sociaal domein Naarden - Muiden- Bussum 2015 – 2018 (Fusie)gemeenten Bussum, Muiden en Naarden Juni 2014
Stellers: Gert-Jan Vreeke Jacqueline Agricola
1
Inleiding Hieronder komt een voorwoord en een beknopte samenvatting van het Beleidsplan Sociaal domein.
2
Leeswijzer Hoofdstuk 1 van dit beleidsplan geeft een definitie van het Sociaal domein en schetst de aanleiding en context van de transities op het Sociaal domein. Ook wordt het doel en de opbouw van het beleidsplan uitgelegd. In hoofdstuk 2 wordt een globale beschrijving gegeven van de belangrijkste cijfers, trends en ontwikkelingen die van belang zijn voor de visie op het Sociaal domein. In bijlage 1 bij het beleidsplan is een uitgebreider overzicht van gegevens terug te vinden. In hoofdstuk 3 vindt u de strategische visie van de gemeenten Naarden, Muiden en Bussum op het Sociaal domein. Deze bestaat uit drie inhoudelijke elementen (Iedereen doet mee, de vraag centraal en eigen kracht) en het dienstverleningsstelsel waarbinnen de visie zal worden gerealiseerd. Het dienstverlening wordt beschouwd vanuit drie perspectieven; de (collectieve) basisvoorzieningen, de gemeentelijke dienstverlening en de (individuele) matwerkvoorzieningen. Per onderdeel worden gewenst resultaat, kernwaarden en kernkeuzes benoemd. In hoofdstuk 4 wordt een overzicht en korte beschrijving gegeven van de subnota’s waarin de strategische visie verder wordt uitgewerkt. Een aantal subnota’s wordt tegelijkertijd met dit beleidsplan ter vaststelling aangeboden. Voor de overige subnota’s wordt aangegeven wanneer deze naar verwachting aangeboden zullen worden. Hoofdstuk 5 beschrijft de financiële context en de wijze waarop aan de sturing en monitoring op het Sociaal domein wordt vormgegeven. Bijlage 1 geeft het perspectief van onze inwoners; een overzicht van de activiteiten die hebben plaatsgevonden om onze inwoners te betrekken bij de beleidsontwikkeling en een beschrijving van de belangrijkste resultaten van deze activiteiten. Bijlage 2 is een bouwstenenmodel van ons dienstverleningsmodel. Hierin wordt de visie van de gemeenten over de positie van taken en activiteiten grafisch weergegeven. Wat hoort voor het loket, in de toegang of juist erna?
3
Inhoudsopgave 1.
Algemeen
1.1 1.2 1.3 1.4 1.5
Wat is het Sociaal domein? De transities Sociaal domein Kwaliteit, continuïteit en kostenbeheersing Doel van het beleidsplan Sociaal domein Opbouw van het beleidsplan Sociaal domein
2
Cijfers, trends en ontwikkelingen
2.1 2.2
Trends en ontwikkelingen Het perspectief van de inwoner
3
Visie op het Sociaal domein
3.1 3.2
De strategische visie Iedereen doet mee 3.2.1 Wat is meedoen? 3.2.2 Het gewenste resultaat 3.2.3 Kernwaarden 3.2.4 Kernkeuzes We stellen de vraag centraal 3.3.1 Wat is de vraag centraal stellen? 3.3.2 Het gewenste resultaat 3.3.3 Kernwaarden 3.3.4 Kernkeuzes We benutten de eigen kracht 3.4.1 Wat is eigen kracht? 3.4.2 Het gewenste resultaat 3.4.3 Kernwaarden 3.4.4 Kernkeuzes Het dienstverleningsstelsel 3.5.1 Wat is het dienstverleningsstelsel? 3.5.2 Perspectief op de collectieve basisvoorzieningen 3.5.2.1 Het gewenste resultaat 3.5.2.2 Kernwaarden 3.5.2.3 Kernkeuzes 3.5.3 Perspectief op gemeentelijke dienstverlening 3.5.3.1 Het gewenste resultaat 3.5.3.2 Kernwaarden 3.5.3.3 Kernkeuzes 3.5.4 Perspectief op de (individuele) maatwerkvoorzieningen 3.5.4.1 Het gewenste resultaat 3.5.4.2 Kernwaarden 3.5.4.3 Kernkeuzes
3.3
3.4
3.5
4
Subnota's bij het beleidsplan Sociaal domein
4.1 4.2
Inleiding Overzicht van de zes subnota's bij het beleidsplan Sociaal domein Grip op het bestaan: individuele maatwerkvoorzieningen, drang en dwang en de positie van de klant Gemeentelijke dienstverlening Afstemming passend onderwijs en jeugdhulp Basisvoorzieningen dichtbij huis Inclusieve samenleving: iedereen doet mee Inwoners aan zet
a. b. c. d. e. f.
5
Financiën, sturing en monitoring
5.1 5.2
Financiën Sturing en monitoring 5.2.1 Sturing via PDCA 5.2.2 Monitoring
Bijlagen Bijlage 1 Het perspectief van inwoners Bijlage 2 Bouwstenenmodel dienstverleningsstelsel (wordt later bijgevoegd) Bijlage 3 Achtergrondinformatie (wordt later bijgevoegd)
4
1. Algemeen 1.1
Wat is het Sociaal domein?
Het Sociaal domein is een praatje maken met de buren, een kopje suiker lenen, op elkaars kinderen passen, een buurtfeest organiseren. Het Sociaal domein is naar het consultatiebureau gaan, advies krijgen over voeding en slapen, met andere ouders praten over wat je moet doen als je kind niet luistert of als je peuter altijd zeurt in de supermarkt om snoep. Het Sociaal domein is werkloos raken, niet kunnen rondkomen met een uitkering, schulden maken en hulp (moeten) zoeken. Het Sociaal domein is regie over het eigen bestaan, een kind met beperkingen grootbrengen, zorg regelen, passende begeleiding regelen, een school kiezen. Het Sociaal domein is voorzien dat je in de nabije toekomst niet meer zelfstandig de trap op kan en nu alvast gaat denken over een oplossing. Het Sociaal domein is aangesproken worden op ongezonde leefstijl, en kiezen om meer te sporten. Het Sociaal domein is vrijwilligerswerk doen in een verzorgingstehuizen, een oogje in het zeil houden, contacten onderhouden in de buurt. Het Sociaal domein raakt dus iedere inwoner in Naarden, Muiden en Bussum. Het Sociaal domein is, samengevat en in een aantal grove categorieën ondergebracht: wat inwoners samen doen, de ontmoetingsmogelijkheden van inwoners, de vrij toegankelijke basisvoorzieningen, plus al die diensten en voorzieningen waarin inwoners een beroep op kunnen doen bij langdurige werkloosheid, problemen met opvoeden, of problemen bij zelfstandig wonen en leven.
1.2
De transities Sociaal domein
Met ingang van 2015 zijn gemeenten grotendeels verantwoordelijk voor het Sociaal domein. Het Rijk decentraliseert een omvangrijk pakket aan taken naar gemeenten: de Wmo wordt uitgebreid met begeleiding, alle jeugdzorg wordt een gemeentelijke verantwoordelijkheid, van lichte opvoedondersteuning tot gesloten jeugdzorg; op het gebied van werk en inkomen behouden gemeenten hun reeds omvangrijke taken en vindt een bundeling plaats onder een nieuwe wet: de participatiewet. Daarnaast verandert in 2015 de wijze waarop het primair en voortgezet onderwijs haar leerlingen ondersteunt, door de wet op het passend onderwijs. De ondersteuning vanuit het onderwijs en de gemeente moeten worden afgestemd. De decentralisaties zijn door het Rijk ingezet om twee hoofdredenen: de alsmaar stijgende kosten en niet geheel overtuigende resultaten. De kosten voor jeugdzorg stijgen al jaren met percentages tussen de 5 en 10 % per jaar. De AWBZ heeft een dermate groei doorgemaakt dat deze, zonder maatregelen, onbetaalbaar zal worden. Deze stijging worden deels verklaard als effect van het stelsel zelf, de ‘spons van de AWBZ’ genoemd. Er wordt te snel en te makkelijk een beroep op de zorg gedaan. Voor een ander deel heeft de groei te maken met maatschappelijke ontwikkelingen zoals individualisering en vergrijzing. De gebrekkige kwaliteit wordt uitgelegd als een regieprobleem. Doordat vele instanties zeggenschap hadden over delen van de zorg, werd er langs elkaar gewerkt, met soms dramatische resultaten. Versnippering en bureaucratie is ook een knelpunt voor wie een baan wil vinden vanuit een grote afstand tot de arbeidsmarkt. De vele verschillende instanties, regelingen en schotten maken deze weg niet makkelijker. Decentralisatie naar gemeenten wordt gezien als een oplossing voor de hierboven beschreven effecten. De decentralisaties hebben daarmee een dubbel doel: afhankelijkheid van specialistische, individuele zorg verminderen en de participatie van (specifieke) groepen bevorderen. Er is dan ook niet alleen sprake van overheveling van taken; de uitvoering van deze taken vraagt ook een geheel andere aanpak. Daarom wordt gesproken van een transitie; een structurele verandering die het resultaat is van op elkaar inwerkende en elkaar versterkende ontwikkelingen.
1.3
Kwaliteit, continuïteit en kostenbeheersing
Vooruitlopend op de verbeteringen die de decentralisaties moeten brengen heeft het Rijk al een korting op de beschikbare middelen doorgevoerd met ingang van 2015. Gemeenten zouden doordat ze dichtbij de burger staan en door de decentralisaties over ‘alles gaan’ zuiniger en doelmatiger kunnen werken. Gemeenten staan dichterbij de burger en kennen daardoor de situatie van de burger beter. De burger staat dichterbij het gemeentebestuur en heeft daarmee meer invloed op het
5
gevoerde beleid. Doordat veel taken bij de gemeente komen te liggen kan de gemeente integraal beleid voeren en haar dienstverlening aan de inwoners zonder schotten aanbieden. Het vertrouwen van de rijksoverheid in de effectieve uitvoering door de gemeenten vertaalt zich in concrete kortingen op de budgetten ten opzichte van de huidige uitgaven. Voor de Jeugdwet gaat het om een bezuiniging van 3,5% in 2015 oplopend naar 12,5% in 2017. Voor de Wmo gaat het om een bezuiniging van 20% voor de overheveling van de taken begeleiding uit de AWBZ en 40% op de hulp bij het huishouden vanaf 2015. De Participatiewet betekent een korting op de middelen voor Wajong, Wwb en Wsw van 12%. De gemeente staat hiermee voor de uitdaging om door de transities met minder middelen haar inwoners effectieve ondersteuning te bieden. Een overheveling van taken en een veranderende aanpak van deze taken kost tijd. Een balans tussen de wens een snelle omslag te maken en continuïteit in de overgangsperiode is belangrijk. Zodat er voor onze inwoners duidelijkheid is en dat niemand tussen wal en schip valt. Aandacht voor monitoring van de effecten van het gemeentelijk beleid en de resultaten van onze uitvoering is essentieel. Om goed te kunnen monitoren moeten vooraf duidelijke keuzes worden gemaakt en indicatoren worden gesteld. Tegelijkertijd is het belangrijk te beseffen dat er op dit moment nog onvoldoende informatie beschikbaar is om deze keuzes en indicatoren scherp te kunnen stellen. Er is slechts globale informatie over de beschikbare budgetten en geldstromen in het verleden. De beschikbare klantaantallen geven nog geen informatie over het gebruik van meerdere voorzieningen door één klant en al helemaal niet over de situatie waar elke individuele klant zich in bevindt. En er is nog maar beperkt ervaring opgedaan met de nieuwe werkwijzen, binnen en buiten de gemeente. Toch is het belangrijk wel uitgangspunten vast te stellen en aannames te doen over hoe het Sociaal domein zich voor de gemeenten Naarden, Muiden en Bussum zal ontwikkelen. Immers, door aannames te doen, hoe indicatief ook, wordt het mogelijk te sturen, te toetsen en indien nodig bij te stellen. De transities in het Sociaal domein betekenen een grote verschuiving in korte tijd met slechts beperkte zekerheden. Daar staat tegenover dat de gemeenten eerder hebben laten zien van decentralisaties een succes te kunnen maken. De eerste ervaringen vanuit de Kanteling en de proeftuinen zijn positief. De gemeenten Naarden, Muiden en Bussum hebben zich, gezamenlijk en in de regio, goed voorbereid. In hoofdstuk 5 wordt dieper ingegaan op de financiën, monitoring en sturing binnen het Sociaal domein.
1.4
Doel van het beleidsplan Sociaal domein
In het beleidsplan Sociaal domein 2015 – 2018 wordt beschreven op welke wijze Naarden, Muiden en Bussum werken aan het realiseren van een duurzame inrichting van het Sociaal domein. We hebben gekozen voor een integrale aanpak van de verschillende bestaande en nieuwe taken op het Sociaal domein. Een logisch vervolg hierop is dan ook de keuze voor een integraal beleidsplan. Ook de taken vanuit de participatiewet, waar geen wettelijke verplichting tot een beleidsplan is neergelegd, worden hierin meegenomen, zo ook de afstemming passend onderwijs. In het beleidsplan formuleren we allereerst onze visie, de resultaten die we willen bereiken en de wijze waarop we die resultaten willen bereiken, binnen de opdracht die de wetgever ons heeft gegeven in de Wmo, de jeugdwet en de participatiewet. De wetgever benoemt ook specifiek een aantal onderdelen die verplicht terug moeten komen in het beleidsplan. Dit geeft dus een duidelijk eerste kader. Naast dit duidelijke kader dat door de wetgever is bepaald, geeft het beleidsplan Sociaal domein een volledig beeld van gemaakte en nog te maken beleidskeuzes. De beleidsontwikkeling op het Sociaal domein is een dynamisch proces. Het beleid wordt niet gemaakt op de tekentafel maar is een interactief proces waarbij veel wisselwerking bestaat met onze inwoners, instellingen en met ontwikkelingen op naastgelegen beleidsterreinen. De beleidsontwikkeling is deels een voortzetting van eerder ingezet beleid, bijvoorbeeld de Kanteling binnen de Wmo. Daarnaast zijn een aantal beleidskeuzes al gemaakt in een eerder stadium. Zo zijn er bijvoorbeeld al keuzes gemaakt in de transitiearrangementen jeugd en in de Nota naar een lokale transitieagenda die eind 2013 in de gemeenteraden zijn behandeld. Ook zijn er onderdelen waarvoor nog geen uitgewerkte beleidskeuzes zijn gemaakt, waaraan in het beleidsplan Sociaal domein richting gegeven zal worden. Het is daarom niet mogelijk en niet wenselijk om op één moment alle beleidskeuzes binnen het Sociaal domein neer te leggen.
6
1.5
Opbouw van het beleidsplan Sociaal domein
Het integraal beleid op het Sociaal domein kent vier niveaus 1. Het beleidsplan Sociaal domein 2015-2018 bevat het strategisch beleid en beschrijft dus de hoofdlijnen. Het schetst in de eerste plaats een visie op de wijze waarop Bussum, Naarden en Muiden in nauwe samenwerking met de andere gemeenten in de regio Gooi en Vechtstreek, de transitieopgaven ter hand willen nemen. Vervolgens beschrijven we het dienstverleningsstelsel waarbinnen inwoners, de afzonderlijke gemeenten en de regio (oftewel de samenwerkende gemeenten) en de maatschappelijke organisaties nadrukkelijk een eigen taak en verantwoordelijkheid hebben. Van daaruit wordt het gemeentelijk perspectief gegeven op de invulling van de basisvoorzieningen, gemeentelijke dienstverlening en verstrekking van individuele maatwerkvoorzieningen. 2. De uitwerking van de benoemde resultaten, kernwaarden en kernkeuzes wordt neergelegd in tactische subnota’s. Een aantal van deze subnota’s worden gelijktijdig met het strategisch beleidsplan vastgesteld. Andere subnota’s zullen op een later moment ter besluitvorming voorgelegd worden, zodat de raden meer tijd hebben om hun richting te bepalen en inwoners, adviesraden en instellingen uitgebreider geconsulteerd kunnen worden. Dit betreft onderwerpen waar nog keuzes gemaakt kunnen en moeten worden en waarvoor het niet noodzakelijk is dat op 1 januari 2015 het beleid volledig duidelijk is. Het strategisch beleidsplan geeft (in hoofdstuk 4) duidelijk aan wat in welke tactische subnota wordt uitgewerkt en wanneer deze bij benadering aan de raden zal worden voorgelegd. 3. Feitelijke informatie (cijfers, trends, ontwikkelingen) die van belang is voor de beleidsontwikkeling en de te maken keuzes wordt in bijlagen bij het beleidsplan Sociaal domein gevoegd. Deze informatie vormt mede de basis voor de te maken beleidskeuzes maar ook voor de monitoring van de ontwikkelingen binnen het Sociaal domein. Ook deze feitelijke informatie is dus dynamisch. Ten eerste omdat deze informatie verandert, ten tweede omdat de gemeenten in de loop van de tijd meer inzicht zal krijgen. Op dit moment is er bijvoorbeeld nog geen volledig inzicht in budgetten en klantaantallen en bijna geen inzicht in de mate waarin klanten zorg van meerdere aanbieders en vanuit meerdere regelingen zorg ontvangen. Door de integrale aanpak vanaf 2015 zal dit inzicht gaan ontstaan. 4. Het strategisch en tactisch niveau wordt op operationeel niveau verder uitgewerkt. Dit gebeurt grotendeels door de colleges, bijvoorbeeld in het uitvoeringsprogramma Sociaal domein, door de inrichting van een integrale uitvoeringsorganisatie en door uitwerking van het strategisch en tactisch beleid in beleidsregels, inkooptrajecten en subsidieafspraken. Maar ook hier is de gemeenteraad deels aan zet. De rechten en plichten van onze inwoners bij de verstrekking van maatwerkvoorzieningen worden vastgelegd in verordeningen die door de gemeenteraden worden vastgesteld, deels eind oktober 2014 en deels in december 2015. Ook de verdeling van budgetten op hoofdlijnen is de taak van de gemeenteraad, in de perspectiefnota en de begroting. Tenslotte zullen de colleges over de voortgang rapporteren, onder andere binnen de P&C cyclus in de bestuursrapportages en jaarrekening en ook in inhoudelijke verslagen. Door de gelaagde opzet van het beleidsplan met subnota’s en bijlagen houden we de informatie toegankelijk en kan iedere lezer inzoomen op het detailniveau wat hij zelf noodzakelijk of wenselijk vindt, vanuit zijn eigen rol en behoefte. Ook kan door deze opzet gekozen worden voor een gefaseerde en daarmee meer zorgvuldige uitwerking. Door de samenhang in het beleidsplan en het bovenliggend strategisch beleid wordt de integraliteit gewaarborgd. Ten behoeve van de beleidsontwikkeling voor het beleidsplan heeft een uitgebreid participatietraject plaatsgevonden, zowel regionaal (Samenkracht) als lokaal. In bijlage 1 wordt het participatietraject beschreven en ook de uitkomsten van de participatie die mede de basis vormen voor het ontwikkelde en nog te ontwikkelen beleid.
7
2 Cijfers, trends en ontwikkelingen 2.1 Trends en ontwikkelingen De trends en ontwikkelingen worden later ingevoegd. 2.2 Het perspectief van de inwoner Centraal in de visie op het Sociaal domein staat dat we uitgaan van de behoefte van onze inwoners. Juist omdat dit de kern is van onze visie is (en wordt) veel aandacht besteed aan interactieve beleidsontwikkeling met vertegenwoordigers van onze inwoners, met adviesraden, cliëntenraden en belangenorganisaties van specifieke doelgroepen. De gemeenten Bussum, Naarden en Muiden werken samen met de andere gemeenten van Gooi & Vechtstreek om participatie bij beleidsontwikkeling vorm te geven. De resultaten staan vanzelfsprekend ten dienste van alle betrokken regiogemeenten. In 2013 hebben de regiogemeenten in samenwerking een uitgebreid behoefteonderzoek per doelgroep uitgevoerd. Het onderzoek is gebaseerd op literatuur, gesprekken met vertegenwoordigers van Wmo raden, belangenorganisaties en cliëntorganisaties uit de regio, gesprekken met een panel ervaringsdeskundigen VG en een panel ervaringsdeskundige GGZ en gesprekken met ca. 60 zorgprofessionals (van de werkvloer). Onder de naam ‘Samenkracht!’ organiseren de gemeenten van Gooi & Vechtstreek verschillende activiteiten om te spreken met vertegenwoordigers van onze inwoners, met adviesraden, cliëntenraden en belangenorganisaties van specifieke doelgroepen. Er zijn in 2013/2014 6 plenaire bijeenkomsten georganiseerd waaraan zo’n veertig organisaties hebben deelgenomen. In themagerichte werkgroepen zijn een aantal onderwerpen uitgediept. Middels co-creatie worden beleidsvoorstellen, programma’s van eisen voor inkoop en verordeningen geformuleerd. Daarnaast is in focusgroepen gesproken met enkele doelgroepen met een specifieke beperking. De setting en werkmethoden in de focusgroepen zijn afgestemd op deze specifieke doelgroepen. Het landelijk programma Aandacht Voor Iedereen (AVI) ondersteunt de regiogemeenten hierbij. Er is een focusgroep voor mensen met een verstandelijke beperking (VG), een focusgroep voor mensen met een psychiatrische achtergrond (GGZ) en een focusgroep voor mensen met niet aangeboren hersenletsel (NAH). De gemeenten Naarden, Muiden en Bussum zijn ook lokaal in gesprek geweest met inwoners over het Sociaal domein. Lokaal is met onze inwoners gesproken bijvoorbeeld tijdens een duurzaamheidscafe en tijdens de fusie-bijeenkomst. In een klankbordgroep jeugd is met ouders, jongeren en cliëntenorganisaties enkele keren gesproken over het onderdeel jeugd. Vanzelfsprekend zijn onze adviesorganen, de cliëntenraad sociale zaken en het Beraad Naarden-Bussum-Muiden een vaste gespreksparter in de lokale beleidsontwikkeling. Daarnaast participeren de lokale adviesorganen in de regionale Samenkracht bijeenkomsten. Met inwoners is gesproken over allerlei onderwerpen binnen het Sociaal domein. Veel vragen werden besproken met inwoners en de antwoorden leverden ons waardevolle informatie op die is of meegenomen in dit beleidsplan en de subnota’s die nu voorliggen of nog opgesteld zullen worden. De volgende vragen kwamen bijvoorbeeld aan de orde. Hoe activeren we de eigen kracht van inwoners? Hoe stimuleren we de inclusieve samenleving en welke drempels worden nu ervaren? Hoe kunnen we de participatie van ouders en jeugd vormgeven? Welke tips hebben inwoners bij het inrichten van de gemeentelijke dienstverlening? Welke ondersteuning is van belang voor
8
mantelzorgers en hoe kunnen we die het beste bieden? Hoe willen inwoners invloed op de geboden ondersteuning en in welke vorm? Hoe willen inwoners als klant behandeld worden aan het gemeentelijk loket? Hoe zorgen we dat straks ook inwoners die ondersteuning nodig hebben een passende plek vinden op de arbeidsmarkt? Wat moeten we daarvoor doen en niet doen? Sommige inwoners zullen te maken krijgen met meerdere vormen van ondersteuning en meerdere aanbieders. Hoe houden zij overzicht en wat hebben inwoners nodig om zo goed mogelijk hun eigen zaken te regelen? Om te zorgen dat inwoners ons weten te vinden als ze ondersteuning nodig hebben is het belangrijk te weten wat mensen doen als ze hulp nodig hebben. Hoe gaan onze inwoners op zoek naar informatie, wat zoeken ze en waar? Winkelen en buiten recreëren zijn belangrijke activiteiten voor alle inwoners. Voor wie een beperking heeft is dit echter niet altijd vanzelfsprekend. Welke knelpunten ervaren mensen en wat moet als eerste worden aangepakt? Vanzelfsprekend blijven we de vraag centraal zetten en blijven we structureel de behoefte van onze inwoners ophalen als we beleid ontwikkelen. We zullen ons beleid en dienstverlening blijven spiegelen aan het oordeel van onze inwoners en de tevredenheid en resultaten van geboden ondersteuning monitoren – zowel voor individuele maatwerkvoorzieningen als voor collectieve basisvoorzieningen. Het is ondoenlijk om alle resultaten van de bijeenkomsten op te sommen die hebben bijgedragen aan het beleidsplan en de subnota’s die nu voorliggen. We geven u daarom een samenvatting van de belangrijkste resultaten in bijlage 1 van dit beleidsplan.
9
3. Visie op het Sociaal domein 3.1
De strategische visie
In dit hoofdstuk verwoorden we de strategische visie op het Sociaal domein van de gemeenten Naarden, Muiden en Bussum. Deze visie is reeds verwoord in de nota Naar een lokale transitieagenda die in 2013 aan de raden van Bussum, Muiden en Naarden is voorgelegd. We verwoorden in de eerste plaats het resultaat dat Naarden, Bussum en Muiden willen realiseren op het Sociaal domein, vanuit de opdracht die de wetgever ons heeft meegegeven. Het is de stip op de horizon die onderscheiden onderdelen van het beleid bindt, en die ons een maatstaf biedt om de effecten van beleidsinspanningen aan af te meten. Vanuit het geformuleerde resultaat benoemen we de daarbij behorende kernwaarden en kernkeuzes die hieruit voortvloeien. De kernwaarden vatten samen welke type van situatie we voor onze inwoners waardevol achten. Deze kernwaarden vormen de uitgangspunten die leidend zijn voor de keuzes die we maken. Naast inhoudelijke uitgangspunten formuleren we een visie op de wijze waarop de taken binnen het Sociaal domein moeten worden georganiseerd en welke rol gemeente, organisaties en de inwoners zelf hierin hebben. Dit is verwoorden we in onze visie op het dienstverleningsstelsel. Het basisprincipe van de gemeenten Naarden, Muiden en Bussum is dat iedereen meedoet. We stellen daarbij de vraag centraal en benutten zoveel mogelijk de eigen kracht van mensen. Meedoen is actief deelnemen aan ‘de samenleving’: een opleiding volgen, werken, vrijwillige inzet leveren, zorgen voor anderen. Naarden, Muiden en Bussum gaan ervan uit dat meedoen niet alleen iets oplevert voor de samenleving, maar ook bijdraagt aan de eigenwaarde van inwoners. ‘Meedoen’ is een opgave en een kans voor iedere inwoner. Maar om inwoners zo goed mogelijk mee te laten doen, dient rekening gehouden te worden met de vraag/de behoefte van diezelfde inwoners. De vraag centraal stellen is hierbij het uitgangspunt van de gemeente. Wat hebben inwoners nodig om mee te doen? Op welke wijze kunnen zij een bijdrage leveren aan de samenleving? Wat schenkt deze inwoners voldoening? Door in de ondersteuning van inwoners de vraag centraal te stellen, voelen inwoners zich gesterkt en wordt de eigen kracht van inwoners aangesproken. De eigen kracht van inwoners aanspreken wil zeggen dat inwoners de ruimte hebben om zelf oplossingen te vinden, om zelf de regie op het eigen bestaan te houden. De gemeente ondersteunt bij voorkeur de oplossingen die inwoners - met medewerking van hun sociale netwerk – zelf ontwikkelen en laat inwoners hier ook zelf de verantwoordelijkheid voor dragen. De gemeenten sturen op basis van de gestelde wettelijke kaders (Wmo, Wet op de jeugdzorg, Participatiewet), die ‘meedoen’ als kern hebben. De rolverdeling tussen de landelijke en lokale overheid laten een terugtrekkende rijksoverheid zien en een herijkende lokale overheid. De gemeente wordt meer faciliterend. De rol van gemeente en middenveld veranderen door de factoren complexiteit van de vraag en de mate van eigen kracht. Voor kwetsbare inwoners en inwoners in zogenaamde multi probleem situaties is het cruciaal dat de schotten tussen domeinen, zoals zorg, werk, onderwijs en begeleiding, niet belemmerend werken. Juist voor deze inwoners willen Naarden, Muiden en Bussum het mogelijk maken dat er maatwerk kan worden ingezet en moet de dienstverlening niet stagneren vanwege een veelvoud van afzonderlijk schijven, loketten en toegangspoorten tot zorg en ondersteuning. Om de inwoner zoveel mogelijk centraal te kunnen stellen zullen Naarden, Muiden, Bussum systematisch aan vraagverheldering doen; gemeente en inwoner gaan samen op zoek naar de voor de inwoner meest passende vorm van meedoen. In het proces van vraagverheldering zal de gemeente steeds uitgaan van de mogelijkheden van de inwoner, niet van de beperkingen. Zij sluit zoveel als mogelijk aan bij de oplossingen die de inwoner zelf aandraagt. De gemeente stimuleert aldus de inzet en het benutten van eigen kracht. Dit zijn de uitgangspunten voor de invulling van het dienstverleningsstelsel waarbinnen de gemeente Naarden, Muiden en Bussum het Sociaal domein organiseren.
10
3.2
Iedereen doet mee
3.2.1 Wat is meedoen? Participatie is een gelaagd begrip. Er zijn meerdere niveaus en vormen van deelname. Participatie betreft in basale zin het gebruik kunnen maken van voorzieningen en diensten naar behoefte: kunnen spelen, sporten, wonen, recreëren etc. Participatie duidt ook op het leveren van een bijdrage aan de samenleving door middel van eigen inzet (economisch, sociaal, maatschappelijk). Tenslotte duidt participatie op het spelen van een rol met betrekking tot de vormgeving van onderdelen van de samenleving (inspraak, initiatief). De participatiewet, Wmo en Jeugdwet leggen andere accenten als het gaat om meedoen in individueel opzicht. De Wmo thematiseert de ondersteuning die individuen nodig kunnen hebben om zelfstandig mee te kunnen blijven doen. De Jeugdwet richt zich op de hulp die ouders en jeugdigen nodig hebben om de jeugdige goed voor te bereiden op deelname aan de samenleving. De participatiewet legt de focus op werk en inkomen en beoogt een bijdrage te leveren aan een situatie waarbij inwoners naar vermogen hun bijdrage kunnen leveren op de arbeidsmarkt en daarmee aan de samenleving. De gemeente heeft de taak om individuen die op het vlak van werk en inkomen, zelfstandig wonen en leven, opvoeden en opgroeien meer (specifieke) ondersteuning nodig hebben, en/of die op deze vlakken problemen hebben met ‘regie’ (overzicht en inzicht) extra ondersteuning of begeleiding te bieden. Deze ondersteuning heeft steeds als doel dat mensen de regie weer kunnen oppakken en vervolgens weer actief kunnen meedraaien in de samenleving. Deze drie ondersteuningsvormen dienen een eenheid te vormen. De gemeenten hebben daarnaast ook collectieve opgaven. Ze moet ervoor zorgen dat kinderen, jongeren, volwassenen en ouderen hun eigen omgeving kunnen spelen, sporten, of gewoon bewegen, naar school gaan, werken, uitgaan, etc. Gemeenten hebben de opdracht om te stimuleren en te faciliteren dat inwoners met of voor elkaar activiteiten kunnen ondernemen: vrijwillige inzet, mantelzorg, interesses delen, elkaar kunnen ontmoeten, etc. Participatie is ook zitting nemen in het beraad Bussum-Naarden-Muiden; inspreken bij een commissie; deel uitmaken van een wijkplatform of een wijkvereniging of zelf initiatieven ontplooien.
3.2.2 Het gewenste resultaat De gemeenten Bussum, Naarden en Muiden willen dat elke inwoner meedoet. Iedere inwoner draagt bij naar vermogen op economisch, sociaal en maatschappelijk vlak, kan naar behoefte gebruik maken van collectieve en, zo nodig, maatwerkvoorzieningen en heeft de mogelijkheid invloed uit te oefenen op beleid en de vormgeving van voorzieningen. ‘Meedoen’ is de grootste gemene delen van de participatiewet, de jeugdwet en de Wmo. Het is een oproep aan iedereen om inzet te tonen, om talenten te benutten, maar ook om kansen te creëren en belemmeringen weg te nemen zodat iedereen ook echt mee kan doen.
3.2.3 Kernwaarden Kernwaarde 1 De gewenste vorm van participatie die we van onze inwoners zien, richt zich in de eerste plaats op bijdragen: op bijdragen naar vermogen op economisch, sociaal en maatschappelijk vlak. Bijdragen betekent zelfredzaam zijn. Maar ook waar nodig en mogelijk anderen ondersteunen om mee te kunnen doen. Kernwaarde 2 We willen dat alle inwoners in Naarden, Muiden en Bussum evenredig kunnen profiteren van collectieve en zo nodig maatwerkvoorzieningen. Iedereen doet mee, ook als het gaat om spelen, sport en cultuur. Dit betekent ook dat er geen groepen zijn die systematisch buiten de boot vallen als gaat om wonen, arbeid, zich kunnen verplaatsen, recreëren en andere vormen van participatie. Kernwaarde 3 Inwoners kunnen invloed uitoefenen op de beleidsontwikkeling en dienstverlening van de gemeenten Naarden, Muiden en Bussum. We willen onze inwoners uitnodigen om actief mee te doen. Kernwaarde 4 We vinden dat participatie ook moet bijdragen aan integratie. Participatie staat haaks op voor specifieke groepen specifiek georganiseerde vormen van onderwijs, arbeid en zorg. Het streven is dat inwoners zoveel mogelijk deelnemen aan regulier onderwijs, arbeid etc.
11
3.2.4 Kernkeuzes Kernkeuze 1 We gaan er vanuit dat onze inwoners ‘een bijdrage leveren’. Dit betekent in eerste instantie dat iemand economisch onafhankelijk is en een huishouden voert. Naast deze bijdragen is er geen vaste standaard voor de bijdragen die we van onze van inwoners verwachten. Mantelzorg en vrijwilligerswerk zijn gewaardeerde bezigheden; maar iemand kan ook door middel van financiële bijdragen of door extra (beroepsmatig) inzet een bijdrage leveren. Kernkeuze 2 We stimuleren en faciliteren een samenleving waarin drempels die inwoners met beperkingen ervaren worden verminderd of overbrugbaar worden gemaakt. Kernkeuze 3 We consulteren onze inwoners in de ontwikkeling van nieuw beleid, maken gebruik van adviesorganen en staan open voor initiatieven van inwoners. Kernkeuze 4 We kiezen eerst voor ondersteuning binnen reguliere voorzieningen. Specifiek georganiseerde vormen zijn beschikbaar indien de reguliere voorzieningen onvoldoende mogelijkheden bieden. De participatiewet stimuleert dat inwoners met een gering arbeidsvermogen, toch hun plek vinden in reguliere banen en niet louter bij vormen van beschut werk. Het passend onderwijs zet in op ondersteuning van leerlingen met specifieke behoeften op het terrein van leren, concentreren, samenwerken, binnen de reguliere school.
3.3
We stellen de vraag centraal
3.3.1 Wat is de vraag centraal stellen? Een cruciaal inhoudelijk, maar ook methodisch uitgangspunt, is dat gemeenten bij zowel het toekennen van maatwerkvoorzieningen, als bij het vormgeven van algemene (ook wel: collectieve of basis) voorzieningen, uitgaan van de vraag van de inwoner. Dit uitgangspunt vertaalt zich op vele manieren: in de opgave aan organisaties die basisvoorzieningen bieden, maar ook in de wijze waarop de toegang tot zorg wordt ingericht (keukentafelgesprek). Uitgaan van de vraag wil niet zeggen dat gemeente iedere (gearticuleerde) ‘vraag’ van inwoners moeten honoreren. (U vraagt wij draaien.) De vraag centraal stellen is een geheel ander principe. Een ‘vraag’ moet worden opgevat als een behoefte of een (zwaarwegende) belang of een redelijke/weloverwogen voorkeur. Vraaggericht werken, of de vraag centraal, betekent uitgaan van de behoefte of de ‘redelijke voorkeur’ van een inwoner, maar heeft direct raakvlakken met de uitgangpunten van ‘verbondenheid’ en ‘eigen kracht’. Een behoefte is een (ervaren) gebrek aan activiteiten, (hulp)middelen (bewegen), middelen (voedsel) etc. Wanneer aan dit gebrek niets wordt gedaan treedt er ‘schade’ op. Wanneer inwoner hun behoeften aan mobiliteit, contacten en zeggenschap niet meer kunnen realiseren, schaadt dit hun welbevinden. Zij voelen nutteloos, worden depressief of krijgen somatische klachten. Een vraag kan ook voortkomen uit iets wat inwoners belangrijk vinden, omdat het past bij hun levensovertuiging of omdat zij bijzonder graag willen. Zo kan het zorgdragen voor een gehandicapt kind voor een ouder, een opgave zijn die hij of zij niet aan de andere wil en kan overlaten. Een inwoner kan – omdat hij hier veel in heeft geïnvesteerd en omdat hij dat graag wil – bij voorkeur binnen een bepaald segment van de arbeidsmarkt aan de slag willen. Een gemeente kan bij het bieden van ondersteuning bij het levensonderhoud die voorkeur van de inwoner nadrukkelijk laten meewegen. Een inwoner handelt nimmer louter op basis van de eigen behoeften en voorkeuren. De wens zelf te kiezen en te handelen ontwikkelt zich normaal gesproken vanuit de eigen primaire wensen en behoeften naar een eigen weging van die wensen of behoeften. Men stelt zichzelf de vraag of zijn behoefte niet strijdt met een hogere eigen behoefte of waarde (bijvoorbeeld de behoefte aan nicotine tegenover de behoefte een gezond leven te leiden). Daarna komt de weging van de behoefte ten
12
opzichte van de omgeving. Is de behoefte wel redelijk (bijvoorbeeld een te beperkt carrièreperspectief) en hoe verhoudt de behoefte zich tot die van anderen? Zo kan een tuinfeest tot diep in de nacht aan een behoefte voldoen maar tegelijkertijd de behoefte aan nachtrust voor de buren verstoren. De wensen van een persoon ontlenen hun waarde dus niet alleen aan de persoonlijke oorsprong, maar vooral ook aan de sociaal maatschappelijk waardering en ruimte die deze wensen krijgen. Tenslotte heeft een persoon bepaalde competenties nodig om zijn keuzes te kunnen effectueren; vermogens en bekwaamheden die nodig zijn om wensen te realiseren. Iemand die zijn leven wil wijden aan muziek, bijvoorbeeld, zal om dit verlangen te realiseren in de eerste plaats moeten beschikken over een grote dosis muzikaliteit. Hij/zij zal voorts bereid en in staat moeten zijn langdurig te oefenen op een instrument en zal zich moeten richten op een bepaald genre. Dit aspect kan niet los gezien worden van de ‘eigen kracht’. De vraag centraal stellen betekent per definitie niet het aanbod centraal stellen en dus niet denken vanuit verschillende domeinen maar vanuit de klant of het gezin. In de zorg is het langs elkaar heen werken van betrokken instellingen in Multi-problem gezinnen een veel voorkomend probleem. Gebrek aan samenwerking leidt tot lage effectiviteit waardoor er ondanks een surplus aan hulpverlening gezinsdrama’s konden ontstaan. De transities maken het mogelijk om een cliënt of gezin als uitgangspunt te nemen.
3.3.2
Het gewenste resultaat
De gemeenten Naarden, Muiden en Bussum bieden effectieve en efficiënte ondersteuning aan hun inwoners door altijd de vraag en behoefte van de inwoners centraal te stellen. Zowel bij individuele ondersteuning als in het faciliteren en stimuleren van collectieve voorzieningen. Hierbij wordt geen dubbele, overbodige of ineffectieve zorg ingezet en werken organisaties effectief samen. De vraag centraal stellen maakt het mogelijk om maatwerk te leveren. Maatwerkvoorzieningen sluiten aan op de eigen mogelijkheden en versterken daarmee de eigen kracht van inwoners. De vraag centraal stellen maakt de motivatie om zich in te zetten voor verbetering van de eigen levenssituatie vele malen groter. De verwachting is dat hiermee de tevredenheid van de klant stijgt, en dat de te bieden ondersteuning uiteindelijk goedkoper is (niet eerst van alles uitproberen, maar goed onderzoek doen en passende oplossing bieden).
3.3.3 Kernwaarden Kernwaarde 1 We beschouwen inwoners als personen die hun eigen leven vorm willen geven, die eigen keuzes willen maken en hier ook zelf verantwoordelijk voor zijn. We begrijpen dat het effectueren van keuzes vraagt om waardering en ondersteuning van deze keuzes in de directe omgeving en het beschikken over de competenties om die keuzes daadwerkelijk te realiseren. Kernwaarde 2 Bij het bieden van individuele ondersteuning gaan we uit van het principe één klant/gezin – één plan. Het uitgangspunt ‘een cliënt (gezin), een plan’ vraagt aan gemeente om het proces van zorgverlening zo in te richten dat instanties samenwerken, in plaats van los van elkaar zorgverlenen.
3.3.4 Kernkeuzes Kernkeuze 1 Binnen de wettelijke kaders en de daaruit voortkomende rechten en plichten voor onze inwoners geven we onze inwoners de ruimte om vanuit hun eigen vraag invulling te geven aan de gewenste ondersteuning of de uit te voeren verplichting en stimuleren en faciliteren we onze inwoners bij het verhelderen van hun vraag. Kernkeuze 2 Bij het ontwikkelen van beleid stellen we de vraag van de inwoners centraal. Het monitoren van deze vraag en de behaalde resultaten en tevredenheid van inwoners is een continu proces en onderdeel van elke fase van de beleidscyclus. Kernkeuze 3 Bij de invulling en inkoop van de maatwerkvoorzieningen streven we naar maximale keuzevrijheid voor onze inwoners en ruimte voor maatwerk. Bij het maken van afspraken met gesubsidieerde
13
instellingen over het collectieve aanbod stellen wij de vraag centraal en vragen wij de instellingen de vraag van hun doelgroep te inventariseren bij de invulling van hun dienstverlening. Kernkeuze 4 In een Multi-problem situatie is de gemeente procesregisseur. We zorgen dat met de cliënt of het gezin één plan wordt opgesteld en dragen er zorg voor dit plan goed wordt gerealiseerd. Daarbij hoort het bewaken van het samenspel van diverse instanties als de zorg daar om vraagt. Kernkeuze 5 Soms moet een probleem eerst worden opgelost voordat er ruimte is om andere problemen op te lossen. In het integraal plan hebben we aandacht voor de volgordelijkheid in de inzet van zorg waardoor de effectiviteit wordt bevorderd. Kernkeuze 6 We beleggen de toegang bij een integraal werkende uitvoeringsorganisatie.
3.4
We benutten de eigen kracht
3.4.1 Wat is eigen kracht? Het principe van eigen kracht (en eigen verantwoordelijkheid) heeft drie onderscheiden aspecten. In de eerste plaats duidt ‘eigen kracht’ op de competenties waar iemand over beschikt (zoals beschreven in de vorige paragraaf) oftewel op de vermogens die inwoners hebben om bepaalde taken te volbrengen: werk, leren, gezinstaken, maar ook lichamelijke activiteiten zoals boodschappen doen, traplopen e.d. Dit is de basisbetekenis van ‘eigen kracht’. Ieders persoonlijke ontwikkeling wordt beïnvloed door de omstandigheden in zijn omgeving. De omgeving kan dus de ontwikkeling van competenties zowel positief als negatief beïnvloeden. Het principe van eigen kracht duidt vervolgens op het bewust een beroep doen op de vermogens van inwoners, daar waar deze verondersteld worden aanwezig zijn, maar wel activering behoeven. Zaken als opvoeden, het organiseren van het eigen huishouden, het vinden van werk, het zoeken van informatie of de inzet voor de eigen omgeving, liggen normaal gesproken binnen de eigen mogelijkheden van inwoners, zonder dat ondersteuning noodzakelijk is. Inwoners hebben vooral zelfvertrouwen nodig of de boodschap dat er geen bijzondere extra deskundigheid nodig is om dergelijke zaken zelf goed op te pakken. Op het terrein van jeugd wordt in dit verband gewezen op het belang van ‘ontzorgen en normaliseren’. We moeten weer leren dat bepaald gedrag van onze kinderen, hoe ongewenst ook, toch ‘normaal’ is en dat en dat onze alledaagse aanpak, meestal afdoende is. Een derde aspect van ‘eigen kracht’ is dat het een afgrenzing impliceert van verantwoordelijkheden. Bepaalde onderdelen van het bestaan zijn de verantwoordelijkheid van inwoners. Hiervoor kan niet, of alleen bij grote uitzondering, een beroep worden gedaan op de lokale overheid. De schaarser wordende middelen voor individuele ondersteuning brengen met zich mee dat lokale overheden een strakkere grens moeten trekken als het gaat om de individuele ondersteuning die aan inwoners geboden kan worden. Voor bepaalde zaken zijn inwoners zelf verantwoordelijk. Hierbij moet vooral worden gedacht aan zaken die inwoners zelf kunnen voorzien, van uit de normale menselijke levensloop. Eigen kracht wordt soms als een omvattende categorie gehanteerd die ook het beroep op familie, buren, buurtgenoten en mede-inwoners omvat. Het is nadrukkelijk iets anders om in staat te zijn om zelf in eigen levensonderhoud te voorzien, in staat te zijn opvoeding zelf ter hand te nemen, zelf boodschappen te doen, in bezit te zijn van eigen vervoer, dan hiervoor een beroep te moeten (en kunnen) doen op anderen. Het zelf activeren van de omgeving om de eigen kracht te versterken is op zichzelf ook een onderdeel van eigen kracht.
3.4.2 Het gewenste resultaat De gemeenten Naarden, Muiden en Bussum ondersteunen hun inwoners wanneer sprake is van een gebrek aan eigen kracht. De gemeenten stimuleren hun inwoners de vaardigheden te verwerven die nodig zijn om op eigen kracht te kunnen leven en om rekening te houden met voorzienbare omstandigheden in een normale levensloop. De gemeenten gaan daarbij uit van de beschikbaarheid
14
van een sociaal netwerk dat ondersteuning kan bieden. De gemeenten hebben daarbij oog voor de veiligheid van inwoners en nemen passende maatregelen om de veiligheid van inwoners te garanderen. Dit principe draagt er enerzijds aan bij dat gemeenten minder maatwerkvoorzieningen hoeven te verstrekken, terwijl het anderzijds wijst op investering die gemeenten in inwoners kunnen doen, om hun eigen kracht en participatie te verhogen.
3.4.3 Kernwaarden Kernwaarde 1 Wij verwachten van onze inwoners dat zij zelf maatregelen nemen op het moment dat zij in redelijke mate kunnen voorspellen dat bepaalde veranderingen op het terrein van wonen, werken, inkomen, vervoer aan de orde zijn. Kernwaarde 2 Wij stimuleren onze inwoners de vaardigheden te verwerven die nodig zijn om op eigen kracht door het leven te gaan en problemen zelf op te lossen. Kernwaarde 3 We stimuleren onze inwoners een sociaal netwerk op te bouwen. Hierbij willen we de condities creëren voor ontmoeting en verbinding, maar de regie nadrukkelijk bij de inwoners zelf leggen. Kernwaarde 4 We streven naar een goede balans tussen het leggen van eigen verantwoordelijkheid bij de inwoner en zijn netwerk en de zorg voor de veiligheid van de meest kwetsbare leden van het gezin; meestal het kind.
3.4.4 Kernkeuzes Kernkeuze 1 We investeren in een optimale ontwikkeling van onze inwoners, met name in de eerste levensfase zodat zij de vaardigheden ontwikkelen die nodig zijn om zelfredzaam te zijn. Kernkeuze 2 We investeren in collectieve voorzieningen die de eigen kracht en het sociaal netwerk van inwoners positief beïnvloeden waardoor de druk op individuele ondersteuning door maatwerkvoorzieningen vermindert. Kernkeuze 3 Bij de verstrekking van maatwerkvoorzieningen ondersteuning streven we ernaar om zoveel mogelijk de eigen kracht te vergroten waardoor de ondersteuning op termijn kan worden teruggebracht of beëindigd. Kernkeuze 4 Waar de veiligheid van kwetsbare inwoners/gezinsleden in het geding is laten we het garanderen van die veiligheid prevaleren.
3.5
Het dienstverleningsstelsel
3.5.1 Wat is het dienstverleningsstelsel? Inwoners behoeven soms ondersteuning bij hun vraag. De gemeente heeft daarbij verschillende rollen. In eerste instantie zullen inwoners zelf of met behulp van hun omgeving hun vraag kunnen oplossen. Zij doen dat binnen een samenleving, die zich ontwikkelt naar een hogere graad van participatie en een groter zelfredzaam vermogen. De rol van de lokale gemeente is vooral gericht op het aanwakkeren en faciliteren van particuliere initiatieven die bijdragen aan en passen bij de lokale structuren. Het algemene doel is dat inwoners zelf hun eigen behoeften definiëren, zelf zaken oppakken en zelf hun eigen netwerk organiseren.
15
Regionale samenwerking individuele
voorzieningen Toegang Uitvoeringsorganisaties
Laagdrempelige basisvoorzieningen (welzijn, buurthuizen, sportclubs) Wat inwoners samen, met en/of voor elkaar doen
Met collectieve laagdrempelige basisvoorzieningen wordt de eigen kracht van inwoners versterkt. Deze collectieve voorzieningen bieden inwoners zonder drempel ondersteuning bij bepaalde vragen en problemen en maken het mogelijk dat inwoners activiteiten kunnen ontplooien en elkaar kunnen ontmoeten. Deze voorzieningen worden voor een groot deel aangeboden door maatschappelijke instanties en instellingen, waarvan een groot aantal door de lokale gemeente gesubsidieerd worden (bijvoorbeeld jeugdgezondheidszorg, maatschappelijk werk en culturele verenigingen). Een andere manier waarop de gemeente zorgt voor voldoende basisvoorzieningen is door te faciliteren in accommodaties (bijvoorbeeld het zwembad, theater, sportparken en gymzalen) en in de openbare ruimte (bijvoorbeeld parken, bankjes en speelplaatsen). Sommige voorzieningen worden aangeboden door organisaties waarmee de gemeente wel samenwerkt maar waar zij minder sturing op heeft, bijvoorbeeld onderwijsinstellingen en woningcorporaties. De gemeente kan dus de rol hebben van regievoerder of van ketenpartner. Waar inwoners niet in staat zijn om zelfstandig in hun behoeften te voorzien en waar de basisvoorzieningen niet toereikend zijn, is de gemeente verantwoordelijk voor compensatie in de vorm van individuele maatwerkvoorzieningen. De gemeente is ervoor verantwoordelijk dat inwoners die dat nodig hebben kunnen beschikken over inkomen, een betere kans krijgen op de arbeidsmarkt, gebruik kunnen maken van schuldhulpverlening en van individuele Wmo-voorzieningen. Vanaf 2015 komt hier Wmo begeleiding bij en alle vormen van (individuele) jeugdhulp: bijvoorbeeld jeugdzorg, jeugd-ggz en voorzieningen voor jeugdigen met beperkingen. De toegang tot en verstrekking van deze maatwerkvoorzieningen wordt geboden vanuit de eigen gemeentelijke uitvoeringsdienst. De gemeenten Naarden, Muiden en Bussum hebben sinds 2006 een gezamenlijke uitvoeringsdienst. Sommige aspecten van de toegang of verstrekking van individuele voorzieningen zijn lastig om op gemeentelijk niveau te organiseren, bijvoorbeeld omdat ze te gespecialiseerd zijn of een grotere schaalgrootte nodig hebben. Daarvoor wordt gekozen voor een regionale of zelfs bovenregionale organisatie. Binnen de regio Gooi en Vechtstreek zijn afspraken gemaakt over de aspecten die de gemeenten regionaal willen organiseren, bijvoorbeeld inkoop, marktmeesterschap en contractbeheer. Ook zijn er onderdelen waarvoor het wetgever regionale samenwerking verplicht, bijvoorbeeld arbeidsmarktbeleid en de werkgeversbenadering, het Meldpunt huiselijk geweld en kindermishandeling (AMHK) of zelfs bovenregionale samenwerking, bijvoorbeeld voor de jeugdreclassering. De regionale samenwerking en de samenwerking tussen gemeenten in één uitvoeringsdienst maken afstemming in beleid wenselijk en noodzakelijk. De gemeenten geven zelf invulling aan het beleid met betrekking tot de versterking eigen kracht en de basisvoorzieningen. De gemeenten Naarden, Muiden en Bussum hebben besloten ook voor deze onderdelen gezamenlijk op te willen trekken, in aanloop naar de gemeentelijke herindeling per 1-1-2016. Ten behoeve van de samenwerking en voor de eigen beleidsontwikkeling is het noodzakelijk een goed beeld te hebben van de positionering van taken. Hierin onderscheiden we globaal drie posities; - voor het loket: laagdrempelige collectieve basisvoorzieningen die zonder indicatie voor inwoners toegankelijk zijn, inclusief laagdrempelige cliëntondersteuning. - in het loket: de gemeentelijke dienstverlening op het gebied van vraagverheldering, informatie en advies en de toegang en doorgeleiding naar individuele voorzieningen - na het loket: het aanbod aan individuele ondersteuning door aanbieders. De gemeenten maken afspraken met de aanbieders, privaatrechtelijk (inkoop) of publiekrechtelijk (subsidiering of in een gemeenschappelijke regeling) of geven de klant de mogelijkheid zelf de individuele ondersteuning in te kopen via een PGB. De gemeenten van de regio Gooi en Vechtstreek ontwikkelen een bouwtekening die, op basis van de visie en bijbehorende kernwaarden en kernkeuzes inzichtelijk maakt welke specifieke taken vanuit de drie domeinen waar (voor, in of na het loket) op welke wijze (privaat, publiek of eigen kracht) belegd worden. Een aantal taken worden vanaf 2015 op de gewenste wijze uitgevoerd, voor andere taken is het noodzakelijk of wenselijk om meer tijd te nemen. Dan wordt gekozen voor de zogenaamde ‘zachte landing’ waarbij in een aantal jaren naar de gewenste invulling wordt toegewerkt. Daarom wordt een bouwtekening gemaakt voor de situatie in 2015 en de situatie in 2020. In bijlage 2 is de bouwtekening voor 2015 integraal en met specificaties per domein toegevoegd. In de verschillende subnota’s komen de relevante onderdelen van de bouwtekening ook terug.
16
In de volgende paragrafen wordt ingegaan op het gemeentelijk perspectief op de collectieve basisvoorzieningen, de toegang en de invulling van individuele maatwerkvoorzieningen. In subnota’s (zie hoofdstuk vier) wordt dit perspectief verder uitgewerkt.
3.5.2 Perspectief op de collectieve basisvoorzieningen 3.5.2.1
Het gewenste resultaat
We willen onze inwoners faciliteren met een aanbod aan laagdrempelige collectieve basisvoorzieningen wat aansluit bij de behoefte van onze inwoners en hen helpt op eigen kracht invulling te geven aan die behoefte waardoor minder inzet van individuele ondersteuning noodzakelijk is.
3.5.2.2
Kernwaarden
Kernwaarde 1 Wij stellen in de ontwikkeling en bijstelling van het aanbod van collectieve basisvoorzieningen de vraag van de inwoners centraal en vragen dit ook van onze gesubsidieerde aanbieders. Kernwaarde 2 Gesubsidieerde collectieve basisvoorzieningen zijn laagdrempelig en daarmee makkelijk en algemeen toegankelijk of, indien gericht op een specifieke doelgroep, makkelijk en algemeen toegankelijk voor die doelgroep. Kernwaarde 3 Collectieve basisvoorzieningen dragen bij aan de zelfredzaamheid van onze inwoners en verminderen de druk op individuele voorzieningen, waarmee we de ondersteuning van onze inwoners ‘ontzorgen’.
3.5.2.3
Kernkeuzes
Kernkeuze 1 Bij de beoordeling van subsidieaanvragen toetsen wij of en hoe de aanvrager van subsidie rekening houdt met de behoefte van de inwoners, of een bepaalde doelgroep van inwoners. Wij vragen de gesubsidieerde instellingen om de behoefte en de resultaten van gebruikers van haar voorzieningen regelmatig te toetsen. Kernkeuze 2 Bij de beoordeling van subsidieaanvragen toetsen wij de laagdrempeligheid en toegankelijkheid voor onze inwoners van de voorziening of activiteit. Indien een activiteit zich richt op een specifieke doelgroep toetsen wij in hoeverre dit noodzakelijk of wenselijk is en toetsen wij de laagdrempeligheid en toegankelijkheid voor die specifieke doelgroep. Kernkeuze 3 Wij investeren in de ontwikkeling van collectieve basisvoorzieningen die de druk op individuele voorzieningen vermindert. Hierbij hoort een goede signalering van ‘witte vlekken’ in het collectief aanbod, door monitoring in de gemeentelijke toegang, bij onze ketenpartners en bij gesubsidieerde instellingen.
3.5.3 Perspectief op gemeentelijk dienstverlening: kernwaarden 3.5.3.1
Het gewenste resultaat 1
Wij richten onze gemeentelijke dienstverlening in op een wijze die leidt tot een integrale en vraaggerichte ondersteuning van onze inwoners en zorgen hiermee voor een optimaal effectieve en efficiënte ondersteuning van onze inwoners. In dit kader verstaan wij onder dienstverlening: de manier waarop de gemeente interacties en transacties heeft met inwoners die een vorm van individuele ondersteuning nodig (kunnen) hebben. 1
In dit kader verstaan wij onder dienstverlening: de manier waarop de gemeente interacties en transacties heeft met inwoners die een vorm van individuele ondersteuning nodig (kunnen) hebben. Dienstverlening is de afhandeling van elke individuele klantvraag/contact van het moment van vraagverheldering en diagnose tot aanvraag tot levering van het product/dienst of afhandeling van het bezwaar/beroep. De dienstverlening binnen het Sociaal domein ontwikkelt zich zelfstandig, maar sluit qua vergezicht goed aan op de algemene dienstverleningsprincipes van de (fusie)gemeente.
17
Dienstverlening is de afhandeling van elke individuele klantvraag/contact van het moment van aanvraag tot levering van het product/dienst of afhandeling van het bezwaar/beroep. De dienstverlening binnen het Sociaal domein ontwikkelt zich zelfstandig, maar sluit qua vergezicht goed aan op de algemene dienstverleningsprincipes van de (fusie)gemeente.
3.5.3.2
Kernwaarden
Kernwaarde 1 De dienstverlening is gericht op het bereiken van resultaten vanuit de vraag van de inwoner en vanuit het principe één klant, één plan, één regie. Kernwaarde 2 De te bereiken resultaten worden gedefinieerd binnen de wettelijke taak en op basis van vraagverheldering zoveel als mogelijk in samenspraak met de inwoner. Kernwaarde 3 De inwoner staat centraal en voert zoveel mogelijk eigen regie over de dienstverlening. Kernwaarde 4 De dienstverlening wordt efficiënt en effectief ingericht en sluit aan bij de behoefte van de individuele klant. Kernwaarde 5 De gemeente houdt grip op de effectiviteit van de geboden ondersteuning op klantniveau en op het geheel. Toegang, aanbod van collectieve basisvoorzieningen en aanbod van individuele maatwerkvoorzieningen zijn nadrukkelijk onderscheiden verantwoordelijkheden, waardoor de vraag en het belang van de klant centraal blijft staan. Kernwaarde 6 We zoeken samen met de klant naar een duurzame, passende en proportionele oplossing voor de ervaren belemmeringen.
3.5.3.3
Kernkeuzes
Kernkeuze 1 De gemeente organiseert de toegang tot de individuele voorzieningen voor inwoners op integrale wijze. Zij zorgt er voor dat deze voorzieningen ook geleverd worden, hetzij door de eigen uitvoeringsdienst (in het geval van inkomen en bepaalde arbeidsvoorzieningen), hetzij door gespecialiseerde aanbieders (bijvoorbeeld Wmo-voorzieningen en jeugdhulpvoorzieningen). Hiertoe worden de toegangsprocessen opnieuw gedefinieerd en worden er nieuwe processen en diensten ontwikkeld op het gebied van de Wmo 2015 en de Jeugdwet. Kernkeuze 2 De gemeente bepaalt in samenspraak met de klant de gewenste ondersteuning, geformuleerd in gewenste resultaten en oplossingsrichtingen. De gemeente stuurt op resultaten en klanttevredenheid. Kernkeuze 3 We toetsen of de gevonden oplossing duurzaam, passend en proportioneel is. Dit betekent dat: - De oplossing zich richt op de oplossing van kernproblemen en niet op symtoombestrijding - De oplossing bijdraagt aan de zelfredzaamheid van klanten en de verlichting van beperkingen - De kosten van de oplossing in verhouding staan tot de baten; het maatschappelijk effect dat we willen bereiken en/of het voorkomen van zwaardere ondersteuning Kernkeuze 4 De gemeente maakt het mogelijk voor de klant om eigen regie te voeren door te zorgen dat: - De klant niet hoeft te zoeken in de organisatie om antwoorden te krijgen. - De klant inzage te bieden in zijn dossier - De klant via alle communicatiekanalen dezelfde informatie te bieden - De klant keuzevrijheid heeft bij de invulling van de ondersteuning
18
-
Indien eigen regie niet mogelijk is omdat sprake is van zorgmijdend gedrag of de veiligheid van klant of omgeving in het geding is, wordt periodiek bekeken of meer regie vanuit de klant zelf inmiddels wel mogelijk is.
Kernkeuze 5 Het voorkeurskanaal voor dienstverlening zal voor zelfredzame inwoners het digitale kanaal worden, tenzij een persoonlijk (thuis)gesprek prevaleert of nodig is. Hiervoor zijn op afspraak (gezins)spreekkamers beschikbaar die voldoen aan eisen van veiligheid en privacy. Kernkeuze 6 De gemeente houdt grip op de uitgaven doordat zij zelf toeleidt naar zorg en goede afspraken maakt 2 met partijen die door de wetgever zijn aangewezen om toe te kunnen leiden naar zorg. Andere partijen kunnen niet rechtstreeks toeleiden naar zorg. Kernkeuze 7 Door de centrale rol van de toegang, de sturing op resultaten en de duidelijke positionering van voorzieningen voor of na het loket beperken we het risico dat het bedrijfsbelang van organisaties prevaleert boven het belang van een individuele klant. Kernkeuze 8 De gemeente biedt toegang tot alle vormen van zorg en treedt op als procesregisseur als sprake is van meerdere vormen van ondersteuning. De gemeente houdt toezicht op de integrale uitvoering van het plan dat met de cliënt is gemaakt en beoordeelt de prestaties van uitvoerende organisaties aan de hand van de resultaten die de klant wil bereiken.
3.5.4 Perspectief op de (individuele) maatwerkvoorzieningen 3.5.4.1
Het gewenste resultaat
We ondersteunen onze inwoners wanneer nodig met een passend aanbod aan individuele maatwerkvoorzieningen dat aansluit bij de vraag van onze inwoners en hen helpt op eigen kracht invulling te geven aan die behoefte en bijdraagt aan het grip krijgen op het eigen bestaan en het zo volwaardig mogelijk participeren in de samenleving.
3.5.4.2
Kernwaarden
Kernwaarde 1 Een toegekende individuele maatwerkvoorziening draagt bij aan de zelfredzaamheid van de inwoner of het verminderen van de ervaren beperkingen op lange termijn, in overeenstemming met de wettelijke taken van de gemeente op het Sociaal domein. Kernwaarde 2 De behoefte en mogelijkheden van de inwoner staan centraal bij het toekennen van individuele maatwerkvoorzieningen. De individuele maatwerkvoorzieningen dragen daadwerkelijk bij aan het met de inwoner overeengekomen gewenste resultaat/doel. Kernwaarde 3 Inwoners hebben waar mogelijk keuzevrijheid bij de invulling van de individuele ondersteuning. Kernwaarde 4 De regie over de invulling van de ondersteuning ligt waar mogelijk bij de klant Kernwaarde 5 De individuele voorzieningen zijn voor de klant en voor de gemeenten betaalbaar.
2
De toegang tot de jeugdzorg verloopt – zoals wettelijke bepaald – niet alleen via de gemeente. Ook de huisarts, het AMHK, de jeugdbescherming en jeugdreclassering, kunnen toegang tot de jeugdzorg verlenen.
19
3.5.4.3
Kernkeuzes
Kernkeuze 1 We geven organisaties de opdracht in hun aanbod aan te sluiten bij de behoefte van onze inwoners: met effectieve interventies, minder inzet van dwang, meer ambulant werken, dichtbij huis en in de vorm van afgeronde trajecten. Kernkeuze 2 We toetsten of de te verstrekken (individuele) maatwerkvoorziening duurzaam, passend en proportioneel is. Dit betekent dat: - De voorziening zich richt op de oplossing van kernproblemen en niet op symtoombestrijding - De voorziening bijdraagt aan de zelfredzaamheid van klanten en de verlichting van beperkingen - De kosten van de voorziening in verhouding staan tot de baten; het maatschappelijk effect dat we willen bereiken en/of het voorkomen van zwaardere ondersteuning Kernkeuze 3 We leggen het accent op het vroegtijdig verstrekken van lichte vormen van ondersteuning en proberen het beroep op dure specialistische voorzieningen te voorkomen. Kernkeuze 4 In het aanbod aan individuele voorzieningen introduceren we marktwerking waar concurrentie mogelijk is. Kernkeuze 5 We maken waar mogelijk en afhankelijk van de behoefte van de klant gebruik van verschillende vormen van ondersteuning, zoals zorg in natura, persoonsgebonden budget en persoonsvolgend financieren. Kernkeuze 6 We ondersteunen inwoners waar nodig om regie te kunnen voeren en keuzevrijheid te realiseren.
20
4. Subnota’s bij het beleidsplan Sociaal domein 4.1
Inleiding
In paragraaf 1.5 is de gelaagde opbouw van het beleidsplan Sociaal domein beschreven. Het strategisch beleid uit deze nota wordt uitgewerkt in subnota’s per thema. De subnota’s zijn te koppelen aan een van de niveaus in het in hoofdstuk 3.5 beschreven dienstverleningsstelsel. In de subnota’s wordt uitgewerkt hoe we de in deze nota bepaalde resultaten willen behalen vanuit de gestelde kernwaarden en kernkeuzes. In de volgende paragraaf wordt een overzicht gegeven van de subnota’s bij dit beleidsplan met een korte omschrijving van het thema.
4.2
Overzicht van de zes subnota’s bij het beleidsplan Sociaal domein
a. Grip op het bestaan: individuele maatwerkvoorzieningen, drang en dwang en de positie van de klant In deze nota worden de nieuwe taken van de gemeenten, samen met de bestaande taken, mbt individuele voorzieningen beschreven. Daarnaast wordt aandacht besteed aan drang en dwang en de positie van de klant. Met betrekking tot individuele ondersteuning gaat het om het brede palet van maatwerkvoorzieningen op het gebied van jeugdhulp, Wmo en participatie. In deze nota geven we aan hoe invulling wordt gegeven aan deze ondersteuning, aan welke aspecten in de komende vier jaar extra aandacht besteed moet worden. Voor sommige onderdelen wordt de nieuwe werkwijze per 1 januari 2015 ingevoerd en zijn op dit moment al aanbestedingstrajecten opgestart. Voor andere onderdelen geldt een gefaseerde werkwijze waarbij op basis van een ontwikkelagenda wordt gewerkt naar een einddoel. Den hierbij bijvoorbeeld aan de bussinesscase Tomin en de ‘zachte landing’ in de jeugdhulp. Ook wordt aangegeven hoe de gemeente sturing houdt op de resultaten en uitgaven op individuele ondersteuning. Deze subnota wordt gelijk met het beleidsplan aan de gemeenteraden aangeboden. b. Gemeentelijke dienstverlening In deze nota wordt uitwerking gegeven aan de inrichting van de lokale uitvoeringsdienst en taken die hier omheen georganiseerd moeten worden vanuit een vraaggerichte en integrale aanpak. De kernwaarden en kernkeuzes uit het beleidsplan worden uitgewerkt in een missie en dienstverleningsprincipes. De taken van toegang en beheer worden beschreven, er wordt aangegeven hoe wordt gestuurd op deze taken en hoe de communicatie met inwoners verloopt. Tenslotte wordt aangegeven welke stappen gezet zullen worden om tot de nieuwe organisatie te komen. Deze subnota wordt gelijk met het beleidsplan aan de gemeenteraden aangeboden. c. Afstemming passend onderwijs en jeugdhulp Onderwijs is een basisvoorziening, ook als het gaat om zorg bieden. We streven – samen met het onderwijs - naar onderwijs dat (ook) goed scoort op het onderdeel zorgstructuur. In het OOGO dienen de onderwijsbesturen in stemmen met het beleidsplan van gemeenten. Omgekeerd moeten de gemeenten instemmen met het plan passend onderwijs. De gemeenten en het onderwijs stemmen af over de inzet jeugdhulp en inzet van ondersteuning binnen het onderwijs. Hiervoor wordt een passende werkwijze uitgewerkt voor het zowel het voortgezet als het primair onderwijs. De gemeenten geven in dit beleidsplan hun perspectief op de verantwoordelijkheid van de school als het gaat om zorg binnen de school en op de rol van door gemeenten gesubsidieerde instellingen die een eigen rol hebben tav het onderwijs: schoolmaatschappelijk werk, JGZ (schoolartsen, verpleegkundigen) en RBL. Deze subnota wordt gelijk met het beleidsplan aan de gemeenteraden aangeboden.
21
d. Basisvoorzieningen dichtbij huis De gemeenten beschikken over sterke collectieve basisvoorzieningen als we voor de meest voorkomende vragen/situaties passende ondersteuning bieden. Daarnaast moet er een effectief preventief aanbod zijn om voorkomen dat inwoners in een later stadium ondersteuning nodig hebben en het op eigen kracht niet redden. Een effectief preventief aanbod (van opvoedondersteuning, aanpak vroegtijdig schoolverlaten tot het ondersteunen bij het vinden van werk en het organiseren sociale steun) kan voorkomen dat jeugdigen, gezinnen, kwetsbare volwassenen en ouderen een beroep moeten doen op (dure) individuele voorzieningen. Bij het ontwikkelen van een vraaggericht collectief en preventief aanbod wordt aangesloten bij de natuurlijke levensloop van inwoners en de daarbij behorende levensfasen, en bij de verschillende doelgroepen. Daarbij wordt, net als bij individuele vraagverheldering gekeken naar de behoefte op verschillende levensdomeinen; gezondheid, sociale relaties, materiële situatie, arbeid en presteren, zingeving en waarden. Van de betrokken organisaties (bijvoorbeeld Versa of GGD) vragen we een meer vraaggerichte werkwijze. Daarnaast wordt er gekeken naar de mogelijkheden van het wijkgericht werken en de afstemming met de eerstelijns zorg. In deze subnota wordt ook de onderzoeksopdracht uitgewerkt welke individuele voorzieningen op het vlak van begeleiding (dagbesteding) in een meer collectief arrangement kunnen worden ondergebracht. Motief hiervoor zijn niet alleen de kosten, maar ook de meerwaarde in termen van participatie. Tenslotte wordt gekeken naar de mogelijkheden van lichte laagdrempelige individuele ondersteuning vanuit de collectieve basisvoorzieningen als voorportaal voor de individuele (maatwerk)voorzieningen. Deze subnota wordt in maart-april 2015 aangeboden. e. Inclusieve samenleving: iedereen doet mee In deze subnota continueren we het speerpunt uit het Wmo beleidsplan 2012-2015; we streven naar een inclusieve samenleving, waarbij iedereen mee kan doen en alle inwoners kunnen profiteren van collectieve en zo nodig individuele voorzieningen en ook inwoners met beperkingen kunnen wonen, werken en recreëren. In deze nota leggen we globaal uit hoe we de inclusieve samenleving stimuleren in alle aspecten van de gemeentelijke dienstverlening en beleidsontwikkeling. Ook benoemen we ontwikkelingen waarvoor we aandacht moeten hebben in de komende jaren, bijvoorbeeld de consequenties van het vervallen van zorgzwaartepakketten en het Scheiden van wonen en zorg. Dit leidt tot speerpunten waar we de komende vier jaar op in willen zetten. Deze subnota geeft ook een normenkader voor de gevallen waarin het niet haalbaar blijkt om binnen reguliere voorzieningen de vraag van een inwoner in te vullen. Wanneer wijken we uit naar specifieke voorzieningen, bijvoorbeeld voor dagbegeleiding of beschut werken? Deze subnota wordt medio 2015 aangeboden f. Inwoners aan zet We onderzoeken op welke manier we inwoners kunnen stimuleren of faciliteren om meer voor elkaar te betekenen en om inwoners te stimuleren hun sociale netwerk te vergroten. Hiervoor richten we de pilot sociale innovatie in; onderzoeken we bruikbaarheid van de burgerplatforums in Naarden als een passend model voor Naarden, Muiden en Bussum, ook op het Sociaal domein, en faciliteren we gericht initiatieven van inwoners (al dan niet samen met markt) om de zgn. pedagogische civil society te versterken. Verder zetten we in op een communicatiecampagne gericht op bewustwording: inwoners zullen meer voor zichzelf en elkaar moeten zorgen. Onderdeel hiervan is dat inwoners meer rekening houden met te voorspellen ontwikkelingen binnen hun bestaan. In deze nota geven we ook aan hoe we inwoners willen betrekken bij onze beleidsontwikkeling, hoe we specifieke doelgroepen willen betrekken en vinden. Ook geven we hier aan hoe we structureel de vraag willen bovenhalen ten behoeve van collectieve voorzieningen en de beschikbaarheid van individuele voorzieningen en de dienstverlening, om altijd de vraag centraal te kunnen stellen. Deze subnota wordt medio 2015 aangeboden.
22
5 Financiën, sturing en monitoring 5.1
Financiën
In paragraaf 1.5 is al kort stilgestaan bij de budgettaire consequenties van de transities op het Sociaal domein. De transities betekenen een significante ophoging van de gemeentebegroting en toename van het aantal open einderegelingen. De transities brengen ook kansen om onze inwoners effectiever en efficiënter te ondersteunen. Het Rijk heeft hier al op ingespeeld en op de over te hevelen budgetten al kortingen doorgevoerd. In de P&C cyclus van de gemeenten is de afgelopen jaren al aangegeven hoe de gemeenten zich voorbereiden op de transities. Ontschotting, integrale aanpak, maatwerk, aansluiten bij de vraag van de klant, ontzorgen en normaliseren; allemaal instrumenten waarmee de gemeenten verwachten op termijn haar kwetsbare inwoners goed te kunnen ondersteunen binnen de beschikbare budgetten. Om deze transitie zo snel mogelijk vorm te kunnen geven is het nodig extra uitgaven te doen voor de implementatie, zowel binnen de regionale projectorganisatie als binnen de lokale transitieagenda van de gemeenten Bussum, Naarden en Muiden. Daarnaast verwachten we de eerste jaren aanlooptekorten. Er gelden overgangsregelingen voor klanten die overkomen naar de gemeenten en er is waar nodig met aanbieders een zogenaamde ‘zachte landing’ afgesproken. De eerste ervaringen met het nieuwe gemeentelijk beleid zijn positief maar het duurt een tijd voordat de maatschappelijke effecten van dit beleid over de volle breedte zichtbaar zullen zijn. Daarom hebben de gemeenten een reserve Sociaal domein ingesteld voor de invoeringskosten en aanlooptekorten in de eerste jaren. De rijksbijdrage voor de nieuwe taken vanuit de Jeugdwet en de Wmo 2015 komen samen met de budgetten vanuit de participatiewet in een ontschot fonds; het sociaal deelfonds. Dit fonds bestaat uit het Participatiebudget (inclusief de mensen die vanuit de Wajong en Wsw overkomen), de middelen voor de nieuwe taken Wmo en middelen voor de uitvoering van de Jeugdwet. De huidige middelen voor het inkomensdeel (Wet BUIG) worden niet toegevoegd. De middelen in het sociaal deelfonds zijn geoormerkt en mogen (dus) alleen worden besteed aan de doelen van het sociaal deelfonds. Herschikking naar andere bestedingsdoelen (bijvoorbeeld wegen of het verstrekken van uitkeringen) is niet toegestaan. Deze bestedingsvoorwaarden gelden voor de komende drie jaar. Het financieel risico ligt bij gemeenten; gemeenten zijn verantwoordelijk voor eventuele financiële tekorten in het Sociaal domein. Op lokaal niveau vindt horizontale verantwoording over de besteding van middelen in de gemeenteraad. Vanuit de algemene uitkering worden uitgaven geraamd voor bestaande gemeentelijke taken binnen het Sociaal domein zoals subsidies voor het welzijnswerk, de uitgaven voor de GGD in de gewestbegroting, minimaregelingen, jongerenwerk etc… De gemeente kent in hoofdlijnen drie soorten uitgaven voor het Sociaal domein; uitgaven voor collectieve voorzieningen (meestal via subsidie), uitgaven voor individuele voorzieningen (meestal via indicatiestelling en inkoop) en de eigen uitvoeringskosten. Zowel binnen de bestaande als binnen de nieuwe budgetten komen deze drie kostensoorten voor. De verwachting is dat de verhouding tussen deze kostenposten zal gaan verschuiven op basis van de beleidsvoornemens uit dit beleidsplan en bijbehorende subnota’s. Zo zal de inrichting van een stevige hoog gekwalificeerde toegang leiden tot hogere uitvoeringskosten op dat onderdeel. De wens tot ontzorgen en normaliseren zal leiden tot een verschuiving van zwaardere naar lichtere maatwerkvoorzieningen. Ook streven we naar een gerichte inzet op collectieve basisvoorzieningen om de druk op de individuele maatwerkvoorzieningen te verminderen. Op dit moment is het inzicht in de nieuwe budgetten en klantaantallen nog beperkt. Het ministerie geeft in haar circulaires inzicht in de indicatieve budgetten voor de nieuwe taken maar deze indicaties ondergaan in elke circulaire nog grote wijzigingen. Daarnaast analyseren de gemeenten zowel in regionaal verband als lokaal continue de budgetinformatie die wij ontvangen van het Rijk en van 3 Vektis en in bussinessconsultaties ten bate van de inkoop en in onderhandeling over te sluiten 3
Vektis is het informatiecentrum voor de zorg dat gegevens verzamelt en analyseert over de kosten en de kwaliteit van de gezondheidszorg in Nederland. Vektis beschikt over databestanden op nationale schaal over de kosten van medicijngebruik, medische hulpmiddelen en ziekenhuiszorg.
23
arrangementen (bijvoorbeeld voor jeugdhulp en cliëntondersteuning). Ook in deze gegevens constateren wij nog grote foutmarges. Door de versnippering van dienstverlening is op dit moment nog niet bekend hoeveel klanten gebruik maken van meerdere maatwerkvoorzieningen. En pas als wij de individuele klant echt leren kennen zullen we weten met welke vraaggerichte oplossingen wij deze klant het beste van dienst zullen zijn. De verwachting is daarom dat het leren kennen van onze klanten en de effecten van het ingezette beleid grote invloed zullen hebben op de toedeling van budgetten. Het is immers de verwachting dat de transformatie die we willen bewerkstelligen door ons beleid en door onze benadering van onze klanten tot budgetverschuivingen zal leiden. Daarnaast kan de monitoring van de effecten van ons beleid en van de behoefte van onze klanten leiden tot lichte beleidsbijstellingen in de komende jaren. Gezien deze dubbele dynamiek is dan ook niet verstandig de verdeling van budgetten vast te leggen in een vierjarig beleidsplan. Het verdelen van budgetten op basis van (indicatieve) klantaantallen en te verwachten beleidseffecten en de rapportage hierover zal jaarlijks worden gedaan in de reguliere P&C cyclus. De subnota’s bij dit beleidsplan geven wel een indicatie van klantaantallen en prestatieindicatoren. En ze geven concrete beleidsdoelstellingen die jaarlijks in de begroting in doelstellingen zullen worden vertaald. Op onderdelen zal de operationele uitwerking van het strategisch en tactisch beleid vanuit dit beleidsplan en bijbehorende subnota’s wel kunnen leiden tot het meerjarig vastzetten van beleid. Bijvoorbeeld op basis van inkooptrajecten en subsidieafspraken.
5.2
Sturing en monitoring
5.2.1 Sturing via PDCA Zowel op klantniveau als in de gemeentelijke beleidsontwikkeling is sturing en monitoring in elke fase van belang. Hieronder staat de cyclus van beleidsontwikkeling en dienstverlening aan de inwoner grafisch weergegeven. In beide gevallen staat de vraag centraal en volgen we de plan-do-check-act (PDCA)cyclus. Beleidsontwikkeling begint bij het kennen van de behoefte. Om de juiste beleidsvoornemens te agenderen is het nodig de behoefte van onze inwoners te kennen. Hoe ziet de omgeving eruit? Zijn er knelpunten of belemmeringen waardoor niet iedereen mee kan doen? Wat zijn trends en ontwikkelingen? Waar liggen kansen? Als op de agenda staat wat de gemeenten willen aanpakken dan gaan wij beleid ontwikkelen. Ook dit doen we in samenspraak met onze inwoners en onze omgeving om zo de keuzes te maken die het beste passen bij onze inwoners en in onze gemeenten. Vervolgens wordt het beleid door de gemeenteraden, als kaderstellend en controlerend orgaan vastgesteld, in een beleidsnota of in de begroting. Hierbij worden uitspraken gedaan over wat we willen bereiken, wat we daarvoor gaan doen en (met name in de begroting) wat dat mag kosten. Dezer uitspraken zijn gebaseerd op aannamen over effectiviteit van beleid en uitvoering. De validiteit van dergelijke aannames kan verschillen Zeker op dit moment kent het Sociaal domein nog veel onzekerheden. Toch is het belangrijk om aannames te doen om tijdens de uitvoering en de evaluatie te kunnen (bij)sturen. Wie geen aannames doet, krijgt ook de afwijkingen niet in beeld. Ook tijdens de implementatie en uitvoering van beleid is sturing en monitoring van belang. We spiegelen tijdens de uitvoering continu of onze aanpak nog aansluit bij de beleidsvoornemens maar ook bij de vraag van onze inwoners. Een goede evaluatie van hetgeen is uitgevoerd laat zien of de beoogde resultaten en effecten zijn bereikt en wat de budgettaire consequenties zijn; heeft het beleid gekost wat we dachten en heeft het ook opgeleverd wat we dachten. Dit is aanleiding voor bijstelling van het beleid en (indien nodig) tot agendering van nieuwe of gewijzigde aandachtspunten.
24
Agendering/behoefte Beleid bijstellen
Beleid maken
Beleidscyclus Vraag centraal
Beleid evalueren en verantwoorden: - Resultaten en effect - Inhoud en budget
Beleid vaststellen, o.a.: - Beleidsnota - Begroting
Beleid implementeren en uitvoeren
Op klantniveau is de cyclus vergelijkbaar. Een inwoner meldt zich bij de toegang of wordt via signalering door de gemeente opgespoord. Eerst wordt zijn vraag verkend ( een korte inventarisatie) en vervolgens wordt de vraag verhelderd in een integraal onderzoek. Daarna wordt een te behalen resultaat bepaald en een plan van aanpak opgesteld. In het plan van aanpak is beschreven wat de inwoner van de gemeente kan verwachten en wat de gemeente verwacht van de inwoner en zijn omgeving. De resultaten worden zo concreet mogelijk geformuleerd. Na deze fase dient een inwoner indien nodig één of meer aanvragen in voor de in het plan van aanpak benoemde (individuele) maatwerkvoorzieningen en volgt indien nodig specialistische beoordeling en nadere specificatie. Het formele besluit wordt in een beschikking gecommuniceerd en vervolgens kan de gekozen aanbieder de voorziening gaan leveren. Inwoner en aanbieder maken inhoudelijke afspraken over de invulling van de voorziening in een zogenaamd schakelplan dat inwoner en aanbieder samen opstellen. De resultaten worden gemeten in termen van output en outcome (zie paragraaf 5.2.2).
Vraagverkenning Ondersteuning bijstellen
Monitoren, evalueren en verantwoorden: - Resultaten en effect - Inhoud en budget
Vraagverheldering
Dienstverlening inwoner Vraag centraal
Plan van aanpak opstellen - in samenspraak met de klant - gericht op resultaat
Plan uitvoeren - eigen kracht + omgeving - gebruik collectief basisaanbod - toekenning individuele maatwerkvoorzieningen 25
5.2.2 Monitoring Het ondersteuningssysteem (basisvoorzieningen + toegang + individuele voorzieningen) dat gemeenten willen inrichten is een ‘integraal systeem’, waarbij de basisvoorzieningen dusdanig ondersteunend en faciliterend zijn dat behoefte aan (gespecialiseerde) individuele ondersteuning afneemt en waarbij vanuit beleid en toegang zicht wordt verkregen op de balans tussen collectieve en individuele voorzieningen. Dit betekent dat monitoring zich niet geïsoleerd op een onderdeel van het ondersteuningsysteem kan richten, maar integraal moet worden ingericht. Dit is een voorwaarde om de individuele klant goed te kunnen bedienen maar ook goed zicht te hebben op de collectieve vraag en knelpunten van onze inwoners. De informatie over gebruik en effectiviteit zal van aanbieders en gesubsidieerde instellingen komen en vanuit de gemeente zelf. Gemeenten nemen in subsidie en inkoopvoorwaarden op welke management informatie aan de gemeenten geboden moeten worden. Ook de gemeente zal in de toegang informatie vergaren en daar waar ze zelf de voorziening verstrekt, houdt ze vanzelfsprekend zelf bij wat is toegekend. De uitvoeringsdienst kent de wensen en belemmeringen van individuele klanten en kan constateren waar laagdrempelige basisvoorzieningen de druk op individuele maatwerkvoorzieningen kunnen verminderen of waar knelpunten liggen die beleidsmatig op de agenda gezet moeten worden. Vanuit beleid is er zicht op het collectief voorveld via de subsidiecyclus. Er wordt gekeken of de instellingen goed vanuit de vraag van de inwoners werken en welke vraag of knelpunten deze instellingen in het veld constateren. De uitvoeringsdienst heeft op klantniveau contact met de aanbieders van individuele maatwerkvoorzieningen en de regio heeft dit contact op collectief niveau als marktmeester en contractbeheerder. Ook deze contacten leiden tot waardevolle informatie over welke inzet tot goede resultaten leidt en welke niet en waar het nog mogelijk is om te verschuiven naar lichtere zorgvormen of collectieve basisvoorzieningen. Gemeenten moeten dus twee zaken bijhouden om passende zorg te bieden. In de eerste plaats gaat het om trends en ontwikkelingen qua vraag en gebruik van individuele en basisvoorzieningen. Dit is nodig om de juiste en de juiste hoeveelheid aan producten in te kopen en te subsidiëren en dus beschikbaar te hebben. In de tweede plaats gaat het om de effectiviteit van voorzieningen, zowel basisvoorzieningen als individuele voorzieningen. De jeugdwet, Wmo en participatiewet vragen aan gemeenten bij te houden welke effecten het beleid heeft; worden de resultaten bereikt die hiermee bereikt zouden moeten worden? De algemene doelen en resultaten die voorzieningen moeten realiseren zijn het uitgangspunt. Resultaten kunnen worden gemeten in termen wat output en outcome. Output duidt op de kwantitatieve aspecten van resultaten (zoveel mensen binnen zoveel tijd geholpen), terwijl outcome op het kwalitatieve aspect duidt: wordt het inhoudelijk nagestreefde resultaat bereikt? (kan zelfstandig een huishouden voeren; heeft passende arbeid gevonden). Output en outcome geven informatie over de effectiviteit van voorzieningen, al is het altijd nodig om de rol van contextuele factoren mee te wegen om een juiste inschatting te maken van de effectiviteit van een voorziening. Outcome gegevens spreken nooit voor zich, ze moeten beoordeeld worden in het licht van relevante omgevingsfactoren. Het mislukken van re-integratietrajecten hoeft bijvoorbeeld niet per se iets te maken hebben met een falende aanpak van een re-integratiebedrijf, maar kan alles te maken hebben met de crisis die maakt dat bedrijven geen ruimte hebben voor nieuw personeel. De vraag is nu welke outcome-indicatoren de gemeente moet bijhouden om een goed zicht te krijgen op de prestaties. Op dit moment wordt nog door landelijke kennisinstituten (NJI, KING) gewerkt aan het uitwerken van diverse indicatoren, zodat gemeenten een bruikbaar monitorsysteem kunnen ontwikkelen. Voor het daadwerkelijk monitoren van resultaten zullen de gemeenten een overal monitorsysteem moeten gebruiken, dat op een slimme manier de nodige informatie verschaft waarmee de resultaten van het ondersteuningssysteem goed beoordeeld kunnen worden. Het ontwikkelen van zo’n systeem zal nog enige tijd vergen, omdat een goede uitwerking nodig is van de wijze waarop de nodige gegevens eenduidig verzameld kunnen worden. Dit laat onverlet dat gemeenten ook zonder een volledig uitgewerkte outcome –indicatoren relevante informatie kan vragen van uitvoerende organisaties. De regio zal met ingang van 2015 gaan werken
26
met het digitaal leefplein. In dit systeem is plaats voor het verzamelen van gegevens bij cliënten over ervaringen en de tevredenheid van cliënten. Daarnaast zal de uitvoeringsdienst zelf ook gegevens bijhouden over individuele voorzieningen en wordt aan uitvoerende organisaties gevraagd uitval en doelrealisatie bij te houden.
27
Bijlage 1 Het perspectief van inwoners Deze bijlage geeft een overzicht en samenvatting van de belangrijkste resultaten van de interactieve beleidsontwikkeling die ten behoeve van dit beleidsplan heeft plaatsgevonden. In hoofdstuk 2.2 is beschreven welke activiteiten hebben plaatsgevonden en welke vragen zijn gesteld. Over Eigen kracht • Mensen komen in beweging vanuit hun intrinsieke motivatie, externe motivatie leidt maar deels tot beweging. Durf als overheid ook los te laten en spring niet overal bovenop. • Zelfredzaamheid zit ook tussen de oren • Creëer en faciliteer als overheid de ontmoeting • Maak gebruik van de aanwezige kennis en de bereidwilligheid om mee te helpen in de gemeente en verbindt die als gemeente (experts, verenigingen, buurtplatforms). Over de inclusieve samenleving en participatie • Geef de inclusieve samenleving wijkgericht vorm met inzet van lokale initiatieven en participatie van inwoners. Organiseer ook de participatie wijkgericht. • Besteed extra aandacht aan ouderen, (verstandelijk en lichamelijk) gehandicapten, jongeren, groeiende armoede en eenzaamheid. • Regel een schouwgroep in elke gemeente. Veel problemen ontstaan door onwetendheid. Neem het raadplegen van die schouwgroepen ook op in de gemeentelijke procedures. • Cultuur, sport en onderwijs moeten voor iedereen zijn, een leven lang. • Maak gebruik van de bestaande adviesraden en breidt de Wmo-raad uit met jeugdervaringsdeskundigen. • Maak vrijetijdsbesteding (sport/spel) in de buurt toegankelijk voor kwetsbare jongeren. • Zorg dat er een goed bekend meldpunt is bij de gemeente om toegankelijkheidsproblemen te melden. • Betrek criteria van toegankelijkheid bij bouwvergunningen. • Hulp en geleidehonden worden vaak niet toegelaten in horeca en winkels. • Veel winkels zijn vol en hebben te nauwe gangpaden of hoge drempels. Voor ouderen is te luide muziek en geen gelegenheid om even te gaan zitten een belemmering. • Soms loop je tegen fysieke drempels aan maar het kan ook gaan om de bejegening in winkels of horeca. • Sommige stoplichten geven te weinig tijd om over te steken voor mensen die langzamer vooruit komen. • Er is onvoldoende zicht op waar invalideparkeerplaatsen zijn en waar je met je beperkingen de natuur in kan gaan. • De gemeente is aanspreekbaar op de openbare ruimte maar hebben geen sturing op de situatie in winkels en horeca. De gemeente kan de inwoners en belangenorganisaties wel helpen om invloed uit te oefenen op ondernemers en daar een actieve rol in nemen. Over preventie en basisvoorzieningen • Houd rekening met de complexe positie van mantelzorgers en ondersteun ze. • Maak lotgenotencontact mogelijk. • Leeftijdsgenoten als buddy voor jongeren met een beperking om gewone dingen mee te doen. • Verwijs op tijd door als zwaardere hulpverlening nodig is. • Sluit aan bij wat al bestaat en goed gaat. • Zorg voor een plek waar jongeren bij elkaar kunnen zijn, huiswerk maken, gamen, film kijken en socializen. Voor sommigen is dit de enige plek waar ze bij elkaar kunnen zijn. • Organiseer contacten met inwoners vóór het loket om hen te bereiken. Over gemeentelijke communicatie • Communiceer helder over de veranderingen. Informeer inwoners in begrijpelijke taal en op tijd over wat er gaat veranderen via meerdere kanalen: plaatselijke krant, bij huisartsen en buurthuizen. • Organiseer informatiebijeenkomsten waar ook jeugdigen op af komen, via facebook en scholen.
28
• • • • •
• •
•
Bereik inwoners waar ze al vaak zijn of samenkomen, zoals scholen, kinderdagverblijven, verzorgingshuizen. Zorg dat bekend is wat de gemeente allemaal doet en waar je dan moet zijn. Er is veel behoefte aan hulp, advies en informatie bij het zoeken naar heel specifieke ondersteuning. Hoe kom je erachter wat er eigenlijk allemaal al is? Gebruik geen jargon in de communicatie naar inwoners. Houd rekening met zintuigelijke en andere beperkingen, zoals slecht zien, laaggeletterd zijn of een verstandelijke beperking. Niet iedereen kan digitaal werken. Denk aan taalgebruik, lengte van zinnen en picto gebruik bij websites. Folders, verwijzingen en beschikkingen. Verspeel de opgebouwde naamsbekendheid van de bestaande Wmo loketten niet. Gemengde algemene voorzieningen in de wijk zijn een goed idee. Maar werk cliëntgericht want niet iedereen kan dat aan. Combineer laagdrempelige algemene voorzieningen met beschermde individuele plekken. Bevorder de toegankelijkheid van digitale toegang door de juiste vormgeving en regel waar nodig instructie en/of ondersteuning bij het gebruik. Versterk mensen daarbij zodat ze zoveel mogelijk op eigen kracht gebruik kunnen maken van de digitale toegang en voorzieningen.
Over de gemeentelijke dienstverlening • Maak er echt één loket van, één intake, één formulier. Niet steeds hetzelfde moeten vertellen op een net iets anders formulier. • De grootste kwaliteit van de gemeentelijke dienstverlening moet vooraan in het proces zitten. • Zorg voor één aanspreekpunt, een persoon die de zorg coördineert en waar zorginstellingen ook naar luisteren. Veel mensen willen een vast contactpersoon. Voor sommigen is dit noodzaak, voor anderen een wens. Geef de mogelijkheid een andere contactpersoon te krijgen als het niet klikt. • Zorg naast je loket voor een laagdrempeligere plek in de buurt waar mensen kunnen binnenlopen en wat altijd open is. • Sommige doelgroepen (jongeren, verstandelijk gehandicapten) zullen niet snel hulp vragen bij een formele instantie of een loket maar zoeken advies en hulp bij iemand die ze goed kennen. Bijvoorbeeld school, een bekende jongerenwerker of hulpverlener, vrienden of familie. • Mee zorgen serieus, luister echt naar de behoefte, ga niet uit van standaards. Ieder persoon/kind/gezin is anders. • Zorg dat de regels overal zoveel mogelijk gelijk zijn. • Niet via de telefoon met een checklist indiceren met iemand die je niet kent • Zorg voor bescherming van de privacy en geef cliënten inzage- en correctierecht in hun eigen dossier. De gemeente is dichtbij, de medewerkers kan je op straat tegenkomen. Dat geeft een ander gevoel qua privacy dan bij een instantie die meer op afstand staat en onpersoonlijker is. Ga hier dus zorgvuldig mee om. Communiceer hoe de beveiliging geregeld is en wie toegang heeft tot het dossier. Waarborg privacy op de fysieke plek waar gesprekken worden gevoerd. • Ga uit van vertrouwen; inwoners kloppen niet aan voor hulp als er geen problemen zijn. • Zorg voor deskundige mensen in de toegang. • Heb aandacht voor de gespreksvoering. Er is zorg voor herkenning van de doelgroepen, om de juiste bejegening en om de drempel die mensen vaak ervaren om hulp te vragen. Deze drie elementen hangen samen. Investeer daarom in kennis van doelgroepen, in gesprekstechnieken en houding. Organiseer intervisie en feedback vanuit de klanten. Dit geldt niet alleen voor het keukentafelgesprek maar juist voor de eerste contacten. Juist daar raak je kwetsbare inwoners snel kwijt. e • Zorg dat de hulp aan jongeren na hun 18 doorloopt als dat nodig is, in één vloeiende lijn van school tot bedrijf. • Stel een onafhankelijke ombudsman aan. • Gemeenten hoeven niet alles zelf te organiseren. Betrek partners en werkgevers hierbij. Ondersteun kleine bedrijven die ook beschermde werkplekken kunnen bieden, bijvoorbeeld met een jobcoach. Zij hebben daar zelf meestal geen middelen voor. • Organiseer de mogelijkheid van mediation of bemiddeling bij een conflict. Vrijwel niemand wil een bezwaar of klacht indienen. Men wil gehoord worden. Over individuele maatwerkvoorzieningen • Een zachte landing en overgangsrecht zijn van belang maar dat betekent niet dat hervormingen uitgesteld moeten worden. De meeste deelnemers zijn voor het direct en voorzichtig uitproberen van nieuwe vormen.
29
• • •
• •
•
• • • • •
Goede hulpverlening staat en valt met een klik en vertrouwen tussen cliënt en hulpverlener Voorkom wachtlijsten Het is belangrijk om zelf invloed te hebben op de inhoud van de ondersteuning, in welke vorm dan ook en dat je invloed hebt op van wie je die ondersteuning krijgt. Zo is de hulp het meest passend en hierdoor ook het meest efficiënt. Zorg in de fase van vraagverheldering voor invloed door bijvoorbeeld de mogelijkheid voor een onafhankelijke indicatie of een second opinion. Zorg dat er gekozen kan worden tussen de drie vormen van financiering; zorg in natura, persoonsvolgende financiering en persoonsgebonden budget. Inwoners zijn enthousiast over de nieuwe vorm persoonsvolgende financiering omdat het de voordelen van de andere twee vormen combineert. Het kan niet in alle situaties het PGB vervangen. Men is positief over de ontwikkeling van het Digitaal leefplein; zelf je ondersteuning kunnen volgen en bewaken via één systeem. Let wel op aandachtspunten als privacy en let op cliënten die niet met het systeem kunnen werken. Voor hen moet hulp, instructie of een alternatief beschikbaar zijn. Geef professionals meer ruimte en tijd en minder regels om de juiste en nodige hulp te kunnen bieden. Geef cliënten keus bij welke instelling ze de hulp willen betrekken. Laat de gemeente strakke kwaliteitseisen stellen aan aanbieders en laat gebruikers inbreng hebben over de beoordeling van de kwaliteit. Geef mensen niet allerlei labels en etiketten. Het zijn gewoon mensen met afstand tot de arbeidsmarkt waar maatwerk voor nodig is. Bereikbaarheid is van groot belang. Werk en/of dagbesteding moet daar zijn waar het goed te bereiken is met openbaar vervoer. Let op de reistijd bij het organiseren van vervoer.
Over mantelzorg • Mantelzorg moet geen verplichting zijn. De hulpvrager moet ook kunnen weigeren. • In het loket moet er aandacht zijn voor de mantelzorger naast de hulpvrager. • Zorg voor een uitweg; mantelzorgers willen wel als er maar een uitweg is, bijvoorbeeld respijtzorg, versterking sociaal netwerk, waardering door en samenwerking met professionals. • Bestaande voorzieningen en ondersteuning blijken niet goed bekend bij mantelzorgers. • Het landelijk mantelzorgcompliment laten voortbestaan. Wel vanuit de gemeente persoonlijk aanreiken en overhandigen. Of geef het geld aan algemene voorzieningen voor mantelzorgers in plaats van aan individuen.
30