FORMULARIUM VOOR VERANTWOORD GEBRUIK VAN ANTIBACTERIELE MIDDELEN IN DE RUNDVEEHOUDERIJ Eerste Editie versie 1.1, 2014
AMCRA VZW Salisburylaan 133 9820 Merelbeke
AMCRA heeft als doel om te fungeren als kenniscentrum voor alles wat te maken heeft met antibioticagebruik en -resistentie bij dieren. De missie van AMCRA luidt om alle gegevens in verband met het gebruik van en resistentie tegen antibacteriële middelen bij dieren in België te verzamelen en te analyseren. Op basis hiervan willen we op een neutrale en objectieve manier communiceren, sensibiliseren en adviseren, met als doel het vrijwaren van volksgezondheid, dierengezondheid en dierenwelzijn alsook het bereiken van een duurzaam antibioticabeleid in België. AMCRA is operationeel sinds 2 januari 2012 en formuleert adviezen met als doelstelling te komen tot een rationeel gebruik van antibacteriële middelen in de diergeneeskunde in België. AMCRA wordt ondersteund en gefinancierd door volgende partners:
Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen (FAVV) Federaal Agentschap voor Geneesmiddelen en Gezondheidsproducten (FAGG) Belgian Antibiotic Policy Coordination Committee (BAPCOC) Algemene Vereniging van de Geneesmiddelenindustrie (pharma.be) Agrofront: ‘Boerenbond’ (BB), ‘Algemeen Boerensyndicaat’ (ABS) en ‘Fédération Wallonne de l’Agriculture’ (FWA) Beroepsvereniging van Mengvoederfabrikanten (BEMEFA) Nederlandstalige Gewestelijke Raad van de Orde der Dierenartsen (NGROD) Faculteit Diergeneeskunde, Universiteit Gent (UGent) Faculteit Diergeneeskunde, Universiteit Luik (ULg)
Om de missie van AMCRA te kunnen verwezenlijken, werden voor het eerste werkjaar 2012 een aantal strategische objectieven vooropgesteld. Naast deze strategische doelstellingen, werkt AMCRA ook aan andere objectieven, zoals beschreven in het ‘Memorandum of Understanding’, of op vraag van betrokken instanties of partners. Vanaf het tweede semester van 2012 werd gestart met de voorbereidingen voor het opstellen van een formularium voor verantwoord gebruik van antibacteriële middelen in de rundveehouderij. Dit formularium bevat een aantal specifieke aanbevelingen voor behandeling in functie van de aandoening. Tijdens het vierde kwartaal werd een ontwerp van dit document verspreid. Het finale document (Eerste editie versie 1.0, 2013) werd goedgekeurd op de Raad van Bestuur dd 11/06/2013. In 2014 werd een beperkte revisie gedaan, die resulteerde in onderhavig document (Eerste editie, versie 1.1, 2014).
Disclaimer: Alle documenten opgesteld door het kenniscentrum AMCRA zijn louter adviezen en niet juridisch bindend. AMCRA vzw kan niet garanderen dat deze informatie ten allen tijde juist, volledig en bijgewerkt is, noch aansprakelijk gesteld worden voor rechtstreekse of onrechtstreekse schade die zou voortvloeien uit de gegeven adviezen. De ter beschikking gestelde informatie is van algemene aard en niet aangepast aan specifieke omstandigheden. AMCRA vzw is niet verantwoordelijk voor pagina’s van externe organisaties waarnaar verwezen wordt. U hebt het recht om de informatie in de adviezen te consulteren, voor persoonlijk gebruik te downloaden en te reproduceren, mits bronvermelding.
1
FORMULARIUM VOOR VERANTWOORD GEBRUIK VAN ANTIBACTERIELE MIDDELEN IN DE RUNDVEEHOUDERIJ
SITUERING De bedoeling van het opstellen van richtlijnen voor antibacteriële behandeling in de rundveehouderij is het bevorderen van een verantwoord en voorzichtig gebruik van antibacteriële middelen, om op deze manier de selectie en verspreiding van antibacteriële resistentie tegen te gaan. Dit formularium is opgesteld als hulpmiddel en ondersteuning van de dierenarts-practicus bij het rationeel en selectief voorschrijven, verschaffen en toedienen van antibacteriële middelen. De dierenarts is en blijft zelf verantwoordelijk voor de keuze om al dan niet antibacteriële middelen in te zetten, en voor de keuze van het antibacterieel middel, indien antibacteriële therapie noodzakelijk is. In ‘Richtlijnen voor gebruik van antibacteriële middelen per indicatie’ (= formularium) worden een aantal specifieke aanbevelingen voor behandeling gedaan in functie van de aandoening. Dit deel kan als uitgangspunt gebruikt worden voor een bedrijfsspecifiek behandelplan. Dit formularium moet een dynamisch gegeven zijn. Daarom moet dit op regelmatige basis herzien worden. Aanpassingen zijn noodzakelijk in geval van nieuwe wetenschappelijke ontwikkelingen en inzichten m.b.t. gebruik van antibacteriële middelen en resistentieselectie en -spreiding. Ook tussentijdse aanpassingen kunnen nodig zijn in geval van nieuwe vergunningen voor het in de handel brengen (VHB) of aanpassingen van de VHB van antibacteriële middelen. De gebruikers van het AMCRA formularium worden uitgenodigd om eventuele opmerkingen of gefundeerde voorstellen tot aanpassing door te geven aan de auteurs (via email:
[email protected], of via de contactpagina op de website van AMCRA: http://www.amcra.be/nl/contact).
Opgelet: Dit document is uitsluitend bestemd voor raadpleging en gebruik door dierenartsen. Enkel de dierenarts beschikt over de noodzakelijke kennis om de inhoud van dit document correct te interpreteren en toe te passen.
2
INHOUDSOPGAVE I. Richtlijnen voor gebruik van antibacteriële middelen per indicatie
(p. 3)
II. Samenstelling werkgroepen
(p. 52)
III. Bijlage: Cascaderegeling of watervalsysteem
(p. 55)
Opgelet: Dit document is uitsluitend bestemd voor raadpleging en gebruik door dierenartsen. Enkel de dierenarts beschikt over de noodzakelijke kennis om de inhoud van dit document correct te interpreteren en toe te passen.
3
I. RICHTLIJNEN VOOR GEBRUIK VAN ANTIBACTERIELE MIDDELEN PER INDICATIE In dit onderdeel worden specifieke behandeladviezen gegeven voor de meest voorkomende combinaties van aandoeningen en pathogenen. Hiertoe werd een lijst van relevante indicaties voor het gebruik van antibacteriële middelen opgesteld, die per orgaansysteem wordt behandeld. Achtereenvolgens komen volgende aandoeningen/indicaties aan bod: Bovine Respiratory Disease Necrobacillose Neonatale diarree Diarree op latere leeftijd Peritonitis Wond- of navelinfectie Artritis Panaritium (Endo)metris – pyometra Mastitis Droogzettherapie Otitis Infectieuze kerato-conjunctivitis Septicemie Peri-operatieve antibacteriële behandeling
(p. 8) (p. 12) (p. 14) (p. 17) (p. 20) (p. 22) (p. 24) (p. 26) (p. 28) (p. 33) (p. 38) (p. 41) (p. 44) (p. 46) (p. 49)
Classificatie van antibacteriële middelen: werkwijze De vergunde antibacteriële geneesmiddelen voor rundvee werden in deze gids ingedeeld in eerste, tweede en derde keuze middelen per aandoening of pathogeen. Deze indeling gebeurde op basis van wetenschappelijke onderbouwing (literatuurgegevens), rekening houdend met o.a. antibacteriële gevoeligheidsgegevens, farmacokinetiek en -dynamiek, effectiviteit, klinische uitgebreidheid van ziekte. Verder werd aan iedere molecule een kleur- en lettercode toegekend, gebaseerd op het belang van de molecule voor volks- en dierengezondheid, volgens de gepubliceerde lijsten van respectievelijk de Wereldgezondheidsorganisatie (http://apps.who.int/iris/bitstream/10665/77376/1/9789241504485_eng.pdf) en de ‘Office Internationale d’Epizooties’ (http://www.oie.int/fileadmin/Home/eng/Our_scientific_expertise/docs/pdf/OIE_List_antimicrobials.p df). Hierbij werd voorkeur gegeven aan het humaan belang boven het veterinair belang. Voor het toekennen van de kleur- en lettercodes werd tevens rekening gehouden met de richtlijn van de Werkgroep Veterinair Antibioticabeleid (http://wvab.knmvd.nl) op basis van het Gezondheidsraadadvies van Nederland (www.gr.nl/nl/adviezen/preventie/antibiotica-de-veeteelt-enresistente-bacterien-bij-mensen).De kleur- en lettercodes hebben betrekking op de gebruiksvoorwaarden van de molecules, nl. A Geel : zijn antibacteriële middelen die mogen ingezet worden voor curatieve of metafylactische behandeling. Deze antibacteriële middelen mogen door de dierenarts, in overeenstemming met de huidige wettelijke bepalingen hierover, verschaft of voorgeschreven worden aan de veehouder. De Opgelet: Dit document is uitsluitend bestemd voor raadpleging en gebruik door dierenartsen. Enkel de dierenarts beschikt over de noodzakelijke kennis om de inhoud van dit document correct te interpreteren en toe te passen.
4 diagnose wordt bij voorkeur ondersteund door aanvullend laboratoriumonderzoek* (bacteriologisch onderzoek en/of PCR, serologie, …) én antibacteriële gevoeligheidsbepaling* van de pathogene kiem, tenzij recente bedrijfsresultaten (van maximaal 1 jaar oud) beschikbaar zijn die aangeven dat het gekozen antibacterieel middel de meest optimale therapeutische keuze is voor de betreffende indicatie of aandoening. B Oranje : zijn antibacteriële middelen die mogen ingezet worden voor curatieve of metafylactische behandeling. Daarnaast mogen deze antibacteriële middelen door de dierenarts, in overeenstemming met de huidige wettelijke bepalingen hierover, verschaft of voorgeschreven worden aan de veehouder, op voorwaarde dat aanvullend laboratoriumonderzoek* (bacteriologisch onderzoek en/of PCR, serologie, …) de diagnose ondersteunt en bij voorkeur ook een antibacteriële gevoeligheidstest* van de pathogene kiem wordt aangelegd, tenzij recente bedrijfsresultaten (van maximaal 1 jaar oud) beschikbaar zijn die aangeven dat gele middelen niet werkzaam zijn bij de betreffende indicatie of aandoening, en dat het gekozen antibacterieel middel de meest optimale therapeutische keuze is. C Rood : zijn antibacteriële middelen die enkel mogen ingezet worden voor curatieve of metafylactische behandeling indien aanvullend laboratoriumonderzoek* (bacteriologisch onderzoek, eventueel aangevuld met andere laboratoriumtesten) de diagnose ondersteunt, én indien antibacteriële gevoeligheidsbepaling* van de pathogene kiem aangeeft dat middelen met een gele en oranje kleurcode niet werkzaam zijn bij de betreffende indicatie of aandoening, of indien recente bedrijfsresultaten (van maximaal 1 jaar oud) aangeven dat dit het geval is, en dat het gekozen antibacterieel middel de meest optimale therapeutische keuze is. Ze kunnen niet verschaft worden aan de veehouder in het kader van de bedrijfsbegeleiding en mogen dus niet aanwezig zijn in de voorraad van 2 maanden. Ze mogen wel voorgeschreven of verschaft worden voor het verderzetten van een reeds ingezette behandeling, en dit voor maximum 5 dagen. De antibacteriële middelen met een rode kleurcode omvatten de quinolones en systemisch actieve derde/vierde generatie cefalosporines, die behoren tot de kritisch belangrijkste klassen van antibacteriële middelen voor de volksgezondheid (‘World Health Organization’) en dus met sterke terughoudendheid moeten aangewend worden in de diergeneeskunde.
*Staal genomen voor aanvang van therapie Nota 1: Recente bedrijfsresultaten kunnen in dit kader zowel resultaten zijn van aanvullend laboratoriumonderzoek en/of antibacteriële gevoeligheidsresultaten, als in vivo resultaten (klinische resultaten van therapie) die gedurende ten hoogste één jaar kunnen worden gebruikt, eventueel aangevuld met wetenschappelijke literatuurgegevens m.b.t. effectiviteit, resistentie, enz. Nota 2: Het is aangewezen dat (veterinaire) laboratoria, in samenspraak met de firma’s die diagnostica produceren, hun aangeboden gamma aan antibacteriële gevoeligheidstesten (m.a.w. de geteste antibiotica/chemotherapeutica) aanpassen aan de behandelingsopties voorzien in het formularium. De antibacteriële middelen met een gele (A) en oranje (B) kleurcode werden als eerste, tweede of derde keuze geklasseerd voor de betreffende aandoeningen/pathogenen, gebaseerd op wetenschappelijke bronnen. De antibacteriële middelen met een rode (C) kleurcode, nl. de quinolones en derde/vierde generatie cefalosporines, werden enkel als derde keuze geklasseerd, mede vanwege het belang van deze middelen als ‘last resort’ in de humane geneeskunde. Volgende bronnen werden gebruikt voor classificatie in eerste, tweede of derde keuze: Opgelet: Dit document is uitsluitend bestemd voor raadpleging en gebruik door dierenartsen. Enkel de dierenarts beschikt over de noodzakelijke kennis om de inhoud van dit document correct te interpreteren en toe te passen.
5 A1-bronnen: fundamenteel en epidemiologisch wetenschappelijke studies, en experimentele (klinische of veld-) studies binnen België en Europa (of overzichten van dergelijke studies), behalve indien geen Belgische of Europese studies beschikbaar zijn. In dit geval kon eventueel beroep gedaan worden op studies uit andere continenten. Deze laatste konden ook gebruikt worden als aanvulling op Belgische en/of Europese studies. Ook handboeken gebaseerd op A1-bronnen konden als referentie aangewend worden. A2-bronnen: resultaten van surveillance studies of -protocols met betrekking tot resistentie (in o.a. indicatorkiemen en pathogenen) voor België en Europa. A3-bronnen: expert-rapporten of -adviezen met betrekking tot het gebruik van antibacteriële middelen, zoals bv. ‘reflection papers’ van de ‘European Medicines Agency’, ‘scientific opinion’ van de European Food Safety Autherity (EFSA), ‘formularia’ of specifieke richtlijnen voor gebruik van antibacteriële middelen bij rundvee in andere Europese landen. Aanbevelingen voor de dierenarts bij therapiekeuze Aan het oplossen van een bedrijfsprobleem moet altijd een adequate diagnostiek ten grondslag liggen. Op grond hiervan is het veelal mogelijk een gefundeerd advies te formuleren voor een aantal structurele, preventieve maatregelen in de bedrijfsvoering. Preventieve dierengezondheidszorg is immers de meest effectieve strategie om een voorzichtig gebruik van antibacteriële middelen te garanderen. Antibacteriële middelen mogen niet ingezet worden ter compensatie van slechte leef-, productie- en bioveiligheidsomstandigheden. Indien ondanks de adequate uitvoering van preventieve maatregelen ter voorkoming van ziekte, antibacteriële therapie toch noodzakelijk blijkt, moet logischerwijze de indeling in eerste, tweede en derde keuze middelen gerespecteerd worden, waarbij voorrang gegeven moet worden aan een eerste keuze middel boven een tweede keuze middel en aan een tweede keuze middel boven een derde keuze middel. Indien antibacteriële middelen met verschillende kleurcodes geklasseerd zijn binnen één bepaalde keuze (eerste, tweede of derde keuzecategorie) en indien er op basis van laboratoriumonderzoek (gevoeligheidsbepalingen) of recente bedrijfsresultaten (van maximaal 1 jaar oud) meerdere behandelingsmogelijkheden zijn, wordt bij voorkeur gekozen voor het antibacterieel middel dat het minst van belang is voor de volksgezondheid op basis van de kleurcodes (eerst geel, dan oranje, dan rood). Indien meerdere antibacteriële middelen eenzelfde kleurcode hebben binnen de categorie, werden deze in alfabetische volgorde weergegeven, m.a.w. zonder een specifieke rangorde, en kan op basis van laboratorium- of recente bedrijfsgegevens (van maximaal 1 jaar oud) geoordeeld worden welk antibacterieel middel binnen diezelfde kleurcode het meest geschikt is. De behandelingsmogelijkheden zijn weergegeven op basis van de stofnaam van de actieve substantie. De dierenarts kiest voor de aangewezen actieve substantie het antibacterieel middel (merknaam) dat vergund is voor die diersoort/diercategorie en indicatie. Voor een volledig overzicht van de antibacteriële middelen die een bepaalde actieve substantie bevatten, kan u terecht op http://www.bcfivet.be (informatie over antibacteriële middelen die in de handel zijn gebracht in een bepaald jaartal), http://www.fagg.be/ (de site van de overheid) of op http://www.e-compendium.be (de site van pharma.be; bevat enkel informatie van pharma.be leden). Nota 1: In het formularium worden de verschillende behandelingsmogelijkheden weergegeven per indicatie. Hierbij dient opgemerkt dat voor actieve substanties, vergund vóór de jaren ’90, de Opgelet: Dit document is uitsluitend bestemd voor raadpleging en gebruik door dierenartsen. Enkel de dierenarts beschikt over de noodzakelijke kennis om de inhoud van dit document correct te interpreteren en toe te passen.
6 geldende indicatie in de bijsluiters en de SKP (Samenvatting van de Kenmerken van het Product) vaak ruim is, nl. voor ‘behandeling van alle infecties veroorzaakt door kiemen die gevoelig zijn voor de betreffende actieve substantie’ bij de betreffende doeldiersoorten. Dit staat in contrast met de vergunningen van recentere antibacteriële diergeneesmiddelen, waarbij de indicaties vaak gelimiteerd zijn tot ‘infecties veroorzaakt door gevoelige stammen van één of enkele bacteriesoorten’. Deze discrepantie tussen oudere en recente vergunningen is het gevolg van Europese regelgeving in voege vanaf de jaren ’90. Nota 2: De dierenarts is verantwoordelijk voor het correct volgen van de informatie vermeld op de bijsluiters en de verpakking. Hierbij moet onder andere rekening gehouden worden met de doeldieren (of diercategorieën) waarvoor de vergunning geldt. Contra-indicaties en waarschuwingen voor goed gebruik moeten gerespecteerd worden. Het is aangewezen individuele therapie te verkiezen boven groepsbehandeling. Indien er voor groepsbehandelingen voor eenzelfde molecule, geneesmiddelen vergund zijn voor zowel parenterale als perorale toediening, worden bij voorkeur de parenterale aangewend. Er is wereldwijd vermoeden dat oraal toegediende antibacteriële middelen een grotere selectiedruk kunnen uitoefenen op intestinale populaties resistente bacteriën dan parenteraal toegediende middelen (MAF, 2011; FDA). Voor bepaalde actieve substanties en indicaties (infecties/pathogenen) bij mens en dier, werd dit vermoeden ook bevestigd via wetenschappelijke studies bij rundvee (Checkley et al., 2010) en muizen (Zhang et al., 2013). Het formularium zal in de komende jaren verder verfijnd worden naarmate meer uitgebreide wetenschappelijke gegevens beschikbaar komen. Elk gebruik van antibacteriële middelen creëert een selectiedruk voor resistentiegenen met spreiding van resistentie als potentieel gevolg. Met betrekking tot de selectie van ‘Extended spectrum beta-lactamase’ (ESBL)/AmpC producerende organismen gebeurt dit niet alleen door het gebruik van cefalosporines of (amino)penicillines. Ook het gebruik van andere antibacteriële middelen kan via co-selectie de selectie en spreiding van ESBL/AmpC producerende organismen in de hand werken. Daarom is een verantwoord gebruik van alle klassen van antibacteriële middelen uiterst belangrijk teneinde het risico voor resistentieselectie en -spreiding te reduceren. Vermelding bijzetten dat dit voor alle ab geldt Nota 3: Met de term ‘antibacteriële middelen’ worden zowel antibiotica als chemotherapeutica bedoeld. Beide zijn werkzaam tegen bacteriën. Antibiotica (bv. penicillines) zijn natuurlijke producten die oorspronkelijk geïsoleerd werden uit schimmels of bacteriën. Achteraf werden sommige van deze stoffen synthetisch nagemaakt of gewijzigd. Chemotherapeutica (bv. sulfonamiden) zijn zuiver synthetische producten, die niet door schimmels of bacteriën worden geproduceerd. Doorgaans worden zowel de natuurlijke antibiotica als de synthetische producten onder dezelfde noemer ‘antibiotica’ gebruikt. Ook in het verdere vervolg van de tekst moet de term ‘antibioticum’ in deze bredere betekenis geïnterpreteerd worden. De termen ‘antibacteriële middelen’ en ‘antibiotica’ worden beiden gehanteerd en zijn in dit formularium te beschouwen als synoniemen.
Opgelet: Dit document is uitsluitend bestemd voor raadpleging en gebruik door dierenartsen. Enkel de dierenarts beschikt over de noodzakelijke kennis om de inhoud van dit document correct te interpreteren en toe te passen.
7 Referenties Checkley et al. Associations between antimicrobial use and the prevalence of antimicrobial resistance in fecal Escherichia coli from feedlot cattle in western Canada. Canadian Veterinary Journal 2010, 51: 853-861. Zhang et al. Antibiotic administration routes significantly influence the levels of antibiotic resistance in gut microbiota. Antimicrobial Agents and Chemotherapy 2013, 57: 3659-3666. Department of Health and Human Services, Food and Drug Administration, Center for Veterinary Medicine. Judicious use of antimicrobials for dairy cattle veterinarians. Brochure developed in cooperation with the American Veterinary Medical Association. Accessed at http://www.fda.gov/downloads/AnimalVeterinary/SafetyHealth/AntimicrobialResistance/JudiciousUs eofAntimicrobials/UCM095571.pdf. Ministry of Agriculture and Forestry, New Zealand. Antibiotic Resistance - Review and update on New Zealand regulatory control of antimicrobial agricultural compounds with regard to antimicrobial resistance. April 2011. Accessed at http://www.foodsafety.govt.nz/elibrary/industry/antibioticresistance.pdf. European Food Safety Authority (EFSA) Panel on Biological Hazards (BIOHAZ). Scientific opinion on the public health risks of bacterial strains producing extended-spectrum β-lactamases and/or AmpC β-lactamases in food and food-producing animals. EFSA Journal 2011, 9: 2322. Accessed at http://www.efsa.europa.eu/en/efsajournal/pub/2322.htm.
Opgelet: Dit document is uitsluitend bestemd voor raadpleging en gebruik door dierenartsen. Enkel de dierenarts beschikt over de noodzakelijke kennis om de inhoud van dit document correct te interpreteren en toe te passen.
8
BOVINE RESPIRATORY DISEASE (BRD) Pasteurella multocida, Mannheimia haemolytica, Histophilus somni, Mycoplasma bovis en M. dispar, Trueperella pyogenes Indicaties en opmerkingen
Bovine Respiratory Disease (BRD) of luchtwegproblematiek kan epidemisch of endemisch voorkomen bij runderen van alle leeftijden, doch hoofdzakelijk bij kalveren. Het is een multifactoriële ziekte die resulteert uit de complexe interactie van ademhalingspathogenen met het immuunsysteem van de kalveren en de aanwezigheid van diverse risicofactoren, in het bijzonder deze met betrekking tot de omgeving (ammoniak, stof, tocht, huisvestingstype, …). Zowel virussen als bacteriën (Pasteurellaceae (Mannheimia haemolytica, Pasteurella multocida) en Histophilus somni) en mycoplasmen (Mycoplasma bovis en M. dispar) kunnen BRD veroorzaken (Pardon et al., 2011). Kalveren kunnen in de bovenste ademhalingswegen drager zijn van potentieel pathogene bacteriën, zoals de Pasteurellaceae, zonder klinische symptomen. Onder predisponerende omstandigheden, waaronder virale infectie, kunnen deze bacteriën de diepere luchtwegen koloniseren en pneumonie veroorzaken. Onder praktijkomstandigheden is bij de meeste uitbraken een bacteriële pneumonie aanwezig. BRD is een typisch groepsgebonden probleem en vergt dan ook een groepsgebonden aanpak. Groot praktisch probleem is de laattijdige detectie van de initiële symptomen van pneumonie waardoor veel dieren te laat behandeld worden met onvoldoende resultaat. Zowel om goede economische resultaten te behalen als optimaal dierenwelzijn te garanderen is vroegtijdig behandelen bij pneumonie noodzakelijk, hetgeen het waargenomen succes van metafylaxie bij BRD-problematiek verklaart (Nickell and White, 2010). Het is belangrijk dat in eerste instantie diverse managementmaatregelen genomen worden om risicofactoren voor BRD te beperken. Er bestaan eveneens verschillende vaccins voor de belangrijkste virussen (BRSV, PI-3, BHV-1 en BVDV) en bacteriën (M. haemolytica). Voor M. bovis is er in Europa geen vaccin beschikbaar. Als ondersteunende therapie kan het gebruik van (N)SAIDs aangewezen zijn.
Keuze van het antibioticum/chemotherapeuticum
Bovine Respiratory disease (indeling niet voor Mycoplasma spp.) Eerste keuze(s) Florfenicol
A
(parenteraal)
Procaïne benzylpenicilline
A
(parenteraal) A Trimethoprim + sulfonamiden (parenteraal, peroraal) Tweede keuze(s) Amoxicilline
B
(parenteraal, peroraal)
Opgelet: Dit document is uitsluitend bestemd voor raadpleging en gebruik door dierenartsen. Enkel de dierenarts beschikt over de noodzakelijke kennis om de inhoud van dit document correct te interpreteren en toe te passen.
9 B Amoxicilline + clavulaanzuur (parenteraal) B Ampicilline (parenteraal) B Doxycycline (peroraal) B Gamithromycine (parenteraal) B Lincomycine + spectinomycine (parenteraal) B Oxytetracycline (parenteraal, peroraal) B Procaïne benzylpenicilline + dihydrostreptomycine (parenteraal) B Procaïne benzylpenicilline + neomycine (parenteraal) B Tildipirosine (parenteraal) B Tilmicosine (parenteraal, peroraal) (AR 2) B Tulathromycine (parenteraal) B Tylosine (parenteraal, peroraal) (AR 3)
Derde keuze(s) C Cefquinome (parenteraal) C Ceftiofur (parenteraal) C Danofloxacine (parenteraal) C Difloxacine (parenteraal) C Enrofloxacine (parenteraal, peroraal) C Flumequine (peroraal) (AR 2) C Marbofloxacine (parenteraal)
Aanvullingen: AR 2: Matige prevalentie van resistentie (DGZ, 2012) AR 3: Hoge prevalentie van resistentie (Rerat et al., 2012; DGZ, 2012) Door de betere orale beschikbaarheid van doxycycline, geniet deze molecule de voorkeur op de andere molecules van de tetracycline-groep bij orale toediening.
Opgelet: Dit document is uitsluitend bestemd voor raadpleging en gebruik door dierenartsen. Enkel de dierenarts beschikt over de noodzakelijke kennis om de inhoud van dit document correct te interpreteren en toe te passen.
10 Bovine Respiratory Disease (indeling inclusief Mycoplasma spp.) Eerste keuze(s) Florfenicol
A
(parenteraal)
Tweede keuze(s) Doxycycline
B
(peroraal) B Oxytetracycline (parenteraal, peroraal) (AR 2) B Tilmicosine (parenteraal, peroraal) (AR 3) B Tulathromycine (parenteraal) B Tylosine (parenteraal, peroraal) (AR 3) Derde keuze(s) C Danofloxacine (parenteraal) C Difloxacine (parenteraal) C Enrofloxacine (parenteraal, peroraal) C Marbofloxacine (parenteraal)
Aanvullingen: AR 2: Matige prevalentie voor resistentie (Ayling et al., 2000; Thomas et al., 2003; DGZ, 2012) AR 3: Hoge prevalentie voor resistentie (voor tilmicosine bij Mycoplasma) (Ayling et al., 2000; Rerat et al., 2012; Thomas et al., 2003; DGZ, 2012) Door de betere orale beschikbaarheid van doxycycline, geniet deze molecule de voorkeur op de andere molecules van de tetracycline-groep bij orale toediening.
Referenties
A1-bronnen Aarestrup et al. Antimicrobial susceptibility of Haemophilus parasuis and Histophilus somni from pigs and cattle in Denmark. Veterinary Microbiology 2004, 101: 143-146.
Ayling et al. Comparison of in vitro activity of danofloxacin, florfenicol, oxytetracycline, spectinomycin and tilmicosin against recent field isolates of Mycoplasma bovis. Veterinary Record 2000, 146: 745–747. Blondeau et al. Comparative minimum inhibitory and mutant prevention druk concentrations of enrolfoxacin, ceftiofur, florfenicol, tilmicosin and tulathromycin against bovine clinical isolates of Mannheimia haemolytica. Veterinary Microbiology 2012, 160: 85-90.
Opgelet: Dit document is uitsluitend bestemd voor raadpleging en gebruik door dierenartsen. Enkel de dierenarts beschikt over de noodzakelijke kennis om de inhoud van dit document correct te interpreteren en toe te passen.
11 Catry et al. Efficacy of metaphylactic florfenicol therapy during natural outbreaks of bovine respiratory disease. Journal of Veterinary Pharmacology and Therapeutics 2008, 31: 479-487. Cox et al. Rapid and prolonged distribution of tulathromycin into lung homogenate and pulmonary epithelial lining fluid in holstein calves following a single subcutaneous administration of 2.5mg/kg body weight. Journal of Applied Research in Veterinary Medicine 2010, 8: 129-137. Gagea et al. Naturally occurring Mycoplasma bovis-associated pneumonia and polyarthritis in feedlot beef calves. Journal of Veterinary Diagnostic Investigation 2006; 18: 29-40. Godinho et al. Efficacy of tulathromycin in the treatment and prevention of natural outbreaks of Bovine Respiratory Disease in European cattle. Veterinary Therapeutics 2005, 6: 122-135. Nickell and White. Metaphylactic antimicrobial therapy for bovine respiratory disease in stocker and feedlot cattle. Veterinary Clinics of North America: Food Animal Practice 2010, 26: 285-301. Pardon et al. Prevalence of respiratory pathogens in diseased, non-vaccinated, routinely medicated veal calves. Veterinary Record 2011, 169: 278. Rerat et al. Bovine respiratory disease: efficacy of different prophylactic treatments in veal calves and antimicrobial resistance of isolated Pasteurellaceae. Preventive Veterinary Medicine 2012, 103: 265273. Siugzdaite et al. Susceptibility of Mycoplasma bovis field isolates to antimicrobial agents. Veterinarni Medicina 2012, 57: 575–582. Stanton et al. The effect of respiratory disease and a preventative antibiotic treatment on growth, survival, age at first calving, and milk production of dairy heifers. Journal of Dairy Science 2012, 95: 4950-4960. Thiry et al. Treatment of naturally occurring bovine respiratory disease in juvenile calves with a single administration of a florfenicol plus flunixin meglumine formulation. Veterinary Record 2014, 174: 430.
Thomas et al. Antibiotic susceptibilities of recent isolates of Mycoplasma bovis in Belgium. Veterinary Record 2003, 153: 428–431. A2-bronnen de Jong et al. VetPath study group, Centre Européen d’Etudes pour la Santé Animale (CEESA), Brussels, Belgium. Antimicrobial susceptibility monitoring of respiratory tract pathogens isolated from diseased cattle and swine across Europe. 22nd European Congress of Clinical Microbiology and Infectious Diseases (ECCMID) 2012. DGZ, 2012. Antibiogrammen DGZ 2010, 2011. A3-bronnen European Food Safety Authority (EFSA) Panel on Biological Hazards (BIOHAZ). Scientific opinion on the public health risks of bacterial strains producing extended-spectrum β-lactamases and/or AmpC β-lactamases in food and food-producing animals. EFSA Journal 2011, 9: 2322. Accessed at www.efsa.europa.eu/efsajournal. Opgelet: Dit document is uitsluitend bestemd voor raadpleging en gebruik door dierenartsen. Enkel de dierenarts beschikt over de noodzakelijke kennis om de inhoud van dit document correct te interpreteren en toe te passen.
12
NECROBACILLOSE Fusobacterium necrophorum Indicaties en opmerkingen
Necrobacillose betreft een dyfteroïde ontsteking van de larynx of oropharynx (= orale necrobacillose). Fusobacterium necrophorum is de verantwoordelijke kiem. Na microscopisch kleine traumata aan de arykraakbeenderen (kissing lesions), kan deze kiem het weinig gevasculariseerde kraakbeen koloniseren en ernstige necrose veroorzaken. De ziekte wordt meer gezien bij Belgisch Wit-Blauwe kalveren. Een vroeg ingezette en lang aangehouden antibacteriële behandeling is een absolute noodzaak om therapeutisch succes te behalen. Frequent faalt deze therapie en dan moet men operatief ingrijpen (laryngostomie). Als aanvullende therapie kan éénmalig cortisone gebruikt worden met als doel ontzwelling van de laryngeale/pharyngeale structuren te bekomen. Ook NSAIDs kunnen symptomatisch aangewend worden. Hyperthermie bij gevallen van laryngeale necrobacillose kan zowel pyrogeen zijn als ontstaan door de gebrekkige afvoer van endogene warmte door de aangetaste ventilatie. Daarom kan extern afkoelen (dieren nat spuiten) een belangrijke hulp zijn om de lichaamstemperatuur te doen zakken. Er is geen vaccin beschikbaar.
Keuze van het antibioticum/chemotherapeuticum
Eerste keuze(s) Procaïne benzylpenicilline
A
(parenteraal) A Trimethoprim + sulfonamiden (parenteraal, peroraal) Tweede keuze(s) Florfenicol
A
(parenteraal) B Amoxicilline (parenteraal, peroraal) B Ampicilline (parenteraal) B Tilmicosine (parenteraal) B Tylosine (parenteraal) Derde keuze(s) / Aanvullingen: /
Opgelet: Dit document is uitsluitend bestemd voor raadpleging en gebruik door dierenartsen. Enkel de dierenarts beschikt over de noodzakelijke kennis om de inhoud van dit document correct te interpreteren en toe te passen.
13 Referenties
A1-bronnen Jiménez et al. Minimum Inhibitory Concentrations for 25 selected antimicrobial agents Dichelobacter nodosus and Fusobacterium strains isolated from footrot in sheep of Portugal and Spain. Zoonoses and Public Health 2012, 51: 245-248. A2-bronnen A3-bronnen European Food Safety Authority (EFSA) Panel on Biological Hazards (BIOHAZ). Scientific opinion on the public health risks of bacterial strains producing extended-spectrum β-lactamases and/or AmpC β-lactamases in food and food-producing animals. EFSA Journal 2011, 9: 2322. Accessed at www.efsa.europa.eu/efsajournal.
Opgelet: Dit document is uitsluitend bestemd voor raadpleging en gebruik door dierenartsen. Enkel de dierenarts beschikt over de noodzakelijke kennis om de inhoud van dit document correct te interpreteren en toe te passen.
14
NEONATALE DIARREE Pathogene Escherichia coli Salmonella spp. Indicaties en opmerkingen
Neonatale diarree komt voor in de eerste 3 levensweken van het kalf. Naast infectieuze agentia die een enteritis veroorzaken kan deze diarree ook nutritioneel van aard zijn (frequent fouten met de aanmaak van kunstmelk of te hoge vetgehaltes in koemelk). Bij infectieuze diarree in de eerste 3 levensdagen is pathogene Escherichia coli het enige infectieuze agens. Deze E. coli kan niet-invasief of invasief zijn van aard. Bij infectieuze diarree die ontstaat vanaf de tweede helft van de eerste levensweek zijn rotavirus, coronavirus en Cryptosporidium parvum de meest voorkomende agentia. Uitzonderlijk kunnen Salmonella spp. op deze jonge leeftijd oorzaak zijn van diarree. Rehydratatietherapie staat centraal bij de behandeling van neonatale diarree. NSAIDs van de ‘oxicamgroep’ kunnen aanvullend aangewend worden bij kalveren ouder dan één week om klinische symptomen te verminderen. Preventief moet er voldoende colostrum verstrekt worden. Colostrale bescherming kan verlengd worden door de moederdieren te vaccineren of gedurende de risicoperiodes beperkte hoeveelheden colostrum te blijven doorvoederen. Een goede hygiëne is essentieel om de infectiedruk laag te houden, en biociden werkzaam tegen Cryptosporidium spp. worden bij voorkeur aangewend als desinfectiemiddel. Bij de behandeling van diarree veroorzaakt door invasieve E. coli stammen dienen antibacteriële middelen parenteraal toegediend worden om systemische infectie tegen te gaan.
Keuze van het antibioticum/chemotherapeuticum
Eerste keuze(s) Er worden geen eerste keuze antibacteriële middelen voorzien aangezien bij voorkeur (preventieve) maatregelen genomen worden die de noodzaak tot behandelingen met antibacteriële middelen vermijden. Tweede keuze(s) A Trimethoprim + sulfonamiden (parenteraal, peroraal) (AR 3) B Amoxicilline (parenteraal, peroraal) (AR 3) B Ampicilline (parenteraal) (AR 3) B Amoxicilline + clavulaanzuur (peroraal) (AR 2) B Amoxicilline + colistine (parenteraal) B Colistine (parenteraal, peroraal) (AR 1) B Gentamicine (parenteraal) (AR 2) Opgelet: Dit document is uitsluitend bestemd voor raadpleging en gebruik door dierenartsen. Enkel de dierenarts beschikt over de noodzakelijke kennis om de inhoud van dit document correct te interpreteren en toe te passen.
15
Paromomycine
B
( peroraal)
B Procaïne benzylpenicilline + dihydrostreptomycine (parenteraal) B Procaïne benzylpenicilline + neomycine (parenteraal)
Derde keuze(s) C Danofloxacine (parenteraal) (AR 3) C Difloxacine (parenteraal) (AR 3) C Enrofloxacine (parenteraal, peroraal) (AR 3) C Flumequine (peroraal) (AR 3) C Marbofloxacine (parenteraal, peroraal) (AR 3)
Aanvullingen: Er werden geen eerste keuze antibacteriële middelen opgelijst. Antibacteriële behandeling van nietgecompliceerde neonatale diarree (diarree waarbij het kalf nog melk drinkt en geen koorts heeft) kan diarree doen toenemen, groei onderdrukken en voederopname verminderen (Constable, 2004; Berge et al., 2009). Antibacteriële resistentie bij commensale E. coli isolaten (Butaye, 2011) en E. coli isolaten van klinisch zieke dieren (Chazel et al., 2008) komt in het algemeen meer voor bij jonge vleeskalveren dan bij volwassen runderen. AR 1: Laag voorkomen van resistentie bij vleeskalveren (Butaye, 2011) AR 2: Matig voorkomen van resistentie (Hendriksen et al., 2008; DGZ, 2012) AR 3: Hoog voorkomen van resistentie (Hendriksen et al, 2008; DGZ, 2012) Er wordt veel resistentie gezien tegenover enrofloxacine en flumequine. Kruisresistentie kan verwacht worden met andere fluoroquinolones (danofloxacine, difloxacine en marbofloxacine). Tegen aminopenicillines is er bij E. coli veel resistentie. Bovendien is er een aanzienlijk risico op selectie van ‘Extended spectrum beta-lactamase’ (ESBL)/AmpC producerende organismen bij gebruik van deze molecules. Neomycine en dihydrostreptomycine zijn elk vergund in combinatie met procaïne benzylpenicilline. Binnen deze combinaties vormen eerstgenoemde molecules de werkzame componenten tegen E. coli. Deze species is immers intrinsiek resistent tegen penicilline G.
Opgelet: Dit document is uitsluitend bestemd voor raadpleging en gebruik door dierenartsen. Enkel de dierenarts beschikt over de noodzakelijke kennis om de inhoud van dit document correct te interpreteren en toe te passen.
16 Referenties
A1-bronnen Berge et al. Targeting therapy to minimize antimicrobial use in preweaned calves: effects on health, growth, and treatment costs. Journal of Dairy Science 2009, 92: 4707-4714. Constable. Antimicrobial use in the treatment of calf diarrhea. Journal of Veterinary Internal Medicine 2004, 18: 8-17. Dowling. Aminoglycosides. In Giguère et al., Antimicrobial Therapy in Veterinary Medicine, 4th ed. 2006: 207-229. Hendriksen et al. Prevalence of antimicrobial resistance among bacterial pathogens isolated from cattle in different European countries: 2002-2004. Acta Veterinaria Scandinavia 2008, 50: 28. Prescott. Antimicrobial therapy of selected bacterial infections. In Giguère et al., Antimicrobial Therapy in Veterinary Medicine, 4th ed. 2006: 381-383. A2-bronnen Butaye. CODA-CERVA-Veterinary and Agrochemical Research Centre. Report : Antimicrobial resistance in commensal E. coli from poultry, pigs, cows and veal calves. 2011. Butaye. CODA-CERVA-Veterinary and Agrochemical Research Centre. Report on susceptibility of Salmonella serotypes in Belgium. 2011. Butyae and Bughin. CODA-CERVA-Veterinary and Agrochemical Research Centre. Report. Pathogenic E. coli from bovines: virulence genes and antibiotic resistance, results from 2011. Chazel et al. RESAPATH-affsa. Surveillance network of antimicrobial resistance in pathogenic bacteria from animal origin. 2008. DGZ, 2012. Antibiogrammen DGZ 2010, 2011. Coda website, salmonella rapport, pathogene E. coli A3-bronnen European Food Safety Authority (EFSA) Panel on Biological Hazards (BIOHAZ). Scientific opinion on the public health risks of bacterial strains producing extended-spectrum β-lactamases and/or AmpC β-lactamases in food and food-producing animals. EFSA Journal 2011, 9: 2322. Accessed at www.efsa.europa.eu/efsajournal.
Opgelet: Dit document is uitsluitend bestemd voor raadpleging en gebruik door dierenartsen. Enkel de dierenarts beschikt over de noodzakelijke kennis om de inhoud van dit document correct te interpreteren en toe te passen.
17
DIARREE OP LATERE LEEFTIJD Pathogene Escherichia coli, Salmonella spp. vnl. Typhimurium/Dublin Indicaties en opmerkingen
Diarree op latere leeftijd bij runderen kent zeer diverse oorzaken. Op groepsniveau zijn de meest voorkomende oorzaken bij jongvee coccidiose, worminfecties (Ostertagia spp.) en nutritionele fouten (o.a. pensverzuring). Daarnaast kunnen sporadisch Salmonella spp. of het Boviene Virale Diarreevirus oorzaak zijn van diarree, alleen of in combinatie met andere symptomen. De rol van Clostridium perfringens en andere Clostridium spp. in diarree bij rundvee is onvoldoende opgehelderd om hen als primaire veroorzakers te bestempelen. Nutritionele fouten kunnen aanleiding geven tot overgroei van de dunne darmen door o.a. Escherichia coli en Clostridium spp. met maldigestie en diarree tot gevolg. Deze aspecifieke vorm van enteritis, die vnl. voorkomt bij intensief gevoederde dieren, wordt dysbiose/dysbacteriose genoemd. Bij ouder rundvee kan diarree ook veroorzaakt worden door Mycobacterium avium subsp. paratuberculosis. Bij individuele gevallen bij volwassen dieren moet sterk rekening gehouden worden met nietinfectieuze individuele oorzaken. Bij ernstig uitgedroogde dieren is rehydratatietherapie essentieel. Symptomatisch kunnen NSAIDs aangewend worden bij voldoende hydratatie.
Keuze van het antibioticum/chemotherapeuticum
Eerste keuze(s) Trimethoprim + sulfonamiden
A
(parenteraal, peroraal) (AR 3)
Tweede keuze(s) B Amoxicilline (parenteraal, peroraal) (AR 3) B Ampicilline (parenteraal) (AR 3) B Amoxicilline + clavulaanzuur (peroraal) (AR 2) B Amoxicilline + colistine (parenteraal) B Colistine (peroraal) (AR 1) B Doxycycline (peroraal) B Gentamicine (parenteraal) (AR 2) B Oxytetracycline (parenteraal, peroraal) B Paromomycine (peroraal)
Procaïne benzylpenicilline + dihydrostreptomycine
B
(parenteraal)
Opgelet: Dit document is uitsluitend bestemd voor raadpleging en gebruik door dierenartsen. Enkel de dierenarts beschikt over de noodzakelijke kennis om de inhoud van dit document correct te interpreteren en toe te passen.
18
Procaïne benzylpenicilline + neomycine
B
(parenteraal)
Derde keuze(s) C Danofloxacine (parenteraal) (AR 3) C Difloxacine (parenteraal) (AR 3) C Enrofloxacine (parenteraal, peroraal) (AR 3) C Flumequine (peroraal) (AR 3) C Marbofloxacine (parenteraal) (AR 3)
Aanvullingen: Antibacteriële resistentie bij commensale E. coli isolaten (Butaye, 2011) en E. coli isolaten van klinisch zieke dieren (Chazel et al., 2008) komt in het algemeen meer voor bij jonge vleeskalveren dan bij volwassen runderen. AR 1: Lage prevalentie van resistentie bij vleeskalveren (Butaye, 2011) AR 2: Matige prevalentie van resistentie bij E. coli (Hendriksen et al., 2008; DGZ, 2012) AR 3: Hoge prevalentie van resistentie bij E. coli (Hendriksen et al, 2008; DGZ, 2012) Er wordt veel resistentie gezien tegenover enrofloxacine en flumequine bij E. coli. Kruisresistentie kan verwacht worden met andere fluoroquinolones (danofloxacine, difloxacine en marbofloxacine). Tegen aminopenicillines is er bij E. coli veel resistentie. Bovendien is er een aanzienlijk risico op selectie van ‘Extended spectrum beta-lactamase’ (ESBL)/AmpC producerende organismen bij gebruik van deze molecules. Salmonella Typhimurium vertoont matige tot hoge resistentie tegen aminopenicillines, streptomycine, tetracycline en trimethoprim-sulfonamiden. Salmonella Dublin is van nature minder gevoelig aan colistine. Neomycine en dihydrostreptomycine zijn elk vergund in combinatie met procaïne benzylpenicilline. Binnen deze combinaties vormen eerstgenoemde molecules de werkzame componenten tegen E. coli en Salmonella spp. Deze species zijn immers intrinsiek resistent tegen penicilline G.
Referenties
A1-bronnen Dowling. Aminoglycosides. In Giguère et al, Antimicrobial Therapy in Veterinary Medicine, 4th ed. 2006: 207-229. Hendriksen et al. Prevalence of antimicrobial resistance among bacterial pathogens isolated from cattle in different European countries: 2002-2004. Acta Veterinaria Scandinavia 2008, 50: 28.
Opgelet: Dit document is uitsluitend bestemd voor raadpleging en gebruik door dierenartsen. Enkel de dierenarts beschikt over de noodzakelijke kennis om de inhoud van dit document correct te interpreteren en toe te passen.
19 Prescott. Beta-lactam antibiotics: penam penicillins. In Giguère et al, Antimicrobial Therapy in Veterinary Medicine, 4th ed. 2006: 121-137. Rao et al. Antimicrobial drug use and antimicrobial resistance enteric bacteria among cattle from Alberta feedlots. Foodborne Pathogens and disease 2010, 7: 449-457. A2-bronnen Butaye. Report on susceptibility of Salmonella serotypes in Belgium 2011. CODA-CERVAVeterinary Research Centre. Butyae and Bughin. CODA-CERVA-Veterinary and Agrochemical Research Centre. Report. Pathogenic E. coli from bovines: virulence genes and antibiotic resistance, results from 2011. Chazel et al. RESAPATH-affsa. Surveillance network of antimicrobial resistance in pathogenic bacteria from animal origin. 2008. de Jong et al. Centre Européen d’Etudes pour la Santé Animale (CEESA), Brussels, Belgium. European antimicrobial susceptibility surveillance in animals (EASSA): Results on enteric bacteria from healthy cattle across the EU. American Society for Microbiology (ASM) conference 2012. DGZ, 2012. Antibiogrammen DGZ 2010, 2011. A3-bronnen European Food Safety Authority (EFSA) Panel on Biological Hazards (BIOHAZ). Scientific opinion on the public health risks of bacterial strains producing extended-spectrum β-lactamases and/or AmpC β-lactamases in food and food-producing animals. EFSA Journal 2011, 9: 2322. Accessed at www.efsa.europa.eu/efsajournal.
Opgelet: Dit document is uitsluitend bestemd voor raadpleging en gebruik door dierenartsen. Enkel de dierenarts beschikt over de noodzakelijke kennis om de inhoud van dit document correct te interpreteren en toe te passen.
20
PERITONITIS Menginfectie met o.a. anaëroben, Escherichia coli, Pasteurella spp. Indicaties en opmerkingen
Buikvliesontsteking bij runderen kan ontstaan door een infectie van buiten uit (bv. operatie of trauma), van binnen uit (bv. traumatische reticuloperitonitis, perforerende lebmaagulceratie, invaginatie,…) of door hematogene spreiding vanuit een andere infectiehaard (bv. polyserositis). Bij operatieve ingrepen moet asepsie gerespecteerd worden en bij het insnijden van gecontamineerde organen (darm, pens, baarmoeder) moet bezoedeling van het abdomen vermeden worden. Bij bezoedeling moet het abdomen overvloedig gespoeld worden met fysiologische zoutoplossing. In de Belgische situatie wordt peritonitis het meest gezien als complicatie van de keizersnede. Gebruik van NSAIDs of cortisone kan aangewezen zijn.
Keuze van het antibioticum/chemotherapeuticum
Eerste keuze(s) Florfenicol
A
(parenteraal)
Procaïne benzylpenicilline
A
(parenteraal) A Trimethoprim + sulfonamiden (parenteraal) (AR 3) B Procaïne benzylpenicilline + dihydrostreptomycine (parenteraal) B Procaïne benzylpenicilline + neomycine (parenteraal) Tweede keuze(s) B Amoxicilline (parenteraal, peroraal) (AR 3) B Ampicilline (parenteraal) (AR 3) B Oxytetracycline (parenteraal)
Derde keuze(s) : / Aanvullingen: AR 3: Hoog voorkomen van resistentie bij Escherichia coli (Hendriksen et al, 2008; DGZ, 2012)
Opgelet: Dit document is uitsluitend bestemd voor raadpleging en gebruik door dierenartsen. Enkel de dierenarts beschikt over de noodzakelijke kennis om de inhoud van dit document correct te interpreteren en toe te passen.
21 Referenties A1-bronnen Hendriksen et al. Prevalence of antimicrobial resistance among bacterial pathogens isolated from cattle in different European countries: 2002-2004. Acta Veterinaria Scandinavica 2008, 50: 28. A2-bronnen DGZ, 2012. Antibiogrammen DGZ 2010, 2011. A3-bronnen European Food Safety Authority (EFSA) Panel on Biological Hazards (BIOHAZ). Scientific opinion on the public health risks of bacterial strains producing extended-spectrum β-lactamases and/or AmpC β-lactamases in food and food-producing animals. EFSA Journal 2011, 9: 2322. Accessed at www.efsa.europa.eu/efsajournal.
Opgelet: Dit document is uitsluitend bestemd voor raadpleging en gebruik door dierenartsen. Enkel de dierenarts beschikt over de noodzakelijke kennis om de inhoud van dit document correct te interpreteren en toe te passen.
22
WOND- OF NAVELINFECTIE Escherichia coli, Klebsiella spp., Staphylococcus spp., Trueperella pyogenes en andere Gram-negatieve anaëroben (Bacteroides spp., Fusobacterium necrophorum, Prevotella) Indicaties en opmerkingen
Navelinfecties treden bij kalveren vrijwel onmiddellijk na de geboorte op terwijl de navelstreng nog aan het opdrogen is. De infectie kan zich beperken tot een omphalitis of uitbreiden tot de andere structuren (urachitis (evt. met cystitis), artritis, flebitis). In het chronisch stadium kan een navelabces ontstaan. Deze dient chirurgisch behandeld te worden. De infectiehaard is namelijk onbereikbaar voor antibiotica. Tal van omgevingskiemen kunnen de navelstructuren infecteren, in het bijzonder Escherichia coli. Bij niet aanslaan van een eerste therapie kan een echografisch onderzoek de uitgebreidheid van de infectie en de eventuele noodzaak van chirurgie aantonen. Dieren die een hepatitis ontwikkelen, hebben een slechte prognose. Preventief is het belangrijk hygiënische verlossingen uit te voeren en de navels te ontsmetten vóór deze in contact komen met de stalvloer of kruiwagen. Op bedrijfsniveau moet een correcte biestgift gegarandeerd worden om navelontstekingen te voorkomen. Wondinfecties kunnen voorkomen worden door een aseptische operatietechniek met afdoende gesteriliseerd materiaal en postoperatief huisvesten in een hygiënische omgeving.
Keuze van het antibioticum/chemotherapeuticum
Eerste keuze(s) (Nota 1) Cefalexine Florfenicol
A A
(parenteraal) (parenteraal)
Procaïne benzylpenicilline
A
(parenteraal) A Trimethoprim + sulfonamiden (parenteraal) B Chloortetracycline (lokaal) (enkel voor wondinfecties) B Oxytetracycline (lokaal, parenteraal) (enkel voor wondinfecties) B Procaïne benzylpenicilline + dihydrostreptomycine (parenteraal) B Procaïne benzylpenicilline + neomycine (parenteraal) Tweede keuze(s) B Amoxicilline (parenteraal, peroraal) B Ampicilline (parenteraal) Opgelet: Dit document is uitsluitend bestemd voor raadpleging en gebruik door dierenartsen. Enkel de dierenarts beschikt over de noodzakelijke kennis om de inhoud van dit document correct te interpreteren en toe te passen.
23
Amoxicilline + clavulaanzuur B Gentamicine (parenteraal)
B
(peroraal)
Derde keuze(s) / Aanvullingen: Nota 1: Bij ernstige wondinfecties wordt best een behandeling ingezet die werkzaam is tegen zowel de aërobe als de anaërobe component van de infectie (Prescott, 2006). De meeste anaëroben zijn goed gevoelig aan penicillines en amoxicilline + clavulaanzuur. Bacteroides kunnen ongevoelig zijn voor cefalexine, penicillines, tetracycline en trimethoprim-sulfonamiden.
Referenties
A1-bronnen Prescott. Antimicrobial therapy of selected bacterial infections. In Giguère et al., Antimicrobial Therapy in Veterinary Medicine, 4th ed. 2006: 381-383. A2-bronnen A3-bronnen European Food Safety Authority (EFSA) Panel on Biological Hazards (BIOHAZ). Scientific opinion on the public health risks of bacterial strains producing extended-spectrum β-lactamases and/or AmpC β-lactamases in food and food-producing animals. EFSA Journal 2011, 9: 2322. Accessed at www.efsa.europa.eu/efsajournal.
Opgelet: Dit document is uitsluitend bestemd voor raadpleging en gebruik door dierenartsen. Enkel de dierenarts beschikt over de noodzakelijke kennis om de inhoud van dit document correct te interpreteren en toe te passen.
24
ARTRITIS Mycoplasma bovis, Escherichia coli, Trueperella pyogenes, Staphylococcus spp., Histophilus somni, Salmonella spp., Actinomyces bovis Indicaties en opmerkingen
Infectie van één enkel gewricht of monoartritis wordt gezien bij alle leeftijdscategorieën van runderen. Bacteriën kunnen op verschillende manieren een gewricht binnendringen. Bij oudere dieren wordt dit voornamelijk gezien naar aanleiding van een penetrerende verwonding van het gewricht of door uitbreiding van een purulente of necrotiserende infectie uit de omgeving (bv. zoolulcus die resulteert in infectie van het klauwgewricht). Bij jonge dieren zal het gewricht voornamelijk gekoloniseerd worden via hematogene wijze waarbij kiemen in de bloedbaan terechtkomen vanuit een infectiehaard op een andere plaats in het lichaam (bv. infectie navelvene, pneumonie). In deze situatie kunnen meerdere gewrichten in het proces betrokken worden (polyartritis). Predisponerende factoren zijn onvoldoende hygiëne (navelinfecties, darminfecties), gewrichtstrauma (kneuzing), vermindering van de algemene en lokale weerstand bij het jonge dier (o.a. door onvoldoende antistoffen bij het moederdier of onvoldoende colostrumopname met hypogammaglobulinemie tot gevolg). Deze genieten bijzondere aandacht in de preventie van artritis bij jonge dieren. Acute monoartritis (< 5 dagen) vergt een systemische behandeling met breedspectrum antibiotica, die tot 2 tot 3 weken aangehouden wordt na het verdwijnen van de klinische symptomen, en NSAIDs . De meeste systemisch toegediende antibacteriële middelen kennen een voldoende diffusie naar het gewricht toe. Oraal toegediende antibacteriële middelen hebben dit echter niet waardoor deze wijze van behandeling niet geschikt is. Een gerichte keuze van het antibacterieel middel kan gebaseerd worden op cultuur van gewrichtsvocht. Om antibacteriële middelen efficiënter en in hoge concentraties in het gewricht te krijgen kan een regionale intraveneuze behandeling of een intraarticulaire toediening uitgevoerd worden. Deze lokale behandeling kan enkele dagen herhaald worden. In geval van een langer bestaande monoartritis of een monoartritis die niet reageert op de initieel uitgevoerde behandeling moet het gewricht gespoeld worden om aanwezige fibrine te verwijderen. Dit kan ook gebeuren door middel van artrotomie. In geval van aantasting van het onderliggende kraakbeen of subchondraal botweefsel is een chirurgische artrodese vereist. De medicamenteuze nabehandeling is identiek aan wat beschreven werd. In geval van aantasting van meerdere gewrichten bij jonge dieren moet rekening gehouden worden met een systemische infectie of de hematogene verspreiding van kiemen vanuit een andere infectiehaard (meest voorkomend is navelinfectie). In dit laatste geval moet de infectiehaard verwijderd worden. De behandeling in geval van polyartritis verloopt analoog zoals voor monoartritis. De keuze van het antibacterieel middel moet gericht zijn naar Mycoplasma species of naar Gramnegatieve kiemen.
Opgelet: Dit document is uitsluitend bestemd voor raadpleging en gebruik door dierenartsen. Enkel de dierenarts beschikt over de noodzakelijke kennis om de inhoud van dit document correct te interpreteren en toe te passen.
25 Keuze van het antibioticum/chemotherapeuticum
Nota: Artritis kan traumatisch of infectieus in oorsprong zijn. Infectieuze artritis kan ontstaan door externe contaminatie van een wonde die penetreert in het gewricht of door septicemische spreiding van kiemen uit een primaire infectiehaard, in casu de navel, darm of de long. Als een artritis optreedt in associatie met een navel- of darmontsteking of het gevolg is van een gecontamineerde wonde, kunnen zeer verscheidene kiemen de infectie veroorzaken, en wordt aangeraden te handelen zoals beschreven bij ‘Wond- of navelinfectie’. Treedt artritis echter samen op met pneumonie, dan is de kans reëel dat respiratoire pathogenen (in het bijzonder Mycoplasma bovis) het gewricht infecteerden en dient men te handelen zoals beschreven bij ‘Bovine Respiratory Disease (BRD)’. Eerste keuze(s) Voor de indicatie ‘artritis’ zijn geen antibacteriële middelen vergund, die als eerste keuze kunnen worden geklasseerd. De dierenarts is verantwoordelijk voor de vaststelling van het oorzakelijk agens en kan indien de artritis het gevolg is van een wond-of navelinfectie of van een pneumonie handelen zoals beschreven bij de respectievelijke indicaties. Tweede keuze(s) Voor de indicatie ‘artritis’ zijn geen antibacteriële middelen vergund, die als tweede keuze kunnen worden geklasseerd. De dierenarts is verantwoordelijk voor de vaststelling van het oorzakelijk agens en kan indien de artritis het gevolg is van een wond-of navelinfectie of van een pneumonie handelen zoals beschreven bij de respectievelijke indicaties. Derde keuze(s) Voor de indicatie ‘artritis’ zijn geen antibacteriële middelen vergund, die als derde keuze kunnen worden geklasseerd. De dierenarts is verantwoordelijk voor de vaststelling van het oorzakelijk agens en kan indien de artritis het gevolg is van een wond-of navelinfectie of van een pneumonie handelen zoals beschreven bij de respectievelijke indicaties.
Referenties
A1-bronnen Heppelmann et al. Advances in surgical treatment of septic arthritis of the distal interphalangeal joint in cattle: A review. The Veterinary Journal 2009, 182: 162-175. Shupet. Arthritis in cattle. Canadian Veterinary Journal 1961, 2: 369-376. A2-bronnen A3-bronnen
Opgelet: Dit document is uitsluitend bestemd voor raadpleging en gebruik door dierenartsen. Enkel de dierenarts beschikt over de noodzakelijke kennis om de inhoud van dit document correct te interpreteren en toe te passen.
26
PANARITIUM Fusobacterium necrophorum en andere anaëroben Indicaties en opmerkingen
Panaritium (acute interdigitale necrobacillose, phlegmona interdigitalis) is een relatief vaak voorkomende besmettelijke klauwaandoening en veroorzaakt kreupelheid (manken). Panaritium wordt geassocieerd met Fusobacterium necrophorum als etiologisch agens, maar verschillende andere species kunnen ook aanwezig zijn. Het is niet duidelijk of deze bacteriën een rol spelen bij deze aandoening, of eerder behoren tot de normale commensale microbiota van de interdigitale ruimte. Panaritium wordt meestal vastgesteld wanneer het dier plots mank wordt, met zwelling van de tussenklauwspleet en de kroonrand. In de tussenklauwspleet is er cellulitis en vloeibare necrose, met een stinkende geur. Koorts kan aanwezig zijn. Panaritium is een wereldwijd voorkomende aandoening, maar wordt frequenter vastgesteld in gebieden met intensieve veeteelt. In een vroeg stadium kan antibacteriële therapie toegepast worden. Voetbaden met ontsmettingsmiddel worden nogal eens aangewend om te verhinderen dat de infectie spreidt. Preventief moet men aandacht besteden aan een goede hygiëne van de omgeving: ruwe oppervlakken en natte plekken moeten beperkt worden, en mest moet regelmatig verwijderd worden, m.a.w. de stal moet schoon en droog worden gehouden. Ook voetbaden met desinfectans kunnen een hulpmiddel zijn om panaritium te voorkomen: de klauwen worden hierdoor gereinigd en ontsmet. Voorwaarde is wel dat de klauwen schoon zijn voor betreden van het voetbad. Het regelmatig bekappen van de klauwen laat toe om deze nauwkeurig te inspecteren, zodat eventuele problemen vroegtijdig kunnen opgespoord worden.
Keuze van het antibioticum/chemotherapeuticum
Eerste keuze(s) (Nota 1) Cefalexine
A
(parenteraal)
Procaïne benzylpenicilline
A
(parenteraal)
Tweede keuze(s) B Amoxicilline (parenteraal) B Ampicilline (parenteraal) B Oxytetracycline (lokaal, parenteraal) B Procaïne benzylpenicilline + dihydrostreptomycine (parenteraal) B Procaïne benzylpenicilline + neomycine (parenteraal) B Tylosine (parenteraal)
Opgelet: Dit document is uitsluitend bestemd voor raadpleging en gebruik door dierenartsen. Enkel de dierenarts beschikt over de noodzakelijke kennis om de inhoud van dit document correct te interpreteren en toe te passen.
27 Derde keuze(s) C Cefquinome (parenteraal) C Ceftiofur (parenteraal)
Aanvullingen: Nota 1: Een milde vorm van panaritium kan behandeld worden door grondige reiniging en desinfectie van de interdigitale zone. Isolatie van het dier om spreiding van de ziekte te voorkomen is aanbevolen (Pringle et al., 2012). De meeste anaëroben zijn goed gevoelig aan tylosine, de penicillines en amoxicilline + clavulaanzuur (Prescott, 2006). Binnen de combinaties procaïne benzylpenicilline + dihydrostreptomycine en procaïne benzylpenicilline + neomycine, is enkel procaïne benzylpenicilline actief tegen anaërobe kiemen. Het werkingsspectrum van de aminosiden omvat Gram-negatieve aërobe kiemen, sommige Gram-positieve aëroben en mycoplasmen.
Referenties
A1-bronnen Dowling. Aminoglycosides. In Giguère et al., Antimicrobial Therapy in Veterinary Medicine, 4th ed. 2006: 207-229. Jiménez et al. Minimum Inhibitory Concentrations for 25 selected antimicrobial agents Dichelobacter nodosus and Fusobacterium strains isolated from footrot in sheep of Portugal and Spain. Zoonoses and Public Health 2012, 51: 245-248. Prescott. Beta-lactam antibiotics: penam penicillins. In Giguère et al, Antimicrobial Therapy in Veterinary Medicine, 4th ed. 2006: 121-137. Prescott. Antimicrobial therapy of selected bacterial infections. In Giguère et al., Antimicrobial Therapy in Veterinary Medicine, 4th ed. 2006: 381-383. Pringle et al. 2012. Klövsjukdomar. In: Läkemedelsverket (Ed.), Dosering av antibiotika till nötkreatur och får. Läkemedelsverket, Uppsala, Sweden. A2-bronnen A3-bronnen European Food Safety Authority (EFSA) Panel on Biological Hazards (BIOHAZ). Scientific opinionon the public health risks of bacterial strains producing extended-spectrum β-lactamases and/or AmpCβ-lactamases in food and food-producing animals. EFSA Journal 2011, 9: 2322. Accessed at www.efsa.europa.eu/efsajournal.
Opgelet: Dit document is uitsluitend bestemd voor raadpleging en gebruik door dierenartsen. Enkel de dierenarts beschikt over de noodzakelijke kennis om de inhoud van dit document correct te interpreteren en toe te passen.
28
(ENDO)METRITIS - PYOMETRA Trueperella pyogenes, coliformen, Gram-negatieve anaëroben Indicaties en opmerkingen
(Endo)metritis is een ontsteking van de baarmoeder die gewoonlijk geïnitieerd wordt bij het afkalven. Predisponerende risicofactoren voor het optreden van metritis zijn een afwijkende of moeilijke partus, het niet tijdig afkomen van de nageboorte, onhygiënische omstandigheden bij de partus en metabole onevenwichten rond het tijdstip van de partus. Volgens Potter en co-auteurs (2010) kan klinische endometritis eerder geassocieerd worden met trauma van de genitaaltractus, en verstoring van de fysieke barrières om infectie tegen te gaan, dan met fecale contaminatie. Men kan volgende vormen van (endo)metritis onderscheiden (LeBlanc et al., 2002; Sheldon et al., 2006): 1. Acute metritis (lochiometra): ook wel aangeduid als post partum metritis, toxische puerperale metritis, of septische metritis. Acute metritis treedt op binnen de eerste 10 dagen na het afkalven (sommige auteurs gebruiken niet de bewoording ‘acute metritis’ maar eenvoudigweg ‘metritis’, die beschreven wordt als een infectie optredend binnen de eerste 21 dagen post partum), en wordt gekarakteriseerd door stinkende, waterige en roodbruine tot purulente uitscheiding uit de vulva en een verhoogde lichaamstemperatuur van meer dan 39,5 °C. Bij rectaal onderzoek wordt vastgesteld dat de uterus te groot is en de wand te slap is. Het dier geeft vaak een algemene suffe indruk, verminderde eetlust, en een gedaalde melkgift. 2. Klinische endometritis, gekenmerkt door de aanwezigheid van een purulente uteriene afscheiding, detecteerbaar in de vagina 21 of meer dagen post partum, of een mucopurulente uitscheiding in de vagina na 26 dagen post partum. Er zijn geen tekenen van systemische ziekte, of koorts. 3. Subklinische endometritis: wordt gekarakteriseerd door een ontsteking van het endometrium, waarbij geen zichtbare symptomen van klinische endometritis optreden, maar die wel leidt tot een sterk verminderde vruchtbaarheid. Er wordt dus geen (muco)purulente uitvloeiing waargenomen. De diagnose wordt gesteld via cytologie ongeveer 5 weken post partum: het aantal neutrofielen is gestegen. 4. Pyometra: hierbij is er ophoping van etter in de baarmoeder, en is de baarmoeder vergroot. Een corpus luteum is aanwezig. Bacteriën die geassocieerd worden met (endo)metritis zijn Trueperella pyogenes en coliformen, en verschillende Gram-negatieve anaëroben zoals Fusobacterium necrophorum, Bacteroides en Prevotella spp. Sommige studies tonen aan dat er vaak een spontaan herstel optreedt van metritis tijdens de post partum periode. De meeste bacteriën die de uterus invaderen bij de partus, worden spontaan geëlimineerd binnen de 2 tot 4 weken na het afkalven. De ernst van de ontstekingsreactie en de hiermee gepaard gaande verslechtering van de algemene gezondheidstoestand van het dier, kan aanzienlijk variëren. Dit stimuleert onderzoekers zich niet enkel te concentreren op de infectie zelf, maar ook op de ontstekingsreactie en de afweermechanismen van Opgelet: Dit document is uitsluitend bestemd voor raadpleging en gebruik door dierenartsen. Enkel de dierenarts beschikt over de noodzakelijke kennis om de inhoud van dit document correct te interpreteren en toe te passen.
29 de gastheer. Teneinde (ernstige) metritis te voorkomen, wordt steeds vaker verwezen naar de stimulatie van de afweermechanismen van pas afgekalfde dieren. Cruciaal hierbij zijn het verstrekken van een evenwichtig voeder om een negatieve energiebalans te vermijden en een adequate voorziening van vitaminen en mineralen (bv. Vit E en Selenium). Er bestaat nog steeds veel discussie over de behandeling van de hierboven genoemde vormen van (endo)metritis. Studie-opzet en -resultaten aangaande het behandelingseffect variëren, en het is zeer moeilijk om studies te vinden waarbij een negatieve controlegroep (die geen behandeling ontving) werd ingesloten. Ook over de definitie van een succesvolle behandeling is men het niet eens. Acute metritis wordt vaak behandeld via intra-uteriene toediening van antibacteriële middelen. Ook parenterale, systemische behandeling met antibacteriële middelen kan toegepast worden, en is aangewezen bij ernstige algemene ziekteverschijnselen. Bij acute metritis verdient het de aanbeveling naast antibacteriële behandeling, ook ondersteunend te werken a.d.h.v. anti-inflammatoire behandeling (niet-steroïdale ontstekingsremmers) en vochttoediening. De behandeling van klinische endometritis is over het algemeen gebaseerd op twee verschillende strategieën: een intra-uteriene toediening van antibacteriële middelen of een systemische behandeling met prostaglandines (PGF2 en synthetische analogen). Er is discussie in de literatuur of gevallen van milde klinische endometritis wel behandeld moeten worden. Prostaglandines oefenen een luteolytische werking uit. Hierdoor wordt oestrus geïnduceerd, met contractie van het myometrium en opening van de cervix, zodat de uterusinhoud (zoals etter) wordt verwijderd. Prostaglandines worden aanbevolen voor tekenen van endometritis in de vorm van vulvaire uitscheiding voor meer dan 4 weken. Antibacteriële middelen zijn weinig effectief voor het behandelen van endometritis bij koeien zonder algemene symptomen (Bretzlaff, 1987; Sheldon en Noakes, 1998; Lefebvre en Stock, 2012). Hoewel subklinische endometritis eerder een ‘academische ziekte’ is , aangezien er geen klinische symptomen zijn, wordt de aandoening in verband gebracht met een afname van de vruchtbaarheid. Volgens sommige auteurs is dan ook behandeling vereist. Intra-uteriene behandeling met antibacteriële middelen en parenterale toediening van PGF2 worden hiertoe aanbevolen. In andere studies is men er echter niet in geslaagd de effectiviteit van deze behandelingen aan te tonen. Steeds meer auteurs twijfelen aan de aanwezigheid en rol van bacteriën in gevallen van klinische en subklinische endometritis. Verondersteld wordt dat de aanwezige klinische bevindingen veeleer moeten toegeschreven worden aan een uit de hand gelopen inflammatiereactie dan dat deze te wijten zijn aan een actieve bacteriële groei. Hierdoor kan de toepassing van antibacteriële therapie bij deze vormen van endometritis, ernstig in vraag gesteld worden. Over de behandeling van pyometra bestaat er veel meer consensus. Behandeling van deze aandoening bestaat uit een injectie met PGF2 of synthetische analogen. Onderzoekers raden meer en meer aan om deze behandeling te herhalen 12 tot 14 dagen na de initiële injectie (Kaufmann et al., 2010). Aangezien antibacteriële behandeling van endometritis/pyometra bij koeien zonder algemene ziektesymptomen weinig effectief is, wordt dit ontraden.
Opgelet: Dit document is uitsluitend bestemd voor raadpleging en gebruik door dierenartsen. Enkel de dierenarts beschikt over de noodzakelijke kennis om de inhoud van dit document correct te interpreteren en toe te passen.
30 Keuze van het antibioticum/chemotherapeuticum
Acute metritis Eerste keuze(s) / Tweede keuze(s) Cefalexine
A
(parenteraal) B Amoxicilline (parenteraal) (AR 3) B Ampicilline (parenteraal) (AR 3) B Amoxicilline + clavulaanzuur (parenteraal) B Chloortetracycline (intra-uterien) (AR 3) B Oxytetracycline (parenteraal) (AR 3) B Procaïne benzylpenicilline + neomycine (parenteraal) (AR 3) B Tylosine (parenteraal) Derde keuze(s) Ceftiofur
C
(parenteraal)
Aanvullingen: Volgens Malinowsky et al. (2011) is amoxicilline/clavulaanzuur een goede keuze voor de behandeling van metritis veroorzaakt door T. pyogenes. AR 3: Resistentie bij T. pyogenes is mogelijk. Hoge resistentie van metritis geassocieerde T. pyogenes werd gerapporteerd in de Verenigde Staten voor amoxicilline, ampicilline, florfenicol, penicilline en tetracycline (Santos et al., 2010). In Polen werden hoge resistenties gezien voor tetracycline (Malinowski et al., 2011). T. pyogenes lijkt makkelijk resistentie te verwerven. Cefalexine en tylosine hebben voornamelijk een Gram-positief spectrum.
Opgelet: Dit document is uitsluitend bestemd voor raadpleging en gebruik door dierenartsen. Enkel de dierenarts beschikt over de noodzakelijke kennis om de inhoud van dit document correct te interpreteren en toe te passen.
31 Klinische endometritis Eerste keuze(s) Cefapirine
A
(intra-uterien)
Tweede keuze(s) / Derde keuze(s) / Verduidelijking Cefapirine heeft voornamelijk een Gram-positief spectrum. Subklinische endometritis Eerste keuze(s) Cefapirine
A
(intra-uterien)
Tweede keuze(s) / Derde keuze(s) / Verduidelijking Cefapirine heeft voornamelijk een Gram-positief spectrum. Pyometra Voor de indicatie ‘pyometra’ zijn geen antibacteriële middelen vergund.
Referenties
A1-bronnen Bretzlaff. Rationale for treatment of endometritis in the dairy cow. Veterinary Clinics of North America: Food Animal Practice 1987, 3: 593-607. Brick et al. Effect of intrauterine dextrose or antibiotic therapy on reproductive performance of lactating dairy cows diagnosed with clinical endometritis. Journal of Dairy Science 2012, 95: 18941905.
Opgelet: Dit document is uitsluitend bestemd voor raadpleging en gebruik door dierenartsen. Enkel de dierenarts beschikt over de noodzakelijke kennis om de inhoud van dit document correct te interpreteren en toe te passen.
32 Drillich et al. Strategies to improve the therapy of retained fetal membranes in dairy cows. Journal of Dairy Science 2006, 89: 627-635. Huszenicza et al. Bacterial complications of uterine involution in cattle: clinical pathology, prevention, therapy. Proceedings of the 13th International Conference on Production Diseases in Farm Animals. Leipzig, Germany, 29 July - 4 August 2007. Kasimanickam et al. The effect of a single administration of cephapirin or cloprostenol on the reproductive performance of dairy cows with subclinical endometritis. Theriogenology 2005, 63: 818– 830. Kaufmann et al. Systemic antibiotic treatment of clinical endometritis in dairy cows with ceftiofur or two doses of cloprostenol in a 14-d interval. Animal Reproduction Science 2010, 121: 55-62. LeBlanc et al. Defining and diagnosing postpartum clinical endometritis and its impact on reproductive performance in dairy cows. Journal of Dairy Science 2002, 85: 2223-2236. Lefebvre and Stock. Therapeutic efficiency of antibiotics and prostaglandin F2 in postpartum dairy cows with clinical endometritis: an evidence-based evaluation. Veterinary Clinics of North America: Food Animal Practice 2012, 28: 79-96. Malinowski et al. Sensitivity to antibiotics of Arcanobacterium pyogenes and Escherichia coli from the uteri of cows with metritis/endometritis. Veterinary Journal 2011, 187: 234-238. Okker et al. Pharmacokinetics of ceftiofur in plasma and uterine secretions and tissues after subcutaneous postpartum administration in lactating dairy cows. Journal of Veterianary Pharmacology and Therapy 2002, 25: 33-38. Potter et al. Risk factors for clinical endometritis in postpartum dairy cattle. Theriogenology 2010, 74: 127-134. Santos et al. Antimicrobial resistance and presence of virulence factor genes in Arcanobacterium pyogenes isolated from the uterus of postpartum dairy cows. Veterinary Microbiology 2010, 145: 8489. Sheldon et al. Comparison of three treatments for bovine endometritis. Veterinary Record 1998, 142: 575-579. Sheldon et al. Minimum inhibitory concentrations of some antimicrobial drugs against bacteria causing uterine infections in cattle. Veterinary Record 2004, 155: 383-387. Sheldon et al. Defining postpartum uterine disease in cattle. Theriogenology 2006, 65: 1516-1530. A2-bronnen A3-bronnen European Food Safety Authority (EFSA) Panel on Biological Hazards (BIOHAZ). Scientific opinion on the public health risks of bacterial strains producing extended-spectrum β-lactamases and/or AmpC β-lactamases in food and food-producing animals. EFSA Journal 2011, 9: 2322. Accessed at www.efsa.europa.eu/efsajournal.
Opgelet: Dit document is uitsluitend bestemd voor raadpleging en gebruik door dierenartsen. Enkel de dierenarts beschikt over de noodzakelijke kennis om de inhoud van dit document correct te interpreteren en toe te passen.
33
MASTITIS Staphylococcus aureus, Streptococcus uberis, S. dysgalactiae en S. agalactiae, Escherichia coli, e.a. Indicaties en opmerkingen
Mastitis is de inflammatoire respons ter hoogte van het uierweefsel die hoofdzakelijk ontstaat ten gevolge van bacteriële intramammaire infectie. Via het slotgat en het tepelkanaal dringen bacteriën het hogerliggend uierweefsel binnen (met als belangrijke uitzondering Mycoplasma spp. waar het hematogene infecties kan betreffen) alwaar een immuunreactie wordt uitgelokt die ofwel enkel gepaard gaat met een stijging van het aantal somatische cellen in de melk (subklinische mastitis) of met lokale en/of systemische symptomen (klinische mastitis). Mastitis is een typische aandoening van lacterende dieren met een piek in de incidentie van klinische mastitis in vroege lactatie, ook bij vaarzen. Heel wat intramammaire infecties echter ontstaan tijdens de droogstand en zorgen tijdens de lactatie voor problemen. Behandelen van klinische gevallen van mastitis gebeurt best zo snel en zo gericht mogelijk en dit op basis van de resultaten van bacteriologisch onderzoek van vorige gevallen van klinische mastitis op het bedrijf (inschatten van de betrokken pathogenen en kennis van resistentieprofielen) en volgens de richtlijnen opgenomen in het bedrijfsbehandelplan dat werd opgesteld met de bedrijfs(begeleidende) dierenarts. Subklinisch geïnfecteerde dieren worden slechts dan behandeld als ze een goede kans maken op genezing (te bepalen op basis van koefactoren zoals leeftijd en celgetal en op basis van de uitslag van bacteriologisch onderzoek dat aangeeft welke bacterie betrokken is). Chronisch geïnfecteerde en zodoende ongeneesbare dieren worden best opgeruimd gezien ze een klinische opflakkering kunnen doormaken, suboptimaal produceren en andere dieren kunnen infecteren. Toepassen van een strikt uiergezondheidsmanagement (melken, behandelen, droogstand, ...) is cruciaal in het reduceren van de prevalentie en incidentie van klinische en subklinische mastitis. Ook vaccinatie kan daarin een rol spelen. In Vlaanderen zijn Escherichia coli, Streptococcus uberis en Staphylococcus aureus de meest voorkomende oorzaken van klinische mastitis, terwijl Corynebacterium bovis, de coagulase-negatieve stafylokokken en de esculine-positieve kokken (waaronder S. uberis) het meest geïsoleerd worden uit koeien met subklinische mastitis (MCC, 2012). De meest voorkomende oorzaken van klinische mastitis in Wallonië zijn (zonder onderscheid in ernst) in volgorde van voorkomen: coagulase-negatieve stafylokokken, S. uberis, S. aureus en E. coli. Deze bacteriën zijn verantwoordelijk voor 70% van de geïdentificeerde oorzakelijke agentia (ARSIA, 2010).
Opgelet: Dit document is uitsluitend bestemd voor raadpleging en gebruik door dierenartsen. Enkel de dierenarts beschikt over de noodzakelijke kennis om de inhoud van dit document correct te interpreteren en toe te passen.
34 Keuze van het antibioticum/chemotherapeuticum
GRAM-POSITIEVE BACTERIEN
Lokaal Eerste keuze(s) Cefalexine Cefazoline
A
(intramammair)
A
(intramammair) A Cloxacilline ( intramammair) B* Pirlimycine (intramammair) * enkel vergund voor subklinische mastitis Tweede keuze(s) Cefalexine + kanamycine Cloxacilline + ampicilline
B B
Lincomycine + neomycine
B
( intramammair) ( intramammair) (intramammair)
Procaïne benzylpenicilline + nafcilline + dihydrostreptomycine B Procaïne benzylpenicilline + neomycine (intramammair)
B
(intramammair)
Derde keuze(s) B Cefoperazone (intramammair) B Cefquinome (intramammair)
Aanvullingen: In Vlaanderen vertonen S. aureus stammen van koeien met (sub)klinische mastitis algemeen een laag voorkomen van resistentie tegen lincomycine (en via kruisresistentie ook pirlimycine) en (cl)oxacilline (MCC, 2012). Streptokokken (o.a. S. uberis, S. dysgalactiae en S. agalactiae) zijn van nature uit zeer weinig gevoelig aan aminoglycosiden. Deze zijn bijgevolg niet aangewezen, tenzij er d.m.v. het inzetten van een combinatiepreparaat synergisme beoogd wordt. Ook voor lincomycine (en via kruisresistentie ook pirlimycine) vertonen streptokokken geïsoleerd uit mastitis een matige tot hoge resistentiegraad (tot 60 % resistente S. uberis stammen). Penicillines en cefalosporines zijn in principe goed inzetbaar, behoudens variabele oxacilline (cloxacilline) resistentie (MCC, 2012). Cefoperazone en cefquinome zijn oranje ingekleurd omwille van het feit dat zij hier lokaal (intramammair) aangewend worden.
Opgelet: Dit document is uitsluitend bestemd voor raadpleging en gebruik door dierenartsen. Enkel de dierenarts beschikt over de noodzakelijke kennis om de inhoud van dit document correct te interpreteren en toe te passen.
35 Parenteraal Eerste keuze(s) Penethamaat
A
(parenteraal)
Trimethoprim + sulfonamiden
A
(parenteraal)
Tweede keuze(s) Tylosine
B
(parenteraal)
Derde keuze(s) / Aanvullingen: Voor streptokokken geïsoleerd uit melkmonsters van koeien met (sub)klinische mastitis is er een variabele gevoeligheid voor macroliden (vb. 18 en 14 % resistente S. uberis resp. S. dysgalactiae stammen) (MCC, 2012). Sulfonamiden bereiken onvoldoende werkzame concentraties in de melk na systemische toediening. GRAM-NEGATIEVE BACTERIEN
Lokaal Eerste keuze(s) Er worden geen eerste keuze lokale antibacteriële middelen opgegeven omdat het frequent uitmelken van de uier hier als eerste keuze therapie moet worden aanzien. Tweede keuze(s) Cefalexine Cefazoline
A
(intramammair)
A
(intramammair) B Cefalexine + kanamycine (intramammair) B Cloxacilline + ampicilline (intramammair) B Lincomycine + neomycine (intramammair) Procaïne benzylpenicilline + nafcilline + dihydrostreptomycine B Procaïne benzylpenicilline + neomycine (intramammair)
B
(intramammair)
Derde keuze(s) B Cefoperazone (intramammair) B Cefquinome (intramammair) Opgelet: Dit document is uitsluitend bestemd voor raadpleging en gebruik door dierenartsen. Enkel de dierenarts beschikt over de noodzakelijke kennis om de inhoud van dit document correct te interpreteren en toe te passen.
36 Aanvullingen: Pseudomonas spp., Serratia spp., Enterobacter spp. en Pasteurella spp. worden slechts in een kleine minderheid geïsoleerd uit melkmonsters van koeien (telkens < 1%). Er moet rekening gehouden worden met natuurlijke resistentie van Klebsiella, Enterobacter, Serratia en Pseudomonas spp. tegenover aminopenicillines. Een laag voorkomen van verworven resistentie bij Pseudomonas spp. werd gerapporteerd tegen cefalexine/kanamycine. Klebsiella en Enterobacter spp. vertonen een laag voorkomen van verworven resistentie tegen cefquinome (MCC, 2012). Cefalexine en cefazoline hebben een overwegend Gram-positief werkingsspectrum. Ook cloxacilline, nafcilline, procaïne benzylpenicilline en lincomycine hebben een Gram-positief spectrum, maar zijn vergund in combinatie met andere molecules waardoor een breder werkingsspectrum (+ Gramnegatieve bacteriën) wordt verkregen. Cefoperazone en cefquinome zijn oranje ingekleurd omwille van het feit dat zij hier lokaal (intramammair) aangewend worden. Parenteraal Eerste keuze(s) Cefalexine
A
(parenteraal bij septicemische mastitis) A Trimethoprim + sulfonamiden (parenteraal) Tweede keuze(s) Procaïne benzylpenicilline + neomycine
B
(parenteraal)
Derde keuze(s) Cefquinome
C
(parenteraal: acute mastitis met systemische verschijnselen) C Danofloxacine (parenteraal) C Enrofloxacine (parenteraal) C Marbofloxacine (parenteraal) Aanvullingen: Voor E. coli en Klebsiella spp. wordt een laag voorkomen van resistentie gezien tegen trimethoprim/sulfonamiden (MCC, 2012). Klebsiella spp. vertonen een laag voorkomen van verworven resistentie tegen marbofloxacine en cefquinome (MCC, 2012). Pseudomonas spp., Serratia spp., Enterobacter spp. en Pasteurella spp. worden slechts in een kleine minderheid geïsoleerd uit melkmonsters van koeien (telkens < 1%). Een variabel voorkomen van verworven resistentie bij Pseudomonas spp. werd gerapporteerd tegen trimethoprim/sulfonamiden (MCC, 2012). Enterobacter spp. vertonen een laag voorkomen van verworven resistentie tegen marbofloxacine en cefquinome (MCC, 2012).
Opgelet: Dit document is uitsluitend bestemd voor raadpleging en gebruik door dierenartsen. Enkel de dierenarts beschikt over de noodzakelijke kennis om de inhoud van dit document correct te interpreteren en toe te passen.
37 Sommige van bovenvermelde antibacteriële middelen bereiken onvoldoende werkzame concentraties in de melk na systemische toediening. Dit geldt in het bijzonder voor sulfonamiden en aminosiden. Referenties
A1-bronnen
A2-bronnen ARSIA, 2010. MCC, 2012. Jaarverslag. Thomas et al. VetPath study group, Centre Européen d’Etudes pour la Santé Animale (CEESA), Brussels, Belgium. Antimicrobial susceptibility of mastitis pathogens isolated from diseased dairy cows across Europe. 22nd European Congress of Clinical Microbiology and Infectious Diseases (ECCMID) 2012. A3-bronnen European Food Safety Authority (EFSA) Panel on Biological Hazards (BIOHAZ). Scientific opinion on the public health risks of bacterial strains producing extended-spectrum β-lactamases and/or AmpC β-lactamases in food and food-producing animals. EFSA Journal 2011, 9: 2322. Accessed at www.efsa.europa.eu/efsajournal.
Opgelet: Dit document is uitsluitend bestemd voor raadpleging en gebruik door dierenartsen. Enkel de dierenarts beschikt over de noodzakelijke kennis om de inhoud van dit document correct te interpreteren en toe te passen.
38
DROOGZETTHERAPIE voor Gram-positieve en Gram-negatieve bacteriën Indicaties en opmerkingen
De droogstandsperiode biedt het uierweefsel de kans om te herstellen van de afgelopen lactatieperiode en zich voor te bereiden op een nieuwe lactatie. Tijdens deze periode kunnen bestaande, nietchronische, infecties genezen, al dan niet met de hulp van langwerkende antibacteriële middelen. Daarnaast echter ontstaan ook heel wat intramammaire infecties tijdens de droogstandsperiode, vooral in de eerste week na droogzetten en in de week voor afkalven. Deze infecties blijven vaak latent aanwezig en induceren klinische mastitis tijdens de vroege lactatie als de dieren in toplactatie zijn. Het is belangrijk daarom tijdens de droogstand voldoende bescherming te bieden tegen deze nieuwe infecties door onder andere optimalisatie van de boxhygiëne, het geven van een aangepast droogstandsrantsoen, al dan niet aangevuld met het gebruik van langwerkende antibacteriële middelen die gekozen zijn in functie van het bedrijfsprofiel of interne speenafsluiters. Droogzetten van dieren met langwerkende antibacteriële middelen biedt de kans om bestaande infecties te genezen op een moment dat er geen melk wordt geproduceerd en zal de dieren in functie van spectrum, droogstandsduur, hygiëne en andere factoren beschermen tegen nieuwe infecties. Op goed geleide bedrijven kunnen niet-geïnfecteerde dieren, onder strikte voorwaarden op het gebied van hygiëne en uiergezondheidsmanagement, en in samenspraak met de dierenarts, zonder antibacteriële middelen droog worden gezet gezien enkel beschermd moeten worden tegen het oplopen van nieuwe intramammaire infecties. Speenafsluiters (teatsealers, bismuthsubnitraat) zijn hier de gepaste oplossing.
Keuze van het antibioticum/chemotherapeuticum
GRAM-POSITIEVE BACTERIEN
/ (teatsealer) Bismuthsubnitraat Eerste keuze(s) A Cloxacilline (intramammair) A Cefalexine (intramammair) A Cefalonium (intramammair) A Cefazoline (intramammair)
Tweede keuze(s): Cloxacilline + ampicilline
B
(intramammair)
Penethamaat + benethamine penicilline + framycetine
B
(intramammair)
Opgelet: Dit document is uitsluitend bestemd voor raadpleging en gebruik door dierenartsen. Enkel de dierenarts beschikt over de noodzakelijke kennis om de inhoud van dit document correct te interpreteren en toe te passen.
39
Procaïne benzylpenicilline + nafcilline + dihydrostreptomycine B Rifaximine (intramammair)
B
(intramammair)
Derde keuze(s) Cefquinome
B
(intramammair)
Aanvullingen: Streptokokken (o.a. Streptococcus uberis, S. dysgalactiae en S. agalactiae) zijn van nature uit zeer weinig gevoelig aan aminoglycosiden. Deze zijn bijgevolg niet aangewezen, tenzij er d.m.v. het inzetten van een combinatiepreparaat synergisme beoogd wordt. Penicillines en cefalosporines zijn in principe goed inzetbaar bij deze infecties, behoudens variabele oxacilline (cloxacilline) resistentie (MCC, 2012). Framycetine is identiek aan neomycine B. Cefquinome is oranje ingekleurd omdat het hier lokaal (intramammair) wordt aangewend. GRAM-NEGATIEVE BACTERIEN
/ (teatsealer) Bismuthsubnitraat Eerste keuze(s) Cefalonium
A
(intramammair)
Tweede keuze(s): Cloxacilline + ampicilline
B
(intramammair)
Penethamaat + benethamine penicilline + framycetine
B
(intramammair) B Procaïne benzylpenicilline + nafcilline + dihydrostreptomycine (intramammair) Derde keuze(s) / Aanvullingen: Cefalonium heeft voornamelijk een Gram-positief werkingsspectrum. Gram-negatieve uierpathogenen, zoals Escherichia coli, zijn minder gevoelig aan cefalonium in vergelijking met Gram-positieve bacteriën. De tegen Gram-positieve bacteriën werkzame molecules cloxacilline, penethamaat, benethamine penicilline, procaïne benzylpenicilline en nafcilline, komen gecombineerd voor met actieve substanties die het werkingsspectrum verruimen (+ Gram-negatieve bacteriën). Framycetine is identiek aan neomycine B.
Opgelet: Dit document is uitsluitend bestemd voor raadpleging en gebruik door dierenartsen. Enkel de dierenarts beschikt over de noodzakelijke kennis om de inhoud van dit document correct te interpreteren en toe te passen.
40 Referenties
A1-bronnen A2-bronnen MCC, 2012. Jaarverslag. A3-bronnen European Food Safety Authority (EFSA) Panel on Biological Hazards (BIOHAZ). Scientific opinion on the public health risks of bacterial strains producing extended-spectrum β-lactamases and/or AmpC β-lactamases in food and food-producing animals. EFSA Journal 2011, 9: 2322. Accessed at www.efsa.europa.eu/efsajournal. World Health Organization (WHO). WHO Advisory Group on Integrated Surveillance of Antimicrobial Resistance (AGISAR). Critically Important Antimicrobials for Human Medicine. WHO 2012. Accessed at http://apps.who.int/iris/bitstream/10665/77376/1/9789241504485_eng.pdf.
Opgelet: Dit document is uitsluitend bestemd voor raadpleging en gebruik door dierenartsen. Enkel de dierenarts beschikt over de noodzakelijke kennis om de inhoud van dit document correct te interpreteren en toe te passen.
41
OTITIS Mannheimia haemolytica, Pasteurella multocida, Mycoplasma Indicaties en opmerkingen
Otitis kan zowel een ontsteking van het buitenoor (otitis externa), middenoor (otitis media) en/of binnenoor (otitis interna) betreffen. Vooral een otitis media/interna, gekenmerkt door een scheef gehouden kop (head-tilt) is klinisch belangrijk en komt hoofdzakelijk voor bij jonge kalveren (1-10 weken). Otitis media ontstaat meestal als uitbreiding van een infectie van de bovenste luchtwegen via de buis van Eustachius, maar kan ook als uitbreiding van een ernstige otitis externa of hematogeen ontstaan. Klinische tekenen zijn initieel krabben aan de oren, later depressie, anorexie, (evt.) koorts, hangende oren en head-tilt. De laatste jaren werd duidelijk dat Mycoplasma bovis de hoofdoorzaak is van otitis op groepsniveau bij jonge kalveren. Uit meer individuele of kleinschaligere uitbraken kunnen diverse kiemen geïsoleerd worden: vnl. de gekende respiratoire pathogenen Pasteurella multocida, Mannheimia haemolytica, Histophilus somni, Trueperella pyogenes, maar soms ook streptokokken. Om een succesvolle therapie te hebben dient vroeg in het ziekteverloop behandeld te worden met antibiotica. Bijkomende therapieën kunnen bestaan uit NSAIDs en/of verneveltherapie om mucus los te maken. Bij chronische gevallen is de prognose ongunstig. Therapeutische mogelijkheden zijn dan chirurgische ingrepen zoals myringotomie of bulla osteotomie. Aangezien er heel vaak pneumonie aanwezig is dient rekening gehouden te worden met de ernst van de pneumonie bij de prognosestelling. Er is een vaccin beschikbaar t.o.v. P. multocida toepasbaar via het cascadesysteem. Vaccinatietherapie gericht tegen het BRD complex kan mogelijk otitis gevallen als complicatie van BRD verminderen.
Keuze van het antibioticum/chemotherapeuticum
Eerste keuze(s) Florfenicol
A
(parenteraal)
Tweede keuze(s) Doxycycline
B
(peroraal) B Oxytetracycline (parenteraal, peroraal) (AR 2) B Tilmicosine (parenteraal, peroraal) (AR 3) B Tulathromycine (parenteraal) B Tylosine (parenteraal, peroraal) (AR 3) Derde keuze(s) Danofloxacine
C
(parenteraal)
Opgelet: Dit document is uitsluitend bestemd voor raadpleging en gebruik door dierenartsen. Enkel de dierenarts beschikt over de noodzakelijke kennis om de inhoud van dit document correct te interpreteren en toe te passen.
42
Difloxacine
C
(parenteraal) C Enrofloxacine (parenteraal, peroraal) C Marbofloxacine (parenteraal) Aanvullingen: AR 2: Matig risico voor resistentie (Ayling et al., 2000; Thomas et al., 2003; DGZ, 2012) AR 3: Hoog risico voor resistentie (voor tilmicosine bij Mycoplasma) (Ayling et al., 2000; Rerat et al., 2012; Thomas et al., 2003; DGZ, 2012) Door de betere orale beschikbaarheid van doxycycline, geniet deze molecule de voorkeur op de andere molecules van de tetracycline-groep bij orale toediening.
Referenties
A1-bronnen Aarestrup et al. Antimicrobial susceptibility of Haemophilus parasuis and Histophilus somni from pigs and cattle in Denmark. Veterinary Microbiology 2004, 101: 143-146.
Ayling et al. Comparison of in vitro activity of danofloxacin, florfenicol, oxytetracycline, spectinomycin and tilmicosin against recent field isolates of Mycoplasma bovis. Veterinary Record 2000, 146: 745–747. Blondeau et al. Comparative minimum inhibitory and mutant prevention druk concentrations of enrolfoxacin, ceftiofur, florfenicol, tilmicosin and tulathromycin against bovine clinical isolates of Mannheimia haemolytica. Veterinary Microbiology 2012, 160: 85-90. Catry et al. Efficacy of metaphylactic florfenicol therapy during natural outbreaks of bovine respiratory disease. Journal of Veterinary Pharmacology and Therapeutics 2008, 31: 479-487. Cox et al. Rapid and prolonged distribution of tulathromycin into lung homogenate and pulmonary epithelial lining fluid in holstein calves following a single subcutaneous administration of 2.5mg/kg body weight. Journal of Applied Research in Veterinary Medicine 2010, 8: 129-137. Gagea et al. Naturally occurring Mycoplasma bovis-associated pneumonia and polyarthritis in feedlot beef calves. Journal of Veterinary Diagnostic Investigation 2006; 18: 29-40. Godinho et al. Efficacy of tulathromycin in the treatment and prevention of natural outbreaks of Bovine Respiratory Disease in European cattle. Veterinary Therapeutics 2005, 6: 122-135. Nickell and White. Metaphylactic antimicrobial therapy for bovine respiratory disease in stocker and feedlot cattle. Veterinary Clinics of North America: Food Animal Practice 2010, 26: 285-301. Pardon et al. Prevalence of respiratory pathogens in diseased, non-vaccinated, routinely medicated veal calves. Veterinary Record 2011, 169: 278.
Opgelet: Dit document is uitsluitend bestemd voor raadpleging en gebruik door dierenartsen. Enkel de dierenarts beschikt over de noodzakelijke kennis om de inhoud van dit document correct te interpreteren en toe te passen.
43 Rerat et al. Bovine respiratory disease: efficacy of different prophylactic treatments in veal calves and antimicrobial resistance of isolated Pasteurellaceae. Preventive Veterinary Medicine 2012, 103: 265273. Siugzdaite et al. Susceptibility of Mycoplasma bovis field isolates to antimicrobial agents. Veterinarni Medicina 2012, 57: 575–582. Stanton et al. The effect of respiratory disease and a preventative antibiotic treatment on growth, survival, age at first calving, and milk production of dairy heifers. Journal of Dairy Science 2012, 95: 4950-4960.
Thomas et al. Antibiotic susceptibilities of recent isolates of Mycoplasma bovis in Belgium. Veterinary Record 2003, 153: 428–431. A2-bronnen de Jong et al. VetPath study group, Centre Européen d’Etudes pour la Santé Animale (CEESA), Brussels, Belgium. Antimicrobial susceptibility monitoring of respiratory tract pathogens isolated from diseased cattle and swine across Europe. 22nd European Congress of Clinical Microbiology and Infectious Diseases (ECCMID) 2012. DGZ, 2012. Antibiogrammen DGZ 2010, 2011. A3-bronnen
Opgelet: Dit document is uitsluitend bestemd voor raadpleging en gebruik door dierenartsen. Enkel de dierenarts beschikt over de noodzakelijke kennis om de inhoud van dit document correct te interpreteren en toe te passen.
44
INFECTIEUZE KERATO-CONJUNCTIVITIS Moraxella bovis Indicaties en opmerkingen
Conjunctivitis komt voor als één van de symptomen bij infecties met diverse virussen zoals BVDV, OVH-2, BHV-1 en diverse primair respiratoire virussen (BRSV, PI-3, …). Daarnaast kunnen ook irriterende gassen (vb. ammoniak) of stof conjunctivitis veroorzaken. De voornaamste symptomen zijn blefarospasme, fotofobie en tranenvloei (initieel sereus, bij bacteriële bijbesmetting ook purulent). Als uitbreiding van of samen met een conjunctivitis kan ook een keratitis ontstaan, gekenmerkt door het wazig worden van de cornea, evt. met ulceratie van de cornea. De veruit meest voorkomende oorzaak van infectieuze keratitis is Moraxella bovis, die overgebracht wordt door vliegen. Infectieuze keratitis vormt dus hoofdzakelijk in de zomer en het najaar een probleem. Direct zonlicht, stof en de aanwezigheid van veel vliegen werden geassocieerd met ernstigere letsels. Ook Mycoplasma bovis en Listeria monocytogenes worden (uitzonderlijk) geïsoleerd uit ogen met keratoconjunctivitis, evenals Chlamydophila spp. en Pasteurella multocida in een enkele uitbraak. Andere mogelijke differentiaaldiagnoses zijn traumatische keratoconjunctivitis (vreemd voorwerp of fysisch/chemisch letsel) of mycotische keratitis. Preventieve maatregelen zijn het aanbrengen van repellents (o.a. geïmpregneerde oormerken) om vliegen te bestrijden en het vermijden van huisvesten in een stofrijke omgeving. Frequente inspectie van dieren op de weide is belangrijk om de symptomen snel te detecteren en zo tijdig te kunnen behandelen met de beste resultaten. Aangezien infectieuze-keratoconjunctivitis een groepsgebonden aandoening is dienen bij een geval steeds alle dieren op de weide onderzocht en eventueel behandeld te worden. Dieren die een klinische of subklinische infectie doormaakten, kunnen maandenlang dragers blijven. Deze dragers kunnen de kiem binnenbrengen in een oorspronkelijk niet-aangetast bedrijf, met een snelle spreiding binnen het bedrijf als gevolg. Er is geen vaccin beschikbaar. De diagnose van infectieuze kerato-conjunctivitis kan bevestigd worden door bacteriële kweek op een conjunctivale swab.
Keuze van het antibioticum/chemotherapeuticum
Eerste keuze(s) Cefalexine Florfenicol
A A
(parenteraal) (parenteraal)
Procaïne benzylpenicilline
A
(parenteraal) A Trimethoprim + sulfonamiden (parenteraal) B Tulathromycine (parenteraal)
Opgelet: Dit document is uitsluitend bestemd voor raadpleging en gebruik door dierenartsen. Enkel de dierenarts beschikt over de noodzakelijke kennis om de inhoud van dit document correct te interpreteren en toe te passen.
45 Tweede keuze(s) B Oxytetracycline (parenteraal) (AR 1) B Tylosine (parenteraal) (AR 1)
Derde keuze(s) / Aanvullingen: AR 1: een lage graad van resistentie werd teruggevonden bij Amerikaanse M. bovis stammen (Shryock et al., 1998). Er wordt aangeraden om een gevoeligheidstest uit te voeren omwille van verschillen in gevoeligheid tussen stammen (Brown et al., 1998).
Referenties
A1-bronnen Angelos et al. Efficacy of florfenicol for treatment of naturally occurring infectious bovine keratoconjunctivitis. Journal of the American Veterinary Medical Association 2000, 216: 62–64. Angelos et al. Minimum inhibitory concentrations of selected antimicrobial agents for Moraxella bovoculi associated with infectious bovine keratoconjunctivitis. Journal of Veterinary Diagnostic Investigation 2011, 22: 552-555. Brown et al. Infectious Bovine Keratoconjunctivitis: A review. Journal of Veterinary Internal Medicine 1998, 12: 259-266. McConnell et al. Infectious bovine keratoconjunctivitis antimicrobial therapy. Australian Veterinary Journal 2007, 85: 65-69. Shryock et al. Antimicrobial susceptibility of Moraxella bovis. Veterinary Microbiology 1998, 61: 305-309. A2-bronnen A3-bronnen
Opgelet: Dit document is uitsluitend bestemd voor raadpleging en gebruik door dierenartsen. Enkel de dierenarts beschikt over de noodzakelijke kennis om de inhoud van dit document correct te interpreteren en toe te passen.
46
SEPTICEMIE Indicaties en opmerkingen
Septicemie is een levensbedreigende conditie waarbij bacteriën kortstondig of langdurig aanwezig zijn of vermenigvuldigen in de bloedbaan. O.a. door de aanwezigheid van lipopolysaccharide (LPS) in de celwand van Gram-negatieve bacteriën kan snel septicemische shock ontstaan. Recente incidentiegegevens over deze aandoening zijn niet beschikbaar, gezien de moeilijkheid om deze diagnose te bevestigen onder praktijkomstandigheden. Een bloedcultuur is noodzakelijk en gezien de lage sensitiviteit van een éénmalige cultuur worden bloedculturen op verschillende tijdstippen (meestal twee) geprefereerd. Risicomodellen, opgesteld om septicemie te kunnen voorspellen, tonen duidelijke associaties aan tussen depressie, diarree en lokale infecties (navelontsteking) bij jonge kalveren en septicemie. Geen enkel model op basis van klinische tekenen alleen is in staat om betrouwbaar septicemie bij kalveren te voorspellen. Eén van de grootste risicofactoren voor septicemie is een gebrekkige passieve immuniteit (FPT) bij kalveren. Vooral zeer jonge kalveren zijn gevoelig en in deze leeftijdscategorie betreft het in meer dan de helft van de gevallen Escherichia coli. Toch werden zeer verschillende bacteriën (streptokokken, stafylokokken, Trueperella pyogenes, Pseudomonas aeruginosa) geïsoleerd uit gevallen van septicemie in associatie met neonatale diarree. Niet enkel de beschadigde darm kan als intredepoort dienen, maar ook omphalitis, pneumonie (Pasteurellaceae) of een lokaal abces. Septicemie kan ook iatrogeen ontstaan door niet-steriele toedieningen van medicatie of door contaminatie van blijfkatheters. Naast deze meer individuele vorm van septicemie, beschikken bepaalde bacteriën, zoals Histophilus somni, Salmonella spp., en bepaalde stammen van Pasteurella multocida over virulentiefactoren die septicemische verspreiding in de hand werken (polyserositis). Als preventieve maatregel voor neonatale septicemie komt een optimaal biestmanagement op de eerste plaats. Daarbij is het belangrijk dat de biest geen hoog kiemgetal heeft. Een adequate navelontsmetting (jood of hibitane) wordt sterk aangeraden. Hygiënische maatregelen zowel wat de huisvesting van de dieren als de toediening van medicatie betreft, zijn noodzakelijk. Er zijn geen vaccins beschikbaar ter preventie van septicemie bij het kalf. Vaccinatie van het moederdier wordt aanbevolen. Er is te weinig informatie beschikbaar over de efficaciteit van NSAIDs en corticosteroïden bij septicemie bij kalveren om een echte ‘evidence-based’ uitspraak te doen. Beide verlichten echter onder experimentele omstandigheden zeer sterk de metabole stoornissen die met lipopolysaccharidegeïnduceerde shock gepaard gaan. Hun gebruik wordt aangeraden bij septicemie, maar de combinatie van NSAID en cortisone in hetzelfde dier wordt afgeraden.
Keuze van het antibioticum/chemotherapeuticum
Eerste keuze(s) Procaïne benzylpenicilline
A
(parenteraal) A Trimethoprim + sulfonamiden (parenteraal) (AR 3) Opgelet: Dit document is uitsluitend bestemd voor raadpleging en gebruik door dierenartsen. Enkel de dierenarts beschikt over de noodzakelijke kennis om de inhoud van dit document correct te interpreteren en toe te passen.
47
Tweede keuze(s) B Amoxicilline (parenteraal) (AR 3) B Ampicilline (parenteraal) (AR 3) B Amoxicilline + colistine (parenteraal) B Colistine (parenteraal) (AR 1) B Gentamicine (parenteraal) (AR 2) B Oxytetracycline (parenteraal) (AR 3) B Procaïne benzylpenicilline + dihydrostreptomycine (parenteraal) B Procaïne benzylpenicilline + neomycine (parenteraal)
Derde keuze(s) Cefquinome
C
(parenteraal) C Danofloxacine (parenteraal) (AR 3) C Difloxacine (parenteraal) (AR 3) C Enrofloxacine (parenteraal) (AR 3) C Marbofloxacine (parenteraal) (AR 3) Aanvullingen: Antibacteriële resistentie bij commensale E. coli isolaten (Butaye, 2011) en E. coli isolaten van klinisch zieke dieren (Chazel et al., 2008) komt in het algemeen meer voor bij jonge vleeskalveren dan bij volwassen runderen. AR 1: Laag voorkomen van resistentie bij vleeskalveren (Butaye, 2011) AR 2: Matig voorkomen van resistentie (Hendriksen et al., 2008; DGZ, 2012) AR 3: Hoog voorkomen van resistentie (Hendriksen et al., 2008; DGZ, 2012) Er wordt veel resistentie gezien tegenover enrofloxacine en flumequine. Kruisresistentie kan verwacht worden met andere fluoroquinolones (danofloxacine, difloxacine en marbofloxacine). Gebruik van aminopenicillines en cefquinome kan selectie van ‘Extended spectrum beta-lactamase’ (ESBL)/AmpC producerende organismen bevorderen. Deze molecules werden daarom als respectievelijk tweede en derde keuze gerangschikt.
Opgelet: Dit document is uitsluitend bestemd voor raadpleging en gebruik door dierenartsen. Enkel de dierenarts beschikt over de noodzakelijke kennis om de inhoud van dit document correct te interpreteren en toe te passen.
48 Referenties
A1-bronnen Berge et al. Targeting therapy to minimize antimicrobial use in preweaned calves: effects on health, growth, and treatment costs. Journal of Dairy Science 2009, 92: 4707-4714. Hendriksen et al. Prevalence of antimicrobial resistance among bacterial pathogens isolated from cattle in different European countries: 2002-2004. Acta Veterinaria Scandinavica 2008, 50: 28. Li et al. Evaluation of colistin as an agent against multi-resistant Gram-negative bacteria. International Journal of Antimicrobial Agents 2005, 25: 11-25. Thomas et al. Comparative field efficacy study between cefquinome and gentamicin in neonatal calves with clinical signs of septicaemia. Revue de Médecine Vétérinaire 2004, 155: 489-493. A2-bronnen Butaye. CODA-CERVA-Veterinary and Agrochemical Research Centre. Report : Antimicrobial resistance in commensal E. coli from poultry, pigs, cows and veal calves. 2011. Chazel et al. RESAPATH-affsa. Surveillance network of antimicrobial resistance in pathogenic bacteria from animal origin. 2008. de Jong et al. Centre Européen d’Etudes pour la Santé Animale (CEESA), Brussels, Belgium. Antimicrobial susceptibility of Escherichia coli from cattle, pigs and chickens in 10 EU countries (EASSA study). 52nd Interscience Conference on Antimicrobial Agents and Chemotherapy (ICAAC) 2012. DGZ, 2012. Antibiogrammen DGZ 2010, 2011. A3-bronnen European Food Safety Authority (EFSA) Panel on Biological Hazards (BIOHAZ). Scientific opinion on the public health risks of bacterial strains producing extended-spectrum β-lactamases and/or AmpC β-lactamases in food and food-producing animals. EFSA Journal 2011, 9: 2322. Accessed at www.efsa.europa.eu/efsajournal.
Opgelet: Dit document is uitsluitend bestemd voor raadpleging en gebruik door dierenartsen. Enkel de dierenarts beschikt over de noodzakelijke kennis om de inhoud van dit document correct te interpreteren en toe te passen.
49
PERI-OPERATIEVE ANTIBACTERIELE BEHANDELING Indicaties en opmerkingen
De meest frequent in de praktijk uitgevoerde buikoperatie bij rundvee in België is de keizersnede. Buikoperaties kunnen echter eveneens uitgevoerd worden om op chirurgische wijze pathologie van het spijsverteringsstelsel te behandelen zoals lebmaagverplaatsing, traumatische reticuloperitonitis, caecumdilatatie en/of torsie, darminvaginatie, mesenteriumtorsie, … Perioperatief gebruik van antibacteriële middelen bij buikoperaties moet de ontwikkeling van peritonitis en/of wondinfectie tegengaan. De beslissing tot het gebruik van antibacteriële middelen moet in sterke mate gebaseerd zijn op de (verwachte) contaminatiegraad van het operatiegebied. Operatiewonden worden op hun beurt onderverdeeld in 4 categorieën die een weergave zijn van hun infectiegevoeligheid: Proper
Proper-gecontamineerd
Gecontamineerd
Vuil
Electieve chirurgische wonde die primair gesloten wordt Normale aseptische techniek zonder asepsiebreuk Niet insnijden van geïnflammeerde weefsels Gastro-intestinale, respiratoire en/of genito-urinaire wegen worden niet ingesneden Minimale breuk in de asepsie Insnijden van gastro-intestinale, respiratoire en/of genito-urinaire wegen met minimale contaminatie Belangrijke breuk in de asepsie Belangrijke contaminatie met gastro-intestinale inhoud; aanwezigheid van geïnfecteerde urine bij openen genito-urinaire wegen Uitgesproken breuk in de asepsie Belangrijke fecale contaminatie of openen van met pus gevulde ruimte Insnijden van weefsels die acuut bacterieel geïnfecteerd zijn
Buikoperaties voor correctie van een lebmaagverplaatsing zonder insnijden van de lebmaag vallen onder de categorie ‘proper’. Alle andere buikoperaties vallen onder de categorie ‘proper gecontamineerd’ zolang de contaminatie onder controle gehouden wordt. Afhankelijk van het verwachte contaminatiegevaar kan men preoperatief antibacteriële middelen toedienen. Om effectieve bloedspiegels te verkrijgen, dient men de injectie 15’ voor chirurgie toe op intraveneuze wijze of 60’ voor chirurgie via intramusculaire manier. Voor beide eerste categorieën is dit niet vereist. De peroperatief meest geschikte antibacteriële middelen bij buikoperaties zonder uitvoeren van een enterotomie zijn beta-lactam antibiotica zoals penicilline. In geval men een enterotomie uitvoert, wordt best een breedspectrum antibacterieel middel gekozen. Propere en proper-gecontamineerde operatiewonden hoeven niet langer dan 24 uur postoperatief behandeld te worden met antibacteriële middelen. Na 24 uur kleven de wondranden voldoende stevig aan elkaar om kolonisatie van bacteriën onmogelijk te maken. Ingeval van een gecontamineerde of vuile operatiewonde is een langere nabehandeling met antibacteriële middelen aangewezen. De keuze van het antibacterieel middel moet zo gericht mogelijk zijn, gebaseerd op de meest waarschijnlijke
Opgelet: Dit document is uitsluitend bestemd voor raadpleging en gebruik door dierenartsen. Enkel de dierenarts beschikt over de noodzakelijke kennis om de inhoud van dit document correct te interpreteren en toe te passen.
50 contaminanten (bv. anaëroben ingeval van rumenotomie), of op cultuurresultaten. De minimale duur van deze nabehandeling is 3 tot 5 dagen. Een verlenging van de behandelingsduur wordt bepaald door klinisch onderzoek (algemene en/of lokale tekenen van infectie). Het optimaliseren van de omstandigheden waarin de buikoperatie wordt uitgevoerd (keizersnedebox, goede fixatie koe, sedatie, propere omgeving, …), doorgedreven aandacht voor asepsie (breed scheren, preparatie operatieveld, steriele handschoenen, contaminatie tijdig indijken en door overvloedig spoelen minimaliseren, …) en het correct toepassen van chirurgische principes verminderen de kansen op contaminatie en de ontwikkeling van wondinfectie waardoor het gebruik van antibacteriële middelen sterk kan gereduceerd worden.
Keuze van het antibioticum/chemotherapeuticum
Eerste keuze(s) (indien vereist) Cefalexine
A
(parenteraal)
Procaïne benzylpenicilline
A
(parenteraal) A Trimethoprim + sulfonamiden (parenteraal)
Tweede keuze(s) (indien vereist) Amoxicilline
B
(parenteraal)
B Amoxicilline + clavulaanzuur (parenteraal) B Ampicilline (parenteraal) B Chloortetracycline (lokaal) B Oxytetracycline (lokaal, parenteraal) B Procaïne benzylpenicilline + dihydrostreptomycine (parenteraal) B Procaïnebenzylpenicilline + neomycine (parenteraal)
Derde keuze(s) / Aanvullingen: / Referenties
A1-bronnen Mijten. Complicaties van de keizersnede bij het rund. Proefschrift ter verkrijging van de graad van doctor in de Diergeneeskundige Wetenschappen, 1994.
Opgelet: Dit document is uitsluitend bestemd voor raadpleging en gebruik door dierenartsen. Enkel de dierenarts beschikt over de noodzakelijke kennis om de inhoud van dit document correct te interpreteren en toe te passen.
51 A2-bronnen A3-bronnen European Food Safety Authority (EFSA) Panel on Biological Hazards (BIOHAZ). Scientific opinion on the public health risks of bacterial strains producing extended-spectrum β-lactamases and/or AmpC β-lactamases in food and food-producing animals. EFSA Journal 2011, 9: 2322. Accessed at www.efsa.europa.eu/efsajournal.
Opgelet: Dit document is uitsluitend bestemd voor raadpleging en gebruik door dierenartsen. Enkel de dierenarts beschikt over de noodzakelijke kennis om de inhoud van dit document correct te interpreteren en toe te passen.
52
II. SAMENSTELLING WERKGROEPEN Deze gids kwam tot stand in overleg tussen de verschillende leden van de werkgroep ‘rundvee formularium’, de werkgroepen ‘vleeskalveren’, ‘vleesvee’ en ‘melkvee’, de voorzitters van de werkgroepen rundvee, en de permanente staf van AMCRA, die instond voor de redactie. De Raad van Bestuur en Staf van AMCRA wensen de voorzitters en alle leden te bedanken voor hun medewerking en constructieve bijdragen. Voorzitters Sarne De Vliegher (Voorzitter werkgroep melkvee): Universiteit Gent, Faculteit Diergeneeskunde, Vakgroep Verloskunde, Voortplanting en Bedrijfsdiergeneeskunde, Docent; Raadslid Nederlandstalige Gewestelijke Raad van de Orde der Dierenartsen en Hoge Raad van de Orde der Dierenartsen Geert Opsomer (Voorzitter werkgroep vleesvee): Universiteit Gent, Faculteit Diergeneeskunde, Vakgroep Verloskunde, Voortplanting en Bedrijfsdiergeneeskunde, Hoofd docent Monique Van Goubergen (Voorzitter werkgroep vleeskalveren): Zoetis, National Veterinary Manager Ruminants Werkgroepleden Elke Abbeloos: Boehringer Ingelheim, Product and Technical Manager Cattle/Equine Josy Arendt: Union Professionnelle Vétérinaire, Dierenarts Dirk Audenaert: Boerenbond, Consulent Rundvee Layal Bachour: Prodivet Pharmaceuticals, Product manager Catharina Berge: Berge Veterinary Consulting, Veterinary Epidemiology Consultant Randy Boone: Dierenkliniek Venhei Kasterlee, vertegenwoordiging Van Drie en Van Lommel Patrick Butaye: Universiteit Gent, Faculteit Diergeneeskunde, Vakgroep Pathologie, Bacteriologie en Pluimveeziekten, Professor; Centrum voor Onderzoek in de Diergeneeskunde en Agrochemie (CODA), Eenheid Algemene Bacteriologie Jozefien Callens: Hogeschool Gent - Toegepaste Bio-ingenieurswetenschappen, Assistent vakgroep dierlijke productie Boudewijn Catry: Wetenschappelijk Instituut Volksgezondheid, Volksgezondheid en surveillance, zorginfecties en antibioticaresistentie, Diensthoofd Danny Coomans: Voorzitter van de Nederlandstalige Gewestelijke Raad van de Orde der Dierenartsen (NGROD); praktiserend dierenarts en vennoot van Dierenkliniek Venhei Chris Cornelis: VMD, Product manager Georges Daube: Université de Liège (Ulg), Faculté de Médecine Vétérinaire, Département des Sciences des Denrées Alimentaires, Microbiologie des denrees alimentaires d'origine animale Patrick De Backer: Universiteit Gent, Faculteit Diergeneeskunde, Vakgroep Farmacologie, Toxicologie en Biochemie, Vakgroepvoorzitter Renaat Debergh: Belgische Confederatie Zuivelindustrie (BCZ), Afgevaardigd bestuurder
53 Stephaan De Bie: Belbeef, Kwaliteitsverantwoordelijke Koen De Bleecker: Dierengezondheidszorg (DGZ) Vlaanderen, Teamleider Gezondheidszorg Herkauwers Luc De Meulemeester: Melkcontrolecentrum (MCC)-Vlaanderen, Directeur Patrick De Smedt: Animal Care BVBA dierenartsenpraktijk, Dierenarts; Voorzitter van Intérêts Vétérinaires – Dierenartsenbelangen (IV-DB) / Dierenartsen in de Voedselketen (DVK) Frederik De Vos: Vetoquinol, Product Manager België en Nederland Marc Dispas: Centrum voor Onderzoek in de Diergeneeskunde en Agrochemie (CODA), Eenheid Data Management en Analyse Maykin Englebienne: CEVA Santé Animale, Dierenarts - Product Manager Benelux Dominique Gevaert: Bayer, Business Unit Manager Livestock Benelux Pascal Gustin: Université de Liège (Ulg), Faculté de Médecine Vétérinaire, Pharmacologie, Pharmacothérapie et Toxicologie Annita Haest: Kalverhoudster, Bestuurslid van de Sectorvakgroep Vleesvee en -kalveren van de Boerenbond Freddy Haesebrouck: Universiteit Gent, Faculteit Diergeneeskunde, Vakgroep Pathologie, Bacteriologie en Pluimveeziekten, Vakgroepvoorzitter Christian Hanzen: Université de Liège (ULg), Faculté de Médecine Vétérinaire, Département clinique des animaux de production (DCP), Thériogenologie des animaux de production Geert Hoflack: MSD Animal Health, Technical Advisor Ruminants Eddy Leloup: Milcobel cvba, Directeur Coöperatiezaken, vertegenwoordiger namens de Belgische Confederatie van de Zuivelindustrie (BCZ) André Leroy: Algemeen Boerensyndicaat (ABS), Provinciaal voorzitter Vlaams-Brabant Marc Lomba: ARSIA, Services généraux, Direction Jacques Mainil: Université de Liège (Ulg), Faculté de Médecine Vétérinaire, Département des Maladies Infectieuses et Parasitaires, Bactériologie Alain Masure: Fédération Wallonne de l’Agriculture (FWA) François Naveau: Conseil régional francophone de l’Ordre des Médecins Vétérinaires Bart Pardon: Universiteit Gent, Faculteit Diergeneeskunde, Vakgroep Inwendige Ziekten van de Grote Huisdieren, Assistent Pieter Passchyn: Dierenarts, Vlaamse Dierenartsenvereniging (VDV), Nutsdieren Staf Peeters: Beroepsvereniging voor de Kalfsvleessector (BVK) Wim Reybroeck: Instituut voor Landbouw- en Visserijonderzoek (ILVO), Eenheid Technologie en Voeding, Senior Onderzoeker Frédéric Rollin: Université de Liège (Ulg), Faculté de Médecine Vétérinaire, Département clinique des animaux de production (DCP), Médecine interne des équidés, des ruminants et des porcs Dirk Rubens: Virbac Belgium, Commercial Director
54 Marc Saulmont: ARSIA, Département Santé Animale, Service de ramassage de cadavres à autopsier Marie-Louise Scippo: Université de Liège (Ulg), Faculté de Médecine Vétérinaire, Département des Sciences des Denrées Alimentaires, Analyse des denrees alimentaires d'origine animale Marie-Laurence Semaille: Fédération Wallonne de l’Agriculture (FWA), Conseiller au service d’étude Theo Serré: Friesland Campina - Belgische Confederatie Zuivelindustrie (BCZ) Ann Steenhuyse: Integrale Kwaliteitszorg Melk, Verantwoordelijke IKM-Vlaanderen vzw Sigrid Stoop: Dierengezondheidszorg (DGZ) Vlaanderen, Unit Manager Services Walter Stragier: Dierenarts, Intérêts Vétérinaires – Dierenartsenbelangen (IV-DB) / Dierenartsen in de Voedselketen (DVK) Karlien Supré: Melkcontrolecentrum (MCC)-Vlaanderen, Dierenarts-melkwinningsadviseur Bart Sustronck: MSD Animal Health, Technical Advisor Cattle Wessel Swart: CEVA Santé Animale, Dierenarts - Vaccines Area Manager Benelux Léonard Théron: Université de Liège (ULg), Faculté de Médecine Vétérinaire, Département clinique des animaux de production (DCP), Thériogenologie des animaux de production Hubert Theys: Vilatca NV, Bedrijfsdierenarts Mirjan Thys: Zoetis - BU Cattle, Area Veterinary Manager Ruminants - Dairy Portfolio Specialist Kamal Touati: Université de Liège (Ulg), Faculté de Médecine Vétérinaire, Département clinique des animaux de production (DCP), Médecine interne des équidés, des ruminants et des porcs Thierry Tramasure: Conseil régional francophone de l’Ordre des Médecins Vétérinaires Ann Truyen: Beroepsvereniging voor de Kalfsvleessector (BVK) Jan Van Crombrugge: Vakvereniging Belgische Kalverhouders (VBK), Voorzitter Bill Vandaele: Union Professionnelle Vétérinaire, Dierenarts Leen Vandaele: Instituut voor Landbouw- en Visserijonderzoek (ILVO), Eenheid Dier Rundveehouderij Guy Vandepoel: Studiedienst Boerenbond, Adviseur Rundveehouderij Paul Vanhengel: Friesland Campina, Manager Milk Supply Tom Vanholder: Elanco Animal Health Benelux, Technical Consultant Cattle Wim Vanhove: Katholieke Hogeschool Zuid-West-Vlaanderen (KATHO) / Associatie KU Leuven Erna Van Olmen - Krieckemans: Vleeskalverhouderij, Bestuurslid van de Sectorvakgroep Vleesvee en -kalveren van de Boerenbond Hubert Willems: Algemeen Boerensyndicaat (ABS), Dierenarts-adviseur Permanente staf AMCRA Dr. Evelyne De Graef, Coördinator AMCRA Bénédicte Callens, Dierenarts AMCRA
55
III. BIJLAGE: CASCADEREGELING OF WATERVALSYSTEEM (2012)
Wat is cascade? Het watervalsysteem wordt beschouwd als een uitzondering op de regel van het strikte gebruik van geneesmiddelen in België en heeft de bedoeling om tegemoet te komen aan de noden van beschikbaarheid van diergeneesmiddelen1. Dit systeem laat toe om – mits het naleven van de wettelijke voorwaarden - een geneesmiddel voor een andere diersoort of voor een andere aandoening te gebruiken. Deze regeling geeft de dierenarts zelfs de mogelijkheid om een diergeneesmiddel vergund in een andere Europese lidstaat, een geneesmiddel voor humaan gebruik of een magistrale bereiding2 voor te schrijven. Voorwaarden Om beroep te kunnen doen op de cascaderegeling moeten enkele strikte cumulatieve voorwaarden vervuld zijn: Het betreft een absoluut noodzakelijke behandeling teneinde onaanvaardbaar lijden te vermijden; Er is geen vergund therapeutisch diergeneesmiddel beschikbaar in België voor de betrokken diersoort of aandoening; Het betreft een uitzonderlijke situatie waarbij economische motieven in geen geval mogen meespelen. Regeling 1) aandoening van een niet voor de productie van levensmiddelen bestemde diersoort3 a) Indien de bovengestelde voorwaarden vervuld zijn, mag de dierenarts het betrokken dier behandelen met een vergund geneesmiddel, dat bestemd is voor een andere diersoort of voor een andere aandoening bij dezelfde diersoort. b) Indien een onder a) bedoeld geneesmiddel niet bestaat, mag de dierenarts: i. hetzij een in België voor menselijk gebruik vergund geneesmiddel toedienen. Om deze geneesmiddelen te kunnen gebruiken, moet de dierenarts de bestelling plaatsen bij een officina-apotheker; ii. hetzij een geneesmiddel, vergund in een andere Lidstaat, voor dezelfde of een andere diersoort voor de betrokken aandoening of voor een andere aandoening toedienen. Hij moet deze bestelling dan plaatsen bij een vergunde groothandelaar-verdeler of een officina-apotheker.
1
De cascaderegeling is voorzien door art. 230, 231 en 232 van het KB van 14 december 2006 betreffende geneesmiddelen voor menselijk en diergeneeskundig gebruik (B.S. 22 december 2006) 2 De magistrale of ex tempore bereidingen zijn voorzien door art. 12 bis, §1, derde lid van de wet op de geneesmiddelen van 25 maart 1964 en door art. 235 van het KB van 14 december 2006 betreffende geneesmiddelen voor menselijk en diergeneeskundig gebruik (B.S. 22 december 2006) 3 Ook de paarden behoren tot deze groep, op voorwaarde dat overeenkomstig het KB van 16 juni 2005 verklaard is dat het dier niet is bedoeld als slachtdier voor menselijke consumptie.
56 c) Indien een onder b) bedoeld geneesmiddel niet bestaat, mag de dierenarts een geneesmiddel toedienen, dat door de apotheker overeenkomstig een voorschrift ex tempore wordt bereid. In dit geval maakt de dierenarts een voorschrift dat de verantwoordelijke van het dier aan de officinaapotheker moet overhandigen. Dergelijke bereidingen mogen niet bewaard worden in het depot van de dierenarts. 2) aandoening van een voor de productie van levensmiddelen bestemde diersoort a) Indien de bovengestelde voorwaarden vervuld zijn, mag de dierenarts het betrokken dier behandelen met een vergund geneesmiddel, dat bestemd is voor een andere diersoort of voor een andere aandoening bij dezelfde diersoort. b) Indien een onder a) bedoeld geneesmiddel niet bestaat, mag de dierenarts: i. hetzij een in België voor menselijk gebruik vergund geneesmiddel toedienen. Om deze geneesmiddelen te kunnen gebruiken, moet de dierenarts de bestelling plaatsen bij een officina-apotheker; ii. hetzij een geneesmiddel, vergund in een andere Lidstaat, voor dezelfde of een andere voor de productie van levensmiddelen bestemde diersoort, voor de betrokken aandoening of voor een andere aandoening, toedienen. Hij moet deze bestelling dan plaatsen bij een vergunde groothandelaar-verdeler of een officina-apotheker. c) Indien een onder b) bedoeld geneesmiddel niet bestaat, mag de dierenarts een geneesmiddel toedienen, dat door de apotheker overeenkomstig een voorschrift ex tempore wordt bereid. De dierenarts maakt een voorschrift, dat de verantwoordelijke van het dier aan de officina-apotheker moet overhandigen. Dergelijke bereidingen mogen niet bewaard worden in het depot van de dierenarts. 3) specifiek voor paarden die bestemd zijn als voedselproducerend dier4 Indien een geneesmiddel onder a), b) of c) niet even doeltreffend zou zijn voor de behandeling van het dier, voor het voorkomen van onnodig lijden van het dier of voor de bescherming van de gezondheid van degene die het dier behandelt, kan een geneesmiddel worden gekozen dat een stof bevat behorend tot de lijst van essentiële stoffen van Verordening EU/122/2013. Wachttijden Tenzij het gebruikte geneesmiddel al een wachttijd voor de bestemde diersoort voorziet, mag de opgegeven wachttijd niet minder bedragen dan: -
7 dagen: voor eieren 7 dagen: voor melk 28 dagen: voor vlees van pluimvee en van zoogdieren, met inbegrip van vet en afval 500 graaddagen: voor visvlees
Voor homeopathische geneesmiddelen waarvan de werkzame stof(fen) opgelijst zijn in tabel 1 van de Verordening (EU) N° 37/2010 van de Commissie en de kolom MRL “geen MRL nodig”, bedraagt de wachttijd 0. 4
Een paardachtige wordt in België automatisch beschouwd als voedselproducerend dier, tenzij bij identificatie of door mutatie het dier uitgesloten wordt voor consumptie. Deze beslissing is eenmalig en onomkeerbaar.
57 Bij een toepassing van 3) geldt een minimale forfaitaire wachttijd van 6 maanden. Verantwoordelijkheid van de dierenarts De dierenarts is rechtstreeks en persoonlijk verantwoordelijk. Hij kan het geneesmiddel persoonlijk toedienen of het iemand anders laten doen, maar het gebruik van het door hem voorgeschreven geneesmiddel blijft onder zijn verantwoordelijkheid. De bestelling van deze geneesmiddelen moet de dierenarts plaatsen bij een vergunde groothandelaar-verdeler of bij een officina-apotheker (enkel deze laatste in geval humaan geneesmiddel). Hij moet een register bijhouden met alle relevante gegevens, zoals de datum waarop de dieren werden onderzocht, de gegevens van de eigenaar, het aantal behandelde dieren, de diagnose, de voorgeschreven geneesmiddelen, de toegediende dosis, de duur van de behandeling en de door hem vastgestelde wachttijden. Hij moet deze gegevens ten minste vijf jaar voor inspectie ter beschikking stellen van het FAGG. Controle en sancties De groothandelaar-verdeler en de officina-apotheker moeten driemaandelijks een overzicht van de geleverde hoeveelheden geneesmiddelen voorleggen aan het FAGG. Het FAGG zal op haar beurt instaan voor de opvolging ervan en optreden tegen eventuele misbruiken. De Provinciaal Geneeskundige Commissie en de inspectiediensten van het FAGG en het FAVV zullen de driemaandelijkse overzichten evalueren en bij vermoeden van misbruiken de dierenarts, die het watervalsysteem toepast, om verantwoording vragen. Ook de Orde der Dierenartsen kan een dierenarts, die misbruik maakt van de therapeutische vrijheid, ter verantwoording roepen.
58