Franciscus en franciscaanse spiritualiteit
28-29-30 september 2010
2
Een uitgave van het bisdom van Breda, december 2010 T 076 5223444 E
[email protected] I www.bisdombreda.nl
3
Vooraf Van 22 tot 29 oktober 2011 vindt een bisdombedevaart plaats naar Padua en Assisi. De bedevaart heeft als thema de vraag van Franciscus: ‘Heer, wat wilt Gij dat ik doe?’ De bedevaart is een uitnodiging om op weg te gaan met de heilige Franciscus van Assisi, de heilige Clara van Assisi en de heilige Antonius van Padua. De bedevaart is tevens een uitnodiging om de vraag ‘wat wilt Gij dat ik doe?’ ook persoonlijk te overwegen. Op 28, 29 en 30 september 2010 organiseerde het bisdom van Breda als start van de voorbereiding op de bedevaart drie middagbijeenkomsten over Franciscus en franciscaanse spiritualiteit. De bijeenkomsten vonden plaats in de Michaëlkerk in Breda-Oost. Drie bijzondere inleiders spraken over Franciscus en Clara en vriendschap met Christus, vriendschap met de armen, vriendschap met elkaar. De inleidingen van de sprekers werden in verkorte vorm opgenomen in het bisdommagazine ‘Vriendschap met Christus’ dat eind 2010 verscheen. In deze brochure vindt u de volledige inleidingen. Aanmelden voor de bisdombedevaart kan via: Pelikaan Reizen Haveneind 2 Zevenbergen T 088 7354550 I www.groepsreisopmaat.nl/bisdombreda
Inhoud ‘Wat gij wilt dat ik doe?’: vriendschap met de armen De zending van Franciscus, in de wereld van toen en nu Willem Marie Speelman .................................................................................................................... 5 ‘Wat gij wilt dat ik doe?’ vriendschap met Christus. Roepingsgeschiedenis van de heilige Franciscus en de heilige Clara Zuster Marianne van Haastrecht osc ................................................................................................12 ‘Wat gij wilt dat ik doe?’: vriendschap (broederschap, zusterschap) met elkaar Franciscus: broederschap en zusterschap met iedereen en alles Broeder Jan van Beeck ofm...............................................................................................................22
4
‘Wat wilt Gij dat ik doe?’: vriendschap met de armen De zending van Franciscus, in de wereld van toen en nu Willem Marie Speelman Faculteit Katholieke Theologie, Franciscaans Studiecentrum www.franciscaans-studiecentrum.nl Bedevaart of pelgrimage? Vanmiddag begint een driedaagse voorbereiding in het kader van de bedevaart van pastorale beroepskrachten naar Padua en Assisi met een lezing over de zending van Franciscus. Laat ik eens beginnen met de vraag te stellen naar het verband tussen de bedevaart en Franciscus van Assisi. Tijdgenoten van Franciscus gingen massaal op bedevaart en pelgrimage. Ze bezochten Rome, Santiago de Compostela het Heilige Land. De door ons zo verafschuwde kruistochten werden door de gelovigen van die tijd gezien als een gewapende pelgrimage; ze gingen namelijk het Heilige Land bevrijden. En ook Franciscus is meer dan één keer op weg gegaan naar heilige plaatsen. Toch aarzel ik om Franciscus een bedevaartganger te noemen. Hij ging niet naar heilige plaatsen om genezing of verzoening te vinden. Ik denk dat hij eerder een pelgrim was. En pelgrimage - peregrinatio - is iets anders dan bedevaart. Herman Wegman verbindt pelgrimage met de bijbelse notie van ‘vreemdeling’ in de wereld zijn. De pelgrim heeft de wereld verlaten om in de voetstappen van Jezus Christus te treden. Hij leeft zonder vaste woonplaats en beleeft het leven als een reis uit het aardse naar het hemelse bestaan. Bedevaart heeft een andere gevoelswaarde. In een bedevaart gaan mensen gaan op weg naar een heilige plaats om in de ontmoeting met de heilige en door hun voortdurende gebed heil, genezing, draagkracht of sterkte te vinden. Zo beschouwd was Franciscus meer een pelgrim dan een bedevaarder. Hij was op zoek naar een evangelisch leven. Franciscus wilde niets anders dan Gods wil doen door in de voetstappen van Christus te treden. Zijn leven was het antwoord dat de rijke jongeling had moeten geven, toen Jezus hem zei: “Verkoop alles wat je bezit en geef het aan de armen, kom daarna terug om Mij te volgen.” Queeste van Franciscus: “Heer, wat wilt Gij dat ik doe?” Franciscus is een telg van de opkomende burgerij in een nieuwe, naar zelfstandigheid strevende middeleeuwse stad. Zijn vader is lakenhandelaar. De economie van de nieuwe stad is meer en meer een geld- en winsteconomie. De burgerij heeft geld, en ontdekt dat mensen met geld kunnen opklimmen in sociale status. Met geld kun je alles kopen. Zelfs een ridderuitrusting. Dus gebeurde wat voor die tijd ondenkbaar was: burgers gingen dromen van het ridderschap! Ook Franciscus droomde hiervan. Maar in die droom spreekt ineens een stem, die hem terechtwijst. Een edelman uit de stad Assisi trof voorbereidingen voor een militaire expeditie. Hij wilde een krijgstocht ondernemen naar Apulië om zich door het behalen van buit te verrijken en in eer en aanzien te stijgen. Toen Franciscus ervan hoorde, kwam het verlangen in hem op zich bij die edelman aan te sluiten en ook daarheen te gaan. Zijn bedoeling was zo van een graaf van aanzienlijk geslacht de ridderslag te krijgen. Hij schafte zich daarom de beste uitrusting aan die hij kon krijgen, zelfs kostbaarder dan die van zijn stadgenoot. In rijkdom kon hij weliswaar niet tegen hem op, maar hij was veel royaler in het uitgeven van geld dan hij. (...) Franciscus ging dus op weg en toen hij tot bij Spoleto gekomen was om vandaar verder Apulië in te trekken, begon hij zich wat ziek te voelen. (...) Toen hij daarna naar bed gegaan was en wat indommelde, hoorde hij half in slaap iemand hem vragen: waarheen hij op weg was en wat hij daar feitelijk mee wilde. En Franciscus vertelde wat hij van plan was. Toen stelde de ander hem de vraag: ‘Wie is eigenlijk in staat je meer te geven, de Heer of de 5
knecht?’ ‘Vanzelfsprekend de Heer!’ gaf Franciscus ten antwoord. En de ander weer: ‘Waarom laat je de Heer dan in de steek voor de knecht en veronachtzaam je de Koning voor de onderdaan?’ Toen vroeg Franciscus: ‘Wat wilt U dan dat ik doen zal, Heer?’ En het antwoord van de Heer was: ‘Ga terug naar de streek waar je thuishoort. Daar zal je gezegd worden wat je te doen hebt...’ Franciscus werd wakker en begon heel zorgvuldig na te denken over wat hij gezien en gehoord had. (...) Het enige dat hij nog verlangde, was zich helemaal te richten en te vormen naar de wil van God. (3Gez 5-6) Franciscus gaat in dialoog met de stem: “U vertelt me in een droom wat ik niet moet doen. Dan kunt U me ook vertellen wat ik wel moet doen. Wat wilt Gij dat ik doe?” Franciscus heeft deze vraag bij iedere belangrijke beslissing in zijn leven gesteld. Hij maakt geen gebruik van de antwoorden die de kerk of de traditie gaf, maar wendt zich rechtstreeks tot de Heer die tot hem spreekt. Wat ik mooi en herkenbaar vind aan de bekeringsverhalen van Franciscus is dat hij maar zelden een direct en ondubbelzinnig antwoord van God krijgt. In deze droom zegt de Heer: “Ga terug naar de streek waar je thuishoort. Daar zal je gezegd worden wat je te doen hebt.” Toch ging Franciscus serieus in op de antwoorden die hij wel kreeg. Soms zelfs een beetje naïef, zoals die keer dat het kruisbeeld van San Damiano hem aansprak: “Zie je niet dat mijn huis in verval is? Vooruit, ga het herstellen.” Franciscus dacht niet lang na, maar deed eenvoudig wat hem gezegd werd: hij ging het kerkje van San Damiano herstellen. Ontmoeting met de melaatse Franciscus zoekt nog altijd naar richting in zijn leven. Wat wil de Heer dat ik doe? Als Franciscus op een dag in innig gebed tot de Heer verzonken is, hoort hij een stem tot hem zeggen: Als je werkelijk wilt weten wat Ik van je wil, ga dan alles waaraan je je in je zinnelijke, wereldse gezindheid hebt gehecht en wat je hebt nagejaagd, als van nul en generlei waarde minachten en haten. Wanneer je daar eenmaal mee begonnen bent, zal al dat¬gene wat je tot nu toe aantrekkelijk vond en als verrukkelijke zoetheid meende te sma¬ken, onverdraaglijk en walgelijk bitter voor je zijn. (3Gez 11) In deze woorden horen we dat Franciscus zich moet afkeren van alles waarop hij tot nu toe gericht is geweest. Maar we horen niet waar hij zich dan wel naar toe moet keren. Je afkeren van de oude wereld is niet genoeg. Bekeren houdt ook in dat je je toekeert naar een nieuw leven. En daarover blijft de stem vaag. Franciscus krijgt maar een half antwoord, en wel een met een negatieve lading. Toch vat Franciscus het op als een “bemoedigend en krachtgevend” woord. Terecht, zo blijkt later, want het tweede en positieve deel van het antwoord krijgt Franciscus aangereikt in de ontmoeting met een melaatse. In deze ontmoeting keert de arme en uitgestotene zich naar hem toe met een vredeskus. God gebiedt de afkeer, de melaatse biedt de toekeer. Het derde wat opvalt in Gods antwoord is dat bekering een kwestie van smaak is: wat eens zoet smaakte zal bitter voor je zijn. Ook hier wijst God hem alleen maar op het eerste deel van de ervaring; het tweede deel ervaart Franciscus zelf nadat hij de melaatse gekust heeft. Franciscus was nog in de ban van deze bemoedigende en krachtgevende woorden - waarin hij zich een wenk gegeven wist door God - toen hij daarna tijdens een rit te paard in de buurt van Assisi een melaatse tegenkwam. Gewoonlijk deed het zien van melaatsen hem huiveren en vluchtte hij vol afkeer voor hen weg. Daarom moest hij zich nu wel geweld aandoen, maar hij liet zich niet afschrikken: hij gleed van zijn paard, gaf de melaatse een geldstuk en kuste hem de hand. Daarop omhelsde de melaatse hem en gaf hem de vredeskus. Franciscus besteeg vervolgens weer zijn paard en zette zijn rit voort.
6
Hier wordt twee keer een grens overschreden. Ten eerste gaat Franciscus te ver door naar de melaatse toe te gaan en hem zelfs de hand te kussen. Je kunt je afvragen hoe smerig dat wel niet moet zijn, om een melaatse de hand te kussen; maar je kunt ook de vraag stellen wie in kerkelijke context de hand gekust wordt. Ten tweede gaat de melaatse te ver door een gezonde man te omhelzen en de vredeskus te geven. Ook nu weer komt, bij mij althans, de vraag op wie in kerkelijke context de vredeskus geeft. De kerkleraar Bonaventura heeft geen ongelijk als hij in deze gebeurtenis een ontmoeting met Christus zelf vermoedt. De vraag is misschien niet eens of de melaatse werkelijk Christus was, maar of Franciscus in de melaatse werkelijk (een representant van) Christus gevonden heeft. Franciscus bekeert zich door zijn ontmoeting met Christus, een ontmoeting waarbij geen woord wordt gesproken maar waarbij het lichaam van Franciscus zeer intiem contact heeft met het Lichaam van de Uitgestotene. Zending van Franciscus en zijn broeders in de wereld Volgens zijn Testament besluit Franciscus na deze gebeurtenis de wereld te verlaten. In zijn tijd was ‘de wereld verlaten’ een vaste uitdrukking voor ‘in het klooster gaan’. Maar in het geregelde leven van het klooster vond Franciscus niet wat hij zocht. Hij vatte, zoals we al eerder zagen, alles heel letterlijk op. De wereld verlaten betekende voor hem letterlijk alle sociale verbanden loslaten, en wachten totdat de Heer hem duidelijk maakte wat hij moest doen. Totdat hij dat wist trok hij zich letterlijk uit zijn leefwereld terug. Het eerste effect van zijn concrete levenskeuze is dus geweest dat hij straatarm werd. Hij zwierf rond zonder enig bezit, als een soort kluizenaar. Hij wist eigenlijk vooral wat hij allemaal niet wilde. Laten we eens stilstaan bij de ervaring van het verlaten van de wereld vooralsnog zonder in een nieuwe wereld binnen te treden. Dit moet een ervaring van totale verlatenheid geweest zijn. De mens is zeer intiem verbonden met zijn omgeving. Hij ademt de lucht van de omgeving in, en door uit te ademen worden zijn lichaamstemperatuur en -vocht door de omgeving opgenomen. Hij werkt in op zijn omgeving en wordt tegelijkertijd door zijn omgeving gevormd. Het wonen, eten en drinken, waarnemen, reizen en werken is een dusdanig intensieve wisselwerking dat we mogen stellen dat de mens in zijn omgeving is en zijn omgeving in hem. Omdat een mens integraal deel uitmaakt van zijn omgeving, betekent het verlaten van de wereld ipso facto het verlaten van jezelf. De wending is bij Franciscus des te dramatischer omdat hij, nadat hij zijn oorspronkelijke omgeving verlaten heeft, niet onmiddellijk opgenomen wordt in een nieuwe omgeving waar hij zichzelf weer kan hervinden. Hij is in eerste instantie slechts losgeraakt, heeft zich teruggetrokken uit zijn wereld en is zichzelf ook kwijt. Zijn leven heeft nog geen richting, geen doel, en hij wacht op een woord van de Heer in zijn hart. Dit woord komt in een evangelielezing. In het kerkje van Portiuncula hoort Franciscus het Evangelie lezen, waarin de Heer zijn apostelen uitzendt om te prediken (1Cel 22). Hij gaat na de viering naar de priester toe en vraagt hem uitleg. Als de priester hem uitgelegd heeft wat de uitzending van de apostelen betekent, roept hij uit: “Dat wil ik ook, daar ben ik naar op zoek, zo wil ik zijn vanuit de grond van mijn hart.” Volgens Thomas van Celano, die dit verhaal optekent, wijst de enthousiaste reactie van Franciscus op de werking van de Geest van God. Maar ik stel me zo voor dat het ook laat zien dat Franciscus al lang op zoek was naar een bestemming, naar een taak in zijn nieuwe leven, nadat hij de wereld verlaten had. Het Evangelie geeft hem een antwoord. Christus zelf geeft hem antwoord op zijn prangende vraag. Welk antwoord geeft Christus precies? Of nee, ik moet het anders zeggen: Welk antwoord hoort Franciscus Christus geven? Er staan verschillende versies van de zendingsrede in het Evangelie: Mt 10:7-15, Mc 6:7-13 en Lc 9:1-6 (eventueel ook Lc 10:1-16). Nu zouden we kunnen proberen uit te zoeken welk Evangelie er toen in dat kerkje gelezen is. Maar het verhaal van Thomas noemt elementen uit de verschillende versies (zie eindnoot)1. Dat geeft toch te denken. Is het werkelijk precies zo 7
gebeurd? Zou de priester dan uit verschillende evangelies hebben gelezen? Natuurlijk niet. Het verhaal is later opgetekend en dus gevormd door herinneringen. Daarbij moeten we een onderscheid maken tussen het moment dat Franciscus een antwoord van het Evangelie krijgt, en hoe Franciscus en zijn broeders vervolgens dat antwoord in de praktijk hebben uitgewerkt. Want ook dat kleurt de herinnering. Wat wij dus lezen is vooral het antwoord zoals Franciscus en zijn broeders dat hebben gehoord, en waar zij op ingegaan zijn. In de praktijk nemen de broeders niet alleen geen geld mee (Mt 10:9), maar ook geen brood voor onderweg (Mc 6:8). Vervolgens rijst de vraag wat zij de wereld volgens het Evangelie te brengen hebben. Want de leerlingen van Jezus worden niet uitgezonden om iets te halen – zoals de bedevaartganger heil en genezing zoekt – maar om iets te brengen. Franciscus en zijn broeders gaan op deze uitzending in, maar wat hebben zij te brengen? Ook daarin verschillen de versies van de drie Evangeliën. Volgens Marcus preken en dopen de leerlingen, drijven zij boze geesten uit en zalven zij zieken en genezen zij hen; volgens Lucas verkondigen de leerlingen het Rijk van God en brengen zij genezing. De franciscaanse uitwerking staat het dichtst bij Matteüs die schrijft: Verkondig op je tocht: “Het koninkrijk der hemelen is ophanden!” Genees zieken, wek doden op, maak melaatsen rein, drijf demonen uit. Voor niets hebben jullie gekregen, voor niets moet je geven. Neem geen goud-, zilver- of kopergeld mee in je beurs, neem geen reistas mee voor onderweg, geen twee stel kleren, geen sandalen en geen stok. Want de arbeider is zijn levensonderhoud waard. Als je een stad of dorp binnenkomt, onderzoek dan wie het waard is jullie daar te ontvangen. Blijf daar tot je verder reist. Als je een huis binnengaat, wens het dan vrede. Als het huis die waard is, moge jullie vrede dan daarop neerdalen, en als het die niet waard is, moge jullie vrede dan naar jullie terugkeren. Als ze je niet ontvangen en niet luisteren naar je woorden, ga dan weg uit dat huis of die stad en stamp het stof van je voeten. Ik verzeker jullie, voor het land van Sodom en Gomorra zal het draaglijker zijn op de dag van het oordeel dan voor die stad. Omdat Franciscus het woord van het Evangelie op zichzelf betrekt – het is namelijk een antwoord op zijn reeds lang gestelde vraag – weet hij nu wat hij de wereld te brengen heeft. Toch moeten we in de Regel kijken hoe de broeders het uiteindelijk opgevat hebben. En dan valt op dat de zendingsrede vooral negatief is opgevat, in de zin dat de broeders vooral horen wat ze niet moeten hebben. Wanneer de broeders door de wereld gaan, mogen zij voor onderweg niets meenemen, geen beurs, geen reistas, geen brood, geen geld en geen stok. En in ieder huis dat zij binnengaan, zeggen zij eerst: ‘Vrede voor dit huis.’ En zolang zij in hetzelfde huis blijven, mogen zij eten en drinken wat die mensen in huis hebben. Zij mogen zich niet verzetten tegen wie hun kwaad doen, maar ze moeten wie hen op de ene wang slaat, ook de andere toekeren. En ze mogen wie hun het bovenkleed afneemt ook hun onderkleed niet weigeren. Ze moeten geven aan ieder die hun iets vraagt en mogen niet terugvragen van wie hun iets afneemt. (1RegMB 14) Hoofdstuk 14 vertelt hoe de broeders door de wereld gaan. De uitdrukking “door de wereld gaan” geeft meteen al een zekere afstandelijkheid aan. De broeders hebben immers afstand genomen van de wereld. Vervolgens trekken ze de wereld in, vadant per mundum, alsof ze zich begeven in een vreemd of zelfs vijandelijk gebied (vgl. het Nederlandse ‘waden’). Ze hebben iets te brengen dat de wereld niet heeft. Maar het opvallende van deze woorden is misschien wel vooral dat ze negatief geformuleerd zijn: de broeders doen vooral iets niet. Wat ze wel doen blijft nog de vraag.
8
Er wordt maar een deel van zendingsformule uit het Evangelie geciteerd, en wel alleen het negatief geformuleerde deel waarin de apostelen te horen krijgen niets mee te nemen dat hun tot bescherming zou kunnen dienen: geen geld, geen eten, zelfs geen stok om op te steunen of honden mee te slaan. Het positieve deel van de zending, de verkondiging van het rijk Gods, het opwekken van doden en het reinigen van zieken, blijft achterwege. Het enige dat de broeders mogen brengen is, zo lijkt het, een vredesgroet. Jan Hoeberichts stelt daarom de vraag of de prediking van het rijk Gods wel tot de kern van de zending van de minderbroeders behoort. Franciscus beschouwde volgens hem het preken niet als een prioriteit, als wel het brengen van de vrede door te leven zonder bezit in solidariteit met en in dienstbaarheid aan de mensen, en dan met name de armen en de melaatsen. Gerard Pieter Freeman antwoordt dat de prediking wel integraal onderdeel van de evangelische zending van de minderbroeders is, maar dat deze een eenvoudige oproep tot lofzang en boete is geweest. De uitdagende vragen van Hoeberichts brengen ons op het spoor van de eigen zending van de minderbroeders. Ze hebben iets te brengen wat de wereld niet heeft, maar wat zij zelf ook niet hebben: iets wat God alleen toebehoort en niemand anders. David Flood dat de broeders zich op een andere manier verhouden tot elkaar en tot de dingen, want ze bezitten niet. Omdat ze geen bezit hebben – geen macht, geen geld, geen kennis – kunnen ze meer open zijn voor elkaar en voor hun omgeving. Ze hebben er om zo te zeggen vrede mee. Zo, in deze openheid, vrijheid en vrede, mengen ze zich onder de mannen en vrouwen uit hun omgeving: open en vrij om te ontvangen en om te geven. En zo scheppen ze ruimte voor de broederschap en de vrede die ze van God ontvangen hebben. De hoofdstukken die volgen op het bovengeciteerde hoofdstuk 14, en die dit hoofdstuk uitwerken, gaan dan ook vooral over het bewaren van de nederigheid. Broeders mogen geen paardrijden (1RegMB 15:2), omdat ze niet boven het voetvolk verheven zijn en omdat ze ook geen macht over dieren hebben. De broeders moeten ieder (menselijk) schepsel onderdanig zijn omwille van God (1RegMB 16:6). Broeders mogen zich de macht van het woord niet toe-eigenen, maar hebben het Evangelie te verkondigen door hun manier van doen. Ze mogen zelfs niet prat gaan op hun manier van doen, maar moeten uitkijken voor iedere vorm van hoogmoed (1RegMB 17:5-13). Hoofdstuk 17 eindigt met wat wij misschien de inhoud van hun zending mogen noemen, namelijk terug te geven wat zij van God ontvangen hebben. En dit gedeelte is weer helemaal positief geformuleerd. Laten wij al het goede teruggeven aan de allerhoogste en verheven Heer God en erkennen dat al het goede van Hem is en voor alles dankzeggen aan Hem van wie al het goede voortkomt. En moge Hij, de allerhoogste en verheven, enig ware God, bezitten, mogen Hem worden gebracht en moge Hij ontvangen alle eer en eerbetoon, alle lof en zegen, alle dank en roem, Hij van wie al het goede is, die alleen goed is. En wanneer wij zien of horen dat iets kwaads gezegd of gedaan wordt of dat God gelasterd wordt, moeten wij iets goeds zeggen en iets goeds doen en God prijzen die gezegend is in eeuwigheid. (1RegMB 17:1719) Wat Franciscus en zijn broeders te brengen hebben is precies dat wat zij van God ontvangen hebben. En wat zij van God ontvangen hebben komt alleen God toe. Het Evangelie zegt “voor niets hebben jullie gekregen, voor niets moet je geven”. Juist datgene wat wij van God ontvangen hebben, en alleen aan God toebehoort, hebben wij met elkaar te delen. De broeders worden de wereld in gezonden om de vrede van Christus te brengen. Zij doen dit door de vrede zelf te bewaren, de broederschap te delen en de mensen op te roepen tot een Godlovend en boetvaardig leven.
9
Vriendschap met de armen of broederschap vanuit de armoede? Als ik nadenk over de vraag of Franciscus een vriend van de armen is geweest, dan zie ik hem niet als een hulpverlener. Er zijn wel verhalen van een behulpzame Franciscus, maar dat was niet zijn zending. Er staat nergens dat Franciscus de wereld in is gezonden om mensen te helpen. Je zou het nog beter andersom kunnen zeggen, dat de armen en melaatsen hem hielpen. Franciscus vond bij de uitgestotenen van zijn tijd, de arme en de melaatsen, iets wat de wereld hem niet kon bieden: de onmiddellijke nabijheid van Christus. Het was Franciscus altijd om Christus te doen. Armoede was in zekere zin een middel om tot Christus te komen. Franciscus was vriend van de armen door zelf arm te zijn. Daarbij ging hij tot het uiterste: hij weigerde ook maar iets te bezitten. We zouden spiritualiteit van Franciscus kunnen verhelderen door middel van een driehoek, waarbij aan de hoekpunten van de basis de woorden ‘broederschap’ en ‘nederigheid’ staan, en aan de top ‘vrede’. vrede
broederschap
armoede
Een van Franciscus’ bijnamen is il fratello, de kleine broeder. En zo ziet hij zichzelf ook. Kenmerkend voor de broederschap die Franciscus beleeft, is het besef dat de andere mensen hem door God gegeven zijn als broeder en zuster. Hij heeft hen niet uitgezocht en hij hoeft hen niet te beoordelen. Hij is met hen verbonden omdat iedereen kind is van de almachtige Vader. Franciscus’ broederschap bestaat uit steeds wijder wordende kringen. In de binnenste kring horen zijn medebroeders thuis, met om hen heen de andere franciscaanse mensen: de zusters van Clara en degenen die geen kloosterling worden, maar “in hun eigen huizen” ernst maken met het evangelie: de franciscaanse seculieren. Dit is de kring die zich uitdrukkelijk herkent in de persoon van Franciscus. Maar Franciscus zelf is verder gegaan. Hij beschouwt ook de Saracenen , zoals de moslims in die tijd heetten, als broeders en zusters met wie hij in vrede wil leven. En ook de dieren noemt hij zijn broeders en zusters. In zijn tijd werd al snel doorverteld dat Franciscus tot de vogels gepreekt had. In zijn Zonnelied duidt Franciscus een laatste kring aan: alle schepselen spreekt hij zonder uitzondering als zuster of broeder aan. Zo wijst Franciscus’ spiritualiteit op de alles overschrijdende verbondenheid die hij in heel Gods schepping herkend heeft. Een andere bijnaam van Franciscus is il poverello, de kleine arme man. Armoede, en haar zuster nederigheid, is het tweede hoekpunt. Franciscus heeft bij de melaatsen ontdekt dat degenen die gewoonlijk buitengesloten worden, hem vrede schenken. Hij probeert nu een leven te leiden waarin hij niemand of niets uitsluit. De beste manier om dat te doen vindt hij bij Christus: een houding van hoogachting voor iedereen, van dienstvaardigheid oftewel nederigheid. Christus is aan het kruis de minste dienstknecht van allen geworden. Diens voetstappen wil Franciscus volgen in de bereidheid om anderen te dienen in armoede en eenvoud. Wie niets heeft, hoeft niets te verdedigen en kan anderen ontwapend en ontwapenend tegemoet treden. De armoede waar Franciscus zo van houdt heeft diverse dimensies: in sociaal opzicht in lotsverbondenheid met de minsten en uitgestotenen; in religieus opzicht bestaat ze uit de navolging van Christus; de materiële consequentie voor Franciscus is dat hij graag met zo min mogelijk toe kan. Deze drie elementen horen in Franciscus’ visie onlosmakelijk bijeen.
10
Franciscus gebruikt ‘broederschap’ en ‘armoede’ in de naamgeving van zijn broeders. Zij heten minderbroeders, de broeders van de minsten. Maar de bekroning van broederschap en armoede is de vrede, die de top van de driehoek vormt. Franciscus heeft ervaren dat het leven als minderbroeders niet alleen vrede oplevert voor henzelf, maar ook voor de samenleving als zodanig. Dat is ook zijn hartsverlangen. Daarom gebruikt hij als groet “De Heer geve u vrede” en kan hij vaak als vredestichter optreden. Wat hoop je te vinden in Assisi en Padua, wie hoop je te ontmoeten? Ik hoop je in het afgelopen uur te hebben duidelijk gemaakt dat Franciscus’ armoede een wijze van leven is geweest zonder enig bezit. Het vivere sine proprio heeft Franciscus radicaal beleefd. Hij bezat niet alleen geen materiële goederen, maar ook geestelijke bezittingen had hij niet. Als hij vragen stelde aan God, dan weigerde hij gebruik te maken van voorgegeven antwoorden: niet de traditie, niet de Kerk, niet hijzelf konden antwoorden geven, maar alleen God zelf, door de stem die sprak in zijn binnenste of door een zomaar opengeslagen evangelieboek. Als hij een antwoord van God ontving, dan interpreteerde Franciscus dit antwoord niet. Dat wil zeggen, hij eigende zich het antwoord niet toe door het te interpreteren, maar ging eenvoudig heen om het te doen. De Zwitserse moraaltheologe Mariéle Wulf schrijft dat de opdrachten van Jezus zo moeilijk zijn omdat ze zo concreet zijn. Je hoeft ze niet te interpreteren, maar kunt ze eenvoudig doen. Dat is moeilijk omdat onmiddellijk de vraag komt waarom je ze dan niet doet. Als de broeders uitgezonden worden, dan kiezen de broeders ervoor alleen de negatieve opdrachten – niets bij zich te hebben – in hun regel op te nemen. Alles wat ze de mensen te geven hebben, bezitten zij zelf niet, maar is direct afkomstig van God. Ik mag echter wel zeggen wat de franciscaanse spiritualiteit de wereld te geven heeft: dat zijn de armoede, de broederschap en de vrede. Drie gaven van God die de minderbroeders hebben door te geven. Ik benadruk dat de spiritualiteit van Franciscus radicaal bezitloos is, en dat zij ons dus niets te bieden heeft dan de gaven van God, gaven die Franciscus en zijn broeders en zusters met de schepping hebben te delen. Die gaven zitten dus niet vast aan een tijdperk of aan een spiritualiteit. God kan die gaven van armoede, broederschap en vrede ieder moment aan ieder schepsel geven. En ik geloof dat God die gaven voortdurend aan ieder schepsel geeft. Als wij ze willen hoeven we ze alleen maar te ontvangen. En daarom komt nu de vraag op wat jullie te zoeken hebben in Assisi en Padua, of wie je daar hoopt te ontmoeten. Gaan jullie naar Franciscus, Clara en Antonius om bij hen voorspraak te verkrijgen voor een intentie? Gaan jullie er even tussenuit, om bij jezelf te komen en recreatie – herschepping – te vinden? Of willen jullie je laten inspireren door het evangelische leven dat zij geleid hebben? Als je dat laatste zoekt, weet dan goed dat Franciscus en de zijnen niet van tevoren wisten hoe het evangelisch leven er voor hun uit zou komen te zien! Het is was een levenslange zoektocht. Maar het spoor was al wel uitgezet, door Christus. Ik denk dat Franciscus nu zou zeggen: “Je hoeft Hem alleen maar te volgen, en je komt vanzelf waar je zijn moet. Maar neem niets mee voor onderweg. Laat God jou geven wat je nodig hebt.” De Heer geve jullie vrede op jullie reis. _________________________ 1
zie 1 Cel 22, voetnoot 51
11
Wat wilt Gij dat ik doe?: vriendschap met Christus Roepingsgeschiedenis van de heilige Franciscus en de heilige Clara Zuster Marianne van Haastrecht osc Claris van de gemeenschap ‘De Bron’ te Nijmegen (www.clarissen.nl) -
De roepingsgeschiedenis van Franciscus De roepingsgeschiedenis van Clara Wat wilt Gij dat ik doe? Vriendschap met Christus (vanuit Clara) Vriendschap met Christus (eigen ervaring)
De roepingsgeschiedenis van Franciscus (overzicht) -
Franciscus 1181/1182-1226 Lakenkoopman Ridder Droom Ontmoeting met de melaatse Kruisbeeld van San Damiano Evangelisch leven
Franciscus is in 1181 of 1182 geboren in de stad Assisi gelegen in het dal van Spoleto, terwijl zijn vader op zakenreis was in Frankrijk. Aanvankelijk zou men hem Johannes hebben genoemd, maar na terugkeer van vader Pietro Bernardone werd de naam veranderd in Franciscus. De naam Franciscus zou verwijzen naar Frankrijk, het land van de mooie fijne stoffen en de succesvolle zaken.1 Franciscus is als jonge man een ijverige en goede medewerker in de stoffenhandel van zijn vader. Een zaak met een goede naam waar hard voor gewerkt wordt. De lakenkoopman Franciscus deed het goed. Zijn vader kon tevreden zijn. Het enige wat vader wat zorgen baarde was zijn vrijgevigheid. Hij geeft rondjes als hij met zijn vrienden samen is en iedere bedelaar krijgt een aalmoes van hem. In die tijd is er veel strijd tussen de steden Assisi en Perugia, tussen de keizer en de paus en tussen de christenen en moslims. Franciscus droomt er van ridder te worden en zo in eer en aanzien te stijgen. Hij schafte zich een schitterende uitrusting aan en verlangde ernaar eindelijk op tocht te gaan. De ridderavonturen worden geen succes. Na een veldslag met Perugia wordt Franciscus gevangen gezet. Na een jaar weet zijn vader hem vrij te kopen. Franciscus komt ziek thuis. Hij droomt van een winkel vol wapens en schilden. Franciscus ziet dit als een teken om weer op tocht te gaan. Hij komt tot in Spoleto. Hij voelt zich ziek en gaat naar bed. Dan krijgt hij een droom. Half in slaap hoort hij iemand aan hem vragen waarnaar hij op weg is en wat hij daar feitelijk mee wilde. Franciscus vertelt zijn plan en dan vraagt de ander hem: ‘Wie is eigenlijk in staat je meer te geven, de Heer of de knecht?’ ‘Vanzelfsprekend de Heer!’ antwoordt Franciscus. ‘Waarom laat je de Heer dan in de steek voor de knecht?’ Dat was even slikken… ‘Wat wilt U dan dat ik doe Heer?’ En het antwoord van de Heer was: ‘Ga terug naar huis en daar zal je gezegd worden wat je moet doen.’ Franciscus is in verwarring. De volgende morgen keert hij terug naar Assisi.2 1 2
Manselli, R., Franciscus van Assisi (1992), p. 35 zie 3 Gez 5-6
12
Franciscus weet niet wat te doen. Hij zoekt zijn vrienden weer op om te feesten. Het feesten smaakt hem echter niet meer. Franciscus hart verlangt naar iets anders. De vrienden van Franciscus merken dat hij veranderd is en vragen of hij soms verliefd is. ‘Ja, zegt hij, goed geraden, een bruid edeler, rijker en schoner dan jullie ooit gezien hebben.’ Ze lachen erom.3 De grote omkeer komt bij de ontmoeting met de melaatse. Franciscus wijst deze ontmoeting zelf in zijn Testament aan als het beslissende moment van zijn bekering. De Heer heeft mij, broeder Franciscus, op de volgende manier het begin gegeven van een boetvaardig leven: toen ik in zonden leefde, leek het me te bitter om melaatsen te zien en de Heer zelf heeft mij tussen hen gebracht en ik heb hun barmhartigheid bewezen. En toen ik bij hen wegging, was wat me bitter leek voor mij veranderd in zoetheid naar ziel en lichaam; en ik was er daarna nog een tijdje vol van en heb de wereld verlaten. (TestFr 1-3) In deze regels beschrijft Franciscus een proces dat zijn hoogtepunt bereikt in de omkering van bitter naar zoet. De ontmoeting met de melaatsen heeft de omkering teweeg gebracht. De tijd vóór deze ommekeer beschouwt Franciscus als ‘leven in zonden’. 4 Melaatsheid is een vreselijke ziekte waarbij de lichaamsdelen afsterven en gevoelloos worden. In de Middeleeuwen moesten de melaatsen ver buiten de stad blijven. De ziekte was erg besmettelijk en de mensen zagen de ziekte ook als een straf van God. Er waren gelukkig ook mensen die juist vonden dat de melaatsen verzorgd moesten worden. In die melaatse, in die uitgestotene, die mismaakte, door het lijden getekende mens heeft Franciscus Christus gezien. Die ontmoeting heeft hem het begin gegeven van een boetvaardig leven, een leven dat zich toekeert naar God en naar datgene waarin Gods liefde zichtbaar wordt en dat zich afkeert van dat wat de mens afleidt van die liefde.5 Voorheen had hij een grote afkeer van hen. Deze bitterheid is in die ontmoeting tot zoetheid geworden. Er gebeurt veel in Franciscus. Zijn geest is onrustig. Wat wil de Heer toch van mij? Op een dag komt hij langs het kerkje van Sint Damianus. Hij gaat er naar binnen om te bidden. Zittend voor het kruis kijkt de afbeelding hem aan en zegt: ‘Franciscus, zie je niet dat mijn huis geheel in verval raakt? Vooruit, ga het herstellen!’ Herstel mijn huis! En Franciscus begint direct het bouwvallige kerkje van Sint Damianus op te knappen. Hij vat de door de Gekruisigde gesproken opdracht in eerste instantie letterlijk op. Later zal duidelijk worden dat het om het geestelijke bouwwerk van de kerk gaat. Hier wordt de bekering van Franciscus door de ontmoeting met de melaatse verankerd in Christus zelf. Het lijden van de mens verankert in het lijden van Christus. Franciscus blijft een aantal jaren bezig met het opknappen van kerkjes. Hij leeft als een kluizenaar en heeft zich ondertussen ook een kluizenaarskleed aangetrokken. Hij heeft even voorbij Assisi in de bossen het kerkje Portiuncula gevonden. Het kerkje is aan Maria ter Engelen toegewijd en het is Franciscus dierbaar. In dit, ook door hem opgeknapte kapelletje komt in het voorjaar van 1209 een benedictijn de mis lezen. Het evangelie gaat over de uitzending van de apostelen. zie 3 Gez 7 Manselli (1992), p. 36-37 5 Dilweg, G., Franciscus van Assisi, een leven , p. 9 3 4
13
‘Voor niets hebt gij ontvangen, voor niets moet gij geven. Neem geen goud of zilver mee, geen reiszak, geen proviand, geen staf, ga ongeschoeid en draag geen dubbele kleding.’ En als de priester het uitlegt roept Franciscus uit: ‘Dat is het wat ik wil, dat is het helemaal.’ Er komen ook volgelingen. Bernardo is de eerste en er volgen er meer. Wat te doen? Ze hebben het God gevraagd in een nabijgelegen kerk. Ze sloegen het evangelie drie keer open en ze kregen te horen: ‘Als je volmaakt wil zijn, verkoop dan alles wat je bezit en geef het aan de armen. Neem niets mee voor onderweg & wie mijn volgeling wil zijn moet zichzelf verloochenen.’ Hiernaar verwijst Franciscus als hij in zijn Testament schrijft: “En nadat de Heer mij enkele broeders had gegeven, toonde niemand mij wat ik moest doen, maar de Allerhoogste zelf heeft mij geopenbaard dat ik moest leven volgens het model van het heilig evangelie” (TestFr 14) Tot zover een aantal belangrijke momenten uit de roepinggeschiedenis van Franciscus. Deze laten m.i. zien dat de roeping van Franciscus zich gaan-de-weg, gaande de weg, aan hem heeft geopenbaard. Met vallen en opstaan. Dan weer was het helder en daarna toch weer niet. Maar door alles heen blijven vertrouwen, gaande blijven op die weg, bidden en luisteren naar wat de Heer je in je hart en in de woorden van Schrift en liturgie aanreikt. Je geworteld weten in Christus en bouwen op Hem, Hem navolgen ten einde toe, standvastig in het geloof dat Hij de weg, de waarheid en het leven is. De roepinggeschiedenis van Clara (overzicht) -
Clara 1193/1194 – 1253 Adel voorbeeld van Franciscus Palmzondag 1212 in de voetsporen van … Franciscus Jezus Christus
Clara is in 1193 of 1194 geboren in dezelfde stad als Franciscus: Assisi. Ze was dochter van ridder Favarone uit het adellijke geslacht Offreduccio. Haar moeder, Hortulana Scifi, stond in hoog aanzien bij de edelvrouwen uit de omgeving. Ze was een vrome vrouw die verre pelgrimstochten maakte. Clara hoort van Franciscus, die alles achter zich gelaten heeft om Jezus Christus te volgen en zijn hemelse Vader te dienen. Hij heeft alles verkocht en aan de armen gegeven. Hij en een aantal volgelingen komen aan de kost met eenvoudig werk of door bedelend de huizen langs te gaan. Zij staan bekend als de 'boetelingen van Assisi' en Clara is door hun manier van leven geraakt. Haar familie moest niets hebben van die armoedzaaiers, maar Clara heeft een zwak voor hen. In het geheim laat Clara eten brengen naar het kerkje van San Damiano, waar Franciscus verblijft. In de tijd van Clara werd er een huwelijkskandidaat uitgezocht voor de jonge vrouwen. Trouwen was een zakelijk gebeuren. Bezit en macht werden zo binnen bepaalde families gehouden. Ook voor Clara had men een huwelijkskandidaat uitgezocht. Clara weigert. Haar hart verlangt naar iets anders, haar hart verlangt naar 'leven als Franciscus', haar hart verlangt ten diepste naar haar Heer Jezus Christus. In het geheim worden er ontmoetingen georganiseerd tussen Clara en Franciscus. De bisschop wordt op de hoogte gebracht. In de nacht van Palmzondag 1212 ontvlucht Clara het ouderlijk 14
huis; ze wordt door enkele broeders opgewacht en naar Portiuncola gebracht waar Franciscus haar opneemt in de beweging van de boetelingen. Als teken knipt Franciscus haar de haren af en kleed ze zich met een pij, het kleed van de armen. In de tijd van Clara was het onmogelijk en ook te gevaarlijk voor vrouwen om te leven als de broeders. Franciscus brengt haar naar een benedictinessenklooster. Zij gaat hier binnen niet als koorzuster, maar als dienstmeisje! Dit is echter niet wat Clara wil. Ze wil leven als Franciscus, leven in de voetsporen van Christus. Spoedig volgen er meer vrouwen, o.a. ook Agnes, de zus van Clara, niet te verwarren met Agnes van Bohemen (Agnes van Praag). Hun familie probeert hen nog terug te halen, maar Clara en Agnes zijn niet te stuiten. Zij hebben hun weg gevonden en laten zich hier door niets of niemand afbrengen. De vrouwengemeenschap krijgt uiteindelijk haar plek in San Damiano. Daar kunnen zij leven zoals ze zich geroepen weten. Het is een klein en armoedig klooster dat in geen enkel opzicht lijkt op een klooster naar de normen van die tijd. In die tijd leefde een klooster van de opbrengsten uit hun bezittingen. Clara verwerpt echter alle bezittingen. Haar enige zekerheid is God. Clara vraagt aan de paus toestemming om zonder bezit te leven (privilege van de armoede) en hierdoor haar levenswijze wat vast te leggen. Echt begrijpen doet de paus het niet, maar hij geeft het wel. Clara wil haar levenwijze echter vastgelegd en goedgekeurd zien in een eigen Regel. (De bestaande Regel van Benedictus staat bezit toe en dat wil Clara absoluut niet.) Het is een hele strijd, maar Clara houdt vol. Op 11 augustus 1253 sterft Clara. Vlak daarvoor (9 augustus 1253) heeft paus Innocentius IV haar Regel officieel goeddekeurd. Clara ontvangt de bulle de dag voor haar sterven! De roepinggeschiedenis van Clara is in vergelijking met die van Franciscus misschien minder een bekeringsgeschiedenis. Vóór haar beslissing om zich bij Franciscus aan te sluiten leefde zij als een vrome vrouw en deed goede werken. Toch spreekt Clara zelf wel over een bekering. In het begin van haar Testament schrijft ze over de grote gave van haar roeping en spreekt in dit verband over bekering: Onder de vele weldaden die wij van onze vrijgevige Weldoener, de Vader van alle barmhartigheid, ontvangen hebben en nog dagelijks ontvangen en waarvoor wij aan de roemvolle Vader van Christus bijzondere dankzegging verschuldigd zijn, is die van onze roeping, waarvoor wij tegenover Hem des te meer verschuldigd zijn naarmate deze volmaakter en groter is. Daarom zegt de apostel: 'Erken uw roeping.' De Zoon van God is voor ons de weg geworden; de weg die onze zeer zalige vader Franciscus, zijn ware minnaar en navolger, ons door woord en voorbeeld heeft getoond en geleerd. (TestCl 2-5)
15
Clara noemt haar roeping: de weg van de Zoon van God; – evangelisch leven – zoals Franciscus die haar heeft getoond en geleerd. En die roeping noemt Clara de grootste weldaad die zij ooit ontvangen heeft. Daarom zijn wij het verschuldigd, geliefde zusters, de onmetelijke weldaden die God ons heeft geschonken te beschouwen; daarbij dan vooral de weldaden die Hij door zijn geliefde dienaar, onze vader, de zalige Franciscus, in ons heeft willen bewerken, niet alleen na onze bekering maar ook toen wij nog in de ellendige ijdelheid van de wereld verbleven. (TestCl 6-8) Clara spreekt zelf over bekering. Met haar keuze voor Christus, naar het voorbeeld van Franciscus, breekt ze ook met oude patronen. Haar keuze heeft verstrekkende gevolgen. Haar leven als vrouw van adel was zonder materiële zorgen. Zij breekt hier echter mee. Voor Clara is de grootste ommekeer dat ze haar bestaanszekerheid opgeeft en in volstrekte armoede gaat leven. Ze bouwt nog maar op één zekerheid: God. En die armoede wordt haar grote rijkdom. (Over ommekeer gesproken.) Dat haar familie hier niet blij mee is zal duidelijk zijn maar Clara houdt vol. Clara doet ook afstand van haar familie en haar positie en daalt af naar de plaats van de arme, de laagste klasse. We lezen in de Regel van Clara: RegCl 1, 1-2: “De levensvorm van de orde van de arme zusters, die de zalige Franciscus heeft ingesteld, is deze: het heilig leven van onze Heer Jezus Christus onderhouden en leven in gehoorzaamheid, zonder eigendom en in kuisheid.” En in de Regel van de Minderbroeders: 1 RegMB 1, 1: “Dit is de regel en de levenswijze van deze broeders: leven in gehoorzaamheid, in kuisheid en zonder eigendom, en de leer en de voetstappen van onze Heer Jezus Christus volgen die zegt: …” Clara en Franciscus kiezen dus voor eenzelfde levensvorm: de navolging van Christus. Zoals Clara in haar Testament nog eens benadrukt doet zij dit in navolging van Franciscus We lezen in haar Testament: TestCl 5: “De Zoon van God is voor ons de weg geworden, de weg die onze zeer zalige Vader Franciscus, zijn ware minnaar en navolger, ons door woord en voorbeeld heeft getoond en geleerd.” Die ene weg: de Zoon van God, komt concreet op twee manieren tot uiting: Franciscus en zijn broeders voelen zich geroepen om twee aan twee of in kleine groepjes rond te trekken en het evangelie te prediken en als broeders samen te leven. Later gaan de broeders meer op vaste plaatsen wonen. Het is een combinatie van actief en contemplatief leven. Clara en haar zusters voelen zich geroepen om in een gesloten gemeenschap contemplatief te leven. Hun werk voor de kerk is in de eerste plaats het gebed. En voor beiden was hun leven een concretisering van dat waartoe zij zich geroepen voelde: de navolging van Christus, de Zoon van God. Wat wilt Gij dat ik doe? (overzicht) Vriendschap met de armen, vriendschap met Christus, vriendschap met elkaar (broeder en zusterschap). Willem Marie Speelman heeft gisteren stilgestaan bij de vriendschap met de armen
16
en de zending van Franciscus in de wereld van toen en nu, als antwoord op die vraag. Morgen zal broeder Jan van Beeck stilstaan bij vriendschap met elkaar; bij broeder en zusterschap. Vandaag sta ik met jullie stil bij de vriendschap met Christus als antwoord op de vraag: wat wilt Gij dat ik doe? Vriendschap met Christus Voordat ik hier op in gaan wil ik eerst stilstaan bij wie Christus is. En dan moet ik misschien wel zeggen wie Christus voor mij is of voor Clara was of voor u kan zijn. Christus heeft in de loop der geschiedenis vele gezichten gekregen die allemaal iets van Hem laten zien. Prof. Peter Schmidt maakte een prachtig boek met allerlei Christusbeelden van de afgelopen 2000 jaar. De titel van het boek: in de handen van de mensen. Inderdaad, in de handen van de mensen, want wat hebben wij in de loop van de geschiedenis van Christus gemaakt? Wie is Hij voor ons geworden? Ik zeg dat niet om Jezus onderuit te halen. Jezus is en blijft mijn grootste Vriend en inspirator. Ik zeg het om aan te geven dat er niet één beeld of één beschrijving is van Jezus die de echte is. Ieder beeld is een door mensen geïnterpreteerd beeld. Wordt de echte Jezus daarmee minder? Voor mij niet, integendeel zelfs, Hij is altijd meer dan dat ene beeld, niet te vangen dus ook in één beeld of omschrijving. Zoals er ook meerdere evangelies nodig zijn om een totaalbeeld te schetsen. Als ik de evangelies lees (en dus interpreteer) dan denk ik wel dat Jezus voor zijn leerlingen naast een Meester ook een Vriend was. In ieder geval was er sprake van een relatie. Ik denk dat voor Franciscus en Clara, Christus ook een Vriend was; ze spreken zelfs over Geliefde. Zij hadden een werkelijke relatie met Christus. Kijkende naar Clara: hoe werd die relatie, die vriendschap met Christus nu concreet gevoed en beleefd. Vriendschap met Christus, kijkende naar Clara Als ik Clara haar Geschriften lees en haar Levensvorm bezie, dan denk ik dat de Levensvorm zelf uit het onderhouden en voeden van die relatie met Christus bestond. De contemplatie en Christus als Spiegel zijn daarin m.i. belangrijk. Contemplatie = beschouwing. Het leven van Clara en haar zusters, ook het leven van de clarissen nu, is gericht op beschouwing. Ik wil daar aan de hand van de 2e brief van Clara aan Agnes van Praag iets over vertellen en ik leg daarbij een verbinding met de Lexio Divina, de geestelijke lezing. Ik lees een gedeelte uit de tweede brief: 18. Maar omhels de arme Christus, jij arme maagd. 19. Zie naar Hem, die om jou verachtelijk is geworden en volg Hem na, jij, die om Hem verachtelijk bent geworden in deze wereld. 20. Je Bruidegom, schoon boven alle mensenkinderen (vgl. Ps 45,3), is omwille van jouw heil de armzaligste van alle mensen geworden (= 1). Hij is veracht (= 2), geslagen (= 3) en over heel zijn lichaam hevig gegeseld (=4) en Hij is in de benauwenis van het kruis gestorven (=5). Kijk naar Hem, hoogedele koningin, beschouw Hem, aanschouw Hem in je verlangen Hem na te volgen.
17
Clara moedigt aan om, vanuit je verlangen, met hart en ziel, te kijken naar het gelaat van de Gekruisigde. Zo kijkende, met hart en ziel, wordt in de Gekruisigde, de Verrezene zichtbaar, de mensgeworden liefde van God en Gods onmetelijke liefde voor de mensen. Het lijden van Gods Zoon op het kruis wordt niet langer louter en alleen als leegte en pijn ervaren, maar is bovenal onthulling van Gods hartstochtelijke liefde voor zijn mensen. 21. Als je met Hem lijdt (= 1), zul je met Hem heersen (= 2). Als je met Hem treurt (= 3), zul je met Hem verheugd zijn (= 4). Als je met Hem sterft aan het kruis van smarten (= 5), zul je in de heerlijkheid van de heiligen een hemelse woning bezitten (vgl. Rom 8,17 en 2 Tim 2,11-13) De maat van het hevige lijden van de Bruidegom (vers 20) bepaalt uiteindelijk ook het meeleven met Hem (vers 21). Het oprechte verlangen om in Zijn leven te delen komt tot uitdrukking in de herhaling van de woorden ‘met Hem’. Het liefhebbende hart wil bij Hem zijn in lief en leed. In vers 19, Zie naar Hem, die om jou verachtelijk is geworden en volg Hem na, jij, die om Hem verachtelijk bent geworden in deze wereld, roept Clara Agnes, en ook ons als lezers, op om te zien naar Hem, Jezus Christus. In vers 20b, Tussen het vijfvoudige lijden van de bruidegom en het vijfvoudige meeleven van de bruid in, spoort Clara Agnes en ons verder aan: Kijk naar Hem, hoogedele koningin, beschouw Hem, aanschouw Hem in je verlangen Hem na te volgen. (2 BrAgn 20b) Het is de aansporing om werk te maken van de navolging van Christus door Hem op diverse manieren te schouwen. Ik vind dit een heel mooi stukje waarin Clara kort en krachtig de weg wijst van het contemplatieve leven zoals zij dat geleefd heeft. Zó is zij haar geestelijke weg gegaan en ze geeft deze ervaring door aan Agnes en haar medezusters. Zie naar Hem – vide – van het werkwoord videre, zien. Een aansporing om te zien, te kijken. In dat tussenstukje werkt ze diverse manieren van kijken uit. Kijk naar Hem – intueri – van het werkwoord tueor , waarnemen. Na het vide van een paar verzen daarvoor, roept ze ons op nog eens goed te kijken, onze blik te richten op Christus en waar te nemen. Wat zie ik als ik naar Christus kijk? Het kijken begint met het gewone zintuiglijke kijken. Om vervolgens dieper te kijken; Beschouw Hen – considera – van het werkwoord considerare, bekijken, overwegen, observeren. Naast mijn zintuigen kijken ook mijn geestelijke vermogens mee. Om vervolgens te worden opgenomen in het diepste schouwen; Aanschouw Hem – contemplare – van het werkwoord contemplare, beschouwing. Los van mijn eigen zintuiglijke en geestelijke waarnemingen wordt ik als het ware meegenomen door de Geest. Het is een vorm van kijken die als het ware aan mij gebeurt. In de woorden die Clara, gebruikt – vide, intueri, considera en contemplare – kunnen we ook het schema van de lexio divina, de geestelijke lezing, terugvinden. Deze bestaat uit 4 stappen:
18
o lectio – de uitwendige lezing (videre; tueor) o meditatio – de inwendige lezing (considerare) o oratio – het gebed; de ziel die door de lezing in beweging is gezet (De beweging van de oratio loopt door de hele brief heen.) o contemplatio – de beschouwing van het mystieke Geheim. (contemplare) De lexio divina staat model voor de geestelijke weg bij Clara. Het kijken naar Christus, door te lezen in de heilige Schrift en de liturgie van de Kerk te vieren, en deze te overwegen en zo van binnenuit door Christus te worden omgevormd. Om uiteindelijk ‘in de heerlijkheid van de heiligen een hemelse woning te bezitten.’ (2 BrAgn 21b). Het perspectief van het meegaan op deze weg van uiterste armoede en nederigheid is, dat je mag delen in de schoonheid van de Bruidegom en wordt binnengeleid in de ruimte van zijn heerlijkheid. Bruidsmystiek en kruismystiek vloeien hier samen. De beleving van de bruidsmystiek betekende in de levenspraktijk dat deze tegelijkertijd kruismystiek was. Het laat scherp zien hoe diep vriendschap kan snijden, hoe ver echte vriendschap gaat – liefde tot op het kruis. In de vierde brief aan Agnes schrijft Clara over Christus als Spiegel. Het schouwen is gericht op Hem – Hij is de Spiegel waarin wij ons mogen spiegelen. Clara schrijft deze brief in 1253, kort voor haar dood. Het is een afscheidsbrief. De metafoor van de spiegel krijgt in deze brief een opmerkelijke plaats. In de toenmalige literatuur is de spiegel een belangrijk theologische symbool van de wijze waarop God zijn schepping te boven gaat en nochtans daarin kenbaar is. De schepping weerspiegelt enigszins de schoonheid van God, Die als een ‘wazige spiegel’ gekend kan worden. Of de spiegel is een afbeelding of beschrijving waarnaar men kan kijken om er richtlijnen of een voorbeeld voor het dagelijkse leven in te ontdekken. In deze spiegels zag men niet allereerst zichzelf, maar iets anders dat werd voorgehouden. De spiegels hadden dus een didactische functie. Clara past het beeld van de spiegel toe op de persoon van Jezus Christus. Voor zover als ik heb kunnen nagaan is zij de enigste in haar tijd die dit zo doet. We gaan het gedeelte van de spiegel lezen. 14. Want Hij is de afstraling van de eeuwige glorie (vgl. Heb 1,3), de helderheid van het eeuwig licht en een spiegel zonder smet (Wijsh 7,26). 15. Kijk iedere dag in deze spiegel, o koningin, bruid van Jezus Christus, en spiegel daarin voortdurend je gelaat 16. om zo jezelf geheel, innerlijk en uiterlijk, mooi te maken, gekleed en gehuld in kleurig geborduurde kleding (Ps 45,10). 17. Zo maak jij je mooi met de bloemen en gewaden van alle deugden, zoals het je past, dochter en zeer geliefde bruid van de hoogste Koning. 18. In deze spiegel weerspiegelen zich de zalige armoede, de heilige nederigheid en de onuitsprekelijke liefde, zoals je met Gods genade in heel deze spiegel kunt aanschouwen. (4 BrAgn 14-18)
19
Clara moedigt aan om iedere dag in deze spiegel te kijken als bruid van Christus en je als zijn geliefde in Hem te spiegelen, en je zo innerlijk en uiterlijk mooi te maken voor Hem. Clara roept op om in de spiegel Christus te kijken en Hem te beschouwen, zijn armoede, zijn nederigheid en zijn onuitsprekelijke liefde. Vervolgens werkt zij dit uit: 19. Daarom zeg ik je: kijk met aandacht naar het begin van deze spiegel, de armoede van Hem die in een kribbe is gelegd en in armzalige doeken gewikkeld (vgl. Lc 2,12). 20. O bewonderenswaardige nederigheid, o verbijsterende armoede. 21. De Koning van de engelen, de Heer van hemel en aarde (Mt 11,25) wordt in een kribbe neergelegd (vgl. Lc 2,7). 22. Beschouw in het midden van de spiegel de nederigheid, vooral de zalige armoede, de ontelbare inspanningen en het vele lijden dat Hij heeft gedragen voor de verlossing van het menselijk geslacht. 23. Aanschouw aan het einde van diezelfde spiegel de onuitsprekelijke liefde, waardoor Hij aan het kruishout heeft willen lijden en daaraan de meest schandelijke dood heeft willen sterven. (4 BrAgn 19-23) Geen licht of straling wat we te zien krijgen, maar voor alles Christus in Zijn menselijke werkelijkheid. Zijn leven vanaf de kribbe tot aan het kruis, zijn hele levensweg mogen wij beschouwen, met Hem zijn in die werkelijkheid. Tot zover de vierde brief en de vriendschap met Christus bij Clara. Als slot wil ik de overstap maken naar mijn eigen ervaring aangaande het thema vriendschap met Christus. Eerst wil ik kort iets vertellen over mijn roepingsgeschiedenis. Roepingsgeschiedenis Zr. Marianne Voor mijn intrede woonde ik in Voorschoten en had een baan als microbiologisch analist in het Westeinde Ziekenhuis in Den Haag. Daarnaast deed ik vrijwilligerswerk voor de kerk., o.a. MOV groep, Woord en communiedienstgroep en zingen op het koor. Ik ging graag en trouw naar de kerk. In deeltijd studeerde ik theologie op de Bruynvis in Amsterdam. Ik was een gelukkig mens! Toen gebeurde het… Een oriëntatieweekend bij de zusters clarissen in De Bron. Geraakt door het verhaal van Franciscus en Clara Geraakt door het leven van de zusters daar in Nijmegen. Een gevoel van thuiskomen, een gevoel van ‘dit is mijn plek’. Is dit roeping? Het was in ieder geval iets wat mij niet meer los liet. Verwarring en protest. Dit wil ik niet… ga maar een ander zoeken. Ik heb mijn leven op orde, help! Wat moet ik hiermee. Wat wilt Gij dat ik doe? Niet wat ik wil, maar wat Gij wilt.
20
Na een proces van zo’n twee jaar ben ik toch gegaan om helder te krijgen of dit dan toch voor mij de weg was. Ik ben ondertussen ruim 10 jaar claris en ik ben daarin een gelukkig mens. Het leven als claris heeft mijn relatie met Christus verdiept. Vroeger stond de Kerk op de eerste plaats en hield ik van de Kerk. Ik houd nog steeds van de Kerk hoor, maar nu toch vooral van Christus. Door mijn roeping en door mijn antwoord daarop is mijn relatie met Christus gegroeid en durf ik steeds meer te leven vanuit de verbondenheid met Hem en ín Hem de verbondenheid met God de Vader. En dit proces gaat door; ik mag iedere keer weer antwoord zijn en mijn leven geven aan mijn Beminde. Roeping is geen eenmalig gebeuren maar een altijd doorgaande beweging. Vriendschap met Christus, eigen ervaring Als claris leef ik geïnspireerd door en in navolging van Clara en Franciscus. In hun voetsporen wil ik de weg van de Zoon van God gaan. Daarbij zijn voor mij de contemplatie en mijn relatie met Christus bepalend. De contemplatie vind ik in de liturgie, bij het bidden van de getijden en ook heel bijzonder in het vieren van de eucharistie. De geestelijke lezing en de meditatie, het stille gebed, zijn ook dagelijks terugkerende activiteiten die mij tot beschouwing brengen. In die contemplatie ben ik gericht op Christus. Hij is mijn partner, met Hem heb ik mij verbonden en wil ik mij verbinden telkens weer. Waarom? Het antwoord hierop ligt in het Geheim dat Liefde heet. Het is niet te snappen en dus ook niet uit te leggen, maar het is wel waar en ik ben er dankbaar voor. Vrede en alle goeds Wat wilt Gij dat ik doe?: vriendschap met Christus. Die vriendschap wens ik u toe in uw leven en werk. Die vriendschap wens ik u toe, op weg naar Padua en Assisi en op de heilige plekken die jullie daar gaan bezoeken of op weg naar de Wereldjongerendagen in Madrid. Die vriendschap wens ik u toe als ik op zijn franciscaans zeg: vrede en alle goeds!
21
‘Wat wilt Gij dat ik doe?’: vriendschap (broederschap, zusterschap) met elkaar Franciscus: broederschap en zusterschap met iedereen en alles Broeder Jan van Beeck ofm (www.stilleretraites.nl) 1. Voorbemerkingen Broeder en zusterschap Het Nederlands kent helaas geen overkoepelend woord voor ‘broeder’ en ‘zuster’ (zoals in het Indonesisch saudara, in het Papiamentu ruman). Ik spreek daarom doorgaans van broeder- en zusterschap, broederschap (zusterschap), broeder- en zusterrelatie. Soms gebruik ik echter slechts één van de twee termen, als dat namelijk in de context meer voor de hand ligt. De lezer(es) gelieve waar nodig de andere variant erbij te denken. Vriendschap naast broederschap en zusterschap Op het eerste gezicht lijken broederschap (zusterschap) enerzijds en vriendschap anderzijds ongeveer hetzelfde te betekenen. Vriendschap en broederschap (zusterschap) hebben alle met liefde te maken en zijn alle omkeerbare relaties: A is voor B wat B is voor A. (Andere omkeerbare relaties zijn bijv. buren, collega’s, klasgenoten). Maar er is een groot verschil: vrienden, vriendinnen kies je zelf uit; broeders en zusters krijg je, tegen wil en dank. Dit verschil heeft grote gevolgen. Broederschap en zusterschap als model voor vrede Een broeder- en zusterrelatie wordt je gegeven, tegen wil en dank. Tegen een vriend of vriendin kun je zeggen: ik ben je vriend niet meer; tegen een broer of zus kun je niet zeggen: ik ben je broer (zus) niet meer. Je bent het en je blijft het. Daarin schuilt de kracht van een broeder- en zusterrelatie: of je wilt of niet, je moet het met elkaar redden, wil je samen gelukkig zijn. Dit onontkoombare geldt ook voor veel conflictsituaties, bijv. Joden en Palestijnen, Singalezen en Tamils, in eigen land en straat allochtonen en autochtonen, in eigen parochie of gemeente conservatieven en progressieven, enz. Zodra je, over allerlei grenzen heen, elkaar als broeders en zusters accepteert, heb je een basis voor vrede. Zo is de broeder- en zusterrelatie een model voor samenleven in vrede. Broederschap en zusterschap als getuigenis Broederschap en zusterschap verwijzen naar minstens één gezamenlijke ouder. In christelijke context verwijzen broederschap en zusterschap naar de Vader (eventueel ook naar de Kerk als moeder). Wanneer wij elkaar als broeder of zuster accepteren, getuigen wij daarmee – ook zonder het uitdrukkelijk te zeggen – dat wij een gemeenschappelijke Vader hebben. 2. Franciscus en God als zijn Vader Een van de elementen in de roepingsgeschiedenis van Franciscus van Assisi is dat hij God ontdekt als zijn Vader. Dit is uiteraard een ontwikkeling die normaal is voor iedere christen. Bij Franciscus leidt deze ontdekking tot een leven in bezitloosheid; hij kan immers voor al zijn noden op de hemelse Vader vertrouwen, en dat doet hij ook. De volgende tekst uit de Grote Levensbeschrijving (Legenda Major) door Bonaventura laat deze overtuiging duidelijk zien: Vervolgens zette de vader, wiens aardse zoon Franciscus was, er zijn zinnen op zijn zoon, het kind van de genade, nadat hij hem eerst dat geld afgenomen had, ook nog voor de
22
bisschop van de stad te brengen. Hij wilde namelijk dat zijn zoon officieel in diens handen afstand zou doen van alle rechten die hij op het vaderlijk bezit zou kunnen doen gelden, en dat hij alles wat hij verder nog had, aan hem terug zou geven. In zijn oprechte liefde voor de armoede maakte Franciscus hiertegen niet het minste bezwaar. En toen hij voor de bisschop verscheen, aarzelde hij geen ogenblik en duldde hij niet het geringste uitstel. Zonder een woord te zeggen of een ander de kans ertoe te geven, ontdeed hij zich onmiddellijk van al zijn kleren en gaf ze aan zijn vader. (…) Daarna gooide hij, door een wonderlijke, hem bedwelmende innerlijke gloed in vervoering meegesleept, ook zijn lendendoek af en zei, terwijl hij zich zo in volle naaktheid aan aller ogen prijsgaf, tot zijn vader: ‘Tot nu toe heb ik u op aarde mijn vader genoemd, maar van nu af aan mag ik met recht zonder enige schroom zeggen: Onze Vader, die in de hemel zijt, in wiens handen ik mijn hele rijkdom heb gelegd en op wie ik heel mijn hoopvol vertrouwen heb gesteld.’ Toen de bisschop dit zag, stond hij terstond vol bewondering voor de mateloze bezieling van de man Gods op, sloeg wenend zijn armen om hem heen en hulde hem in de mantel die hij droeg. (Bonaventura, Legenda Major 2,4) 3. Franciscus gaat iedereen en alles als zijn broeder (zuster) zien Uit de relatie met de Vader volgt logischerwijze de broeder- en zusterrelatie met ieder ander die ook God als Vader heeft. Als Franciscus van Assisi volgelingen krijgt, noemt hij hen broeders. Hij had de volgelingen ook bijv. leerlingen kunnen noemen, dan was hijzelf de meester. Dat zou een onomkeerbare relatie opgeleverd hebben. Hij heeft gekozen voor het woord broeders, waarmee hij een gelijkheid aanduidt, een omkeerbare relatie. Bovendien verwoordt hij hiermee het besef dat degene die hij broeder noemt hem gegeven is. Achteraf schrijft hij ook in zijn Testament (nr. 14): En nadat de Heer mij enkele broeders had gegeven, toonde niemand mij wat ik moest doen, maar de Allerhoogste zelf heeft mij geopenbaard dat ik moest leven volgens het model van het heilig evangelie. Franciscus noemt alle schepselen zijn broeders en zusters Franciscus ziet de broeder- en zusterrelatie breder dan alleen voor mensen binnen de orde. Ook zijn tijdgenoot en ordestichter Dominicus is zijn broeder, ook de sultan die hij bezoekt als hij tijdens een kruistocht door alle linies heen breekt. Maar Franciscus gaat nog verder. Zo noemt hij zijn pijnen zusters (Legenda Major 14,2). En Thomas van Celano zegt: ‘Voorts noemde hij alle schepselen zijn broeders en zusters, en met de blik van zijn hart doorzag hij op een uitzonderlijke en anderen niet gegeven manier hun geheimen, alsof hij reeds gedeeld had in de glorierijke vrijheid van de kinderen Gods (Romeinen 8,21).’ Thomas van Celano, Het leven van SintFranciscus van Assisi, 81 Op het eind van zijn leven dicht Franciscus de Lofzang van de schepselen (vaak het ‘Zonnelied’ genoemd), waarin hij de zon ‘broeder Zon’ noemt. En Franciscus gaat verder: Wees geprezen, mijn Heer, door zuster maan en de sterren. Aan de hemel hebt Gij ze gevormd, helder en kostbaar en mooi. Wees geprezen, mijn Heer, door broeder wind en door de lucht, bewolkt of helder, en ieder jaargetijde, door wie Gij het leven van uw schepselen onderhoudt. Wees geprezen, mijn Heer, door zuster water die heel nuttig is en nederig, kostbaar en kuis. Wees geprezen, mijn Heer, door broeder vuur door wie Gij voor ons de nacht verlicht;
23
en hij is mooi en vrolijk, stoer en sterk. (…) Wees geprezen, mijn Heer, door onze zuster de lichamelijke dood, die geen levend mens kan ontvluchten. (Lofzang van de schepselen 5-8.12) 4. ‘Broeder’ (‘zuster’) ligt in de joods-christelijke traditie Als Franciscus de woorden broeder en zuster in een brede betekenis gebruikt, staat hij daarmee in een lange joods-christelijke traditie, die teruggaat op de Bijbel. Hier enkele citaten: Toen Mozes opgegroeid was, ging hij op een dag naar zijn broeders en was getuige van hun dwangarbeid. Exodus 2,11 (Willibrordvertaling van 1995; de Nieuwe Bijbelvertaling: ‘Toen Mozes volwassen geworden was, zocht hij op een dag de mensen van zijn volk op.’) Ik, Tobit, heb heel mijn leven de weg van waarheid en gerechtigheid bewandeld; ik heb veel aalmoezen gegeven aan mijn broeders en aan het volk dat met mij naar Nineve in Assur getrokken was. Tobit 1,3 (WV) Jezus zelf geeft een brede duiding aan broeder en zuster: Want ieder die de wil van mijn Vader in de hemel doet, is mijn broer en zuster en moeder. Matteüs 12,50 Die brede duiding blijkt ook uit het volgende woord van Jezus: Jezus zei: ‘Ik verzeker jullie: iedereen die broers of zusters, moeder, vader of kinderen, huis of akkers heeft achtergelaten omwille van mij en het evangelie, zal het honderdvoudige ontvangen: in deze tijd broers en zusters, moeders en kinderen, huizen en akkers, al zal dat gepaard gaan met vervolging, en in de tijd die komt het eeuwige leven. Marcus 10,29-30 Dat Jezus met ‘broeders en zusters’ zijn leerlingen bedoelt, vinden we ook in zijn ontmoeting met Maria van Magdala: ‘Houd me niet vast,’ zei Jezus. ‘Ik ben nog niet opgestegen naar de Vader. Ga naar mijn broeders en zusters en zeg tegen hen dat ik opstijg naar mijn Vader, die ook jullie Vader is, naar mijn God, die ook jullie God is.’ Maria uit Magdala ging naar de leerlingen en zei tegen hen: ‘Ik heb de Heer gezien!’ En ze vertelde alles wat hij tegen haar gezegd had. Johannes 20,17-18 In het verdere Nieuwe Testament is broeder (zuster) de gewone uitdrukking voor de relatie tussen christenen. Febe wordt een zuster genoemd (Romeinen 16,1), Timoteüs een broeder (1 Korintiërs 1,1), evenals Sostenes (1 Korintiërs 1,1), en zo zijn er tientallen voorbeelden aan te halen.
24
5. Broederschap is vanouds problematisch In de Bijbel treffen we veel problematische broederrelaties en (in mindere mate) ook problematische zusterrelaties aan. Kaïn vermoordt zijn broeder Abel (Genesis 4,8); Jakob is een rivaal voor zijn tweelingbroer Esau (zie bijv. Genesis 27,19). Broeder Jozef Een sprekend voorbeeld van een problematische broederschap vind je in de Jozefverhalen. Ze beginnen in Genesis 37,2 aldus: Dit is de geschiedenis van Jakob en zijn nakomelingen. Jozef, die inmiddels zeventien jaar was, weidde gewoonlijk samen met zijn broers de schapen en geiten; hij hielp de zonen van zijn vaders vrouwen Bilha en Zilpa, en alle praatjes die over zijn broers de ronde deden vertelde hij aan hun vader door. Omdat Israël al oud was toen Jozef werd geboren, hield hij meer van Jozef dan van zijn andere zonen, en hij had een prachtig bovenkleed voor hem laten maken in allerlei kleuren. De broers zagen wel dat hun vader het meest van Jozef hield. Daarom konden ze Jozef niet uitstaan en kon er geen vriendelijk woord voor hem af. Genesis 37,2-4 Denk je eens in in de broers van Jozef. Hoe zie je je jongere broer, papa’s lieveling, die aan papa verklapt wat jij verkeerd hebt gedaan, en die (even verderop) gaat dromen dat hij de koning is en jij zijn onderdaan? Het wordt niet jouw lievelingsbroer. Je gaat denken: als die nou eens weg was, wat zou mijn leven dan gelukkig zijn! De broers gaan hem ook daadwerkelijk uit de weg ruimen. De geschiedenis draait er echter op uit dat uitgerekend dit broertje de redder van de familie wordt. Het is de kunst in elke zogenaamd vervelende broer of zus dat kostbare nu al te zien. De zussen Martha en Maria In elke broederschap en zusterschap moeten de lasten eerlijk verdeeld worden. ‘Eerlijk’ betekent niet dat iedereen steeds evenveel van hetzelfde werk doet, maar dat iedereen bijdraagt overeenkomstig eigen gaven. Uiteraard levert dit spanningen en conflicten op: Toen ze verder trokken ging hij een dorp in, waar hij gastvrij werd ontvangen door een vrouw die Marta heette. Haar zuster, Maria, ging aan de voeten van de Heer zitten en luisterde naar zijn woorden. Maar Marta werd helemaal in beslag genomen door de zorg voor haar gasten. Ze ging naar Jezus toe en zei: ‘Heer, kan het u niet schelen dat mijn zuster mij al het werk alleen laat doen? Zeg tegen haar dat ze mij moet helpen.’ De Heer zei tegen haar: ‘Marta, Marta, je bent zo bezorgd en je maakt je veel te druk. Er is maar één ding noodzakelijk. Maria heeft het beste deel gekozen, en dat zal haar niet worden ontnomen.’ Lucas 10,38-42 Twee zonen, maar nog geen broers In Lucas 15 geeft Jezus een parabel van een vader met twee zonen. Helaas staat de parabel bekend onder de naam ‘De verloren zoon’, waardoor de aandacht getrokken wordt naar de zoon die in eerste instantie problematisch is. Het gaat in het verhaal echter om de oudste zoon. Als de vader een groot feest aangericht heeft vanwege de thuiskomst van de jongste zoon, wil de oudste zoon dan meedoen met dat feest of niet? We lezen dan in de verzen 27-32: De knecht zei tegen hem: ‘Uw broer is thuisgekomen, en uw vader heeft het gemeste kalf geslacht omdat hij hem gezond en wel heeft teruggekregen.’ Hij [=de oudste broer] werd woedend en wilde niet naar binnen gaan, maar zijn vader kwam naar buiten en trachtte
25
hem te bedaren. Hij zei tegen zijn vader: ‘Al jarenlang werk ik voor u en nooit ben ik u ongehoorzaam geweest als u mij iets opdroeg, en u hebt mij zelfs nooit een geitenbokje gegeven om met mijn vrienden feest te vieren. Maar nu die zoon van u is thuisgekomen die uw vermogen heeft verkwanseld aan de hoeren, hebt u voor hem het gemeste kalf geslacht.’ Zijn vader zei tegen hem: ‘Mijn jongen, jij bent altijd bij me, en alles wat van mij is, is van jou. Maar we konden toch niet anders dan feestvieren en blij zijn, want je broer was dood en is weer tot leven gekomen. Hij was verloren en is teruggevonden.’ Merk op hoe de oudste broer weigert ‘mijn broer’ te zeggen. De knecht zegt: ‘Uw broer is thuisgekomen’, de vader zegt: ‘…je broer was dood en is weer tot leven gekomen’, maar de oudste broer zegt: ‘…nu die zoon van u is thuisgekomen’. Hij weigert de broederrelatie te accepteren. Parallel daaraan ziet hij zichzelf ook niet meer als een zoon! Hij ziet zich als een knecht: ‘Al jarenlang werk ik voor u en nooit ben ik u ongehoorzaam geweest als u mij iets opdroeg’. Jezus spreekt deze parabel uit met het oog op farizeeën en Schriftgeleerden die niet kunnen accepteren dat Jezus eet met tollenaars en zondaars. De boodschap van Jezus is: durf je te voelen als een broeder of zuster van tollenaars en zondaars. Jouw Vader is hun Vader. 6. Nieuwtestamentische teksten i.v.m. problemen in broederschap (zusterschap) Het idee dat je een broeder of zuster krijgt, geeft ook een grondregel om problemen in broederschap (zusterschap) op te lossen: accepteren (met de logica van ‘een gegeven paard…’). En: erop vertrouwen geaccepteerd te worden… Het Nieuwe Testament is ontstaan in een groeiende broederschap (zusterschap). Het geeft allerlei aanwijzingen voor het oplossen van problemen in broederschap (zusterschap), waarbij we het accepteren met allerlei nuances en aanvullingen terugvinden. Ik geef hier enkele voorbeelden. ‘Verdraag elkaar uit liefde’ In de volgende tekst wordt de oproep elkaar te verdragen direct verbonden met de Geest en met de Vader, waarin onze eenheid gegrond is: Ik, die gevangen zit omwille van de Heer, vraag u dan ook dringend de weg te gaan die past bij de roeping die u hebt ontvangen: wees steeds bescheiden, zachtmoedig en geduldig, en verdraag elkaar uit liefde. Span u in om door de samenbindende kracht van de vrede de eenheid te bewaren die de Geest u geeft: één lichaam en één geest, zoals u één hoop hebt op grond van uw roeping, één Heer, één geloof, één doop, één God en Vader van allen, die boven allen, door allen en in allen is. Efeziërs 4,1 Hoe spreek je je broeder of zuster aan? Elk woord dat je uitspreekt kan de relatie met je broeder of zuster opbouwen of afbreken. Bij een conflict is het belangrijk dat ik een stap doe tot verzoening. En ik zeg zelfs: ieder die in woede tegen zijn broeder of zuster tekeergaat, zal zich moeten verantwoorden voor het gerecht. Wie tegen hen ‘Nietsnut!’ zegt, zal zich moeten verantwoorden voor het Sanhedrin. Wie ‘Dwaas!’ zegt, zal voor het vuur van de Gehenna komen te staan. Wanneer je dus je offergave naar het altaar brengt en je je daar herinnert dat je broeder of zuster je iets verwijt, laat je gave dan bij het altaar achter; ga je eerst met
26
die ander verzoenen en kom daarna je offer brengen. Matteüs 5,22-24 Zoek de fout bij jezelf Waarom kijk je naar de splinter in het oog van je broeder of zuster, terwijl je de balk in je eigen oog niet opmerkt? Hoe kun je tegen hen zeggen: ‘Laat mij de splinter uit je oog verwijderen’, zolang je nog een balk in je eigen oog hebt? Huichelaar, verwijder eerst de balk uit je eigen oog, pas dan zul je scherp genoeg zien om de splinter uit het oog van je broeder of zuster te verwijderen. Matteüs 7,3-5 De Kerkrede Een bijzonder hoofdstuk is Matteüs 18, de zgn. Kerkrede of Gemeenterede: hoe ga je in een christengemeenschap met elkaar om? Ik geef hier enkele verzen: (vers 15) Als een van je broeders of zusters tegen je zondigt, moet je die daarover onder vier ogen aanspreken. Als ze luisteren, dan heb je ze voor de gemeente behouden. (vers 21-22) Daarop kwam Petrus bij hem staan en vroeg: ‘Heer, als mijn broeder of zuster tegen mij zondigt, hoe vaak moet ik dan vergeving schenken? Tot zevenmaal toe?’ Jezus antwoordde: ‘Niet tot zevenmaal toe, zeg ik je, maar tot zeventig maal zeven.’ (vers 35) Zo zal mijn hemelse Vader ook ieder van jullie behandelen die zijn broeder of zuster niet van harte vergeeft. Eén vader, allen broeders en zusters In zijn rede over de Schriftgeleerden en farizeeën formuleert Jezus heel duidelijk de broeder- en zusterrelatie binnen de gemeenschap en verbindt daarmee de relatie met de ene Vader: Jullie moeten je niet rabbi laten noemen, want jullie hebben maar één meester, en jullie zijn elkaars broeders en zusters. En noem niemand op aarde vader, want jullie hebben maar één vader, de Vader in de hemel. Matteüs 23,8-9 7. Franciscaanse teksten i.v.m. problemen in broederschap (zusterschap) Ook de franciscaanse bronnen zijn ontstaan in een groeiende broederschap (zusterschap) en reflecteren onder andere op de moeilijkheden die daarin opkomen. Daardoor vinden we in deze geschriften aanwijzingen hoe we problemen in broederschap (zusterschap) kunnen voorkomen dan wel oplossen. Hier volgen enkele teksten, waarin trouwens vaak citaten uit het Nieuwe Testament verwerkt zijn. Je broeder hoogachten En overal waar broeders zijn en op elke plaats waar zij elkaar treffen, moeten zij op geestelijke wijze en van harte naar elkaar omzien en elkaar zonder klagen hoogachten (1 Petrus 4,9). Regel van de minderbroeders, voorlopige redactie 7,15 Het is niet vanzelfsprekend dat je je broeder hoogacht! Je moet er vaak bewust voor kiezen dit te doen. Vaak zie je de fouten van een ander veel gemakkelijker.
27
Je broeder liefhebben En de een mag de ander gerust zijn nood kenbaar maken, opdat die zoekt wat hij nodig heeft en hem zo dient. En laat ieder zijn broeder liefhebben en voeden, zoals een moeder haar kind liefheeft en voedt; daartoe zal God hem de genade geven. Regel van de minderbroeders, voorlopige redactie 9,10-11 Een belangrijke ervaring: God kan je de genade geven dat je je broeder (zuster) kunt liefhebben. Je kunt God dus ook om die genade vragen. Vooral als je je verwond voelt door de fouten die een broeder (zuster) naar jou toe gemaakt heeft, is het een uitweg God te vragen dat Hij je laat zien hoe Hij van die broeder (zuster) houdt. Een broederschap (zusterschap) waarvan de leden elkaar liefhebben vanuit Gods genade, zal naar de buitenwereld Gods genade uitstralen. Het volgende citaat bestaat uit een aaneenrijging van citaten uit het Nieuwe Testament. Het laat zien hoezeer Franciscus daarin zijn inspiratie vond om richting te geven aan zijn broederschap: En alle broeders moeten oppassen dat zij niet kwaadspreken of bekvechten; zij kunnen beter de stilte bewaren zo vaak God hun daartoe de genade geeft. En zij mogen ook niet ruziën onder elkaar of met anderen, maar laat ze nederig antwoorden: ‘Ik ben een onnut dienaar’ (vgl. Lucas 17,10). En zij mogen niet kwaad worden, want wie kwaad wordt op zijn broeder is strafbaar voor het gerecht; wie zijn broeder leeghoofd noemt, is strafbaar voor het gerechtshof; wie hem een domkop noemt, is strafbaar met het hellevuur (Matteüs 5,22). En zij moeten elkaar liefhebben zoals de Heer zegt: ‘Dit is mijn gebod, dat jullie elkaar liefhebben, zoals Ik jullie heb liefgehad’ (Johannes 15,12). En zij moeten de liefde die ze voor elkaar hebben, met daden tonen, zoals de apostel zegt: ‘Laten wij niet met woorden of leuzen liefhebben, maar metterdaad en in waarheid’ (1 Johannes 3,18). En zij mogen niemand belasteren; zij mogen niet klagen of anderen zwartmaken, want er staat geschreven: ‘Mensen die roddelen en zwartmaken, worden door God gehaat’ (vgl. Romeinen 1,29v). Regel van de minderbroeders, voorlopige redactie 11,1-8 Niet willen dat je broeder een betere christen is Het idee dat het aanvaarden van de broeder de weg is om vrede in broederschap te bewaren staat heel duidelijk verwoord in de volgende passage. Een minister (= dienaar, d.w.z. een minderbroeder die leiding heeft over medebroeders) is erg teleurgesteld in zijn medebroeders. Franciscus dringt er bij hem op aan dat hij hen accepteert zoals ze zijn: Over de toestand van je ziel zeg ik je, zoals ik dat kan: de dingen die je belemmeren de Heer God te beminnen en ieder die een belemmering voor je vormt, broeders of anderen, zelfs al sloegen ze jou, dit alles moet je als genade beschouwen. En zo moet je het willen en niet anders. En dit moet voor jou zo zijn krachtens de echte gehoorzaamheid aan de Heer God en aan mij, want ik weet zeker dat dit echte gehoorzaamheid is. En heb hen lief, die je dit aandoen. En je moet niets anders van hen willen dan wat de Heer je geeft. En heb hen daarom lief en je moet niet willen dat zij betere christenen zijn. Brief aan een minister 2-7 Overgeleverd zijn aan je broeder In een broederschap lever je je aan je medebroeders over. Je moet het aankunnen dat anderen over jou beslissen. Franciscus maakt dit aan den lijve mee als hij, op het eind van zijn leven, geen
28
leider meer is. In het geschrift ‘Begroeting van de deugden’ reflecteert hij hierop. Hier volgt het slot (vers 14-18): En [de gehoorzame broeder] laat zijn zelfzucht afsterven om te gehoorzamen aan de Geest en te gehoorzamen aan zijn broeder en hij is ondergeschikt en onderworpen aan alle mensen (vgl. 1 Petrus 2,13) die er in de wereld zijn, en niet enkel alleen aan de mensen, maar zelfs aan alle beesten en wilde dieren, zodat die met hem kunnen doen wat ze willen, voor zover het hun van boven door de Heer gegeven wordt (vgl. Johannes 19,11). Schuld belijden Uit de Levensvorm (Regel) van Clara licht ik drie passages die praktische aanwijzingen geven om de harmonie in de gemeenschap van zusters (maar het geldt ook voor broeders) te bewaren, resp. te herstellen. Ik citeer ze in de vertaling van Edith van den Goorbergh. De eerste passage betreft het belang van communicatie over gemaakte fouten: De abdis is verplicht minstens eenmaal per week haar zusters voor het kapittel samen te roepen; daar moeten, zowel zijzelf als de zusters, nederig schuld belijden over gemeenschappelijke en openlijke overtredingen en nalatigheden. Levensvorm van Clara 4,15-16 Betrek iedere zuster in het overleg De tweede passage bevat een kostbare aanwijzing uit de Regel van Benedictus (3,3). Iedereen, met name de jongeren, moet in het overleg betrokken worden: En wat besproken moet worden voor het nut en de goede naam van het klooster, dient zij met al haar zusters te overleggen; want de Heer openbaart dikwijls aan de jongste wat beter is. Levensvorm van Clara 4,17-18 Hoe los je een conflict met je zuster op? De derde passage behandelt hoe om te gaan met conflicten die er binnen de zustersgemeenschap kunnen ontstaan. Hier valt de inspiratie uit het Matteüsevangelie op (5,23-24; 6,15; 18,35): Wanneer het gebeurt, het zij ver van ons, dat door woord of teken tussen zusters onderling ooit aan1eiding tot opwinding of aanstoot ontstaat, dan dient zij die deze opwinding veroorzaakt heeft aanstonds voor zij aan de Heer de gave van haar gebed aanbiedt, zich niet alleen nederig voor de voeten van de ander neer te werpen en vergiffenis te vragen, maar haar ook eenvoudig te vragen om voor haar tot de Heer te bidden dat Hij haar vergiffenis zal schenken. Laat de ander echter, indachtig het woord van de Heer: ‘Als jullie niet vergeven, zal je hemelse Vader jullie ook niet vergeven’, haar zuster grootmoedig voor alle onrecht, haar aangedaan, vergiffenis schenken. Levensvorm van Clara 9,6-10 8. Broederschap (zusterschap) is een model voor vrede Tot slot een stukje uit de Fioretti (Bloempjes). Deze geschriften werden in het begin van de 14de eeuw opgeschreven, naar mondelinge overleveringen. Historisch zijn ze misschien niet zo betrouwbaar; wel geven ze een indruk van de sfeer van toen. Opvallend is dat Franciscus een
29
wolf, door iedereen als levensgevaarlijke vijand bestempeld, aanspreekt met ‘broeder’. En daarmee is de vrede gesloten. Toen Franciscus enige tijd in de stad Gubbio verbleef, dook daar in de buurt een enorm grote, angstaanjagende en bloeddorstige wolf op, die niet alleen dieren maar ook mensen verslond. Omdat die wolf dikwijls in de buurt van de stad kwam, verkeerden alle inwoners van Gubbio in schrik en beven. Ieder die de stad uit moest, deed dat gewapend alsof er oorlog was. Maar met dat al stond men hulpeloos tegen dat woeste beest als men het alleen tegenkwam. Ten slotte kwam het zo ver dat niemand meer de stad uit durfde gaan. Omdat Franciscus met de mensen te doen had, wilde hij naar de wolf toe, hoewel de mensen hem dat sterk afraadden. Maar hij tekende zich met het heilig kruis en ging met zijn gezellen in vertrouwen op God de stad uit. Toen de anderen aarzelden om verder te gaan, sloeg Franciscus de weg naar de wolf in. Ten aanschouwen van al de mensen die gekomen waren om het wonder te zien, kwam de wolf met opengesperde muil op Franciscus af. Maar toen hij vlakbij was, maakte Franciscus een kruisteken over hem en riep hem bij zich met de woorden: ‘Kom hier, broeder wolf. In Christus’ naam beveel ik je noch mij, noch iemand anders kwaad te doen.’ Zodra Franciscus het kruisteken had gemaakt, sloot de wolf zijn bek en hield zijn vaart in. En op het horen van het bevel ging hij zachtjes als een lam voor de voeten van Franciscus liggen. Toen sprak Franciscus hem toe: ‘Broeder wolf, je berokkent veel schade in deze streek. Je hebt niet alleen dieren gedood en verslonden, je hebt je zelfs verstout om mensen, geschapen naar Gods beeld, te doden en te verminken. Daarom verdien je als een rover en een moordenaar de galg. Alle mensen beklagen zich over je en heel deze streek is je vijandig gezind. Maar ik wil vrede sluiten tussen jou en hen, broeder wolf, en wel op de volgende voorwaarden: dat jij ze geen kwaad meer doet, en dat zij jou alles zullen vergeven wat je misdaan hebt en je niet meer achtervolgen, de mensen niet en de honden niet.’ Na deze woorden gaf de wolf door bewegingen van zijn lijf, zijn staart en zijn kop te kennen, dat hij aanvaardde wat Franciscus zei. Daarop vervolgde Franciscus: ‘Broeder wolf, omdat je deze vrede wilt sluiten, beloof ik je ervoor te zorgen dat de mensen van deze streek je steeds te eten zullen geven zolang je leeft, zodat je geen honger meer hoeft te lijden. Want ik weet heel goed dat je door honger gedreven werd. Maar omdat ik je die gunst bezorg, wens ik ook dat je mij belooft nooit meer aan mens of dier schade te berokkenen. Geef me een plechtige verzekering van je belofte.’ Daarop legde de wolf zijn rechter voorpoot in de handen van Franciscus. Samen gingen zij naar de stad om de vrede te bekrachtigen. Als een lopend vuurtje ging dit nieuws door de stad zodat iedereen, jong en oud, groot en klein, man en vrouw, naar de markt toog om de wolf en Franciscus te zien. Toen ze daar allemaal bijeen stonden, ging Franciscus op een verhoging staan en hield een preek, waarin hij onder andere zei dat God zulke rampen om de zonden toelaat, maar dat de vlammen van de hel nog veel erger zijn dan de vraatzucht van de wolf. ‘Keer u daarom tot God, allerliefsten, en doe oprecht boete voor uw zonden. Dan zal God u in dit leven voor de wolf vrijwaren en in het toekomstige leven voor de hel.’ Daarop zei Franciscus: ‘Luister, broeders, broeder wolf die voor u staat, heeft mij beloofd dat hij vrede met u wil sluiten en u nooit meer in iets zal benadelen, als u belooft hem iedere dag te geven wat hij nodig heeft. Ik sta er borg voor, dat hij dit vredesverdrag zal nakomen.’ Toen beloofde het volk uit één mond, hem steeds te zullen voeden. De wolf gaf
30
zijn rechterpoot aan Franciscus als teken van zijn belofte. Het volk was opgetogen van vreugde en begon luid te jubelen. De wolf leefde nog twee jaar in Gubbio en ging rustig van deur tot deur, zonder iemand kwaad te doen. De mensen gaven hem vriendelijk te eten en er was geen hond die tegen hem blafte. Na die tijd stierf de wolf van ouderdom. Dat vonden de mensen heel jammer, want hij had hen herinnerd aan de deugd en de heiligheid van Franciscus. Tot lof van Christus. Amen. Fioretti 21 (geciteerd door G.P. Freeman)
Bronnen en literatuur Bijbelcitaten zijn gewoonlijk genomen uit de Nieuwe Bijbelvertaling van 2004. Citaten met de aanduiding WV zijn uit de Willibrordvertaling van 1995. Bonaventura, Grote levensbeschrijving van de heilige Franciscus van Assisi, vertaling A.A.C. Sier, Uitg. J.H. Gottmer, in samenwerking met de Franciscaanse werkgroep K 750, Haarlem 1978. Thomas van Celano, Het leven van Sint-Franciscus van Assisi, vertaling: Rijcklof Hofman, Inleidingen en toelichting: Gerard Pieter Freeman, Uitg. J.H. Gottmer / H.J.W. Becht, Haarlem i.s.m. Franciscaanse Beweging in Nederland en Franciscaans Studiecentrum, Utrecht, 2006. Franciscus van Assisi, De Geschriften, vertaald, ingeleid en toegelicht door G.P. Freeman, H. Bisschops, B. Coreveleyn, J. Hoeberichts en A. Jansen, Uitg. Franciscaanse Beweging, Den Bosch en Uitg. J.H. Gottmer / H.J.W. Becht, Haarlem, 2004. G.P. Freeman, Umbrië in de voetsporen van Franciscus, Gottmer Reisgidsen, 1994. Edith van den Goorbergh, Clara van Assisi. Mystiek in het alledaagse: Levensvorm van de arme zusters: een spiritueel omvormingsmodel, Valkhof Pers, 2010. Jan Hoeberichts, Paradise restored. The social ethics of Francis of Assisi: a commentary on Francis’ “Salutation of the Virtues”, Franciscan Press, Quincy, 2004.
31