Diplomalijn
Juridisch
Examen
Ondernemingsrecht
Niveau
mbo 4
Versie
1.0
Geldig vanaf
01-01-2013
Vastgesteld op
Juni 2006
Vastgesteld door
Bestuur Nederlandse Associatie voor Praktijkexamens
Veronderstelde voorkennis
Examenprogramma Ondernemingsrecht
1
Eindtermen en toetstermen *) = zie toelichting K= Kennisvragen 1
B= Begripsvragen T= Toepassingsvragen
K
B
T
Bedrijfsrecht en beroeps- en bedrijfsuitoefenaren, administratie en bedrijfseconomisch recht Inleiding Bedrijfsrecht 1.1 X De kandidaat kan aangeven wat wordt verstaan onder de volgende begrippen:
• • • • •
1.2
1.3
1.4
2
X
X
X
Beroeps- en bedrijfsuitoefenaren 2.1 De kandidaat kan omschrijven wat wordt verstaan onder de volgende beroeps-
2.2 2.3
2.4 2.5 2.6 2.7 2.8 3
bedrijfsrecht; vermogensrecht; faillissementsrecht; procesrecht; gewoonterecht. De kandidaat kan aangeven en omschrijven: • de indeling van het bedrijfsrecht; • de bronnen van nationaal bedrijfsrecht; • de bronnen van internationaal bedrijfsrecht. De kandidaat kan de volgende begrippen omschrijven: • beroep; • bedrijf; • onderneming. De kandidaat kan herkennen wanneer er sprake is van: • eenvoudige bankbreuk; • bedrieglijke bankbreuk.
en bedrijfsuitoefenaren: • eenmanspraktijk; • eenmanszaak; • maatschap; • vennootschap onder firma; • commanditaire vennootschap. De kandidaat kan aangeven wat het verschil is tussen de eenmanspraktijk en de eenmanszaak. De kandidaat kan omschrijven wat wordt verstaan onder de interne en externe verhouding van de beroeps- en bedrijfsuitoefenaren en de betekenis hiervan toelichten. De kandidaat kan aangeven welke kenmerken een maatschap heeft en de aansprakelijkheid van de maten toelichten. De kandidaat kan aangeven op welke wijzen een maatschap kan eindigen en het belang verklaren van het voortzettingsbeding. De kandidaat kan aangeven welke kenmerken een vennootschap onder firma heeft en welke oprichtingsvereisten van kracht zijn. De kandidaat kan verklaren wat het verschil is tussen een vennootschap onder firma en een commanditaire vennootschap. De kandidaat kan aangeven wat de rechtspositie is van de commanditaire vennoot.
Administratie, registratie en vestiging 3.1 De kandidaat kan aangeven welke verplichtingen de ondernemer heeft ten 3.2 3.3
aanzien van het voeren van een administratie. De kandidaat kan de elektronische handtekening toelichten. De kandidaat kan de vereisten voor de jaarrekening aangeven met betrekking tot: • balans; • winst- en verliesrekening; • toelichting; • accountantsverklaring;
Examenprogramma Ondernemingsrecht
X
X X
X X X X X
X X X
2
Eindtermen en toetstermen *) = zie toelichting K= Kennisvragen B= Begripsvragen T= Toepassingsvragen • publicatieplicht. 3.4 De kandidaat kan toelichten waarom een jaarverslag verplicht is. 3.5 De kandidaat kan verklaren in welke gevallen inschrijving in het handelsregister verplicht is. 3.6 De kandidaat kan de derdenwerking van het handelsregister toelichten. 4
5.3
5.4
X X
ondernemer voor de bedrijfsschulden bij: • eenmanszaak; • vennootschap onder firma De kandidaat kan aangeven welke mogelijkheden er zijn voor de financiering van de onderneming.
X
6.3 6.4
6.5
6.6
X
vertegenwoordiging. De kandidaat kan directe vertegenwoordiging herkennen, voortvloeiende uit: • de wet; • benoeming; • arbeidsovereenkomst; • lastgeving met volmacht; • zaakwaarneming, niet op eigen naam. De kandidaat kan herkennen wanneer er sprake is van indirecte vertegenwoordiging, voortvloeiende uit: • lastgeving zonder volmacht; • zaakwaarneming, op eigen naam. De kandidaat kan omschrijven wat de kenmerkende verschillen zijn tussen de volgende tussenpersonen: • makelaar; • handelsagent; • handelsvertegenwoordiger; • commissionair; • expediteur.
Rechtspersonen 6.1 De kandidaat kan omschrijven wat onder een rechtspersoon wordt verstaan. 6.2 De kandidaat kan het onderscheid toelichten tussen publiekrechtelijke en
privaatrechtelijke rechtspersonen. De kandidaat kan de algemene bepalingen van rechtspersonen omschrijven. De kandidaat kan ten aanzien van de vereniging aangeven en toelichten: • verschil tussen formele en informele verenigingen; • oprichtingsvereisten; • lidmaatschap; • organen; • opzegging; • ontzetting; • ontbinding. De kandidaat kan ten aanzien van de coöperatieve vereniging en de onderlinge waarborgmaatschappij aangeven en toelichten: • oprichtingsvereisten; • aansprakelijkheid van de leden; • jaarrekening. De kandidaat kan ten aanzien van de stichting aangeven en toelichten: • oprichtingsvereisten;
Examenprogramma Ondernemingsrecht
T X X
Aspecten van tussenpersonen 5.1 De kandidaat kan aangeven wat het verschil is tussen directe en indirecte 5.2
6
B
Bedrijfseconomisch recht 4.1 De kandidaat kan aangeven en toelichten de aansprakelijkheid van de
4.2 5
K
X
X
X
X X X X
X
X
3
Eindtermen en toetstermen *) = zie toelichting K= Kennisvragen B= Begripsvragen T= Toepassingsvragen • vertegenwoordigingsbevoegdheid; • organen; • ontbinding. 6.7 De kandidaat kan ten aanzien van de naamloze vennootschap omschrijven en verklaren: • oprichtingsvereisten; • kenmerken; • kapitaalsbegrippen; • rechtskarakter vennootschap i.o.; • soorten aandelen; • overdracht van aandelen; • organen; • structuurvennootschap; • aansprakelijkheid voor rechtshandelingen; • jaarrekening; • ontbinding. 6.8 De kandidaat kan ten aanzien van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid omschrijven en verklaren: • oprichtingsvereisten; • aandelen van de vennootschap; • blokkeringsregeling; • aansprakelijkheid voor rechtshandelingen; • jaarrekening; • ontbinding. 7
K
B
X
X
Bijzondere aspecten van rechtspersonen 7.1 De kandidaat kan aangeven wanneer sprake is van een rechtsgeldige omzetting 7.2
7.3 7.4 7.5 7.6 7.7
7.8 7.9
van rechtspersonen. De kandidaat kan een omschrijving geven van de omzetting(svereisten) van: • een nv in een bv; • een bv in een nv; • een vereniging in een stichting; • een stichting in een vereniging. De kandidaat kan aangeven wanneer sprake is van een deelneming en wanneer deelneming mogelijk is. De kandidaat kan herkennen wanneer van een dochtermaatschappij kan worden gesproken. De kandidaat kan omschrijven wat wordt verstaan onder een groep en een groepsmaatschappij De kandidaat kan vaststellen wanneer sprake is van een concern. De kandidaat kan aangeven wat wordt verstaan onder: • economische fusie; • juridische fusie; • fusiegedragsregels; • SER-fusiegedragsregels; • splitsing van rechtspersonen. De kandidaat kan de inhoud van de geschillenregeling ten aanzien van de nv en bv omschrijven. De kandidaat kan verklaren wat wordt verstaan onder het recht van enquête en de te volgen procedure, inclusief de sancties.
Examenprogramma Ondernemingsrecht
T
X X
X X X X X
X X
4
Diplomalijn
Juridisch
Examen
Ondernemingsrecht
Versie
1.0
Geldig vanaf
01-01-2012
Vastgesteld op
28-08-2012
Vastgesteld door
Bestuur Nederlandse Associatie voor Praktijkexamens
Toetsvorm
Schriftelijke examen
Toetsduur
90 minuten
Toegestane hulpmiddelen
Niet-geannoteerde wettenbundel en de Kleine Gids voor de Nederlandse sociale zekerheid voor het onderdeel Arbeidsrecht en Sociale Zekerheid Basiswoordenboek Nederlands zonder aantekeningen of markeringen Woordenboek Nederlands-vreemde taal/vreemde taal- Nederlands zonder aantekeningen of markeringen Rekenmachine
Toetsmatrijs K= Kennisvragen Eind term Toetsterm
B= Begripsvragen
T= Toepassingsvragen
Puntenverdeling in %
Aantal vragen
min
max
min
1
1.1 t/m 1.4
0
10
2
2.1 t/m 2.8
5
20
3
3.1 t/m 3.6
5
4
4.1 t/m 4.2
5
Vraagsoort
max
K
B
T
%
%
%
3
Open vragen
X
X
X
1
5
Open vragen
X
X
X
10
1
3
Open vragen
X
X
X
5
10
1
3
Open vragen
X
X
X
5.1 t/m 5.4
0
10
3
Open vragen
X
X
X
6
6.1 t/m 6.8
20
40
4
10
Open vragen
X
X
X
7
7.1 t/m 7.9
20
30
4
8
Open vragen
X
X
X
18
24
10*
10*
80*
totaal
100
* Met een marge van plus of min 5%.
Examenprogramma Ondernemingsrecht
5