Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2009-10
Internationale handel in gestolen kunstobjecten en antiquiteiten: mogelijkheden tot restitutie in het internationaal privaatrecht.
Masterproef van de opleiding „Master in de rechten‟
Ingediend door
Annika Agemans
(studentennr. 19891362) (major: Sociaal en economisch recht)
Promotor: Prof. Dr. Johan Erauw Commissaris: Jonas Malfliet
Voorwoord Toen zich in de zomer van 2008 de vraag naar een mogelijk onderwerp voor de masterproef opdrong, was het me al vrij snel duidelijk dat mijn persoonlijke interesses en vroegere studies een rol gingen spelen bij mijn keuze. Als licentiaat in de archeologie en met een passie voor geschiedenis vond ik het bijzonder boeiend de link te leggen naar het recht. De voorbije jaren zag ik regelmatig aankondigingen van kunstveilingen met in het aanbod de meest kostbare dingen. Vaak vroeg ik me af hoe het toch maar mogelijk is dat voorwerpen met een grote historische en culturele waarde vrij op de markt verkocht konden worden. Bovendien ging het wel eens om gestolen kunst.
De beslissing een onderwerp te kiezen in verband met de internationale kunsthandel deed me terechtkomen bij Prof. Dr. Erauw. Voor mezelf was de keuze voor de Vakgroep Internationaal Privaatrecht de meest logische invalshoek. Behalve mijn persoonlijke aanleg en interesse voor dit rechtsgebied, vond ik dat de problematiek van de internationale kunsthandel er het best pastte.
Ik dank Prof. Dr. Erauw voor de zeer snelle aanvaarding van mijn onderwerp. Binnen korte tijd bleek dat ook hij een bijzondere interesse in de materie had en heeft. Naast zijn professioneel-academisch advies en goede raad gaf hij me een groot vertrouwen. In de uitwerking en ideeën liet hij me een grote mate van vrijheid. Ik dank hem ook daarvoor.
Het voorliggende werk is het resultaat van vele uren in de facultaire bibliotheek. Ik dank het personeel voor hun hulp en inzet. Vooral de mensen van de interbibliothecaire aanvragen zullen me ondertussen wel kennen. Tot slot dank ik ook vrienden, collega‟s, en familie voor de morele steun en het luisterend oor. De omstandigheden waren niet altijd optimaal en de druk was er soms hoog door. Het neerleggen van deze masterproef is de kroon op het werk van enkele jaren.
Inhoud Voorwoord .............................................................................................................................. 0 Inhoud ....................................................................................................................................... 1 Afkortingen ............................................................................................................................. 4 Inleiding ................................................................................................................................... 7 1. De internationale handel in kunst en antiquiteiten ................................................... 9 1.1 Enkele feiten en achtergrond ............................................................................................ 9 1.2 De problematiek van diefstal en illegale handel ............................................................ 11 1.3 Algemene juridische omkadering................................................................................... 15 1.3.1 Definities en begrippen ........................................................................................... 15 1.3.2 Een historisch overzicht : enkele belangrijke juridische mijlpalen ......................... 16 1.4 De juridische probleemstelling....................................................................................... 22 1.4.1 Algemene principes ................................................................................................. 24 1.4.1.1 Het toepasselijk recht: lex rei sitae ...................................................................... 24 1.4.1.2 Eigendom en bezit ................................................................................................ 28 1.4.1.3 De betrokken partijen ........................................................................................... 31 1.4.1.4 Restitutie............................................................................................................... 36 2. Internationale afspraken en verdragen ....................................................................... 39 2.1 Op wereldvlak ................................................................................................................ 41 2.1.1 Het UNESCO-Verdrag betreffende cultuurgoederen.............................................. 41 2.1.1.1 Omzetting van het UNESCO-Verdrag door België, Engeland en Zwitserland 43 2.1.1.1.1 België en Engeland.................................................................................... 43 2.1.1.1.2 Zwitserland ................................................................................................ 44 2.1.2 Unidroit Verdrag 1995 ............................................................................................ 47 2.1.3 Rechtspraak ............................................................................................................. 52 2.2 Binnen Europa ................................................................................................................ 53 2.2.1 EVRM, Eerste Protocol, Art. 1 ............................................................................... 53 2.2.1.1 Rechtspraak ...................................................................................................... 55 Beyeler v. Italië (2000) ..................................................................................... 55 Kozacioğlu v. Turkije (2009) ........................................................................... 56 2.2.2 Verordening 116/2009 en Richtlijn 93/7/EEG ........................................................ 57 2.2.2.1 Omzetting Richtlijn 93/7/EEG door België en Engeland ................................ 60 2.2.2.2 Rechtspraak ...................................................................................................... 61 2.3 De verdragsrechtelijke mogelijkheden: besluit .............................................................. 61 3. Nationale regelgeving .................................................................................................... 63 3.1 België ............................................................................................................................. 63 3.1.1 Het Wetboek Internationaal Privaatrecht (WbIPR)................................................. 63 3.1.2 Het intern Belgisch recht ......................................................................................... 67 3.1.2.1 Het Burgerlijk Wetboek ................................................................................... 68 3.1.2.2 Overige regelgeving ......................................................................................... 72 3.1.3 Rechtspraak ............................................................................................................. 72 Kleintjes v. Belgische Staat, Hof van Cassatie (1924) ......................................... 72 B. v. Staatliche Kunstsammlungen Dresden (2007)............................................. 73 R.M. v. L.G. en Christie‟s Amsterdam BV (2009) .............................................. 74 3.1.4 De Belgische mogelijkheden: besluit ...................................................................... 76 3.2 Engeland ......................................................................................................................... 77 3.2.1 Het internationaal privaatrecht ................................................................................ 77 1
3.2.2 Het intern Engels recht ............................................................................................ 80 3.2.2.1 De vorderingsmogelijkheden ........................................................................... 82 3.2.2.1.1 De tort of conversion ................................................................................. 82 3.2.2.1.2 Unjust enrichment ..................................................................................... 86 3.2.2.2 Verweer van koop of bezit te goeder trouw ..................................................... 88 3.2.3 Rechtspraak ............................................................................................................. 91 Bishop of Worcester (1594 of 1595) .................................................................... 91 Duke of Somerset v. Cookson (1735) .................................................................. 91 King of Italy v. Marquis Cosimo de Medici Tornaquinci (1918) ........................ 92 Princess Paley Olga v. Weisz (1929) ................................................................... 92 Reid v. The Metropolitan Police Commissioner and Cocks (1973) .................... 92 Winkworth v. Christie, Manson & Wood Ltd. (1979) ......................................... 93 Lang v. Jones and Skinner (1990) ........................................................................ 93 Bumper Development Corp. v. Comm. of Police of the Metropolis (1991) ........ 93 De Préval v. Adrian Alan Ltd. (1997) .................................................................. 94 City of Gotha v. Sotheby‟s and Cobert Finance SA (1998) ................................. 94 Marcq v. Christie Manson & Woods Ltd. (2003) ................................................ 95 Her Majesty‟s Attorney-General v. The Trustees of the British Museum (2005) 96 Iran v. Barakat Galleries Ltd. (2007) ................................................................... 97 Iran v. Berend (2007) ........................................................................................... 99 Kurtha v. Marks (2008) ........................................................................................ 99 3.2.4 De Engelse mogelijkheden: besluit ....................................................................... 102 3.3 Zwitserland ................................................................................................................... 103 3.3.1 Het internationaal privaatrecht .............................................................................. 105 3.3.2 Het intern Zwitsers recht ....................................................................................... 108 3.3.2.1 Het Zivilgesetzbuch........................................................................................ 108 3.3.3 Rechtspraak ........................................................................................................... 112 Rosenberg v. Fischer ; Fischer v. Schweizerische Eidgenossenschaft (1952) ... 112 Koerfer v. Goldschmidt (1968) .......................................................................... 112 Versicherung X v. A.M. (1996) ......................................................................... 113 L. v. Chambre d‟accusation du canton de Genève (1997) ................................. 113 N. de N. v. N. et al. (1998) ................................................................................. 114 Union de l‟Inde v. Crédit Agricole Indosueze (Suisse) SA (2005) .................... 114 3.3.4 De Zwitserse mogelijkheden: besluit .................................................................... 115 4. De verschillende regels in vergelijkend perspectief ............................................. 116 4.1 Welk recht gaan we toepassen? .................................................................................... 116 4.2 Eigendom en bezit: wie heeft het en wat houdt dit in .................................................. 117 4.3 Is restitutie mogelijk? ................................................................................................... 119 4.4. Kunnen we terugvorderen na verloop van vele jaren? ................................................ 121 4.5 Wat met onze koper, verkoper, en oorspronkelijke eigenaar? ..................................... 122 4.6 Is er financiële vergoeding mogelijk? .......................................................................... 126 5. Besluit .............................................................................................................................. 128 Bibliografie ......................................................................................................................... 130 Wetgeving .......................................................................................................................... 130 Internationale verdragen en afspraken ............................................................... 130 Europa ................................................................................................................ 130 België ................................................................................................................. 131 Engeland ............................................................................................................. 132 Zwitserland ......................................................................................................... 132 Rechtspraak ........................................................................................................................ 132 2
Europa ................................................................................................................ 132 België ................................................................................................................. 133 Engeland ............................................................................................................. 133 Zwitserland ......................................................................................................... 133 Rechtsleer ........................................................................................................................... 134
3
Afkortingen All E.R.
All England Law Reports (England)
Antwerpen
Hof van beroep Antwerpen
Ariz.J.Int'l & Comp.L.
Arizona Journal of International and Comparative Law
Art.
Artikel
AS
Amtliche Sammlung
ATF
Arrêts du Tribunal fédéral suisse
BS
Belgisch Staatsblad
B.Y.B.I.L.
British Year Book of International Law
B.W.
Burgerlijk Wetboek
Cass.
Hof van Cassatie
Ch.
Chancery Division (England)
Ch. D.
Chancery Division (England)
CISG
United Nations Convention on Contracts for the International Sale of Goods
Coke Rep.
Coke Reports
Conv.
Conveyancer and Property Lawyer
Cov.L.J.
Coventry Law Journal
Denv.J.Int'l L.& Pol'y
Denver Journal of International Law and Policy
DePaul-LCA J.Art & Ent.L.
DePaul-LCA Journal of Art and Entertainment Law
Dick.J.Int'l L.
Dickinson Journal of International Law
EEG
Europese Economische Gemeenschappen
E.L.Rev.
European Law Review
EU
Europese Unie
EHRM
Europees Hof voor de Rechten van de Mens
Emory Int'l L.Rev.
Emory International Law Review
E.R.
English Reports (England)
Europ. Parl.
Europees Parlement
EVRM
Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens
EWCA (Civ)
Court of Appeal, Civil Division (England & Wales)
EWHC
High Court of England and Wales
Gent
Hof van beroep Gent
Ger.W.
Gerechtelijk Wetboek
Harv.Int'l L.J.
Harvard International Law Journal
How.L.J.
Howard Law Journal
HvJ
Hof van Justitie
4
I.C.L.Q.
International & Comparative Law Quarterly
Int‟l J. legal Info.
International Journal of Legal Information
IPRax
Praxis des Internationalen Privat- und Verfahrensrechts
IPRG
Bundesgesetz über das Internationale Privatrecht
J.D.I.
Journal du droit international
J.L.& Pol'y
Journal of Law and Policy
KGTG
Kulturgütertransfergesetz
KGTV
Kulturgütertransferverordnung
KMKG
Koninklijke Musea voor Kunst en Geschiedenis
L.J.K.B.
Law Journal, King's Bench (United Kingdom)
Lloyd‟s Rep.
Lloyd's Law Reports
Loy.L.A.Int'l & Comp.L.J.
Loyola of Los Angeles International and Comparative Law Journal
MJIL
Melbourne Journal of International Law
Not.Fisc.M.
Notariaat: notarieel en fiscaal maandblad
N.T.B.R.
Nederlands Tijdschrift voor Burgerlijk Recht
Nw.J.Int'l L.& Bus.
Northwestern Journal of International Law & Business
N.Y.Sch.J.Int'l.& Comp.L.
New York Law School Journal of International and Comparative Law
Parl.St.
Parlementaire stukken
Pas.
Pasicrisie
Pb.
Publicatieblad
P. Wms.
Peere-Williams' Chancery & King's Bench Cases (England and Wales).
Q.B.
Queen's Bench Division (England)
Rabels Z.
Rabels Zeitschrift für Auslandisches und Internationales Privatrecht
Richtl.
Richtlijn
R.M.U.
Revue du Marche Unique Européen
RW
Rechtskundig weekblad
Schweiz.Jahrbuch Int'les Recht Schweizerisches Jahrbuch für Internationales Recht Seattle U.L.Rev.
Seattle University Law Review
SJ
Semaine Judiciaire
SKD
Staatliche Kunstsammlungen Dresden
Stan.L.Rev.
Stanford Law Review
T.B.B.R.
Tijdschrift voor Belgisch burgerlijk recht
Tex.L.Rev.
Texas Law Review
Times L. Rep.
Times Law Reports (England)
Transnat'l L.& Contemp.Probs Transnational Law and Contemporary Problems Tulsa J.Comp.& Int'l L.
Tulsa Journal of Comparative & International Law
5
U.C.Davis J.Int'l L.& Pol'y
U.C.Davis Journal of International Law & Policy
UCLA L.Rev.
University of California at Los Angeles Law Review
U.Miami Bus.L.Rev.
University of Miami Business Law Review
UNESCO
United Nations Educational, Scientific and Cultural Organization
UNIDROIT
International Institute for the Unification of Private Law
Unif.L.Rev.
Uniform Law Review
Vand.J.Transnat'l L.
Vanderbilt Journal of Transnational Law
VEG
Verdrag Europese Gemeenschappen
Verord.
Verordening
Vl.Parl.
Vlaams Parlement
WbIPR
Wetboek Internationaal Privaatrecht
W.L.R.
The Weekly Law Reports
WO II
Tweede Wereldoorlog
ZGB
Zivilgesetzbuch
6
Inleiding Regelmatig zien we in de nationale en internationale media berichten over gestolen kunst. Bijna even vaak zijn er meldingen dat oorspronkelijke eigenaars hun kunstwerken terugeisen. Denken we maar aan het schilderij van Kokoschka in het Museum voor Schone Kunsten in Gent. Of aan de betwisting over een werk van Breughel afkomstig uit de vroegere collecties van het Dresdenmuseum.
In dergelijke gevallen gaat het over een vordering tot restitutie van een gestolen kunstvoorwerp. Restitutie raakt verschillende rechtsdomeinen en heeft verscheidene invalshoeken. Bij gestolen goederen is het problematisch wanneer iemand een dergelijk goed koopt en de overtuiging heeft een geldige eigendomstitel te hebben verworven. De vraag tot restitutie door de oorspronkelijke eigenaar kan aanleiding geven tot een juridisch kluwen. Helemaal problematisch wordt het wanneer het gestolen kunstvoorwerp over verschillende landen en jurisdicties verhandeld werd.
Bij internationale handel zal het internationaal privaatrecht aanduiden welk recht van toepassing is op de verwerving en verlies van zakelijke rechten. De geldigheid en de gevolgen van overdracht van zakelijke rechten op roerende goederen worden beoordeeld volgens het recht van de plaats waar het roerend goed zich bevindt op het ogenblik van de overdracht.
Voor wat betreft antiquiteiten en kunst hebben de meeste landen geen bijzondere eigendomswetten. Van toepassing zijn de regels die gelden voor elk roerend goed. Bij een betwisting tussen de oorspronkelijke eigenaar en de actuele bezitter is er de essentiële vraag wie voorrang krijgt. Kan de verkrijger te goeder trouw zich beroepen op bepaalde materiële rechtsregels die zijn eigendomseis een zwaarder gewicht geven dan die van de oorspronkelijke eigenaar? En zijn er bijzonderheden ingeval van diefstal?
Het hier gevoerde onderzoek wil nagaan welke de mogelijkheden en beperkingen zijn in de internationale restitutie van gestolen kunstvoorwerpen gekocht door een koper te goeder trouw, en welke rechten de koper en oorspronkelijke eigenaar hebben. Dit binnen het internationaal privaatrecht en in België, Engeland, en Zwitserland. De keuze voor deze landen is niet willekeurig. Zij zijn draaischijven in de internationale kunsthandel en representatief voor de problematiek.
De eerste onderzoeksfase bestond uit een extensieve opzoeking van de rechtsleer. Dit door middel van bibliotheekcatalogi, electronische databanken, en de bibliografische verwijzingen in boeken en artikels. Zo ontstond een ruim en grondig beeld van de problematiek. Vervolgens werd nagegaan welke de wettelijke bepalingen zijn in het internationaal privaatrecht en in de gekozen landen. Dan
7
volgde een systematisch onderzoek van de beschikbare rechtspraak. Tot slot gebeurde een analyse van het gevonden materiaal in functie van de onderzoeksvraag.
Het domein van het cultureel erfgoed is zeer wijd en verschillende invalshoeken zijn mogelijk. De problematiek van kunst en recht doet vragen rijzen in een waaier van rechtsdomeinen. Ik denk hier onder andere aan het internationaal publiekrecht, het internationaal privaatrecht, het burgerlijk recht, het strafrecht, en het fiscaal recht. Elk van deze domeinen biedt interessante en ruime onderzoeksthema‟s. In mijn onderzoek zal ik mij beperken tot de internationale handel in gestolen kunstobjecten en antiquiteiten, de problemen van restitutie en de hieraan gekoppelde rechten van koper en oorspronkelijke eigenaar. Dit binnen het kader van het internationaal privaatrecht. Toch is het door de aard van de problematiek onvermijdelijk dat ook regels van het internationaal publiekrecht en het nationaal burgerlijk recht aan bod komen. De aandacht zal gaan naar de toepasselijke wettelijke bepalingen. Daar op aansluitend de rechtspraak.
Het hier voorgelegde werk spitst zich toe op de regels voor restitutie en toewijzing van eigendom. In een eerste deel geven we enkele algemene en juridische omkaderingen. Om de huidige regels enigzins te kunnen plaatsen is er een kort historisch overzicht. Het tweede deel behandelt de internationale en Europese verdragen, met telkens de uitwerking ervan. Deel drie bekijkt de nationale regelgeving in België, Engeland, en Zwitserland. In de eerste plaats het internationaal privaatrecht en vervolgens de onderscheiden interne voorschriften. In het laatste deel plaatsen we alles in een vergelijkend analytisch perspectief.
8
1. De internationale handel in kunst en antiquiteiten 1.1 Enkele feiten en achtergrond 1. Wat bedoelen we eigenlijk met kunsthandel? Volgens SPINELLIS kunnen we hieronder verscheidene dingen plaatsen. Het is een onderdeel van de handel, met name dat deel dat zich uitsluitend bezighoudt met de aan- en verkoop van kunstvoorwerpen.1 In de regel gaat het over roerende, dit is verplaatsbare kunstobjecten. Elk roerend kunstobject is in principe een verhandelbaar goed en de internationale kunsthandel vormt als dusdanig een onderdeel van de internationale handel.2
2. De erkenning dat kunsthandel een bijzondere vorm van handel is, dateert uit de achttiende eeuw toen de eerste kunstveilingen opstartten.3 De hedendaagse kunsthandel speelt zich af op mondiaal niveau en concentreert zich in centra waar de kunstwerken en/of het geld te vinden zijn, namelijk Europa, de Verenigde Staten van Amerika, en Japan.4 Kenmerkend zijn de hoge snelheid en flexibiliteit.5
3. Binnen deze handel zien we een groot aantal actoren: kunstenaars, verzamelaars, musea, kunsthandelaars (integere en verdachte), veilinghuizen, wetenschappers, smokkelaars, al dan niet gewetensvol personeel van musea of archeologen, plunderaars en helers.6 De kunsthandelaar is iemand die “op vaste wijze kunstwerken koopt en verkoopt, in zijn naam en voor zijn rekening, of, meer frequent, als intermediair voor rekening van een derde als lasthebber of als commissionair”.7 Tot voor enkele jaren was de kunsthandel grotendeels een privilege van antiquairs, kunsthandelaars en veilinghuizen. Momenteel zien we meer en meer digitale veiling- en verkoopplatformen via het
1
E. SPINELLIS, Das Vertrags- und Sachenrecht des internationalen Kunsthandels. Zugleich ein Beitrag zur Bedeutung der Eingriffsnormen im heutigen internationalen Rechtsverkehr in Schriften zum internationalen Privatrecht und zur Rechtsvergleichung, Osnabrück, Universitätsverlag Rasch, 2000, 31. 2 E. SPINELLIS, Das Vertrags- und Sachenrecht des internationalen Kunsthandels. Zugleich ein Beitrag zur Bedeutung der Eingriffsnormen im heutigen internationalen Rechtsverkehr in Schriften zum internationalen Privatrecht und zur Rechtsvergleichung, Osnabrück, Universitätsverlag Rasch, 2000, 31. 3 K. SIEHR, “Globalization and national culture. Recent trends toward a liberal exchange of cultural objects”, Vand.J.Transnat'l L. 2005, 1069; L. MASSY, Le vol d‘oeuvres d‘art. Une criminalité méconnue, Brussel, Bruylant, 2000, 25. 4 L. MASSY, Le vol d‘oeuvres d‘art. Une criminalité méconnue, Brussel, Bruylant, 2000, 31. 5 R. ATWOOD, Stealing history. Tomb raiders, smugglers, and the looting of the ancient world, New York, St. Martin‟s Press, 2004, 11. 6 L. MASSY, Le vol d‘oeuvres d‘art. Une criminalité méconnue, Brussel, Bruylant, 2000, 38. 7 A. FOSTER, “Sale by a non-owner. Striking a fair balance between the rights of the true owner and a buyer in good faith”, Cov.L.J. 2004, 42.
9
internet. Voorbeelden hiervan zijn E-bay en Amazon.com, en de eigen webpagina‟s van veilinghuizen als Christie‟s en Sotheby‟s.8
4. Kunstwerken vormen een bijzonder soort goederen. Meestal zijn ze onvervangbaar en verkrijgen ze door hun ouderdom een hogere marktwaarde.9 Bovendien spelen er in het geval van hoogstaande kunst, zoals de Mona Lisa van LEONARDO DA VINCI, ook hogere belangen en zien we dat Staten zich mengen. Er is dus niet alleen sprake van private belangen.10
5. Een bijzondere categorie vormen de cultuurgoederen. Bepaalde jurisdicties stipuleren dat deze niet verhandelbaar zijn of slechts in beperkte mate.11 Het Europees Hof van Justitie stelt expliciet dat cultuurgoederen in geld waardeerbaar zijn en het voorwerp kunnen uitmaken van een commerciële transactie.12 Oorsprongslanden kaderen de bescherming van cultuurgoederen soms in termen van mensenrechten, met name in de concepten van culturele waardigheid en culturele zelfbeschikking.13
6. In toenemende mate krijgen kunstwerken de status van investeringsgoed, een goed om geld in te beleggen.14 Sinds 1920, en vooral vanaf 1935 plaatsen kapitaalkrachtige individuen een deel van hun internationaal fortuin in kunstwerken en in het bijzonder in hedendaagse kunst.15 Dit soort beleggingen verklaart zich door de sterke overtuiging dat de financiële waarde van kunst en antiquiteiten stabiel is en zelfs stijgend met de jaren.16 Kunst is in deze visie kostbaarder dan geld of aandelen en wanneer de 8
S. VAN DER AUWERA, Cultureel erfgoed in conflict- en postconflictsituaties. Plunderingen en illegale handel in cultuurgoederen in IPIS-dossier, Antwerpen, IPIS, 2006, 39. 9 E. SPINELLIS, Das Vertrags- und Sachenrecht des internationalen Kunsthandels. Zugleich ein Beitrag zur Bedeutung der Eingriffsnormen im heutigen internationalen Rechtsverkehr in Schriften zum internationalen Privatrecht und zur Rechtsvergleichung, Osnabrück, Universitätsverlag Rasch, 2000, 32. 10 E. SPINELLIS, Das Vertrags- und Sachenrecht des internationalen Kunsthandels. Zugleich ein Beitrag zur Bedeutung der Eingriffsnormen im heutigen internationalen Rechtsverkehr in Schriften zum internationalen Privatrecht und zur Rechtsvergleichung, Osnabrück, Universitätsverlag Rasch, 2000, 31. 11 E. SPINELLIS, Das Vertrags- und Sachenrecht des internationalen Kunsthandels. Zugleich ein Beitrag zur Bedeutung der Eingriffsnormen im heutigen internationalen Rechtsverkehr in Schriften zum internationalen Privatrecht und zur Rechtsvergleichung, Osnabrück, Universitätsverlag Rasch, 2000, 230. 12 “Onder goederen in de zin van artikel 9 van het E.E.G.-Verdrag moeten worden verstaan waren die op geld waardeerbaar zijn en als zodanig het voorwerp van handelstransacties kunnen vormen. De goederen van artistiek of historisch belang zijn aan de regels van de gemeenschappelijke markt onderworpen, tenzij het Verdrag uitdrukkelijk anders bepaalt.”: HvJ 10 december 1968, 7/68, Commissie v. Italië; A. DRAYE, De bescherming van het roerend en onroerend erfgoed. Wet-, decreet- en regelgeving van kracht binnen het Vlaamse Gewest/de Vlaamse Gemeenschap, Gent, Larcier, 2007, 340; M.TRAEST, “Enkele aspecten inzake het vrij verkeer en de teruggave van cultuurgoederen, in het bijzonder het conflictenrecht terzake na de richtlijn van 15 maart 1993”, RW 1997-1998, 865. 13 B. BENG, "Dead on arrival? A comparison of the Unidroit Convention on stolen or illegally exported cultural objects and U.S. property law", Transnat'l L.& Contemp.Probs. 1996, 507. 14 A. WEIDNER, Kulturgüter als res extra commercium im internationalen Sachenrecht in Schriften zum Kulturgüterschutz, Berlijn, de Gruyter, 2001, 1. 15 L. MASSY, Le vol d‘oeuvres d‘art. Une criminalité méconnue, Brussel, Bruylant, 2000, 26. 16 I. STAMATOUDI, “Restitution of stolen and illegally exported cultural objects under the Unidroit Convention” in P. TORREMANS (ed.), Legal convergence in the enlarged Europe of the new millennium, Den Haag, Kluwer law international, 2000, 109-142. [111]; J. BERSIN, "The protection of cultural property and the promotion of international trade in art", N.Y.Sch.J.Int'l.& Comp.L. 1992, 132.
10
beurs daalt, neigt de kunstmarkt tot stijgen.17 Deze financiële waarde leidt helaas ook vaak tot diefstal en illegale handel.
1.2 De problematiek van diefstal en illegale handel 7. Legale handel houdt in “elke verkoop of andere wijze van eigendomsoverdracht door een eigenaar in overeenstemming met de wet van de Staat waar de eigenaar het object houdt”.18 Een groot deel van de kunsthandel speelt zich echter af in de illegale sfeer.19 Illegale handel betekent dat er ergens een overtreding gebeurt van de geldende wetgeving. Het kan gaan om clandestiene opgraving, diefstal, inbreuken op regels van onvervreemdbaarheid, het niet in orde zijn met de handelswetgeving, of een inbreuk op exportbeperkingen en –controles.20
8. Vooral na de Tweede Wereldoorlog krijgen kunstverzamelaars een onverzadigbare honger naar antiquiteiten en kunst, met een evenredige groei van de zwarte markt.21 Er is echter niet alleen een groei door de gestegen vraag. Andere factoren zijn de beperkte reikwijdte van de juridische instrumenten en het feit dat de illegale handel uiterst winstgevend en weinig riskant is.22 De huidige omvang is moeilijk exact te bepalen. Schattingen gaan tot 5 miljard euro jaaromzet, waarbij gestolen kunst aan gemiddeld zeven procent van haar legale marktwaarde verkocht wordt.23 Het zou de derde grootste illegale activiteit ter wereld zijn, na de wapen- en drughandel.24 Georganiseerde misdaad is niet ongebruikelijk, met vertakkingen naar witwaspraktijken en corruptie.25
17
K. SHORT, “Preventing the theft and illegal export of art in a Europe without borders”, Vand.J.Transnat'l L. 1993, 638-639. 18 P. O‟KEEFE en L. PROTT, Law and cultural heritage, III, Movement, Londen, Butterworths, 1989, 560. 19 E. SPINELLIS, Das Vertrags- und Sachenrecht des internationalen Kunsthandels. Zugleich ein Beitrag zur Bedeutung der Eingriffsnormen im heutigen internationalen Rechtsverkehr in Schriften zum internationalen Privatrecht und zur Rechtsvergleichung, Osnabrück, Universitätsverlag Rasch, 2000, 31. 20 P. O‟KEEFE en L. PROTT, Law and cultural heritage, III, Movement, Londen, Butterworths, 1989, 561. 21 P. BATOR, “An essay on the international trade in art”, Stan.L.Rev. 1982, 291-292. 22 E. SPINELLIS, Das Vertrags- und Sachenrecht des internationalen Kunsthandels. Zugleich ein Beitrag zur Bedeutung der Eingriffsnormen im heutigen internationalen Rechtsverkehr in Schriften zum internationalen Privatrecht und zur Rechtsvergleichung, Osnabrück, Universitätsverlag Rasch, 2000, 37. 23 H. ASAM, “Rechtsfragen des illegalen Handels mit Kulturguetern. Ein Überblick” in H.-P. MANSEL (ed.) , Festschrift für Erik Jayme, München, Sellier European Law Publishers, 2004, 1651-1668. [1651]; P. O‟KEEFE en L. PROTT, Law and cultural heritage, III, Movement, Londen, Butterworths, 1989, 381. 24 T. VAN DEN HOUT, “Introduction” in PERMANENT COURT OF ARBITRATION. INTERNATIONAL BUREAU, Resolution of cultural property disputes in The Permanent court of arbitration. Peace Palace papers, Den Haag, Kluwer law international, 2004, xiii-xx. [xviii] 25 L. PROTT, “The UNIDROIT Convention on Stolen or Illegally Exported Cultural Objects. Ten years on”, Unif.L.Rev. 2009, 227; S. VAN DER AUWERA, Cultureel erfgoed in conflict- en postconflictsituaties. Plunderingen en illegale handel in cultuurgoederen in IPIS-dossier, Antwerpen, IPIS, 2006, 37; H. ASAM, “Rechtsfragen des illegalen Handels mit Kulturguetern. Ein Überblick” in H.-P. MANSEL (ed.) , Festschrift für Erik Jayme, München, Sellier European Law Publishers, 2004, 1651-1668. [1651]
11
9. Kunst als onderpand voor leningen komt vaak voor, ook bij legale handel. Meestal slaat men het kunstwerk op in een bankkluis tot de geldende verjaringsperioden verstreken zijn en men dan het bezit verkrijgt.26 Verzekeraars betalen vrij makkelijk aan de dief, die een lager bedrag vraagt dan de uit te keren vergoeding aan de verzekerde eigenaar.27 Het witwassen van gestolen kunstobjecten gebeurt onder andere door een internationaal netwerk van „gespecialiseerde‟ kunsthandelaars. De handelaar „zuivert‟ gestolen of verdachte kunst door deze te verkopen in een land waar de koper te goeder trouw makkelijk op legale wijze de eigendom verkrijgt.28 Handelaars zonder kennis van de geldende wetgeving in de verschillende landen zijn een makkelijk doelwit van deze witwaspraktijken.29
10. Het doelwit van dieven vormen zowel private als publieke collecties. Diefstal in musea, kerken en publieke verzamelingen gebeurt vaak op bestelling door verzamelaars die hun oog op bepaalde stukken hebben laten vallen.30 Daarnaast vindt diefstal plaats met het doel de buit te verkopen. Het gaat dan vooral om minder bekende kunstwerken aangezien de beroemde en zeldzame werken bijzonder moeilijk verkoopbaar zijn.31 De scherpe prijsstijgingen op de kunstmarkt versterken de aanlokkelijkheid van diefstal.32 Het grootste deel gestolen objecten komt uiteindelijk terecht op de legale kunstmarkt, met slechts 5 to 10 procent dat na gemiddeld 13,4 jaar teruggevonden wordt.33
11. Problematisch is het zeer gesloten milieu en heimelijk karakter van kunsthandelaars en verzamelaars.34 De transparantie is dikwijls ver te zoeken en adequate informatie vinden bij het verwerven van kunstwerken is niet zo eenvoudig als vaak wordt aangenomen.35 Tussenpersonen
26
M. KELLY, “Conflicting trends in the flourishing international trade of art and antiquities. „Restitutio in integrum and possessio animo ferundi/lucrandi‟”, Dick.J.Int'l L. 1995, 50. 27 K. SHORT, “Preventing the theft and illegal export of art in a Europe without borders”, Vand.J.Transnat'l L. 1993, 639. 28 O. KURPIERS, Die lex originis-Regel im internationalen Sachenrecht. Grenzüberschreitende privatrechtliche Ansprüche auf Herausgabe von abhanden gekommenen und unrechtmäßig ausgeführten Kulturgütern in Europäische Hochschulschriften. Reihe 2. Rechtswissenschaft, Franfurt am Main, Lang, 2005, 213; T. PAPADEMETRIOU, “International aspects of cultural property. An overview of basic instruments and issues”, Int‘l J. legal Info. 1996, 289. 29 A. SZOPA, “Hoarding history. A survey of antiquity looting and black market trade”, U.Miami Bus.L.Rev. 2004, 80. 30 T. VAN DEN HOUT, “Introduction” in PERMANENT COURT OF ARBITRATION. INTERNATIONAL BUREAU, Resolution of cultural property disputes in The Permanent court of arbitration. Peace Palace papers, Den Haag, Kluwer law international, 2004, xiii-xx. [xiv]; A. KURJATKO, “Are finders keepers? The need for a uniform law governing the rights of original owners and good faith purchasers of stolen art”, U.C.Davis J.Int'l L.& Pol'y 1999, 64. 31 A. KURJATKO, “Are finders keepers? The need for a uniform law governing the rights of original owners and good faith purchasers of stolen art”, U.C.Davis J.Int'l L.& Pol'y 1999, 64. 32 P. BATOR, “An essay on the international trade in art”, Stan.L.Rev. 1982, 293. 33 FALKOFF, S., “Mutually-beneficial repatriation agreements. Returning cultural patrimony, perpetuating the illicit antiquities market”, J.L.& Pol'y 2007, 269. 34 M. PHELAN, “Scope of due diligence investigation in obtaining title to valuable artwork”, Seattle U.L.Rev. 2000, 662. 35 L. MASSY, Le vol d‘oeuvres d‘art. Une criminalité méconnue, Brussel, Bruylant, 2000, 31; M. PHELAN, “Scope of due diligence investigation in obtaining title to valuable artwork”, Seattle U.L.Rev. 2000, 688.
12
opereren in een sfeer van geheimhouding en de uiteindelijke koper heeft geen zicht meer op de voorafgaande transacties.36
12. Verkopers worden ook niet aangezet tot rapportering van diefstallen of tot titelonderzoek, en kopers ontbreekt het vaak aan betrouwbare bronnen.37 Zelfs indien er informatie beschikbaar is, bevat deze vaak fouten, vergissingen en vervalsingen.38 Kopers zijn ook vaak nalatig bij titelonderzoek en kunsthandelaars verschuilen zich achter het argument dat zij het privéleven van hun klanten moeten beschermen.39 Een integer kunsthandelaar onderzoekt bij het aankopen of de verkoper te vertrouwen is, of de gevraagde prijs werkelijk de kwaliteit van het stuk aangeeft, of het geen vervalsing betreft, en of er vanaf de oorsprong legale eigendomsoverdrachten plaatsvonden.40
13. Het komt meermaals voor dat gerespecteerde veilinghuizen zich inlaten met illegale handel. Veilinghuizen doen vaak geen poging om de herkomst van een object te onderzoeken en bijgevolg gestolen goederen verkopen.41 Hun standpunt is dat zij niet aansprakelijk zijn voor de illegale kunsthandel via het veilinghuis. Zij verkopen enkel voor de eigenaar en hebben in hun ogen geen enkel eigendomsbelang betreffende de verkochte voorwerpen.42 Het volstaat voor hen dat de opdrachtgever prima facie de eigenaar is.43
14. Digitale platformen breken de klassieke kunsthandel wel open maar creëren op hun beurt probleempunten. Een steeds groter deel van de bevolking kan op deze manier objecten kopen en voorheen onverkoopbare voorwerpen krijgen op deze manier toch weer een markt. Zo verhoogt de vraag en dit moedigt op zijn beurt diefstal en plundering aan.44 Om dit fenomeen een beetje onder
36
J. BERSIN, "The protection of cultural property and the promotion of international trade in art", N.Y.Sch.J.Int'l.& Comp.L. 1992, 133. 37 A. KURJATKO, “Are finders keepers? The need for a uniform law governing the rights of original owners and good faith purchasers of stolen art”, U.C.Davis J.Int'l L.& Pol'y 1999, 67. 38 M. PHELAN, “Scope of due diligence investigation in obtaining title to valuable artwork”, Seattle U.L.Rev. 2000, 688. 39 A. KURJATKO, “Are finders keepers? The need for a uniform law governing the rights of original owners and good faith purchasers of stolen art”, U.C.Davis J.Int'l L.& Pol'y 1999, 68. 40 A. SZOPA, “Hoarding history. A survey of antiquity looting and black market trade”, U.Miami Bus.L.Rev. 2004, 80; M. PHELAN, “Scope of due diligence investigation in obtaining title to valuable artwork”, Seattle U.L.Rev. 2000, 662. 41 A. SZOPA, “Hoarding history. A survey of antiquity looting and black market trade”, U.Miami Bus.L.Rev. 2004, 77-78. 42 A. SZOPA, “Hoarding history. A survey of antiquity looting and black market trade”, U.Miami Bus.L.Rev. 2004, 78. 43 M. PHELAN, “Scope of due diligence investigation in obtaining title to valuable artwork”, Seattle U.L.Rev. 2000, 663. 44 S. VAN DER AUWERA, Cultureel erfgoed in conflict- en postconflictsituaties. Plunderingen en illegale handel in cultuurgoederen in IPIS-dossier, Antwerpen, IPIS, 2006, 39.
13
controle te krijgen stelde UNESCO een basisdocument op van wat te doen als er cultuurgoederen aangeboden worden via het Internet.45
15. De wet faalt door geen aanzet te geven tot het verplicht vaststellen van eigendomsbewijs alvorens kunst te kopen of te verkopen.46 Onderzoek naar de eigendomsketen door de kunstmarkt faalt dikwijls door een gebrek aan due diligence.47 De hoge transactiesnelheid op de kunstmarkt brengt met zich mee dat kunstwerken vaak reeds gestolen, verplaatst en verkocht zijn als de informatie over de diefstal alle potentiëel belanghebbenden bereikt.48 Verzamelaars dienen daarom uitgebreid de achtergrond van een kunstwerk te onderzoeken om te vermijden dat ze gestolen objecten in hun bezit krijgen of weer verder verkopen.49
16. Alleen al het enorme volume van gestolen kunst in omloop moet voldoende zijn om de nodige voorzichtigheid in acht te nemen. Jaarlijks worden er honderdduizenden voorwerpen gestolen en er komen nu nog steeds kunstwerken boven water die vlak voor en tijdens de Tweede Wereldoorlog gestolen werden.50 Bovendien ging tijdens WO II de handel gewoon verder.51 Na WO II komen grote hoeveelheden gestolen en geplunderde voorwerpen terecht in de internationale kunsthandel. Veelal zonder enige belemmering van overheidswege. Belangrijke factoren die hierin meespelen zijn de talrijke belangengroepen uit de kunsthandel en verzamelaarswereld die zo weinig mogelijk inmenging willen, het beperkte eigen cultureel verlies door bepaalde landen, en de onwil om de eigen rechtsregels aan te passen zodat bezitters ongemoeid worden gelaten.52
45
UNESCO, Basic actions concerning cultural objects being offered for sale over the internet, 3 p., http://portal.unesco.org/culture/en/ev.phpURL_ID=35252&URL_DO=DO_TOPIC&URL_SECTION=201.html. 46 A. KURJATKO, “Are finders keepers? The need for a uniform law governing the rights of original owners and good faith purchasers of stolen art”, U.C.Davis J.Int'l L.& Pol'y 1999, 69. 47 Due diligence is de voorzichtigheid redelijkerwijze verwacht van, en gewoonlijk uitgeoefend door, een persoon die aan een wettelijke vereiste wil voldoen of zich wil ontdoen van een verplichting: B. GARNER (ed.), Black‘s law dictionary, St. Paul, West, 2009, 523. Wat telt is niet hoeveel onderzoek aangewezen of vereist zou zijn in een bepaalde situatie, maar wat een redelijk voorzichtig persoon zou doen in dezelfde omstandigheden: A. SZOPA, “Hoarding history. A survey of antiquity looting and black market trade”, U.Miami Bus.L.Rev. 2004, 77; M. PHELAN, “Scope of due diligence investigation in obtaining title to valuable artwork”, Seattle U.L.Rev. 2000, 690. 48 M. PHELAN, “Scope of due diligence investigation in obtaining title to valuable artwork”, Seattle U.L.Rev. 2000, 662. 49 M. PHELAN, “Scope of due diligence investigation in obtaining title to valuable artwork”, Seattle U.L.Rev. 2000, 659. 50 M. PHELAN, “Scope of due diligence investigation in obtaining title to valuable artwork”, Seattle U.L.Rev. 2000, 659. 51 L. NICHOLAS, The rape of Europa. The fate of Europe's treasures in the Third Reich and the Second World War, New York, Vintage Books, 1995, 423. 52 L. PROTT, “Responding to World War II art looting” in PERMANENT COURT OF ARBITRATION. INTERNATIONAL BUREAU, Resolution of cultural property disputes in The Permanent court of arbitration. Peace Palace papers, Den Haag, Kluwer law international, 2004, 113-137. [121]
14
17. De impact van de waaier aan juridische regels in de internationale kunsthandel manifesteert zich meer en meer. Eigenaars en kopers doen er goed aan zich uitgebreid te informeren over wat er wettelijk wel en niet (meer) kan. Vooral bij diefstal kunnen zij anders voor grote verrassingen komen te staan.
1.3 Algemene juridische omkadering
1.3.1 Definities en begrippen 18. Wanneer we spreken over kunstvoorwerpen dan kunnen we deze op verschillende manieren indelen. Klassieke indelingen zijn schilderkunst, beeldhouwkunst, enzovoort. Het begrip kunstwerk wordt nergens in juridische termen gedefiniëerd.53 In plaats daarvan zien we het begrip cultuurgoed als ruime omschrijving. Maar ook hier is er geen vastomlijnde definitie. Een zuiver objectieve en statische invulling is niet mogelijk en er is geen eenvormigheid.54 Elk land heeft wel zijn eigen definitie en ook de internationale verdragen en het Europees recht hanteren elk hun eigen afbakening. 55
19. Er heeft zich wel een communis opinio ontwikkeld die de voornaamste karakteristieken van culturele voorwerpen afbakent.56 Er bestaan lange internationale en supranationale lijsten van cultuurgoederen.57 Belangrijk is zich te realiseren dat niet elk cultuurgoed een kunstwerk is: het gaat ook om objecten zonder esthetische waarde die belangrijk zijn om hun geschiedkundig verhaal.58
53
L. MASSY, Le vol d‘oeuvres d‘art. Une criminalité méconnue, Brussel, Bruylant, 2000, 21. S. SPAUN, Der Herausgabeanspruch bei Diebstahl oder illegalem Export von Kulturgütern in Salzburger Studien zum europäischen Privatrecht, Frankfurt am Main, Lang, 2003, 31. 55 S. SPAUN, Der Herausgabeanspruch bei Diebstahl oder illegalem Export von Kulturgütern in Salzburger Studien zum europäischen Privatrecht, Frankfurt am Main, Lang, 2003, 31. 56 J. MILO en V. SAGAERT, “Private property rights in cultural objects. Balancing preservation of cultural objects and certainty of trade in Belgian and Dutch law” in B. DEMARSIN, E. SCHRAGE, B. TILLEMAN en A. VERBEKE (eds.), Art & law, Brugge, die Keure, 2008, 468-491. [469] 57 Bijvoorbeeld de lijst van het Verdrag van 14 november 1970 met betrekking tot de maatregelen die moeten worden genomen om de ongeoorloofde invoer, uitvoer en overdracht van eigendom van cultuurgoederen te voorkomen, BS 19 juni 2009, 42.801; en de Richtlijn 93/7/EEG: Richtl. Raad, nr. 93/7/EEG, 15 maart 1993 betreffende de teruggave van cultuurgoederen die op onrechtmatige wijze buiten het grondgebied van een Lidstaat zijn gebracht, Pb.L. 27 maart 1993, afl. 74, 74. Zie infra voor bespreking. K. SIEHR, “Handel mit Kulturgütern in der Europäischen Union und in der Schweiz” in H. WALDER, D. ZOBL en T. JAAG (eds.), Aspekte des Wirtschaftsrechts. Festgabe zum schweizerischen Juristentag 1994, Zürich, Schultess, 1994, 353-372. [368] 58 A. WEIDNER, Kulturgüter als res extra commercium im internationalen Sachenrecht in Schriften zum Kulturgüterschutz, Berlijn, de Gruyter, 2001, 7; E. SPINELLIS, Das Vertrags- und Sachenrecht des internationalen Kunsthandels. Zugleich ein Beitrag zur Bedeutung der Eingriffsnormen im heutigen internationalen Rechtsverkehr in Schriften zum internationalen Privatrecht und zur Rechtsvergleichung, Osnabrück, Universitätsverlag Rasch, 2000, 229. 54
15
Omgekeerd is niet elk kunstwerk een cultuurgoed en worden niet alle kunstwerken als cultuurgoederen beschermd.59
20. Daarnaast spreekt men vaak over cultureel erfgoed en/of culturele eigendom. Cultureel erfgoed is meer dan lichamelijke goederen. Ook onlichamelijk erfgoed zoals ambachten, folklore en vaardigheden worden er mee bedoeld.60 De definitie van culturele eigendom omvat roerende en onroerende goederen van cultureel belang, inbegrepen prehistorische en belangrijke historische overblijfselen.61 De term culturele eigendom komt voort uit de Westerse intellectuele traditie en draagt met zich een rijkwijdte van waarden en emoties.62 Volgens LAST impliceert deze terminologie een aantal dingen.63 Het gaat over meer dan alleen fysieke objecten maar dingen zoals traditionele kennis en rituelen zijn uitgesloten. Het woord „eigendom‟ verwijst dan weer naar de mogelijkheid tot vervreemding, exploitatie, en uitsluiting van anderen. Problemen ontstaan wanneer dit begrip toegepast wordt op samenlevingen die geen splitsing doorvoeren tussen „bezielde‟ en „niet-bezielde‟ objecten of maatschappijen die aan zaken juridische persoonlijkheid toekennen.64 Bovendien bestaat in veel tribale gemeenschappen gemeenschapseigendom en is de visie dat het individu houder is van eigendomsrechten volkomen vreemd.
1.3.2 Een historisch overzicht : enkele belangrijke juridische mijlpalen 21. De idee cultuurgoederen te beschermen vinden we reeds terug bij de Griekse historicus POLYBIUS.65 In de Romeinse periode adviseert CICERO staatslieden de culturele en religieuze
59
E. SPINELLIS, Das Vertrags- und Sachenrecht des internationalen Kunsthandels. Zugleich ein Beitrag zur Bedeutung der Eingriffsnormen im heutigen internationalen Rechtsverkehr in Schriften zum internationalen Privatrecht und zur Rechtsvergleichung, Osnabrück, Universitätsverlag Rasch, 2000, 229. 60 T. PAPADEMETRIOU, “International aspects of cultural property. An overview of basic instruments and issues”, Int‘l J. legal Info. 1996, 271. 61 T. PAPADEMETRIOU, “International aspects of cultural property. An overview of basic instruments and issues”, Int‘l J. legal Info. 1996, 271. 62 K. LAST, “The resolution of cultural property disputes. Some issues of definition” in PERMANENT COURT OF ARBITRATION. INTERNATIONAL BUREAU, Resolution of cultural property disputes in The Permanent court of arbitration. Peace Palace papers, Den Haag, Kluwer law international, 2004, 53-84. [54-55] 63 K. LAST, “The resolution of cultural property disputes. Some issues of definition” in PERMANENT COURT OF ARBITRATION. INTERNATIONAL BUREAU, Resolution of cultural property disputes in The Permanent court of arbitration. Peace Palace papers, Den Haag, Kluwer law international, 2004, 53-84. [54-57] 64 Zie Bumper Development Corp. v. Commissioner of Police of Metropolis, [1991] 1 W.L.R. 1362. 65 B. BENG, "Dead on arrival? A comparison of the Unidroit Convention on stolen or illegally exported cultural objects and U.S. property law", Transnat'l L.& Contemp.Probs. 1996, 509-510.
16
monumenten van de veroverden te respecteren.66 Cultuurgoederen dienen een bijzonder statuut te hebben en de private bezitsbescherming kan voor hen niet ten volle spelen.67 22. Vanaf de 15e eeuw krijgt de beschermingsgedachte bredere toepassing. Paus PIUS II stelt in 1464 een exportverbod in voor de Pauselijke Staten.68 De Pauselijke Bullen Etsi in cunctarum (1425) en Cum almam nostram urbem (1462) beogen in de eerste plaats de bescherming van antieke gebouwen.69 HUGO GROTIUS voert als eerste een uitdrukkelijk verbod in op de plundering van culturele en religieuze goederen bij militaire conflicten.70 Tijdens het humanisme komt de gedachte op om bepaalde goederen op grond van hun culturele waarde juridische bescherming te verlenen.71
23. In 1758 postuleert de rechtsgeleerde EMHERIC DE VATTEL in zijn The Law of Nations een zich ontwikkelende rechtsregel. Kunstschatten die “eer aandoen aan de menselijke samenleving” moeten gedurende oorlogstijd bijzondere bescherming genieten.72 In 1812 beschouwt een Canadese rechtbank kunstwerken als cultureel eigendom en beveelt dat Groot-Brittannië haar oorlogsbuit moet teruggeven aan het Philadelphia Museum of Art.73
24. De Napoleontische oorlogen veroorzaken een kentering. De theorie dat plundering door de veroveraar een normale zaak is ruimt plaats voor de opvatting dat geconfisceerde goederen moeten terugkeren naar hun oorsprongslanden.74 Bijzondere wetgeving wordt ingevoerd in landen als 66
M. CARL, “Legal issues associated with restitution. Conflict of law rules concerning ownership and statutes of limitation” in PERMANENT COURT OF ARBITRATION. INTERNATIONAL BUREAU, Resolution of cultural property disputes in The Permanent court of arbitration. Peace Palace papers, Den Haag, Kluwer law international, 2004, 185-192. [185] 67 V. SAGAERT, “Rechtszekerheid bij de handel in kunstvoorwerpen. Een wankel evenwicht tussen patrimoniumbescherming en bezitsbescherming” in F. SWENNEN (ed.), Kunst en recht, Antwerpen, Intersentia, 2007, 55-72. [58] 68 R. ATWOOD, Stealing history. Tomb raiders, smugglers, and the looting of the ancient world, New York, St. Martin‟s Press, 2004, 150. 69 A. WEIDNER, Kulturgüter als res extra commercium im internationalen Sachenrecht in Schriften zum Kulturgüterschutz, Berlijn, de Gruyter, 2001, 24. 70 M. CARL, “Legal issues associated with restitution. Conflict of law rules concerning ownership and statutes of limitation” in PERMANENT COURT OF ARBITRATION. INTERNATIONAL BUREAU, Resolution of cultural property disputes in The Permanent court of arbitration. Peace Palace papers, Den Haag, Kluwer law international, 2004, 185-192. [185]; W. FIEDLER, “Safeguarding of cultural property during occupation. Modifications of the Hague convention of 1907 by World War II?” in M. BRIAT en J. FREEDBERG (eds.), Legal aspects of international trade in art in International sales of works of art, Parijs, ICC Publishing, 1996, 175-183. [179] 71 A. WEIDNER, Kulturgüter als res extra commercium im internationalen Sachenrecht in Schriften zum Kulturgüterschutz, Berlijn, de Gruyter, 2001, 24. 72 L. KAYE, “Cultural property theft during war. Application of the statute of limitations” in M. BRIAT en J. FREEDBERG (eds.), Legal aspects of international trade in art in International sales of works of art, Parijs, ICC Publishing, 1996, 217-228. [219] 73 K. SIEHR, “Globalization and national culture. Recent trends toward a liberal exchange of cultural objects”, Vand.J.Transnat'l L. 2005, 1068; L. KAYE, “Cultural property theft during war. Application of the statute of limitations” in M. BRIAT en J. FREEDBERG (eds.), Legal aspects of international trade in art in International sales of works of art, Parijs, ICC Publishing, 1996, 217-228. [219]. 74 W. FIEDLER, “Safeguarding of cultural property during occupation. Modifications of the Hague convention of 1907 by World War II?” in M. BRIAT en J. FREEDBERG (eds.), Legal aspects of international trade in art in
17
Griekenland (1834), Italië (1872) en Frankrijk (1887).75 In 1874 probeert de Conferentie van Brussel in een Verklaring regels vast te leggen voor de bescherming van cultuurgoederen om zo oorlogsplundering te verhinderen. De Verklaring geraakt nooit geratificeerd maar heeft een belangrijke invloed op de Haagse Conventie van 1907.76 25. De 20e eeuw begint hoopvol met de aanname van de Haagse Conventies in 1899 en 1907.77 De Volkenbond bespreekt in 1919 en 1922 de mogelijkheid tot het instellen van controles op de illegale exploitatie van cultureel eigendom, in het bijzonder die van antiquiteiten.78
26. Tussen 1918 en 1940 is de wil aanwezig om cultureel eigendom beter te beschermen. Echter, het internationaal recht zoals opgesteld door de Haagse Conventie van 1907 bleef ongewijzigd.79 Het Verdrag van Versailles legt na de Eerste Wereldoorlog in de artkels 238 en 247 de plicht tot restitutie op.80 De Volkenbond geeft in de jaren 1930 aan het Office International des Musées (OIM) de opdracht voor de opstelling van een verdragsontwerp betreffende de teruggave en het eigendomsrecht van cultuurgoederen.81 Het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog verhinderde verdere werkzaamheden.82 International sales of works of art, Parijs, ICC Publishing, 1996, 175-183. [179]; L. KAYE, “Cultural property theft during war. Application of the statute of limitations” in M. BRIAT en J. FREEDBERG (eds.), Legal aspects of international trade in art in International sales of works of art, Parijs, ICC Publishing, 1996, 217-228. [219]. 75 P. O‟KEEFE, Commentary on the UNESCO 1970 convention on illicit traffic, Leicester, Institute of Art and Law, 2000, 9. 76 Verdrag van 18 oktober 1907 nopens de wetten en gebruiken van den oorlog te land, BS 6 november 1910, 6.621; W. FIEDLER, “Safeguarding of cultural property during occupation. Modifications of the Hague convention of 1907 by World War II?” in M. BRIAT en J. FREEDBERG (eds.), Legal aspects of international trade in art in International sales of works of art, Parijs, ICC Publishing, 1996, 175-183. [178, voetnoot 14]; L. KAYE, “Cultural property theft during war. Application of the statute of limitations” in M. BRIAT en J. FREEDBERG (eds.), Legal aspects of international trade in art in International sales of works of art, Parijs, ICC Publishing, 1996, 217-228. [219, voetnoot 10] 77 Verdrag (II) van 29 juli 1899 nopens de wetten en gebruiken van de oorlog te land, BS 13 september 1900, 4.096; Verdrag van 18 oktober 1907 nopens de wetten en gebruiken van den oorlog te land, BS 6 november 1910, 6.621; L. KAYE, “Cultural property theft during war. Application of the statute of limitations” in M. BRIAT en J. FREEDBERG (eds.), Legal aspects of international trade in art in International sales of works of art, Parijs, ICC Publishing, 1996, 217-228. [219] 78 P. O‟KEEFE, Commentary on the UNESCO 1970 convention on illicit traffic, Leicester, Institute of Art and Law, 2000, 9. 79 W. FIEDLER, “Safeguarding of cultural property during occupation. Modifications of the Hague convention of 1907 by World War II?” in M. BRIAT en J. FREEDBERG (eds.), Legal aspects of international trade in art in International sales of works of art, Parijs, ICC Publishing, 1996, 175-183. [180] 80 S. VERHOEVEN, “The art of war. Protecting art in war” in B. DEMARSIN, E. SCHRAGE, B. TILLEMAN en A. VERBEKE (eds.), Art & law, Brugge, die Keure, 2008, 376-410. [384]; W. KOWALSKI, “Claims for works of art and their legal nature” in PERMANENT COURT OF ARBITRATION. INTERNATIONAL BUREAU, Resolution of cultural property disputes in The Permanent court of arbitration. Peace Palace papers, Den Haag, Kluwer law international, 2004, 31-51. [38-39]. 81 A. RASCHÈR, Kulturgütertransfer und Globalisierung. UNESCO-Konvention 1970 - UNIDROIT-Konvention 1995 - EG-Verordnung 3911/92 - EG-Richtlinie 93/7 - Schweizerisches Recht in Studien zum Kunstrecht, Zürich, Schultess, 2000, 50; P. O‟KEEFE, Commentary on the UNESCO 1970 convention on illicit traffic, Leicester, Institute of Art and Law, 2000, 10. 82 A. RASCHÈR, Kulturgütertransfer und Globalisierung. UNESCO-Konvention 1970 - UNIDROIT-Konvention 1995 - EG-Verordnung 3911/92 - EG-Richtlinie 93/7 - Schweizerisches Recht in Studien zum Kunstrecht, Zürich,
18
27. Ook tijdens en na WO II blijft de Haagse Conventie uit 1907 van kracht.83 Dit voorkomt helaas niet dat er enorme hoeveelheden kunstwerken als oorlogsbuit eindigen.84 In de vroege dagen van de oorlog is er een voorstel om na de bevrijding van de bezette landen de kunsthandel te bevriezen. Hier komt niets van terecht. Alleen in Duitsland zelf is er een beperking.85
28. In 1943 vaardigen de Gealliëerden de Verklaring van Londen uit waarin zij een formele waarschuwing richten aan eenieder die zich aan de plundering schuldig maakt.86 Gedwongen eigendomsoverdrachten kunnen door de ondertekenende Staten ongeldig worden verklaard en toekomstige verkrijgers zullen niet als te goeder trouw worden beschouwd.87 De Verklaring van Londen is een uiterst belangrijk precedent met haar nadruk op wat er in realiteit allemaal voorviel tijdens de oorlog.88 Ze viseert niet enkel flagrant illegale transacties, maar ook de overdrachten “ogenschijnlijk legaal in vorm, zelfs wanneer ze de indruk wekken van vrijwillig te zijn gebeurd.”89 Het betreft hier gedwongen of door angst en intimidatie verkregen leningen en giften, en de verkopen aan onrealistische prijzen door personen die zich in veiligheid willen brengen. 90 Of de geviseerde transacties kunnen verjaren is niet duidelijk. De Verklaring zegt hieromtrent niets maar er is gesuggereerd ze niet te onderwerpen aan verjaringsregels.91 De principes in deze Verklaring kregen herbevestiging in onder andere de Final Act of the Bretton Woods Conference (1944) en in het
Schultess, 2000, 50; P. O‟KEEFE, Commentary on the UNESCO 1970 convention on illicit traffic, Leicester, Institute of Art and Law, 2000, 50. 83 W. FIEDLER, “Safeguarding of cultural property during occupation. Modifications of the Hague convention of 1907 by World War II?” in M. BRIAT en J. FREEDBERG (eds.), Legal aspects of international trade in art in International sales of works of art, Parijs, ICC Publishing, 1996, 175-183. [182] 84 W. FIEDLER, “Safeguarding of cultural property during occupation. Modifications of the Hague convention of 1907 by World War II?” in M. BRIAT en J. FREEDBERG (eds.), Legal aspects of international trade in art in International sales of works of art, Parijs, ICC Publishing, 1996, 175-183. [176] 85 L. NICHOLAS, The rape of Europa. The fate of Europe's treasures in the Third Reich and the Second World War, New York, Vintage Books, 1995, 423. 86 Zie voor deze Verklaring: E. SIMPSON (ed.), The spoils of war. World War II and its aftermath. The loss, reappearance, and recovery of cultural property, New York, Abrams, 1997, 287. 87 L. PROTT, “Responding to World War II art looting” in PERMANENT COURT OF ARBITRATION. INTERNATIONAL BUREAU, Resolution of cultural property disputes in The Permanent court of arbitration. Peace Palace papers, Den Haag, Kluwer law international, 2004, 113-137. [120]; L. KAYE, “Cultural property theft during war. Application of the statute of limitations” in M. BRIAT en J. FREEDBERG (eds.), Legal aspects of international trade in art in International sales of works of art, Parijs, ICC Publishing, 1996, 217-228. [220]. 88 L. PROTT, “Responding to World War II art looting” in PERMANENT COURT OF ARBITRATION. INTERNATIONAL BUREAU, Resolution of cultural property disputes in The Permanent court of arbitration. Peace Palace papers, Den Haag, Kluwer law international, 2004, 113-137. [121] 89 L. PROTT, “Responding to World War II art looting” in PERMANENT COURT OF ARBITRATION. INTERNATIONAL BUREAU, Resolution of cultural property disputes in The Permanent court of arbitration. Peace Palace papers, Den Haag, Kluwer law international, 2004, 113-137. [121] 90 L. PROTT, “Responding to World War II art looting” in PERMANENT COURT OF ARBITRATION. INTERNATIONAL BUREAU, Resolution of cultural property disputes in The Permanent court of arbitration. Peace Palace papers, Den Haag, Kluwer law international, 2004, 113-137. [121] 91 L. KAYE, “Cultural property theft during war. Application of the statute of limitations” in M. BRIAT en J. FREEDBERG (eds.), Legal aspects of international trade in art in International sales of works of art, Parijs, ICC Publishing, 1996, 217-228. [222, voetnoot 26]
19
bijzonder in de Final Act of the Paris Conference on Reparations (1945).92 De kunstmarkt ziet men als de plaats bij uitstek waar oorlogsbezittingen verborgen en internationaal verplaatst kunnen worden.93
29. Het Internationaal Militair Tribunaal van Nurenberg (1945) veroordeelt scherp de moedwillige plundering en vernietiging van cultureel eigendom. In het Charter stelt art. 6(b) dat “plundering van publiek of privaat eigendom ... niet gerechtvaardigd door militaire noodzaak” een oorlogsmisdaad is.94 Verder verklaart het Tribunaal de Haagse Conventies tot internationaal gewoonterecht. Het gevolg is dat verscheidene personen veroordeeld worden voor plundering van cultureel eigendom.95 De plundering van kunstwerken door de Nazi‟s ziet het Tribunaal als illegale inbezitname. 96
30. Na WO II ontstaat er een belangrijke beweging tot verdergaande bescherming van culturele goederen. In de Duitse bezettingszones vaardigen de Gealliëerden vanaf 1945 bindende wetgeving uit en valt de restitutieproblematiek binnen hun exclusieve bevoegdheid.97 De Allied Control Council for Germany definieert de term restitutie en vestigt de toe te passen principes.98 De verkoop of overdracht van kunstwerken werd verboden door de Military Government Law No. 52.99 Veel Europese landen beogen de terugkeer van verloren kunstwerken naar hun oorspronkelijke eigenaars, maar veel objecten worden nooit teruggevraagd en komen uiteindelijk terecht in de nationale musea.100
31. In 1954 ziet de Haagse Conventie voor bescherming van culturele goederen in geval van een gewapend conflict het licht, met een nieuwe en bredere benadering.101 Nog in 1954 en later in 1999
92
W. KOWALSKI, “Claims for works of art and their legal nature” in PERMANENT COURT OF ARBITRATION. INTERNATIONAL BUREAU, Resolution of cultural property disputes in The Permanent court of arbitration. Peace Palace papers, Den Haag, Kluwer law international, 2004, 31-51. [40] 93 L. NICHOLAS, The rape of Europa. The fate of Europe's treasures in the Third Reich and the Second World War, New York, Vintage Books, 1995, 277. 94 L. KAYE, “Cultural property theft during war. Application of the statute of limitations” in M. BRIAT en J. FREEDBERG (eds.), Legal aspects of international trade in art in International sales of works of art, Parijs, ICC Publishing, 1996, 217-228. [220] 95 M. TURNER, “The innocent buyer of art looted during World War II”, Vand.J.Transnat'l L. 1999, 153; W. FIEDLER, “Safeguarding of cultural property during occupation. Modifications of the Hague convention of 1907 by World War II?” in M. BRIAT en J. FREEDBERG (eds.), Legal aspects of international trade in art in International sales of works of art, Parijs, ICC Publishing, 1996, 175-183. [177] 96 M. TURNER, “The innocent buyer of art looted during World War II”, Vand.J.Transnat'l L. 1999, 1531. 97 N. BENTWICH, “International Aspects of Restitution and Compensation for Victims of the Nazis”, B.Y.B.I.L. 1955, 204. 98 W. KOWALSKI, “Claims for works of art and their legal nature” in PERMANENT COURT OF ARBITRATION. INTERNATIONAL BUREAU, Resolution of cultural property disputes in The Permanent court of arbitration. Peace Palace papers, Den Haag, Kluwer law international, 2004, 31-51. [40] 99 M. KURTZ, “The end of the war and the occupation of Germany, 1944-52. Laws and conventions enacted to counter German appropriations. The Allied Control Council” in E. SIMPSON (ed.), The spoils of war. World War II and its aftermath. The loss, reappearance, and recovery of cultural property, New York, Abrams, 1997, 112116. [115] 100 S. CHOI, “The legal landscape of the international art market after Republic of Austria v. Altmann”, Nw.J.Int'l L.& Bus. 2005, 169-170. 101 Verdrag van 14 mei 1954 inzake de bescherming van culturele goederen in geval van een gewapend conflict, Reglement van uitvoering van het verdrag inzake de bescherming van culturele goederen in geval van een
20
volgen er aanvullende Protocollen.102 Waar de Haagse Conventies van 1899 en 1907 opriepen tot juridische stappen, zien we nu de algemene norm ontstaan van strafrechtelijke vervolging die de zwaarste sancties kan meebrengen.103 Er is bevestiging van het principe van Nurenberg dat plundering of vernietiging van cultureel eigendom tijdens gewapende conflicten een oorlogsmisdaad is. 104 32. Roof van culturele goederen krijgt in de tweede helft van de 20 e eeuw ook een nationalistische, anti-Westerse kleur met de dekolonisatiebeweging. Naast oorlogsmisdaad krijgt het nu ook de stempel van culturele onderwerping en imperialisme. 105
33. Uit dit alles volgt een grote doorbraak in 1970, namelijk het UNESCO-Verdrag betreffende illegale import, export en eigendomsoverdracht van culturele eigendom. 106 De Verenigde Staten van Amerika ondertekenen en ratificeren als één van de eersten.107 De ondertekening en ratificering door andere belangrijke „koperslanden‟ laat echter lange tijd op zich wachten. Het Verenigd Koninkrijk en Zwitserland zijn zelfs nergens te bespeuren op de conferentie.108 Frankrijk ratificeert en implementeert in 1997 als eerste Europees land met een belangrijke kunstmarkt.109 Doordat de Verenigde Staten van Amerika al vroeg het UNESCO-Verdrag aannemen, onstaat er voor de Europese handelaars een competitief voordeel. Meer en meer richt de handel zich vanaf 1970 op de Europese kunstmarkt, waar rond 1990 een object volkomen legaal kan worden verhandeld terwijl het in de Verenigde Staten van Amerika als gestolen gezien wordt.110
gewapend conflict, BS 16 november 1960, 8.868; Zie voor een uitgebreide bespreking van de voorgeschiedenis van dit verdrag: A. POULOS, “The 1954 Hague Convention for the protection of cultural property in the event of armed conflict. An historic analysis”, Int‘l J. legal Info. 2000, 1-44. 102 Protocol inzake de bescherming van culturele goederen in geval van een gewapend conflict, BS 16 november 1960, 8.868. 103 L. KAYE, “Cultural property theft during war. Application of the statute of limitations” in M. BRIAT en J. FREEDBERG (eds.), Legal aspects of international trade in art in International sales of works of art, Parijs, ICC Publishing, 1996, 217-228. [218] 104 L. KAYE, “Cultural property theft during war. Application of the statute of limitations” in M. BRIAT en J. FREEDBERG (eds.), Legal aspects of international trade in art in International sales of works of art, Parijs, ICC Publishing, 1996, 217-228. [221] 105 R. ATWOOD, Stealing history. Tomb raiders, smugglers, and the looting of the ancient world, New York, St. Martin‟s Press, 2004, 150. 106 Verdrag van 14 november 1970 met betrekking tot de maatregelen die moeten worden genomen om de ongeoorloofde invoer, uitvoer en overdracht van eigendom van cultuurgoederen te voorkomen, BS 19 juni 2009, 42.801. 107 R. ATWOOD, Stealing history. Tomb raiders, smugglers, and the looting of the ancient world, New York, St. Martin‟s Press, 2004, 151. 108 R. ATWOOD, Stealing history. Tomb raiders, smugglers, and the looting of the ancient world, New York, St. Martin‟s Press, 2004, 152. 109 R. ATWOOD, Stealing history. Tomb raiders, smugglers, and the looting of the ancient world, New York, St. Martin‟s Press, 2004, 152. 110 R. ATWOOD, Stealing history. Tomb raiders, smugglers, and the looting of the ancient world, New York, St. Martin‟s Press, 2004, 152.
21
34. In 1988 publiceert de Raad van Europa haar Recommendation 1072.111 De Raad voorziet geen verdere procedures daar zij van mening is dat andere internationale organisaties, zoals UNESCO, reeds voldoende werk op dit vlak leveren.112 De Verenigde Naties vaardigen sinds 1972 Resoluties uit betreffende de bescherming en terugkeer van cultuurgoederen.113 35. De jaren ‟90 van de vorige eeuw zien de totstandkoming van een aantal belangrijke regelingen. Op internationaal vlak is er in 1995 de sluiting van het UNIDROIT-Verdrag betreffende gestolen en illegaal geëxporteerde culturele goederen.114 De Europese Unie voert met Verordening 116/2009 een systeem van exportvergunning in voor uitvoer naar derde landen.115 Richtlijn 93/7/EEG voorziet de mogelijkheid tot terugvordering van cultuurgoederen door de Lidstaten.116 In 1998 nemen in Washington, D.C. een veertigtal landen de Principles on Nazi-Confiscated Art aan.117 Bedoeling is dat landen speciale maatregelen nemen om zo door onderhandeling een groot aantal kunstvoorwerpen te kunnen teruggeven.118 36. Toch blijven roerende kunstgoederen onderbeschermd in vergelijking met onroerend erfgoed.119 Vaak leidt dit tot juridische problemen en betwistingen bij verhandeling.
1.4 De juridische probleemstelling 37. De internationale kunsthandel kenmerkt zich door haar grensoverschrijdend karakter. De verschillende landen kennen een waaier aan regels, met aan het ene uiterste een absolute
111
Recommendation 1072 on the international protection of cultural property and the circulation of works of art, Straatsburg, 1988, http://assembly.coe.int/Mainf.asp?link=/Documents/AdoptedText/ta88/EREC1072.htm. 112 L. PROTT, “Responding to World War II art looting” in PERMANENT COURT OF ARBITRATION. INTERNATIONAL BUREAU, Resolution of cultural property disputes in The Permanent court of arbitration. Peace Palace papers, Den Haag, Kluwer law international, 2004, 113-137. [123] 113 Zie voor een overzicht van resoluties http://portal.unesco.org/culture/en/ev.phpURL_ID=37062&URL_DO=DO_TOPIC&URL_SECTION=201.html. 114 UNIDROIT Convention of 24 june 1995 on Stolen or Illegally Exported Cultural Objects, http://www.unidroit.org/English/conventions/1995culturalproperty/main.htm. 115 Verord. Raad nr.116/2009, 18 december 2008 betreffende de uitvoer van cultuurgoederen, Pb.L. 10 februari 2009, afl. 39, 1. 116 Richtl. Raad nr. 93/7/EEG, 15 maart 1993 betreffende de teruggave van cultuurgoederen die op onrechtmatige wijze buiten het grondgebied van een Lidstaat zijn gebracht, Pb.L. 27 maart 1993, afl. 74, 74. 117 Washington Conference Principles on Nazi-Confiscated Art, 3 december 1998, http://www.lootedart.com/MG7QA043892; J. BINDENAGEL, Proceedings of the Washington Conference on Holocaust-Era Assets, Washingtn, D.C., Office of the Coordinator for the Washington Conference on HolocaustEra Assets, 1999, 1146 p., http://www.state.gov/www/regions/eur/holocaust/heac.html. 118 W. KOWALSKI, “Claims for works of art and their legal nature” in PERMANENT COURT OF ARBITRATION. INTERNATIONAL BUREAU, Resolution of cultural property disputes in The Permanent court of arbitration. Peace Palace papers, Den Haag, Kluwer law international, 2004, 31-51. [42-43] 119 A. DRAYE, De bescherming van het roerend en onroerend erfgoed. Wet-, decreet- en regelgeving van kracht binnen het Vlaamse Gewest/de Vlaamse Gemeenschap, Gent, Larcier, 2007, 339.
22
handelsvrijheid en aan het andere eind de staatseigendom.120 Meestal maken de nationale commerciële regels geen onderscheid tussen de verkoop van culturele goederen en die van andere roerende goederen. Ze erkennen onvoldoende het unieke en waardevolle karakter van kunstwerken.121
38. In bijna alle rechtssystemen is diefstal een misdrijf en probeert men te verhinderen dat dieven de gestolen goederen verhandelen.122 Problematisch wordt het wanneer een dief er in slaagt te verkopen zonder dat men dit opmerkt. Veel landen beschermen kopers te goeder trouw en erkennen de overdracht.123 Bestolen eigenaars hebben niet altijd goede vooruitzichten op het terugkrijgen van hun kunstwerken. Belangrijke juridische factoren zijn de mogelijkheden van de koper te goeder trouw om eigendom te verkrijgen, in welk land een gestolen goed verworven werd, en of de revindicatievordering onderworpen is aan verjaring.124 Vaak zijn deze factoren onderhevig aan manipulatie door dieven omdat zij de goederen bewust verplaatsen naar een soepel rechtssyteem.125 Dit kan meestal heel gemakkelijk doordat ze gestolen kunst vrij eenvoudig kunnen verstoppen en smokkelen.126
39. Problemen ontstaan wanneer meerdere partijen de eigendom opeisen van een kunstwerk. Het juridisch kluwen kan bijzonder ingewikkeld worden als het kunstwerk in verschillende landen verhandeld werd. Het opnieuw reconstrueren van de opeenvolgende transacties is bij illegale handel geen eenvoudige opdracht.127 Zowel het internationaal privaatrecht als het internationaal publiekrecht kunnen afzonderlijk dan wel tegelijk toepassing vinden.128 De keuze van het forum kan beslissend zijn
120
E. SPINELLIS, Das Vertrags- und Sachenrecht des internationalen Kunsthandels. Zugleich ein Beitrag zur Bedeutung der Eingriffsnormen im heutigen internationalen Rechtsverkehr in Schriften zum internationalen Privatrecht und zur Rechtsvergleichung, Osnabrück, Universitätsverlag Rasch, 2000, 230. 121 A. KURJATKO, “Are finders keepers? The need for a uniform law governing the rights of original owners and good faith purchasers of stolen art”, U.C.Davis J.Int'l L.& Pol'y 1999, 66. 122 P. O‟KEEFE, en L. PROTT, Law and cultural heritage, III, Movement, Londen, Butterworths, 1989, 37. 123 P. O‟KEEFE, en L. PROTT, Law and cultural heritage, III, Movement, Londen, Butterworths, 1989, 37. 124 S. SPAUN, Der Herausgabeanspruch bei Diebstahl oder illegalem Export von Kulturgütern in Salzburger Studien zum europäischen Privatrecht, Frankfurt am Main, Lang, 2003, 57; P. O‟KEEFE, Commentary on the UNESCO 1970 convention on illicit traffic, Leicester, Institute of Art and Law, 2000, 24; A. RASCHÈR, Kulturgütertransfer und Globalisierung. UNESCO-Konvention 1970 - UNIDROIT-Konvention 1995 - EGVerordnung 3911/92 - EG-Richtlinie 93/7 - Schweizerisches Recht in Studien zum Kunstrecht, Zürich, Schultess, 2000, 50. 125 E. SPINELLIS, Das Vertrags- und Sachenrecht des internationalen Kunsthandels. Zugleich ein Beitrag zur Bedeutung der Eingriffsnormen im heutigen internationalen Rechtsverkehr in Schriften zum internationalen Privatrecht und zur Rechtsvergleichung, Osnabrück, Universitätsverlag Rasch, 2000, 299. 126 M. PHELAN, “Scope of due diligence investigation in obtaining title to valuable artwork”, Seattle U.L.Rev. 2000, 661. 127 J. ERAUW, “Artikel 90. Recht toepasselijk op cultuurgoederen” in J. ERAUW, M. FALLON, E. GULDIX, J. MEEUSEN, M. PERTÉGAS, H. VAN HOUTTE, N. WATTÉ en P. WAUTELET (eds.), Het Wetboek Internationaal Privaatrecht becommentariëerd, Antwerpen, Intersentia, 2006, 460-466. [462] 128 K. LAST, “The resolution of cultural property disputes. Some issues of definition” in PERMANENT COURT OF ARBITRATION. INTERNATIONAL BUREAU, Resolution of cultural property disputes in The Permanent court of arbitration. Peace Palace papers, Den Haag, Kluwer law international, 2004, 53-84. [65]
23
voor het uiteindelijk juridisch resultaat.129 Partijen haasten zich dan ook vaak naar een jurisdictie die volgens hun inschatting de voor hen meest gunstige beslissing zal nemen. 130 Gerechtelijke procedures met betrekking tot kunst zijn bovendien vaak duur doordat de procesvoering plaatsvindt in een ander land.131 En dit gebeurt meestal in een voor de eiser vreemde taal.132 En zelfs als de bestolen eigenaar te weten komt waar zijn kunstwerk zich bevindt, dan is er de moeilijkheid om boven alle twijfel de objecten te identificeren.133 Nieuwe „eigenaars‟ zijn daarenboven niet altijd bereid de voorwerpen terug te geven, ook al is er onweerlegbaar bewijs dat ze aan iemand anders toebehoren.134
40. Hoe gaan we nu in een internationale context bepalen wie de eigendom krijgt van een gestolen kunstwerk? En wat met de koper te goeder trouw? Binnen het internationaal privaatrecht bestaan er algemene principes en regels die het kader vormen waarbinnen deze vragen een antwoord krijgen.
1.4.1 Algemene principes
1.4.1.1 Het toepasselijk recht: lex rei sitae 41. Het internationaal goederenrecht heeft als algemeen principe de lex rei sitae, dit is het recht van de plaats van de ligging.135
42. De oorsprong van het principe gaat op zijn minst terug tot de middeleeuwse Noord-Italiaanse stadsrechten.136 Nochtans kregen roerende goederen tot in de 19e eeuw een statutum personale dat ze assessoir aan de eigenaar maakte.137 Een gehanteerd principe was mobilia sequuntur personam (roerende goederen volgen de persoon) en titel bijgevolg beoordeeld werd volgens het recht van het land waarvan de eigenaar de nationaliteit bezat.138 In de 19e eeuw werken de Europese rechtbanken de
129
J. ANGLIM, “Crossroads in the great race. Moving beyond the international race to judgment in disputes over artwork and other chattels”, Harv.Int'l L.J. 2004, 239. 130 J. ANGLIM, “Crossroads in the great race. Moving beyond the international race to judgment in disputes over artwork and other chattels”, Harv.Int'l L.J. 2004, 240. 131 J. ANGLIM, “Crossroads in the great race. Moving beyond the international race to judgment in disputes over artwork and other chattels”, Harv.Int'l L.J. 2004, 241; P. O‟KEEFE, en L. PROTT, Law and cultural heritage, III, Movement, Londen, Butterworths, 1989, 614. 132 P. O‟KEEFE, en L. PROTT, Law and cultural heritage, III, Movement, Londen, Butterworths, 1989, 614. 133 P. O‟KEEFE, en L. PROTT, Law and cultural heritage, III, Movement, Londen, Butterworths, 1989, 614. 134 L. NICHOLAS, The rape of Europa. The fate of Europe's treasures in the Third Reich and the Second World War, New York, Vintage Books, 1995, 415. 135 J. ERAUW, Handboek Belgisch internationaal privaatrecht. Studentenversie, Mechelen, Kluwer, 2008, 429. 136 S. SPAUN, Der Herausgabeanspruch bei Diebstahl oder illegalem Export von Kulturgütern in Salzburger Studien zum europäischen Privatrecht, Frankfurt am Main, Lang, 2003, 131. 137 O. KURPIERS, Die lex originis-Regel im internationalen Sachenrecht. Grenzüberschreitende privatrechtliche Ansprüche auf Herausgabe von abhanden gekommenen und unrechtmäßig ausgeführten Kulturgütern in Europäische Hochschulschriften. Reihe 2. Rechtswissenschaft, Franfurt am Main, Lang, 2005, 186. 138 P. O‟KEEFE, en L. PROTT, Law and cultural heritage, III, Movement, Londen, Butterworths, 1989, 638.
24
regel van lex rei sitae verder uit.139 Keerpunt is het werk van SAVIGNY, die als grondlegger geldt van de huidige lex situs regel.140
43. Aangezien kunstvoorwerpen verhandelbare roerende goederen zijn, moeten ook zij deze regel volgen.141 Zakelijke rechten zoals eigendom en bezit krijgen een territoriale binding door ze vast te knopen aan de regels van de liggingsplaats van de goederen.142 Het zal dit recht zijn dat beslist welke zakelijke rechten bestaan, hoe ze ontstaan, en wat hun aard en omvang is.143 Om te bepalen of zakelijke rechten verworven of verloren zijn, kijken we naar “het grondgebied waar het goed zich bevond op het tijdstip dat de laatste der handelingen of feiten noodzakelijk voor het ontstaan of het tenietgaan ervan, plaatsvinden.”144
44. Internationale kopen bevatten in zich de geografische verplaatsing van goederen tussen verschillende landen. De situs wijzigt van land tot land en bijgevolg ook het toepasselijk recht.145 Er ontstaat een „conflit mobile‟. Fundamenteel hierbij is dat rechten verworven of verloren in een bepaald land door een ander land geëerbiedigd worden.146 Omgekeerd zullen handelingen die in een land geen zakelijke rechten vestigen of ontnemen, in een ander land dit ook niet doen ook al zou het recht van dit land ze wel toekennen.147 Verplaatsingen met het oogmerk de toepasselijke wet te ontduiken blijven altijd zonder gevolg.148 Bijzondere situaties ontstaan bij erfenis, de tenuitvoerlegging van vonnissen, de erkenning van buitenlandse wetgeving, en door verdragen of wetten betreffende de uitsluiting van jurisdictie bij grensoverschrijdende kunstuitleen bij tentoonstellingen.149
139
P. O‟KEEFE, en L. PROTT, Law and cultural heritage, III, Movement, Londen, Butterworths, 1989, 638. O. KURPIERS, Die lex originis-Regel im internationalen Sachenrecht. Grenzüberschreitende privatrechtliche Ansprüche auf Herausgabe von abhanden gekommenen und unrechtmäßig ausgeführten Kulturgütern in Europäische Hochschulschriften. Reihe 2. Rechtswissenschaft, Franfurt am Main, Lang, 2005, 186. 141 M.TRAEST, “Enkele aspecten inzake het vrij verkeer en de teruggave van cultuurgoederen, in het bijzonder het conflictenrecht terzake na de richtlijn van 15 maart 1993”, RW 1997-1998, 867. 142 J. ERAUW, Handboek Belgisch internationaal privaatrecht. Studentenversie, Mechelen, Kluwer, 2008, 429; S. SPAUN, Der Herausgabeanspruch bei Diebstahl oder illegalem Export von Kulturgütern in Salzburger Studien zum europäischen Privatrecht, Frankfurt am Main, Lang, 2003, 131. 143 J. ERAUW, Handboek Belgisch internationaal privaatrecht. Studentenversie, Mechelen, Kluwer, 2008, 429. 144 J. ERAUW, Handboek Belgisch internationaal privaatrecht. Studentenversie, Mechelen, Kluwer, 2008, 434. 145 C. DEBATTISTA, “England” in A. VON ZIEGLER, J. RONOE, C. DEBATTISTA en O. PLÉGAT-KERRAULT (eds.), Transfer of ownership in international trade, London, Kluwer Law International, 1999, 129-153. [132] 146 J. ERAUW, Handboek Belgisch internationaal privaatrecht. Studentenversie, Mechelen, Kluwer, 2008, 434; M.TRAEST, “Enkele aspecten inzake het vrij verkeer en de teruggave van cultuurgoederen, in het bijzonder het conflictenrecht terzake na de richtlijn van 15 maart 1993”, RW 1997-1998, 867. 147 J. ERAUW, Handboek Belgisch internationaal privaatrecht. Studentenversie, Mechelen, Kluwer, 2008, 435. 148 J. ERAUW, Handboek Belgisch internationaal privaatrecht. Studentenversie, Mechelen, Kluwer, 2008, 435. 149 Zie als voorbeeld de Belgische wet 14 juni 2004 tot wijziging van het Gerechtelijk Wetboek met het oog op het instellen van een uitvoeringsimmuniteit ten aanzien van buitenlandse cultuurgoederen die in België voor het publiek vertoond worden, BS 29 juni 2004, 52.719. M. CARL, “Legal issues associated with restitution. Conflict of law rules concerning ownership and statutes of limitation” in PERMANENT COURT OF ARBITRATION. INTERNATIONAL BUREAU, Resolution of cultural property disputes in The Permanent court of arbitration. Peace Palace papers, Den Haag, Kluwer law international, 2004, 185-192. [187] 140
25
45. De toepassing van de lex situs regel kan verschillen. Een eerste interpretatie zal kijken naar het recht van de plaats waar de goederen zich bevinden op het tijdstip dat de zakelijke vordering wordt ingesteld.150 Een andere mogelijkheid is te oordelen volgens het recht van de plaats waar de laatste transactie met zakenrechtelijke gevolgen plaatsvindt.151
46. KURPIERS somt een aantal redenen op voor de keuze van de liggingsplaats als juridisch aanknopingspunt. Primair is er het handelsbelang. Commerciële transacties betreffende goederen gelegen in het eigen land hoeven op deze manier enkel rekening te houden met zakelijke rechten die in het binnenlands recht gekend zijn. Vervolgens is er de wereldwijde toepassing van de lex rei sitae. Een derde argument is dat deze lex makkelijk teruggevonden wordt.152
47. Niettegenstaande de wijd verspreide toepassing van het lex rei sitae principe is het aan kritiek onderhevig, in het bijzonder voor kunstvoorwerpen en cultuurgoederen.153 48. Het grootste probleem bestaat uit wat men noemt „forum shopping‟. Het netwerk van illegale kunsthandel vertoont een grote mate van organisatie en zal de juridisch meest gunstige plaats uitkiezen om de goederen te verkopen.154 Deze organisaties bezitten voldoende financiële middelen en internationale contacten om kunstwerken ver over de grenzen te transporteren.155 Een klein verschil in nationale eigendomswetten leidt zo naar een strategisch voordeel in de zwarte markt.156 Eens het kunstvoorwerp of cultuurgoed naar nationaal recht legaal gekocht is door een koper te goeder trouw, kan het daarna op legale wijze verhandeld worden in de internationale kunstmarkt en verkrijgt het een
150
P. O‟KEEFE, en L. PROTT, Law and cultural heritage, III, Movement, Londen, Butterworths, 1989, 639. P. O‟KEEFE, en L. PROTT, Law and cultural heritage, III, Movement, Londen, Butterworths, 1989, 639. 152 O. KURPIERS, Die lex originis-Regel im internationalen Sachenrecht. Grenzüberschreitende privatrechtliche Ansprüche auf Herausgabe von abhanden gekommenen und unrechtmäßig ausgeführten Kulturgütern in Europäische Hochschulschriften. Reihe 2. Rechtswissenschaft, Franfurt am Main, Lang, 2005, 121. 153 Zie voor een overzicht van de argumenten voor en tegen de lex rei sitae: J. CARRUTHERS, The transfer of property in the conflict of laws. Choice of law rules concerning inter vivos transfers of property in Oxford private international law series, Oxford, University Press, 2005, 194-228. 154 P. O‟KEEFE, Commentary on the UNESCO 1970 convention on illicit traffic, Leicester, Institute of Art and Law, 2000, 77; A. RASCHÈR, Kulturgütertransfer und Globalisierung. UNESCO-Konvention 1970 - UNIDROITKonvention 1995 - EG-Verordnung 3911/92 - EG-Richtlinie 93/7 - Schweizerisches Recht in Studien zum Kunstrecht, Zürich, Schultess, 2000, 50; B. BENG, "Dead on arrival? A comparison of the Unidroit Convention on stolen or illegally exported cultural objects and U.S. property law", Transnat'l L.& Contemp.Probs. 1996, 517. 155 R. COLLIN, “The law and stolen art, artifacts and antiquities”, How.L.J. 1993, 24. 156 S. SPAUN, Der Herausgabeanspruch bei Diebstahl oder illegalem Export von Kulturgütern in Salzburger Studien zum europäischen Privatrecht, Frankfurt am Main, Lang, 2003, 153; B. BENG, "Dead on arrival? A comparison of the Unidroit Convention on stolen or illegally exported cultural objects and U.S. property law", Transnat'l L.& Contemp.Probs. 1996, 517; K. BURKE, “International transfers of stolen cultural property. Should thieves continue to benefit from domestic laws favouring bona fide purchasers ?”, Loy.L.A.Int'l & Comp.L.J. 1990, 458. 151
26
marktwaarde.157 Resultaat is dat bij gestolen objecten de vroegere eigenaar vaak in de onmogelijkheid komt ze terug te krijgen, zelfs indien hij de diefstal bewijst.158 Bovendien kan hij bij dezelfde feitelijke omstandigheden in het ene land wel met succes terugvorderen, en in een ander land niet.159 Toepassing van de lex rei sitae leidt aldus naar een sterke benadeling van de oorspronkelijke eigenaar.160 De diefstal kan als het ware gelegaliseerd worden indien het toepasselijk recht de koop erkent.161
49. Een ander probleem is dat buitenlandse wetten ter bescherming van cultuurgoederen niet altijd toepassing krijgen in het land waar de rechtszaak plaatsvindt.162 De commerciële rechtszekerheid wint het meestal van bescherming wanneer er ergens voordien in een land legale verhandeling plaatsvond.163 Handels- of exportverboden ingesteld door de Staat gelden als publiekrecht. Ze hebben in een ander land geen directe werking en rechtbanken geven er geen uitvoering aan.164 50. Vanwege al deze nadelen stellen verscheidene auteurs alternatieve verwijzingsprincipes voor.165 Voorgestelde oplossingen zijn het conflictrechtelijk in aanmerking nemen van fraus legis, de zelfstandige aanknoping van de voorvraag naar het verlies zelf, het toepassen van de lex furti, en de aanknoping bij de lex originis.166 Vooral de lex originis krijgt bijval. Argumenten pro zijn dat dieven
157
B. BENG, "Dead on arrival? A comparison of the Unidroit Convention on stolen or illegally exported cultural objects and U.S. property law", Transnat'l L.& Contemp.Probs. 1996, 517; R. COLLIN, “The law and stolen art, artifacts and antiquities”, How.L.J. 1993, 24. 158 B. BENG, "Dead on arrival? A comparison of the Unidroit Convention on stolen or illegally exported cultural objects and U.S. property law", Transnat'l L.& Contemp.Probs. 1996, 517; R. COLLIN, “The law and stolen art, artifacts and antiquities”, How.L.J. 1993, 24. 159 E. SPINELLIS, Das Vertrags- und Sachenrecht des internationalen Kunsthandels. Zugleich ein Beitrag zur Bedeutung der Eingriffsnormen im heutigen internationalen Rechtsverkehr in Schriften zum internationalen Privatrecht und zur Rechtsvergleichung, Osnabrück, Universitätsverlag Rasch, 2000, 390; A. KURJATKO, “Are finders keepers? The need for a uniform law governing the rights of original owners and good faith purchasers of stolen art”, U.C.Davis J.Int'l L.& Pol'y 1999, 62. 160 P. O‟KEEFE, en L. PROTT, Law and cultural heritage, III, Movement, Londen, Butterworths, 1989, 641. 161 A.-L. CALVO CARAVACA, “Private international law and the Unidroit Convention of 24th June 1995 on Stolen of Illegally Exported Cultural Objects” in H.-P. MANSEL (ed.), Festschrift für Erik Jayme, München, Sellier European Law Publishers, 2004, 87-104. [95] 162 O. KURPIERS, Die lex originis-Regel im internationalen Sachenrecht. Grenzüberschreitende privatrechtliche Ansprüche auf Herausgabe von abhanden gekommenen und unrechtmäßig ausgeführten Kulturgütern in Europäische Hochschulschriften. Reihe 2. Rechtswissenschaft, Franfurt am Main, Lang, 2005, 122, 223. 163 J. MILO en V. SAGAERT, “Private property rights in cultural objects. Balancing preservation of cultural objects and certainty of trade in Belgian and Dutch law” in B. DEMARSIN, E. SCHRAGE, B. TILLEMAN en A. VERBEKE (eds.), Art & law, Brugge, die Keure, 2008, 468-491. [468]; P. O‟KEEFE, en L. PROTT, Law and cultural heritage, III, Movement, Londen, Butterworths, 1989, 641. 164 S. SPAUN, Der Herausgabeanspruch bei Diebstahl oder illegalem Export von Kulturgütern in Salzburger Studien zum europäischen Privatrecht, Frankfurt am Main, Lang, 2003, 132. 165 Zie voor een overzicht van deze theorieën: S. SPAUN, Der Herausgabeanspruch bei Diebstahl oder illegalem Export von Kulturgütern in Salzburger Studien zum europäischen Privatrecht, Frankfurt am Main, Lang, 2003, 155-160. 166 Fraus legis is wetsontduiking, in het bijzonder iets doen dat niet uitdrukkelijk verboden is door de wet, maar dat het recht toch niet wil dat het gebeurt: B. GARNER (ed.), Black‘s law dictionary, St. Paul, West, 2009, 734. De lex furti zal aanknopen aan het recht van de plaats van de diefstal, en de lex originis aan de plaats van oorsprong van het goed. Lex furti en lex originis vallen niet noodzakelijk samen. S. SPAUN, Der Herausgabeanspruch bei Diebstahl oder illegalem Export von Kulturgütern in Salzburger Studien zum
27
geen invloed meer hebben op het toegepaste recht en zo forum shopping vermeden wordt, dat de herkomstplaats een nauwe binding heeft met een Staat of bepaalde plaats en de voortdurende statutenwissel wegvalt, dat de eigenaar zich kan instellen op zijn eigen recht, en tot slot dat publiekrechtelijke beschermingsbepalingen volledig kunnen spelen.167
51. Bij een gestolen goed bestaan er in theorie drie aanknopingspunten, namelijk het recht van de liggingsplaats alvorens de diefstal gebeurde, of het recht van het land waar het goed wordt teruggevonden, of het recht van de plaats waar het goed zich bevindt op het ogenblik dat de koper te goeder trouw de zaak verwerft.168 De bestolen eigenaar kan daarnaast nog de keuze krijgen betreffende het toepasselijk recht.169
1.4.1.2 Eigendom en bezit 52. Het is de Staat waar de goederen zich bevinden die de begrippen „eigendom‟, „bezit‟, en „titel‟ invult. Om eigendom te hebben moet er, afhankelijk van de betrokken jurisdictie, al dan niet bezit zijn, is er onderscheid mogelijk tussen privaat en publiek eigendom of nog iets ertussen, en in bepaalde rechtssystemen is er geen eigendomsverband tussen personen en objecten maar een uniek concept.170
53. Eigendom impliceert een geheel van rechten, namelijk het recht op bezit, controle, exploitatie, en vervreemding.171 De concrete invulling van deze rechten variëert doorheen de tijd en tussen rechtssystemen.172
54. Eigendomsbescherming staat niet altijd gelijk met cultuurgoederenbescherming. Het eerste betreft private belangen, het tweede beoogt staatsbelangen.173 Bepaalde auteurs stellen dat op cultuurgoederen meerdere eigendomsrechten kunnen rusten. De idee stoelt op het concept van gedeelde eigendom, europäischen Privatrecht, Frankfurt am Main, Lang, 2003, 155-160; A. WEIDNER, Kulturgüter als res extra commercium im internationalen Sachenrecht in Schriften zum Kulturgüterschutz, Berlijn, de Gruyter, 2001, 181. 167 O. KURPIERS, Die lex originis-Regel im internationalen Sachenrecht. Grenzüberschreitende privatrechtliche Ansprüche auf Herausgabe von abhanden gekommenen und unrechtmäßig ausgeführten Kulturgütern in Europäische Hochschulschriften. Reihe 2. Rechtswissenschaft, Franfurt am Main, Lang, 2005, 215. Ook het ontwerpverdrag van de OIM (zie supra) nam in hoge mate de lex originis in aanmerking: S. SPAUN, Der Herausgabeanspruch bei Diebstahl oder illegalem Export von Kulturgütern in Salzburger Studien zum europäischen Privatrecht, Frankfurt am Main, Lang, 2003, 205. 168 V. SAGAERT, “Over de lotgevallen van een gestolen Breughel in het IPR-goederenrecht” (noot onder Antwerpen 3 december 2007), RW 2009, 966. 169 V. SAGAERT, “Over de lotgevallen van een gestolen Breughel in het IPR-goederenrecht” (noot onder Antwerpen 3 december 2007), RW 2009, 966. 170 P. O‟KEEFE, en L. PROTT, Law and cultural heritage, III, Movement, Londen, Butterworths, 1989, 37. 171 P. O‟KEEFE, en L. PROTT, Law and cultural heritage, III, Movement, Londen, Butterworths, 1989, 235. 172 P. O‟KEEFE, en L. PROTT, Law and cultural heritage, III, Movement, Londen, Butterworths, 1989, 235. 173 E. SPINELLIS, Das Vertrags- und Sachenrecht des internationalen Kunsthandels. Zugleich ein Beitrag zur Bedeutung der Eingriffsnormen im heutigen internationalen Rechtsverkehr in Schriften zum internationalen Privatrecht und zur Rechtsvergleichung, Osnabrück, Universitätsverlag Rasch, 2000, 389.
28
waarbij het dominium eminente de Staat toebehoort en het dominium utile aan de private eigenaar.174 Het goed zelf is dan voorwerp van vermogensrechtelijke belangen en beheerst door het algemeen goederenrecht.175 Als cultuurgoed heeft het ook een culturele waarde en die zit in het goed verscholen.176 Deze is van immateriële aarde en omvat het belang van bewaring en cultureel gebruik.177
55. Sommige Staten verklaren alle cultuurgoederen tot staatseigendom of plaatsen deze in de categorie van res extra commercium. Het ene impliceert niet automatisch het andere. Bij staatseigendom heeft de Staat de volle eigendom en dus ook de exclusieve en volledige beschikkingsbekwaamheid. Het goed kan enkel door de Staat verhandeld worden en kan altijd als staatseigendom teruggevorderd worden.178 Res extra commercium plaatst de goederen buiten de handel. Het zegt op zichzelf niets over wie er eigendom over heeft. In principe zal dit wel de Staat zijn aangezien res extra commercium pas mogelijk wordt door overheidstoewijzing van goederen die de Staat in eigendom heeft.179
56. Kenmerkend voor het res extra commercium is de onvervreemdbaarheid en de onverjaarbaarheid. Onvervreemdbaarheid betekent dat de eigendom nooit kan overgaan op een andere partij.180 De goederen gevonden binnen de Staat die ze res extra commercium verklaart, kunnen op elk tijdstip gerevindiceerd worden en dit met uitsluiting van transacties die plaatsvonden in andere Staten.181 Wanneer echter het goed in het buitenland is teruggevonden en buiten de oorsprongsstaat verhandeld werd, zal de eigendomsoverdracht volgens de lex rei sitae gebeuren.182 Het zal dit recht zijn dat bepaalt of de goederen vanaf dat tijdstip vervreemdbaar zijn of niet en of een koper te goeder trouw ze kan verkrijgen.183 De bescherming door het statuut van res extra commercium valt dan weg, en het is ook totaal niet van belang of de plaats van het forum zijn eigen cultuurgoederen als res extra
174
A. WEIDNER, Kulturgüter als res extra commercium im internationalen Sachenrecht in Schriften zum Kulturgüterschutz, Berlijn, de Gruyter, 2001, 44. 175 A. WEIDNER, Kulturgüter als res extra commercium im internationalen Sachenrecht in Schriften zum Kulturgüterschutz, Berlijn, de Gruyter, 2001, 43. 176 A. WEIDNER, Kulturgüter als res extra commercium im internationalen Sachenrecht in Schriften zum Kulturgüterschutz, Berlijn, de Gruyter, 2001, 43. 177 A. WEIDNER, Kulturgüter als res extra commercium im internationalen Sachenrecht in Schriften zum Kulturgüterschutz, Berlijn, de Gruyter, 2001, 43. 178 K. SIEHR, “Handel mit Kulturgütern in der Europäischen Union und in der Schweiz” in H. WALDER, D. ZOBL en T. JAAG (eds.), Aspekte des Wirtschaftsrechts. Festgabe zum schweizerischen Juristentag 1994, Zürich, Schultess, 1994, 353-372. [355] 179 BESTUUR VOOR DE WETENSCHAPPELIJKE INRICHTINGEN VAN DE STAAT, “De verkrijging van gestolen kunstwerken door musea”, Gemeentekrediet 1991, 69. 180 A. WEIDNER, Kulturgüter als res extra commercium im internationalen Sachenrecht in Schriften zum Kulturgüterschutz, Berlijn, de Gruyter, 2001, 9. 181 P. O‟KEEFE, Commentary on the UNESCO 1970 convention on illicit traffic, Leicester, Institute of Art and Law, 2000, 89. 182 S. SPAUN, Der Herausgabeanspruch bei Diebstahl oder illegalem Export von Kulturgütern in Salzburger Studien zum europäischen Privatrecht, Frankfurt am Main, Lang, 2003, 143. 183 M. WEBER, Unveräußerliches Kulturgut im nationalen und internationalen Rechtsverkehr in Schriften zum Kulturgüterschutz, Berlijn, de Gruyter, 2002, 382-3.
29
commercium beschouwt.184 De onvervreemdbaarheid naar buitenlands recht krijgt in principe geen erkenning, met de opmerkelijke uitzondering in de Nederlandse zaak De Raad v. OvJ.185 Door de onverjaarbaarheid heeft tijdsverloop geen invloed op de eigendomsverhoudingen.186 Bij diefstal kan het goed altijd teruggevorderd worden.187 57. De meeste Europese landen kennen geen bijzondere verjaringstermijnen voor kunstwerken. 188 Er zijn wijd uiteenlopende systemen wat betreft de beschikbare perioden, het begin, onderbreking of het opnieuw aanvatten van de termijn.189 De ratio legis bij verjaringsregels is de belangenafweging tussen eigendomsbescherming en handelszekerheid.190 Doel is te zorgen dat de eisende partij de zaak tijdig aanhangig maakt en niet speculeert op mogelijke voordelen door vele jaren te wachten.191 De verweerder heeft van zijn kant na afloop van de termijn de zekerheid van zijn bezit en hoeft dan ook niet meer te vrezen voor juridische procedures.192
58. Het verstrijken van een verjaringsperiode leidt tot een aantal gevolgen. Deze kunnen zijn de verhindering van vorderingen waarbij het betwiste recht al dan niet verloren gaat, of het toekennen en uitdoven van rechten.193 In veel landen bestaat de mogelijkheid door verkrijgende verjaring eigendom te verwerven, dit is op grond van bezit gedurende de verjaringstermijn.194 Vooral civil law landen passen dit toe, waarbij niet noodzakelijk goede trouw vereist is om de verjaring te laten werken.195 In
184
S. SPAUN, Der Herausgabeanspruch bei Diebstahl oder illegalem Export von Kulturgütern in Salzburger Studien zum europäischen Privatrecht, Frankfurt am Main, Lang, 2003, 143. 185 M. WEBER, Unveräußerliches Kulturgut im nationalen und internationalen Rechtsverkehr in Schriften zum Kulturgüterschutz, Berlijn, de Gruyter, 2002, 383. 186 A. WEIDNER, Kulturgüter als res extra commercium im internationalen Sachenrecht in Schriften zum Kulturgüterschutz, Berlijn, de Gruyter, 2001, 9. 187 A. WEIDNER, Kulturgüter als res extra commercium im internationalen Sachenrecht in Schriften zum Kulturgüterschutz, Berlijn, de Gruyter, 2001, 34. 188 E. SPINELLIS, Das Vertrags- und Sachenrecht des internationalen Kunsthandels. Zugleich ein Beitrag zur Bedeutung der Eingriffsnormen im heutigen internationalen Rechtsverkehr in Schriften zum internationalen Privatrecht und zur Rechtsvergleichung, Osnabrück, Universitätsverlag Rasch, 2000, 409. 189 M. CARL, “Legal issues associated with restitution. Conflict of law rules concerning ownership and statutes of limitation” in PERMANENT COURT OF ARBITRATION. INTERNATIONAL BUREAU, Resolution of cultural property disputes in The Permanent court of arbitration. Peace Palace papers, Den Haag, Kluwer law international, 2004, 185-192. [190] 190 P. O‟KEEFE, Commentary on the UNESCO 1970 convention on illicit traffic, Leicester, Institute of Art and Law, 2000, 80; A. RASCHÈR, Kulturgütertransfer und Globalisierung. UNESCO-Konvention 1970 - UNIDROITKonvention 1995 - EG-Verordnung 3911/92 - EG-Richtlinie 93/7 - Schweizerisches Recht in Studien zum Kunstrecht, Zürich, Schultess, 2000, 50. 191 J. PETROVICH, “The recovery of stolen art. Of paintings, statues and statutes of limitation”, UCLA L.Rev. 1980, 1127. 192 J. PETROVICH, “The recovery of stolen art. Of paintings, statues and statutes of limitation”, UCLA L.Rev. 1980, 1122. 193 N. PALMER en E. MACKENDRICK, Interests in goods, Londen, Lloyd's of London Press, 1998, 937. 194 P. O‟KEEFE, en L. PROTT, Law and cultural heritage, III, Movement, Londen, Butterworths, 1989, 416. 195 Dit is niet hetzelfde als de bescherming van de goede trouw verkrijging, zie infra. Het civil law is de Europees-continentale rechtstraditie, het common law de Anglo-Amerikaanse traditie: F. GORLÉ, G. BOURGEOIS, H. BOCKEN, F. REYNTJENS, W. DE BONDT en K. LEMMENS, Rechtsvergelijking. Studentenuitgave, Mechelen, Kluwer, 2007, 196.
30
het common law zal er geen verkrijgende verjaring plaatsvinden maar worden de vorderingsrechten van de eigenaar beperkt.196 Welke verjaringsregel toepassing krijgt in een vordering met internationale componenten zal door de lex rei sitae aangeduid worden.
1.4.1.3 De betrokken partijen 59. Bij internationale kunstkoop staan in het eenvoudigste geval aan de ene kant een verkoper, en aan de andere een koper. Soms treden er tussenpersonen op en rond deze basisconstellatie bewegen zich nog andere belanghebbenden. Dat kan gaan van individuen, organisaties en groepen, tot Staten.197 Al deze partijen hebben onderscheiden belangen en er is intense discussie met welke belangen rekening moet worden gehouden.198 Enerzijds is er de groep die pleit voor onbeperkte kunsthandel, en anderzijds degenen die het vrij verkeer in kunstgoederen aan banden willen leggen.199
60. Aangezien een kunsthandelaar onder dezelfde handelsregels valt als elke andere handelaar, is hij verplicht de koper eigendom over het kunstwerk te verschaffen.200 Dit betekent dat er op het goed geen aanspraken van derden mogen rusten die de koper kunnen hinderen bij zijn genot van de zaak. 201 En hier kan het al eens problematisch worden. Het kunstwerk behoort niet altijd in eigendom toe aan de handelaar en er is dan alleen sprake van bezit. Soms kan het kunstwerk zelfs helemaal niet verhandeld worden omdat een Staat het als cultuurgoed klasseerde, of omdat het een res extra commercium is.202 En dan is er nog altijd de mogelijkheid dat het kunstwerk ooit ergens gestolen werd. Vaak verdwijnt
196
M. CARL, “Legal issues associated with restitution. Conflict of law rules concerning ownership and statutes of limitation” in PERMANENT COURT OF ARBITRATION. INTERNATIONAL BUREAU, Resolution of cultural property disputes in The Permanent court of arbitration. Peace Palace papers, Den Haag, Kluwer law international, 2004, 185-192. [189]; P. O‟KEEFE, en L. PROTT, Law and cultural heritage, III, Movement, Londen, Butterworths, 1989, 416. 197 K. LAST, “The resolution of cultural property disputes. Some issues of definition” in PERMANENT COURT OF ARBITRATION. INTERNATIONAL BUREAU, Resolution of cultural property disputes in The Permanent court of arbitration. Peace Palace papers, Den Haag, Kluwer law international, 2004, 53-84. [82] 198 E. SPINELLIS, Das Vertrags- und Sachenrecht des internationalen Kunsthandels. Zugleich ein Beitrag zur Bedeutung der Eingriffsnormen im heutigen internationalen Rechtsverkehr in Schriften zum internationalen Privatrecht und zur Rechtsvergleichung, Osnabrück, Universitätsverlag Rasch, 2000, 386. 199 E. SPINELLIS, Das Vertrags- und Sachenrecht des internationalen Kunsthandels. Zugleich ein Beitrag zur Bedeutung der Eingriffsnormen im heutigen internationalen Rechtsverkehr in Schriften zum internationalen Privatrecht und zur Rechtsvergleichung, Osnabrück, Universitätsverlag Rasch, 2000, 386. 200 E. SPINELLIS, Das Vertrags- und Sachenrecht des internationalen Kunsthandels. Zugleich ein Beitrag zur Bedeutung der Eingriffsnormen im heutigen internationalen Rechtsverkehr in Schriften zum internationalen Privatrecht und zur Rechtsvergleichung, Osnabrück, Universitätsverlag Rasch, 2000, 229. 201 E. SPINELLIS, Das Vertrags- und Sachenrecht des internationalen Kunsthandels. Zugleich ein Beitrag zur Bedeutung der Eingriffsnormen im heutigen internationalen Rechtsverkehr in Schriften zum internationalen Privatrecht und zur Rechtsvergleichung, Osnabrück, Universitätsverlag Rasch, 2000, 229. 202 E. SPINELLIS, Das Vertrags- und Sachenrecht des internationalen Kunsthandels. Zugleich ein Beitrag zur Bedeutung der Eingriffsnormen im heutigen internationalen Rechtsverkehr in Schriften zum internationalen Privatrecht und zur Rechtsvergleichung, Osnabrück, Universitätsverlag Rasch, 2000, 229.
31
het na de diefstal gedurende enige tijd, om dan plots weer op te duiken op de kunstmarkt. 203 Potentiële kopers hebben meestal geen kennis van de soms lang geleden gepleegde diefstal en gaan er van uit dat de verkoper in alle legaliteit en met volledige beschikkingsbekwaamheid het kunstwerk aanbiedt.
61. Bij verhandeling verwerft de koper te goeder trouw het feitelijk bezit van het goed. De bestolen partij komt soms te weten dat zijn kunstwerk terechtgekomen is bij de koper. En dan ontstaat de betwisting over wie er nu uiteindelijk recht op heeft, wie superieure titel kan voorleggen. 204 Zakelijke rechten, en dus ook eigendomsrechten, uitgeoefend door een vorige eigenaar ten aanzien van een koper te goeder trouw worden beheerst door de lex rei sitae regel. Dit gebeurt vanaf het tijdstip dat de koper zijn eigen rechten verwierf.205
62. De internationaal privaatrechtelijke verwijzingsregel kan er toe leiden dat we in het ene geval uitkomen bij een civil law land, en in een ander bij een common law land. Het uiteindelijke juridische resultaat kan grondig verschillen. Hier zien we een fundamenteel verschil tussen het civil law en het common law. De meeste civil law landen benadrukken de belangenbescherming van de koper te goeder trouw en de daaropvolgende verkrijgers, terwijl het common law de voorkeur geeft aan de oorspronkelijke eigenaar.206 63. Fundamenteel gaat het hier om de juridische toewijzing van het risico op verlies van het goed. 207 De oorspronkelijke eigenaar draagt in het civil law het risico van verlies door diefstal en daaropvolgende verkoop aan een derde te goeder trouw.208 Het common law legt bij de koper het risico van gebrekkige titel.209 STAMATOUDI is van mening dat de verkopers de verantwoordelijkheid en het
203
E. SPINELLIS, Das Vertrags- und Sachenrecht des internationalen Kunsthandels. Zugleich ein Beitrag zur Bedeutung der Eingriffsnormen im heutigen internationalen Rechtsverkehr in Schriften zum internationalen Privatrecht und zur Rechtsvergleichung, Osnabrück, Universitätsverlag Rasch, 2000, 299. 204 Reeds in de Codex Hamurabi (ca. 1780 v.Chr.) vinden we bepalingen over de aankoop en bezit van gestolen en verloren eigendom: W. KOWALSKI, “Purchase of a stolen work of art” in P. TORREMANS (ed.), Legal convergence in the enlarged Europe of the new millennium, Den Haag, Kluwer law international, 2000, 89-108. [90]; S. GROVER, “The need for civil-law nations to adopt discovery rules in art replevin actions. A comparative study”, Tex.L.Rev. 1992, 1431. 205 J. ERAUW, Handboek Belgisch internationaal privaatrecht. Studentenversie, Mechelen, Kluwer, 2008, 434435. 206 M.-A. RENOLD, “Stolen art. The ubiquitous question of good faith” in PERMANENT COURT OF ARBITRATION. INTERNATIONAL BUREAU, Resolution of cultural property disputes in The Permanent court of arbitration. Peace Palace papers, Den Haag, Kluwer law international, 2004, 251-263. [252] 207 B. BENG, "Dead on arrival? A comparison of the Unidroit Convention on stolen or illegally exported cultural objects and U.S. property law", Transnat'l L.& Contemp.Probs. 1996, 517. 208 B. BENG, "Dead on arrival? A comparison of the Unidroit Convention on stolen or illegally exported cultural objects and U.S. property law", Transnat'l L.& Contemp.Probs. 1996, 517. 209 B. BENG, "Dead on arrival? A comparison of the Unidroit Convention on stolen or illegally exported cultural objects and U.S. property law", Transnat'l L.& Contemp.Probs. 1996, 517.
32
risico moeten dragen.210 Volgens KURJATKO is het de taak van de wet om het verliesrisico te leggen bij degenen die met de grootste waarschijnlijkheid een fout maken bij de transactie.211 De oorspronkelijke eigenaars kunnen geen controle uitoefenen over de verkoop aangezien deze vanuit hun positie onvrijwillig is.212 Het zijn de kopers die controlemogelijkheid hebben omdat zij in principe de historiek van een kunstwerk kunnen onderzoeken, en ze dragen een hogere foutlast wanneer de oorspronkelijke eigenaar de diefstal meldt aan de bevoegde autoriteiten.213 Het niet volledig onderzoeken van de voorgeschiedenis staat in dat geval gelijk aan nalatigheid en bij vroegere eigendomsregistratie door de eigenaar aan kwade trouw.214 Bovendien beïnvloeden lacunes in de oorsprongsgeschiedenis de prijs van het kunstwerk. Ze verhogen de kans dat er iemand anders dan de koper betere titel kan voorleggen, en ze creëren twijfels over de authenticiteit.215 De kopers staan in een betere positie dan de vroegere eigenaar om de overdracht van het kunstwerk te voorkomen omdat zij de mogelijkheid hebben de omstandigheden rondom de verkoop te onderzoeken.216
64. Dit geldt eens te meer doordat de meeste kunstliefhebbers kopen bij kunsthandelaars en galerijen, waar zij de kans krijgen de eigendomstitel op mogelijke gebreken te onderzoeken.217 Helaas verlaten velen onder hen zich alleen op wat de verkoper vertelt, in het bijzonder wanneer ze bij een gereputeerde kunsthandelaar aankopen. Dit achten ze voldoende om te kunnen beweren dat ze geen kennis hadden van het feit dat het verdachte goederen waren.218 Probleem is dat ook deze handelaars niet altijd systematisch de achtergrond van een aangeboden kunstwerk onderzoeken. 219 Om met recht onwetendheid in te kunnen roepen moet de koper een afdoend titelonderzoek doen, namelijk persoonlijk bewijs zien dat er geldige titel is gevestigd op de kunstwerken.220 Hij moet zich informeren
210
I. STAMATOUDI, “Restitution of stolen and illegally exported cultural objects under the Unidroit Convention” in P. TORREMANS (ed.), Legal convergence in the enlarged Europe of the new millennium, Den Haag, Kluwer law international, 2000, 109-142. [128] 211 A. KURJATKO, “Are finders keepers? The need for a uniform law governing the rights of original owners and good faith purchasers of stolen art”, U.C.Davis J.Int'l L.& Pol'y 1999, 86. 212 K. BURKE, “International transfers of stolen cultural property. Should thieves continue to benefit from domestic laws favouring bona fide purchasers ?”, Loy.L.A.Int'l & Comp.L.J. 1990, 445. 213 A. KURJATKO, “Are finders keepers? The need for a uniform law governing the rights of original owners and good faith purchasers of stolen art”, U.C.Davis J.Int'l L.& Pol'y 1999, 86. 214 A. KURJATKO, “Are finders keepers? The need for a uniform law governing the rights of original owners and good faith purchasers of stolen art”, U.C.Davis J.Int'l L.& Pol'y 1999, 86. 215 A. CLARKE en P. KOHLER, Property law. Commentary and materials in The law in context series, Cambridge, University Press, 2005, 391. 216 K. BURKE, “International transfers of stolen cultural property. Should thieves continue to benefit from domestic laws favouring bona fide purchasers ?”, Loy.L.A.Int'l & Comp.L.J. 1990, 445-446. 217 A. KURJATKO, “Are finders keepers? The need for a uniform law governing the rights of original owners and good faith purchasers of stolen art”, U.C.Davis J.Int'l L.& Pol'y 1999, 86. 218 A. KURJATKO, “Are finders keepers? The need for a uniform law governing the rights of original owners and good faith purchasers of stolen art”, U.C.Davis J.Int'l L.& Pol'y 1999, 86. 219 M. PHELAN, “Scope of due diligence investigation in obtaining title to valuable artwork”, Seattle U.L.Rev. 2000, 689. 220 A. KURJATKO, “Are finders keepers? The need for a uniform law governing the rights of original owners and good faith purchasers of stolen art”, U.C.Davis J.Int'l L.& Pol'y 1999, 86.
33
bij relevante kunstexperts en de beschikbare databanken van gestolen kunstvoorwerpen raadplegen. 221 De koper kan ondersteunende documentatie vragen die de voorbije geschiedenis van het voorwerp verduidelijkt.222 Deze extra informatie kan hij eventueel ook zelf opzoeken in beschikbare bronnen zoals kunstcatalogi en andere literatuur. Bijkomende bescherming is mogelijk door in het koopcontract een clausule op te nemen die de koper beschermt in het geval een derde partij een eigendomsvordering instelt.223 Dit alles resulteert in een goed gedocumenteerd dossier van het gedane onderzoek. 224 Op deze manier kan de koper zich verantwoorden wanneer de oorspronkelijke eigenaar het kunstwerk terug opeist.
65. Bij de beoordeling door de rechtbank draait het gewoonlijk rond de vraag of de koper te goeder dan wel te kwader trouw was.225 De koper te kwader trouw, dit is degene die willens en wetens een gestolen kunstwerk koopt, krijgt in geen enkel land de onbetwiste eigendom. Hij kan deze enkel bekomen als het betreffende land de verkrijgende verjaring toelaat.226 Bezitters van gestolen kunstwerken gaan er dikwijls van uit dat als ze maar lang genoeg alles geheim houden de verkrijgende verjaring in hun voordeel zal spelen en ze volledig beschermd zijn.227 66. Goede trouw krijgt naargelang het forum een verschillende invulling.228 Er is geen eenvormige definitie en toch is het noodzakelijk het begrip nauwkeurig in te vullen aangezien we anders niet kunnen bepalen wat een koop te goeder trouw is.229 De rechtspraak neigt in de meeste landen naar een brede visie, met als algemeen kader de vereiste dat er rond de transactie geen verdachte omstandigheden zijn.230 De goede trouw wordt beoordeeld in het licht van alle feiten en
221
Zoals daar zijn het Art Loss Register, de Interpol databank van gestolen kunst, en de Art Sales Catalogues Online (ASCO). M. PHELAN, “Scope of due diligence investigation in obtaining title to valuable artwork”, Seattle U.L.Rev. 2000, 715. 222 M. PHELAN, “Scope of due diligence investigation in obtaining title to valuable artwork”, Seattle U.L.Rev. 2000, 672. 223 M. PHELAN, “Scope of due diligence investigation in obtaining title to valuable artwork”, Seattle U.L.Rev. 2000, 672-673. 224 M. PHELAN, “Scope of due diligence investigation in obtaining title to valuable artwork”, Seattle U.L.Rev. 2000, 715. 225 M.-A. RENOLD, “Stolen art. The ubiquitous question of good faith” in PERMANENT COURT OF ARBITRATION. INTERNATIONAL BUREAU, Resolution of cultural property disputes in The Permanent court of arbitration. Peace Palace papers, Den Haag, Kluwer law international, 2004, 251-263. [251] 226 M.-A. RENOLD, “Stolen art. The ubiquitous question of good faith” in PERMANENT COURT OF ARBITRATION. INTERNATIONAL BUREAU, Resolution of cultural property disputes in The Permanent court of arbitration. Peace Palace papers, Den Haag, Kluwer law international, 2004, 251-263. [260] 227 L. KAYE, “Cultural property theft during war. Application of the statute of limitations” in M. BRIAT en J. FREEDBERG (eds.), Legal aspects of international trade in art in International sales of works of art, Parijs, ICC Publishing, 1996, 217-228. [217] 228 S. KINDERMAN, “The Unidroit draft convention on cultural objects. An examination of the need for a uniform legal framework for controlling the illicit movement of cultural property”, Emory Int'l L.Rev. 1993, 487-488. 229 S. KINDERMAN, “The Unidroit draft convention on cultural objects. An examination of the need for a uniform legal framework for controlling the illicit movement of cultural property”, Emory Int'l L.Rev. 1993, 487. 230 S. KINDERMAN, “The Unidroit draft convention on cultural objects. An examination of the need for a uniform legal framework for controlling the illicit movement of cultural property”, Emory Int'l L.Rev. 1993, 488.
34
omstandigheden, waarbij de onschuld van de koper staat of valt met zijn inschakeling van alle redelijke en effectieve middelen om mogelijke titelgebreken te ontdekken.231 Het zullen de feiten zijn die dit al dan niet aantonen, waarbij door het vermoeden van goede trouw de bewijslast bij de eisende partij ligt.232 Nochtans zien we meer en meer een strengere invulling en moet de koper aantonen dat hij voldoende zorgvuldig was bij zijn aankoop.233 Vooral personen en organisaties die door hun hoofdactiviteit gedetailleerde kennis en hulpmiddelen in huis hebben, worden onderworpen aan een hogere standaard van goede trouw.234 We denken hier dan aan veilinghuizen, musea, en professionele handelaars.
67. Het civil law laat de goede trouw verkrijging door een koper van gestolen goederen meestal toe. Dit kan soms onmiddellijk bij de koop, zoals in Italië, of na vervulling van een aantal voorwaarden, bijvoorbeeld in België en Zwitserland.235
68. In common law landen heeft het feit dat de koper te goeder trouw is meestal geen effect op het al dan niet verkrijgen van eigendomstitel.236 Er wordt uitgegaan van het beginsel nemo dat quod non habet: niemand kan titel overdragen op gestolen eigendom.237 De dief kan geen titel overdragen omdat zijn titel nietig is.238 Het feit dat in het common law een dief geen titel kan overdragen brengt
231
M. PHELAN, “Scope of due diligence investigation in obtaining title to valuable artwork”, Seattle U.L.Rev. 2000, 689. 232 M.-A. RENOLD, “Stolen art. The ubiquitous question of good faith” in PERMANENT COURT OF ARBITRATION. INTERNATIONAL BUREAU, Resolution of cultural property disputes in The Permanent court of arbitration. Peace Palace papers, Den Haag, Kluwer law international, 2004, 251-263. [261]; S. KINDERMAN, “The Unidroit draft convention on cultural objects. An examination of the need for a uniform legal framework for controlling the illicit movement of cultural property”, Emory Int'l L.Rev. 1993, 488. 233 M.-A. RENOLD, “Stolen art. The ubiquitous question of good faith” in PERMANENT COURT OF ARBITRATION. INTERNATIONAL BUREAU, Resolution of cultural property disputes in The Permanent court of arbitration. Peace Palace papers, Den Haag, Kluwer law international, 2004, 251-263. [262] 234 M. PHELAN, “Scope of due diligence investigation in obtaining title to valuable artwork”, Seattle U.L.Rev. 2000, 673. 235 M.-A. RENOLD, “Stolen art. The ubiquitous question of good faith” in PERMANENT COURT OF ARBITRATION. INTERNATIONAL BUREAU, Resolution of cultural property disputes in The Permanent court of arbitration. Peace Palace papers, Den Haag, Kluwer law international, 2004, 251-263. [260] 236 M.-A. RENOLD, “Stolen art. The ubiquitous question of good faith” in PERMANENT COURT OF ARBITRATION. INTERNATIONAL BUREAU, Resolution of cultural property disputes in The Permanent court of arbitration. Peace Palace papers, Den Haag, Kluwer law international, 2004, 251-263. [260] 237 Afkomstig uit het Romeins recht dat uitging van het principe nemo plus iuris transferre potest quam ipse habet en ermee verkrijging te goeder trouw in beginsel uitsloot. J. MILO en V. SAGAERT, “Private property rights in cultural objects. Balancing preservation of cultural objects and certainty of trade in Belgian and Dutch law” in B. DEMARSIN, E. SCHRAGE, B. TILLEMAN en A. VERBEKE (eds.), Art & law, Brugge, die Keure, 2008, 468-491 [470]; M.-A. RENOLD, “Stolen art. The ubiquitous question of good faith” in PERMANENT COURT OF ARBITRATION. INTERNATIONAL BUREAU, Resolution of cultural property disputes in The Permanent court of arbitration. Peace Palace papers, Den Haag, Kluwer law international, 2004, 251-263. [251]; S. SPAUN, Der Herausgabeanspruch bei Diebstahl oder illegalem Export von Kulturgütern in Salzburger Studien zum europäischen Privatrecht, Frankfurt am Main, Lang, 2003, 57; M. TURNER, “The innocent buyer of art looted during World War II”, Vand.J.Transnat'l L. 1999, 1534; E. MAPLES, “Holocaust art. It isn‟t always „finders keepers, losers weepers‟. A look at art stolen during the Third Reich”, Tulsa J.Comp.& Int'l L. 2001, 368. 238 K. BURKE, “International transfers of stolen cultural property. Should thieves continue to benefit from domestic laws favouring bona fide purchasers ?”, Loy.L.A.Int'l & Comp.L.J. 1990, 445.
35
bijvoorbeeld met zich mee dat naar common law kunstwerken gestolen tijdens WO II nog altijd in volle eigendom toebehoren aan de oorspronkelijke eigenaar.239 Dit blijft zo bij opeenvolgende kopers en ook als elk van deze kopers totaal geen idee had dat ze gestolen goederen kochten.240
1.4.1.4 Restitutie 69. Wanneer we spreken van restitutie bedoelen we een heel specifieke rechtshandeling, namelijk het omkeren van de gevolgen van een gebeurtenis. Het beoogt de volledige herstelling van de vroegere stand van zaken (restitutio in integrum).241 In principe gebeurt dit bij goederen door de teruggave van hetzelfde goed. Wanneer dit niet mogelijk is, kan er restitutie in natura plaatsvinden door gelijkaardige goederen te geven.242 Ook kunstobjecten kunnen het voorwerp uitmaken van een restitutie.
70. Er bestaat een duidelijk onderscheid met nauw verwante termen, en waarmee vaak verwarring ontstaat. Rechtspraak en doctrine zien drie juridische categorieën: restitutie, reparatie, en terugkeer.243 Terugkeer is het terugbrengen van objecten naar hun oorsprongsland van waaruit ze verwijderd werden tijdens de coloniale periode of door illegale export.244 Reparatie betreft de teruggave van cultuurgoederen die door de Europese staatsvorming tijdens de 19e eeuw buiten hun oorsprongsplaats terechtkwamen.245
71. De oorsprong van restitutie ligt in het Romeins recht van de klassieke periode, waar restitutio in integrum een remedie was om enige billijkheid te brengen in een overigens streng wettelijk systeem. 246 Tijdens de middeleeuwen werd illegale oorlogsbuit, zoals cultusobjecten, onderworpen aan
239
M. TURNER, “The innocent buyer of art looted during World War II”, Vand.J.Transnat'l L. 1999, 1534. M. TURNER, “The innocent buyer of art looted during World War II”, Vand.J.Transnat'l L. 1999, 1534. 241 W. KOWALSKI, “Claims for works of art and their legal nature” in PERMANENT COURT OF ARBITRATION. INTERNATIONAL BUREAU, Resolution of cultural property disputes in The Permanent court of arbitration. Peace Palace papers, Den Haag, Kluwer law international, 2004, 31-51. [50] 242 W. KOWALSKI, “Claims for works of art and their legal nature” in PERMANENT COURT OF ARBITRATION. INTERNATIONAL BUREAU, Resolution of cultural property disputes in The Permanent court of arbitration. Peace Palace papers, Den Haag, Kluwer law international, 2004, 31-51. [50] 243 W. KOWALSKI, “Claims for works of art and their legal nature” in PERMANENT COURT OF ARBITRATION. INTERNATIONAL BUREAU, Resolution of cultural property disputes in The Permanent court of arbitration. Peace Palace papers, Den Haag, Kluwer law international, 2004, 31-51. [33] 244 W. KOWALSKI, “Claims for works of art and their legal nature” in PERMANENT COURT OF ARBITRATION. INTERNATIONAL BUREAU, Resolution of cultural property disputes in The Permanent court of arbitration. Peace Palace papers, Den Haag, Kluwer law international, 2004, 31-51. [33] 245 W. KOWALSKI, “Claims for works of art and their legal nature” in PERMANENT COURT OF ARBITRATION. INTERNATIONAL BUREAU, Resolution of cultural property disputes in The Permanent court of arbitration. Peace Palace papers, Den Haag, Kluwer law international, 2004, 31-51. [33] 246 P. O‟KEEFE, en L. PROTT, Law and cultural heritage, III, Movement, Londen, Butterworths, 1989, 826. 240
36
restitutie.247 Vanaf de 16e en 17e eeuw kreeg het principe een plaats binnen statelijke vredesverdragen.248 Het Verdrag van Münster (1648) stipuleerde ook de teruggave van private eigendom.249 Na de Napoleontische oorlogen besloten de overwinnaars dat de goederen geroofd door de Fransen moesten terugkeren naar de plaats van waar ze verwijderd werden, zelfs als er ondertussen politieke of andere veranderingen waren voorgevallen.250 Het restitutieprincipe vond van dan af zijn weg naar codificatie in het nationaal en internationaal recht.251 In het nationaal recht betracht restitutie de teruggave van goederen door personen of entiteiten onderworpen aan dat recht.252 Het internationaal recht richt zich tot Staten maar zij kunnen optreden in naam van hun burgers.253 De Statuten van het Internationaal Gerechtshof in Den Haag erkennen in art. 38 (1) (c) het principe door de toepassing van “the general principles of law recognized by civilized nations”.254 Tussen Staten kan herstelling
gebeuren
door
restitutie,
compensatie,
strafrechtelijke
vergoeding,
nietigheid,
verontschuldiging, of door een verklaring van rechten.255 72. Grondvoorwaarde voor restitutie is de overtreding van een verbod, bijvoorbeeld diefstal.256 Bij elke vordering tot restitutie (rei vindicatio) moet de eisende partij aantonen dat ze eigenaar van het goed is, of bewijzen dat er een ononderbroken keten van titelopvolging is. 257 Bij internationale vorderingen zal op de zuivere eigendomsrestitutie de basisregel lex rei sitae van toepassing zijn, maar met onder andere in Engeland de bijkomende mogelijkheid tot rechtsmiddelen gebaseerd op onrechtmatige daad.258 247
W. KOWALSKI, “Claims for works of art and their legal nature” in PERMANENT COURT OF ARBITRATION. INTERNATIONAL BUREAU, Resolution of cultural property disputes in The Permanent court of arbitration. Peace Palace papers, Den Haag, Kluwer law international, 2004, 31-51. [34] 248 W. KOWALSKI, “Claims for works of art and their legal nature” in PERMANENT COURT OF ARBITRATION. INTERNATIONAL BUREAU, Resolution of cultural property disputes in The Permanent court of arbitration. Peace Palace papers, Den Haag, Kluwer law international, 2004, 31-51. [35] 249 W. KOWALSKI, “Claims for works of art and their legal nature” in PERMANENT COURT OF ARBITRATION. INTERNATIONAL BUREAU, Resolution of cultural property disputes in The Permanent court of arbitration. Peace Palace papers, Den Haag, Kluwer law international, 2004, 31-51. [35] 250 W. KOWALSKI, “Claims for works of art and their legal nature” in PERMANENT COURT OF ARBITRATION. INTERNATIONAL BUREAU, Resolution of cultural property disputes in The Permanent court of arbitration. Peace Palace papers, Den Haag, Kluwer law international, 2004, 31-51. [36] 251 W. KOWALSKI, “Claims for works of art and their legal nature” in PERMANENT COURT OF ARBITRATION. INTERNATIONAL BUREAU, Resolution of cultural property disputes in The Permanent court of arbitration. Peace Palace papers, Den Haag, Kluwer law international, 2004, 31-51. [37] 252 P. O‟KEEFE, en L. PROTT, Law and cultural heritage, III, Movement, Londen, Butterworths, 1989, 827. 253 P. O‟KEEFE, en L. PROTT, Law and cultural heritage, III, Movement, Londen, Butterworths, 1989, 827. 254 P. O‟KEEFE, en L. PROTT, Law and cultural heritage, III, Movement, Londen, Butterworths, 1989, 827. 255 P. O‟KEEFE, en L. PROTT, Law and cultural heritage, III, Movement, Londen, Butterworths, 1989, 827. 256 W. KOWALSKI, “Claims for works of art and their legal nature” in PERMANENT COURT OF ARBITRATION. INTERNATIONAL BUREAU, Resolution of cultural property disputes in The Permanent court of arbitration. Peace Palace papers, Den Haag, Kluwer law international, 2004, 31-51. [34] 257 M. CARL, “Legal issues associated with restitution. Conflict of law rules concerning ownership and statutes of limitation” in PERMANENT COURT OF ARBITRATION. INTERNATIONAL BUREAU, Resolution of cultural property disputes in The Permanent court of arbitration. Peace Palace papers, Den Haag, Kluwer law international, 2004, 185-192. [187] 258 M. CARL, “Legal issues associated with restitution. Conflict of law rules concerning ownership and statutes of limitation” in PERMANENT COURT OF ARBITRATION. INTERNATIONAL BUREAU, Resolution of cultural property
37
73. Welke zijn nu de wettelijke regels die de restitutie mogelijk maken? De volgende delen zullen trachten hierop een antwoord te geven. Achtereenvolgens komen aan bod: de internationale verdragen en afspraken, de internationaal privaatrechtelijke mogelijkheden, en de onderscheiden nationale Belgische, Engelse en Zwitserse bepalingen.
disputes in The Permanent court of arbitration. Peace Palace papers, Den Haag, Kluwer law international, 2004, 185-192. [189]. Zie infra voor verdere bespreking.
38
2. Internationale afspraken en verdragen 74. Op internationaal vlak bestaan er een aantal verdragen die zich bezighouden met de internationale koop. Het belangrijkste is het verdrag inzake internationale koopovereenkomsten betreffende roerende zaken (hierna CISG).259 Voor wat betreft de kunsthandel zijn deze verdragen van marginale betekenis ook al geldt in de internationale kunstkoop het CISG als uitgangspunt.260 Enkel de handelskoop valt in het CISG-toepassinggebied, wat betekent dat alleen koopcontracten van kunsthandelaars onderling en die tussen handelaars en musea of grote ondernemingen er rekening mee moeten houden.261 De koop op een openbare veiling is uitdrukkelijk uitgesloten.262 Vaak willen partijen geen toepassing van het CISG, ook in de kunsthandel.263 Van belang is ook dat het CISG zelf uitdrukkelijk stipuleert dat eigendomsvragen niet behandeld worden.264
75. Een aantal verdragen richten zich specifiek op cultuurgoederen, zowel op internationaal als Europees niveau. We onderscheiden hier twee groepen, namelijk de verdragen geldend in oorlogstijd en die in vredestijd.
76. Om de vernietiging en roof van kunstwerken tijdens gewapende conflicten tegen te gaan ontwikkelde de internationale gemeenschap belangrijke juridische instrumenten. In enkele ervan vinden we regels betreffende restitutie. Van groot belang is art. 56 in de Haagse Conventie van 1907.265 Het stipuleert een uitdrukkelijk verbod van beslaglegging, vernietiging of opzettelijke schade aan kunstwerken.266 De Conventie is bindend voor alle Staten, ongeacht of ze zijn toegetreden, en
259
Verdrag van 11 april 1980 der Verenigde Naties inzake internationale koopovereenkomsten betreffende roerende zaken, BS 1 juli 1997, 17.471. 260 E. SPINELLIS, Das Vertrags- und Sachenrecht des internationalen Kunsthandels. Zugleich ein Beitrag zur Bedeutung der Eingriffsnormen im heutigen internationalen Rechtsverkehr in Schriften zum internationalen Privatrecht und zur Rechtsvergleichung, Osnabrück, Universitätsverlag Rasch, 2000, 41. 261 E. SPINELLIS, Das Vertrags- und Sachenrecht des internationalen Kunsthandels. Zugleich ein Beitrag zur Bedeutung der Eingriffsnormen im heutigen internationalen Rechtsverkehr in Schriften zum internationalen Privatrecht und zur Rechtsvergleichung, Osnabrück, Universitätsverlag Rasch, 2000, 58. 262 Art. 2, b) CISG. 263 E. SPINELLIS, Das Vertrags- und Sachenrecht des internationalen Kunsthandels. Zugleich ein Beitrag zur Bedeutung der Eingriffsnormen im heutigen internationalen Rechtsverkehr in Schriften zum internationalen Privatrecht und zur Rechtsvergleichung, Osnabrück, Universitätsverlag Rasch, 2000, 49. 264 Art. 4, b) CISG; S. SPAUN, Der Herausgabeanspruch bei Diebstahl oder illegalem Export von Kulturgütern in Salzburger Studien zum europäischen Privatrecht, Frankfurt am Main, Lang, 2003, 90. 265 Verdrag van 18 oktober 1907 nopens de wetten en gebruiken van den oorlog te land, BS 6 november 1910, 6.621. 266 S. VERHOEVEN, “The art of war. Protecting art in war” in B. DEMARSIN, E. SCHRAGE, B. TILLEMAN en A. VERBEKE (eds.), Art & law, Brugge, die Keure, 2008, 376-410. [381]; W. FIEDLER, “Safeguarding of cultural property during occupation. Modifications of the Hague convention of 1907 by World War II?” in M. BRIAT en J. FREEDBERG (eds.), Legal aspects of international trade in art in International sales of works of art, Parijs, ICC Publishing, 1996, 175-183. [177-178]
39
behoort tot het internationaal gewoonterecht.267 Art. 3 bepaalt dat er bij schending schadeloosstelling verschuldigd is. Volgens KOWALSKI kan het ook de plicht tot restitutie zijn in geval van plundering.268
77. Belangrijk is het Verdrag inzake de bescherming van culturele goederen in geval van een gewapend conflict (Den Haag, 14 mei 1954). Verdragspartijen verbinden zich ertoe diefstal en plundering te voorkomen en te verbieden.269 Het Eerste Protocol bevat de plicht tot teruggave na het conflict (art. 3) en een vergoeding aan de bezitter te goeder trouw (art. 4).270 Het Tweede Protocol stelt in art. 9 (1) (a) dat eigendomsoverdracht van cultuurgoederen in bezette gebieden verboden is. 271 Diefstal wordt door art. 15 (1) (e) beschouwd als een schending van het Verdrag en het Protocol. Verjaring is niet uitdrukkelijk geregeld maar sommige auteurs denken dat er geen tijdsbeperkingen spelen.272 In dit verband is het belangrijk op te merken dat de plundering van cultureel eigendom een oorlogsmisdaad is en dit soort misdrijven in principe onverjaarbaar zijn.273 78. België ratificeerde het Verdrag en het Eerste Protocol, tekende het Tweede Protocol.274 Zwitserland ratificeerde het Verdrag en beide Protocollen. Het Verenigd Koninkrijk ondertekende het Verdrag maar ging niet verder.275
79. In vredestijd kennen we op mondiaal niveau het UNESCO-verdrag en het UNIDROIT-Verdrag. De Europese Unie voorziet bijzondere regels in Verordening 116/2009 en Richtlijn 93/7/EEG. Daarnaast moeten we rekening houden met het EVRM-Verdrag en zijn Eerste Protocol.
267
W. FIEDLER, “Safeguarding of cultural property during occupation. Modifications of the Hague convention of 1907 by World War II ?” in M. BRIAT en J. FREEDBERG (eds.), Legal aspects of international trade in art in International sales of works of art, Parijs, ICC Publishing, 1996, 175-183. [179] 268 W. KOWALSKI, “Claims for works of art and their legal nature” in PERMANENT COURT OF ARBITRATION. INTERNATIONAL BUREAU, Resolution of cultural property disputes in The Permanent court of arbitration. Peace Palace papers, Den Haag, Kluwer law international, 2004, 31-51. [38] 269 Art. 4 (3) Verdrag van 14 mei 1954 inzake de bescherming van culturele goederen in geval van een gewapend conflict, Reglement van uitvoering van het verdrag inzake de bescherming van culturele goederen in geval van een gewapend conflict, BS 16 november 1960, 8.868. 270 Art. 3 Protocol van 14 mei 1954 inzake de bescherming van culturele goederen in geval van een gewapend conflict, BS 16 november 1960, 8.868 271 Tweede Protocol van 26 maart 1999 bij het Verdrag van Den Haag van 1954 ter bescherming van culturele goederen tijdens een gewapend conflict, http://portal.unesco.org/en/ev.php-URL_ID=15207&URL_DO=DO_TOPIC&URL_SECTION=201.html. 272 L. KAYE, “Cultural property theft during war. Application of the statute of limitations” in M. BRIAT en J. FREEDBERG (eds.), Legal aspects of international trade in art in International sales of works of art, Parijs, ICC Publishing, 1996, 217-228. [222, voetnoot 26] 273 L. KAYE, “Cultural property theft during war. Application of the statute of limitations” in M. BRIAT en J. FREEDBERG (eds.), Legal aspects of international trade in art in International sales of works of art, Parijs, ICC Publishing, 1996, 217-228. [222] 274 Het Waals Gewest, de Franse Gemeenschap, de Duitstalige Gemeenschap, en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest stemden reeds in met het Tweede Protocol. 275 Zie http://portal.unesco.org/culture/en/ev.phpURL_ID=35815&URL_DO=DO_TOPIC&URL_SECTION=201.html
40
2.1 Op wereldvlak
2.1.1 Het UNESCO-Verdrag betreffende cultuurgoederen276 80. In 1970 nam UNESCO dit verdrag met maatregelen voor de bestrijding van de illegale handel in cultuurgoederen aan. Het is het belangrijkste internationaal verdrag in deze materie.277
81. Het Verdrag heeft echter een aantal beperkingen die de toepassing bemoeilijken. Probleempunten zijn : (1) het is niet-retroactief, waardoor alle objecten die eerder dan 1970 op de markt waren buiten het toepassingsgebied vallen; (2) er is geen toezichtsmechanisme voorzien; en (3) het Verdrag heeft geen directe werking en Verdragsstaten moeten zelf via nationale wetgeving uitvoering geven binnen hun grenzen.278 Dit geeft aanleiding tot grote verscheidenheid aan benaderingen.279 Het begrip „gestolen‟ wordt niet gedefiniëerd en krijgt zijn eigen invulling in het recht van elke Verdragsstaat.280
82. De Verdragsstaten dienen maatregelen te nemen om handel in gestolen cultuurgoederen te voorkomen, maar de terugggaveregeling voor private personen blijft een nationale aangelegenheid.281 Enkel art. 7, b (ii) zegt iets over de teruggave van cultuurgoederen aan Verdragsstaten en eventuele vergoeding aan de wettige eigenaar of koper te goeder trouw.282 Dit geldt niet voor alle
276
Verdrag van 14 november 1970 met betrekking tot de maatregelen die moeten worden genomen om de ongeoorloofde invoer, uitvoer en overdracht van eigendom van cultuurgoederen te voorkomen, BS 19 juni 2009, 42.801. 277 C. FORREST, “Strengthening the international regime for the prevention of the illicit trade in cultural heritage”, MJIL 2003, 598. 278 R. ATWOOD, Stealing history. Tomb raiders, smugglers, and the looting of the ancient world, New York, St. Martin‟s Press, 2004, 153; P. O‟KEEFE, Commentary on the UNESCO 1970 convention on illicit traffic, Leicester, Institute of Art and Law, 2000, 53; A. RASCHÈR, Kulturgütertransfer und Globalisierung. UNESCOKonvention 1970 - UNIDROIT-Konvention 1995 - EG-Verordnung 3911/92 - EG-Richtlinie 93/7 Schweizerisches Recht in Studien zum Kunstrecht, Zürich, Schultess, 2000, 50. 279 Ontwerp van decreet houdende instemming met het verdrag met betrekking tot de maatregelen die moeten worden genomen om de ongeoorloofde invoer, uitvoer en overdracht van eigendom van cultuurgoederen te voorkomen, aangenomen door de Algemene Conferentie van UNESCO tijdens haar zestiende zitting in Parijs op 14 november 1970, Parl. St. Vl.Parl. 2006-07, nr. 1.043/1, 5. 280 P. O‟KEEFE, Commentary on the UNESCO 1970 convention on illicit traffic, Leicester, Institute of Art and Law, 2000, 88. 281 T. VAN DEN HOUT, “Introduction” in PERMANENT COURT OF ARBITRATION. INTERNATIONAL BUREAU, Resolution of cultural property disputes in The Permanent court of arbitration. Peace Palace papers, Den Haag, Kluwer law international, 2004, xiii-xx. [xv]; J. LEHMAN, “The continued struggle with stolen cultural property. The Hague Convention, the Unesco Convention, and the Unidroit draft convention”, Ariz.J.Int'l & Comp.L. 1997, 541. 282 “De Verdragsluitende Staten verbinden zich ertoe: (...) gepaste maatregelen te nemen om op verzoek van de Staat van herkomst die partij is bij het Verdrag alle cultuurgoederen aldus gestolen en ingevoerd na de inwerkingtreding van dit Verdrag ten aanzien van beide betrokken Staten in beslag te nemen en terug te geven, op voorwaarde dat de verzoekende Staat een billijke vergoeding stort aan de persoon die het goed te goeder trouw heeft verworven of de wettige eigenaar ervan is.‖: Verdrag van 14 november 1970 met betrekking tot de maatregelen die moeten worden genomen om de
41
cultuurgoederen. Enkel wanneer ze voorkomen op een museale inventaris of toereikende documentatie hebben kan een Verdragsstaat zich beroepen op dit artikel.283 Wel roept art. 13 (d) op tot erkenning van buitenlandse bepalingen die cultuurgoederen onvervreemdbaar verklaren.284 Het verstrijken van nationale verjaringstermijnen doet niets af aan de plicht tot teruggave.285
83. De koper te goeder trouw dient een billijke compensatie te ontvangen als hij het gestolen cultuurgoed moet teruggeven.286 Het concrete bedrag wordt niet gestipuleerd. Volgens O‟KEEFE komt het overeen met de aankoopprijs, de werkelijke transactiekosten, en de gemaakte conservatiekosten. 287 Indien de verzoekende Verdragsstaat de geldende kunstmarktprijs zou moeten betalen kan dit speculatie in de hand werken. Potentiële kopers zullen dan geen rekening meer houden met mogelijk financiëel verlies bij hun aankoop en bijgevolg geen stimulans krijgen om voldoende titelonderzoek te doen.288 Het recht op compensatie geldt enkel indien het cultuurgoed gestolen werd uit een museum, een openbaar monument of gelijkaardige inrichting en het aldaar geregistreerd of gedocumenteerd werd.289 84. Wie er uiteindelijk geldige titel heeft op het kunstwerk laat het Verdrag buiten beschouwing.290 De vraag wie er eigendom krijgt over het cultuurgoed zal nog steeds via het internationaal privaatrecht moeten beantwoord worden. Privaatrechtelijk is het Verdrag ontoereikend.291
ongeoorloofde invoer, uitvoer en overdracht van eigendom van cultuurgoederen te voorkomen, BS 19 juni 2009, 42.801. 283 P. O‟KEEFE, Commentary on the UNESCO 1970 convention on illicit traffic, Leicester, Institute of Art and Law, 2000, 65; A. RASCHÈR, Kulturgütertransfer und Globalisierung. UNESCO-Konvention 1970 - UNIDROITKonvention 1995 - EG-Verordnung 3911/92 - EG-Richtlinie 93/7 - Schweizerisches Recht in Studien zum Kunstrecht, Zürich, Schultess, 2000, 50. 284 P. O‟KEEFE, Commentary on the UNESCO 1970 convention on illicit traffic, Leicester, Institute of Art and Law, 2000, 88. 285 Ontwerp van decreet houdende instemming met het verdrag met betrekking tot de maatregelen die moeten worden genomen om de ongeoorloofde invoer, uitvoer en overdracht van eigendom van cultuurgoederen te voorkomen, aangenomen door de Algemene Conferentie van UNESCO tijdens haar zestiende zitting in Parijs op 14 november 1970, Parl. St. Vl.Parl. 2006-07, nr. 1.043/1, 15. 286 M.-A. RENOLD, “Stolen art. The ubiquitous question of good faith” in PERMANENT COURT OF ARBITRATION. INTERNATIONAL BUREAU, Resolution of cultural property disputes in The Permanent court of arbitration. Peace Palace papers, Den Haag, Kluwer law international, 2004, 251-263. [258] 287 P. O‟KEEFE, Commentary on the UNESCO 1970 convention on illicit traffic, Leicester, Institute of Art and Law, 2000, 66. 288 P. O‟KEEFE, Commentary on the UNESCO 1970 convention on illicit traffic, Leicester, Institute of Art and Law, 2000, 66. 289 P. O‟KEEFE, Commentary on the UNESCO 1970 convention on illicit traffic, Leicester, Institute of Art and Law, 2000, 128. 290 P. O‟KEEFE, Commentary on the UNESCO 1970 convention on illicit traffic, Leicester, Institute of Art and Law, 2000, 65; A. RASCHÈR, Kulturgütertransfer und Globalisierung. UNESCO-Konvention 1970 - UNIDROITKonvention 1995 - EG-Verordnung 3911/92 - EG-Richtlinie 93/7 - Schweizerisches Recht in Studien zum Kunstrecht, Zürich, Schultess, 2000, 50. 291 J. MILO en V. SAGAERT, “Private property rights in cultural objects. Balancing preservation of cultural objects and certainty of trade in Belgian and Dutch law” in B. DEMARSIN, E. SCHRAGE, B. TILLEMAN en A. VERBEKE (eds.), Art & law, Brugge, die Keure, 2008, 468-491. [472]; P. O‟KEEFE, Commentary on the UNESCO 1970 convention on illicit traffic, Leicester, Institute of Art and Law, 2000, 65; A. RASCHÈR, Kulturgütertransfer und
42
85. Op 3 mei 2010 zijn er 119 Verdragsstaten, waaronder België, het Verenigd Koninkrijk en Zwitserland.292
2.1.1.1 Omzetting van het UNESCO-Verdrag door België, Engeland en Zwitserland 2.1.1.1.1 België en Engeland 86. België ratificeerde het UNESCO-Verdrag nadat uiteindelijk alle deelautoriteiten instemden.293 Tot op heden is er geen bijzondere wetgeving aangenomen. Toch biedt het rechtbanken een bijkomende interpretatie- en toetsingsmogelijkheid.294
Het Verdrag is in zijn volledigheid aanvaard, met de
aanduiding dat de lijst cultuurgoederen begrepen moet worden als die aangeduid door de Europese Verordening 116/2009 en Richtlijn 93/7/EEG.295 Door het materiëel toepassingsgebied van het UNESCO-Verdrag te laten samenvallen met de Europese categorieën is het voor handelaars, verzamelaars en musea volledig duidelijk wanneer er de nodige zorgvuldigheid in acht moet worden genomen.296
87. Oorspronkelijk vond het Verenigd Koninkrijk dat cultuurgoederen veel te ruim omschreven werden in het Verdrag, er onnodige bureaucratie aan te pas kwam bij de terugvorderingsprocedures, de gevraagde nationale inventaris ondoelmatig was, en verzette het zich tegen een inmenging in de nationale eigendomsrechten.297 In 2002 ratificeerde het Verenigd Koninkrijk toch het Verdrag. Om de
Globalisierung. UNESCO-Konvention 1970 - UNIDROIT-Konvention 1995 - EG-Verordnung 3911/92 - EGRichtlinie 93/7 - Schweizerisches Recht in Studien zum Kunstrecht, Zürich, Schultess, 2000, 50. 292 Zie de lijst van Verdragsstaten http://portal.unesco.org/la/convention.asp?KO=13039&language=E. 293 J. MILO en V. SAGAERT, “Private property rights in cultural objects. Balancing preservation of cultural objects and certainty of trade in Belgian and Dutch law” in B. DEMARSIN, E. SCHRAGE, B. TILLEMAN en A. VERBEKE (eds.), Art & law, Brugge, die Keure, 2008, 468-491. [471] 294 Ontwerp van decreet houdende instemming met het verdrag met betrekking tot de maatregelen die moeten worden genomen om de ongeoorloofde invoer, uitvoer en overdracht van eigendom van cultuurgoederen te voorkomen, aangenomen door de Algemene Conferentie van UNESCO tijdens haar zestiende zitting in Parijs op 14 november 1970, Parl. St. Vl.Parl. 2006-07, nr. 1.043/1, 6. 295 Verdrag 14 november 1970 met betrekking tot de maatregelen die moeten worden genomen om de ongeoorloofde invoer, uitvoer en overdracht van eigendom van cultuurgoederen te voorkomen, BS 19 juni 2009, 42.801. Zie infra voor een bespreking van de Europese Verordening 116/2009 en Richtlijn 93/7/EEG. 296 Ontwerp van decreet houdende instemming met het verdrag met betrekking tot de maatregelen die moeten worden genomen om de ongeoorloofde invoer, uitvoer en overdracht van eigendom van cultuurgoederen te voorkomen, aangenomen door de Algemene Conferentie van UNESCO tijdens haar zestiende zitting in Parijs op 14 november 1970, verslag namens de Commissie voor Buitenlands Beleid, Europese Aangelegenheden, Internationale Samenwerking en Toerisme uitgebracht door de heren Jan Roegiers en John Vrancken, Parl. St. Vl.Parl. 2006-07, nr. 1.043/2, 5. 297 J. SULTAN, “Combating the illicit art trade in the European Union. Europol's role in recovering stolen artwork”, Nw.J.Int'l L.& Bus. 1998, 777.
43
uitvoering op nationaal vlak te verzekeren acht de Engelse overheid de bestaande wetgeving voldoende om haar verdragsverplichtingen te kunnen nakomen.298
2.1.1.1.2 Zwitserland 88. Het UNESCO-Vedrag is door Zwitserland geïmplementeerd door het Bundesgesetz über den internationalen Kulturgütertransfer (Kulturgütertransfergesetz, KGTG) van 20 juni 2003, met aanvullende toepassingsverordening (Kulturgütertransferverordnung, KGTV) van 13 april 2005.299 De wet trad in werking op 1 juni 2005, met een verbod op retroactiviteit.300
89. Het KGTG beoogt niet enkel internationale transacties maar ook zuiver nationale, en dit door de invoering van nieuwe artikelen in het Schweizerisches Zivilgesetzbuch.301 De wet is uitsluitend van toepassing op roerende cultuurgoederen.302 Het betreft zowel illegaal geëxporteerde als gestolen goederen.303 De wet geeft geen verduidelijking over waar het goed gelegen moet zijn. Volgens GABUS en RENOLD is het KGTG enkel van toepassing als het cultuurgoed zich in Zwitserland bevindt. Als er geen territoriale band met Zwitserland aanwezig is, kan men zich niet beroepen op het KGTG.304
90. Zwitsers cultuurgoed krijgt inschrijving op een Federale inventaris, kantonale cultuurgoederen op een inventaris van de kantons.305 Cultuurgoederen in privaat bezit hebben de mogelijkheid tot opname in de kantonale registers.306 De voorwerpen op deze lijst zijn res extra commercium en kunnen niet verkregen worden te goeder trouw of door verkrijgende verjaring.307
298
Iran v Barakat, [2008] 1 All E.R. 1177. Bundesgesetz vom 20. Juni 2003 über den internationalen Kulturgütertransfer (Kulturgütertransfergesetz, KGTG), AS 2005 1869. 300 P. GABUS, P. en M.-A. RENOLD, Commentaire LTBC. Loi fédérale sur le transfert international des biens culturels (LTBC), Geneve, Schulthess, 2006, 319. 301 En infra. P. GABUS, P. en M.-A. RENOLD, Commentaire LTBC. Loi fédérale sur le transfert international des biens culturels (LTBC), Geneve, Schulthess, 2006, 16, 22. 302 P. GABUS, P. en M.-A. RENOLD, Commentaire LTBC. Loi fédérale sur le transfert international des biens culturels (LTBC), Geneve, Schulthess, 2006, 17. 303 P. GABUS, P. en M.-A. RENOLD, Commentaire LTBC. Loi fédérale sur le transfert international des biens culturels (LTBC), Geneve, Schulthess, 2006, 25. 304 P. GABUS, P. en M.-A. RENOLD, Commentaire LTBC. Loi fédérale sur le transfert international des biens culturels (LTBC), Geneve, Schulthess, 2006, 26. 305 Art. 3 Bundesgesetz vom 20. Juni 2003 über den internationalen Kulturgütertransfer (Kulturgütertransfergesetz, KGTG), AS 2005 1869; Art. 4 Bundesgesetz vom 20. Juni 2003 über den internationalen Kulturgütertransfer (Kulturgütertransfergesetz, KGTG), AS 2005 1869; P. GABUS, P. en M.-A. RENOLD, Commentaire LTBC. Loi fédérale sur le transfert international des biens culturels (LTBC), Geneve, Schulthess, 2006, 67, 75. 306 P. GABUS, P. en M.-A. RENOLD, Commentaire LTBC. Loi fédérale sur le transfert international des biens culturels (LTBC), Geneve, Schulthess, 2006, 80. 307 P. GABUS, P. en M.-A. RENOLD, Commentaire LTBC. Loi fédérale sur le transfert international des biens culturels (LTBC), Geneve, Schulthess, 2006, 67, 71, 75. 299
44
91. Voor kunsthandelaars en veilingwezen voorziet het KGTG in art. 16 zorgvuldigheidsplichten. Ook de verkopende eigenaar en elke tussenpersoon die voor rekening van de eigenaar verkoopt, vallen onder deze plicht.308 Deze personen mogen in Zwitserland geen transacties verrichten indien ze twijfelen over de oorsprong van een cultuurgoed:309 “1 Im Kunsthandel und im Auktionswesen darf Kulturgut nur übertragen werden, wenn die übertragende Person nach den Umständen annehmen darf, dass das Kulturgut: a. nicht gestohlen worden ist, nicht gegen den Willen der Eigentümerin oder des Eigentümers abhanden gekommen ist und nicht rechtswidrig ausgegraben worden ist; b. nicht rechtswidrig eingeführt worden ist. 2 Die im Kunsthandel und im Auktionswesen tätigen Personen sind verpflichtet: a. die Identität der einliefernden Personen oder der Verkäuferin oder des Verkäufers festzustellen und von diesen eine schriftliche Erklärung über deren Verfügungsberechtigung über das Kulturgut zu verlangen; b. ihre Kundschaft über bestehende Ein- und Ausfuhrregelungen von Vertragsstaaten zu unterrichten; c. über die Beschaffung von Kulturgut Buch zu führen und namentlich den Ursprung des Kulturgutes, soweit er bekannt ist, und den Namen und die Adresse der einliefernden Person oder der Verkäuferin oder des Verkäufers, die Beschreibung sowie den Ankaufspreis des Kulturguts aufzuzeichnen; d. der Fachstelle alle nötigen Auskünfte über die Erfüllung dieser Sorgfaltspflichten zu erteilen. 3 Die Aufzeichnungen und Belege sind während 30 Jahren aufzubewahren. Artikel 962 Absatz 2 des Obligationenrechts5 gilt sinngemäss.” 92. De zorgvuldigheidsplicht betekent dat de koper en de verkoper zich niet meer op goede trouw kunnen beroepen als de prijs abnormaal laag is of ongewone omstandigheden de achterdocht hadden moeten wekken.310 Het KGTV legt in de art. 17-19 gedetailleerde verplchtingen op aan de betrokken personen en instellingen.
93. Art. 6 KGTG voorziet de revindicatie door Zwitserland:
308
P. GABUS, P. en M.-A. RENOLD, Commentaire LTBC. Loi fédérale sur le transfert international des biens culturels (LTBC), Geneve, Schulthess, 2006, 180. 309 De hier opgelegde zorgvuldigheidsplicht is enkel van toepassing op cultuurgoederen: P. GABUS, P. en M.-A. RENOLD, Commentaire LTBC. Loi fédérale sur le transfert international des biens culturels (LTBC), Geneve, Schulthess, 2006, 166 ; 179; M.-A. RENOLD, “Stolen art. The ubiquitous question of good faith” in PERMANENT COURT OF ARBITRATION. INTERNATIONAL BUREAU, Resolution of cultural property disputes in The Permanent court of arbitration. Peace Palace papers, Den Haag, Kluwer law international, 2004, 251-263. [256] 310 P. GABUS, P. en M.-A. RENOLD, Commentaire LTBC. Loi fédérale sur le transfert international des biens culturels (LTBC), Geneve, Schulthess, 2006, 182.
45
“Wurde Kulturgut, das im Bundesverzeichnis eingetragen ist, rechtswidrig aus der Schweiz ausgeführt, so macht der Bundesrat gegenüber anderen Vertragsstaaten Rückführungsansprüche geltend. Anfallende Entschädigungen und Kosten gehen zu Lasten des Bundes. Wurde Kulturgut, das in einem kantonalen Verzeichnis erfasst ist, rechtswidrig aus der Schweiz ausgeführt, so macht der Bundesrat auf Antrag des Kantons gegenüber anderen Vertragsstaaten Rückführungsansprüche geltend. Anfallende Entschädigungen und Kosten gehen zu Lasten des ersuchenden Kantons.” Zowel voor Federale als kantonale cultuurgoederen is het de Staat Zwitserland die de revindicatievordering zal instellen.
94. Art. 9 KGTG behandelt de terugvordering door een andere Verdragsstaat: “(1) Wer ein Kulturgut besitzt, das rechtswidrig in die Schweiz eingeführt worden ist, kann vom Staat, aus dem das Kulturgut rechtswidrig ausgeführt worden ist, auf Rückführung verklagt werden. Der klagende Staat hat insbesondere nachzuweisen, dass das Kulturgut von wesentlicher Bedeutung für sein kulturelles Erbe ist und rechtswidrig eingeführt wurde. (...) (4) Die Rückführungsklage des Staats verjährt ein Jahr nachdem seine Behörden Kenntnis erlangt haben wo und bei wem sich das Kulturgut befindet, spätestens jedoch 30 Jahre nachdem das Kulturgut rechtswidrig ausgeführt worden ist. (5) Wer das Kulturgut in gutem Glauben erworben hat und es zurückgeben muss, hat im Zeitpunkt der Rückführung Anspruch auf eine Entschädigung, die sich am Kaufpreis und an den notwendigen und nützlichen Aufwendungen zur Bewahrung und Erhaltung des Kulturguts orientiert.” De koper te goeder trouw heeft recht op terugbetaling van de koopprijs en de noodzakelijk gedane kosten ter bewaring en conservatie van het cultuurgoed. De eisende Staat kan de revindicatievordering instellen 1 jaar vanaf kennisname van de identiteit van de bezitter en de plaats waar het cultuurgoed zich bevindt. Dertig jaar na de onrechtmatige uitvoer treedt de verjaring in.
95. Art. 19 KGTG bevat belangrijke bepalingen voor cultuurgoederen die Zwitserland binnenkomen: “ 1 Die Zollbehörden kontrollieren den Kulturgütertransfer an der Grenze. 2 Sie sind ermächtigt, verdächtige Kulturgüter bei der Ein-, Durch- und Ausfuhr zurückzubehalten und den Strafverfolgungsbehörden Anzeige zu erstatten. 3 Die Einlagerung von Kulturgut in Zolllagern gilt als Einfuhr im Sinne dieses Gesetzes.”
46
96. Opslag in de vrijhavens geldt nu als een invoer in de betekenis van de wet. Dit op basis van de douanewetgeving die zegt dat vrijhavens voortaan deel uitmaken van het douanegebied.311 Het gevolg is dat goederen opgeslagen in een vrijhaven altijd beschouwd zijn als geïmporteerd en gelegen in Zwitserland. Betrokken personen moeten de opslag altijd melden aan het douanebureau (art. 26, eerste lid KGTV).312
2.1.2 Unidroit Verdrag 1995 97. Op verzoek van UNESCO bestudeerde vanaf 1984 het International Institute for the Unification of Private Law te Rome de privaatrechtelijke problemen bij gestolen cultuurgoederen. 313 Dit resulteerde in 1995 in het UNIDROIT-Verdrag.314 In een informatienota licht UNESCO de onderlinge complementariteit en wisselwerking met het UNESCO-Verdrag toe.315 Het UNIDROIT-Verdrag komt tegemoet aan de Europese vraag voor bijzondere bepalingen om kopers te goeder trouw te compenseren.316 Het tracht twee tegenstrijdige belangen te verzoenen, namelijk het belang van de eigenaar die uit bezit werd gesteld en het belang van de verkrijger te goeder trouw.317
98. Het maakt niet uit in welk land het cultuurgoed gestolen of gekocht werd en het Verdrag geeft geen algemene verwijzigingsregels betreffende het toepasselijk recht. De eisende partij moet alleen aantonen dat het gestolen werd.318 Rechtbanken hebben hier een zekere beoordelingsmarge en het
311
Douanewet van 18 maart 2005 en in werking sinds 1 mei 2007: P. GABUS, P. en M.-A. RENOLD, Commentaire LTBC. Loi fédérale sur le transfert international des biens culturels (LTBC), Geneve, Schulthess, 2006, 23, 214. 312 P. GABUS, P. en M.-A. RENOLD, Commentaire LTBC. Loi fédérale sur le transfert international des biens culturels (LTBC), Geneve, Schulthess, 2006, 214. 313 L. PROTT, “The UNIDROIT Convention on Stolen or Illegally Exported Cultural Objects. Ten years on”, Unif.L.Rev. 2009, 215. 314 J. MILO en V. SAGAERT, “Private property rights in cultural objects. Balancing preservation of cultural objects and certainty of trade in Belgian and Dutch law” in B. DEMARSIN, E. SCHRAGE, B. TILLEMAN en A. VERBEKE (eds.), Art & law, Brugge, die Keure, 2008, 468-491. [472] 315 UNESCO, Complementarity between, and functioning of the 1970 UNESCO Convention on the Means of Prohibiting and Preventing the Illicit Import, Export and Transfer of Ownership of Cultural Property and the 1995 UNIDROIT Convention on Stolen or Illegally Exported Cultural Objects, Parijs, 2005, 6 p., http://portal.unesco.org/culture/en/ev.php-URL_ID=35252&URL_DO=DO_TOPIC&URL_SECTION=201.html 316 J. MILO en V. SAGAERT, “Private property rights in cultural objects. Balancing preservation of cultural objects and certainty of trade in Belgian and Dutch law” in B. DEMARSIN, E. SCHRAGE, B. TILLEMAN en A. VERBEKE (eds.), Art & law, Brugge, die Keure, 2008, 468-491. [472]; R. ATWOOD, Stealing history. Tomb raiders, smugglers, and the looting of the ancient world, New York, St. Martin‟s Press, 2004, 165; X., “Unidroit Convention on Stolen or Illegally Exported Cultural Objects. Explanatory report”, Unif.L.Rev. 2001, 500. 317 A.-L. CALVO CARAVACA, “Private international law and the Unidroit Convention of 24th June 1995 on Stolen of Illegally Exported Cultural Objects” in H.-P. MANSEL (ed.), Festschrift für Erik Jayme, München, Sellier European Law Publishers, 2004, 87-104. [95] 318 A.-L. CALVO CARAVACA, “Private international law and the Unidroit Convention of 24th June 1995 on Stolen of Illegally Exported Cultural Objects” in H.-P. MANSEL (ed.), Festschrift für Erik Jayme, München, Sellier European Law Publishers, 2004, 87-104. [95]
47
Verdrag vraagt niet van de eiser dat deze zijn restitutievordering ondersteunt met feitelijke of juridische informatie.319
99. Het begrip diefstal heeft geen definitie in het Verdrag en het zal het recht van de plaats van de bevoegde rechtbank zijn die zal bepalen wanneer er sprake is van diefstal.320 Dit kan door de territorialiteit van het strafrecht problemen veroorzaken als in een land het strafrecht toegepast wordt.321 Art. 3 (2) van het Verdrag geeft wel een verwijzingsregel in het geval van illegale opgravingen of het illegaal achterhouden van legale archeologische vondsten, die door het Verdrag als diefstal worden beschouwd. Hier is van toepassing het recht van de Staat waar de opgraving plaatsvond.322
100.
Zowel private personen als Staten kunnen een vordering tot restitutie instellen.323 De vordering
tot teruggave van een gestolen cultuurgoed is gericht tegen de bezitter.324 Art. 3 (1) bepaalt: “The possessor of a cultural object which has been stolen shall return it.” Het heeft geen belang of de bezitter bij de verkrijging te goeder trouw was; hij zal altijd moeten teruggeven. 325
101.
Goede trouw speelt wel een rol om te bepalen of de bezitter recht heeft op een vergoeding.326
Er is geen vermoeden van goede trouw en deze moet bewezen worden.327 Het Verdrag bepaalt in art. 4 dat de bezitter de nodige due diligence moet uitoefenen bij de verwerving: 319
X., “Unidroit Convention on Stolen or Illegally Exported Cultural Objects. Explanatory report”, Unif.L.Rev. 2001, 502. 320 A.-L. CALVO CARAVACA, “Private international law and the Unidroit Convention of 24th June 1995 on Stolen of Illegally Exported Cultural Objects” in H.-P. MANSEL (ed.), Festschrift für Erik Jayme, München, Sellier European Law Publishers, 2004, 87-104. [93]; P. O‟KEEFE, Commentary on the UNESCO 1970 convention on illicit traffic, Leicester, Institute of Art and Law, 2000, 77; A. RASCHÈR, Kulturgütertransfer und Globalisierung. UNESCO-Konvention 1970 - UNIDROIT-Konvention 1995 - EG-Verordnung 3911/92 - EG-Richtlinie 93/7 Schweizerisches Recht in Studien zum Kunstrecht, Zürich, Schultess, 2000, 50. 321 A.-L. CALVO CARAVACA, “Private international law and the Unidroit Convention of 24th June 1995 on Stolen of Illegally Exported Cultural Objects” in H.-P. MANSEL (ed.), Festschrift für Erik Jayme, München, Sellier European Law Publishers, 2004, 87-104. [94] 322 “For the purposes of this Convention, a cultural object which has been unlawfully excavated or lawfully excavated but unlawfully retained shall be considered stolen, when consistent with the law of the State where the excavation took place.” A.-L. CALVO CARAVACA, “Private international law and the Unidroit Convention of 24th June 1995 on Stolen of Illegally Exported Cultural Objects” in H.-P. MANSEL (ed.), Festschrift für Erik Jayme, München, Sellier European Law Publishers, 2004, 87-104. [94] 323 X., “Unidroit Convention on Stolen or Illegally Exported Cultural Objects. Explanatory report”, Unif.L.Rev. 2001, 506. 324 P. O‟KEEFE, Commentary on the UNESCO 1970 convention on illicit traffic, Leicester, Institute of Art and Law, 2000, 76; A. RASCHÈR, Kulturgütertransfer und Globalisierung. UNESCO-Konvention 1970 - UNIDROITKonvention 1995 - EG-Verordnung 3911/92 - EG-Richtlinie 93/7 - Schweizerisches Recht in Studien zum Kunstrecht, Zürich, Schultess, 2000, 50. 325 P. O‟KEEFE, Commentary on the UNESCO 1970 convention on illicit traffic, Leicester, Institute of Art and Law, 2000, 76; A. RASCHÈR, Kulturgütertransfer und Globalisierung. UNESCO-Konvention 1970 - UNIDROITKonvention 1995 - EG-Verordnung 3911/92 - EG-Richtlinie 93/7 - Schweizerisches Recht in Studien zum Kunstrecht, Zürich, Schultess, 2000, 50. 326 De goede trouw heeft geen enkel effect op de geldigheid van de bezitter zijn titel: M.-A. RENOLD, “Stolen art. The ubiquitous question of good faith” in PERMANENT COURT OF ARBITRATION. INTERNATIONAL BUREAU,
48
―(1) The possessor of a stolen cultural object required to return it shall be entitled, at the time of its restitution, to payment of fair and reasonable compensation provided that the possessor neither knew nor ought reasonably to have known that the object was stolen and can prove that it exercised due diligence when acquiring the object. (2) Without prejudice to the right of the possessor to compensation referred to in the preceding paragraph, reasonable efforts shall be made to have the person who transferred the cultural object to the possessor, or any prior transferor, pay the compensation where to do so would be consistent with the law of the State in which the claim is brought. (3) Payment of compensation to the possessor by the claimant, when this is required, shall be without prejudice to the right of the claimant to recover it from any other person. (4) In determining whether the possessor exercised due diligence, regard shall be had to all the circumstances of the acquisition, including the character of the parties, the price paid, whether the possessor consulted any reasonably accessible register of stolen cultural objects, and any other relevant information and documentation which it could reasonably have obtained, and whether the possessor consulted accessible agencies or took any other step that a reasonable person would have taken in the circumstances. (5) The possessor shall not be in a more favourable position than the person from whom it acquired the cultural object by inheritance or otherwise gratuitously.”
Due diligence geeft aan dat de koper een hogere graad van voorzichtigheid moet uitoefenen dan in normale commerciële transacties.328 Of de bezitter de nodige zorgvuldigheid aan de dag legde, wordt beoordeeld aan de hand van een aantal criteria opgesomd in art. 4 (4). Belangrijk zijn de aard van de partijen, de betaalde prijs, of de bezitter een redelijkerwijze toegankelijke databank van gestolen cultuurgoederen raadpleegde, of enige andere informatie die hij redelijkerwijze had kunnen bekomen, en of de bezitter toegankelijke instanties raadpleegde of enige andere stappen ondernam die een redelijk persoon in de omstandigheden zou hebben gedaan. Het is de bezitter die zal moeten aantonen dat hij geen kennis had van de diefstal of het niet had moeten weten, en dat hij voldoende due
Resolution of cultural property disputes in The Permanent court of arbitration. Peace Palace papers, Den Haag, Kluwer law international, 2004, 251-263. [259-260] 327 A.-L. CALVO CARAVACA, “Private international law and the Unidroit Convention of 24th June 1995 on Stolen of Illegally Exported Cultural Objects” in H.-P. MANSEL (ed.), Festschrift für Erik Jayme, München, Sellier European Law Publishers, 2004, 87-104. [97] 328 X., “Unidroit Convention on Stolen or Illegally Exported Cultural Objects. Explanatory report”, Unif.L.Rev. 2001, 516. Het begrip due diligence heeft hier een autonome verdragsbetekenis en verwijst niet naar een specifieke invulling vanuit een bepaalde jurisdictie. Zie voor een vergelijking van de criteria gebruikt bij due diligence in de Verenigde Staten van Amerika: M. VAN PELT, “Autocephalous Greek Orthodox Church of Cyprus v. Goldberg and Feldman Fine Art, Inc. A case for the use of civil remedies in effecting the return of stolen art”, Dick.J.Int'l L. 1990, 601-603.
49
diligence uitoefende.329 Hij moet zich er van overtuigen dat er geen elementen zijn die hem achterdochtig zouden moeten maken.330 Toetsing door de rechtbank gebeurt met het in aanmerking nemen van alle voor de verkrijging relevante omstandigheden.331
102.
De vergoeding moet billijk en redelijk zijn maar het Verdrag geeft hieromtrent geen verdere
verduidelijking.332 Het zal de lex fori zijn die zal bepalen wat dit concreet inhoudt, rekening houdend met de omstandigheden.333 Berekening van het bedrag dient te gebeuren op het tijdstip van de teruggave.334 Betaling kan door elke betrokken partij en de lex fori zal bepalen of deze partij een regresmogelijkheid heeft op de aansprakelijke personen.335 Het Verdrag regelt niet de eigendomsvraag en hier zal het internationaal privaatrecht het toepasselijk recht aanduiden.336
103.
Het UNIDROIT-Verdrag kent drie soorten verjaringstermijnen, een korte relatieve van drie
jaar, een lange absolute van 50 jaar, en een bijzondere termijn van 75 jaar:337 329
A.-L. CALVO CARAVACA, “Private international law and the Unidroit Convention of 24th June 1995 on Stolen of Illegally Exported Cultural Objects” in H.-P. MANSEL (ed.), Festschrift für Erik Jayme, München, Sellier European Law Publishers, 2004, 87-104. [97]; M.-A. RENOLD, “Stolen art. The ubiquitous question of good faith” in PERMANENT COURT OF ARBITRATION. INTERNATIONAL BUREAU, Resolution of cultural property disputes in The Permanent court of arbitration. Peace Palace papers, Den Haag, Kluwer law international, 2004, 251-263. [262]; P. O‟KEEFE, Commentary on the UNESCO 1970 convention on illicit traffic, Leicester, Institute of Art and Law, 2000, 81; A. RASCHÈR, Kulturgütertransfer und Globalisierung. UNESCO-Konvention 1970 - UNIDROIT-Konvention 1995 - EG-Verordnung 3911/92 - EG-Richtlinie 93/7 - Schweizerisches Recht in Studien zum Kunstrecht, Zürich, Schultess, 2000, 50; B. BENG, "Dead on arrival? A comparison of the Unidroit Convention on stolen or illegally exported cultural objects and U.S. property law", Transnat'l L.& Contemp.Probs. 1996, 528. 330 A.-L. CALVO CARAVACA, “Private international law and the Unidroit Convention of 24th June 1995 on Stolen of Illegally Exported Cultural Objects” in H.-P. MANSEL (ed.), Festschrift für Erik Jayme, München, Sellier European Law Publishers, 2004, 87-104. [97] 331 P. O‟KEEFE, Commentary on the UNESCO 1970 convention on illicit traffic, Leicester, Institute of Art and Law, 2000, 81; A. RASCHÈR, Kulturgütertransfer und Globalisierung. UNESCO-Konvention 1970 - UNIDROITKonvention 1995 - EG-Verordnung 3911/92 - EG-Richtlinie 93/7 - Schweizerisches Recht in Studien zum Kunstrecht, Zürich, Schultess, 2000, 50. 332 A.-L. CALVO CARAVACA, “Private international law and the Unidroit Convention of 24th June 1995 on Stolen of Illegally Exported Cultural Objects” in H.-P. MANSEL (ed.), Festschrift für Erik Jayme, München, Sellier European Law Publishers, 2004, 87-104. [98] 333 A.-L. CALVO CARAVACA, “Private international law and the Unidroit Convention of 24th June 1995 on Stolen of Illegally Exported Cultural Objects” in H.-P. MANSEL (ed.), Festschrift für Erik Jayme, München, Sellier European Law Publishers, 2004, 87-104. [98]; I. STAMATOUDI, “Restitution of stolen and illegally exported cultural objects under the Unidroit Convention” in P. TORREMANS (ed.), Legal convergence in the enlarged Europe of the new millennium, Den Haag, Kluwer law international, 2000, 109-142. [130] 334 A.-L. CALVO CARAVACA, “Private international law and the Unidroit Convention of 24th June 1995 on Stolen of Illegally Exported Cultural Objects” in H.-P. MANSEL (ed.), Festschrift für Erik Jayme, München, Sellier European Law Publishers, 2004, 87-104. [98] 335 A.-L. CALVO CARAVACA, “Private international law and the Unidroit Convention of 24th June 1995 on Stolen of Illegally Exported Cultural Objects” in H.-P. MANSEL (ed.), Festschrift für Erik Jayme, München, Sellier European Law Publishers, 2004, 87-104. [98] 336 A.-L. CALVO CARAVACA, “Private international law and the Unidroit Convention of 24th June 1995 on Stolen of Illegally Exported Cultural Objects” in H.-P. MANSEL (ed.), Festschrift für Erik Jayme, München, Sellier European Law Publishers, 2004, 87-104. [95] 337 Art. 3, lid 3-5; A.-L. CALVO CARAVACA, “Private international law and the Unidroit Convention of 24th June 1995 on Stolen of Illegally Exported Cultural Objects” in H.-P. MANSEL (ed.), Festschrift für Erik Jayme, München, Sellier European Law Publishers, 2004, 87-104. [96]; P. O‟KEEFE, Commentary on the UNESCO
50
“(3) Any claim for restitution shall be brought within a period of three years from the time when the claimant knew the location of the cultural object and the identity of its possessor, and in any case within a period of fifty years from the time of the theft. (4) However, a claim for restitution of a cultural object forming an integral part of an identified monument or archaeological site, or belonging to a public collection, shall not be subject to time limitations other than a period of three years from the time when the claimant knew the location of the cultural object and the identity of its possessor. (5) Notwithstanding the provisions of the preceding paragraph, any Contracting State may declare that a claim is subject to a time limitation of 75 years or such longer period as is provided in its law. A claim made in another Contracting State for restitution of a cultural object displaced from a monument, archaeological site or public collection in a Contracting State making such a declaration shall also be subject to that time limitation.”
De eerste termijn start als de eiser kennis krijgt over de plaats waar het cultuurgoed zich bevindt en de identiteit kent van de bezitter. Dit zijn cumulatieve voorwaarden.338 De tweede vangt aan op het tijdstip van de diefstal. Voor bepaalde cultuurgoederen speelt enkel de eerste termijn en Staten kunnen speciaal aangeduide cultuurgoederen onderwerpen aan de termijn van 75 jaar. Deze bijzondere termijn dient door de andere Verdragsstaten gerespecteerd te worden.339
104.
De Raad van Europa beveelt al haar leden aan om het UNIDROIT-Verdrag te aanvaarden.340
Veel Staten zijn weigerachtig door een wantrouwen tegen de afschaffing van de regel dat bezit titel geeft.341 België en het Verenigd Koninkrijk ondertekenden of ratificeerden dit Verdrag nog niet. 342 Zwitserland ondertekende wel in 1996 maar heeft nog steeds niet geratificeerd.343 De Zwitserse rechtbanken nemen de zorgvuldigheidscriteria in art. 4 (4) van het Verdrag wel mee op in hun 1970 convention on illicit traffic, Leicester, Institute of Art and Law, 2000, 79; A. RASCHÈR, Kulturgütertransfer und Globalisierung. UNESCO-Konvention 1970 - UNIDROIT-Konvention 1995 - EG-Verordnung 3911/92 EG-Richtlinie 93/7 - Schweizerisches Recht in Studien zum Kunstrecht, Zürich, Schultess, 2000, 50. 338 A.-L. CALVO CARAVACA, “Private international law and the Unidroit Convention of 24th June 1995 on Stolen of Illegally Exported Cultural Objects” in H.-P. MANSEL (ed.), Festschrift für Erik Jayme, München, Sellier European Law Publishers, 2004, 87-104. [96] 339 A.-L. CALVO CARAVACA, “Private international law and the Unidroit Convention of 24th June 1995 on Stolen of Illegally Exported Cultural Objects” in H.-P. MANSEL (ed.), Festschrift für Erik Jayme, München, Sellier European Law Publishers, 2004, 87-104. [97] 340 Council of Europe Recommendation 1372 on the Unidroit Convention on Stolen or Illegally Exported Cultural Property, 28 oktober 1998, http://assembly.coe.int/Main.asp?link=/Documents/WorkingDocs/Doc98/EDOC8250.htm. 341 M. FRIGO, “Le rôle des règles de déontologie entre droit de l'art et régulation du marché”, J.D.I. 2007, 894. 342 J. MILO en V. SAGAERT, “Private property rights in cultural objects. Balancing preservation of cultural objects and certainty of trade in Belgian and Dutch law” in B. DEMARSIN, E. SCHRAGE, B. TILLEMAN en A. VERBEKE (eds.), Art & law, Brugge, die Keure, 2008, 468-491. [472]; A. DRAYE, De bescherming van het roerend en onroerend erfgoed. Wet-, decreet- en regelgeving van kracht binnen het Vlaamse Gewest/de Vlaamse Gemeenschap, Gent, Larcier, 2007, 339. 343 P. GABUS, P. en M.-A. RENOLD, Commentaire LTBC. Loi fédérale sur le transfert international des biens culturels (LTBC), Geneve, Schulthess, 2006, 5.
51
beoordeling.344 Op 3 mei 2010 hebben 30 landen getekend, met 21 landen waar het Verdrag daadwerkelijk van kracht is.345
2.1.3 Rechtspraak 105.
De Haagse Conventie van 1954 en aanvullende Protocollen kreeg toepassing in de zaak
Autocephalous Greek Orthodox Church v. Goldberg and Feldman Fine Art, Inc. Ergens na 1974 werden vier iconen weggenomen uit een kerk in bezet Noord-Cyprus. De Kerk baseerde zich op het Eerste Protocol en riep in dat de koper geen eigenaar kon zijn, zelfs indien hij te goeder trouw was. In eerste aanleg oordeelde de Nederlandse rechtbank dat het Protocol enkel rechtstreeks bindend is voor Staten en niet voor private personen.346 Ook het Hof in Den Haag oordeelde in hoger beroep op dezelfde wijze.347
106.
Er is zeer weinig rechtspraak gebaseerd op het UNESCO-Verdrag en afhandeling van
betwistingen gebeurt eerder op een ad hoc basis.348Het UNESCO-Verdrag kent een in 1978 opgericht Intergouvernementeel Comité voor de terugkeer van cultureel eigendom naar het oorsprongsland. 349 Sinds 1980 komt dit Comité regelmatig bijeen en heeft het succesvol bijgedragen aan de restitutie van cultuurgoederen naar verscheidene Verdragsstaten.350 Ondere andere werden er in 2008 cultuurgoederen door Frankrijk teruggegeven aan Burkina Faso nadat ze gestolen waren door private
344
Zie infra L. v. Chambre d‘accusation du canton de Genève; M.-A. RENOLD, “Stolen art. The ubiquitous question of good faith” in PERMANENT COURT OF ARBITRATION. INTERNATIONAL BUREAU, Resolution of cultural property disputes in The Permanent court of arbitration. Peace Palace papers, Den Haag, Kluwer law international, 2004, 251-263. [259]. 345 Voor een lijst van Verdragsstaten zie http://www.unidroit.org/English/conventions/1995culturalproperty/main.htm 346 P. O‟KEEFE, Commentary on the UNESCO 1970 convention on illicit traffic, Leicester, Institute of Art and Law, 2000, 10. 347 C. Brandenburg, Teruggave van cultuurgoederen afkomstig uit bezet gebied, 5 p., www.erfgoedinspectie.nl/uploads/.../teruggave_cultuurgoederen.pdf 348 T. VAN DEN HOUT, “Introduction” in PERMANENT COURT OF ARBITRATION. INTERNATIONAL BUREAU, Resolution of cultural property disputes in The Permanent court of arbitration. Peace Palace papers, Den Haag, Kluwer law international, 2004, xiii-xx [xiv]. 349 L. PROTT, “Responding to World War II art looting” in PERMANENT COURT OF ARBITRATION. INTERNATIONAL BUREAU, Resolution of cultural property disputes in The Permanent court of arbitration. Peace Palace papers, Den Haag, Kluwer law international, 2004, 113-137. [126-127]; UNESCO, Intergovernmental Committee for Promoting the Return of Cultural Property to its Countries of Origin or its Restitution in case of Illicit Appropriation, http://portal.unesco.org/culture/en/ev.phpURL_ID=35283&URL_DO=DO_TOPIC&URL_SECTION=201.html. 350 Zie voor een overzicht UNESCO, Recent examples of succesful operations of cultural property restitutions in the world, http://portal.unesco.org/culture/en/ev.phpURL_ID=36505&URL_DO=DO_TOPIC&URL_SECTION=201.html.
52
personen.351 Nadelen bij de inschakeling van het Comité zijn de complexe procedure en de nietafdwingbaarheid van haar beslissingen.352 Het Comité gaat enkel zelf bemiddelen of tracht de Verdragsstaten aan te zetten tot een onderhandelde oplossing.353
2.2 Binnen Europa
2.2.1 EVRM, Eerste Protocol, Art. 1 107.
Art. 1 van het Eerste Protocol betreft het recht op eigendom en bevat drie samenhangende
regels:354 “Alle natuurlijke of rechtspersonen hebben recht op het ongestoord genot van hun eigendom. Niemand zal van zijn eigendom worden beroofd behalve in het algemeen belang en met inachtneming van de voorwaarden neergelegd in de wet en in de algemene beginselen van het internationaal recht. De voorgaande bepalingen zullen echter op geen enkele wijze het recht aantasten, dat een Staat heeft om die wetten toe te passen, welke hij noodzakelijk oordeelt om toezicht uit te oefenen op het gebruik van eigendom in overeenstemming met het algemeen belang of om de betaling van belastingen of andere heffingen en boeten te verzekeren.” In eerste instantie ligt erin vervat het principe van vreedzaam genot van eigendom, vervolgens is het verlies van bezittingen onderworpen aan bepaalde voorwaarden, en tot slot kan de overheid het gebruiksrecht controleren in overeenstemming met het algemeen belang.355 Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens te Straatsburg ziet als algemeen belang onder andere de bescherming van het cultureel en artistiek patrimonium en de controle van de kunstmarkt.356 Bij het opleggen van beperkingen dienen de Verdragsstaten de nodige proportionaliteit in acht te nemen. Toch hebben
351
UNESCO, Recent examples of succesful operations of cultural property restitutions in the world, http://portal.unesco.org/culture/en/ev.phpURL_ID=36505&URL_DO=DO_TOPIC&URL_SECTION=201.html. 352 L. PROTT, “Responding to World War II art looting” in PERMANENT COURT OF ARBITRATION. INTERNATIONAL BUREAU, Resolution of cultural property disputes in The Permanent court of arbitration. Peace Palace papers, Den Haag, Kluwer law international, 2004, 113-137. [127] 353 L. PROTT, “Responding to World War II art looting” in PERMANENT COURT OF ARBITRATION. INTERNATIONAL BUREAU, Resolution of cultural property disputes in The Permanent court of arbitration. Peace Palace papers, Den Haag, Kluwer law international, 2004, 113-137. [127] 354 J. MILO en V. SAGAERT, “Private property rights in cultural objects. Balancing preservation of cultural objects and certainty of trade in Belgian and Dutch law” in B. DEMARSIN, E. SCHRAGE, B. TILLEMAN en A. VERBEKE (eds.), Art & law, Brugge, die Keure, 2008, 468-491. [475] 355 J. MILO en V. SAGAERT, “Private property rights in cultural objects. Balancing preservation of cultural objects and certainty of trade in Belgian and Dutch law” in B. DEMARSIN, E. SCHRAGE, B. TILLEMAN en A. VERBEKE (eds.), Art & law, Brugge, die Keure, 2008, 468-491. [475] 356 J. VANDE LANOTTE en Y. HAECK (eds.), Handboek EVRM. Deel 2. Artikelsgewijze commentaar, II, Antwerpen, Intersentia, 2004, 361.
53
Verdragsstaten een ruime appreciatiemarge om politieke en sociaal-economische beleidsdoelstellingen te realiseren die het eigendomsrecht kunnen beperken.357
108.
Art. 1 beschermt enkel private eigendom in de verhouding met de Staat.358 Het zal dus enkel
spelen wanneer een Verdragsstaat de eigendom of het bezit opeist van een kunstwerk, of via wetgeving een invloed op eigendomsrechten uitoefent.
109.
Wat eigendom is wordt autonoom en ruim ingevuld en gaat verder dan de klassieke
zakenrechtelijke omschrijvingen.359 Indirecte beperkingen waardoor iemand zijn eigendom of bezit niet meer kan gebruiken vallen ook onder de bescherming. Wel is het zo dat alleen bestaande eigendom beschermd is en kan er uit art. 1 bovendien geen recht op teruggave geput worden.360
110.
Het begrip bezit heeft ook een autonome verdragsbetekenis: “(...) the concept of ―possessions‖ in the first part of Article 1 has an autonomous meaning which is not limited to ownership of physical goods and is independent from the formal classification in domestic law: certain other rights and interests constituting assets can also be regarded as ―property rights‖, and thus as ―possessions‖ for the purposes of this provision (...). The issue that needs to be examined is whether the circumstances of the case, considered as a whole, conferred on the applicant title to a substantive interest protected by Article 1 of Protocol No. 1.”361
111.
Om te beoordelen of er een onevenredige inmenging in het eigendomsrecht gebeurt, zal het
Hof een afweging doen tussen het algemeen en het privaat belang.362 Hier zal onder andere rekening worden gehouden met de eventuele schadevergoeding en de modaliteiten ervan, en met het gedrag van de partijen.363 Verlies van eigendom zonder enige vergoeding van de waarde van het goed kan alleen in gerechtvaardige uitzonderlijke omstandigheden.364 Dit is van belang bij registergoederen. SCHAICK ziet bij deze goederen de verkrijgende verjaring zonder compensatie als niet meer vol te houden. 365 357
J. VANDE LANOTTE en Y. HAECK (eds.), Handboek EVRM. Deel 2. Artikelsgewijze commentaar, Antwerpen, Intersentia, 2004, 305. 358 J. VANDE LANOTTE en Y. HAECK (eds.), Handboek EVRM. Deel 2. Artikelsgewijze commentaar, Antwerpen, Intersentia, 2004, 304, 313. 359 J. VANDE LANOTTE en Y. HAECK (eds.), Handboek EVRM. Deel 2. Artikelsgewijze commentaar, Antwerpen, Intersentia, 2004, 304. 360 J. VANDE LANOTTE en Y. HAECK (eds.), Handboek EVRM. Deel 2. Artikelsgewijze commentaar, Antwerpen, Intersentia, 2004, 305. 361 EHRM 5 januari 2000, nr. 33202/96, Beyeler/Italië. 362 J. VANDE LANOTTE en Y. HAECK (eds.), Handboek EVRM. Deel 2. Artikelsgewijze commentaar, Antwerpen, Intersentia, 2004, 381. 363 J. VANDE LANOTTE en Y. HAECK (eds.), Handboek EVRM. Deel 2. Artikelsgewijze commentaar, Antwerpen, Intersentia, 2004, 381. 364 A. SCHAICK, “Verkrijgende verjaring soms in strijd met art. 1 EP bij het EVRM”, N.T.B.R. 2006, 92. 365 A. SCHAICK, “Verkrijgende verjaring soms in strijd met art. 1 EP bij het EVRM”, N.T.B.R. 2006, 93.
II, II, II, II,
II, II,
54
Degene die op deze wijze eigendom verkrijgt zal aan de oorspronkelijke eigenaar een vergoeding moeten geven.Voor gestolen goederen ziet hij echter geen probleem. In die gevallen is het niet altijd duidelijk wie de eigenaar is en moet eigendomsovergang door verjaring onder het Eerste Protocol perfect mogelijk blijven zonder vergoeding.366 Tot op heden is er geen rechtspraak hierover en blijft de vraag open.
112.
België en het Verenigd Koninkrijk ratifceerden het Eerste Protocol. Zwitserland ondertekende
in 1976 maar het Protocol is er nog steeds niet in werking getreden.367
2.2.1.1 Rechtspraak
Beyeler v. Italië (2000)368
113.
In deze zaak betrof het de uitoefening van een voorkeurrecht op een Van Gogh-schilderij door
het Italiaans Ministerie van Cultureel Erfgoed. Verscheidene jaren gingen voorbij tussen de aankoop door Beyeler en het uitoefenen van het voorkeurrecht. Het Hof te Straatsburg moest oordelen of er een schending was van art. 1 van het Eerste Protocol, met name een inbreuk op het vreedzaam genot van bezittingen. Het bestaan van het voorkeurrecht is volgens het Hof niet in strijd met dit artikel. De Staat mag in het kader van legitieme doelstellingen beperkingen leggen op de kunsthandel en dit met een zekere appreciatiemarge. De bescherming van het cultureel en artistiek erfgoed is zo een gerechtvaardigd doel. In bepaalde omstandigheden zal prioriteit gegeven worden aan de band tussen het kunstwerk en het oorsprongsland. De uitoefening van het voorkeurrecht, en met name de vereiste van proportionaliteit is echter in dit geval in strijd met art. 1 Eerste Protocol. Het feit dat de Italiaanse overheid vier jaar wachtte om haar rechten uit te oefenen resulteerde in een gunstiger marktprijs voor het schilderij. In de opinie van het Hof betekende dit een onrechtmatige verrijking voor de Staat: “(...) state of affairs allowed the Ministry of Cultural Heritage to acquire the painting in 1988 at well below its market value. Having regard to the conduct of the authorities between December 1983 and November 1988, the Court considers that they derived an unjust enrichment from the uncertainty that existed during that period and to which they
366
A. SCHAICK, “Verkrijgende verjaring soms in strijd met art. 1 EP bij het EVRM”, N.T.B.R. 2006, 94. Zie http://conventions.coe.int/Treaty/Commun/ChercheSig.asp?NT=009&CM=7&DF=06/04/2010&CL=ENG 368 EHRM 5 januari 2000, nr. 33202/96, Beyeler/Italië; J. MILO en V. SAGAERT, “Private property rights in cultural objects. Balancing preservation of cultural objects and certainty of trade in Belgian and Dutch law” in B. DEMARSIN, E. SCHRAGE, B. TILLEMAN en A. VERBEKE (eds.), Art & law, Brugge, die Keure, 2008, 468-491. [475]; A. BIONDI, “The Gardener and other stories. The peregrinations of cultural artefacts within the European Union” in R. CRAUFURD SMITH (ed.), Culture and European Union law, Oxford, University Press, 2004, 153165. [153-155] 367
55
had largely contributed. Irrespective of the applicant's nationality, such enrichment is incompatible with the requirement of a ―fair balance‖.”369
Kozacioğlu v. Turkije (2009)370
114.
De Staat Turkije onteigende Kozacioğlu en gaf hem hiervoor een bepaalde vergoeding. De
onteigening gebeurde in het kader van het algemeen belang, namelijk de bescherming van Turkije‟s cultureel erfgoed. Kozacioğlu vond de vergoeding voor zijn onroerend goed te laag en riep de bescherming in van het EVRM, Eerste Protocol, Art. 1. Volgens hem was de vergoeding niet in overeenstemming met de werkelijke waarde van het goed. Het Hof stelt dat “Compensation terms under the relevant domestic legislation are material to the assessment whether the contested measure respects the requisite fair balance and, notably, whether it imposes a disproportionate burden on the applicant. In this connection, the Court has previously held that the taking of property without payment of an amount reasonably related to its value will normally constitute a disproportionate interference. Article 1 of Protocol No. 1 does not, however, guarantee a right to full compensation in all circumstances. Legitimate objectives of ―public interest‖ may call for less than reimbursement of the full market value of the expropriated property (...) In the Court's view, the protection of the historical and cultural heritage is one such objective.”
115.
Maar het Hof merkt op dat bij de berekening van de vergoeding geen rekening werd gehouden
met de zeldzaamheid van het goed noch met de specifieke kenmerken ervan. De Staat Turkije voert aan als rechtvaardiging de moeilijkheden die het berekenen van de marktwaarde met zich meebrengen, in het bijzonder voor goederen met een cultureel, historisch, architecturaal of artistiek belang. Dit argument voldoet niet: “(...) [the Court] (...) considers, however, that these difficulties cannot justify a failure to take these features into consideration in any way.” De moeilijkheden zijn bovendien inherent aan de Turkse wetgeving: “The Turkish legislature has deliberately set limits on such valuations by excluding the taking into account of such features.” Daarnaast neemt de Turkse rechtspraak waardeverminderingen wel mee in de berekening. Het Hof stelt vast dat dit systeem onbillijk is en de Staat in het voordeel geplaatst wordt. Er is geen proportionaliteit tussen de onteigening en het beoogde algemeen belang. Om aan deze voorwaarde te voldoen is het “(...) appropriate, in the event of expropriation of a listed building, to take account, to a reasonable degree, of the property's specific features in determining the compensation due to the owner.”
369 370
EHRM 5 januari 2000, nr. 33202/96, Beyeler/Italië. EHRM 19 februari 2009, nr. 2334/03, Kozacioğlu/Turkije.
56
2.2.2 Verordening 116/2009 en Richtlijn 93/7/EEG371 116.
Binnen de Europese Unie geldt er in principe het vrij verkeer van goederen, dus ook voor
kunstvoorwerpen.372 De principes omtrent dit vrij verkeer liggen vast in het EU-Verdrag.373 Beperkingen zijn in een aantal gevallen mogelijk, waaronder de bescherming van “het nationaal artistiek historisch en archeologisch bezit”, maar enkel in de mate dat deze proportioneel zijn.374 Lidstaten bepalen zelf welke goederen onder dit artikel vallen, maar in het algemeen neemt men aan dat het moet gaan om goederen die een “onuitwisbare band hebben met de cultuurgeschiedenis van een land.”375
117.
Verordening 3911/92 EG en Richtlijn 93/7/EEG breiden de bescherming uit tot
cultuurgoederen ongeacht of ze vallen onder art. 36 EU-Verdrag.376 Een bijgevoegde lijst geeft aan welke dit zijn, waarbij de Lidstaten de mogelijkheid hebben het materiële toepasingsgebied uit te breiden.377 De Verordening voert een systeem in van exportvergunning voor het buiten de Europese Unie brengen van een cultuurgoed.
118.
De Richtlijn geeft mogelijkheden tot restitutie als een goed vanaf 1 januari 1993 onrechtmatig
het grondgebied van een Lidstaat verlaat en teruggevonden wordt in een andere Lidstaat.378 Bedoeling
371
Verord. Raad nr.116/2009, 18 december 2008 betreffende de uitvoer van cultuurgoederen, Pb.L. 10 februari 2009, afl. 39, 1; Richtl. Raad, nr. 93/7/EEG, 15 maart 1993 betreffende de teruggave van cultuurgoederen die op onrechtmatige wijze buiten het grondgebied van een Lidstaat zijn gebracht, Pb.L. 27 maart 1993, afl. 74, 74. 372 Zie supra HvJ 10 december 1968, 7/68, Commissie v. Italië. A. DRAYE, De bescherming van het roerend en onroerend erfgoed. Wet-, decreet- en regelgeving van kracht binnen het Vlaamse Gewest/de Vlaamse Gemeenschap, Gent, Larcier, 2007, 340. 373 Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, Pb.C. 30 maart 2010, afl. 83, 47; A. DRAYE, De bescherming van het roerend en onroerend erfgoed. Wet-, decreet- en regelgeving van kracht binnen het Vlaamse Gewest/de Vlaamse Gemeenschap, Gent, Larcier, 2007, 340. 374 Art. 36 (oud art. 30 VEG) Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, Pb.C. 30 maart 2010, afl. 83, 47; A. DRAYE, De bescherming van het roerend en onroerend erfgoed. Wet-, decreet- en regelgeving van kracht binnen het Vlaamse Gewest/de Vlaamse Gemeenschap, Gent, Larcier, 2007, 340. 375 A. DRAYE, De bescherming van het roerend en onroerend erfgoed. Wet-, decreet- en regelgeving van kracht binnen het Vlaamse Gewest/de Vlaamse Gemeenschap, Gent, Larcier, 2007, 341; T. VON PLEHWE, “European Union and the free movement of cultural goods”, E.L.Rev. 1995, 434. Zie voor een bespreking van het begrip „nationaal bezit‟ : A. MATTERA, “La libre circulation des oeuvres d'art à l'intérieur de la Communauté et la protection des trésors nationaux ayant une valeur artistique, historique ou archéologique”, R.M.U. 1993, 9-31. 376 A. DRAYE, De bescherming van het roerend en onroerend erfgoed. Wet-, decreet- en regelgeving van kracht binnen het Vlaamse Gewest/de Vlaamse Gemeenschap, Gent, Larcier, 2007, 342. 377 Verord. Raad nr.116/2009, 18 december 2008 betreffende de uitvoer van cultuurgoederen, Pb.L. 10 februari 2009, afl. 39, 1; Richtl. Raad, nr. 93/7/EEG, 15 maart 1993 betreffende de teruggave van cultuurgoederen die op onrechtmatige wijze buiten het grondgebied van een Lidstaat zijn gebracht, Pb.L. 27 maart 1993, afl. 74, 74; A. DRAYE, De bescherming van het roerend en onroerend erfgoed. Wet-, decreet- en regelgeving van kracht binnen het Vlaamse Gewest/de Vlaamse Gemeenschap, Gent, Larcier, 2007, 347, 351. 378 Lidstaten kunnen deze regeling ook toepasselijk maken op cultuurgoederen die voor deze datum onrechtmatig werden uitgevoerd. A. DRAYE, De bescherming van het roerend en onroerend erfgoed. Wet-, decreet- en regelgeving van kracht binnen het Vlaamse Gewest/de Vlaamse Gemeenschap, Gent, Larcier, 2007, 352.
57
is dat het cultuurgoed materiëel terugkeert naar de verzoekende Staat.379 De teruggave staat niet gelijk aan het toekennen van het eigendomsrecht.380 Wie er uiteindelijk eigendom heeft zal bepaald worden door het nationale recht van de verzoekende Lidstaat (lex originis).381
119.
Onrechtmatige uitvoer slaat zowel op gestolen cultuurgoederen als op strijdigheid met de
exportregels.382 Om tot restitutie te kunnen overgaan moet de aangewezen Centrale Autoriteit in principe een gerechtelijke procedure opstarten, waarbij er ook maatregelen in het kader van onderlinge samenwerking mogelijk zijn.383 Deze Autoriteit kan ook optreden als tussenpersoon en de mogelijkheden voor arbitrage onderzoeken.384 De gerechtelijke procedure door de verzoekende Lidstaat is gericht tegen de bezitter of de houder van het cultuurgoed.385 De private eigenaar kan zelf ook nog procedures instellen maar niet gebaseerd op de Richtlijn. Hij zal zich moeten beroepen op de regels van het internationaal privaatrecht en het nationaal burgerlijk recht.386
120.
Enkel de bezitter kan aanspraak maken op een billijke vergoeding indien hij het cultuurgoed
dient af te geven. Voorwaarde is dat hij bij de verwerving voldoende zorgvuldig was.387 Dit betekent dat hij als een „goede huisvader‟ handelde en is afhankelijk van de feitelijke omstandigheden.388 Het al dan niet raadplegen van publiek toegankelijke lijsten van onrechtmatig uitgevoerde cultuurgoederen kan een element zijn om te bepalen of er voldoende zorgvuldgheid werd uitgeoefend.389 De billijke vergoeding variëert in functie van de feitelijke omstandigheden en is niet noodzakelijk de betaalde 379
Art. 2 Richtlijn 93/7/EEG; A. DRAYE, De bescherming van het roerend en onroerend erfgoed. Wet-, decreeten regelgeving van kracht binnen het Vlaamse Gewest/de Vlaamse Gemeenschap, Gent, Larcier, 2007, 349. 380 J. DE CEUSTER, “Les règles communautaires en matiere de restitution de biens culturels ayant quitté illicitement le territoire d un Etat membre. Analyse de la directive 93/7/CCE du 15 mars 1993", R.M.U. 1993, 45. 381 Art. 12 Richtlijn 93/7/EEG; M.TRAEST, “Enkele aspecten inzake het vrij verkeer en de teruggave van cultuurgoederen, in het bijzonder het conflictenrecht terzake na de richtlijn van 15 maart 1993”, RW 1997-1998, 869. 382 A. DRAYE, De bescherming van het roerend en onroerend erfgoed. Wet-, decreet- en regelgeving van kracht binnen het Vlaamse Gewest/de Vlaamse Gemeenschap, Gent, Larcier, 2007, 351-352. 383 Voor België is de Centrale Autoriteit de Federale Overheidsdienst Justitie, Dienst Burgerlijk Vermogensrecht. A. DRAYE, De bescherming van het roerend en onroerend erfgoed. Wet-, decreet- en regelgeving van kracht binnen het Vlaamse Gewest/de Vlaamse Gemeenschap, Gent, Larcier, 2007, 352-353. 384 A. DRAYE, De bescherming van het roerend en onroerend erfgoed. Wet-, decreet- en regelgeving van kracht binnen het Vlaamse Gewest/de Vlaamse Gemeenschap, Gent, Larcier, 2007, 353. 385 A. DRAYE, De bescherming van het roerend en onroerend erfgoed. Wet-, decreet- en regelgeving van kracht binnen het Vlaamse Gewest/de Vlaamse Gemeenschap, Gent, Larcier, 2007, 353. 386 Art. 15 Richtlijn 93/7/EEG; A. DRAYE, De bescherming van het roerend en onroerend erfgoed. Wet-, decreet- en regelgeving van kracht binnen het Vlaamse Gewest/de Vlaamse Gemeenschap, Gent, Larcier, 2007, 353, 355. 387 A. DRAYE, De bescherming van het roerend en onroerend erfgoed. Wet-, decreet- en regelgeving van kracht binnen het Vlaamse Gewest/de Vlaamse Gemeenschap, Gent, Larcier, 2007, 355. 388 J. DE CEUSTER, “Les règles communautaires en matiere de restitution de biens culturels ayant quitté illicitement le territoire d un Etat membre. Analyse de la directive 93/7/CCE du 15 mars 1993", R.M.U. 1993, 81. 389 J. DE CEUSTER, “Les règles communautaires en matiere de restitution de biens culturels ayant quitté illicitement le territoire d un Etat membre. Analyse de la directive 93/7/CCE du 15 mars 1993", R.M.U. 1993, 82.
58
koopprijs.390 Belangrijke elementen bij het bepalen van de vergoeding zijn de koopprijs, de objectieve waarde van het cultuurgoed, het affectief belang van de bezitter, de door de bezitter gemaakte kosten voor de restauratie, en of de bezitter naar het recht van de verzoekende Lidstaat eigenaar is van het cultuurgoed.391 Alle kosten en vergoedingen dienen gedragen te worden door de verzoekende Lidstaat, maar ze kan deze wel terugvorderen van de verantwoordelijke voor het onrechtmatig buiten de grenzen brengen van het cultuurgoed.392
121.
De Lidstaat heeft vanaf het ogenblik dat ze alle feitelijke gegevens kent, een jaar de tijd om
haar vordering in te stellen.393 Dertig jaar na de onrechtmatige uitvoer is er in principe geen rechtsvordering meer mogelijk. Ratio legis is het verlenen van rechtszekerheid aan commerciële transacties.394 Voor cultuurgoederen die deel uitmaken van een openbare collectie of bij kerkelijke goederen door nationaal recht onderworpen aan beschermingsmaatregelen, geldt er een bijzondere verjaringstermijn van 75 jaar.395 Lidstaten die geen tijdsbeperkingen hebben op de vordering of bij afsluiting van een bilateraal akkoord langere termijnen vastleggen, zijn niet gebonden aan de termijn van 75 jaar.396
122.
Zowel Verordening als Richtlijn beperken zich territoriaal tot de Lidstaten van de Europese
Unie. Bijgevolg valt Zwitserland niet onder het toepassingsgebied. Er zijn tot op heden ook geen bilaterale akkoorden afgesloten tussen de Europese Unie en Zwitserland.397
123.
In 2006 sloten Zwitserland en Italië wel een bilateraal akkoord over de import en restitutie van
cultuurgoederen.398 Het akkoord trad in werking op 27 april 2008 en is in grote mate geïnspireerd door de Europese Richtlijn. Het stipuleert in art. 3 (3) dat de revindicatie onderworpen is aan het recht van 390
J. DE CEUSTER, “Les règles communautaires en matiere de restitution de biens culturels ayant quitté illicitement le territoire d un Etat membre. Analyse de la directive 93/7/CCE du 15 mars 1993", R.M.U. 1993, 83. 391 J. DE CEUSTER, “Les règles communautaires en matiere de restitution de biens culturels ayant quitté illicitement le territoire d un Etat membre. Analyse de la directive 93/7/CCE du 15 mars 1993", R.M.U. 1993, 83. 392 A. DRAYE, De bescherming van het roerend en onroerend erfgoed. Wet-, decreet- en regelgeving van kracht binnen het Vlaamse Gewest/de Vlaamse Gemeenschap, Gent, Larcier, 2007, 355. 393 Art. 7; A. DRAYE, De bescherming van het roerend en onroerend erfgoed. Wet-, decreet- en regelgeving van kracht binnen het Vlaamse Gewest/de Vlaamse Gemeenschap, Gent, Larcier, 2007, 354. 394 A. DRAYE, De bescherming van het roerend en onroerend erfgoed. Wet-, decreet- en regelgeving van kracht binnen het Vlaamse Gewest/de Vlaamse Gemeenschap, Gent, Larcier, 2007, 354; J. DE CEUSTER, “Les règles communautaires en matiere de restitution de biens culturels ayant quitté illicitement le territoire d un Etat membre. Analyse de la directive 93/7/CCE du 15 mars 1993", R.M.U. 1993, 75. 395 A. DRAYE, De bescherming van het roerend en onroerend erfgoed. Wet-, decreet- en regelgeving van kracht binnen het Vlaamse Gewest/de Vlaamse Gemeenschap, Gent, Larcier, 2007, 354. 396 A. DRAYE, De bescherming van het roerend en onroerend erfgoed. Wet-, decreet- en regelgeving van kracht binnen het Vlaamse Gewest/de Vlaamse Gemeenschap, Gent, Larcier, 2007, 354 397 P. GABUS, P. en M.-A. RENOLD, Commentaire LTBC. Loi fédérale sur le transfert international des biens culturels (LTBC), Geneve, Schulthess, 2006, 8. 398 Vereinbarung vom 20. Oktober 2006 zwischen dem Schweizerischen Bundesrat und der Regierung der Republik Italien über die Einfuhr und die Rückführung von Kulturgut (mit Anhang), AS 2008 2023.
59
de Staat waar het cultuurgoed zich bevindt. De eisende Staat heeft 1 jaar om de vordering in te stellen en dit vanaf kennisname van de identiteit van de bezitter en de plaats waar het goed zich bevindt. De vordering verjaart in ieder geval na 30 jaar.399 Art. 5 (2) geeft de verkrijger te goeder trouw een recht op vergoeding die omvat de koopprijs en de gedane noodzakelijke kosten.
124.
Een bijzonder probleem stelt zich als Lidstaten ook partij zijn bij het UNIDROIT-Verdrag.
Art. 13 (3) van dit Verdrag laat toe dat Verdragsstaten onder elkaar andere regels vastleggen. 400 Wanneer cultuurgoederen niet in het toepassingsgebied van de Richtlijn vallen, zal bijgevolg het UNIDROIT-verdrag van toepassing zijn tussen deze Lidstaten.401 Het UNESCO-Verdrag voorziet dezelfde mogelijkheid.402
2.2.2.1 Omzetting Richtlijn 93/7/EEG door België en Engeland 125.
België zette Richtlijn 93/7/EEG om door de wet van 28 oktober 1996 betreffende de teruggave
van cultuurgoederen.403 Deze wet is van toepassing als een cultuurgoed uit een andere EU-Lidstaat zich op Belgisch grondgebied bevindt.404 Ze volgt grotendeels het toepassingsgebied en de omschrijvingen van de Richtlijn met enkele afwijkingen in de aangeduide cultuurgoederen.405 Ook het temporeel toepassingsgebied volgt de Richtlijn. Cultuurgoederen die voor 1 januari 1993 onrechtmatig
399
Art. 4 (3) Vereinbarung vom 20. Oktober 2006 zwischen dem Schweizerischen Bundesrat und der Regierung der Republik Italien über die Einfuhr und die Rückführung von Kulturgut (mit Anhang), AS 2008 2023. 400 S. SPAUN, Der Herausgabeanspruch bei Diebstahl oder illegalem Export von Kulturgütern in Salzburger Studien zum europäischen Privatrecht, Frankfurt am Main, Lang, 2003, 237; P. O‟KEEFE, Commentary on the UNESCO 1970 convention on illicit traffic, Leicester, Institute of Art and Law, 2000, 73; A. RASCHÈR, Kulturgütertransfer und Globalisierung. UNESCO-Konvention 1970 - UNIDROIT-Konvention 1995 - EGVerordnung 3911/92 - EG-Richtlinie 93/7 - Schweizerisches Recht in Studien zum Kunstrecht, Zürich, Schultess, 2000, 50. 401 In de EU-Lidstaten Cyprus, Finland, Griekenland, Hongarije, Italië, Letland, Portugal, Roemenië, Slovakije, Slovenië, en Spanje is ook het UNIDROIT-verdrag in werking. Maar Finland, Griekenland, Italië, en Spanje deden een verklaring bij art. 13 (3) UNIDROIT-Verdrag. Zie http://www.unidroit.org/English/conventions/1995culturalproperty/main.htm; S. SPAUN, Der Herausgabeanspruch bei Diebstahl oder illegalem Export von Kulturgütern in Salzburger Studien zum europäischen Privatrecht, Frankfurt am Main, Lang, 2003, 237; P. O‟KEEFE, Commentary on the UNESCO 1970 convention on illicit traffic, Leicester, Institute of Art and Law, 2000, 73; A. RASCHÈR, Kulturgütertransfer und Globalisierung. UNESCO-Konvention 1970 - UNIDROIT-Konvention 1995 - EGVerordnung 3911/92 - EG-Richtlinie 93/7 - Schweizerisches Recht in Studien zum Kunstrecht, Zürich, Schultess, 2000, 50. 402 Art. 15: “Niets in dit Verdrag belet de Verdragsluitende Staten om onderling bijzondere overeenkomsten te sluiten of de uitvoering verder te zetten van reeds gesloten overeenkomsten over de teruggave van cultuurgoederen die, ongeacht de reden, uit het grondgebied van herkomst zijn uitgevoerd voor de inwerkingtreding van dit Verdrag ten aanzien van de betrokken Staten.” 403 Wet van 28 oktober 1996 betreffende de teruggave van cultuurgoederen die op onrechtmatige wijze buiten het grondgebied van bepaalde buitenlandse Staten zijn gebracht, BS 21 december 1996, 31.865. 404 A. DRAYE, De bescherming van het roerend en onroerend erfgoed. Wet-, decreet- en regelgeving van kracht binnen het Vlaamse Gewest/de Vlaamse Gemeenschap, Gent, Larcier, 2007, 360. 405 A. DRAYE, De bescherming van het roerend en onroerend erfgoed. Wet-, decreet- en regelgeving van kracht binnen het Vlaamse Gewest/de Vlaamse Gemeenschap, Gent, Larcier, 2007, 361.
60
buiten het grondgebied van een Lidstaat werden gebracht, vallen buiten deze wet.406 De terugvordering van cultuurgoederen die na 1 januari 1993 onrechtmatig zijn uitgevoerd kan gebeuren zolang de gemeenrechtelijke verjaring niet is ingetreden.407 Bezitters te goeder trouw krijgen bij teruggave een billijke vergoeding. Bijzonder aan de Belgische wet is dat het vermoeden van goede trouw gehandhaafd blijft. Het volstaat dat de goede trouw bestond op het tijdstip van de verwerving. 408 Andere Lidstaten gaan hier niet van uit en wijken voor cultuurgoederen uitdrukkelijk af.409
126.
Engeland zette Richtlijn 93/7/EEG om door The Return of Cultural Objects Regulations 1994.
Deze wet ligt volledig in de lijn van de Richtlijn. De aangegeven verjaringsperioden krijgen voorrang boven elke andere Engelse verjaring.410
2.2.2.2 Rechtspraak 127.
Het Hof van Justitie behandelde nog geen enkele zaak waar ze het begrip ““nationaal artistiek
historisch en archeologisch bezit” duidelijk definiëert. Wel geeft het Hof in een recente uitspraak aan dat de algemene bescherming van culturele diversiteit niet onder dit begrip valt.411
128.
De Europese Richtlijn wordt zelden toegepast in zowel juridische procedures als voor de
adminsitratieve samenwerking. De Lidstaten maken bij voorkeur gebruik van de privaatrechtelijke vorderingen.412
2.3 De verdragsrechtelijke mogelijkheden: besluit 129.
Het internationaal recht, en dan in het bijzonder het internationaal publiekrecht, richt zich in
hoofdzaak tot Staten. Private personen kunnen zich meestal niet direct beroepen op deze regels. Wel genieten deze personen de bescherming van het EVRM wanneer Staten hun rechten uitoefenen.
406
A. DRAYE, De bescherming van het roerend en onroerend erfgoed. Wet-, decreet- en regelgeving van kracht binnen het Vlaamse Gewest/de Vlaamse Gemeenschap, Gent, Larcier, 2007, 362. 407 J. ERAUW, “Vier keren een ander situsrecht voor een nogal mobiel landschap van Brueghel”,
[email protected] 2008, 78. 408 Art. 10 Richtlijn 93/7/EEG. 409 V. SAGAERT, “Rechtszekerheid bij de handel in kunstvoorwerpen. Een wankel evenwicht tussen patrimoniumbescherming en bezitsbescherming” in F. SWENNEN (ed.), Kunst en recht, Antwerpen, Intersentia, 2007, 55-72. [67] 410 Art. 6, lid 9 The Return of Cultural Objects Regulations 1994. 411 HvJ 30 april 2009, C-531/07, Fachverband der Buch- und Medienwirtschaft v LIBRO Handelsgesellschaft mbH. 412 COMMISSION OF THE EUROPEAN COMMUNITIES, “Report from the Commission to the Council, the European parliament and the European Economic and Social Committee. Third report on the application of Council Directive 93/7/EEC on the return of cultural objects unlawfully removed from the territory of a Member State”, COM(2009) 408 final, Brussel, Commission of the European Communities, 2009, 5.
61
130.
De afgesloten internationale verdragen trachten bijzondere bescherming te bieden aan
cultuurgoederen. Dit zowel in vredes- als oorlogstijd. Ze voorzien in mogelijkheden tot teruggave en billijke vergoeding van de koper te goeder trouw. Op nationaal vlak krijgen deze verdragen soms uitvoering door bijzondere wetgeving, maar Staten zijn vaak ook van mening dat bestaande nationale wetgeving volstaat om aan hun verdragsverplichtingen te voldoen.
131.
Bestolen private eigenaars moeten gebruik maken van het privaatrecht. Bij internationale
verhandeling van kunstwerken zal dat in de eerste plaats het internationaal privaatrecht recht zijn. Deze bepalingen zullen op hun beurt het toepasselijk nationaal recht aanduiden.
62
3. Nationale regelgeving 3.1 België
3.1.1 Het Wetboek Internationaal Privaatrecht (WbIPR) 132.
In 2004 werd in België het Wetboek Internationaal Privaatrecht van kracht.413 Het bevat naast
de klassieke verwijzingsregel voor roerende goederen ook bijzondere bepalingen betreffende cultuurgoederen en gestolen goederen.
133.
De basisregel voor zakelijke rechten op een kunstwerk vinden we terug in art. 87, § 1 WbIPR: “De zakelijke rechten op een goed worden beheerst door het recht van de Staat op wiens grondgebied dit goed zich bevindt op het tijdstip dat zij worden ingeroepen. De verwerving en het verlies van die rechten worden beheerst door het recht van de Staat op wiens grondgebied het goed zich bevindt op het tijdstip dat de handelingen of feiten die worden ingeroepen als grond van verwerving of verlies die rechten, zich voordoen.”
We zien hier de toepassing van de klassieke lex rei sitae regel, namelijk het recht van de plaats van de ligging van het goed.414 Wanneer het kunstwerk in beslag werd genomen moeten we kijken naar het recht van de plaats van inbeslagname.415
134.
Een bijzonder probleem ontstaat wanneer het goed verplaatst wordt naar een ander land.
Aangezien de actuele ligging zal bepalen welk recht van toepassing is, geeft verplaatsing aanleiding tot andere rechtsregels. Om te vermijden dat verworven rechten geen waarde hebben na verplaatsing bepaalt het tweede lid van art. 87, §1 dat verwerving en verlies van zakelijke rechten op een goed beoordeeld worden door het recht van de Staat waar zich dat goed bevond op het tijdstip van de noodzakelijke rechtshandelingen.416 De uitoefening van deze rechten zal echter onderworpen zijn aan het recht van de Staat waar het goed op dat ogenblik ligt.417 In concreto zal een bezitter of eigenaar zijn zakelijke rechten kunnen uitoefenen volgens de lokale regels, maar zal de vraag of hij zakelijke
413
Wet van 16 juli 2004 houdende het Wetboek van internationaal privaatrecht, BS 27 juli 2004, 57.344. C. CLIJMANS, “Artikel 87. Recht toepasselijk op zakelijke rechten” in J. ERAUW, M. FALLON, E. GULDIX, J. MEEUSEN, M. PERTÉGAS, H. VAN HOUTTE, N. WATTÉ en P. WAUTELET (eds.), Het Wetboek Internationaal Privaatrecht becommentariëerd, Antwerpen, Intersentia, 2006, 448-454. [449] 415 R. ROLAND, “Belgium” in A. VON ZIEGLER, J. RONOE, C. DEBATTISTA en O. PLÉGAT-KERRAULT (eds.), Transfer of ownership in international trade, London, Kluwer Law International, 1999, 53-76. [72] 416 J. ERAUW, “Vier keren een ander situsrecht voor een nogal mobiel landschap van Brueghel”,
[email protected] 2008, 76. 417 C. CLIJMANS, “Artikel 87. Recht toepasselijk op zakelijke rechten” in J. ERAUW, M. FALLON, E. GULDIX, J. MEEUSEN, M. PERTÉGAS, H. VAN HOUTTE, N. WATTÉ en P. WAUTELET (eds.), Het Wetboek Internationaal Privaatrecht becommentariëerd, Antwerpen, Intersentia, 2006, 448-454. [449] 414
63
rechten verwierf beantwoord worden door het recht van de plaats waar hij het goed verkreeg. Kunstvoorwerpen verhandelt in België, Zwitserland of Engeland zullen dus respectievelijk naar Belgisch, Zwitsers of Engels recht beoordeeld worden om te bepalen of zakelijke rechten verworven dan wel verloren werden.
135.
Alle conventionele en wettelijke wijzen van overgang van zakelijke rechten moet de rechtbank
in omgekeerde volgorde onderzoeken.418 Bij een eigendomsbetwisting is er de eerste vraag of de huidige bezitter een titel heeft verworven die alle voorgaande titels buiten spel plaatst. Als dit niet zo is dan is er de beoordeling of het recht van de oorspronkelijke eigenaar is uitgedoofd tussen het tijdstip van de diefstal en de revindicatie. Uitgedoofde rechten kunnen nooit herleven door verplaatsing van het goed naar een land met eeuwigdurend eigendomsrecht.419 Tot slot moet de rechtbank nagaan of eigendomstitel is gevestigd in de periode tussen de diefstal en de terugvordering.420
136.
Soms vindt er een overdracht van zakelijke rechten plaats terwijl het goed nog onderweg is. In
dat geval bepaalt art. 88 WbIPR dat het recht van de bestemmingsstaat van toepassing zal zijn. Deze afwijking van de lex rei sitae komt doordat er geen vaste liggingsplaats is.421
137.
Cultuurgoederen kennen in het WbIPR een bijzondere regeling door art. 90: “Wanneer een goed dat een Staat tot zijn cultureel erfgoed rekent het grondgebied van die Staat heeft verlaten op een wijze die het recht van die Staat op het tijdstip van uitvoer onrechtmatig acht, wordt de terugvordering door die Staat beheerst door het recht van die Staat dat op dat tijdstip van toepassing is of, naar zijn keuze, door het recht van de Staat op wiens grondgebied het goed zich bij de terugvordering bevindt. Niettemin, indien het recht van de Staat die het goed tot zijn cultureel erfgoed rekent geen enkele bescherming aan de bezitter te goeder trouw toekent, kan deze de bescherming inroepen die het recht van de Staat op wiens grondgebied het goed zich bij de terugvordering bevindt, hem toekent.”
Hier zien we geen automatische toepassing van de lex rei sitae. De eisende Staat heeft bij onrechtmatige uitvoer volgens haar eigen wetten, een keuze. Ofwel het recht van die Staat zelf op het
418
V. SAGAERT, “Over de lotgevallen van een gestolen Breughel in het IPR-goederenrecht” (noot onder Antwerpen 3 december 2007), RW 2009, 967. 419 V. SAGAERT, “Over de lotgevallen van een gestolen Breughel in het IPR-goederenrecht” (noot onder Antwerpen 3 december 2007), RW 2009, 967. 420 V. SAGAERT, “Over de lotgevallen van een gestolen Breughel in het IPR-goederenrecht” (noot onder Antwerpen 3 december 2007), RW 2009, 967. 421 J. ERAUW, “Artikel 88. Recht toepasselijk op transitgoederen” in J. ERAUW, M. FALLON, E. GULDIX, J. MEEUSEN, M. PERTÉGAS, H. VAN HOUTTE, N. WATTÉ en P. WAUTELET (eds.), Het Wetboek Internationaal Privaatrecht becommentariëerd, Antwerpen, Intersentia, 2006, 455-456. [455]
64
ogenblik van de terugvordering, ofwel het recht van de Staat waar het cultuurgoed zich bevindt.422 Er mag geen combinatie zijn van deze twee mogelijkheden, maar de Staat mag het voor haar gunstigste stelsel kiezen.423 De koper te goeder trouw kan zich op grond van het tweede lid altijd beroepen op de lex rei sitae wanneer het recht van de eisende Staat hem geen bescherming verleent. Deze bescherming behoort tot de internationale openbare orde.424
138.
Het kan gaan om gestolen cultuurgoederen als wanneer er zonder vergunning wordt
uitgevoerd.425 Belangrijk is op te merken dat dit artikel enkel geldt voor een Staat, niet voor een private persoon die mogelijkerwijze een cultuurgoed uit zijn collectie kwijtraakte. De Staat kan eventueel wel in zijn plaats terugvorderen.
139.
Om art. 90 te kunnen inroepen zal er moeten voldaan zijn aan een aantal criteria. De eisende
Staat moet de cultuurgoederen hebben ingeschreven op daartoe aangeduide officiële lijsten. Bijgevolg is er publiciteit en zijn professionele kunsthandelaars ertoe verplicht deze lijsten te verifiëren alvorens te kopen of verkopen.426 Ten tweede moet het recht van de eisende Staat dit goed beschermen op het tijdstip dat de onrechtmatige uitvoer plaatsvindt.427 Dit om te vermijden dat retroactieve maatregelen van de eisende Staat de koper te goeder trouw in voortdurende juridische onzekerheid brengt.428 Bij illegale handel kan het wel problematisch zijn de exacte datum aan te tonen waarop een goed de Staat verliet.429 Het WbIPR legt zelf een tijdsbeperking op in art. 127, §7 dat de toepassing van art. 90
422
J. ERAUW, “Artikel 90. Recht toepasselijk op cultuurgoederen” in J. ERAUW, M. MEEUSEN, M. PERTÉGAS, H. VAN HOUTTE, N. WATTÉ en P. WAUTELET (eds.), Het Privaatrecht becommentariëerd, Antwerpen, Intersentia, 2006, 460-466. [460] 423 J. ERAUW, “Artikel 90. Recht toepasselijk op cultuurgoederen” in J. ERAUW, M. MEEUSEN, M. PERTÉGAS, H. VAN HOUTTE, N. WATTÉ en P. WAUTELET (eds.), Het Privaatrecht becommentariëerd, Antwerpen, Intersentia, 2006, 460-466. [461] 424 J. ERAUW, “Artikel 90. Recht toepasselijk op cultuurgoederen” in J. ERAUW, M. MEEUSEN, M. PERTÉGAS, H. VAN HOUTTE, N. WATTÉ en P. WAUTELET (eds.), Het Privaatrecht becommentariëerd, Antwerpen, Intersentia, 2006, 460-466. [463] 425 J. ERAUW, “Artikel 90. Recht toepasselijk op cultuurgoederen” in J. ERAUW, M. MEEUSEN, M. PERTÉGAS, H. VAN HOUTTE, N. WATTÉ en P. WAUTELET (eds.), Het Privaatrecht becommentariëerd, Antwerpen, Intersentia, 2006, 460-466. [461] 426 J. ERAUW, “Artikel 90. Recht toepasselijk op cultuurgoederen” in J. ERAUW, M. MEEUSEN, M. PERTÉGAS, H. VAN HOUTTE, N. WATTÉ en P. WAUTELET (eds.), Het Privaatrecht becommentariëerd, Antwerpen, Intersentia, 2006, 460-466. [461] 427 J. ERAUW, “Artikel 90. Recht toepasselijk op cultuurgoederen” in J. ERAUW, M. MEEUSEN, M. PERTÉGAS, H. VAN HOUTTE, N. WATTÉ en P. WAUTELET (eds.), Het Privaatrecht becommentariëerd, Antwerpen, Intersentia, 2006, 460-466. [461] 428 J. ERAUW, “Artikel 90. Recht toepasselijk op cultuurgoederen” in J. ERAUW, M. MEEUSEN, M. PERTÉGAS, H. VAN HOUTTE, N. WATTÉ en P. WAUTELET (eds.), Het Privaatrecht becommentariëerd, Antwerpen, Intersentia, 2006, 460-466. [462] 429 J. ERAUW, “Artikel 90. Recht toepasselijk op cultuurgoederen” in J. ERAUW, M. MEEUSEN, M. PERTÉGAS, H. VAN HOUTTE, N. WATTÉ en P. WAUTELET (eds.), Het Privaatrecht becommentariëerd, Antwerpen, Intersentia, 2006, 460-466. [462]
FALLON, E. GULDIX, J. Wetboek Internationaal FALLON, E. GULDIX, J. Wetboek Internationaal FALLON, E. GULDIX, J. Wetboek Internationaal FALLON, E. GULDIX, J. Wetboek Internationaal FALLON, E. GULDIX, J. Wetboek Internationaal FALLON, E. GULDIX, J. Wetboek Internationaal FALLON, E. GULDIX, J. Wetboek Internationaal FALLON, E. GULDIX, J. Wetboek Internationaal
65
beperkt tot cultuurgoederen die na 30 september 2004 een Staat verlieten.430 Wanneer al deze criteria niet voldaan zijn, kan art. 87 of art. 92 WbIPR toegepast worden.
140.
Art. 92 WbIPR bepaalt het recht toepasselijk op gestolen goederen: “De terugvordering van een gestolen goed wordt beheerst, naar keuze van de oorspronkelijke eigenaar, door het recht van de Staat op wiens grondgebied het goed zich bij zijn verdwijning bevond of door het recht van de Staat op wiens grondgebied het goed zich bij de terugvordering bevindt. Niettemin, indien het recht van de Staat op wiens grondgebied het goed zich bij zijn verdwijning bevind, geen enkele bescherming aan de bezitter te goeder trouw toekent, kan deze de bescherming inroepen die het recht van de Staat op wiens grondgebied het goed zich bij de terugvordering bevindt, hem toekent.”
Door diefstal is de eigenaar tegen zijn wil het bezit kwijtgeraakt. De bedoeling van dit art. is aan deze personen ruimere vorderingsmogelijkheden te geven en hun belangen beter te beschermen. 431 Onrechtmatige verplaatsingen dienen juridisch geneutraliseerd te worden.432 De kwalificatie diefstal gebeurt door het recht van de plaats waar het goed ontvreemd werd.433 Ook goederen gestolen voor de inwerkingtreding van het WbIPR en erna teruggevorderd komen in aanmerking. Van belang zijn hun actuele ligging en de liggingsplaats voor de diefstal.434
141.
Ook hier zien we in het tweede lid een bescherming van de koper te goeder trouw, die zich
opnieuw op de lex rei sitae kan beroepen.435 Vereist is dan wel dat het toepasselijk recht geen enkele bescherming geeft. Het volstaat niet dat er slechts een minder gunstige bescherming bestaat. 436
430
J. ERAUW, “Artikel 90. Recht toepasselijk op cultuurgoederen” in J. ERAUW, M. FALLON, E. GULDIX, J. MEEUSEN, M. PERTÉGAS, H. VAN HOUTTE, N. WATTÉ en P. WAUTELET (eds.), Het Wetboek Internationaal Privaatrecht becommentariëerd, Antwerpen, Intersentia, 2006, 460-466. [461] 431 V. SAGAERT, “Over de lotgevallen van een gestolen Breughel in het IPR-goederenrecht” (noot onder Antwerpen 3 december 2007), RW 2009, 966; J. ERAUW, “Artikel 92. Recht toepasselijk op gestolen goederen” in J. ERAUW, M. FALLON, E. GULDIX, J. MEEUSEN, M. PERTÉGAS, H. VAN HOUTTE, N. WATTÉ en P. WAUTELET (eds.), Het Wetboek Internationaal Privaatrecht becommentariëerd, Antwerpen, Intersentia, 2006, 473-475. [474] 432 V. SAGAERT, “Over de lotgevallen van een gestolen Breughel in het IPR-goederenrecht” (noot onder Antwerpen 3 december 2007), RW 2009, 966. 433 J. ERAUW, “Artikel 92. Recht toepasselijk op gestolen goederen” in J. ERAUW, M. FALLON, E. GULDIX, J. MEEUSEN, M. PERTÉGAS, H. VAN HOUTTE, N. WATTÉ en P. WAUTELET (eds.), Het Wetboek Internationaal Privaatrecht becommentariëerd, Antwerpen, Intersentia, 2006, 473-475. [474] 434 J. ERAUW, “Artikel 92. Recht toepasselijk op gestolen goederen” in J. ERAUW, M. FALLON, E. GULDIX, J. MEEUSEN, M. PERTÉGAS, H. VAN HOUTTE, N. WATTÉ en P. WAUTELET (eds.), Het Wetboek Internationaal Privaatrecht becommentariëerd, Antwerpen, Intersentia, 2006, 473-475. [474] 435 J. ERAUW, “Artikel 92. Recht toepasselijk op gestolen goederen” in J. ERAUW, M. FALLON, E. GULDIX, J. MEEUSEN, M. PERTÉGAS, H. VAN HOUTTE, N. WATTÉ en P. WAUTELET (eds.), Het Wetboek Internationaal Privaatrecht becommentariëerd, Antwerpen, Intersentia, 2006, 473-475. [474] 436 V. SAGAERT, “Over de lotgevallen van een gestolen Breughel in het IPR-goederenrecht” (noot onder Antwerpen 3 december 2007), RW 2009, 966.
66
Bovendien betreft het hier alleen de verkrijgende verjaring en niet de bevrijdende verjaring. 437 Wanneer de bezitter te goeder trouw in het toepasselijk recht een vergoeding kan krijgen, zal art. 92, tweede lid WbIPR ook niet spelen.438
142.
Art. 16 WbIPR brengt wel enige nuancering aan: “In de zin van deze wet en behoudens bijzondere bepalingen worden onder het recht van een Staat de rechtsregels van die Staat verstaan met uitsluiting van de regels van het internationaal privaatrecht.”
Het renvoi wordt hier uitgesloten. Het aangeduide recht kan met andere woorden niet verder doorverwijzen naar een ander rechtsstelsel of zelfs terugverwijzen naar het recht van het forum.439
143.
Verder kan het aangeduide recht niet toegepast worden indien het resultaat ervan zou leiden
tot strijdigheid met de internationale openbare orde.440 Ook Belgische openbare orde of Belgische imperatieve bepalingen die een internationale situatie regelen zullen het aangeduide recht opzij schuiven.441
3.1.2 Het intern Belgisch recht 144.
In het Belgisch recht gelden voor de handel in roerende goederen twee fundamentele
principes, namelijk de beschikkingsvrijheid van de eigenaar en de rechtszekerheid.442 Uitzondering vormen de cultuurgoederen waar er soms voorrang gegeven wordt aan de bescherming van het kunsthistorisch patrimonium.443 Het roerend erfgoed behoort tot de bevoegdheden van de Gemeenschappen, met enkele uitzonderingen zoals de kunstvoorwerpen in de federale musea en de implementatie van Europese Richtlijn 93/7/EEG.444 437
V. SAGAERT, “Over de lotgevallen van een gestolen Breughel in het IPR-goederenrecht” (noot onder Antwerpen 3 december 2007), RW 2009, 966. 438 V. SAGAERT, “Over de lotgevallen van een gestolen Breughel in het IPR-goederenrecht” (noot onder Antwerpen 3 december 2007), RW 2009, 967. 439 B. VOLDERS, “Artikel 16. Herverwijzing” in J. ERAUW, M. FALLON, E. GULDIX, J. MEEUSEN, M. PERTÉGAS, H. VAN HOUTTE, N. WATTÉ en P. WAUTELET (eds.), Het Wetboek Internationaal Privaatrecht becommentariëerd, Antwerpen, Intersentia, 2006, 89-91. [89] 440 Art. 21 WbIPR. 441 Art. 20 WbIPR. 442 V. SAGAERT, “Rechtszekerheid bij de handel in kunstvoorwerpen. Een wankel evenwicht tussen patrimoniumbescherming en bezitsbescherming” in F. SWENNEN (ed.), Kunst en recht, Antwerpen, Intersentia, 2007, 55-72. [55] 443 V. SAGAERT, “Rechtszekerheid bij de handel in kunstvoorwerpen. Een wankel evenwicht tussen patrimoniumbescherming en bezitsbescherming” in F. SWENNEN (ed.), Kunst en recht, Antwerpen, Intersentia, 2007, 55-72. [55] 444 A. DRAYE, De bescherming van het roerend en onroerend erfgoed. Wet-, decreet- en regelgeving van kracht binnen het Vlaamse Gewest/de Vlaamse Gemeenschap, Gent, Larcier, 2007, 359; V. SAGAERT, “Rechtszekerheid bij de handel in kunstvoorwerpen. Een wankel evenwicht tussen patrimoniumbescherming en bezitsbescherming” in F. SWENNEN (ed.), Kunst en recht, Antwerpen, Intersentia, 2007, 55-72. [59] ; F.
67
145.
De goederen die tot het openbaar domein van de overheid behoren krijgen de bescherming als
res extra commercium. Zij vallen principiëel buiten de handel en zijn onvervreemdbaar en onverjaarbaar.445 Roerende goederen kunnen onder twee voorwaarden in het openbaar domein vallen: een bevoegde overheid beslist dat ze een bestemming krijgen die ze onderwerpt aan publiek gebruik, en het goed moet concreet toegewezen zijn aan dit gebruik (uitvoering van de beslissing).446 De Staat moet wel volgens het gemeen recht eigenaar zijn van het goed alvorens ze dit kan affecteren aan het openbaar domein.447 Behoren onder ander tot het openbaar domein de kunstverzamelingen in de musea en de kunstvoorwerpen in de domaniale kerken.448
146.
De kunsthandel kent binnen het burgerlijk recht geen bijzondere reglementering. Op
kunsthandelaars rusten dezelfde verplichtingen als die die gelden voor „gewone‟ handelaars.449 Wat betreft deontologische voorschriften is er sinds de inwerkingtreding van het UNESCO-Verdrag in principe een verhoogde zorgvuldigheid voor professionelen. Het valt nog af te wachten of dit zal leiden tot strengere handelspraktijken.
3.1.2.1 Het Burgerlijk Wetboek 147.
Naar Belgisch gemeen recht komt een koop solo consensu tot stand en is er op dat ogenblik
overdracht van titel: “[Koop] is tussen partijen voltrokken, en de koper verkrijgt van rechtswege de eigendom ten aanzien van de verkoper, zodra er overeenkomst is omtrent de zaak en de prijs, hoewel de zaak nog niet geleverd en de prijs nog niet betaald is.” 450 Partijen kunnen hiervan afwijken in hun
HAUMONT, “Belgique. Introduction” in M. BRIAT en J. FREEDBERG (eds.), International art trade and the law in International sales of works of art, Parijs, ICC, 1991, 31-38. [32]. Voor een historisch overzicht van vroegere Belgische wetgeving zie: A. DRAYE, De bescherming van het roerend en onroerend erfgoed. Wet-, decreet- en regelgeving van kracht binnen het Vlaamse Gewest/de Vlaamse Gemeenschap, Gent, Larcier, 2007, 435 p. 445 Art. 1598, 2226 B.W. ; A. DRAYE, De bescherming van het roerend en onroerend erfgoed. Wet-, decreet- en regelgeving van kracht binnen het Vlaamse Gewest/de Vlaamse Gemeenschap, Gent, Larcier, 2007, 391. 446 F. HAUMONT, “Belgique. Introduction” in M. BRIAT en J. FREEDBERG (eds.), International art trade and the law in International sales of works of art, Parijs, ICC, 1991, 31-38. [35, voetnoot 21]. 447 BESTUUR VOOR DE WETENSCHAPPELIJKE INRICHTINGEN VAN DE STAAT, “De verkrijging van gestolen kunstwerken door musea”, Gemeentekrediet 1991, 69. 448 A. DRAYE, De bescherming van het roerend en onroerend erfgoed. Wet-, decreet- en regelgeving van kracht binnen het Vlaamse Gewest/de Vlaamse Gemeenschap, Gent, Larcier, 2007, 391. 449 A. FOSTER, “Sale by a non-owner. Striking a fair balance between the rights of the true owner and a buyer in good faith”, Cov.L.J. 2004, 42. 450 Art. 1583 B.W.; R. ROLAND, “Belgium” in A. VON ZIEGLER, J. RONOE, C. DEBATTISTA en O. PLÉGATKERRAULT (eds.), Transfer of ownership in international trade, London, Kluwer Law International, 1999, 53-76. [56]
68
overeenkomst.451 Overdracht van titel is tussen de partijen een gevolg van het koopcontract, het eigendomsrecht geldt ten aanzien van iedereen.452
148.
Het bezit en terugvordering van gestolen kunstwerken is onderworpen aan de art. 2279 B.W.
en 2280 B.W.453 Het eerste lid van art. 2279 B.W. bepaalt “Met betrekking tot roerende goederen geldt het bezit als titel.” In principe is dit artikel enkel van toepassing op roerende goederen die zonder nader onderzoek naar de oorsprong overgedragen worden, dit enkel door levering en dus zonder geschrift.454 Art. 2230 B.W. geeft aan dat men steeds geacht wordt voor zichzelf, en als eigenaar, te bezitten. Wanneer de bezitter voldoet aan de voorwaarden van art. 2279 B.W. kan hij als eigenaar worden beschouwd.455 Bij een gestolen goed bestaat in deze situatie de kans dat de oorspronkelijke eigenaar terug wil vorderen.
149.
Er is een onderscheid wanneer de eigenaar vrijwillig buiten bezit is gesteld, en waneer dit niet
het geval is. Bij vrijwillige buitenbezitstelling verliest hij onmiddellijk zijn terugvorderingsrecht, bijvoorbeeld als hij het kunstwerk aan een derde afgeeft en deze misbruik van het gestelde vertrouwen maakt door het te verkopen.456 Diefstal van het kunstvoorwerp is niet-vrijwillige buitenbezitstelling. De bestolen eigenaaar kan dan op grond van art. 2279, tweede lid B.W. gedurende drie jaar revindiceren en dit vanaf het moment van zijn bezitsverlies: “Niettemin kan hij die een zaak verloren heeft of aan wie een zaak ontstolen is, gedurende drie jaren, te rekenen van de dag waarop het verlies of de diefstal heeft plaatsgehad, de zaak terugvorderen van degene in wiens handen hij ze vindt (...).”
150.
De bezitter geniet wel van het gemeenrechtelijk vermoeden van goede trouw.457 De bezitter
moet te goeder trouw zijn op het tijdstip van de verwerving en inbezitname van het kunstwerk. Het gaat er hierbij om dat de koper op dat ogenblik gelooft dat de verkoper het eigendomsrecht werkelijk
451
R. ROLAND, “Belgium” in A. VON ZIEGLER, J. RONOE, C. DEBATTISTA en O. PLÉGAT-KERRAULT (eds.), Transfer of ownership in international trade, London, Kluwer Law International, 1999, 53-76. [56] 452 R. ROLAND, “Belgium” in A. VON ZIEGLER, J. RONOE, C. DEBATTISTA en O. PLÉGAT-KERRAULT (eds.), Transfer of ownership in international trade, London, Kluwer Law International, 1999, 53-76. [57] 453 P. VAN NESTE, Zakenrecht I. Goederen, bezit en eigendom in Beginselen van Belgisch Privaatrecht, I, Antwerpen, Standaard, 1974, 916. 454 P. VAN NESTE, Zakenrecht I. Goederen, bezit en eigendom in Beginselen van Belgisch Privaatrecht, I, Antwerpen, Standaard, 1974, 915. 455 V. SAGAERT, “Rechtszekerheid bij de handel in kunstvoorwerpen. Een wankel evenwicht tussen patrimoniumbescherming en bezitsbescherming” in F. SWENNEN (ed.), Kunst en recht, Antwerpen, Intersentia, 2007, 55-72. [55] 456 V. SAGAERT, “Rechtszekerheid bij de handel in kunstvoorwerpen. Een wankel evenwicht tussen patrimoniumbescherming en bezitsbescherming” in F. SWENNEN (ed.), Kunst en recht, Antwerpen, Intersentia, 2007, 55-72. [57] 457 Niet uitdrukkelijk voorgeschreven door de wet maar algemeen aanvaard door rechtspraak en doctrine. De eis van goede trouw is belangrijk bij diefstallen uit musea omdat deze instellingen de diefstal melden bij andere musea: BESTUUR VOOR DE WETENSCHAPPELIJKE INRICHTINGEN VAN DE STAAT, “De verkrijging van gestolen kunstwerken door musea”, Gemeentekrediet 1991, 70; P. VAN NESTE, Zakenrecht I. Goederen, bezit en eigendom in Beginselen van Belgisch Privaatrecht, I, Antwerpen, Standaard, 1974, 924.
69
heeft.458 Het moet gaan om een redelijk en gefundeerd geloof.459 Het Hof van Cassatie geeft duidelijk aan dat art. 2279 B.W. de kopers van roerende goederen enkel beschermt “voor zover geen enkele omstandigheid van die aard was om hun achterdocht te wekken op de legitimiteit van het bezit van de persoon die hun de aflevering heeft gedaan.”460 Het geen kennis hebben van het gebrekkige eigendomsrecht van de verkoper mag niet te wijten zijn aan de eigen schuld van de koper.461 Er wordt niet verwacht dat de koper zelf uiterst zorgvuldig nagaat of de verkoper werkelijk eigenaar is.462 Onwetendheid of kennis van de eerdere diefstal van het kunstwerk leiden op zichzelf niet tot goede of kwade trouw.463 Wel zal de koper bij kennis van de diefstal bijzonder voorzichtig moeten zijn en ermee rekening moeten houden door zich er van te verzekeren dat de verkoper werkelijk eigenaar is.464 Latere ontdekking van de werkelijke oorsprong van het goed speelt niet mee in de beoordeling van de goede trouw.465
151.
Het is degene die beweert eigenaar te zijn die de kwade trouw zal moeten bewijzen, en
vervolgens ook zijn eigendomsrecht: “In een geschil tussen de huidige bezitter van een lichamelijk roerend goed en de bezitter die hem onmiddellijk voorafging of diens rechthebbenden, vormt het bezit een vermoeden van titel ten voordele van de bezitter die te goeder trouw is. Overeenkomstig artikel 1315, 1e lid Ger.W., dient hij die beweert dat een bezit gebrekkig is, zulks te bewijzen.”466 Kwade trouw kan hij bewijzen door de concrete omstandigheden van de verwerving. Aanwijzing van kwade trouw is onder andere dat de koper moest weten dat er een abnormaal lage prijs werd gevraagd.
152.
Feitelijke elementen kunnen aantonen dat het bezit gebrekkig is. Art. 2229 B.W. stelt dat het
bezit voortdurend en onafgebroken, ongestoord, openbaar en niet dubbelzinnig moet zijn om het goed door verjaring te kunnen verkrijgen. Discontinuïteit, geweld, heimelijkheid en dubbelzinnigheid maken het bezit gebrekkig.467 Onderbreking van het bezit wordt in concreto beoordeeld.468 Het bezit 458
BESTUUR VOOR DE WETENSCHAPPELIJKE INRICHTINGEN VAN DE STAAT, “De verkrijging van gestolen kunstwerken door musea”, Gemeentekrediet 1991, 70. 459 S. BOUFFLETTE, “La possession en matière mobilière et l'article 2279 du Code civil”, T.B.B.R. 2007, 82. 460 S. BOUFFLETTE, “La possession en matière mobilière et l'article 2279 du Code civil”, T.B.B.R. 2007, 82. 461 P. VAN NESTE, Zakenrecht I. Goederen, bezit en eigendom in Beginselen van Belgisch Privaatrecht, I, Antwerpen, Standaard, 1974, 925. 462 P. VAN NESTE, Zakenrecht I. Goederen, bezit en eigendom in Beginselen van Belgisch Privaatrecht, I, Antwerpen, Standaard, 1974, 926. 463 BESTUUR VOOR DE WETENSCHAPPELIJKE INRICHTINGEN VAN DE STAAT, “De verkrijging van gestolen kunstwerken door musea”, Gemeentekrediet 1991, 70. 464 BESTUUR VOOR DE WETENSCHAPPELIJKE INRICHTINGEN VAN DE STAAT, “De verkrijging van gestolen kunstwerken door musea”, Gemeentekrediet 1991, 70. 465 S. BOUFFLETTE, “La possession en matière mobilière et l'article 2279 du Code civil”, T.B.B.R. 2007, 82. 466 Art. 2268 B.W.; Cass. 24 september 2007; S. BOUFFLETTE, “La possession en matière mobilière et l'article 2279 du Code civil”, T.B.B.R. 2007, 84 ; V. SAGAERT, “Rechtszekerheid bij de handel in kunstvoorwerpen. Een wankel evenwicht tussen patrimoniumbescherming en bezitsbescherming” in F. SWENNEN (ed.), Kunst en recht, Antwerpen, Intersentia, 2007, 55-72. [57-58] 467 P. HEURIERE, “De bewijslast van de (on)deugdelijkheid van het bezit” (noot onder Cass. 16 februari 1998), Not.Fisc.M. 1999, 72. 468 S. BOUFFLETTE, “La possession en matière mobilière et l'article 2279 du Code civil”, T.B.B.R. 2007, 77.
70
moet openbaar, voor iedereen zichtbaar en dus niet geheim zijn. Dit wil niet zeggen dat alle belanghebbenden werkelijk kennis hebben maar zij moeten over de mogelijkheid beschikken van het bezit kennis te nemen.469 Hier ligt het onderscheid tussen clandestien en onbekend bezit.470 Er is heimelijkheid als de bezitter zich op zulke wijze gedraagt dat hierdoor zijn materiële daden verborgen worden gehouden voor de belanghebbenden.471 Dubbelzinnigheid wordt door het Hof van Cassatie omschreven als dat het bezit “(...) gelet op de omstandigheden, vatbaar is voor verschillende interpretaties en met name ingeval er twijfel bestaat of de bezitter het goed onder zich heeft als eigenaar dan wel als houder”.472 Dubbelzinnigheid is een absoluut gebrek, in tegenstelling tot de andere gebreken.473
153.
Naast het aantonen van een gebrekkig bezit kan de vermeende eigenaar ook de titel van de
bezitter aanvallen.474 De rechtbank onderzoekt dan of er ergens in de bezitsketen geldige titel verworven werd door de bezitter.
154.
De koper te goeder trouw heeft in art. 2280 B.W. een recht op terugbetaling van zijn koopprijs
indien hij het kunstwerk kocht in de vermelde plaatsen: “Indien de tegenwoordige bezitter van de gestolen of verloren zaak deze gekocht heeft op een jaarmarkt of op een andere markt, of op een openbare verkoping, of van een koopman die dergelijke zaken verkoopt, kan de oorspronkelijke eigenaar zich de zaak niet doen teruggeven dan mits hij de prijs die zij hem gekost heeft, aan de bezitter terugbetaalt.” De koper te goeder trouw kocht in normale omstandigheden, op plaatsen of bij personen die in principe alle vertrouwen krijgen.475 Wie voor de toepassing van dit artikel koopman is oordeelt de rechter soeverein.476 In ieder geval gaat het om “een persoon die, als hoofdbedrijf en op gewoonlijke wijze, gelijkaardige zaken verkoopt.”477 De koopprijs omvat naast de aankoopprijs ook de kosten, de contractskosten, en de noodzakelijke en nuttige onkosten.478 De koopprijs dient ook te worden terugbetaald als de teruggave aan de eigenaar gebeurt door de gerechtelijke autoriteiten,
469
S. BOUFFLETTE, “La possession en matière mobilière et l'article 2279 du Code civil”, T.B.B.R. 2007, 77. S. BOUFFLETTE, “La possession en matière mobilière et l'article 2279 du Code civil”, T.B.B.R. 2007, 77. 471 P. HEURIERE, “De bewijslast van de (on)deugdelijkheid van het bezit” (noot onder Cass. 16 februari 1998), Not.Fisc.M. 1999, 73. 472 Cass. 4 december 1986, Pas., 1987, 415. 473 S. BOUFFLETTE, “La possession en matière mobilière et l'article 2279 du Code civil”, T.B.B.R. 2007, 79. 474 S. BOUFFLETTE, “La possession en matière mobilière et l'article 2279 du Code civil”, T.B.B.R. 2007, 84. 475 Dit wordt restrictief geïnterpreteerd: P. VAN NESTE, Zakenrecht I. Goederen, bezit en eigendom in Beginselen van Belgisch Privaatrecht, I, Antwerpen, Standaard, 1974, 939. 476 S. BOUFFLETTE, “La possession en matière mobilière et l'article 2279 du Code civil”, T.B.B.R. 2007, 83. 477 S. BOUFFLETTE, “La possession en matière mobilière et l'article 2279 du Code civil”, T.B.B.R. 2007, 83. 478 Maar niet de interesten: S. BOUFFLETTE, “La possession en matière mobilière et l'article 2279 du Code civil”, T.B.B.R. 2007, 83; P. VAN NESTE, Zakenrecht I. Goederen, bezit en eigendom in Beginselen van Belgisch Privaatrecht, I, Antwerpen, Standaard, 1974, 942. 470
71
bijvoorbeeld na een beslag.479 Wanneer de bezitter het goed vrijwillig teruggeeft aan de ware eigenaar dan kan hij achteraf geen terugbetaling meer vragen.480
155.
Tegen bezitters te kwader trouw kan er na drie jaar nog steeds gerevindiceerd worden.481 Zij
kunnen het gestolen goed bekomen na het verstrijken van de dertigjarige verjaring in art. 2262 B.W. Maar ook hier kan de verjaring verworpen worden indien het bezit heimelijk is en de eigenaar kan dan op elk moment terugvorderen.482 De bezitter te kwader trouw stelt zich ook bloot aan mogelijke schadevergoeding aan de eigenaar.483
3.1.2.2 Overige regelgeving 156.
In het intern Belgisch recht is voor roerende kunstgoederen nog van belang de wet op het
behoud van monumenten en landschappen (art. 17-20).484 Op Vlaams niveau is er het Topstukkendecreet.485 Beiden bevatten geen internationaal privaatrechtelijke voorschriften.
3.1.3 Rechtspraak
Kleintjes v. Belgische Staat, Hof van Cassatie (1924)486
157.
Een particulier te goeder trouw kocht oude kunstvoorwerpen bij een handelaar. Daarna bleek
dat ze eerder gestolen waren uit de Koninklijke Musea voor Kunst en Geschiedenis te Brussel. De KMKG stelden de revindicatievordering in. De koper baseerde zich op de art. 2279 en 2280 van het Burgerlijk Wetboek en vroeg een schadevergoeding. Het Hof van Cassatie beslist dat de kunstvoorwerpen tot het openbaar domein behoren en bijgevolg de ingeroepen artikelen niet van toepassing zijn op onvervreemdbare goederen. Daaruit volgt ook dat de KMKG geen vergoeding verschuldigd zijn aan de koper te goeder trouw en dat er geen verjaringstermijn geldt.
479
S. BOUFFLETTE, “La possession en matière mobilière et l'article 2279 du Code civil”, T.B.B.R. 2007, 83. P. VAN NESTE, Zakenrecht I. Goederen, bezit en eigendom in Beginselen van Belgisch Privaatrecht, I, Antwerpen, Standaard, 1974, 921. 481 P. VAN NESTE, Zakenrecht I. Goederen, bezit en eigendom in Beginselen van Belgisch Privaatrecht, I, Antwerpen, Standaard, 1974, 931. 482 P. VAN NESTE, Zakenrecht I. Goederen, bezit en eigendom in Beginselen van Belgisch Privaatrecht, I, Antwerpen, Standaard, 1974, 933. 483 P. VAN NESTE, Zakenrecht I. Goederen, bezit en eigendom in Beginselen van Belgisch Privaatrecht, I, Antwerpen, Standaard, 1974, 933. 484 Wet van 7 augustus 1931 op het behoud van monumenten en landschappen, BS 5 september 1931, 5.068. 485 Decreet van 24 januari 2003 houdende bescherming van het roerend cultureel erfgoed van uitzonderlijk belang, BS 14 maart 2003, 12.324. 486 Cass. 2 oktober 1924, Pas. 1924, I, 530; BESTUUR VOOR DE WETENSCHAPPELIJKE INRICHTINGEN VAN DE STAAT, “De verkrijging van gestolen kunstwerken door musea”, Gemeentekrediet 1991, 71. 480
72
B. v. Staatliche Kunstsammlungen Dresden (2007)487
158.
In 2003 wensen de Staatliche Kunstsammlungen Dresden (SKD) van B. de teruggave te
bekomen van het schilderij „Vlakte met windmolen‟ door JAN BREUGHEL DE OUDE. Dit schilderij raakte na de Tweede Wereldoorlog verloren uit de SKD en dook terug op in de handen van B. Hij probeerde het in België te verkopen via de uitbaters van een juwelenzaak en een carwash. Uiteindelijk nam de Belgische politie het schilderij in beslag. B. kreeg het schilderij erna terug. Hierop reageerden de SKD met het instellen van een revindicatievordering. Het schilderij bevindt zich op dat ogenblik op Belgisch grondgebied.
159.
Het zakelijk stauut van een goed in België wordt beheerst door het Belgisch recht. In het
buitenland verworven of verloren zakelijke rechten zullen gerespecteerd worden. Het Hof gaat systematisch na of B. de eigendom kan opeisen. B. beweert dat hij de eigendom verwierf in achtereenvolgens Oekraïne en de Verenigde Staten. De eigendomstitel verworven in het buitenland wordt beoordeeld door “het recht van het land op wiens grondgebied het goed zich bevond op het tijdstip dat de handelingen of feiten die worden ingeroepen als grond voor de verwerving of het verlies van die rechten, zich hebben voorgedaan.” Het Hof vindt in beide gevallen geen gronden om B. de eigendom toe te kennen. Zowel het toenmalige Sovjet-recht als het toepasselijke Amerikaanse recht geven geen rechtmatige titel.
160.
B. beweert ook dat hij op grond van het Belgisch recht de titel kan opeisen en dit op basis van
de art. 2279 en 2262 B.W. Ook hier krijgt hij ongelijk. De toepassing van art. 2279, eerste lid B.W. vereist drie voorwaarden, namelijk dat het bezit werkelijk is, deugdelijk is, en te goeder trouw is. B. heeft inderdaad het werkelijk bezit, zelfs als het schilderij in beslag werd genomen door de overheid. Maar de SKD betwist de deugdelijkheid van zijn bezit. Om deugdelijk te zijn is het noodzakelijk dat het bezit voortdurend, vreedzaam, openbaar en ondubbelzinnig is. Het Hof volgt de stelling van de SKD en komt tot de vaststelling dat het bezit van B. heimelijk is: “Het te koop stellen van het betrokken schilderij via de uitbaters van een juwelenzaak en van een carwash (en niet door een gespecialiseerd veilinghuis of door een schilderijengalerij) en tegen een prijs (...) die merkelijk lager is dan de waarde die de appellant thans zelf aan het schilderij toeschrijft (...) laat geen twijfel omtrent het heimelijk karakter van het bezit van de appellant.”
487
Cass. 19 juni 2009; Antwerpen 3 december 2007,
[email protected] 2008, 58- 65. Deze zaak werd nog beslist onder het oud Belgisch internationaal privaatrecht. De basisprincipes zijn echter dezelfde als in het WbIPR: J. ERAUW, “Vier keren een ander situsrecht voor een nogal mobiel landschap van Brueghel”,
[email protected] 2008, 76. Het WbIPR kent wel een bijzondere regeling voor gestolen goederen (art. 92) en voor cultuurgoederen (art. 90). Bij toepassing van het WbIPR op deze zaak zouden de SKD de mogelijkheid hebben te kiezen voor het recht van de plaats van de diefstal. Wanneer de verdwijning in 1945 als diefstal gekwalificeerd wordt dan kan er geopteerd worden voor het Duits recht.
73
161.
De goede trouw onderzoekt het Hof niet verder aangezien de tweede voorwaarde van bezit
niet vervuld is. B. kan ook niet genieten van de verkrijgende verjaring in art. 2262 B.W. Dit vereist namelijk gedurende dertig jaar “een bezit van het goed dat vrij is van gebreken, dat dus voortdurend, ongestoord, openbaar en ondubbelzinnig is.”
162.
Aangezien het bezit een heimelijk karakter heeft, is het niet vrij van gebreken en kan er geen
eigendomsverkrijging door verjaring gebeuren. B. kan op geen enkele manier zijn eigendomstitel aantonen. De SKD kan haar eigendomsrecht wel bewijzen en het schilderij wordt toegewezen aan de SKD.
163.
Vervolgens vraagt B. een vergoeding op grond van art. 2280 B.W., de wet van 28 oktober
1996 betreffende teruggave van cultuurgoederen, en de billijkheid. Het Hof is van oordeel dat het bezit van B. te kwader trouw is. Er zijn voldoende aanwijzingen die de achterdocht van B. hadden moeten opwekken toen zijn vader hem het schilderij gaf. Het heimelijk karakter van het bezit door B. is een bijkomende factor. B. gaf bovendien zelf toe dat hij wist dat het schilderij uit het museum verdwenen was en kon hij op het schilderij nog steeds het oude etiket van het museum van Dresden zien. Door zijn kwade trouw verliest B. elk recht op vergoeding.
164.
B. stelt vervolgens Cassatieberoep in waarbij B. de heimelijkheid aanvecht. Het Hof van
Cassatie verwerpt dit: “Opdat er sprake is van een openbaar bezit in de zin van (art 2229 en 2279 BW) is vereist dat, al wie er belang bij heeft, het bezit of de bezitsdaden kan zien en vaststellen, en, desgevallend, de nodige maatregelen kan treffen om zich tegen de verjaring te verzetten. Het feit dat het bezit openbaar is voor sommigen, sluit evenwel niet uit dat het bezit ten opzichte van andere personen die er belang bij hebben het bezit of de bezitsdaden te zien en vast te stellen, een heimelijk karakter heeft. Het komt de feitenrechter toe in feite te beoordelen of zulks het geval is. (…) De vaststelling dat het bezit (…) uiteindelijk bekend werd (…) sluit niet uit dat het bezit van het schilderij (…) heimelijk bleef.”
R.M. v. L.G. en Christie‟s Amsterdam BV (2009)488
165.
In deze zaak moet het Hof van beroep te Gent oordelen wie de eigendom heeft op een
Mottram-klok. De klok werd in 2003 samen met een andere klok door L. afgegeven aan Christie‟s Amsterdam om ze te laten veilen in Londen. Maar Christie‟s laat L. weten dat de Mottram-klok in
488
Gent 28 mei 2009.
74
Groot-Brittannië het voorwerp uitmaakt van een gerechtelijk onderzoek omdat de politie denkt dat ze gestolen is. De klok kan ook niet aan L. worden teruggegeven omdat R. beweert de rechtmatige eigenaar te zijn en dat de bewuste klok bij hem gestolen werd. Hij wil de teruggave. De klok bevindt zich bij de instelling van de vordering nog steeds in Londen.
166.
Het Hof maakt toepassing van het WbIPR, en in het bijzonder van art. 92 dat het recht op
gestolen goederen regelt. Eerste vereiste is na te gaan of de teruggevorderde klok werkelijk een gestolen goed is. Het eigendomsrecht van R. komt vast te staan op basis van een aantal bewijstukken: de aankoopfactuur, een copie van de checque ter betaling van de klok, een certificaat verstrekt door de verkoper dat aantoont dat de klok vervaardigd werd door MOTTRAM, het politierapport van de diefstal, de kennisgeving van de diefstal door middel van publicatie met foto‟s in de „Antiques Trade Gazette‘, en de verklaring van R. waaruit blijkt dat hij in het bijzijn van de politie de klok herkent als dezelfde die bij hem gestolen was. Vervolgens gaat het Hof na of het wel degelijk dezelfde klok is die aangeboden werd door L. bij Christie‟s Amsterdam. Om dit te kunnen vaststellen baseert het Hof zich op een aantal feitelijkheden: “Vooreerst valt de treffende gelijkenis op tussen de klok die voorkomt op de foto van de klok aangekocht door R., en de foto‘s van de klok die zich bevindt bij Christie‘s (…) Het houten ‗stoeltje‘ of sokkel, waarop de klok oorspronkelijk stond, bevindt zich nog steeds bij R. Twee antiek-experten zijn formeel dat het om dezelfde klok gaat. (…) Het betreft hier weliswaar eenzijdige stukken, opgesteld door experts aangezocht door R., maar dit belet niet dat, in de mate er overtuigende argumenten worden in aangehaald, gesteund op objectieve en door L. niet weerlegde vaststellingen, deze stukken zeker dienstig zijn als inlichting. Hetzelfde geldt voor het verslag van H. (…) Daarin wordt op overtuigende wijze aangetoond dat het om dezelfde klok gaat. (…) Dat er van dit model verschillende exemplaren kunnen gemaakt zijn, zodat er meerdere, erg gelijkende dergelijke klokken kunnen bestaan (…) kan worden aangenomen, doch dit doet geen afbreuk aan de vaststelling dat, gelet op het feit dat de klokken met de hand werden afgewerkt, iedere klok particuliere kenmerken en details vertoont die door specialisten kunnen worden herkend met het oog op de identificatie van een klok. Hieraan kan nog worden toegevoegd dat het bezit van L. van de bewuste klok niet ondubbelzinnig, maar dubieus was. - De omstandigheden waarin L. de klok heeft aangekocht, zijn duister. Desbetreffend wordt enkel een verklaring voorgelegd, ondertekend met de naam ‗B.G.‘, zonder enige verdere identificatie van de verkoper. Ook in conclusies is L. bijzonder zwijgzaam over de aankoop van de klok en wordt geen enkel verder gegeven verstrekt over de verkoper,
75
waarvan bijvoorbeeld niet is geweten of het gaat om een (antiek)handelaar, dan wel een particuliere verkoper. Dat de (aan toonder uitgeschreven) checque ten bedrage van (…), waarmee de aankoop werd betaald, kan worden voorgelegd door L., die ook aantoont dat zijn bankrekening met hetzelfde bedrag werd gedebiteerd, doet geen afbreuk aan de twijfelachtige oorsprong van de door L. aangekochte klok. - Tenslotte dient ook de Fromanteel-klok, die L. samen met de Mottram-klok aan Christie‘s Amsterdam heeft aangeboden, ter sprake te worden gebracht. Ook deze klok werd eerder gestolen, hetgeen door L. tevergeefs wordt betwist, gelet op de gegevens van het politioneel onderzoek, waaruit is gebleken dat deze klok (…) werd gestolen uit het huis van de heer R.T.G. (…) Deze Fromanteel-klok was (…) het voorwerp van een dading, gesloten tussen de erven G. en L., waarbij laatstgenoemde de klok verkocht voor euro 18.000,00 (…) In een brief van de toenmalige raadsman van L. (…) wordt uitdrukkelijk het woord ‗dading‘ vermeld, terwijl moet worden vastgesteld dat deze klok (…) werd verkocht voor (…) een fractie van de vooropgestelde waarde. Het staat bijgevolg vast dat de beide door L. voor verkoop aangeboden klokken afkomstig waren van diefstallen, (...)”.
167.
De klok is dus een gestolen goed en bijgevolg kan art. 92 WbIPR toepassing vinden. In casu
verwijst het Hof naar het Engels recht omdat de klok zich zowel op het tijdstip van de diefstal als bij de revindicatie in het Verenigd Koninkrijk bevindt. Er volgt geen uitgebreide analyse van het toepasselijk Engels recht. Het Hof stelt enkel vast dat het Engels recht de voorkeur geeft aan de rechtmatige eigenaar en geen bescherming biedt aan de derde-bezitter. Omdat aangetoond werd dat het bezit van L. niet deugdelijk is krijgt deze niet de bescherming van de goede trouw, en zou hij zich ook bij toepassing van Belgisch recht daarop niet kunnen beroepen. De Mottram-klok moet door Christie‟s Amsterdam teruggegeven worden aan M.R.
3.1.4 De Belgische mogelijkheden: besluit 168.
In het Belgisch internationaal privaatrecht krijgt de klassieke lex rei sitae regel toepassing in
internationale kunstverhandeling. Daarnaast voorziet het WbIPR bijkomende mogelijkheden voor Staten die hun cultuurgoederen wensen terug te krijgen, en voor gestolen goederen. In beide gevallen kan er door de Staat/eigenaar geopteerd worden voor toepassing van het eigen nationaal recht. Het aangeduide recht zal in bepaalde gevallen wel uitgesloten worden.
169.
De regels van het internationaal privaatrecht kunnen er toe leiden dat er Belgisch nationaal
recht moet worden toegepast. Voor kunstvoorwerpen is er in het privaatrecht geen bijzondere
76
wetgeving. Bijgevolg vallen deze goederen onder de bepalingen van het Burgerlijk Wetboek. Bestolen eigenaars kunnen binnen een bepaalde tijdsperiode terugvorderen. Maar de koper te goeder trouw heeft een hoge bescherming. Naast het ontbreken van goede trouw kan de vorderende eigenaar trachten aan te tonen dat het bezit van de koper gebrekkig is. Vooral het heimelijk bezit is een doorslaggevend element om de rechtbank te doen besluiten dat de bezitter geen recht heeft op het kunstwerk. Wanneer de koper te goeder trouw is en toch het kunstwerk moet afgeven, heeft hij recht op vergoeding. Maar enkel wanneer hij kocht op welbepaalde plaatsen. Bij res extra commercium is er nooit vergoeding verschuldigd.
3.2 Engeland 3.2.1 Het internationaal privaatrecht489 170.
Er zijn voor cultuurgoederen geen bijzondere regels in het Engels internationaal
privaatrecht.490 De zakelijke rechten worden in principe beheerst door de conflictregels voor roerende goederen.491 Toch is er in het Engels recht enige onzekerheid betreffende het toepasselijk recht omdat restitutievorderingen in Engeland door verschillende rechtsgebieden snijden en ook in het domein van de onrechtmatige daad kunnen komen.492 Afhankelijk van de kwalificatie zijn dan uiteenlopende beslissingen mogelijk.493
171.
Als basisregel geldt de lex rei sitae. Dit geldt ten eerste voor de vraag of een goed roerend of
onroerend is, en ten tweede of een recht, verbintenis of document ermee verbonden beschouwd moet worden als een belang hebbend in dat goed: “Rule 111 – The law of a country where a thing is situate (lex situs) determines wether (1) the thing itself is to beconsidered an immovable or a movable; or (2) any right, obligation, or document connected with the thing is to be considered an interest in an immovable or in a movable.”
172.
De plaats van ligging is in principe de plaats waar het goed zich op dat ogenblik bevindt: “Rule 112 – The situs of things is determined as follows:
489
Private International Law Act 1995. J. CARRUTHERS, The transfer of property in the conflict of laws. Choice of law rules concerning inter vivos transfers of property in Oxford private international law series, Oxford, University Press, 2005, 140. 491 L. COLLINS (ed.), Dicey and Morris on the conflict of laws, II dln., Londen, Sweet & Maxwell, 2000, 1488. 492 Op vorderingen van onrechtmatige daad is vanaf 11 janauari 2009 de Rome-II Verordening van toepassing: Verord. Europ. Parl. en Raad nr. 864/2007, 11 juli 2007 betreffende het recht dat van toepassing is op nietcontractuele verbintenissen (Rome II), Pb.L. 31 juli 2007, afl. 199, 40; G. PANAGOPOULOS, Restitution in private international law, Oxford, Hart, 2000, 1. 493 A. CHONG, “Choice of law for unjust enrichment/restitution and the Rome II Regulation”, I.C.L.Q. 2008, 897. 490
77
(...) (3) Subject to the Exceptions herinafter mentioned, a chattel is situate in the country where it is at any given time.”
173.
De beoordeling van een overdracht en de gevolgen daarvan op eigendomsrechten gebeurt
volgens het recht van het land waar het goed zich bevind op het ogenblik van de handelingen: “Rule 116 – The validity of a transfer of a tangible movable and its effect on the proprietary rights of the parties thereto and of those claiming under them in respect thereof are governed by the law of the country where the movable is at the time of the transfer (lex situs). (1) A transfer of a tangible movable which is valid and effective by the law of the country where the movable is at the time of the transfer is valid and effective in England. (2) Subject to the Exception hereinafter mentioned, a transfer of a tangible movable which is invalid or ineffective by the law of the country where the movable is at the time of the transfer is invalid or ineffective in England.”
174.
Het Engels recht erkent de geldigheid van transacties in andere landen indien deze volgens het
plaatselijk recht geldig zijn: “Rule 117 – A title to a tangible movable acquired or reserved in accordance with Rule 116 will be recognised as valid in England if the movable is removed from the country where it was situated at the time when such title was acquired, unless and until such title is displaced by a new title acquired in accordance with the law of the country to which it is removed.” De verworven titel blijft geldig tot het ogenblik dat ergens nieuwe titel gevestigd wordt. Het heeft geen belang of de goederen naar een ander land verplaatst worden zonder toestemming van de oorspronkelijke eigenaar, zelfs niet bij diefstal.494 Het recht van het land waar de goederen uit verwijderd worden, heeft geen enkele invloed op de beoordeling of de nieuwe titel de oude vervangt.495
175.
Ook wetten van een Staat met een invloed op de binnenlandse private eigendom van haar
onderdanen zullen in principe erkend worden: “Rule 120 – A governmental act affecting any private proprietary right in any movable or immovable thing will be recognised as valid and effective in England if the act was valid and effective by the law of the country where the thing was situated (lex situs) at the moment when the act takes effetc, and not otherwise.” 494
L. COLLINS (ed.), Dicey and Morris on the conflict of laws, II dln., Londen, Sweet & Maxwell, 2000, 969. Winkworth v. Christie, Manson & Wood Ltd. [1980] 1 Ch. 496; L. COLLINS (ed.), Dicey and Morris on the conflict of laws, II dln., Londen, Sweet & Maxwell, 2000, 969. 495
78
Van belang is na te gaan waar het goed ligt op het ogenblik dat de wet in werking treedt, of de wet de bedoeling heeft de goederen op de liggingsplaats te raken, en of de wet deel uitmaakt van het plaatselijk recht dat de Engelse rechtbank kan erkennen.496 Overdracht van titel zal in Engeland erkend worden wanneer een buitenlandse Staat zich ontdoet van de eigendom.497 Een buitenlandse wet die tot doel heeft goederen te raken gelegen buiten het territorium van die Staat, zal in Engeland geen gevolg hebben.498 Wanneer de buitenlandse wet strijdig is met de Engelse openbare orde zal ze ontoepasbaar zijn. Titels verworven onder deze wet worden niet erkend, ongeacht of het goed in dat land ligt of elders.499
176.
Er bestaat een onderscheid tussen de eigendomsgevolgen en de contractuele gevolgen. De
contractuele aspecten vallen onder het recht van toepassing op het contract, de eigendomsvragen onder de lex rei sitae.500 Of en wanneer eigendom overgaat zal dus bepaald worden door het recht van de liggingsplaats op het tijdstip van de rechtshandeling. Dit principe werd opnieuw bevestigd in Glencore International A.G. v. Metro Trading International Inc.501 Zelfs tussen partijen kan het recht van toepassing op het contract de lex rei sitae niet vervangen.502 DEBATTISTA is van mening dat partijen in het koopcontract uitdrukkelijk kunnen bepalen dat de eigendomsgevolgen onder een zelf gekozen recht vallen, met uitsluiting van de lex rei sitae of het door de wet aangewezen recht.503 De vraag of de verkoper de plicht heeft goede titel over te dragen aan de koper wordt beheerst door het toepasselijk contractrecht.504
177.
Op het algemeen principe van liggingsplaats bestaan er uitzonderingen. Een goed in transit en
waarvan de liggingsplaats onzeker of onbekend is aan de partijen en ze de lex situs niet overwegen, zal vallen onder het recht van toepassing op het goed:505 “Rule 116 – (...) Exception – If a tangible movable is in transit, and its situs is casual or not known, a transfer which is valid and effective by its applicable law will semble be valid and effective in England.”
496
L. COLLINS (ed.), Dicey and Morris on the conflict of laws, II dln., Londen, Sweet & Maxwell, 2000, 995. L. COLLINS (ed.), Dicey and Morris on the conflict of laws, II dln., Londen, Sweet & Maxwell, 2000, 1002. 498 L. COLLINS (ed.), Dicey and Morris on the conflict of laws, II dln., Londen, Sweet & Maxwell, 2000, 998. 499 L. COLLINS (ed.), Dicey and Morris on the conflict of laws, II dln., Londen, Sweet & Maxwell, 2000, 1000. 500 L. COLLINS (ed.), Dicey and Morris on the conflict of laws, II dln., Londen, Sweet & Maxwell, 2000, 965. 501 Glencore International A.G. v. Metro Trading International Inc. [2001] Lloyd‟s Rep. 284. 502 L. COLLINS (ed.), Dicey and Morris on the conflict of laws. Third cumulative supplement to the thirteenth edition, London, Sweet & Maxwell, 2003, 243. 503 C. DEBATTISTA, “England” in A. VON ZIEGLER, J. RONOE, C. DEBATTISTA en O. PLÉGAT-KERRAULT (eds.), Transfer of ownership in international trade, London, Kluwer Law International, 1999, 129-153. [134] 504 C. DEBATTISTA, “England” in A. VON ZIEGLER, J. RONOE, C. DEBATTISTA en O. PLÉGAT-KERRAULT (eds.), Transfer of ownership in international trade, London, Kluwer Law International, 1999, 129-153. [133] 505 L. COLLINS (ed.), Dicey and Morris on the conflict of laws, II dln., Londen, Sweet & Maxwell, 2000, 968. 497
79
178.
Schendingen door anderen aan de eigendomsrechten op roerende goederen kunnen bestreden
worden door een vordering in tort, meer specifiek de tort of conversion.506 De vraag of het eigendomsrecht verworven is, valt onder de lex rei sitae, de vraag of er schadevergoeding kan worden toegekend door de Engelse rechtbank hangt af van het toepasselijk recht op de tort.507 Of een handeling een conversion is zal ook bepaald worden door het toepasselijk recht.508 179.
Een van de grondvoorwaarden voor een action in conversion is dat de eiser een bezitsrecht
heeft.509 Het is niet relevant dat het toepasbare recht op de tort de feiten die tot verwerving van het goed leiden als voldoende aanvaardt om bezitsrecht te krijgen.510 De eiser moet aantonen dat de lex rei sitae hem een recht verleent dat vervolgens beschermd is door het recht van de tort.
180.
De vraag of renvoi toegepast wordt op roerende goederen bleef tot voor kort onbeslist. De
Engelse privaatrechtelijke regels geven geen direct antwoord. Regel 1 stelt dat bij buitenlands recht bedoeld wordt het nationale recht van dat land, zonder verdere verduidelijking: “Rule 1 – In the Rules and Exceptions in this book the law of a country (e.g. the law of the country where a person is domiciled) (1) means, when applied to England, the domestic law of England; (2) means, when applied to any foreign country, usually the domestic law of that country, sometimes any domestic law which the courts of that country would apply to the decision of the case to which the Rule refers.” De rechtspraak liet tot 2007 de vraag open.511 Dan besliste rechter EADY J. in Iran v. Berend dat de doctrine van renvoi niet toepasselijk is op vragen betreffende titel op roerende goederen.512
3.2.2 Het intern Engels recht 181.
Het Engels recht bevat geen specifieke beperkingen op handel in kunstgoederen. Enkel
cultuurgoederen krijgen een sterke bescherming door uitvoerverboden.513 Engelse veilinghuizen
506
Diefstal is zo een schending. Voor een gedetailleerde bespreking van de tort of conversion, zie infra. L. COLLINS (ed.), Dicey and Morris on the conflict of laws, II dln., Londen, Sweet & Maxwell, 2000, 1520. 508 L. COLLINS (ed.), Dicey and Morris on the conflict of laws, II dln., Londen, Sweet & Maxwell, 2000, 1520. 509 L. COLLINS (ed.), Dicey and Morris on the conflict of laws, II dln., Londen, Sweet & Maxwell, 2000, 1519. 510 L. COLLINS (ed.), Dicey and Morris on the conflict of laws, II dln., Londen, Sweet & Maxwell, 2000, 1519. 511 Glencore International A.G. v. Metro Trading International Inc . [2001] Lloyd‟s Rep. 284; COLLINS, L. (ed.), Dicey and Morris on the conflict of laws. Third cumulative supplement to the thirteenth edition, London, Sweet & Maxwell, 2003, 3. 512 Iran v. Berend [2007] EWHC 132 (QB); C. KNIGHT, “Au revoir to renvoi? ”, Conv. 2007, 564-565. 513 A. WEIDNER, Kulturgüter als res extra commercium im internationalen Sachenrecht in Schriften zum Kulturgüterschutz, Berlijn, de Gruyter, 2001, 82. 507
80
hebben geen wettelijke verplichting de titel te garanderen of de oorsprong van kunstobjecten te onderzoeken.514
182.
In 2009 werd de Holocaust (Return of Cultural Objects) Act 2009 aangenomen. Ze geeft de
mogelijkheid om cultuurgoederen terug te geven op basis van gebeurtenissen die plaatsvonden tijdens de Nazi-periode. Het toepassingsgebied beperkt zich wel tot de opgesomde instellingen en trusts, zoals bijvoorbeeld The British Museum. Bovendien kan teruggave alleen gebeuren als er toestemming is van een Advisory Panel en van de Secretary of State. De wet trad in werking op 13 januari 2010 en geldt voor 10 jaar.515
183.
Koop en verkoop worden beheerst door The Sale of Goods Act 1979 en dit zowel voor
nationale als internationale transacties.516 Deel III bevat de regels betreffende overdracht van eigendom en titel tussen verkoper en koper.517 Eigendom gaat over op het tijdstip dat de partijen bepalen: “Where there is a contract for the sale of specific or ascertained goods the property in them is transferred to the buyer at such time as the parties to the contract intend it to be transferred.”518
184.
Het Engels recht beschermt eigendomsrechten door het bezit centraal te stellen en niet de
eigendomstitel.519 Wat bewezen moet worden is het recht op bezit van een goed eerder dan het in eigendom hebben.520 In het common law geldt voor roerende goederen bezit als titel.521 Door het in bezit nemen van een goed krijgt men het recht op bezit ten aanzien van iedereen, uitgezonderd degene met een sterker bezitsrecht.522 Er wordt enkel de relatieve sterkte van de titels beoordeeld, en niet de ware eigendom over het goed.523 Eigendomsrechten worden niet vernietigd enkel door tijdsverloop. Wel is de tijdsperiode beperkt waarbinnen iemand een vordering wegens interferences with rights kan instellen.524
514
A. SZOPA, “Hoarding history. A survey of antiquity looting and black market trade”, U.Miami Bus.L.Rev. 2004, 78. 515 Art. 4, lid 7 The Holocaust (Return of Cultural Objects) Act 2009 (Commencement) Order 2010. 516 A. BURROWS, (ed.), English private law, Oxford, University Press, 2007, 859. 517 C. DEBATTISTA, “England” in A. VON ZIEGLER, J. RONOE, C. DEBATTISTA en O. PLÉGAT-KERRAULT (eds.), Transfer of ownership in international trade, London, Kluwer Law International, 1999, 129-153. [131] 518 Art. 17 (2) Sale of Goods Act 1979; Art. 18 bevat regels om de bedoeling van de partijen te kunnen vaststellen. 519 A. CLARKE en P. KOHLER, Property law. Commentary and materials in The law in context series, Cambridge, University Press, 2005, 282. 520 A. CLARKE en P. KOHLER, Property law. Commentary and materials in The law in context series, Cambridge, University Press, 2005, 282. 521 A. BURROWS, (ed.), English private law, Oxford, University Press, 2007, 1147. 522 A. CLARKE en P. KOHLER, Property law. Commentary and materials in The law in context series, Cambridge, University Press, 2005, 384. 523 A. CLARKE en P. KOHLER, Property law. Commentary and materials in The law in context series, Cambridge, University Press, 2005, 393. 524 A. BURROWS, (ed.), English private law, Oxford, University Press, 2007, 379.
81
185.
Overgang van titel kan alleen als de partijen de bedoeling hebben dat er overdracht
plaatsvindt.525 De titel zal niet overgaan als er duidelijk wordt gesteld dat het niet de bedoeling is dat de titel overgaat, wanneer bij een partij deze bedoeling ontbreekt of als ongeldig kan gezien worden.526 De bezitter kan bij afwezigheid van de ware eigenaar elke derde vervolgen die een wrong pleegt ten aanzien van zijn goederen.527
3.2.2.1 De vorderingsmogelijkheden 186.
Een bestolen eigenaar heeft verschillende mogelijkheden om zijn eigendommen terug te
krijgen.528 Hij kan vervolgen in tort door een action for conversion, en hij kan gebruik maken van de restitutievordering op grond van unjust enrichment. In het algemeen zal hij er in slagen de goederen of hun waarde te recupereren.529 Het Engels common law kent geen zakelijke revindicatie voor een roerend goed en erkent geen vordering die bestaat uit de directe vestiging van eigendom.530 Het equity law kent wel de vindicatio maar is voor ons onderwerp minder belangrijk.531
3.2.2.1.1 De tort of conversion 187.
Bij vervolging in tort wordt men aansprakelijk gesteld voor niet toegestane handelingen ten
aanzien van een goed.532 Er zijn bij goederen vier torts mogelijk: conversion, trespass, negligence, en damage to a reversionary interest.533 De gevolgen zijn verschillend naargelang iemand zonder instemming van de eigenaar een goed verkoopt, koopt, achterhoudt, vernietigt, of misbruikt.534 Voor ons zijn van belang de tort of conversion en de reversionary interest.
188.
Een action for conversion is gebaseerd op de Torts (Interference with Goods) Act 1977.535 In
1919 definiëerde ATKIN J. in Lacashire & Yorkshire Ry v. MacNicoll de conversion als “(...) dealing 525
A. BURROWS, (ed.), English private law, Oxford, University Press, 2007, 581. A. BURROWS, (ed.), English private law, Oxford, University Press, 2007, 583. 527 A. BURROWS, (ed.), English private law, Oxford, University Press, 2007, 1147. 528 De handel in gestolen cultuurgoederen is bovendien als misdrijf gekwalificeerd door de Dealing in Cultural Objects (Offences) Act 2003. 529 A. BURROWS, (ed.), English private law, Oxford, University Press, 2007, 872. 530 A. BURROWS, (ed.), English private law, Oxford, University Press, 2007, 1293; S. SPAUN, Der Herausgabeanspruch bei Diebstahl oder illegalem Export von Kulturgütern in Salzburger Studien zum europäischen Privatrecht, Frankfurt am Main, Lang, 2003, 81. 531 A. BURROWS, (ed.), English private law, Oxford, University Press, 2007, 1301. 532 N. PALMER, “Conversion, trespass and title to art works” in N. PALMER (ed.), The recovery of stolen art. A collection of essays, Londen, Kluwer law international, 1998, 33-65. [34] 533 N. PALMER, “Conversion, trespass and title to art works” in N. PALMER (ed.), The recovery of stolen art. A collection of essays, Londen, Kluwer law international, 1998, 33-65. [34] 534 N. PALMER, “Conversion, trespass and title to art works” in N. PALMER (ed.), The recovery of stolen art. A collection of essays, Londen, Kluwer law international, 1998, 33-65. [34] 535 J. ULPH, “Tracing and recovering stolen art or the proceeds of sale” in N. PALMER (ed.), The recovery of stolen art. A collection of essays, Londen, Kluwer law international, 1998, 67-108. [68] 526
82
with goods in a manner inconsistent with the rights of the true owner (...) provided (...) there is an intention on the part of defendant in so doing to deny the owner‘s right or to assert a right which is inconsistent with the owner‘s right.”536
189.
Het betreft een strikte aansprakelijkheid en degene die in tort vervolgd wordt kan zich niet
verdedigen door te stellen dat hij niet de bedoeling had de rechten van de werkelijke eigenaar te schenden.537 Het is niet voorafgaandelijk vereist dat de bezitter bij de verkrijging oneerlijk, te kwader trouw of cynisch handelde.538 De aansprakelijkheid bestaat zelfs indien de verweerder volledig en zonder schuld onwetend is van de eigendomsbelangen van de eisende partij of helemaal geen kennis heeft van het bestaan zelf van deze eigenaar.539
190.
Conversion wil drie dingen realiseren. Ten eerste eigenaars toelaten hun eigendom of de
waarde ervan terug te krijgen, ten tweede eigenaars compensatie bieden voor hun geleden verlies wanneer iemand foutief handelt met hun eigendom, en tot slot de restitutie van opbrengsten voortkomend uit de eigendom.540
191.
Twee voorwaarden dienen vervuld te zijn, namelijk dat de eiser het bezit had op het tijdstip
van de conversion of recht heeft op het onmiddellijk bezit, en dat het goed geidentificeerd is.541 In principe hoeft men zelfs niet juridisch eigenaar te zijn. Het volstaat dat de eiser een recht van bezit kan aantonen.542
192.
De vorderende partij kan schadevergoeding vragen of de teruggave van het goed. De
schadevergoeding bedraagt in principe de waarde van de eigendom.543 Maar de rechter zal een
536
(1919) 88 L.J.K.B. 601; N. PALMER, “Conversion, trespass and title to art works” in N. PALMER (ed.), The recovery of stolen art. A collection of essays, Londen, Kluwer law international, 1998, 33-65. [35] 537 N. PALMER, “Conversion, trespass and title to art works” in N. PALMER (ed.), The recovery of stolen art. A collection of essays, Londen, Kluwer law international, 1998, 33-65. [35] 538 A. BURROWS, (ed.), English private law, Oxford, University Press, 2007, 1672. 539 A. BURROWS, (ed.), English private law, Oxford, University Press, 2007, 1296; N. PALMER, “Conversion, trespass and title to art works” in N. PALMER (ed.), The recovery of stolen art. A collection of essays, Londen, Kluwer law international, 1998, 33-65. [35] 540 N. PALMER en E. MACKENDRICK, Interests in goods, Londen, Lloyd's of London Press, 1998, 825. 541 A. CLARKE en P. KOHLER, Property law. Commentary and materials in The law in context series, Cambridge, University Press, 2005, 284; N. PALMER, “Conversion, trespass and title to art works” in N. PALMER (ed.), The recovery of stolen art. A collection of essays, Londen, Kluwer law international, 1998, 33-65. [37]; J. ULPH, “Tracing and recovering stolen art or the proceeds of sale” in N. PALMER (ed.), The recovery of stolen art. A collection of essays, Londen, Kluwer law international, 1998, 67-108. [69] 542 A. BURROWS, (ed.), English private law, Oxford, University Press, 2007, 1147; N. PALMER, “Conversion, trespass and title to art works” in N. PALMER (ed.), The recovery of stolen art. A collection of essays, Londen, Kluwer law international, 1998, 33-65. [37] 543 J. ULPH, “Tracing and recovering stolen art or the proceeds of sale” in N. PALMER (ed.), The recovery of stolen art. A collection of essays, Londen, Kluwer law international, 1998, 67-108. [69]
83
afweging doen van een aantal factoren: is het kunstwerk enkel een handelsartikel, is het gekocht als investering, of heeft het een emotionele waarde voor de eiser.544
193.
Een belangrijke uitzondering op de plicht tot schadevergoeding aan de partij met sterkere
bezitstitel is voorzien in art. 8 van de Torts (Interference with Goods) Act 1977. 545 Ze is alleen van toepassing als de ware eigenaar gevonden wordt, hij bereid is zich als partij in het geding te voegen, en de vergoeding aan deze ware eigenaar wordt betaald.546
194.
Wanneer de verweerder de vergoeding betaalt bekomt hij de eigendom over het goed. De
rechten van de oorspronkelijke eigenaar doven er mee uit:547 “Where damages for wrongful interference are, or would fall to be, assessed on the footing that the claimant is being compensated— (a) for the whole of his interest in the goods, or (b) for the whole of his interest in the goods subject to a reduction for contributory negligence, payment of the assessed damages (under all heads), or as the case may be settlement of a claim for damages for the wrong (under all heads), extinguishes the claimant‘s title to that interest.”548
195.
De eigenaar krijgt geen automatisch recht op teruggave van het goed. De rechtbank heeft
echter een discretionaire bevoegdheid om de levering te bevelen.549 Bij onredelijke vertraging bij het instellen van de vordering of als het geen uniek kunstwerk betreft zal er geen teruggave opgelegd worden.550
196.
De conversion kan non-theftous of theftous zijn. Bij non-theftous conversion is er geen sprake
van diefstal en raakt de eigenaar zijn eigendom op andere wijzen kwijt.551 De eigenaar kan vanaf het
544
J. ULPH, “Tracing and recovering stolen art or the proceeds of sale” in N. PALMER (ed.), The recovery of stolen art. A collection of essays, Londen, Kluwer law international, 1998, 67-108. [75] 545 Torts (Interference with Goods) Act 1977. 546 A. CLARKE en P. KOHLER, Property law. Commentary and materials in The law in context series, Cambridge, University Press, 2005, 393. 547 N. PALMER, “Conversion, trespass and title to art works” in N. PALMER (ed.), The recovery of stolen art. A collection of essays, Londen, Kluwer law international, 1998, 33-65. [43] 548 Art. 5 (1) Torts (Interference with Goods) Act 1977. 549 J. ULPH, “Tracing and recovering stolen art or the proceeds of sale” in N. PALMER (ed.), The recovery of stolen art. A collection of essays, Londen, Kluwer law international, 1998, 67-108. [74-75] 550 J. ULPH, “Tracing and recovering stolen art or the proceeds of sale” in N. PALMER (ed.), The recovery of stolen art. A collection of essays, Londen, Kluwer law international, 1998, 67-108. [75] 551 S. SPAUN, Der Herausgabeanspruch bei Diebstahl oder illegalem Export von Kulturgütern in Salzburger Studien zum europäischen Privatrecht, Frankfurt am Main, Lang, 2003, 81.
84
tijdstip van verlies gedurende 6 jaar terugvorderen van de bezitter te goeder trouw. 552 De goede trouw moet aanwezig zijn op het ogenblik van verwerving door de bezitter en latere kwade trouw door de bezitter heeft geen belang.553 De bezitter kan eigendom verkrijgen door verjaring. Dit vestigt geen titel maar dooft enkel de titel van de vorige eigenaar uit.554 De titel van de bezitter is nu weliswaar sterker maar fundamenteel nog steeds dezelfde titel als voordien.555 Als het goed ook hem ontstolen wordt kan de oorspronkelijke eerste eigenaar geen vordering voor conversion instellen tegen de dief.556
197.
Is het goed gestolen dan is er sprake van theftous conversion.557 Door het kopen van een
gestolen kunstwerk pleegt de koper te goeder trouw een conversion tegen de werkelijke eigenaar, ongeacht of hij het koopt van de dief of een vorige koper.558 De verkoper is schuldig aan conversion door de verkoopshandeling.559 Ook hier verjaart ten aanzien van een koper te goeder trouw de vordering van de eigenaar na 6 jaar, maar hier start de termijn op het ogenblik van de koop. 560 De goede trouw moet enkel bestaan op het ogenblik van de koop.561 Latere ontdekking dat het goed gestolen werd schorst de verjaringsperiode niet.562 Volgens PALMER en EWAN zou deze periode wel geschorst kunnen worden als de goede trouw koper de diefstal later ontdekt en hij de ware eigenaar niet op de hoogte brengt van de verblijfplaats van zijn kunstwerk.563 Gaat het echter om de dief of een koper te kwader trouw dan zal er geen verjaring intreden.564
552
Art. 2 en 3 Limitation Act 1980; A. BURROWS, (ed.), English private law, Oxford, University Press, 2007, 380; S. SPAUN, Der Herausgabeanspruch bei Diebstahl oder illegalem Export von Kulturgütern in Salzburger Studien zum europäischen Privatrecht, Frankfurt am Main, Lang, 2003, 82. 553 S. SPAUN, Der Herausgabeanspruch bei Diebstahl oder illegalem Export von Kulturgütern in Salzburger Studien zum europäischen Privatrecht, Frankfurt am Main, Lang, 2003, 82. 554 A. BURROWS, (ed.), English private law, Oxford, University Press, 2007, 380; N. PALMER en E. MACKENDRICK, Interests in goods, Londen, Lloyd's of London Press, 1998, 938. 555 A. BURROWS, (ed.), English private law, Oxford, University Press, 2007, 380. 556 S. SPAUN, Der Herausgabeanspruch bei Diebstahl oder illegalem Export von Kulturgütern in Salzburger Studien zum europäischen Privatrecht, Frankfurt am Main, Lang, 2003, 82. 557 S. SPAUN, Der Herausgabeanspruch bei Diebstahl oder illegalem Export von Kulturgütern in Salzburger Studien zum europäischen Privatrecht, Frankfurt am Main, Lang, 2003, 82. 558 Tenzij de wettelijke uitzonderingen van toepassing zijn. Zie supra. N. PALMER, “Conversion, trespass and title to art works” in N. PALMER (ed.), The recovery of stolen art. A collection of essays, Londen, Kluwer law international, 1998, 33-65. [35]; J. ULPH, “Tracing and recovering stolen art or the proceeds of sale” in N. PALMER (ed.), The recovery of stolen art. A collection of essays, Londen, Kluwer law international, 1998, 67108. [74] 559 Hier heeft het geen belang of de koper te goeder trouw onder de wettelijke uitzonderingen valt: N. PALMER, “Conversion, trespass and title to art works” in N. PALMER (ed.), The recovery of stolen art. A collection of essays, Londen, Kluwer law international, 1998, 33-65. [35] 560 Art. 4 (2) Limitation Act 1980, supra ; S. SPAUN, Der Herausgabeanspruch bei Diebstahl oder illegalem Export von Kulturgütern in Salzburger Studien zum europäischen Privatrecht, Frankfurt am Main, Lang, 2003, 82. 561 N. PALMER en E. MACKENDRICK, Interests in goods, Londen, Lloyd's of London Press, 1998, 953. 562 N. PALMER en E. MACKENDRICK, Interests in goods, Londen, Lloyd's of London Press, 1998, 953. 563 N. PALMER en E. MACKENDRICK, Interests in goods, Londen, Lloyd's of London Press, 1998, 953. 564 Art. 4 Limitation Act 1980; S. SPAUN, Der Herausgabeanspruch bei Diebstahl oder illegalem Export von Kulturgütern in Salzburger Studien zum europäischen Privatrecht, Frankfurt am Main, Lang, 2003, 82.
85
198.
Damage to a reversionary interest ontstaat wanneer de eigenaar tijdelijk het bezit verliest over
een kunstwerk, bijvoorbeeld bij uitleen voor een tentoonstelling.565 De tort of conversion is in dat geval niet mogelijk omdat bij conversion het recht op bezit onmiddellijk moet zijn.566 Bij tijdelijk bezitsverlies moet er aangetoond worden dat er een blijvende aantasting is van de eiser zijn belangen. Deze aantasting kan bestaan uit blijvende schade aan het goed of het ontbreken van enig perspectief op het terugkrijgen na diefstal.567 De eiser moet dit verlies geleden hebben in zijn hoedanigheid van eigenaar, en niet wanneer hij bijvoorbeeld enkel een gebruiksrecht had.568
3.2.2.1.2 Unjust enrichment 199.
Het restitutierecht is in het Engels recht pas vrij recent erkend als een afzonderlijk
rechtsgebied.569 Het baseert zich op het principe van unjust enrichment.570 Dit principe bevat zowel common law als equity law en er zijn verschillende soorten vorderingen.571 De restitutievordering komt voort uit de action for quasi-contract en zoekt de omkering van de verkregen verrijking.572 Het restitutierecht wil ook voorkomen dat degene die een fout pleegt daar voordeel uit haalt en betracht ook de verdediging van eigendomsrechten.573
200.
Er zijn twee groepen unjust enrichment: de restitution by substraction of autonomous unjust
enrichment waar de bevoordeelde partij haar verrijking kreeg door bijvoorbeeld een vergissing, en de restitution by wrongdoing waar er verrijking gebeurt door het plegen van een fout.574 De verrijking is unjust als de vorderende partij niet de bedoeling had afstand te doen van de waarde of het goed, haar ware bedoeling aangetast wordt, ze bekwaam of bevoegd was voor deze bedoeling, en er een beleidsreden is die restitutie vraagt.575
565
N. PALMER, “Conversion, trespass and title to art works” in N. PALMER (ed.), The recovery of stolen art. A collection of essays, Londen, Kluwer law international, 1998, 33-65. [37] 566 N. PALMER, “Conversion, trespass and title to art works” in N. PALMER (ed.), The recovery of stolen art. A collection of essays, Londen, Kluwer law international, 1998, 33-65. [37] 567 N. PALMER, “Conversion, trespass and title to art works” in N. PALMER (ed.), The recovery of stolen art. A collection of essays, Londen, Kluwer law international, 1998, 33-65. [40] 568 N. PALMER, “Conversion, trespass and title to art works” in N. PALMER (ed.), The recovery of stolen art. A collection of essays, Londen, Kluwer law international, 1998, 33-65. [40] 569 G. PANAGOPOULOS, Restitution in private international law, Oxford, Hart, 2000, 1. 570 In het Belgisch recht is dit onrechtmatige verrijking. G. PANAGOPOULOS, Restitution in private international law, Oxford, Hart, 2000, 1. 571 J. ULPH, “Tracing and recovering stolen art or the proceeds of sale” in N. PALMER (ed.), The recovery of stolen art. A collection of essays, Londen, Kluwer law international, 1998, 67-108. [69] 572 G. PANAGOPOULOS, Restitution in private international law, Oxford, Hart, 2000, 5; J. ULPH, “Tracing and recovering stolen art or the proceeds of sale” in N. PALMER (ed.), The recovery of stolen art. A collection of essays, Londen, Kluwer law international, 1998, 67-108. [69] 573 G. VIRGO, The principles of the law of restitution, Oxford, University Press, 2006, 7. 574 J. ULPH, “Tracing and recovering stolen art or the proceeds of sale” in N. PALMER (ed.), The recovery of stolen art. A collection of essays, Londen, Kluwer law international, 1998, 67-108. [69] 575 A. BURROWS, (ed.), English private law, Oxford, University Press, 2007, 1396.
86
201.
De restitutievordering moet voldoen aan drie voorwaarden: de eiser moet aantonen dat de
verweerder verrijkt is door de ontvangst van een voordeel, deze verrijking gebeurde ten nadele van de eiser, en de verrijking is in de gegeven omstandigheden onrechtvaardig.576 Of er verrijking plaatsvond wordt beoordeeld in casu en is een vraag naar subjectieve verrijking.577 Objectieve criteria zoals marktwaarde van een goed spelen geen rol.578 De enkele ontvangst van een goed is op zich geen unjust enrichment. Het kan unjust enrichment worden wanneer men het goed gebruikt of met winst verkoopt.579
202.
Er zijn twee soorten vorderingen in het restitutierecht. Er is de persoonlijke restitutievordering
(in personam) die teruggave beoogt van de geldwaarde van de verkregen verrijking. 580 De tweede is een vordering tot eigendomsrestitutie (in rem) die de teruggave van een specifiek goed wil.581
203.
Eigendomsrestitutie gebeurt onder andere wanneer de eigendom van de eiser gestolen werd.582
Bijgevolg kunnen transacties in gestolen kunst tot gevolg hebben dat de eisende partij haar vordering baseert op unjust enrichment, en in het bijzonder de restitution by wrongdoing.583 Voorwaarde is wel dat op het tijdstip dat de verweerder het goed kreeg, de oorspronkelijke eigenaar nog steeds een eigendomsbelang heeft.584 Wanneer het eigendomsbelang van de eiser verloren ging sinds de ontvangst van het goed door de verweerder, kan de oorspronkelijke eigenaar nog de persoonlijke vordering instellen om zo de waarde van de eigendom te kunnen verkrijgen.585 De verweerder moet sinds zijn ontvangst van het goed de opbrengsten ervan of het goed zelf hebben behouden.586 Als de bezitter de goederen verkoopt, heeft de oorspronkelijke eigenaar recht op de gerealiseerde verkoopswinsten.587
204.
Het heeft geen belang of er derden betrokken zijn: de vordering is rechtstreeks van eiser naar
de verweerder die uiteindelijk het goed in bezit heeft.588 De verrijking van de verweerder hoeft niet 576
G. PANAGOPOULOS, Restitution in private international law, Oxford, Hart, 2000, 7, 13. G. PANAGOPOULOS, Restitution in private international law, Oxford, Hart, 2000, 8. 578 G. PANAGOPOULOS, Restitution in private international law, Oxford, Hart, 2000, 8. 579 N. PALMER en E. MACKENDRICK, Interests in goods, Londen, Lloyd's of London Press, 1998, 829. 580 G. VIRGO, The principles of the law of restitution, Oxford, University Press, 2006, 569; G. PANAGOPOULOS, Restitution in private international law, Oxford, Hart, 2000, 12. 581 G. VIRGO, The principles of the law of restitution, Oxford, University Press, 2006, 569; G. PANAGOPOULOS, Restitution in private international law, Oxford, Hart, 2000, 12. 582 G. PANAGOPOULOS, Restitution in private international law, Oxford, Hart, 2000, 14. 583 N. PALMER, “Conversion, trespass and title to art works” in N. PALMER (ed.), The recovery of stolen art. A collection of essays, Londen, Kluwer law international, 1998, 33-65. [33]; J. ULPH, “Tracing and recovering stolen art or the proceeds of sale” in N. PALMER (ed.), The recovery of stolen art. A collection of essays, Londen, Kluwer law international, 1998, 67-108. [69] 584 G. VIRGO, The principles of the law of restitution, Oxford, University Press, 2006, 11. 585 G. VIRGO, The principles of the law of restitution, Oxford, University Press, 2006, 11. 586 G. VIRGO, The principles of the law of restitution, Oxford, University Press, 2006, 11. 587 A. BURROWS, (ed.), English private law, Oxford, University Press, 2007, 1672. 588 A. BURROWS, (ed.), English private law, Oxford, University Press, 2007, 1343. 577
87
rechtstreeks voort te komen van de eiser en deze laatste kan over alle tussenkomende personen heen de laatste persoon in de bezitsketen aanspreken.589 Het enige dat de eisende partij moet bewijzen is dat ze een eigendomsbelang heeft in het goed of in de opbrengsten behouden door de verweerder.590 Wanneer ze dat kan moet het eigendom of zijn waarde worden teruggegeven. Verder bewijs van unjust enrichment is dan niet meer nodig.591
3.2.2.2 Verweer van koop of bezit te goeder trouw 205.
De bezitter kan zich zowel in het common law als in equity verdedigen door te stellen dat hij te
goeder trouw verkreeg voor value without notice.592 Dit is enkel mogelijk voor een derde partij of een indirecte verkrijger.593 Notice heeft een specifieke betekenis. Het omvat niet alleen wat de koper werkelijk weet (actual notice) maar ook wat hij zou hebben moeten weten (constructive notice) en wat zijn tussenpersoon weet of had moeten weten (imputed notice).594 De rechter zal bij de beoordeling van deze kennis kijken naar de omstandigheden eigen aan de zaak, waarbij als maatstaf dient de goede praktijken in dat soort van situatie.595 De nadruk ligt vooral op een objectief nagaan welke onderzoeken en controles redelijkerwijze in die omstandigheden hadden moeten zijn gedaan, en wat er ontdekt zou zijn indien ze gebeurd waren.596 Naast notice moet er cumulatief goede trouw zijn.
206.
In equity ontvangt een persoon die te goeder trouw titel verwerft op een goed dit goed vrij van
enige equitable interest van iemand anders.597 Iemand die enkel de equitable interest heeft kan zich niet verweren door goede trouw verkrijging.598
207.
In het common law is het algemeen principe nemo dat quod non habet: iemand kan alleen titel
overdragen met betrekking tot wat hij heeft.599 Opeenvolgende verkopen aan een reeks kopers te goeder trouw zal ook geen geldige titel tot stand brengen. Als de oorspronkelijke verkoper niet de
589
A. BURROWS, (ed.), English private law, Oxford, University Press, 2007, 1346. G. VIRGO, The principles of the law of restitution, Oxford, University Press, 2006, 12. 591 G. VIRGO, The principles of the law of restitution, Oxford, University Press, 2006, 12. 592 G. PANAGOPOULOS, Restitution in private international law, Oxford, Hart, 2000, 22. 593 G. PANAGOPOULOS, Restitution in private international law, Oxford, Hart, 2000, 22. 594 A. CLARKE en P. KOHLER, Property law. Commentary and materials in The law in context series, Cambridge, University Press, 2005, 516. 595 A. CLARKE en P. KOHLER, Property law. Commentary and materials in The law in context series, Cambridge, University Press, 2005, 516, 517. 596 A. CLARKE en P. KOHLER, Property law. Commentary and materials in The law in context series, Cambridge, University Press, 2005, 516, 517. 597 G. PANAGOPOULOS, Restitution in private international law, Oxford, Hart, 2000, 23. 598 G. PANAGOPOULOS, Restitution in private international law, Oxford, Hart, 2000, 23. 599 Zie ook supra. Uitzonderingen zijn geld en verhandelbare instrumenten: G. PANAGOPOULOS, Restitution in private international law, Oxford, Hart, 2000, 23; N. PALMER, “Conversion, trespass and title to art works” in N. PALMER (ed.), The recovery of stolen art. A collection of essays, Londen, Kluwer law international, 1998, 33-65. [48] 590
88
werkelijke eigenaar is zullen latere verkopen de derden geen eigenaar kunnen maken. 600 Art. 21 (1) in de Sale of Goods Act 1979 bevestigt het nemo dat beginsel: “Subject to this Act, where goods are sold by a person who is not their owner, and who does not sell them under the authority or with the consent of the owner, the buyer acquires no better title to the goods than the seller had, unless the owner of the goods is by his conduct precluded from denying the seller‘s authority to sell.”
208.
Goede trouw eigendomsverwerving is praktisch onmogelijk.601 Bestaande uitzonderingen zijn
estoppel, de verkoop door een handelsagent, en de sale under a voidable title.602 Voor de terugvordering van gestolen kunstwerken zijn deze uitzonderingen van beperkt belang.
209.
Tot 1995 was in de kunsthandel de belangrijkste uitzondering de market overt-koop.603 Deze
mogelijkheid werd afgeschaft omdat ze handel in gestolen kunstvoorwerpen aanmoedigde. 604 Toch is ze nog relevant omdat alle transacties die plaatsvonden vóór 3 januari 1995 er onder vallen.605 En tot op vandaag zijn er rechtszaken betreffende de koop van kunstwerken in market overt.606 De regel bepaalde dat “where goods are sold in market overt, according to the usage of the market, the buyer acquires a good title to the goods, provided he buys them in good faith and without notice of any defect or want of title on the part of the seller.”607
210.
Het gevolg van market overt was dat kopers geldige titel konden verkrijgen op gestolen
goederen.608 Dit kon wel alleen als het goed gekocht werd in de City of London tussen zonsopgang en 600
N. PALMER, “Conversion, trespass and title to art works” in N. PALMER (ed.), The recovery of stolen art. A collection of essays, Londen, Kluwer law international, 1998, 33-65. [54] 601 A. WEIDNER, Kulturgüter als res extra commercium im internationalen Sachenrecht in Schriften zum Kulturgüterschutz, Berlijn, de Gruyter, 2001, 82. 602 S. SPAUN, Der Herausgabeanspruch bei Diebstahl oder illegalem Export von Kulturgütern in Salzburger Studien zum europäischen Privatrecht, Frankfurt am Main, Lang, 2003, 79. 603 De oorsprong ligt bij de gewoonten van de stad Londen en bij een latere handelsgewoonte. Sinds de regering van Richard I (1189) bestond de opvatting dat een winkel in de stad Londen market overt is. In de dertiende eeuw ontstond de gewoonte dat een verkoop in market overt eigendomsoverdracht tot gevolg heeft. A. WEIDNER, Kulturgüter als res extra commercium im internationalen Sachenrecht in Schriften zum Kulturgüterschutz, Berlijn, de Gruyter, 2001, 82; S. HALFIN, “The legal protection of cultural property in Britain. Past, present, and future”, DePaul-LCA J.Art & Ent.L. 1995, 24. 604 A. WEIDNER, Kulturgüter als res extra commercium im internationalen Sachenrecht in Schriften zum Kulturgüterschutz, Berlijn, de Gruyter, 2001, 82; N. PALMER, “Conversion, trespass and title to art works” in N. PALMER (ed.), The recovery of stolen art. A collection of essays, Londen, Kluwer law international, 1998, 33-65. [53] 605 S. SPAUN, Der Herausgabeanspruch bei Diebstahl oder illegalem Export von Kulturgütern in Salzburger Studien zum europäischen Privatrecht, Frankfurt am Main, Lang, 2003, 80. 606 N. PALMER, “Conversion, trespass and title to art works” in N. PALMER (ed.), The recovery of stolen art. A collection of essays, Londen, Kluwer law international, 1998, 33-65. [53]; N. PALMER en E. MACKENDRICK, Interests in goods, Londen, Lloyd's of London Press, 1998, 337. 607 Art. 22 (1) Sale of Goods Act 1979; S. HALFIN, “The legal protection of cultural property in Britain. Past, present, and future”, DePaul-LCA J.Art & Ent.L. 1995, 24. 608 S. HALFIN, “The legal protection of cultural property in Britain. Past, present, and future”, DePaul-LCA J.Art & Ent.L. 1995, 24.
89
zonsondergang.609 Het koopcontract moest geldig zijn, oorspronkelijk en volledig opgemaakt in de market overt.610 Contracten opgesteld buiten de markt en met uitvoering in de markt voldeden niet.611 De koop moest plaatsvinden volgens de gebruiken van de markt en de markt moest open, publiek en wettelijk opgericht zijn door een charter of statute.612 Ook de verkoop binnen de markt moest in een open plaats zijn en dus niet gebeuren in opslagruimten of achterkamers.613 In principe zijn de koopwaren openlijk uitgestald en voor alle voorbijgangers zichtbaar.614 De verkoop gebeurt op een plaats waar gelijkaardige goederen altijd verkocht worden en de verkoper gekend is als handelend in dergelijke goederen.615
211.
Het is de koper die moet aantonen dat hij de goederen kocht binnen market overt.616 Hij moet
without notice zijn, dit wil zeggen zonder kennisgeving van verdachte omstandigheden. Kennisgeving wordt afgeleid wanneer zijn achterdocht gewekt had moeten zijn en hij de verdachte omstandigheden negeert.617 De eigendomstitel zal niet overgaan wanneer koper en verkoper samenspannen om de titel van de oorspronkelijke eigenaar te laten uitdoven.618
212.
Om de uitzonderingen op nemo dat te kunnen inroepen moet de koper te goeder trouw zijn. De
Sale of Goods Act 1979 definiëert goede trouw in art. 61 (3): “A thing is deemed to be done in good faith within the meaning of this Act when it is in fact done honestly, whether it is done negligently or not.”
213.
Het betreft hier een subjectieve goede trouw. Wat telt is dat de koper eerlijk is in zijn
handelen. Nalatigheid, dit is het falen in het uitoefenen van due diligence, speelt geen rol en volstaat niet om als te kwader trouw bestempeld te worden.619 Bij de feitelijke beoordeling houdt de rechter er rekening mee of de koop haastig gebeurde, de koper ervaren is in het zakendoen, er enige achterdocht bij de koper bestond, en of er een lage prijs werd betaald.620 Het enkele feit van een lage prijs volstaat niet om kwade trouw aan te tonen. De koper kan gewoon hard onderhandeld hebben of het betreft 609
De City of London is een specifiek en exact gebied binnen Londen. N. PALMER en E. MACKENDRICK, Interests in goods, Londen, Lloyd's of London Press, 1998, 348; S. HALFIN, “The legal protection of cultural property in Britain. Past, present, and future”, DePaul-LCA J.Art & Ent.L. 1995, 24. 610 N. PALMER en E. MACKENDRICK, Interests in goods, Londen, Lloyd's of London Press, 1998, 347. 611 N. PALMER en E. MACKENDRICK, Interests in goods, Londen, Lloyd's of London Press, 1998, 347. 612 N. PALMER, “Conversion, trespass and title to art works” in N. PALMER (ed.), The recovery of stolen art. A collection of essays, Londen, Kluwer law international, 1998, 33-65. [53] 613 N. PALMER en E. MACKENDRICK, Interests in goods, Londen, Lloyd's of London Press, 1998, 342. 614 N. PALMER en E. MACKENDRICK, Interests in goods, Londen, Lloyd's of London Press, 1998, 342. 615 N. PALMER en E. MACKENDRICK, Interests in goods, Londen, Lloyd's of London Press, 1998, 345. 616 N. PALMER, “Conversion, trespass and title to art works” in N. PALMER (ed.), The recovery of stolen art. A collection of essays, Londen, Kluwer law international, 1998, 33-65. [53] 617 N. PALMER en E. MACKENDRICK, Interests in goods, Londen, Lloyd's of London Press, 1998, 346. [voetnoot 64] 618 N. PALMER en E. MACKENDRICK, Interests in goods, Londen, Lloyd's of London Press, 1998, 346. 619 N. PALMER en E. MACKENDRICK, Interests in goods, Londen, Lloyd's of London Press, 1998, 408, 412. 620 N. PALMER en E. MACKENDRICK, Interests in goods, Londen, Lloyd's of London Press, 1998, 409.
90
tweedehandsgoederen waarvan het gekend is dat de prijzen variëren.621 Maar een substantiëel lagere prijs dan de goederenwaarde is een uiterst sterk bewijs van frauduleuze kennis.622
214.
De beoordeling van goede trouw gebeurt vanuit het standpunt van de koper. Als de koper de
indruk heeft dat alles correct lijkt te verlopen, is het niet nodig dat hij verder onderzoek doet. 623 Maar als hij dingen opmerkt die buiten het normale vallen, dan wordt er van hem verwacht dat hij verdere details vraagt.624 Wanneer dit onderzoek niets oplevert kan de koper met recht zeggen dat hij te goeder trouw handelde.625 Het samengaan van een lage prijs met andere verdachte omstandigheden geven sterke aanwijzingen dat de koper bewust wist wat hij deed.626 Het essentiële onderscheid dat hier gemaakt wordt is tussen het opzettelijk negeren van verdachte zaken en het eenvoudig eerlijk maar dwaas zijn.627
3.2.3 Rechtspraak
Bishop of Worcester (1594 of 1595)628
215.
Deze zaak geldt als basisuitspraak in gevallen van market overt. De rechter bepaalde de
criteria waaraan een market overt dient te beantwoorden.629 Er was zilverwerk gestolen van de bisschop van Worcester. Het dook later op in de City of London. De koper riep de market overt regel in, maar de rechter wees dit af omdat het zilverwerk gekocht was in een winkel die normalerwijze niet in dergelijke goederen handelde.
Duke of Somerset v. Cookson (1735)630
216.
Op het landgoed van de Duke of Somerset werd een waardevol zilveren altaarstuk gestolen. De
Duke stelde een vordering tot teruggave in tegen een goudsmid van Newcastle. De goudsmid had het altaarstuk van een ander persoon verkregen. De rechtbank beval de teruggave aan de Duke of Somerset. 621
N. PALMER en E. MACKENDRICK, Interests in goods, Londen, Lloyd's of London Press, 1998, 409. N. PALMER en E. MACKENDRICK, Interests in goods, Londen, Lloyd's of London Press, 1998, 409. 623 N. PALMER en E. MACKENDRICK, Interests in goods, Londen, Lloyd's of London Press, 1998, 412. 624 N. PALMER en E. MACKENDRICK, Interests in goods, Londen, Lloyd's of London Press, 1998, 412. 625 N. PALMER en E. MACKENDRICK, Interests in goods, Londen, Lloyd's of London Press, 1998, 412. 626 N. PALMER en E. MACKENDRICK, Interests in goods, Londen, Lloyd's of London Press, 1998, 412. 627 N. PALMER en E. MACKENDRICK, Interests in goods, Londen, Lloyd's of London Press, 1998, 412. 628 5 Coke Rep. 83b; G. SAUVEPLANNE, “The protection of the bona fide purchaser of corporeal moveables in comparative law”, Rabels Z. 1965, 690. 629 Zie supra voor deze criteria. 630 3 P. Wms. 390; E.R. 1114 ; P. O‟KEEFE, en L. PROTT, Law and cultural heritage, III, Movement, Londen, Butterworths, 1989, 826. 622
91
King of Italy v. Marquis Cosimo de Medici Tornaquinci (1918)631
217.
In deze zaak bevestigt de Engelse rechtbank het principe dat buitenlandse exportvoorschriften
in het Engels forum geen uitwerking kunnen hebben.
Princess Paley Olga v. Weisz (1929)632
218.
De Engelse rechtbank moest in deze zaak oordelen over de inbeslagname van cultuurgoederen
in 1923 door de Sovjet-Unie. Princess Paley Olga was geëmigreerd en eiste de teruggave van haar goederen. Deze waren na de inbeslagname aan Weisz gegeven. De rechtbank kwam tot de conclusie dat Weisz de wettige eigendom had. Dit op grond dat de nationalisatie door de Sovjet-Unie een staatshandeling was en het forum hier geen oordeel over kon uitspreken. Bovendien was deze Staat officiëel erkend door het Verenigd Koninkrijk. Maar het principe dat de wettigheid van buitenlandse staatshandelingen niet onderzocht wordt is enkel van toepassing indien de goederen eigendom zijn van de eigen onderdanen van deze Staat.
Reid v. The Metropolitan Police Commissioner and Cocks (1973)633
219.
Een koper te goeder trouw kocht een paar kandelabers in market overt tijdens de toegelaten
markturen maar voor zonsopgang. Deze kandelabers werden eerder gestolen uit het huis van Reid. Hij vond ze terug in de winkel van de heer Cock en de politie nam ze vervolgens in beslag. Daarop stelde hij een vordering tot terugggave in. Het Court of Appeal oordeelde dat er geen sprake was van koop in market overt omdat deze had plaatsgevonden voor zonsopgang. De goede trouw kon bijgevolg geen uitwerking krijgen en de kandelabers moesten terug naar de eigenaar.
631
The King of Italy and Italian Government v. Marquis Cosimo de Medici Tornaquinci and Christie, Manson and Woods [1917/18] 34 Times L. Rep. 623 (Ch. D.) ; M. WEBER, Unveräußerliches Kulturgut im nationalen und internationalen Rechtsverkehr in Schriften zum Kulturgüterschutz, Berlijn, de Gruyter, 2002, 360. 632 [1929] 1 King‟s bench 718 ; L. COLLINS (ed.), Dicey and Morris on the conflict of laws, II dln., Londen, Sweet & Maxwell, 2000, 1001; A. POULOS, “The 1954 Hague Convention for the protection of cultural property in the event of armed conflict. An historic analysis”, Int‘l J. legal Info. 2000, 17. 633 [1973] 1 Q.B. 551 ; N. PALMER en E. MACKENDRICK, Interests in goods, Londen, Lloyd's of London Press, 1998, 348.
92
Winkworth v. Christie, Manson & Wood Ltd. (1979)634
220.
In Engeland werden een aantal kunstwerken gestolen bij de heer Winkworth. In Italië kocht
meneer Woods de werken en bracht ze terug naar Engeland om ze te laten veilen bij Christie‟s. Winkworth eiste ze terug en stelde een vordering in tegen Christie‟s. De rechtbank moest beslissen welk recht van toepassing was op de verkoop aan Woods. Het lex rei sitae principe kreeg volledig uitwerking en het resultaat was Italiaans recht. Woods verkreeg naar Italiaans recht geldige eigendomstitel. Het feit dat de opbrengsten van de verkoop in Engeland bleven was onvoldoende om een uitzondering te maken op de lex situs.
Lang v. Jones and Skinner (1990)635
221.
Bij Christie‟s werd een schilderij geveild waarvan de verweerder zei dat hij het in de statutory
market op Bermondsey had gekocht. Het bleek echter dat het gekocht was buiten de exacte grenzen van de markt aan een marktkraampje op het voorplein van een verlaten tankstation. De rechtbank oordeelde op grond van de feitelijke omstandigheden dat dit geen koop in market overt was. Dit deel van de markt was veel te recent om als market overt te bestaan door reglementering, gewoonte of verloren geraakte moderne toestemming. Bovendien was dat deel van de markt in eigen initiatief en voor eigen rekening opgericht door een kunsthandelaar.
Bumper Development Corp. v. Comm. of Police of the Metropolis (1991)636
222.
Uit een Indische tempel werd een beeld gestolen dat later te goeder trouw gekocht werd door
Bumper bij een kunsthandelaar. Deze handelaar creëerde een valse oorsprong voor het beeld met de bedoeling het makkelijker te kunnen verkopen. Na de koop stuurde Bumper het beeld voor conservatie en schatting naar The British Museum. Daar nam de politie het in beslag om het terug te kunnen bezorgen aan de tempel. Bumper eiste het beeld met schadevergoeding en stelde de vordering van 634
Winkworth v. Christie, Manson & Wood Ltd. [1980] 1 Ch. 496; J. CARRUTHERS, The transfer of property in the conflict of laws. Choice of law rules concerning inter vivos transfers of property in Oxford private international law series, Oxford, University Press, 2005, 86-88; K. LAST, “The resolution of cultural property disputes. Some issues of definition” in PERMANENT COURT OF ARBITRATION. INTERNATIONAL BUREAU, Resolution of cultural property disputes in The Permanent court of arbitration. Peace Palace papers, Den Haag, Kluwer law international, 2004, 53-84. [66]; M.-A. RENOLD, “Stolen art. The ubiquitous question of good faith” in PERMANENT COURT OF ARBITRATION. INTERNATIONAL BUREAU, Resolution of cultural property disputes in The Permanent court of arbitration. Peace Palace papers, Den Haag, Kluwer law international, 2004, 251-263. [252-253] 635 (1990) 10 Trading Law Reports 113; N. PALMER en E. MACKENDRICK, Interests in goods, Londen, Lloyd's of London Press, 1998, 345. 636 Bumper Development Corp. v. Commissioner of Police of Metropolis, [1991] 1 W.L.R. 1362 ; K. LAST, “The resolution of cultural property disputes. Some issues of definition” in PERMANENT COURT OF ARBITRATION. INTERNATIONAL BUREAU, Resolution of cultural property disputes in The Permanent court of arbitration. Peace Palace papers, Den Haag, Kluwer law international, 2004, 53-84. [56]
93
conversion in. Het Court of Appeal wees het beeld echter toe aan de Indische tempel omdat er bewezen werd dat de tempel superieure titel had.
De Préval v. Adrian Alan Ltd. (1997)637
223.
Kunsthandelaar Alan kocht van een andere kunsthandelaar twee unieke kandelabers. Later
bleek dat ze in 1986 gestolen waren van De Préval en deze eiste zijn eigendommen terug. Meneer Alan riep in als verweer zijn goede trouw bij de koop. De kunsthandelaar van wie Alan de kandelabers kocht werd door de rechter niet in twijfel getrokken. De goede trouw van Alan werd ondersteund door het feit dat hij tot tweemaal toe had geprobeerd de kandelabers te verkopen via een gereputeerd veilinghuis.
224.
Toch oordeelde de rechtbank dat er geen goede trouw was. Volgens de rechter was Alan een
ervaren handelaar en moest hij opgemerkt hebben dat de oorsprong van de kandelabers dubieus kon zijn. Verder had Alan het uniek karakter van de voorwerpen opgemerkt door de aanwezige initialen en symbolen. Er was ook geen bewijs voorhanden dat Alan de beschikbare bronnen betreffende gestolen kunst had geraadpleegd. In zijn voordeel sprak dan weer dat er ook geen bewijs was dat De Préval het nodige had gedaan om de diefstal te registreren in een databank of publiciteit had gedaan in bekende kunsttijdschriften zoals The Art Newspaper, The Antiques Trade Gazette of Trace Magazine.
City of Gotha v. Sotheby‟s and Cobert Finance SA (1998)638
225.
De Duitse stad Gotha vraagt de teruggave van een schilderij dat op het einde van de Tweede
Wereldoorlog verdween. Het duikt terug op bij Cobert en zou worden geveild bij Sotheby‟s.
226.
De Engelse rechtbank past de lex rei sitae toe om te bepalen onder welk recht de eigendom
moet worden vastgesteld. In casu wordt dat het Duits recht: “The validity of a transfer of a tangible movable and its effect on the proprietary rights of the parties thereto and of those claiming under them in respect thereof, are governed by the law of the country where the movable is at the time of the transfer. (...) the Federal Republic of Germany must establish that it has title to the painting under German law. (...) wether the Federal Republic of Germany can prove title to the painting turns on the 637
P. O‟KEEFE, Commentary on the UNESCO 1970 convention on illicit traffic, Leicester, Institute of Art and Law, 2000, 69; R. REDMOND-COOPER, “Time limits in actions to recover stolen art” in N. PALMER (ed.), The recovery of stolen art. A collection of essays, Londen, Kluwer law international, 1998, 145-162. [149] 638 X., “Urteil des High Court of Justice vom 9. September 1998” in M. CARL, H. GUETTLER en K. SIEHR (eds.), Kunstdiebstahl vor Gericht. City of Gotha v. Sotheby s/Cobert Finance SA, Berlin, de Gruyter, 2001, 77-222. [116-172]
94
effect of legislative provisions passed between 6 July 1945 and 24 July 1946 and the location of the painting during that period.” Op grond van de na-oorlogse wetten komt de rechter tot de vaststelling dat het toenmalige OostDuitsland, in het bijzonder de staat Thüringen de eigendom had over het schilderij ook al bevond het zich buiten haar grondgebied.
227.
Vervolgens stelt zich het probleem van erkenning door een Engelse rechtbank van deze titel:
“If, under German law, title to the painting passed to the Federal Republic of Germany, the question arises whether an English court should recognise or enforce that title.” Volgens Cobert kan ze dit niet doen omdat buitenlandse publiekrechtelijke regels niet afgedwongen kunnen worden. Maar daar is de rechter het niet mee eens: “(…) The claim (…) is classified (…) as a restitutionary proprietary claim. It is a claim to protect and enforce rights deriving from the plaintiffs' assertion of title which, it is accepted, must be determined under German law. (…) The Federal Government of Germany is merely seeking to protect rights of property which had vested prior to this action and to enforce those rights under the general law of property.” De Duitse eigendomstitel krijgt erkenning in Engeland.
228.
Cobert beweert niet dat ze het schilderij te goeder trouw kocht. De rechter is van oordeel dat
Cobert te kwader trouw was: “ (…) that the painting was stolen from its rightful owner and that the current possessor, Cobert, does not even assert that it or that any of its predecessors purchased the painting in good faith or that Cobert has title to the painting. (…) In my judgment Cobert did deliberately conceal facts relevant to the plaintiffs' right of action. It concealed its identity, address, its knowledge of the loss of the painting in 1989 when the painting was acquired, and its knowledge of the theft (…).”
229.
Bovendien is er bij diefstal geen verjaring mogelijk. Het Engels recht bevoordeligt de bestolen
eigenaar: “The law favours the true owner of property which has been stolen, however long the period which has elapsed since the original theft.” Het schilderij wordt toegewezen aan de Duitse Staat.
Marcq v. Christie Manson & Woods Ltd. (2003)639
230.
Het veilinghuis Christie‟s krijgt van iemand een schilderij in consignatie om het te verkopen.
De verkoop is onsuccesvol en Christie‟s bezorgt het terug aan de consignatiegever. Nochtans was het 639
[2003] EWCA (Civ) 731, [2004] Q.B. 286 (Eng.) ; N. PALMER, “Adrift on a sea of troubles. Cross-border art loans and the specter of ulterior title” Vand.J.Transnat'l L. 2005, 970.
95
schilderij opgenomen in het Art Loss Register als gestolen van Marcq. Het was voordien ook al verscheidene keren ondere een andere naam verkocht door Christie‟s.
231.
Marcq stelt een vordering tot teruggave in en argumenteert dat het veilinghuis hem een duty of
care verschuldigd is. Christie‟s zou moeten controleren of een aangeboden kunstwerk werkelijk toebehoort aan de consignatiegever alvorens het terug te geven bij niet-verkoop. Christie‟s verweert zich door te stellen dat het helemaal geen duty of care heeft. De wetgeving betreffende bewaargeving of aanverwante bevat geen plicht tot het uitoefenen van reasonable care. Christie‟s ziet dan ook geen noodzaak tot controle en identificatie van gestolen kunst in haar bezit, of om er voor te zorgen dat ze deze kunst enkel vrijgeeft aan de bezitsgerechtigde. Het feit dat een kunstwerk geregistreerd staat in het Art Loss Register is dan irrelevant.
232.
Het Court of Appeal volgt het veilinghuis en ziet ook geen duty of care. Rechter TUCKEY stelt
dat: “Auctioneers such as Christies must of course take care to avoid dealing with works of doubtfull title since they will be strictly liable if they sell on behalf of anyone other than the true owner, but that is not a policy reason for making them liable when they do not sell and simply return the goods to their client in good faith and without notice of the true owner‘s interest.”
Her Majesty‟s Attorney-General v. The Trustees of the British Museum (2005)640
233.
De High Court of Justice in Londen moest oordelen over de eis tot teruggave van vier
tekeningen in het bezit van het British Museum. Deze tekeningen werden in 1939 tijdens de Naziinvasie en bezetting van Tsjechoslowakije gestolen van een joodse man. De erfgenamen vorderden de teruggave. De rechtbank onderzoekt de toepasselijke wetten en internationale verdragen. De Verklaring van Londen uit 1943 stelt onomwonden dat nazibuit moet worden teruggegeven. Maar de British Museum Act van 1963 verbiedt teruggave. De meest recente wet krijgt voorrang. De delen van de Verklaring van Londen die in tegenspraak zijn met de British Museum Act worden verworpen. Het volstaat daarbij niet dat de Trustees van het British Museum een morele verplichting voelden tot teruggave. Enkel de wet kan aangeven of teruggave mogelijk is. De tekeningen kunnen niet terug naar de erfgenamen.
640
[2005] EWHC (Ch) 1089 (Eng.); M. REPPAS, “Empty „international‟ museums' trophy cases of their looted treasures and return stolen property to the countries of origin and the rightful heirs of those wrongfully dispossessed”, Denv.J.Int'l L.& Pol'y 2008, 99, 103-104.
96
Iran v. Barakat Galleries Ltd. (2007)641
234.
The Barakat Gallery Ltd. heeft in Londen een kunstgalerij en handelt in oude kunst en
antiquiteiten van overal ter wereld. Ze heeft in haar bezit een aantal chlorieten voorwerpen. De Staat Iran eist deze terug en zegt dat ze nooit toestemming gaf tot export uit Iran. Barakat beweert dat ze goede titel verkreeg onder de wetten van de landen waar ze de goederen kocht, namelijk Frankrijk, Duitsland en Zwitserland. Volgens de galerij kan de vordering van Iran ook niet slagen doordat de Staat Iran de directe of indirecte afdwinging zoekt van het Iraans straf- en publiekrecht.
235.
De Iraanse Staat stelt de vordering van conversion in. De rechtbank stelt vast dat om te kunnen
bepalen wie titel heeft de lex situs moet worden toegepast op het tijdstip van de verkrijging, in casu het Iraans recht: “Under English law the owner of a chattel who has an immediate right to possession of it has a right to sue in conversion. Iran contends that it obtained both ownership and an immediate right to possession of the antiquities when they were in Iran. It follows that, under our principles of conflict of laws, the question of whether Iran is the owner of the antiquities falls to be determined by the law of Iran as the lex situs. (...) the immediate right to possession (...) to be considered according to the law of Iran. (...) must depend on the situs of the antiquities when the immediate right to possession arose. (...) Iran enjoys both title and an immediate right to their possession under the law of Iran which of itself would suffice to found a claim in conversion in this jurisdiction.”
236.
Vervolgens gaat de rechtbank na of Iran haar titel kan laten gelden binnen Engeland: “When the foreign state has acquired title under its law to property within its jurisdiction in cases not involving compulsory acquisition of title from private parties, there is no reason in principle why the English court should not recognise its title in accordance with the general principle. (...) Consequently, when a state owns property in the same way as a private citizen there is no impediment to recovery.”
Wanneer een Staat geldige titel verkreeg kan ze zich daarop beroepen in Engeland en in principe haar goederen terugvorderen. Voorwaarde is dat er geen dwang uitgeoefend werd op private personen.
237.
Rechter Lord PHILLIPS maakt verder onderscheid tussen het geval waarin een Staat haar
eigendom in Engeland kan terugvorderen zelfs al had ze voordien geen bezit, en het geval waar ze niet kan terugvorderen zelfs al had ze voordien het bezit. Doorslaggevend is de wijze waarop de Staat het eigendomsrecht verkregen heeft:
641
[2008] 1 All E.R. 1177.
97
“Consequently, the distinction between the two categories of cases, those were the foreign state will be able to claim its property in England even if it has not reduced it into its possession, and those where it may not claim unless it has reduced the property into its possession, depends on the way in which it has acquired ownership. If it has acquired title under public law by confiscation or compulsory process from the former owner then it will not be able to claim the property in England from the former owner or his successors in title unless it has had possession. If it has taken the property into its possession then its claim will be treated as depending on recognition; if it has not had possession it will be seeking to exercise its sovereign authority.” Indien de Staat de eigendom verkreeg door confiscatie of dwang dan kan ze in Engeland slechts terugvorderen als ze ook in het bezit was van de goederen. Dat is hier niet het geval en is het de Iraanse wetgeving die titel op de antiquiteiten toekent aan Iran. De vordering is bijgevolg een eigendomsvordering en geen poging tot het afdwingen van Iraans publiekrecht: “Iran (...) asserts a claim based upon title to antiquities which form part of Iran‘s national heritage, title conferred by legislation (...) This is a patrimonial claim, not a claim to enforce a public law or to assert sovereign rights. We do not consider that this is within the category of case where recogition of title or the right to possess under the foreign law depends on the State having taken possession.”
238.
Tot slot erkent de rechtbank de toepassing van buitenlandse wetten die als doel hebben het
nationaal cultureel erfgoed te beschermen: “(...) the international acceptance of the desirability of protection of the national heritage. A refusal to recognise the title of a foreign State, conferred by its law, to antiquities unless they had come into the possession of such State, would in most cases render it impossible for this country to recognise any claim by such a State to recover antiquities.”
239.
Met deze uitspraak benadert de rechtbank de internationale consensus over de
toepassing van buitenlands publiekrecht op patrimoniale vorderingen.642 Ze houdt daarbij niet alleen rekening met een eigendomsbelang maar ook met het bezitsbelang dat blijkt uit het buitenlands publiekrecht.643 Een Staat die haar cultureel erfgoed wil beschermen via het
642
M. WELLER, “Ausländisches öffentliches recht vor englishen Gerichten (zu Government of the Islamic Republic of Iran v. The Barakat Galleries Ltd., [2008] 1 All E.R. 1177)”, IPRax 2009, 90. 643 M. WELLER, “Ausländisches öffentliches recht vor englishen Gerichten (zu Government of the Islamic Republic of Iran v. The Barakat Galleries Ltd., [2008] 1 All E.R. 1177)”, IPRax 2009, 90.
98
publiekrecht kan in Engeland via de tort of conversion haar belangen sterker laten doorwegen.644
Iran v. Berend (2007)645
240.
Mevrouw Berend verwierf in 1974 via een agent een kalkstenen Achaemenidisch
reliëffragment uit Persepolis. Deze historische Iraanse stad is een nationaal monument. Het kalkstenen fragment komt terecht bij Christie‟s Londen om aldaar in 2005 geveild te worden. Iran eist de teruggave van het fragment. Berend zegt dat ze titel te goeder trouw verworven heeft toen het fragment haar werd geleverd in Parijs eind 1974. En indien dat niet zo zou zijn dan is haar titel gebaseerd op de Franse verkrijgende verjaring na 30 jaar bezit in 2004.
241.
Om te kunnen bepalen wie geldige titel heeft, past de Engelse rechtbank de lex rei sitae toe en
komt ze terecht bij Frans recht. De vraag die hier oprijst is het probleem van renvoi: moet de Engelse rechter rekening houden met de Franse internationaal privaatrechtelijke regels die verder verwijzen naar het Iraans recht? Rechter EADY oordeelt van niet: “I hold that, as a matter of English law, there is no good reason to introduce the doctrine of renvoi and that title to the fragment should thus be determined in accordance with French domestic law.” Mevrouw Berend heeft bijgevolg op grond van het Frans intern recht in 1974 te goeder trouw titel verworven.
Kurtha v. Marks (2008)646
242.
In 2006 ontdekt meneer Kurtha twee schilderijen bij de kunsthandelaar Marks. Hij
identificeert ze als voordien bij hem gestolen en vordert de teruggave. Kurtha registreerde de schilderijen bij het Art Loss Register in 2005. Meneer Marks beweert dat hij de schilderijen kocht van een andere handelaar en dit pas deed nadat hij van het Art Loss Register de garantie kreeg dat er geen probleem met de titel was. De handelaar bij wie Marks de schilderijen kocht beweert dat hij ze van een tweedehandshandelaar kocht die ze op zijn beurt in 1999 kocht van een privaat persoon.
243.
De rechtbank moet oordelen wie goede titel heeft en onderzoekt of de verjaringstermijn van 6
jaar verstreken is. Bij diefstal is er geen verjaring tenzij de koper te goeder trouw kocht: “A claim by a person from whom a chattel is stolen is not subject to the six year time limit from the date of the theft. In a case of theft the six year period never starts to run in
644
M. WELLER, “Ausländisches öffentliches recht vor englishen Gerichten (zu Government of the Islamic Republic of Iran v. The Barakat Galleries Ltd., [2008] 1 All E.R. 1177)”, IPRax 2009, 90. 645 [2007] EWHC 132 (QB). 646 [2008] EWHC 336 (QB).
99
favour of a thief, nor does it run against anyone whose possession of the property is related to the theft. The six year period does not begin to run unless and until someone purchases the chattel in good faith. Any conversion subsequent to the theft is presumed to be related to the theft: so the burden lies on the purchaser to show that the purchase of the goods was in good faith (…).” Bijgevolg krijgt Kurtha de schilderijen als hij kan aantonen dat hij de eigenaar is van de schilderijen en ze van hem gestolen werden. Als Marks de schilderijen wil, moet hij aantonen dat hij ze te goeder trouw kocht langer dan 6 jaar voor de vordering van Kurtha. In principe heeft het geen belang of hij na de koop ook nog te goeder trouw was: “What the law requires is that Mr Martin should have purchased the paintings in good faith. If he did that, but if after that he did anything else which was not in good faith … then that would not deprive Mr Marks of his defence.”
244.
De rechter onderzoekt alle feitelijke gegevens en bewijsstukken. Omdat het onderzoek
volledig steunt op mondeling bewijs moet bij de beoordeling van de goede trouw rekening worden gehouden met alle andere omstandigheden, ongeacht ze vroeger of later dan de koop plaatsvonden. De rechter trekt de handelingen en geloofwaardigheid van Marks en andere betrokkenen in twijfel: “Mr Marks said there was no record in his books because the problems with the paintings arose so soon. I do not find that convincing. A person who buys a painting believing it to be sold with good title, and then discovers that there is a dispute about title, will normally wish to be in a position to claim re-imbursement from his seller. For this he will need proof of purchase and payment. (…) I cannot say that they [emails waarin Mr Marks zegt dat hij bij andere handelaars geen navraag doet waar ze iets gekocht hadden] help me in my assessment of Mr Marks‘s credibility. I am surprised at Mr Marks‘ assertion that it was normal not to ask where the seller had himself bought the disputed items. It cannot be assumed by a dealer that simply checking with the ALR will be considered sufficient to exonerate him from all responsibility if he is alleged to have dealt in stolen goods, whatever the other circumstances of the case may be. (…) The conduct of Mr Marks, Mr Demetriou and Mr Martin is consistent with them at least suspecting that the paintings were stolen, and is not explained otherwise. (…) knew that they were worth much more (...) I do not believe Mr Martin‘s account of why he kept the paintings concealed in his home for what he says was six years, which is the crucial period of time for the purposes of a defence of limitation. (…) But if the paintings were not for sale (…) until December 2007, then in my judgment that was because at least until that time he and Mr Demetriou did not think it safe to try to sell them. (…) Since I am unable to make a finding either as to the date on which, or as to the person from whom, he acquired the paintings, I cannot find that he (Mr Marks) acquired them in good faith. (…) But I do find that the manner in which he says he stored the paintings, or more
100
accurately, concealed the paintings, at his home, without there being any record of when or from whom he acquired them, is probably because he believed or suspected that they were stolen. (…) The impossibiblity of proving a purchase in good faith necessary to establish a limitation defence is not the only risk a dealer may face. A dealer in valuable works of art who pays in large amounts of cash, keeps no records, and asks no questions as to provenance of his supplier, exposes himself, and those who buy from him, to other very serious risks. These risks include that the dealer will be unable to answer queries relevant to tax from HMRC. But they also include the risks that he may face a prosecution under the Proceeds of Crime Act 2002 ss327 to 332, and that, whether or not there is a prosecution, he may be made subject to a civil recovery order under Part 5 of that Act.” Mr Marks kan de rechter niet overtuigen dat er een koop te goeder trouw gebeurde. Integendeel, hij wordt zelfs verdacht van bewuste verduistering.
245.
Voor wat Kurtha betreft ziet de rechtbank verschillende elementen die de eigendomstitel
onderbouwen en de diefstal aantonen: “I have no hesitation in finding that Dr Kurtha acquired title to the paintings. It is true that his evidence was, on a number of topics, often uncertain, and sometimes contradictory. (…) I do not find that surprising from a witness who is asked to recall events as far back as 1976, and who has no direct knowledge of when and how the paintings left his possession. (…) He had photographic evidence (…) I also find that the paintings were stolen.( …) a striking feature of this case is that (…) a complete absence of a chain of title going back to the artist, or even to any one source (…) If Dr Kurtha had made a sale (…) he would have done so through well established channels with good records, which would evidence a chain of title. He checked whether any of the well known auction houses had any record of the paintings being sold, and they did not. (…) In the circumstances of this case, I do not think that theft is an impossible explanation for Dr Kurtha‘s loss of possession of the paintings. On the contrary, I find that to be the explanation which I am satisfied, on the balance of probabilities, is what occurred. I cannot make any findings as to where that loss might have occurred. But that does not mean that I am unable to make any finding one way or the other.” De schilderijen moeten worden teruggeven aan Dr Kurtha die geldige eigendomstitel heeft.
101
3.2.4 De Engelse mogelijkheden: besluit 246.
Het Engels internationaal privaatrecht past de lex rei sitae toe. Er zijn geen bijzondere
bepalingen voor cultuurgoederen of gestolen goederen. In bepaalde gevallen wijkt men af van de regel dat het de liggingsplaats van de goederen is dat het toepasselijk recht aanduidt. Renvoi is sinds kort uitgesloten voor de eigendomsbepaling bij roerende goederen.
247.
Bij toepassing van het nationaal Engels recht vallen we terug op de regels die gelden voor
roerende goederen in het algemeen. Er zijn geen bijzondere handelsregels voor kunstvoorwerpen, met uitzondering van de exportbepalingen en bij cultuurgoederen.
248.
De nadruk ligt op het bezit, niet de eigendomstitel. Vorderingen tot teruggave hebben als één
van de voorwaarden dat de eiser een bezitsrecht heeft op het goed. Revindicatieprocedures zijn mogelijk op grond van de tort of conversion en op unjust enrichment. Zowel private personen als Staten kunnen er gebruik van maken.
249.
De bestolen eigenaar heeft geen automatisch recht op teruggave van het goed. Wanneer de
rechtbank besluit dat hij het kunstwerk niet terug krijgt dan kan hij wel een schadevergoeding bekomen van de bezitter. Bij betaling doven de rechten van de eigenaar uit. Goede trouw verwerving is enkel mogelijk onder strikte voorwaarden.
102
3.3 Zwitserland 250.
In Zwitserland bestaat er een onderscheid tussen publieke en private goederen. Publieke
goederen krijgen bescherming door zowel privaatrechtelijke als publiekrechtelijke voorschriften.647 Eigendomsrechten betreffende publieke goederen vallen onder de privaatrechtelijke regels, tenzij het algemeen belang vereist dat er bijzondere bepalingen nodig zijn.648 Museumgoederen behoren tot het res extra commercium en zijn in principe onvervreemdbaar en onverjaarbaar.649 Toch kunnen zij vervreemd worden op grond van afzonderlijke Bonds- en kantonswetten.650 De Zwitserse kantons kunnen voor de overheidsgoederen die zich in hun territorium bevinden het privaatrecht uitsluiten en verklaren dat ze enkel onderworpen zijn aan het publiekrecht.651 Cultuurgoederen zijn onderworpen aan het privaatrechtelijk regime tenzij er bijzondere regels gelden.652 Slechts uitzonderlijk worden ze als res exra commercium beschouwd.653
251.
Op het einde van de Tweede Wereldoorlog zetten de Gealliëerden Zwitserland onder druk om
er voor te zorgen dat geroofde eigendommen gerestitueerd werden. De Zwitserse „buitwet‟ van 10 december 1945 bepaalde dat personen van wie goederen ontnomen waren op een manier in strijd met het internationaal recht, konden terugvorderen als de goederen zich in Zwitserland bevonden.654 Het had daarbij geen belang of de bezitter te goeder of kwader trouw was.655 Wel kreeg de bezitter te goeder trouw de terugbetaling van zijn koopprijs door de verkoper.656 Indien de verkoper insolvabel
647
A. WEIDNER, Kulturgüter als res extra commercium im internationalen Sachenrecht in Schriften zum Kulturgüterschutz, Berlijn, de Gruyter, 2001, 79. 648 A. WEIDNER, Kulturgüter als res extra commercium im internationalen Sachenrecht in Schriften zum Kulturgüterschutz, Berlijn, de Gruyter, 2001, 79. 649 A. WEIDNER, Kulturgüter als res extra commercium im internationalen Sachenrecht in Schriften zum Kulturgüterschutz, Berlijn, de Gruyter, 2001, 79. 650 A. WEIDNER, Kulturgüter als res extra commercium im internationalen Sachenrecht in Schriften zum Kulturgüterschutz, Berlijn, de Gruyter, 2001, 80. 651 A. WEIDNER, Kulturgüter als res extra commercium im internationalen Sachenrecht in Schriften zum Kulturgüterschutz, Berlijn, de Gruyter, 2001, 79. 652 A. WEIDNER, Kulturgüter als res extra commercium im internationalen Sachenrecht in Schriften zum Kulturgüterschutz, Berlijn, de Gruyter, 2001, 80. 653 P. O‟KEEFE, Commentary on the UNESCO 1970 convention on illicit traffic, Leicester, Institute of Art and Law, 2000, 17, 109; A. RASCHÈR, Kulturgütertransfer und Globalisierung. UNESCO-Konvention 1970 UNIDROIT-Konvention 1995 - EG-Verordnung 3911/92 - EG-Richtlinie 93/7 - Schweizerisches Recht in Studien zum Kunstrecht, Zürich, Schultess, 2000, 50. 654 L. PROTT, “Responding to World War II art looting” in PERMANENT COURT OF ARBITRATION. INTERNATIONAL BUREAU, Resolution of cultural property disputes in The Permanent court of arbitration. Peace Palace papers, Den Haag, Kluwer law international, 2004, 113-137. [115] 655 L. PROTT, “Responding to World War II art looting” in PERMANENT COURT OF ARBITRATION. INTERNATIONAL BUREAU, Resolution of cultural property disputes in The Permanent court of arbitration. Peace Palace papers, Den Haag, Kluwer law international, 2004, 113-137. [115] 656 J. CANDRIAN, L'immunité des états face aux droits de l homme et à la protection des biens culturels. Immunité de juridiction des états et droits de l homme, immunité d exécution des états et de leurs biens culturels in Travaux de la Faculté de Droit de l'Université de Fribourg, Zürich, Schulthess, 2005, 262.
103
was of niet gevonden kon worden dan kon het Bundesgericht een compensatie toekennen.657 De „buitwet‟ was niet van toepassing op eigendommen geroofd in Duitsland en gold tot 31 december 1947.658
252.
Na WO II ontwikkelde Zwitserland zich tot een belangrijk centrum voor zowel de legale als de
illegale kunsthandel.659 Tot voor kort had Zwitserland de kwalijke reputatie van toevluchtsoord voor allerhande illegale praktijken in de kunsthandel. Kunst- en geldwitwassers profiteerden volop van de Zwitserse wetgeving die de koper te goeder trouw bevoordeligde, van de geografische nabijheid van grote kunstlanden zoals Italië, en van het niet gebonden zijn aan de internationale regels betreffende kunsthandel.660 De belastingvrije opslaghuizen op luchthavens en aan grensovergangen functioneerden als instrument om goederen een legitieme status te geven. De vrijhavens lieten toe dat goederen voor onbeperkte periode opgeslagen werden zonder douanerechten te moeten betalen.661 Het goed bevond zich wel op Zwitsers grondgebied en als dusdanig moest dan ook Zwitsers recht van toepassing zijn. Na verloop van de verjaringsperiode behoorde het stuk toe aan degene die het gedeponeerd had.662 Een ander voordeel was dat bij verdere verhandeling het goed documentatie meekreeg die vermeldde dat het uit Zwitserland kwam en zo een Europese oorsprong gaf aan het kunstwerk.663
253.
Door het invoeren van het KGTG en een strengere rechtspraak probeert Zwitserland deze
toestanden te corrigeren. Wanneer een internationaal verhandeld kunstwerk zich op het Zwitsers grondgebied bevindt is ook het Zwitsers internationaal privaatrecht van toepassing.
657
J. CANDRIAN, L'immunité des états face aux droits de l homme et à la protection des biens culturels. Immunité de juridiction des états et droits de l homme, immunité d exécution des états et de leurs biens culturels in Travaux de la Faculté de Droit de l'Université de Fribourg, Zürich, Schulthess, 2005, 262. 658 J. CANDRIAN, L'immunité des états face aux droits de l homme et à la protection des biens culturels. Immunité de juridiction des états et droits de l homme, immunité d exécution des états et de leurs biens culturels in Travaux de la Faculté de Droit de l'Université de Fribourg, Zürich, Schulthess, 2005, 262; L. PROTT, “Responding to World War II art looting” in PERMANENT COURT OF ARBITRATION. INTERNATIONAL BUREAU, Resolution of cultural property disputes in The Permanent court of arbitration. Peace Palace papers, Den Haag, Kluwer law international, 2004, 113-137. [118-119] 659 P. O‟KEEFE, Commentary on the UNESCO 1970 convention on illicit traffic, Leicester, Institute of Art and Law, 2000, 101; A. RASCHÈR, Kulturgütertransfer und Globalisierung. UNESCO-Konvention 1970 UNIDROIT-Konvention 1995 - EG-Verordnung 3911/92 - EG-Richtlinie 93/7 - Schweizerisches Recht in Studien zum Kunstrecht, Zürich, Schultess, 2000, 50. 660 M. KUNITZ, “Switzerland & the international trade in art & antiquities”, Nw.J.Int'l L.& Bus. 2001, 533. 661 R. ATWOOD, Stealing history. Tomb raiders, smugglers, and the looting of the ancient world, New York, St. Martin‟s Press, 2004, 97. 662 M. KUNITZ, “Switzerland & the international trade in art & antiquities”, Nw.J.Int'l L.& Bus. 2001, 535. [voetnoot 125] 663 R. ATWOOD, Stealing history. Tomb raiders, smugglers, and the looting of the ancient world, New York, St. Martin‟s Press, 2004, 97.
104
3.3.1 Het internationaal privaatrecht 254.
Het Zwitsers internationaal privaatrecht ligt vervat in het Bundesgesetz über das
Internationale Privatrecht (IPRG), in werking sinds 1 januari 1989.664
255.
Het basisprincipe voor zakelijke rechten op roerende goederen vinden we terug in art. 100
IPRG:
665
“Erwerb und Verlust dinglicher Rechte an beweglichen Sachen unterstehen dem Recht des Staates, in dem die Sache im Zeitpunkt des Vorgangs, aus dem der Erwerb oder der Verlust hergeleitet wird, liegt. Inhalt und Ausübung dinglicher Rechte an beweglichen Sachen unterstehen dem Recht am Ort der gelegenen Sache.” De lex rei sitae is bepalend voor het toepasselijk recht. Een onderscheid wordt gemaakt tussen enerzijds verwerving en verlies van zakelijke rechten, en anderzijds de inhoud en uitoefening van deze rechten.666 Verwerving en verlies gebeuren onder het recht van de Staat waar de goederen zich bevinden op het tijdstip van de noodzakelijke handelingen.667 Een verplaatsing van het roerend goed naar een ander land heeft geen invloed op gevestigde zakelijke rechten. Het recht van de nieuwe liggingsplaats wordt geacht deze te erkennen.668 Inhoud en uitoefening van zakelijke rechten valt onder het recht van de nieuwe ligging.669
256.
Wanneer bij invoer in Zwitserland de verwerving of het verlies van zakelijke rechten nog niet
voltrokken werd in het buitenland, stelt art. 102, eerste lid IPRG dat de reeds in dat land gedane handelingen geacht worden te zijn gesteld in Zwitserland:670
664
Bundesgesetz vom 18. Dezember 1987 über das Internationale Privatrecht (IPRG), AS 1988 1776. B. DUTOIT, Droit international privé suisse. Commentaire de la loi fédérale du 18 décembre 1987, Bazel, Helbing & Lichtenhahn, 1996, 257. 666 A. SCHNYDER en M. LIATOWITSCH, Internationales Privat- und Zivilverfahrensrecht, Zürich, Schulthess, 2006, 239. 667 A. VON ZIEGLER, “Switzerland”, in A. VON ZIEGLER, J. RONOE, C. DEBATTISTA en O. PLÉGAT-KERRAULT (eds.), Transfer of ownership in international trade, London, Kluwer Law International, 1999, 393-413. [395] 668 A. SCHNYDER en M. LIATOWITSCH, Internationales Privat- und Zivilverfahrensrecht, Zürich, Schulthess, 2006, 241. 669 A. SCHNYDER en M. LIATOWITSCH, Internationales Privat- und Zivilverfahrensrecht, Zürich, Schulthess, 2006, 241; VON ZIEGLER, “Switzerland”, in A. VON ZIEGLER, J. RONOE, C. DEBATTISTA en O. PLÉGATKERRAULT (eds.), Transfer of ownership in international trade, London, Kluwer Law International, 1999, 393413. [395] 670 A. SCHNYDER en M. LIATOWITSCH, Internationales Privat- und Zivilverfahrensrecht, Zürich, Schulthess, 2006, 242; VON ZIEGLER, “Switzerland”, in A. VON ZIEGLER, J. RONOE, C. DEBATTISTA en O. PLÉGATKERRAULT (eds.), Transfer of ownership in international trade, London, Kluwer Law International, 1999, 393413. [395-396] 665
105
“Gelangt eine bewegliche Sache in die Schweiz und ist der Erwerb oder der Verlust eines dinglichen Rechts an ihr nicht bereits im Ausland erfolgt, so gelten die im Ausland eingetretenen Vorgänge als in der Schweiz erfolgt.” Het Zwitsers recht zal beoordelen of de reeds gestelde handelingen in aanmerking komen voor de nieuwe liggingsplaats.671 Een belangrijke toepassing is wanneer de termijn voor verkrijgende verjaring in het andere land nog niet is voltooid.672 Wanneer de verkrijgende verjaring in een Staat langer duurt dan de vijfjarige termijn in Zwitserland, zal de bezitter te goeder trouw bij binnenkomst in Zwitserland de toepassing genieten van de Zwitserse termijn.673 De reeds verlopen tijd in een andere Staat wordt echter niet in aanmerking genomen als de uit bezit gestelde eigenaar aldaar geen rechtsvordering kon instellen.674
257.
Partijen hebben in art. 104 IPRG voor wat betreft verwerving en verlies van alle zakelijke
rechten de mogelijkheid tot een rechtskeuze:675 “Die Parteien können den Erwerb und den Verlust dinglicher Rechte an beweglichen Sachen dem Recht des Abgangs- oder des Bestimmungsstaates oder dem Recht unterstellen, dem das zugrundeliegende Rechtsgeschäft untersteht. Die Rechtswahl kann Dritten nicht entgegengehalten werden.” De rechtskeuzeclausule moet uitdrukkelijk bepalen dat ze ook de eigendomsvraag regelt en zich niet beperkt tot het eigenlijk koopcontract.676 Er kan gekozen worden voor het recht van de vertrek- of bestemmingsstaat, of voor het recht van toepassing op de onderliggende rechtsverhouding, bijvoorbeeld het recht van toepassing op het koopcontract.677 De ratio legis om keuze toe te laten is dat vooral bij internationale handelstransacties het meestal zeer moeilijk valt de exacte situs op elk tijdstip te bepalen, en de situs vaak willekeurig is.678 Verder kan art. 104 IPRG nuttig zijn wanneer goederen
671
B. DUTOIT, Droit international privé suisse. Commentaire de la loi fédérale du 18 décembre 1987, Bazel, Helbing & Lichtenhahn, 1996, 261. 672 A. SCHNYDER en M. LIATOWITSCH, Internationales Privat- und Zivilverfahrensrecht, Zürich, Schulthess, 2006, 242-243; B. DUTOIT, Droit international privé suisse. Commentaire de la loi fédérale du 18 décembre 1987, Bazel, Helbing & Lichtenhahn, 1996, 261. 673 B. DUTOIT, Droit international privé suisse. Commentaire de la loi fédérale du 18 décembre 1987, Bazel, Helbing & Lichtenhahn, 1996, 261. 674 B. DUTOIT, Droit international privé suisse. Commentaire de la loi fédérale du 18 décembre 1987, Bazel, Helbing & Lichtenhahn, 1996, 261. 675 A. SCHNYDER en M. LIATOWITSCH, Internationales Privat- und Zivilverfahrensrecht, Zürich, Schulthess, 2006, 239; B. DUTOIT, Droit international privé suisse. Commentaire de la loi fédérale du 18 décembre 1987, Bazel, Helbing & Lichtenhahn, 1996, 266. 676 VON ZIEGLER, “Switzerland”, in A. VON ZIEGLER, J. RONOE, C. DEBATTISTA en O. PLEGAT-KERRAULT (eds.), Transfer of ownership in international trade, London, Kluwer Law International, 1999, 393-413. [396] 677 A. SCHNYDER en M. LIATOWITSCH, Internationales Privat- und Zivilverfahrensrecht, Zürich, Schulthess, 2006, 244; VON ZIEGLER, “Switzerland”, in A. VON ZIEGLER, J. RONOE, C. DEBATTISTA en O. PLEGATKERRAULT (eds.), Transfer of ownership in international trade, London, Kluwer Law International, 1999, 393413. [396] 678 VON ZIEGLER, “Switzerland”, in A. VON ZIEGLER, J. RONOE, C. DEBATTISTA en O. PLEGAT-KERRAULT (eds.), Transfer of ownership in international trade, London, Kluwer Law International, 1999, 393-413. [396]; B.
106
verhandeld worden tussen een land waar eigendomsoverdracht gebeurt bij afgifte en een land waar dit gebeurt bij de wilsovereenstemming.679 De partijen kunnen dan zelf bepalen wanneer de eigendom overgaat. De rechtskeuze is niet tegenwerpelijk aan derden. Zij kunnen zich steeds beroepen op de lex rei sitae.680 Het is volgens VON ZIEGLER niet toegelaten dat ze zich richten naar de rechtskeuze van de partijen, terwijl DUTOIT meent dat ze dat wel kunnen.681 Voor contracten gesloten met consumenten bepaalt art. 120 IPRG dat een rechtskeuze door partijen uitgesloten is.682
258.
Goederen in transit over het grondgebied van Zwitserland vallen onder het recht van de
bestemmingsstaat door art. 101 IPRG:683 “Rechtsgeschäftlicher Erwerb und Verlust dinglicher Rechte an Sachen im Transit unterstehen dem Recht des Bestimmungsstaates.” De plaats van bestemming is die aangeduid door de partijen.684 Derden kunnen zakelijke rechten verwerven tijdens de doorreis en hebben de bevoegdheid de goederen te onderwerpen aan de lex rei sitae.685
259.
Renvoi vindt enkel toepassing als dit uitdrukkelijk voorzien is in het IPRG.686 Dit is niet het
geval voor zakelijke rechten op roerende goederen.
260.
Het aangeduide recht wordt uitgesloten als toepassing ervan leidt tot resultaten onverenigbaar
met de Zwitserse openbare orde.687 Dit zal enkel voorvallen bij ernstige schending van het rechtsgevoel zoals het momenteel in Zwitserland bestaat.688
DUTOIT, Droit international privé suisse. Commentaire de la loi fédérale du 18 décembre 1987, Bazel, Helbing & Lichtenhahn, 1996, 266. 679 B. DUTOIT, Droit international privé suisse. Commentaire de la loi fédérale du 18 décembre 1987, Bazel, Helbing & Lichtenhahn, 1996, 266. 680 A. SCHNYDER en M. LIATOWITSCH, Internationales Privat- und Zivilverfahrensrecht, Zürich, Schulthess, 2006, 244. 681 VON ZIEGLER, “Switzerland”, in A. VON ZIEGLER, J. RONOE, C. DEBATTISTA en O. PLÉGAT-KERRAULT (eds.), Transfer of ownership in international trade, London, Kluwer Law International, 1999, 393-413. [396]; B. DUTOIT, Droit international privé suisse. Commentaire de la loi fédérale du 18 décembre 1987, Bazel, Helbing & Lichtenhahn, 1996, 266. 682 B. DUTOIT, Droit international privé suisse. Commentaire de la loi fédérale du 18 décembre 1987, Bazel, Helbing & Lichtenhahn, 1996, 319. 683 A. SCHNYDER en M. LIATOWITSCH, Internationales Privat- und Zivilverfahrensrecht, Zürich, Schulthess, 2006, 242; VON ZIEGLER, “Switzerland”, in A. VON ZIEGLER, J. RONOE, C. DEBATTISTA en O. PLEGATKERRAULT (eds.), Transfer of ownership in international trade, London, Kluwer Law International, 1999, 393413. [396] 684 B. DUTOIT, Droit international privé suisse. Commentaire de la loi fédérale du 18 décembre 1987, Bazel, Helbing & Lichtenhahn, 1996, 260. 685 B. DUTOIT, Droit international privé suisse. Commentaire de la loi fédérale du 18 décembre 1987, Bazel, Helbing & Lichtenhahn, 1996, 260. 686 Art. 14 IPRG. 687 Art. 17 IPRG. 688 B. DUTOIT, Droit international privé suisse. Commentaire de la loi fédérale du 18 décembre 1987, Bazel, Helbing & Lichtenhahn, 1996, 50.
107
261.
Art. 18 IPRG schuift bij Zwitserse imperatieve normen het aangeduide recht opzij ten
voordele van het Zwitsers recht.689 Deze dwingende bepalingen kunnen zowel van privaat- als publiekrechtelijke aard zijn.690 Het Kulturgütertransfergesetz (KGTG) is zo een dwingende norm.691
3.3.2 Het intern Zwitsers recht 3.3.2.1 Het Zivilgesetzbuch692 262.
Het Zwitsers eigendomsrecht maakt een onderscheid tussen handelingen die partijen de plicht
geven om goederen over te dragen (Verplichtungsgeschäft, of causa), en de handeling van het zich ontdoen van goederen (Verfügungsgeschäft).693 De eerste soort handeling bindt partijen om eigendom over te dragen, maar het is pas bij de tweede handeling dat de overdracht volledig is en het eigendomsrecht werkelijk overgaat naar de ontvangende partij.694
263.
Bij een koop gaat de eigendom over op het ogenblik dat de verkoper het bezit van de goederen
overdraagt aan de koper.695 Dit kan door directe levering maar er zijn ook andere wijzen mogelijk.696 Het zullen de werkelijke feiten zijn, en niet de contractuele bepalingen die bepalen hoe en wanneer de eigendomsoverdracht voltooid is.697
264.
Roerende goederen kunnen in het Zwitsers privaatrecht te goeder trouw verkregen worden:698
689
A. SCHNYDER en M. LIATOWITSCH, Internationales Privat- und Zivilverfahrensrecht, Zürich, Schulthess, 2006, 76. 690 B. DUTOIT, Droit international privé suisse. Commentaire de la loi fédérale du 18 décembre 1987, Bazel, Helbing & Lichtenhahn, 1996, 54. 691 Zie supra voor het KGTG. A. SCHNYDER en M. LIATOWITSCH, Internationales Privat- und Zivilverfahrensrecht, Zürich, Schulthess, 2006, 77. 692 Schweizerisches Zivilgesetzbuch vom 10. Dezember 1907, AS 24 233. 693 VON ZIEGLER, “Switzerland”, in A. VON ZIEGLER, J. RONOE, C. DEBATTISTA en O. PLÉGAT-KERRAULT (eds.), Transfer of ownership in international trade, London, Kluwer Law International, 1999, 393-413. [395] 694 VON ZIEGLER, “Switzerland”, in A. VON ZIEGLER, J. RONOE, C. DEBATTISTA en O. PLÉGAT-KERRAULT (eds.), Transfer of ownership in international trade, London, Kluwer Law International, 1999, 393-413. [395] 695 VON ZIEGLER, “Switzerland”, in A. VON ZIEGLER, J. RONOE, C. DEBATTISTA en O. PLÉGAT-KERRAULT (eds.), Transfer of ownership in international trade, London, Kluwer Law International, 1999, 393-413. [397] 696 Het zou ons te ver leiden om al deze verschillende wijzen hier te bespreken. Zie VON ZIEGLER, “Switzerland”, in A. VON ZIEGLER, J. RONOE, C. DEBATTISTA en O. PLÉGAT-KERRAULT (eds.), Transfer of ownership in international trade, London, Kluwer Law International, 1999, 393-413. 697 VON ZIEGLER, “Switzerland”, in A. VON ZIEGLER, J. RONOE, C. DEBATTISTA en O. PLÉGAT-KERRAULT (eds.), Transfer of ownership in international trade, London, Kluwer Law International, 1999, 393-413. [399] 698 S. SPAUN, Der Herausgabeanspruch bei Diebstahl oder illegalem Export von Kulturgütern in Salzburger Studien zum europäischen Privatrecht, Frankfurt am Main, Lang, 2003, 76; A. WEIDNER, Kulturgüter als res extra commercium im internationalen Sachenrecht in Schriften zum Kulturgüterschutz, Berlijn, de Gruyter, 2001, 78; VON ZIEGLER, “Switzerland”, in A. VON ZIEGLER, J. RONOE, C. DEBATTISTA en O. PLÉGAT-KERRAULT (eds.), Transfer of ownership in international trade, London, Kluwer Law International, 1999, 393-413. [404]
108
“Wer in gutem Glauben eine bewegliche Sache zu Eigentum übertragen erhält, wird, auch wenn der Veräusserer zur Eigentumsübertragung nicht befugt ist, deren Eigentümer, sobald er nach den Besitzesregeln im Besitze der Sache geschützt ist.”699
265.
Naar Zwitsers recht kan er eigendom gevestigd worden door ononderbroken en onbetwist
bezit van een roerend goed gedurende vijf jaar. Voor cultuurgoederen bedraagt deze termijn dertig jaar: “Hat jemand eine fremde bewegliche Sache ununterbrochen und unangefochten während fünf Jahren in gutem Glauben als Eigentum in seinem Besitze, so wird er durch Ersitzung Eigentümer.”700 “Unter Vorbehalt gesetzlicher Ausnahmen beträgt die Ersitzungsfrist für Kulturgüter im Sinne von Artikel 2 Absatz 1 des Kulturgütertransfergesetzes vom 20. Juni 2002 30 Jahre.”701
266.
Art. 934, eerste lid, ZGB kent aan de bestolen eigenaar een periode van vijf jaar toe
waarbinnen hij kan revindiceren:702 “Der Besitzer, dem eine bewegliche Sache gestohlen wird oder verloren geht oder sonst wider seinen Willen abhanden kommt, kann sie während fünf Jahren jedem Empfänger abfordern. Vorbehalten bleibt Artikel 722.”
267.
Het KGTG voert in het ZGB een bijzondere revindicatietermijn in voor cultuurgoederen (art.
934, 1bis ZGB):703 “Das Rückforderungsrecht für Kulturgüter im Sinne von Artikel 2 Absatz 1 des Kulturgütertransfergesetzes vom 20. Juni 2003, die gegen den Willen des Eigentümers abhanden gekommen sind, verjährt ein Jahr, nachdem der Eigentümer Kenntnis erlangt hat, wo und bei wem sich das Kulturgut befindet, spätestens jedoch 30 Jahre nach dem Abhandenkommen.” Vanaf het tijdstip dat de oorspronkelijke eigenaar van het cultuurgoed kennis krijgt over de identiteit van de bezitter en de plaats waar het cultuurgoed zich bevindt, heeft hij 1 jaar om zijn
699
Art. 714, tweede lid, ZGB. Art. 728, eerste lid, ZGB. 701 Art. 728, lid 1ter, ZGB. 702 S. SPAUN, Der Herausgabeanspruch bei Diebstahl oder illegalem Export von Kulturgütern in Salzburger Studien zum europäischen Privatrecht, Frankfurt am Main, Lang, 2003, 76; A. WEIDNER, Kulturgüter als res extra commercium im internationalen Sachenrecht in Schriften zum Kulturgüterschutz, Berlijn, de Gruyter, 2001, 78; G. SAUVEPLANNE, “The protection of the bona fide purchaser of corporeal moveables in comparative law”, Rabels Z. 1965, 660. 703 P. GABUS, P. en M.-A. RENOLD, Commentaire LTBC. Loi fédérale sur le transfert international des biens culturels (LTBC), Geneve, Schulthess, 2006, 16. 700
109
terugvorderingsrecht uit te oefenen. In elk geval is de maximale termijn dertig jaar na de ontvreemding.
268.
Als de koper te goeder trouw kocht op een markt of bij een handelaar moet de eigenaar bij
revindicatie aan hem de koopprijs terugbetalen (art. 934, tweede lid, ZGB):704 “Ist die Sache öffentlich versteigert oder auf dem Markt oder durch einen Kaufmann, der mit Waren der gleichen Art handelt, übertragen worden, so kann sie dem ersten und jedem spätern gutgläubigen Empfänger nur gegen Vergütung des von ihm bezahlten Preises abgefordert werden.” Elke opeenvolgende verwerver te goeder trouw bekomt een eigen vergoedingsrecht, ook de goede trouw verkrijger die kocht van een bezitter te kwader trouw.705 De vergoeding omvat de betaalde koopprijs,
veilingskosten,
aktekosten,
transportkosten,
commissies
voor
makelaars,
en
706
meerwaardenbelastingen.
269.
Goede trouw is een vermoeden en kan volgens art. 3, tweede lid ZGB enkel toegekend worden
als de persoon die het inroept de zorgvuldigheid toont zoals hij in de concrete omstandigheden had moeten doen: 707 “Wo das Gesetz eine Rechtswirkung an den guten Glauben einer Person geknüpft hat, ist dessen Dasein zu vermuten. Wer bei der Aufmerksamkeit, wie sie nach den Umständen von ihm verlangt werden darf, nicht gutgläubig sein konnte, ist nicht berechtigt, sich auf den guten Glauben zu berufen.” Art. 3, tweede lid ZGB beschermt het geloof van de koper in het eigendomsrecht en de beschikkingsbevoegdheid van de verkoper.708 De koper kan zich beroepen op zijn onwetendheid maar als de omstandigheden aanleiding geven tot achterdocht, heeft de koper een onderzoeksplicht.709 Hij moet zich gedragen zoals elk redelijk persoon in de gegeven omstandigheden zou doen.710 De gegevens verstrekt door de verkoper kunnen voldoende zijn als de koper denkt dat deze te vertrouwen 704
P. O‟KEEFE, Commentary on the UNESCO 1970 convention on illicit traffic, Leicester, Institute of Art and Law, 2000, 77; A. RASCHÈR, Kulturgütertransfer und Globalisierung. UNESCO-Konvention 1970 - UNIDROITKonvention 1995 - EG-Verordnung 3911/92 - EG-Richtlinie 93/7 - Schweizerisches Recht in Studien zum Kunstrecht, Zürich, Schultess, 2000, 50. 705 S. SPAUN, Der Herausgabeanspruch bei Diebstahl oder illegalem Export von Kulturgütern in Salzburger Studien zum europäischen Privatrecht, Frankfurt am Main, Lang, 2003, 76. 706 S. SPAUN, Der Herausgabeanspruch bei Diebstahl oder illegalem Export von Kulturgütern in Salzburger Studien zum europäischen Privatrecht, Frankfurt am Main, Lang, 2003, 76. 707 M.-A. RENOLD, “Stolen art. The ubiquitous question of good faith” in PERMANENT COURT OF ARBITRATION. INTERNATIONAL BUREAU, Resolution of cultural property disputes in The Permanent court of arbitration. Peace Palace papers, Den Haag, Kluwer law international, 2004, 251-263. [254] 708 S. SPAUN, Der Herausgabeanspruch bei Diebstahl oder illegalem Export von Kulturgütern in Salzburger Studien zum europäischen Privatrecht, Frankfurt am Main, Lang, 2003, 75. 709 S. SPAUN, Der Herausgabeanspruch bei Diebstahl oder illegalem Export von Kulturgütern in Salzburger Studien zum europäischen Privatrecht, Frankfurt am Main, Lang, 2003, 75. 710 Union de l‘Inde v. Crédit Agricole Indosueze (Suisse) SA, 5 C.60/2004 en ATF 131III 418; G. SAUVEPLANNE, “The protection of the bona fide purchaser of corporeal moveables in comparative law”, Rabels Z. 1965, 671.
110
zijn.711 De rechtspraak verfijnt verder de vage omschrijving in art. 3, tweede lid ZGB. 712 Er geldt een bijzondere zorgvuldigheidsplicht voor handel in tweedehandsgoederen van alle aard, en specifiek voor antiquiteiten.713
270.
Het is de eisende partij die het vermoeden moet weerleggen door te bewijzen dat “de
omstandigheden van de koop dusdanig twijfelachtig zijn, dat een zorgvuldige koper zich over de beschikkingsmacht van de verkoper vragen gesteld zou hebben.”714 De koper kan zich hiertegen verweren door aan te tonen dat hij alle noodzakelijke handelingen deed om die vragen te beantwoorden.715
271.
De verkrijger te kwader trouw moet altijd de goederen teruggeven aan de rechtmatige bezitter
en kan nooit eigendom verwerven.716 De revindicatievordering tegen de koper te kwader trouw is aan geen enkele verjaringstermijn onderworpen.717 De vroegere bezitter die te kwader trouw het goed verkreeg, kan deze niet terugvorderen van een latere bezitter: “Wer den Besitz einer beweglichen Sache nicht in gutem Glauben erworben hat, kann von dem früheren Besitzer jederzeit auf Herausgabe belangt werden. Hatte jedoch auch der frühere Besitzer nicht in gutem Glauben erworben, so kann er einem spätern Besitzer die Sache nicht abfordern.”718
711
P. GABUS, P. en M.-A. RENOLD, Commentaire LTBC. Loi fédérale sur le transfert international des biens culturels (LTBC), Geneve, Schulthess, 2006, 182. 712 M.-A. RENOLD, “Stolen art. The ubiquitous question of good faith” in PERMANENT COURT OF ARBITRATION. INTERNATIONAL BUREAU, Resolution of cultural property disputes in The Permanent court of arbitration. Peace Palace papers, Den Haag, Kluwer law international, 2004, 251-263. [255] 713 Versicherung X. v. A.M., ATF 122 III 1: zie infra. P. GABUS, P. en M.-A. RENOLD, Commentaire LTBC. Loi fédérale sur le transfert international des biens culturels (LTBC), Geneve, Schulthess, 2006, 182. 714 E. SPINELLIS, Das Vertrags- und Sachenrecht des internationalen Kunsthandels. Zugleich ein Beitrag zur Bedeutung der Eingriffsnormen im heutigen internationalen Rechtsverkehr in Schriften zum internationalen Privatrecht und zur Rechtsvergleichung, Osnabrück, Universitätsverlag Rasch, 2000, 401. 715 E. SPINELLIS, Das Vertrags- und Sachenrecht des internationalen Kunsthandels. Zugleich ein Beitrag zur Bedeutung der Eingriffsnormen im heutigen internationalen Rechtsverkehr in Schriften zum internationalen Privatrecht und zur Rechtsvergleichung, Osnabrück, Universitätsverlag Rasch, 2000, 401. 716 VON ZIEGLER, “Switzerland”, in A. VON ZIEGLER, J. RONOE, C. DEBATTISTA en O. PLÉGAT-KERRAULT (eds.), Transfer of ownership in international trade, London, Kluwer Law International, 1999, 393-413. [404] 717 M.-A. RENOLD, “Stolen art. The ubiquitous question of good faith” in PERMANENT COURT OF ARBITRATION. INTERNATIONAL BUREAU, Resolution of cultural property disputes in The Permanent court of arbitration. Peace Palace papers, Den Haag, Kluwer law international, 2004, 251-263. [260]; P. O‟KEEFE, Commentary on the UNESCO 1970 convention on illicit traffic, Leicester, Institute of Art and Law, 2000, 80; A. RASCHÈR, Kulturgütertransfer und Globalisierung. UNESCO-Konvention 1970 - UNIDROIT-Konvention 1995 - EGVerordnung 3911/92 - EG-Richtlinie 93/7 - Schweizerisches Recht in Studien zum Kunstrecht, Zürich, Schultess, 2000, 50. 718 Art. 936 ZGB.
111
3.3.3 Rechtspraak
Rosenberg v. Fischer ; Fischer v. Schweizerische Eidgenossenschaft (1952)719
272.
De Parijse kunsthandelaar Rosenberg vluchtte tijdens de Duitse bezetting van Frankrijk naar
New York. Zijn collectie schilderijen werd in beslag genomen en belandde voor een deel in Zwitserland. De Buitkamer van het Bundesgericht beval de teruggave aan Rosenberg van 37 schilderijen. De kunsthandelaar Fischer had te goeder trouw enkele schilderijen gekocht, terug verkocht en betaalde een koper de koopprijs terug. Op grond van zijn goede trouw had Fischer in principe recht op vergoeding. Toch werd niet het volledig bedrag aan Fischer uitbetaald door de Zwitserse overheid. Het Bundesgericht bevestigde de uitspraak en voegde enkele belangrijke punten toe. De Buitwet beinvloedde verworven rechten maar het Bundesgericht oordeelde dat de voorwaarden hiertoe vervuld waren, namelijk het openbaar belang en de compensatie van de getroffen persoon. De invloed achtte het Gericht trouwens minimaal aangezien op grond van art. 936 ZGB een bezitter te kwader trouw de schilderijen zou moeten teruggeven. Dit omdat de goederen in beslag waren genomen in strijd met het internationaal recht. Vervolgens geeft het Gericht een ruimere vergoeding dat die voorzien in de Buitwet. De koper te goeder trouw moet volledige compensatie krijgen, en de rechter kan alleen een lager bedrag toekennen als de bezitter onvoldoende zorgvuldig is geweest bij de verwerving. In casu oordeelde het Bundesgericht dat Fischer faalde in het uitvoeren van een volledig onderzoek naar de herkomst van de schilderijen. Hij krijgt bijgevolg maar de helft terugbetaald door de overheid.
Koerfer v. Goldschmidt (1968)720
273.
In 1933 verliet meneer Goldschmidt Duitsland definitief. Zijn eigendommen werden door de
Nazi‟s vervallen verklaard en zijn collectie waardevolle schilderijen geveild. De heer Koerfer kocht twee werken van TOULOUSE-LAUTREC en gaf ze aan zijn Zwitserse vrouw. In juni 1944 arriveerden de schilderijen in Zwitserland. De erfgenamen van meneer Goldschmidt vorderen in 1956 de
719
Bundesgericht (Buitkamer, 25 juni 1952) (ongerapporteerd); L. PROTT, “Responding to World War II art looting” in PERMANENT COURT OF ARBITRATION. INTERNATIONAL BUREAU, Resolution of cultural property disputes in The Permanent court of arbitration. Peace Palace papers, Den Haag, Kluwer law international, 2004, 113-137. [116]; P. O‟KEEFE, en L. PROTT, Law and cultural heritage, III, Movement, Londen, Butterworths, 1989, 415. 720 Koerfer v. Goldschmidt, ATF 94 II 297; L. PROTT, “Responding to World War II art looting” in PERMANENT COURT OF ARBITRATION. INTERNATIONAL BUREAU, Resolution of cultural property disputes in The Permanent court of arbitration. Peace Palace papers, Den Haag, Kluwer law international, 2004, 113-137. [119]; P. O‟KEEFE, en L. PROTT, Law and cultural heritage, III, Movement, Londen, Butterworths, 1989, 410; P. LALIVE, “Observations, ATF 94 II 297, Koerfer contre Goldschmidt. Jurisprudence suisse de droit international privé, sauf le droit des obligations (1968-1970) ”, Schweiz.Jahrbuch Int'les Recht 1969, 315-327.
112
teruggave van de schilderijen. Het Bundesgericht oordeelt dat de revindicatie niet meer mogelijk is. Op grond van art. 728 ZGB hebben de erfgenamen van Koerfer eigendom door verkrijgende verjaring.
Versicherung X v. A.M. (1996)721
274.
In deze zaak moest het Bundesgericht oordelen over de verwerving te goeder trouw van een
gestolen wapencollectie. Het zou een uiterst belangrijk precedent worden. Het Bundesgericht kwam tot de conclusie dat er bijzonder hoge zorgvuldigheidsnormen van toepassing zijn in marktsectoren waar er goederen van twijfelachtige oorsprong kunnen opduiken. Vervolgens past het Gericht deze vereiste toe op de handel in tweedehandsgoederen, waarbij antiquiteiten tot deze categorie gerekend worden: “Dans les branches d'activité où des marchandises de provenance douteuse sont fréquemment offertes, il est exigé de l'acquéreur, qui a des connaissances en la matière, un degré élevé d'attention au sens de l'art. 3 al. 2 CC; le commerce d'antiquités fait partie de ces domaines. Il importe peu que l'objet soit acquis pour un usage personnel ou pour être revendu.” In casu stelde het Bundesgericht vast dat de koper niet op enige ernstige wijze informatie over de herkomst van de wapencollectie had gezocht. Bijgevolg kon de koper niet als te goeder trouw worden aanzien en kon hij geen eigendom hebben verworven over de wapencollectie.
L. v. Chambre d‟accusation du canton de Genève (1997)722
275.
In een procedure van internationale samenwerking in strafzaken werd besloten om een
schilderij van DESPORTES terug te geven aan Frankrijk. Het Zwitsers Bundesgericht achtte het noodzakelijk dat Zwitserse rechtbanken rekening moeten houden met het internationaal publiek belang en het internationaal beleid betreffende cultuurgoederen. Niettegenstaande op dat ogenblik in Zwitserland noch het UNESCO-Verdrag noch het UNIDROIT-Verdrag in werking waren, vond het Bundesgericht dat er toch rekening mee moest worden gehouden omdat ze beiden voorbeelden waren van wat het internationaal beleid in deze materie inhield.
721
Versicherung X. v. A.M., ATF 122 III 1; M.-A. RENOLD, “Stolen art. The ubiquitous question of good faith” in PERMANENT COURT OF ARBITRATION. INTERNATIONAL BUREAU, Resolution of cultural property disputes in The Permanent court of arbitration. Peace Palace papers, Den Haag, Kluwer law international, 2004, 251-263. [255]; A. WEIDNER, Kulturgüter als res extra commercium im internationalen Sachenrecht in Schriften zum Kulturgüterschutz, Berlijn, de Gruyter, 2001, 139. 722 L. v. Chambre d‘accusation du canton du Genève, ATF 123 II 134; M.-A. RENOLD, “Stolen art. The ubiquitous question of good faith” in PERMANENT COURT OF ARBITRATION. INTERNATIONAL BUREAU, Resolution of cultural property disputes in The Permanent court of arbitration. Peace Palace papers, Den Haag, Kluwer law international, 2004, 251-263. [259, voetnoot 19]
113
N. de N. v. N. et al. (1998)723
276.
Een manuscript van MARQUIS DE SADE werd gestolen in Frankrijk en vervolgens gekocht
door een verzamelaar in Zwitserland. De Franse Staat stelde de revindicatievordering in. Frankrijk argumenteerde dat het manuscript in Frankrijk nationaal cultuurbezit was en bovendien illegaal geëxporteerd. Het Bundesgericht oordeelt dat de koper rechtmatig de eigendom heeft verworven. Het Gericht hanteert hiervoor twee argumenten. Het stelt dat de koper wel degelijk te goeder trouw was omdat de koopprijs relatief hoog was, en ten tweede dat de koper als bekend verzamelaar zeker op de hoogte zou zijn geweest van het Frans nationaal cultuurbezit.
Union de l‟Inde v. Crédit Agricole Indosueze (Suisse) SA (2005)724
277.
De bank Crédit Agricole Indosueze kreeg twee gouden muntstukken (17 e eeuw) als zekerheid
voor een krediet aan twee vennnootschappen. Deze stonden onder controle van Mukarram jah, kleinzoon van de vroegere heerser van het oude Indische prinsdom Hyderabad. India betwist de verwerving van een voorkeurrecht door de bank en vordert de munten terug. Volgens de Staat India is de bank nooit te goeder trouw geweest bij de vestiging van het pandrecht. Op het ogenblik van het instellen van de vordering bevinden de munten zich in Zwitserland. Revindicatievordering en bezitsvordering vallen door toepassing van de lex rei sitae onder het Zwitsers recht. India beweert eigendom over de munten te hebben verworven in 1950 bij de oprichting van de Staat India. De eigendomsvraag moet worden beoordeeld naar Indisch recht.
278.
Maar India kan haar eigendomsrecht niet bewijzen. Het Bundesgericht onderzoekt vervolgens
de handelingen van de bank bij het vestigen van het pandrecht. Hieruit blijkt dat “(...) de bank heeft onderzoek gedaan naar de oorsprong en authenticiteit van de stukken bij het veilinghuis (...) geen enkele informatie in het bezit van de bank liet haar toe ten tijde te twijfelen aan de identiteit van hun eigenaar en verantwoordde niet dat zij verificaties deed hieromtrent. (...) de bank kon legitiem te goeder trouw denken dat een kleinzoon van de laatste heerser gerechtigd was zich te ontdoen van waardevolle objecten waarvan hij bewezen had en niet betwist werd dat ze zich in zijn familie bevonden sinds generaties. (...) men kan de bank niet verwijten geen onderzoek te hebben gedaan (...) en zijn enkel beslissend de omstandigheden die bestonden op het ogenblik van de feiten (...).” 723
N. de N. v. N. et al., SJ 1999, 1; M.-A. RENOLD, “Stolen art. The ubiquitous question of good faith” in PERMANENT COURT OF ARBITRATION. INTERNATIONAL BUREAU, Resolution of cultural property disputes in The Permanent court of arbitration. Peace Palace papers, Den Haag, Kluwer law international, 2004, 251-263. [255-256] 724 5 C.60/2004 en ATF 131 III 418.
114
279.
Een bank heeft in principe geen plicht tot onderzoek naar de oorsprong van geldstukken,
waardepapieren of kostbare metalen die haar worden toevertrouwd. Ze kan zich baseren op het wettelijk vermoeden van bezit in art. 930 ZGB, tenzij er specifieke omstandigheden zijn die twijfels of achterdocht doen rijzen. Er is een verhoogde zorgvuldigheidsplicht die verbonden is aan haar bancaire activiteiten. Maar in dit geval met twee uitzonderlijke gouden munten volstaat deze normale zorgvuldigheid niet. De bank moet zich informeren over de oorsprong van de goudstukken om zeker te zijn dat de in pand gever het recht bezit dit te doen. Van belang is of de bank kan aantonen dat ze de door de omstandigheden gevraagde hogere zorgvuldigheid heeft uitgeoefend. Het Bundesgericht komt tot de vaststelling dat de bank dit heeft gedaan en de munten blijven bij de bank.
3.3.4 De Zwitserse mogelijkheden: besluit 280.
Tot voor kort had Zwitserland een kwalijke reputatie binnen de internationale kunsthandel.
Via recente wetgeving wil de overheid dit verhelpen. Belangrijk is de aanname en omzetting van het UNESCO-Verdrag. Naast bijzondere wetgeving heeft dit ook aanleiding gegeven tot een aanpassing van het Zivilgesetzbuch voor wat betreft cultuurgoederen.
281.
Het internationaal privaatrecht onderwerpt roerende goederen aan de lex rei sitae. Er zijn geen
bijzondere bepalingen voor kunstvoorwerpen of gestolen goederen. Bijzonder is de mogelijkheid tot rechtskeuze voor wat betreft verwerving en verlies van zakelijke rechten. Derden kunnen zich wel altijd beroepen op de lex rei sitae. Onvoltooide handelingen in het buitenland worden desgevallend als Zwitserse gebeurtenissen aangemerkt. In bepaalde gevallen zal het aangewezen recht buiten toepassing verklaard worden.
282.
Het nationaal burgerlijk recht voorziet de mogelijkheid tot goede trouw verkrijging. Dit zowel
voor kunstvoorwerpen in het algemeen als voor cultuurgoederen. Bij deze laatste kan dit pas na dertig jaar. De koper te goeder trouw heeft recht op vergoeding wanneer hij kocht op welbepaalde plaatsen. Er is een strengere beoordeling van de betoonde zorgvuldigheid bij professionele actoren op de kunstmarkt.
115
4. De verschillende regels in vergelijkend perspectief 283.
Uit het voorgaand overzicht van de imperatieve bepalingen is het duidelijk dat er bij de
internationale handel in kunstvoorwerpen een waaier aan voorschriften bestaan. Onderling zijn er enerzijds gelijkenissen maar anderzijds ook belangrijke verschillen die tot andere juridische beslissingen zullen leiden. Uiteindelijk zal bij een eigendomsbetwisting op een gestolen kunstvoorwerp de rechtelijke beslissing hoofdzakelijk steunen op vijf elementen. Deze zijn het toepasselijk recht, de mogelijkheid tot restitutie, de regels inzake eigendom, de rechten en posities van de betrokken partijen, en tot slot de verjaringsregels.
4.1 Welk recht gaan we toepassen? 284.
Het basisprincipe in België, Engeland, en Zwitserland is de lex rei sitae. Zakelijke rechten op
roerende goederen krijgen een territoriale aanknoping door de liggingsplaats. Verwerving en verlies van zakelijke rechten worden bepaald door het recht van toepassing op het tijdstip van de determinerende handeling. Bestaande rechten zullen erkend worden in een ander land als het goed daarnaar verplaatst wordt. De mogelijkheid van renvoi is in de drie onderzochte landen uitgesloten bij roerende goederen.
285.
Daarnaast zijn er afwijkingen mogelijk. Bij kunstvoorwerpen zien we in het Belgisch
internationaal privaatrecht twee bijzondere gevallen. Met name bij gestolen goederen en bij cultuurgoederen heeft de wetgever er voor geopteerd aan de oorspronkelijke eigenaar de mogelijkheid te bieden het toepasselijk recht te kiezen. Dit zijn opvallende bepalingen daar gelijkaardige mogelijkheden niet bestaan in het Zwitsers of Engels internationaal privaatrecht. In deze landen wordt er geen onderscheid gemaakt met andere roerende goederen.
286.
Dit onderscheid zien we wel in de besproken internationale verdragen en regels. Hier zijn
cultuurgoederen als afzonderlijke categorie aangemerkt en genieten zij van een bijzondere bescherming. Maar een zwak punt is hier in de meeste gevallen het zwijgen over het toepasselijk recht. In de praktijk resulteert dit in het terugvallen op de diverse regels van het internationaal privaatrecht die niet altijd de beoogde bescherming kunnen bieden. De internationale regels die wel het toepasselijk recht aanduiden verwijzen naar de lex originis. Dit is een duidelijke afwijking van het internationaal aanvaarde principe dat het de actuele liggingsplaats is die het toepasselijk recht zal determineren.
287.
Een andere afwijking is mogelijk bij goederen in transit. Het principe in het Belgisch en
Zwitsers internationaal privaatrecht is dat op de goederen het recht van de bestemmingsstaat van
116
toepassing is. Derden die tijdens de doorvoer zakelijke rechten verwerven kunnen in Zwitserland de lex rei sitae op de goederen van toepassing verklaring. Het Engels recht zal kijken naar het recht dat van toepassing is op het goed. Dit kan de bestemmingsstaat zijn, maar ook het recht van een ander land.
288.
Ingevoerde goederen krijgen in principe de toepassing van de lex rei sitae. Bestaande rechten
worden zoals supra aangegeven erkend. België en Engeland voorzien geen bijzondere bepalingen indien onder deze lex situs de noodzakelijke rechtshandelingen onvoltooid zijn. Zwitserland daarentegen zal deze handelingen beschouwen als dat ze plaatsvonden in Zwitserland en bijgevolg het Zwitsers recht er op toepassen.
289.
Een bijzonderheid in het Zwitsers recht is de mogelijkheid voor contractspartijen om een
rechtskeuze te doen voor wat betreft verwerving en verlies van zakelijke rechten. De rechten van derden zijn wel beschermd in de zin dat deze rechtskeuze hen niet kan worden tegengeworpen. Zij kunnen zich steeds beroepen op de lex rei sitae. Bij consumenten is er bovendien geen rechtskeuze mogelijk. Noch het Belgisch noch het Engels internationaal privaatrecht laten bij zakelijke rechten uitdrukkelijk rechtskeuze toe.
290.
Tot slot houdt elk onderzocht land rekening met de eigen en de internationale openbare orde.
Indien het toepasselijk recht te veel botst met deze principes zal het buiten toepassing verklaard worden. Idem indien er nationale imperatieve regels bestaan.
4.2 Eigendom en bezit: wie heeft het en wat houdt dit in 291.
Eigendom en bezit zijn geen synoniemen van elkaar en bescherming van het ene staat niet
gelijk aan bescherming van het andere. De concrete invulling verschilt ook per rechtssysteem. In veel landen bestaat het onderscheid tussen private eigendom en staatseigendom. Cultuurgoederen zijn niet automatisch staatseigendom. Het is perfect mogelijk dat zij privaateigendom zijn. Een bijzondere categorie vormen de goederen die res extra commercium zijn. Kenmerkend is dat kunstvoorwerpen in deze groep onverhandelbaar en onverjaarbaar zijn. Het gevolg is dat er geen eigendomsoverdracht mogelijk is. België en Zwitserland maken gebruik van deze vorm van bescherming, Engeland doet dit niet. Nochtans biedt de kwalificatie als res extra commercium geen absolute garantie tegen verhandelbaarheid. Wanneer het goed in het buitenland verhandeld en gevonden wordt, valt de bescherming weg als de lex rei sitae deze niet toekent. Aangezien de internationale kunsthandel zich kenmerkt door grensoverschrijdende transacties bestaat er in dat geval een risico dat overheden toch hun beschermde kunstvoorwerpen kwijtspelen.
117
292.
Eigendom kan op verschillende manieren verkregen worden. Kunsthandel veronderstelt koop
en verkoop, en de verkoper moet aan de koper eigendom verschaffen. Dit kan problematisch zijn indien het kunstvoorwerp voordien gestolen werd. In die gevallen ontstaan er betwistingen over de eigendom, meestal tussen de oorspronkelijke eigenaar en de koper. Op dat ogenblik rijst de vraag hoe de eigendom geregeld wordt.
293.
Het recht op eigendom is beschermd door art. 1 van het Eerste Protocol van het EVRM. Het
zal spelen wanneer een Staat goederen onteigent of eigendomsrechten via wetgeving beïnvloedt. Een mogelijkheid is bijvoorbeeld dat een Staat een cultuurgoed gaat onteigenen. Om dit te kunnen doen zal de Staat wel een aantal voorwaarden moeten respecteren. Onteigening moet gebeuren in het kader van het algemeen belang. De bescherming van het cultureel en artistiek patrimonium is zo een belang. Of de onteigening rechtmatig gebeurt, is afhankelijk van het bereikte evenwicht tussen het algemeen en het privaat belang. Het gedrag van de partijen en het bedrag van de toegekende vergoeding spelen hier een grote rol. De vraag of een Staat in het kader van de bescherming en teruggave van cultuurgoederen kan onteigenen ten voordele van een andere Staat kreeg nog geen antwoord in de rechtspraak van het EHRM. In theorie zou een Staat eerst kunnen onteigenen waardoor ze zelf de eigendom verkrijgt over het cultuurgoed. Vervolgens zou ze dan haar eigendomsrecht kunnen uitoefenen en afstand van het goed doen. Het zullen de onderscheiden nationale wetten zijn die deze mogelijkheid al dan niet toelaten. De begrippen eigendom en bezit hebben in het EVRM een autonome verdragsbetekenis. De nationale zakenrechtelijke invullingen zijn hier onbelangrijk. Art. 1 beschermt naast eigendom ook het bezit. Een uitbezitstelling zonder eigendomsontneming zal dezelfde bescherming genieten en aan de gestelde criteria moeten voldoen. Art. 1 geeft voor een private persoon geen recht op teruggave.
294.
De internationale verdragen en regels betreffende cultuurgoederen geven geen antwoord op de
eigendomsvraag. Ook de belangrijke koopverdragen zoals het CISG zwijgen. Bijgevolg vallen we terug op het internationaal privaatrecht, waarbij de lex rei sitae het toe te passen recht aanduidt.
295.
Belangrijk is te weten wanneer de eigendom op een kunstvoorwerp overgaat. België, Engeland
en Zwitserland kennen elk een verschillende regeling. Waar in België de eigendom overgaat bij akkoord tussen partijen over de zaak en de prijs, gebeurt dit in Engeland op het tijdstip dat de partijen bepalen en in Zwitserland bij afgifte van het goed aan de koper. Het is pas op de onderscheiden tijdstippen dat de koper het eigendomsrecht heeft en aanspraak kan maken op geldige titel.
296.
Naast koop kan eigendom ook verworven worden door het bezit van het kunstvoorwerp. Het
basisprincipe in België en Zwitserland is dat bezit als titel geldt. Bij gestolen goederen is het daarbij van belang dat dit bezit gedurende een bepaalde tijdsspanne gebeurt en dat het bezit te goeder trouw is.
118
Wanneer de oorspronkelijke eigenaar terugvordert zal hij zijn eigendom met bewijsstukken moeten aantonen. Het Engels recht beschermt in grote mate het recht op bezit, eerder dan het juridisch eigendom hebben. Bij de tort of conversion is een noodzakelijke voorwaarde dat de eiser het recht van bezit heeft of een onmiddellijk recht op dit bezit kan voorleggen. Bovendien moet het kunstvoorwerp duidelijk geïdentificeerd zijn. De bestolen eigenaar dient enkel zijn recht van bezit aan te tonen. Dit kan door het voorleggen van eigendomstitel maar ook op andere wijze.
4.3 Is restitutie mogelijk? 297.
Restitutie houdt in de herstelling van de toestand zoals deze bestond voor de betwiste
handelingen gesteld werden. Bij kunstvoorwerpen komt dit neer op de teruggave van hetzelfde goed. Of en hoe de teruggave moet gebeuren wordt bepaald door het toepasselijk recht.
298.
Het internationaal recht erkent algemeen het restitutieprincipe en dit komt ook tot uiting in de
internationale verdragen en regels. Belangrijk is dat niettegenstaande de internationale verdragen in hoge mate een publiekrechtelijk karakter hebben, zij toch gevolgen kunnen hebben voor private personen. Het is namelijk mogelijk dat een bezitter van een kunstwerk dit desgevallend zal moeten afgeven, ook al heeft het verdrag of regeling geen rechtstreekse werking voor hem. Dit probleem stelt zich vooral na koop van oorlogsbuit of gestolen cultuurgoederen.
299.
De internationale verdragen en regels beogen de teruggave van cultuurgoederen tussen Staten
onderling. Private personen kunnen op basis van deze bepalingen in principe geen vordering instellen, met uitzondering van het UNIDROIT-Verdrag.
300.
Het UNESCO-Verdrag, het UNIDROIT-Verdrag, en de Europese Richtlijn 93/7/EEG maken
restitutie mogelijk voor de cultuurgoederen aangeduid in hun respectievelijke lijsten. Bij gestolen cultuurgoederen beperkt het UNESCO-Verdrag de mogelijkheid tot die cultuurgoederen die voorkomen op een museale inventaris of voldoende gedocumenteerd zijn.
301.
Het internationaal privaatrecht biedt mogelijkheden tot restitutie zowel voor Staten als voor
private personen. In de meeste gevallen zullen de bepalingen betreffende roerende goederen in het algemeen het toepasselijk recht aanduiden. Het Belgisch Wetboek Internationaal Privaatrecht geeft een afzonderlijke regeling voor de terugvordering door Staten van hun cultuurgoederen. Voorwaarden zijn wel dat de cultuurgoederen ingeschreven zijn in een register en beschermd waren op het tijdstip van de verdwijning. Deze regeling is vrij uniek daar het Engels en Zwitsers internationaal privaatrecht volledig terugvallen op de algemene bepalingen betreffende roerende goederen. Hetzelfde geldt voor
119
gestolen goederen. Een nuancering is wel dat het Zwitsers recht in het ZGB de verjaringsperiode bij cultuurgoederen op 30 jaar stelt en op deze wijze een extra bescherming inbouwt. Voor cultuurgoederen geldt bovendien in Zwitserland het KGTG dat imperatieve draagwijdte heeft.
302.
De lex rei sitae zal het toepasselijk recht bepalen en hiermee komen we terecht in de
onderscheiden nationale regels. Zowel het Belgisch, Engels als Zwitsers recht bieden mogelijkheden tot terugvordering door de bestolen eigenaar. Deze eigenaar kan zowel een privaat persoon als een Staat zijn. In België en Zwitserland gebeurt dit door de zakelijke revindicatievordering. Bedoeling is de fysieke teruggave van het kunstwerk.
303.
Het Engels recht maakt gebruik van de tort of conversion en de vordering in unjust
enrichment. De bestolen eigenaar kan schadevergoeding vragen of de teruggave van het goed. Hij kan dit doen over alle tussenschakels heen, rechtstreeks tegen de actuele bezitter. Om de vordering te kunnen instellen heeft het geen enkel belang of de bezitter oneerlijk, te kwader trouw is, geen kennis heeft van de eigendomsbelangen van de eigenaar, of zelfs helemaal niet op de hoogte is van diens bestaan. Wel moet er ingeval van teruggave nog steeds een eigendomsbelang aanwezig zijn bij de eiser. Anders kan hij enkel aanspraak maken op een schadevergoeding.
304.
Er is geen automatisch recht op teruggave en de Engelse rechter beslist discretionair of er
teruggave zal plaatsvinden. Deze zal niet gebeuren wanneer er een onredelijke vertraging was bij het instellen van de vordering en als het geen uniek kunstwerk betreft. Wanneer gevorderd wordt op basis van unjust enrichment moet de eigenaar aantonen dat de bezitter zich onrechtmatig verrijkte. Het gaat hier om een subjectieve verrijking en de marktwaarde van het betwiste kunstwerk speelt hierin geen rol. Er is sprake van unjust enrichment wanneer de bezitter het goed gebruikt of met winst verkoopt, maar niet wanneer hij het goed enkel bezit.
305.
Terugvordering door Staten gebeurt op dezelfde wijze als voor private personen, maar met een
bijzonderheid. Van belang is hoe de buitenlandse Staat haar eigendomsrecht verkreeg. Als dit gebeurde door dwang of confiscatie dan kan ze enkel terugvorderen indien ze ook in het bezit was van de goederen. Wanneer de eigendomstitel werd toegekend op grond van een nationale wet dan zal de Engelse rechtbank de vordering als een gewone eigendomsrevindicatie behandelen.
306.
Naast deze privaatrechtelijke regels bestaat er in Engeland sinds kort de mogelijkheid culturele
goederen geroofd tijdens de Nazi-periode terug te vorderen van bepaalde instellingen en Trusts. Dit gebeurt niet automatisch. Er is toestemming vereist van de wettelijk aangeduide instanties en personen. Bovendien volstaat een morele verplichting niet. Enkel de wet kan bepalen of terugggave mogelijk is.
120
4.4. Kunnen we terugvorderen na verloop van vele jaren? 307.
De mogelijkheid een kunstwerk terug te krijgen valt of staat dikwijls met de heersende
verjaringstermijnen. Deze variëren van land tot land en meestal zijn er geen bijzondere termijnen voor kunst en antiquiteiten. Voor het res extra commercium is er het uitgangspunt dat zij onverjaarbaar zijn. Dit geldt echter maar in de mate dat de lex rei sitae deze situatie zal erkennen. Daarnaast bestaat in bepaalde landen de mogelijkheid dat een bezitter door verkrijgende verjaring eigendom verwerft.
308.
Internationale verdragen en regels trachten vaak de verjaringstermijnen langer te maken. Dit
gebeurt echter niet altijd. Het UNESCO-Verdrag vermeldt geen bijzondere termijnen. Het houdt ook geen rekening met nationale verjaringstermijnen. Er moet worden teruggegeven ook al zijn deze nationale termijnen verstreken. Het UNIDROIT-Verdrag geeft drie mogelijke termijnen. Een driejarige na kennisname, een periode van 50 jaar vanaf het tijdstip van de diefstal, en een bijzondere termijn van 75 jaar voor specifieke cultuurgoederen. De Europese Richtlijn 93/7/EEG laat de vorderingsmogelijkheid verjaren 1 jaar na kennisname van alle noodzakelijke gegevens. Na 30 jaar is er definitieve verjaring maar voor specifiek aangeduide cultuurgoederen is de termijn 75 jaar. Bovendien bestaat de mogelijkheid tot langere termijnen indien een Lidstaat geen verjaring kent of dit afgesproken wordt in bilaterale akkoorden.
309.
De lex rei sitae zal in het internationaal privaatrecht aanduiden welke termijnen van toepassing
zijn. Het Belgisch gemeen recht geeft aan de oorspronkelijke eigenaar drie jaar de tijd zijn gestolen kunstwerk terug te eisen en dit vanaf het ogenblik van de diefstal. Deze termijn geldt enkel indien het goed zich bevindt bij een bezitter te goeder trouw. Is deze te kwader trouw dan heeft de eigenaar 30 jaar tijd. Bovendien mag er in dit geval geen sprake zijn van heimelijkheid vanwege de bezitter.
310.
Het Zwitsers zakenrecht geeft de oorspronkelijke eigenaar 5 jaar tijd zijn eigendom op te
eisen. Bij cultuurgoederen bedraagt deze termijn 30 jaar. Zwitserland is hiermee het enige besproken land dat op nationaal vlak voor deze goederen een verlenging van de verjaringstermijn heeft doorgevoerd. Toch moet hier enige oplettendheid betoond worden. Vanaf het ogenblik dat de eigenaar kennis krijgt van de identiteit van de bezitter en van de plaats waar het cultuurgoed zich bevindt, heeft hij slechts 1 jaar de tijd de revindicatievordering in te stellen.
311.
Het Engels recht maakt een onderscheid tussen de situatie waar er geen diefstal plaatsvond, en
die waarbij dat wel het geval is. Zonder diefstal heeft de eigenaar 6 jaar om van de bezitter te goeder trouw terug te vorderen. Deze termijn start op het ogenblik van het verlies van het goed. Als er diefstal
121
gebeurde kan de eigenaar ook gedurende 6 jaar terugvorderen maar dan loopt de tijd pas vanaf de koop te goeder trouw door de bezitter of voorgaande bezitters. De dief of de koper te kwader trouw kunnen nooit genieten van een verjaringstermijn.
4.5 Wat met onze koper, verkoper, en oorspronkelijke eigenaar? 312.
Gestolen kunstvoorwerpen vinden vaak hun weg naar onschuldige personen die op geen
enkele wijze betrokken waren bij de diefstal en er ook geen kennis van hadden. Deze kopers te goeder trouw geloven dat zij geldige eigendomstitel hebben en zijn vaak niet op de hoogte van de voorgaande eigendoms- of bezitsketen. In plaats van eigendom hebben deze kopers enkel het feitelijk bezit. Wanneer de oorspronkelijke eigenaar ontdekt wie het kunstwerk bezit en waar het zich bevindt, zal hij zijn eigendom terug willen. Private personen en entiteiten kunnen hiertoe een burgerlijke revindicatievordering instellen. Staten beschikken naast privaatrechtelijke middelen ook over publiekrechtelijke instrumenten.
313.
De rechtbank zal uiteindelijk moeten oordelen welke partij het kunstwerk krijgt. Van
doorslaggevend belang is in de meeste gevallen de vraag of de koper te goeder trouw was. In het algemeen zal dit zo zijn als er rond de koop geen verdachte omstandigheden bestonden die hadden moeten aanzetten tot verder onderzoek en als de koper alle redelijke en doeltreffende middelen inzette om titelgebreken te ontdekken. Beoordeling gebeurt in het licht van de concrete omstandigheden. Voor professionele actoren op de kunstmarkt is er een hogere zorgvuldigheidsplicht.
314.
De internationale verdragen en regels betreffende cultuurgoederen leggen een verplichte
teruggave op voor de bezitter. Hier speelt de goede trouw enkel in de beoordeling of er aan de bezitter een vergoeding kan worden gegeven. De invulling van de goede trouw is niet altijd omschreven in de verdragen. Enkel het UNIDROIT-Verdrag geeft uitdrukkelijk de criteria aan. Van belang zijn de aard van de partijen, de betaalde prijs, had de koper redelijkerwijze toegang tot lijsten of databanken van gestolen cultuurgoederen of had hij toegang tot andere beschikbare informatie, heeft de koper de bestaande instanties geraadpleegd, en heeft hij enige andere redelijke stappen ondernomen die een persoon in dergelijke omstandigheden zou hebben gedaan. Toetsing vindt plaats in het kader van alle relevante omstandigheden. De koper moet bij zijn aankoop de nodige zorgvuldigheid in acht nemen. Deze ligt hoger dan bij normale commerciële transacties. Bovendien moet de bezitter zijn goede trouw bewijzen, in tegenstelling tot de klassieke regel dat er een vermoeden is van goede trouw en het de eiser is die moet aantonen dat er sprake is van kwade trouw.
122
315.
De
omzetting
door
Zwitserland
van
het
UNESCO-Verdrag
voorziet
zorgvuldigheidsverplichtingen voor kunsthandelaars en veilinghuizen. Transacties zijn verboden indien deze actoren twijfelen aan de herkomst van een cultuurgoed. Zij moeten naar de omstandigheden beoordelen of een goed mogelijk gestolen is. Bij verhandeling moeten zij de identiteit van de hen aanleverende personen vaststellen en van hen een schriftelijke verklaring bekomen die stelt dat ze beschikkingsbekwaamheid hebben over deze goederen. Bovendien moeten kunsthandelaars en veilinghuizen een register bijhouden waarin zij noteren de herkomst van het cultuurgoed indien dit gekend is, de namen en adressen van de toeleverende personen, en de aankoopprijs van het cultuurgoed. Kopers dienen na te gaan of de prijs niet abnormaal laag is en er geen verdachte omstandigheden zijn. Zij kunnen zich niet beroepen op goede trouw indien zij toch bodemprijzen betalen of kopen in situaties die vragen doen rijzen.
316.
De Europese Richtlijn 93/7/EEG hanteert net als het UNIDROIT-Verdrag geen vermoeden
van goede trouw. Er wordt van de koper verwacht dat hij bij de verwerving voldoende zorgvuldig is. Dit is afhankelijk van de feitelijke omstandigheden en het raadplegen van toegankelijke lijsten van cultuurgoederen kan meespelen in de beoordeling. De Belgische wetgever behoudt in haar omzetting van de Richtlijn de civilrechtelijke bescherming van de bezitter door het vermoeden van goede trouw. Het volstaat dat de goede trouw aanwezig was op het tijdstip van de verwerving.
317.
Het Belgisch internationaal privaatrecht voorziet een hogere bescherming voor de
oorspronkelijke eigenaar. Dit door hem de mogelijkheid te bieden zich te beroepen op zijn eigen recht, namelijk het recht van de plaats waar het goed gestolen werd. De verwerver te goeder trouw kan wel terugvallen op de lex rei sitae indien het aangeduide recht hem helemaal geen bescherming biedt. Het toekennen van een vergoeding staat gelijk aan bescherming. Het Engels noch het Zwitsers internationaal privaatrecht kennen gelijkaardige bepalingen. In principe zal in deze landen alleen de lex rei sitae spelen.
318.
In het privaatrecht bestaat er een essentiëel onderscheid tussen het civil law en het common
law. Het civil law gaat er van uit dat het de koper te goeder trouw is die bescherming behoeft en dat zijn bezit hogere prioriteit heeft. Het common law daarentegen vertrekt vanuit het principe dat gestolen goederen niet geldig overgedragen kunnen worden. De oorspronkelijke eigenaar behoudt zijn rechten ongeacht het feit dat de koper te goeder trouw is.
319.
Het Belgisch en Zwitsers intern burgerlijk recht gaan uit van een vermoeden van goede trouw.
Het is de eiser die moet aantonen dat er sprake is van kwade trouw. Ook in Engeland kan de koper zich beroepen op een verkrijging te goeder trouw maar het is uitzonderlijk dat dit aanvaard wordt bij gestolen goederen. Het principe is daar altijd dat een dief geen titel kan overdragen. Opeenvolgende
123
verkopen maken derden geen eigenaar. Elke overdracht volgend op de diefstal wordt vermoed gerelateerd te zijn aan de diefstal. De bewijslast ligt bij de koper om aan te tonen dat de koop te goeder trouw gebeurde.
320.
In het Belgisch recht wil goede trouw zeggen dat de koper op het tijdstip van de koop en
inbezitname werkelijk gelooft dat de verkoper het eigendomsrecht heeft. Dit geloof moet redelijk en gefundeerd zijn. Verder mogen er geen verdachte omstandigheden zijn en de onwetendheid van de koper mag niet door zijn eigen schuld gebeuren. Nochtans is het niet vereist dat de koper actief op zoek gaat naar de eigendomstitel van de verkoper. Maar wanneer hij er kennis van heeft dat het kunstwerk ooit gestolen werd, moet hij er zich van verzekeren dat de verkoper werkelijk eigenaar is. Als hij pas na de koop ontdekt dat de titel gebrekkig is, heeft dit geen invloed op zijn goede trouw. Deze blijft behouden.
321.
Het Zwitsers burgerlijk recht stelt als voorwaarde voor goede trouw dat de koper gelooft dat
de verkoper het eigendomsrecht heeft en dat hij beschikkingsbevoegdheid heeft. De koper moet ook de nodige zorgvuldigheid betonen zoals gepast is in de concrete omstandigheden. Het zijn enkel de omstandigheden die bestonden op het ogenblik van de feiten die beslissend zijn voor het al dan niet toekennen van goede trouw. Tweedehandsgoederen, en in het bijzonder antiquiteiten, vereisen een hogere zorgvuldigheid wanneer de koper kennis heeft betreffende de materie. We denken hier vooral aan verzamelaars en professionelen in de kunstmarkt. Het heeft hierbij geen belang of de verwerving gebeurt voor commerciële, professionele dan wel private doeleinden. Ongeacht zijn hoedanigheid heeft de koper een onderzoeksplicht als de omstandigheden aanleiding geven tot achterdocht. Hij moet op ernstige wijze informatie over de herkomst van het kunstvoorwerp zoeken. Maar de gegevens aan hem verstrekt door de verkoper kunnen volstaan indien de koper denkt dat deze te vertrouwen zijn. Elementen die goede trouw ondersteunen zijn het betalen van een relatief hoge koopprijs en het feit dat men een bekend verzamelaar is. In dat geval neemt de Zwitserse rechtbank aan dat de verzamelaar wel op de hoogte is welke voorwerpen als nationaal cultuurbezit zijn gekwalificeerd. Naar onze mening is dit toch wel een vergaande veronderstelling. Toegang hebben tot en het werkelijk raadplegen van alle mogelijke lijsten van cultuurgoederen is niet zo eenvoudig of uitvoerbaar als het lijkt.
322.
Bij aanvaarding van goede trouw door de Engelse rechtbank dient deze goede trouw aanwezig
te zijn op het tijdstip van de verwerving. Het heeft in principe geen belang dat er op een later ogenblik sprake is van kwade trouw. Maar wanneer er enkel geoordeeld kan worden op basis van mondeling bewijs zullen alle omstandigheden vroeger of later dan de koop in acht worden genomen.
124
323.
Wat telt in het Engels recht is dat de koper eerlijk is in zijn handelen, niet of hij due diligence
uitoefende. De beoordeling gebeurt vanuit het gezichtspunt van de koper. Als hij meent dat alles correct verloopt dan hoeft hij geen verder onderzoek te doen. Als hij abnormale dingen opmerkt dan wordt er van hem verwacht dat hij zich meer informeert. Het beslissende onderscheid ligt in het opzettelijk negeren van verdachte zaken en het enkel eerlijk maar dwaas zijn. Belangrijk hierbij is ook dat de koper without notice moet zijn, dit is dat hij geen kennis heeft van verdachte omstandigheden. Goede trouw en without notice worden afzonderlijk beoordeeld en moeten beiden aanwezig zijn. Feitelijke elementen in deze beoordeling zijn of de koop haastig gebeurde, of de koper ervaren is in het zakendoen, of de koper enige achterdocht had, of er een lage prijs werd betaald, of de goederen aanleiding geven tot verder onderzoek door aanwijzingen van hun uniek karakter, en of de koper de beschikbare bronnen betreffende gestolen kunstobjecten heeft geraadpleegd.
324.
Kwade trouw blijk in het Belgisch recht uit de concrete omstandigheden van de verwerving.
Dit betekent dat er voldoende aanwijzingen zijn die de achterdocht moeten wekken. Het bezit is gebrekkig indien er discontinuïteit, geweld, heimelijkheid, of dubbelzinnigheid aanwezig is. Het betalen van een abnormaal lage prijs is een indicatie van kwade trouw en kan wijzen op heimelijkheid. Het is belangrijk dat alle belanghebbenden van het bezit kunnen kennisnemen. Werkelijke kennis is niet vereist en latere kennisname sluit niet uit dat er heimelijkheid blijft. Ook de feitelijke gedragingen van de bezitter spelen mee in het al dan niet besluiten tot heimelijkheid. Hier is een sterke aanwijzing de poging tot verkoop van het kunstwerk via abnormale kanalen. Dubbelzinnigheid wordt geïmpliceerd door duistere aankoopomstandigheden.
325.
De Zwitserse rechtbanken zullen tot kwade trouw besluiten indien niet is voldaan aan de
voorwaarden van goede trouw. De Engelse rechtspraak geeft aan dat er sprake is van kwade trouw indien de bezitter essentiële informatie verbergt. Het gaat dan over zijn identiteit, adres, zijn kennis bij de verwerving van het verlies van het kunstwerk door de eigenaar, en kennis over de diefstal zelf. Het betalen van een substantiëel lagere prijs dan de goederenwaarde is een sterk bewijs van frauduleuze kennis. Andere aanwijzingen van kwade trouw zijn het niet bijhouden van gegevens over aankoop en betaling, geen navraag doen bij de verkoper waar hij het goed verkreeg, en geen geloofwaardige verklaring geven voor het feit dat het kunstwerk gedurende lange tijd verborgen bleef. Zeker bij professionelen onderling is het vragen naar de herkomst van een kunstvoorwerp belangrijk. Bij deze actoren volstaat niet het eenvoudig contacteren van het Art Loss Register en dit ongeacht de andere omstandigheden.
125
4.6 Is er financiële vergoeding mogelijk? 326.
De koper te goeder trouw heeft voor zijn kunstwerk meestal een aanzienlijk bedrag betaald.
Uiteraard ziet hij deze som graag terug indien hij het goed moet afgeven. Zowel de internationale verdragen en regels als de nationale regels van België en Zwitserland voorzien een vergoeding. Engeland daarentegen ziet geen reden om de koper terug te betalen. Integendeel, daar is het de oorspronkelijke eigenaar die aanspraak kan maken op financiële compensatie.
327.
De internationale verdragen en regels voorzien een vergoeding aan de koper te goeder trouw,
maar geven verder geen invulling wat er precies moet worden betaald. Uit de doctrine valt af te leiden dat bij het UNESCO-Verdrag het gaat om de aankoopprijs, de werkelijke transactiekosten, en de gemaakte conservatiekosten. De Zwitserse omzetting van dit verdrag (het KGTG) geeft recht op terugbetaling van de koopprijs en de noodzakelijke kosten voor bewaring en conservatie. Het UNIDROIT-Verdrag spreekt over een billijke en redelijke vergoeding. Concrete invulling moet gebeuren door het toepasselijk recht. De Europese Richtlijn 93/7/EEG zal vergoeding toekennen in functie van de feitelijke omstandigheden. Niettegenstaande de koopprijs een bepalend element is, zal niet automatisch exact deze koopprijs worden terugbetaald. Andere factoren die in rekening worden gebracht zijn de objectieve waarde van het cultuurgoed, het affectief belang dat het heeft voor de bezitter, de gemaakte kosten, en of de bezitter de eigendom heeft naar het recht van de verzoekende Lidstaat.
328.
Het EVRM bepaalt dat er bij onteigening of uitbezitstelling een vergoeding moet worden
toegekend. Dit niet doen kan alleen in gerechtvaardigde uitzonderlijke omstandigheden. Bij registergoederen kan volgens de doctrine de bezitter niet ontkomen aan vergoeding. Hij zal compensatie moeten geven aan de oorspronkelijke eigenaar indien hij het goed bekomen heeft door verkrijgende verjaring. Cultuurgoederen ingeschreven in een register kunnen in deze categorie vallen. Voor wat betreft gestolen kunstwerken die niet in een register vermeld zijn geldt dit in principe niet. Maar het EHRM deed nog geen uitspraak over dergelijke gevallen en de doctrine onderzocht deze problematiek nauwelijks.
329.
Wanneer een Staat te lang wacht vooraleer zij haar rechten uitoefent en dit resulteert in een
lagere vergoeding dan ze had moeten betalen bij tijdige uitoefening, dan staat dit voor het EHRM gelijk aan een onrechtmatige verrijking voor de Staat. In principe moet er de marktwaarde worden betaald maar legitieme doelstellingen van algemeen belang kunnen aanleiding geven tot een lagere vergoeding. De bescherming van het historisch en cultureel erfgoed is zo een legitiem doel. Maar bij de vaststelling van de vergoeding moeten de specifieke kenmerken van het goed opgenomen zijn in de
126
berekening. Potentiële moeilijkheden om dit te doen worden door het EHRM niet aanvaard als rechtvaardiging voor het nalaten ervan.
330.
Het internationaal privaatrecht zal zelf niet bepalen wat de vergoeding zal zijn. Dit gebeurt
door het aangewezen toepasselijk recht.
331.
Het Belgisch gemeen recht voorziet een recht op de terugbetaling van de koopprijs. Naast
goede trouw is er de voorwaarde dat de koper het kunstwerk kocht op specifiek aangeduide plaatsen. Het begrip koopprijs omvat de aankoopprijs, de kosten, de contractskosten, en de noodzakelijke en nuttige onkosten. Het is de oorspronkelijke eigenaar die deze vergoeding moet uitbetalen. We kunnen ons vragen stellen bij de billijkheid van deze regeling ten opzichte van de eigenaar. Niet alleen heeft hij de diefstal moeten ondergaan en zijn kunstwerk verloren, maar vervolgens krijgt hij de last op zich om het terug te vinden en op te eisen. Veelal zal hij hier zelf kosten doen en dragen. Een mogelijkheid is dat hij alle uitgaven terugvordert van de ware schuldige, namelijk de dief of de verkoper. Maar het is nog maar de vraag of hij deze personen kan localiseren en een vordering instellen. Er is geen vergoeding verschuldigd wanneer het res extra commercium betreft. Wanneer de bezitter het goed vrijwillig teruggeeft of als hij te kwader trouw is, kan hij ook geen aanspraak maken op financiële compensatie. De bezitter te kwader trouw stelt zich bovendien bloot aan potentiële schadevergoeding voor de oorspronkelijke eigenaar.
332.
Het Zwitsers burgerlijk recht sluit in grote mate aan bij de Belgische regeling. Ook hier krijgt
de koper te goeder trouw terugbetaling indien hij kocht op een markt of een handelaar die in gelijkaardige goederen handelt. De vergoeding omvat de betaalde koopprijs, de veilingskosten, de aktekosten, de transportkosten, commissies, en meerwaardenbelastingen.
333.
In Engeland zal het de koper minder goed vergaan. Hier krijgt hij bij teruggave niets. Het is de
oorspronkelijke eigenaar die aanspraak kan maken op een schadevergoeding als hij het kunstwerk niet terugkrijgt. In principe bedraagt deze de waarde van het goed. De rechtbank zal wel een afweging maken van een aantal factoren. Belangrijk is of het kunstwerk enkel een handelsartikel is, of het gekocht werd als investering, en of het een emotionele waarde heeft voor de eiser. De vergoeding is werkelijk bedoeld als compensatie. Wanneer de verweerder betaalt dan krijgt hij de eigendom en doven de rechten van de oorspronkelijke eigenaar uit. Als de verweerder het kunstwerk verkocht dan heeft de eiser recht op de verkoopwinsten.
127
5. Besluit In de voorgaande hoofdstukken hebben we getracht een antwoord te vinden op de vraag of er mogelijkheden zijn tot teruggave van een gestolen kunstwerk aan de oorspronkelijke eigenaar. Tweede probleem betrof de rechten van de koper te goeder trouw. Dit alles in de context van de internationale kunsthandel.
Een eerste vaststelling is dat er in deze problematiek rekening dient te worden gehouden met een waaier aan rechtsinstrumenten. Zowel internationaal publiekrechtelijke bepalingen en regels van internationaal privaatrecht, als nationaal intern recht.
De eigenaar van een kunstwerk of cultuurgoed kan zowel een Staat als een private persoon zijn. Staten kunnen voor de terugvordering gebruik maken van publiekrechtelijke mogelijkheden als het privaatrecht. Voor private personen zijn er in principe alleen de regels van het privaatrecht. De publiekrechtelijke verdragen hebben soms wel indirect gevolgen.
Bij een revindicatievordering draait het rond de vraag wie eigendom heeft en krijgt op het kunstvoorwerp. Het gaat om zakelijke rechten op een roerend goed. Internationale verdragen en afspraken doen hier geen uitspraak over. Zij geven soms wel aan welk recht toegepast moet worden om de eigendomsvraag te beantwoorden. Vaak zal dit de lex originis zijn.
Bij internationale transacties zal het internationaal privaatrecht aanduiden welk recht toepasselijk is. Basisprincipe is de lex rei sitae. Het zullen deze aangeduide regels zijn die gaan bepalen of en hoe iemand eigendom heeft, verkrijgt of verliest. In bepaalde gevallen zal van deze basisregel afgeweken worden.
Welk recht van toepassing is kan grote gevolgen hebben op de uitkomst van een juridische betwisting. Dezelfde feiten leiden niet automatisch tot dezelfde rechtelijke uitspraken. Vorderingen vallend onder het civil law hebben een volledig andere invalshoek dan die onder het common law. Het civil law legt de nadruk op de bescherming van de koper te goeder trouw, terwijl het common law de bestolen eigenaar wil tegemoetkomen.
Het Belgisch en Zwitsers recht vallen onder het civil law, het Engels recht onder het common law. In deze drie landen is het voor de bestolen eigenaar mogelijk een vordering tot teruggave in te stellen. België en Zwitserland kennen de zakelijke revindicatievordering, terwijl in Engeland gebruik gemaakt
128
wordt van de tort of conversion of van de vordering in unjust enrichment. In alle besproken jurisdicties moet rekening worden gehouden met mogelijke verjaring.
Naast de teruggave kan de Engelse rechtbank ook besluiten tot het toekennen van een schadevergoeding aan de bestolen eigenaar. Dit gebeurt wanneer de bezitter het kunstwerk mag houden of wanneer hij het verder verkocht.
De bezitter kan in het Engels recht geen aanspraak maken op terugbetaling van zijn koopprijs of andere kosten. Het Belgisch en Zwitsers recht hebben wel deze mogelijkheid maar voorzien dan weer niet de betaling van schadevergoeding door de bezitter aan de eigenaar. Wel met uitzondering van de bezitter te kwader trouw of de dief zelf. Ook internationale verdragen kennen een vergoeding toe aan de koper te goeder trouw.
Bij de beoordeling van de positie van de bezitter speelt de goede trouw een grote rol. Het Belgisch en Zwitsers recht gaan uit van een vermoeden van goede trouw. Hier is het de eiser die zal moeten aantonen dat er sprake is van kwade trouw. In het Engels recht en de meeste internationale regels is het de bezitter die moet bewijzen dat hij te goeder trouw kocht.
De invulling van wat goede trouw is, gebeurt dikwijls op basis van rechtspraak. In elk land werden een aantal criteria ontwikkeld waaraan de rechtbank zal toetsen. Basisprincipe is de betoonde zorgvuldigheid bij de koop. De aanwezigheid van verdachte omstandigheden moet de koper aanzetten tot verder onderzoek. Een andere belangrijke factor is de betaalde prijs. Wanneer deze uitzonderlijk laag is zal er meestal besloten worden tot kwade trouw. Bij professionele actoren speelt ook mee het feit of ze beschikbare bronnen betreffende gestolen kunst raadpleegden. Het achterhouden en verbergen van de goederen wijst op heimelijkheid en zal doen besluiten tot bezit te kwader trouw.
Het uiteindelijk resultaat van een revindicatievordering zal dus in grote mate afhangen van welk recht toepasselijk is. Zowel oorspronkelijke eigenaar als bezitter te goeder trouw kunnen voor grote verrassingen komen te staan. Basisprincipe is de zakenrechtelijke vordering maar de Engelse vorderingsmogelijkheden liggen eerder in het gebied van de onrechtmatige daad. Vooral de invalshoek van de unjust enrichment verdient verder onderzoek. En dan vooral de mogelijke toepassingen van onrechtmatige verrijking in civil law landen. Tot slot dient aandacht besteedt te worden aan de evolutie in de rechtspraak, zeker voor wat betreft het EHRM.
129
Bibliografie
Wetgeving Internationale verdragen en afspraken
Protocol van 14 mei 1954 inzake de bescherming van culturele goederen in geval van een gewapend conflict, BS 16 november 1960, 8.868.
Tweede Protocol van 26 maart 1999 bij het Verdrag van Den Haag van 1954 ter bescherming van culturele
goederen
tijdens
een
gewapend
conflict,
http://portal.unesco.org/en/ev.php-
URL_ID=15207&URL_DO=DO_TOPIC&URL_SECTION=201.html.
UNIDROIT Convention of 24 june 1995 on Stolen or Illegally Exported Cultural Objects, http://www.unidroit.org/English/conventions/1995culturalproperty/main.htm.
Verdrag van 11 april 1980 der Verenigde Naties inzake internationale koopovereenkomsten betreffende roerende zaken, BS 1 juli 1997, 17.471.
Verdrag van 14 november 1970 met betrekking tot de maatregelen die moeten worden genomen om de ongeoorloofde invoer, uitvoer en overdracht van eigendom van cultuurgoederen te voorkomen, BS 19 juni 2009, 42.801.
Verdrag van 14 mei 1954 inzake de bescherming van culturele goederen in geval van een gewapend conflict, Reglement van uitvoering van het verdrag inzake de bescherming van culturele goederen in geval van een gewapend conflict, BS 16 november 1960, 8.868.
Verdrag van 18 oktober 1907 nopens de wetten en gebruiken van den oorlog te land, BS 6 november 1910, 6.621.
Verdrag (II) van 29 juli 1899 nopens de wetten en gebruiken van de oorlog te land, BS 13 september 1900, 4.096.
Washington
Conference
Principles
on
Nazi-Confiscated
Art,
3
december
1998,
http://www.lootedart.com/MG7QA043892.
Europa
Raad van Europa
Council of Europe Recommendation 1372 on the Unidroit Convention on Stolen or Illegally Exported Cultural Property, 28 oktober 1998, http://assembly.coe.int/Main.asp?link=/Documents/WorkingDocs/Doc98/EDOC8250.htm.
130
Council of Europe Recommendation 1072 on the international protection of cultural property and the circulation of works of art, 23 maart 1988, http://assembly.coe.int/Mainf.asp?link=/Documents/AdoptedText/ta88/EREC1072.htm.
Europese Unie
Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, Pb.C. 30 maart 2010, afl. 83, 47.
Verord. Raad nr.116/2009, 18 december 2008 betreffende de uitvoer van cultuurgoederen, Pb.L. 10 februari 2009, afl. 39, 1.
Verord. Europ. Parl. en Raad nr. 864/2007, 11 juli 2007 betreffende het recht dat van toepassing is op niet-contractuele verbintenissen (Rome II), Pb.L. 31 juli 2007, afl. 199, 40.
Richtl. Raad nr. 93/7/EEG, 15 maart 1993 betreffende de teruggave van cultuurgoederen die op onrechtmatige wijze buiten het grondgebied van een Lidstaat zijn gebracht, Pb.L. 27 maart 1993, afl. 74, 74.
België
Art. 1583, 1598, 2226, 2229, 2230, 2262, 2268, 2279, 2280 Burgerlijk Wetboek.
Wet van 16 juli 2004 houdende het Wetboek van internationaal privaatrecht, BS 27 juli 2004, 57.344.
Wet 14 juni 2004 tot wijziging van het Gerechtelijk Wetboek met het oog op het instellen van een uitvoeringsimmuniteit ten aanzien van buitenlandse cultuurgoederen die in België voor het publiek vertoond worden, BS 29 juni 2004, 52.719.
Wet van 28 oktober 1996 betreffende de teruggave van cultuurgoederen die op onrechtmatige wijze buiten het grondgebied van bepaalde buitenlandse Staten zijn gebracht, BS 21 december 1996, 31.865.
Wet van 7 augustus 1931 op het behoud van monumenten en landschappen, BS 5 september 1931, 5.068.
Decreet van 24 januari 2003 houdende bescherming van het roerend cultureel erfgoed van uitzonderlijk belang, BS 14 maart 2003, 12.324.
Ontwerp van decreet houdende instemming met het verdrag met betrekking tot de maatregelen die moeten worden genomen om de ongeoorloofde invoer, uitvoer en overdracht van eigendom van cultuurgoederen te voorkomen, aangenomen door de Algemene Conferentie van UNESCO tijdens haar zestiende zitting in Parijs op 14 november 1970, verslag namens de Commissie voor Buitenlands Beleid, Europese Aangelegenheden, Internationale Samenwerking en Toerisme uitgebracht door de heren Jan Roegiers en John Vrancken, Parl.St. Vl.Parl. 2006-07, nr. 1.043/2.
131
Ontwerp van decreet houdende instemming met het verdrag met betrekking tot de maatregelen die moeten worden genomen om de ongeoorloofde invoer, uitvoer en overdracht van eigendom van cultuurgoederen te voorkomen, aangenomen door de Algemene Conferentie van UNESCO tijdens haar zestiende zitting in Parijs op 14 november 1970, Parl. St. Vl.Parl. 2006-07, nr. 1.043/1.
Engeland
The Holocaust (Return of Cultural Objects) Act 2009 (Commencement) Order 2010.
Dealing in Cultural Objects (Offences) Act 2003.
Private International Law Act 1995.
The Return of Cultural Objects Regulations 1994.
Limitation Act 1980.
Sale of Goods Act 1979.
Torts (Interference with Goods) Act 1977.
Zwitserland
Vereinbarung vom 20. Oktober 2006 zwischen dem Schweizerischen Bundesrat und der Regierung der Republik Italien über die Einfuhr und die Rückführung von Kulturgut (mit Anhang), AS 2008 2023.
Art. 3, tweede lid, art. 714, tweede lid, art. 728, 930, 934, art. 934, 1bis, art. 936 Schweizerisches Zivilgesetzbuch vom 10. Dezember 1907, AS 24 233. (Stand op 1 februari 2010)
Bundesgesetz
vom
20.
Juni
2003
über
den
internationalen
Kulturgütertransfer
(Kulturgütertransfergesetz, KGTG), AS 2005 1869.
Bundesgesetz vom 18. Dezember 1987 über das Internationale Privatrecht (IPRG), AS 1988 1776.
Rechtspraak Europa
EHRM 5 januari 2000, nr. 33202/96, Beyeler/Italië.
EHRM 19 februari 2009, nr. 2334/03, Kozacioğlu/Turkije.
HvJ 30 april 2009, C-531/07, Fachverband der Buch- und Medienwirtschaft v LIBRO Handelsgesellschaft mbH.
HvJ 10 december 1968, 7/68, Commissie v. Italië.
132
België
Cass. 19 juni 2009, AR C08183N/1, www.juridat.be.
Cass. 24 september 2007, AR C060094F, www.juridat.be.
Cass. 4 december 1986, Pas., 1987, 415.
Cass. 2 oktober 1924, Pas. 1924, I, 530.
Gent 28 mei 2009, 2007/AR/2271, www.juridat.be.
Antwerpen 3 december 2007,
[email protected] 2008, 56-65.
Engeland
Bishop of Worcester 5 Coke Rep. 83b.
Bumper Development Corp. v. Commissioner of Police of Metropolis, [1991] 1 W.L.R. 1362.
City of Gotha v. Sotheby‘s and Cobert Finance SA (ongerapporteerd).
De Préval v. Adrian Alan Ltd. (ongerapporteerd).
Duke of Somerset v. Cookson 3 P. Wms. 390; E.R. 1114.
Glencore International A.G. v. Metro Trading International Inc. [2001] Lloyd‟s Rep. 284.
Her Majesty‘s Attorney-General v. The Trustees of the British Museum, [2005] EWHC (Ch) 1089 (Eng.).
Iran v Barakat, [2008] 1 All E.R. 1177.
Iran v. Berend [2007] EWHC 132 (QB).
Kurtha v. Marks [2008] EWHC 336 (QB).
Lacashire & Yorkshire Ry v. MacNicoll (1919) 88 L.J.K.B. 601.
Lang v. Jones and Skinner (1990) 10 Trading Law Reports 113.
Marcq v. Christie, Mason & Woods Ltd. [2003] EWCA (Civ) 731, [2004] Q.B. 286 (Eng.).
Princess Paley Olga v. Weisz [1929] 1 King‟s bench 718.
Reid v. The Metropolitan Police Commissioner and Cocks [1973] 1 Q.B. 551.
The King of Italy and Italian Government v. Marquis Cosimo de Medici Tornaquinci and Christie, Manson and Woods [1917/18] 34 Times L. Rep. 623 (Ch. D.).
Winkworth v. Christie, Manson & Wood Ltd. [1980] 1 Ch. 496.
Zwitserland
Koerfer v. Goldschmidt, ATF 94 II 297, www.bger.ch.
L. v. Chambre d‘accusation du canton du Genève, ATF 123 II 134, www.bger.ch.
N. de N. v. N. et al., SJ 1999, 1.
133
Rosenberg v. Fischer, en, Fischer v. Schweizerische Eidgenossenschaft, Bundesgericht (Buitkamer, 25 juni 1952) (ongerapporteerd).
Union de l‘Inde v. Crédit Agricole Indosueze (Suisse) SA, 5 C.60/2004 en ATF 131III 418, www.bger.ch.
Versicherung X. v. A.M., ATF 122 III 1, www.bger.ch.
Rechtsleer
ANGLIM, J., “Crossroads in the great race. Moving beyond the international race to judgment in disputes over artwork and other chattels”, Harv.Int'l L.J. 2004, 239-301.
ASAM, H., “Rechtsfragen des illegalen Handels mit Kulturguetern. Ein Überblick” in H.-P. MANSEL (ed.) , Festschrift für Erik Jayme, München, Sellier European Law Publishers, 2004, 1651-1668.
ATWOOD, R., Stealing history. Tomb raiders, smugglers, and the looting of the ancient world, New York, St. Martin‟s Press, 2004, 337 p.
BATOR, P., “An essay on the international trade in art”, Stan.L.Rev. 1982, 275-384.
BENG, B., “Dead on arrival? A comparison of the Unidroit Convention on stolen or illegally exported cultural objects and U.S. property law", Transnat'l L.& Contemp.Probs. 1996, 503-535.
BENTWICH, N., “International aspects of restitution and compensation for victims of the Nazis”, B.Y.B.I.L. 1955, 204-217.
BERSIN, J., "The protection of cultural property and the promotion of international trade in art", N.Y.Sch.J.Int'l.& Comp.L. 1992, 125-151.
BESTUUR VOOR DE WETENSCHAPPELIJKE INRICHTINGEN VAN DE STAAT, “De verkrijging van gestolen kunstwerken door musea”, Gemeentekrediet 1991, 65-72.
BINDENAGEL, J., Proceedings of the Washington Conference on Holocaust-Era Assets, Washington, D.C., Office of the Coordinator for the Washington Conference on Holocaust-Era Assets, 1999, 1146 p., http://www.state.gov/www/regions/eur/holocaust/heac.html.
134
BIONDI, A., “The Gardener and other stories. The peregrinations of cultural artefacts within the European Union” in R. CRAUFURD SMITH (ed.), Culture and European Union law, Oxford, University Press, 2004, 153-165.
BOUFFLETTE, S., “La possession en matière mobilière et l'article 2279 du Code civil”, T.B.B.R. 2007, 75-87.
Brandenburg C., Teruggave van cultuurgoederen afkomstig uit bezet gebied, 5 p., www.erfgoedinspectie.nl/uploads/.../teruggave_cultuurgoederen.pdf.
BURKE, K., “International transfers of stolen cultural property. Should thieves continue to benefit from domestic laws favouring bona fide purchasers ?”, Loy.L.A.Int'l & Comp.L.J. 1990, 427-466.
BURROWS, A. (ed.), English private law, Oxford, University Press, 2007, 1848 p.
CALVO CARAVACA, A.-L., “Private international law and the Unidroit Convention of 24th June 1995 on Stolen of Illegally Exported Cultural Objects” in H.-P. MANSEL (ed.), Festschrift für Erik Jayme, München, Sellier European Law Publishers, 2004, 87-104.
CANDRIAN, J., L'immunité des états face aux droits de l homme et à la protection des biens culturels. Immunité de juridiction des états et droits de l homme, immunité d exécution des états et de leurs biens culturels in Travaux de la Faculté de Droit de l'Université de Fribourg, Zürich, Schulthess, 2005, 759 p.
CARL, M., “Legal issues associated with restitution. Conflict of law rules concerning ownership and statutes of limitation” in PERMANENT COURT OF ARBITRATION. INTERNATIONAL BUREAU, Resolution of cultural property disputes in The Permanent court of arbitration. Peace Palace papers, Den Haag, Kluwer law international, 2004, 185-192.
CARRUTHERS, J., The transfer of property in the conflict of laws. Choice of law rules concerning inter vivos transfers of property in Oxford private international law series, Oxford, University Press, 2005, 347 p.
CHOI, S., “The legal landscape of the international art market after Republic of Austria v. Altmann”, Nw.J.Int'l L.& Bus. 2005, 167-200.
135
CHONG, A., “Choice of law for unjust enrichment/restitution and the Rome II Regulation”, I.C.L.Q. 2008, 863-898.
CLARKE, A. en KOHLER, P., Property law. Commentary and materials in The law in context series, Cambridge, University Press, 2005, 729 p.
CLIJMANS, C., “Artikel 87. Recht toepasselijk op zakelijke rechten” in J. ERAUW, M. FALLON, E. GULDIX, J. MEEUSEN, M. PERTÉGAS, H. VAN HOUTTE, N. WATTÉ en P. WAUTELET (eds.), Het Wetboek Internationaal Privaatrecht becommentariëerd, Antwerpen, Intersentia, 2006, 448-454.
COLLIN, R., “The law and stolen art, artifacts and antiquities”, How.L.J. 1993, 17-42.
COLLINS, L. (ed.), Dicey and Morris on the conflict of laws. Third cumulative supplement to the thirteenth edition, London, Sweet & Maxwell, 2003, 451 p.
COLLINS, L. (ed.), Dicey and Morris on the conflict of laws, II dln., Londen, Sweet & Maxwell, 2000, 1622 p.
COMMISSION OF THE EUROPEAN COMMUNITIES, “Report from the Commission to the Council, the European parliament and the European Economic and Social Committee. Third report on the application of Council Directive 93/7/EEC on the return of cultural objects unlawfully removed from the territory of a Member State”, COM(2009) 408 final, Brussel, Commission of the European Communities, 2009, 13 p.
DEBATTISTA, C., “England” in A. VON ZIEGLER, J. RONOE, C. DEBATTISTA en O. PLÉGATKERRAULT (eds.), Transfer of ownership in international trade, London, Kluwer Law International, 129-153.
DE CEUSTER, J., “Les règles communautaires en matiere de restitution de biens culturels ayant quitté illicitement le territoire d un Etat membre. Analyse de la directive 93/7/CCE du 15 mars 1993", R.M.U. 1993, 33-87.
DRAYE, A., De bescherming van het roerend en onroerend erfgoed. Wet-, decreet- en regelgeving van kracht binnen het Vlaamse Gewest/de Vlaamse Gemeenschap, Gent, Larcier, 2007, 435 p.
DUTOIT, B., Droit international privé suisse. Commentaire de la loi fédérale du 18 décembre 1987, Bazel, Helbing & Lichtenhahn, 1996, 554 p.
136
ERAUW, J., Handboek Belgisch internationaal privaatrecht. Studentenversie, Mechelen, Kluwer, 2008, 593 p.
ERAUW, J., “Vier keren een ander situsrecht voor een nogal mobiel landschap van Brueghel”,
[email protected] 2008, 75-78.
ERAUW, J., “Artikel 88. Recht toepasselijk op transitgoederen” in J. ERAUW, M. FALLON, E. GULDIX, J. MEEUSEN, M. PERTÉGAS, H. VAN HOUTTE, N. WATTÉ en P. WAUTELET (eds.), Het Wetboek Internationaal Privaatrecht becommentariëerd, Antwerpen, Intersentia, 2006, 455-456.
ERAUW, J., “Artikel 90. Recht toepasselijk op cultuurgoederen” in J. ERAUW, M. FALLON, E. GULDIX, J. MEEUSEN, M. PERTÉGAS, H. VAN HOUTTE, N. WATTÉ en P. WAUTELET (eds.), Het Wetboek Internationaal Privaatrecht becommentariëerd, Antwerpen, Intersentia, 2006, 460-466.
ERAUW, J., “Artikel 92. Recht toepasselijk op gestolen goederen” in J. ERAUW, M. FALLON, E. GULDIX, J. MEEUSEN, M. PERTÉGAS, H. VAN HOUTTE, N. WATTÉ en P. WAUTELET (eds.), Het Wetboek Internationaal Privaatrecht becommentariëerd, Antwerpen, Intersentia, 2006, 473-475.
FALKOFF, S., “Mutually-beneficial repatriation agreements. Returning cultural patrimony, perpetuating the illicit antiquities market”, J.L.& Pol'y 2007, 265-304.
FIEDLER, W., “Safeguarding of cultural property during occupation. Modifications of the Hague convention of 1907 by World War II ?” in M. BRIAT en J. FREEDBERG (eds.), Legal aspects of international trade in art in International sales of works of art, Parijs, ICC Publishing, 1996, 175183.
FORREST, C., “Strengthening the international regime for the prevention of the illicit trade in cultural heritage”, MJIL 2003, 592-610.
FOSTER, A., “Sale by a non-owner. Striking a fair balance between the rights of the true
owner and a buyer in good faith”, Cov.L.J. 2004, 1-15.
FRIGO, M., “Le rôle des règles de déontologie entre droit de l'art et régulation du marché”, J.D.I. 2007, 883-898.
137
GABUS, P. en RENOLD, M.-A., Commentaire LTBC. Loi fédérale sur le transfert international des biens culturels (LTBC), Geneve, Schulthess, 2006, 374 p.
GARNER, B. (ed.), Black‘s law dictionary, St. Paul, West, 2009, 1920 p.
GORLÉ, F., BOURGEOIS, G., BOCKEN, H., REYNTJENS, F., DE BONDT, W. en LEMMENS, K., Rechtsvergelijking. Studentenuitgave, Mechelen, Kluwer, 2007, 359 p.
GROVER, S., “The need for civil-law nations to adopt discovery rules in art replevin actions. A comparative study”, Tex.L.Rev. 1992, 1431-1467.
HALFIN, S., “The legal protection of cultural property in Britain. Past, present, and future”, DePaul-LCA J.Art & Ent.L. 1995, 1-37.
HAUMONT, F., “Belgique. Introduction” in M. BRIAT en J. FREEDBERG (eds.), International art trade and the law in International sales of works of art, Parijs, ICC, 1991, 31-38.
HEURIERE, P., “De bewijslast van de (on)deugdelijkheid van het bezit” (noot onder Cass. 16 februari 1998), Not.Fisc.M. 1999, 69-75.
KAYE, L., “Cultural property theft during war. Application of the statute of limitations” in M. BRIAT en J. FREEDBERG (eds.), Legal aspects of international trade in art in International sales of works of art, Parijs, ICC Publishing, 1996, 217-228.
KELLY, M., “Conflicting trends in the flourishing international trade of art and antiquities. „Restitutio in integrum and possessio animo ferundi/lucrandi‟”, Dick.J.Int'l L. 1995, 31-55.
KINDERMAN, S., “The Unidroit draft convention on cultural objects. An examination of the need for a uniform legal framework for controlling the illicit movement of cultural property”, Emory Int'l L.Rev. 1993, 457-584.
KNIGHT, C., “Au revoir to renvoi? ”, Conv. 2007, 564-571.
KOWALSKI, W., “Claims for works of art and their legal nature” in PERMANENT COURT OF ARBITRATION. INTERNATIONAL BUREAU, Resolution of cultural property disputes in The Permanent court of arbitration. Peace Palace papers, Den Haag, Kluwer law international, 2004, 31-51.
138
KOWALSKI, W., “Purchase of a stolen work of art” in P. TORREMANS (ed.), Legal convergence in the enlarged Europe of the new millennium, Den Haag, Kluwer law international, 2000, 89-108.
KUNITZ, M., “Switzerland & the international trade in art & antiquities”, Nw.J.Int'l L.& Bus. 2001, 519-542.
KURJATKO, A., “Are finders keepers? The need for a uniform law governing the rights of original owners and good faith purchasers of stolen art”, U.C.Davis J.Int'l L.& Pol'y 1999, 59-94.
KURPIERS, O., Die lex originis-Regel im internationalen Sachenrecht. Grenzüberschreitende privatrechtliche Ansprüche auf Herausgabe von abhanden gekommenen und unrechtmäßig ausgeführten Kulturgütern in Europäische Hochschulschriften. Reihe 2. Rechtswissenschaft, Franfurt am Main, Lang, 2005, 243 p.
KURTZ, M., “The end of the war and the occupation of Germany, 1944-52. Laws and conventions enacted to counter German appropriations. The Allied Control Council” in E. SIMPSON (ed.), The spoils of war. World War II and its aftermath. The loss, reappearance, and recovery of cultural property, New York, Abrams, 1997, 112-116.
LALIVE, P., “Observations, ATF 94 II 297, Koerfer contre Goldschmidt. Jurisprudence suisse de droit international privé, sauf le droit des obligations (1968-1970) ”, Schweiz.Jahrbuch Int'les Recht 1969, 315-327.
LAST, K., “The resolution of cultural property disputes. Some issues of definition” in PERMANENT COURT OF ARBITRATION. INTERNATIONAL BUREAU, Resolution of cultural property disputes in The Permanent court of arbitration. Peace Palace papers, Den Haag, Kluwer law international, 2004, 53-84.
LEHMAN, J., “The continued struggle with stolen cultural property. The Hague Convention, the Unesco Convention, and the Unidroit draft convention”, Ariz.J.Int'l & Comp.L. 1997, 527-550.
MAPLES, E., “Holocaust art. It isn‟t always „finders keepers, losers weepers‟. A look at art stolen during the Third Reich”, Tulsa J.Comp.& Int'l L. 2001, 355-390.
MASSY, L., Le vol d‘oeuvres d‘art. Une criminalité méconnue, Brussel, Bruylant, 2000, 202 p.
139
MATTERA, A., “La libre circulation des oeuvres d'art à l'intérieur de la Communauté et la protection des trésors nationaux ayant une valeur artistique, historique ou archéologique”, R.M.U. 1993, 9-31.
MILO, J. en SAGAERT, V., “Private property rights in cultural objects. Balancing preservation of cultural objects and certainty of trade in Belgian and Dutch law” in B. DEMARSIN, E. SCHRAGE, B. TILLEMAN en A. VERBEKE (eds.), Art & law, Brugge, die Keure, 2008, 468-491.
NICHOLAS, L., The rape of Europa. The fate of Europe's treasures in the Third Reich and the Second World War, New York, Vintage Books, 1995, 498 p.
O‟KEEFE, P., Commentary on the UNESCO 1970 convention on illicit traffic, Leicester, Institute of Art and Law, 2000, 171 p.
O‟KEEFE, P. en PROTT, L., Law and cultural heritage, III, Movement, Londen, Butterworths, 1989, 1049 p.
PALMER, N., “Adrift on a sea of troubles. Cross-border art loans and the specter of ulterior title” Vand.J.Transnat'l L. 2005, 947-995.
PALMER, N., “Conversion, trespass and title to art works” in N. PALMER (ed.), The recovery of stolen art. A collection of essays, Londen, Kluwer law international, 1998, 33-65.
PALMER, N. en MACKENDRICK, E., Interests in goods, Londen, Lloyd's of London Press, 1998, 1017 p.
PANAGOPOULOS, G., Restitution in private international law, Oxford, Hart, 2000, 274 p.
PAPADEMETRIOU, T., “International aspects of cultural property. An overview of basic instruments and issues”, Int‘l J. legal Info. 1996, 270-301.
PETROVICH, J., “The recovery of stolen art. Of paintings, statues and statutes of limitation”, UCLA L.Rev. 1980, 1122-1158.
PHELAN, M., “Scope of due diligence investigation in obtaining title to valuable artwork”, Seattle U.L.Rev. 2000, 631-733.
140
POULOS, A., “The 1954 Hague Convention for the protection of cultural property in the event of armed conflict. An historic analysis”, Int‘l J. legal Info. 2000, 1-44.
PROTT, L., “The UNIDROIT Convention on Stolen or Illegally Exported Cultural Objects. Ten years on”, Unif.L.Rev. 2009, 215-237.
PROTT, L., “Responding to World War II art looting” in PERMANENT COURT OF ARBITRATION. INTERNATIONAL BUREAU, Resolution of cultural property disputes in The Permanent court of arbitration. Peace Palace papers, Den Haag, Kluwer law international, 2004, 113-137.
RASCHÈR, A., Kulturgütertransfer und Globalisierung. UNESCO-Konvention 1970 - UNIDROITKonvention 1995 - EG-Verordnung 3911/92 - EG-Richtlinie 93/7 - Schweizerisches Recht in Studien zum Kunstrecht, Zürich, Schultess, 2000, 241 p.
REDMOND-COOPER, R., “Time limits in actions to recover stolen art” in N. PALMER (ed.), The recovery of stolen art. A collection of essays, Londen, Kluwer law international, 1998, 145-162.
RENOLD, M.-A., “Stolen art. The ubiquitous question of good faith” in PERMANENT COURT OF ARBITRATION. INTERNATIONAL BUREAU, Resolution of cultural property disputes in The Permanent court of arbitration. Peace Palace papers, Den Haag, Kluwer law international, 2004, 251-263.
REPPAS, M., “Empty „international‟ museums' trophy cases of their looted treasures and return stolen property to the countries of origin and the rightful heirs of those wrongfully dispossessed”, Denv.J.Int'l L.& Pol'y 2008, 93-123.
ROLAND, R., “Belgium” in A. VON ZIEGLER, J. RONOE, C. DEBATTISTA en O. PLÉGAT-KERRAULT (eds.), Transfer of ownership in international trade, London, Kluwer Law International, 53-76.
SAGAERT, V., “Over de lotgevallen van een gestolen Breughel in het IPR-goederenrecht” (noot onder Antwerpen 3 december 2007), RW 2009, 965-968.
SAGAERT, V., “Rechtszekerheid bij de handel in kunstvoorwerpen. Een wankel evenwicht tussen patrimoniumbescherming en bezitsbescherming” in F. SWENNEN (ed.), Kunst en recht, Antwerpen, Intersentia, 2007, 55-72.
141
SAUVEPLANNE, G., “The protection of the bona fide purchaser of corporeal moveables in comparative law”, Rabels Z. 1965, 651-693.
SCHAICK, A., “Verkrijgende verjaring soms in strijd met art. 1 EP bij het EVRM”, N.T.B.R. 2006, 90-94.
SCHNYDER, A. en LIATOWITSCH, M., Internationales Privat- und Zivilverfahrensrecht, Zürich, Schulthess, 2006, 409 p.
SHORT, K., “Preventing the theft and illegal export of art in a Europe without borders”, Vand.J.Transnat'l L. 1993, 633-665.
SIEHR, K., “Globalization and national culture. Recent trends toward a liberal exchange of cultural objects”, Vand.J.Transnat'l L. 2005, 1067-1096.
SIEHR, K., “Handel mit Kulturgütern in der Europäischen Union und in der Schweiz” in H. WALDER, D. ZOBL en T. JAAG (eds.), Aspekte des Wirtschaftsrechts. Festgabe zum schweizerischen Juristentag 1994, Zürich, Schultess, 1994, 353-372.
SIMPSON, E. (ed.), The spoils of war. World War II and its aftermath. The loss, reappearance, and recovery of cultural property, New York, Abrams, 1997, 336 p.
SPAUN, S., Der Herausgabeanspruch bei Diebstahl oder illegalem Export von Kulturgütern in Salzburger Studien zum europäischen Privatrecht, Frankfurt am Main, Lang, 2003, 269 p.
SPINELLIS, E., Das Vertrags- und Sachenrecht des internationalen Kunsthandels. Zugleich ein Beitrag zur Bedeutung der Eingriffsnormen im heutigen internationalen Rechtsverkehr in Schriften
zum
internationalen
Privatrecht
und
zur
Rechtsvergleichung,
Osnabrück,
Universitätsverlag Rasch, 2000, 566 p.
STAMATOUDI, I., “Restitution of stolen and illegally exported cultural objects under the Unidroit Convention” in P. TORREMANS (ed.), Legal convergence in the enlarged Europe of the new millennium, Den Haag, Kluwer law international, 2000, 109-142.
SULTAN, J., “Combating the illicit art trade in the European Union. Europol's role in recovering stolen artwork”, Nw.J.Int'l L.& Bus. 1998, 759-810.
142
SZOPA, A., “Hoarding history. A survey of antiquity looting and black market trade”, U.Miami Bus.L.Rev. 2004, 55-89.
TRAEST, M., “Enkele aspecten inzake het vrij verkeer en de teruggave van cultuurgoederen, in het bijzonder het conflictenrecht terzake na de richtlijn van 15 maart 1993”, RW 1997-1998, 865-873.
TURNER, M., “The innocent buyer of art looted during World War II”, Vand.J.Transnat'l L. 1999, 1511-1548.
ULPH, J., “Tracing and recovering stolen art or the proceeds of sale” in N. PALMER (ed.), The recovery of stolen art. A collection of essays, Londen, Kluwer law international, 1998, 67-108.
UNESCO, Basic actions concerning cultural objects being offered for sale over the internet, 3 p., http://portal.unesco.org/culture/en/ev.phpURL_ID=35252&URL_DO=DO_TOPIC&URL_SECTION=201.html.
UNESCO, Complementarity between, and functioning of the 1970 UNESCO Convention on the Means of Prohibiting and Preventing the Illicit Import, Export and Transfer of Ownership of Cultural Property and the 1995 UNIDROIT Convention on Stolen or Illegally Exported Cultural Objects,
Parijs,
2005,
6
p.,
http://portal.unesco.org/culture/en/ev.php-
URL_ID=35252&URL_DO=DO_TOPIC&URL_SECTION=201.html.
VANDE LANOTTE, J. en HAECK, Y. (eds.), Handboek EVRM. Deel 2. Artikelsgewijze commentaar, II, Antwerpen, Intersentia, 2004, 762 p.
VAN DEN
HOUT, T., “Introduction” in PERMANENT COURT OF ARBITRATION. INTERNATIONAL
BUREAU,
Resolution of cultural property disputes in The Permanent court of arbitration. Peace
Palace papers, Den Haag, Kluwer law international, 2004, xiii-xx.
VAN DER AUWERA, S., Cultureel erfgoed in conflict- en postconflictsituaties. Plunderingen en illegale handel in cultuurgoederen in IPIS-dossier, Antwerpen, IPIS, 2006, 68 p.
VAN NESTE, P., Zakenrecht I. Goederen, bezit en eigendom in Beginselen van Belgisch Privaatrecht, I, Antwerpen, Standaard, 1974, 545-1079.
143
VAN PELT, M., “Autocephalous Greek Orthodox Church of Cyprus v. Goldberg and Feldman Fine Art, Inc. A case for the use of civil remedies in effecting the return of stolen art”, Dick.J.Int'l L. 1990, 441-464.
VON ZIEGLER, A., “Switzerland”, in A. VON ZIEGLER, J. RONOE, C. DEBATTISTA en O. PLÉGATKERRAULT (eds.), Transfer of ownership in international trade, London, Kluwer Law International, 1999, 393-413.
VERHOEVEN, S., “The art of war. Protecting art in war” in B. DEMARSIN, E. SCHRAGE, B. TILLEMAN en A. VERBEKE (eds.), Art & law, Brugge, die Keure, 2008, 376-410.
VIRGO, G., The principles of the law of restitution, Oxford, University Press, 2006, 785 p.
VOLDERS, B., “Artikel 16. Herverwijzing” in J. ERAUW, M. FALLON, E. GULDIX, J. MEEUSEN, M. PERTÉGAS, H. VAN HOUTTE, N. WATTÉ en P. WAUTELET (eds.), Het Wetboek Internationaal Privaatrecht becommentariëerd, Antwerpen, Intersentia, 2006, 89-91.
VON
PLEHWE, T., “European Union and the free movement of cultural goods”, E.L.Rev. 1995,
431-450.
WEBER, M., Unveräußerliches Kulturgut im nationalen und internationalen Rechtsverkehr in Schriften zum Kulturgüterschutz, Berlijn, de Gruyter, 2002, 525 p.
WEIDNER, A., Kulturgüter als res extra commercium im internationalen Sachenrecht in Schriften zum Kulturgüterschutz, Berlijn, de Gruyter, 2001, 355 p.
WELLER, M., “Ausländisches öffentliches recht vor englishen Gerichten (zu Government of the Islamic Republic of Iran v. The Barakat Galleries Ltd., [2008] 1 All E.R. 1177)”, IPRax 2009, 9094.
X., “Unidroit Convention on Stolen or Illegally Exported Cultural Objects. Explanatory report”, Unif.L.Rev. 2001, 476-581.
X., “Urteil des High Court of Justice vom 9. September 1998” in M. CARL, H. GUETTLER en K. SIEHR (eds.), Kunstdiebstahl vor Gericht. City of Gotha v. Sotheby s/Cobert Finance SA, Berlin, de Gruyter, 2001, 77-222.
144